Etaamb.openjustice.be
Erratum du 20 juillet 2018
publié le 17 mai 2019

Arrêté du Gouvernement flamand modifiant diverses dispositions de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er février 2013 portant exécution de la loi du 1er juillet 1954 sur la pêche fluviale. - Erratum

source
autorite flamande
numac
2019012291
pub.
17/05/2019
prom.
20/07/2018
moniteur
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 JUILLET 2018. - Arrêté du Gouvernement flamand modifiant diverses dispositions de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er février 2013 portant exécution de la loi du 1er juillet 1954 sur la pêche fluviale. - Erratum


A la page 70257 et pages suivantes du Moniteur belge du 12 septembre 2018, l'arrêté susmentionné a été publié.

Cet arrêté est accompagné d'un Rapport au Gouvernement flamand et d'un Avis du Conseil d'Etat.

Ce Rapport et cet Avis sont repris ci-dessous.

20 JULI 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij VERSLAG AAN DE VLAAMSE REGERING 1. INLEIDING Doel van dit Verslag aan de Vlaamse Regering is om toelichting te verschaffen bij het geconsolideerde besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij.Voorliggend verslag aan de Vlaamse Regering vervangt het vorige Verslag aan de Vlaamse Regering, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 19 april 2013.

Naast een korte duiding bij de rechtsgronden waarop dit besluit gebaseerd is, is hieronder een artikelsgewijze bespreking opgenomen.

Bij elk artikel wordt er, waar relevant, toegelicht waartoe het artikel dient, wat de beknopte inhoud is van het artikel, welke de verbanden zijn met andere bepalingen in het besluit en worden alle nodige terminologische en inhoudelijke toelichting gegeven. 2. ALGEMENE SITUERING Dit besluit geeft uitvoering aan Hoofdstuk II (Het Visverlof) en Hoofdstuk III ( De Visserijpolitie) van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij.Daarnaast vindt het voorliggende besluit ook een rechtsgrond in artikel 20 van de bijzondere wet op de hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980. Dat is met name het geval voor artikel 3. 3. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING HOOFDSTUK 1.- Algemene bepalingen Het opzet van dit hoofdstuk is om de begrippen te definiëren die in de context van dit besluit op een specifieke wijze gebruikt worden. Enkel definities die meermaals worden gebruikt zijn in dit artikel opgenomen. Definities die slechts in één bepaling worden gebruikt, zijn opgenomen in het betreffende artikel.

Toelichting bij artikel 1 1° agentschap: het Agentschap voor Natuur en Bos is de bevoegde administratie voor wat betreft het riviervisserijbeleid.2° deze definitie werd geschrapt.3° hengel: in dit punt wordt een definitie van een hengel gegeven.De peur is een specifiek type hengel en dient verder in dit besluit dus ook als een hengel beschouwd te worden. De peur is een vistuig bestaande uit een roede van een snoer voorzien waaraan van onderen een tros van aan draden geregen wormen bevestigd is (in tegenstelling tot een gewone hengel wordt bij de peur geen haak gebruikt). 4° onbevaarbare waterloop: deze definitie is overgenomen uit artikel 1 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen.5° visplas: dit zijn in feite alle wateren waarop de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij van toepassing is, maar die niet vallen onder de definitie van onbevaarbare waterloop of waterweg (zoals bedoeld in artikel 1, punt 4° en 10° ).In de praktijk zijn dit vaak stilstaande wateren, aangelegde of kunstmatige plassen zoals bijv. zandwinningsplassen, grindplassen of vijvers. Het zijn wateren die bevist worden en waar de wet op de riviervisserij toch van toepassing is omdat ze in verbinding staan met het hydrografische net (hetzij in open verbinding, hetzij via een overloop, hetzij omdat ze periodiek overstroomd worden door de nabijgelegen rivier). Randvoorwaarde is dat er uitwisseling van vissen met het hydrografische net mogelijk is.

Enkele voorbeelden zijn Walenhoek te Niel, Spildoornvijver te Walem, Hazewinkel te Heindonk, Paalse Plas, Groenendaalvijver en Watersportbaan te Gent. 6° en 7° deze definities werden geschrapt.8° wateren: dit is de verzamelnaam van alle wateren waarop de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij van toepassing is.In deze term worden dus alle wateren begrepen zoals bedoeld in artikel 1, punt 4°, 5° en 10° : onbevaarbare waterlopen, visplassen en waterwegen.9° waterloop: dit is de verzamelnaam voor hetgeen in punt 4° en punt 10° bedoeld wordt.10° waterweg: deze definitie betreft de wateren die zijn opgesomd in het Koninklijk Besluit van 5 oktober 1992 tot vaststelling van de lijst van de waterwegen en hun aanhorigheden overgedragen van de Staat aan het Vlaamse Gewest, alsook de havens zoals bedoeld in het Koninklijk Besluit van 2 februari 1993 tot vaststelling van de lijst van de havens en hun aanhorigheden overgedragen van de Staat aan het Vlaamse Gewest.De definitie komt tevens overeen met de definitie zoals deze gehanteerd wordt in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid. Het betreft dus in de praktijk de kanalen, havens en de grotere rivieren of gedeelten van rivieren.

Bijv. Albertkanaal, Haven van Gent, Kanaal Leuven-Dijle, Leie, Schelde,... . Een synoniem voor waterweg is `bevaarbare of vlotbare waterloop' zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij. 11° wedstrijd: in dit punt wordt de definitie van een wedstrijd gegeven.12° wet riviervisserij: dit besluit is een uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij voor wat betreft de uitoefening van de visserij in de wateren waarop deze wet van toepassing is.13° aasvis: in dit punt wordt de definitie van een aasvis gegeven.14° leefnet: in dit punt wordt de definitie van een leefnet gegeven. Toelichting bij artikel 2 In het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 1992 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij (welke nu niet meer van toepassing is vervangen werd door het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij) werden in een bijlage alle vis- en kreeftensoorten opgesomd waarop het besluit van toepassing was. In de loop der jaren werd er echter door een verbeterde waterkwaliteit meer en meer gevist op bijv. de Beneden-Zeeschelde. Hier komen zeevissoorten voor die niet waren opgenomen in de bijlage. Er heerste een onduidelijke situatie op het terrein bij vissers die op dergelijke soorten visten. Moesten zij de reglementaire bepalingen van het besluit naleven hoewel ze aan het vissen waren op soorten die toch niet onder het toepassingsgebied vielen van het besluit? Bij een wijziging van het voormalige besluit van 20 mei 1992 werden daarom enkele zeevissoorten toegevoegd. Deze werkwijze is echter weinig efficiënt. In de praktijk kunnen zich immers snelle veranderingen voltrekken in het voorkomen of het verschijnen van `nieuwe' vissoorten (soorten die niet zijn opgenomen in de bijlage). Met dit artikel wordt hieraan een einde gesteld door te stellen dat het besluit van toepassing is op alle vis- en kreeftensoorten die voorkomen in de wateren waarop de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij van toepassing is.

HOOFDSTUK 2. - Delegatie aan de minister of zijn gemachtigde Het opzet van hoofdstuk 2 bestaat er in om enkele delegaties te regelen welke in de wet van 1 juli 1954 werden toegekend aan de minister bevoegd voor riviervisserij.

Toelichting bij artikel 3 Artikel 3 is nodig om een oude discrepantie weg te werken inzake de uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij. In artikel 14, 17 en 25 van die wet worden aan de minister bevoegd voor de riviervisserij een aantal taken gedelegeerd. Het gaat met name om: 1° met het oog op proefnemingen of op het gewestelijk of plaatselijk nut, het vissen, sommige wijzen van vissen, het vangen van sommige vissoorten of categorieën evenals het gebruik van bijzondere lokazen of tuigen tijdelijk toe te staan of te verbieden (artikel 14);2° een machtiging te verlenen om ten allen tijde vissen en kreeften van om het even welke maten, die voor bepoting bestemd zijn, te vangen en te vervoeren (artikel 17);3° een machtiging te verlenen om vis uit te storten in de wateren waarop de wet van toepassing is (artikel 25). Die artikelen dateren van voor de staatshervorming van 1980 die de bevoegdheid inzake riviervisserij heeft overgeheveld naar de gewesten.

Uit artikel 83, § 3, van de bijzondere wet op de hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980 (BHWI), volgt dat de bevoegde minister de in die artikelen vermelde bevoegdheden niet zonder meer kan uitoefenen zonder een specifieke delegatie van de Vlaamse Regering. Artikel 83, § 3, bepaalt dat de bevoegdheden die bij wet, decreet of koninklijk besluit worden toegewezen aan een minister, uitgeoefend worden door de gemeenschaps- of gewestregering telkens als het om een zaak gaat die tot hun bevoegdheid behoort. Uit deze laatste bepaling volgt aldus dat een vroegere ministeriële bevoegdheid in principe, behoudens nieuwe delegatie overeenkomstig artikel 69 BWHI, een zaak van de regering is geworden.. In artikel 3 wordt dan ook bepaald dat de Vlaamse Regering aan de minister of zijn gemachtigde uitdrukkelijk de betrokken taken doordelegeert. Artikel 20 BWHI biedt een algemene rechtsgrond voor artikel 3: "De Regering maakt de verordeningen en neemt de besluiten die voor de uitvoering van de decreten nodig zijn, zonder ooit de decreten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen".

Toelichting bij artikelen 4, 5 en 6 Deze artikelen werden geschrapt.

HOOFDSTUK 3. - Visverlof Het opzet van hoofdstuk 3 bestaat er in om uitvoering te geven aan de bepalingen over het visverlof uit artikel 8 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij met betrekking tot de wijze van afgifte van het visverlof alsook de vrijstellingen van visverlof.

Toelichting bij artikel 7 Dit artikel werd geschrapt.

Toelichting bij artikel 8 In de praktijk kan het visverlof worden aangeschaft via elk postkantoor in het Vlaamse Gewest of via internet (www.visverlof.be).

De internettoepassing wordt beheerd door of in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos. Het visverlof behoort aan de persoon zelf aan wie het is afgeleverd en kan dus niet aan derden worden overgedragen. Een visverlof is steeds geldig tijdens het lopende kalenderjaar: vanaf de datum van aankoop tot en met 31 december van het lopende jaar. Een visverlof gekocht op bijv. 1 december is dus slechts geldig tot en met 31 december van datzelfde jaar.

Toelichting bij artikel 9 In dit artikel worden de mogelijkheden toegelicht om vrijstelling te verkrijgen van een visverlof en de voorwaarden waaraan moet voldaan worden om die vrijstelling te verkrijgen. Voor hengelwedstrijden wordt een definitie gegeven in artikel 1, punt 11°. De voorwaarden waaraan wedstrijden moeten voldoen, staan opgesomd in artikel 16.

Hoofdstuk 4: Bepalingen over het vissen, wijzen van vissen, vistuigen en vissoorten Het opzet van hoofdstuk 4 bestaat er in de regels rond het vissen, de wijzen van vissen, vistuigen en vissoorten weer te geven. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd: * Algemene beschermingsbepaling voor een aantal soorten (artikel 10); * Verbodsbepalingen met betrekking tot plaatsen (artikel 11); * Verbodsbepalingen en afwijkingen met betrekking tot periodes, terugzetten van vissen en de nachtvisserij (artikel 12); * Verbodsbepalingen over vistuigen en wijzen van vissen (artikel 13 en 14); * Bepalingen over de lengtes van de vissen, het in bezit houden en vervoeren van vissen en de meeneembeperkingen (artikel 15); * Bepalingen over wedstrijden (artikel 16).

Toelichting bij artikel 10 Dit artikel verwijst naar de bijlage 1 bij dit besluit waarin de vissoorten en kreeften staan opgesomd die volledige bescherming genieten. Worden ze per toeval toch gevangen, dan moeten ze onmiddellijk en voorzichtig worden vrijgelaten in het water van herkomst. In de praktijk betreft het alle vissoorten van bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn die in Vlaanderen voorkomen of historisch voorkwamen (beekprik, rivierprik, zeeprik, bittervoorn, elft, fint, houting, grote marene, steur, zalm, kleine modderkruiper, grote modderkruiper, rivierdonderpad) en enkele andere soorten die zeldzaam zijn op Vlaams niveau (inlandse kreeft, vlagzalm, bermpje, vetje, kwabaal, zeeforel, gestippelde alver).

Toelichting bij artikel 11 Artikel 11 geeft de plaatsen aan waar het verboden is te vissen. In punt 1° tot en met 4° geldt zonder meer een visverbod. In punt 5° geldt alleen een visverbod indien dit ter plaatse op het terrein is aangeduid door middel van de in bijlage 2 bij dit besluit opgenomen signalisatieborden.

Artikel 11, 5°, sluit niet uit dat het visverbod uit punt 1° tot en 4° desgewenst ook met de signalisatieborden uit bijlage 2 bij dit besluit kan worden aangeduid. In principe hoeft dit niet, maar om de situatie ter plaatse te verduidelijkingen is het soms aangewezen om in deze gevallen toch borden te plaatsen. Een voorbeeld is een vispassage die is aangelegd waarbij een stuw weggenomen is en vervangen door drempels of steenbestorting op de bodem. In de praktijk is het niet evident voor een visser om te herkennen op het terrein dat hier een vispassage werd aangelegd. Het aanbrengen van signalisatieborden is in dit geval dus aangewezen.

In punt 4° wordt een visverbod ingesteld bij abnormaal laag peil van de waterloop of in geval van zeer hoge visconcentraties. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen in periodes van langdurige droogte waarbij het peil van de waterlopen zeer laag wordt en de vissen zich in diepere poelen in de bedding terugtrekken. Dergelijke situaties zijn echter zeer uitzonderlijk en doen zich wellicht maar eens om de zoveel jaren voor. In geval van extreme lage waterpeilen kan dan op basis van artikel 14 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij een tijdelijk visverbod worden afgekondigd. Op die manier wordt dan ondubbelzinnig duidelijk wat precies kan verstaan worden onder punt 4° van dit artikel. Artikel 14 van de wet op de riviervisserij geeft de bevoegdheid aan de minister om tijdelijk een visverbod af te kondigen.

Nog een voorbeeld waar hoge visconcentraties zich kunnen voordoen is de uitstroom van warm water van koelingsprocessen (bijv. bij elektrische centrales). Vermits dit op het terrein niet altijd goed herkenbaar is, kunnen ook in dit geval dergelijke plaatsen voorzien worden van signalisatieborden.

Toelichting bij artikel 12 Artikel 12 is opgedeeld in vijf paragrafen: * Paragraaf 1: definitie van nachtvisserij; * Paragraaf 2: de bepalingen rond de gesloten periodes; * Paragraaf 3: regeling terugzetten van vissen; * Paragraaf 4: regeling nachtvisserij in de toegestane wateren; * Paragraaf 5: alle afwijkingen op de voorgaande regels.

Paragraaf 1: nachtvisserij: de periode die betrekking heeft op de nachtvisserij wordt gedefinieerd, namelijk van twee uur na het officiële uur van zonsondergang tot twee uur voor het officiële uur van zonsopgang. De officiële tijdstippen van zonsopgang en zonsondergang zijn deze zoals bepaald door het Koninklijk Meteorologisch Instituut (KMI). Ze zijn te raadplegen op de website van het KMI (www.meteo.be). Bovendien wordt extra benadrukt dat tijdens de nachtvisserij een geschikt visverlof nodig is (groot visverlof dat nodig is om in deze periode te mogen vissen).

In paragraaf 2, 1°, wordt de gesloten periode aangegeven betreffende het vissen op zalmachtigen die van toepassing is op alle wateren (en dit in de periode van 1 oktober tot en met 28 februari). Dit betreft de periode van voortplantingsmigratie en voortplanting van zalmachtigen. In de praktijk zijn echter zalm en zeeforel beschermd via artikel 10 zodat het in principe alleen gaat om beekforel.

Bijkomende bescherming naar de zalmachtigen wordt bovendien geboden in artikel 13, 7° waarin bepaald wordt dat het wadend vissen onder meer verboden is tussen 1 december en 28 februari. Dit om betreding en verstoring van eventuele paaigronden van zalmachtigen te voorkomen.

In paragraaf 2, 2° worden de drie overige gesloten periodes weergegeven die alleen van toepassing zijn in: * alle onbevaarbare waterlopen; * de waterwegen of delen daarvan opgesomd in bijlage 3; * de visplassen opgesomd in bijlage 3.

De drie gesloten periodes van paragraaf 2, 2° betreffen: * het vissen op snoek en snoekbaars in de periode van 1 maart tot en met 31 mei; * het vissen op alle andere vissoorten in de periode van 16 april tot en met 31 mei; * de nachtvisserij (zoals gedefinieerd in paragraaf 1 van dit artikel).

Paragraaf 3 bevat alle bepalingen die betrekking hebben op het terugzetten van vissen in de gesloten periodes. In het eerste lid van paragraaf 3 wordt gesteld dat alle vissen, die toevallig gevangen worden in de tijd waarin dit verboden is, volgens paragraaf 2, onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst moeten worden vrijgelaten. Concreet is het immers mogelijk dat in de gesloten periode voor zalmachtigen (zoals bepaald in paragraaf 2, 1° ) toevallig toch een zalmachtige (bijv. een beekforel) wordt gevangen vermits het vissen op andere vissoorten in deze periode wel toegestaan is. In dat geval moet deze vissoort dus onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst worden vrijgelaten. Ook in de gesloten periode voor snoek en snoekbaars (zoals bepaald in paragraaf 2, 2°, a) is het mogelijk dat één van deze soorten toevallig worden gevangen. Ook hier geldt, net zoals voor de zalmachtigen, een volledige terugzetverplichting.

Het tweede lid van paragraaf 3 stelt in alle wateren een volledige terugzetverplichting in tijdens: * het vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei; * de nachtvisserij.

De achterliggende reden is omdat de periode van 16 april tot en met 31 mei de gemiddelde voortplantingsperiode van de meeste karperachtigen (cyprinidae) is en omdat paairijpe vissen best zo weinig mogelijk gemanipuleerd worden en dus zeker niet geoogst mogen worden. De nachtvisserij gaat eveneens gepaard met een volledige terugzetplicht.

In deze bepaling wordt tevens expliciet gesteld dat een visser evenmin vis in het bezit mag hebben tijdens de nachtvisserij die buiten deze periode zou gevangen zijn. Zonder deze bepaling zouden vissers immers in principe 's nachts toch vis in het bezit kunnen hebben waarvan men dan beweert dat deze overdag gevangen is (overdag mag men immers wel vissen in het bezit houden of vervoeren). Het is echter moeilijk te bewijzen of na te gaan bij een nachtelijke controle wanneer de vis dan wel gevangen is. Vandaar dat men tijdens de nachtvisserij geen enkele vis in het bezit mag hebben of vervoeren, en dit ongeacht wanneer deze gevangen is.

Het derde lid van paragraaf 3 bepaalt dat het gebruik van aasvissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei verboden is. In deze periode (paaiperiode van de meeste vissen) mag er gevist worden in de meeste wateren (behalve in de ecologisch waardevolle wateren). Ter bescherming van de paaiende vissen geldt de voorwaarde dat elke gevangen vis onmiddellijk en voorzichtig moet worden vrijgelaten. Dit impliceert dat men geen ter plaatse gevangen aasvissen in bezit mag hebben en gebruiken. Roofvissoorten zoals snoek, snoekbaars, baars en ook paling, gevangen met een aasvis, zijn vaak erg diep gehaakt waardoor de kans klein is om deze nog levend terug te zetten. Door deze maatregel worden deze vissoorten extra beschermd in deze periode.

Het gebruik van kunstaas om op roofvis te vissen is echter wel toegelaten in deze periode.

Paragraaf 4 geeft aan onder welke voorwaarden de nachtvisserij mag uitgeoefend worden in de toegestane wateren. Concreet mag er dus nachtvisserij worden uitgeoefend in de volgende wateren: * de waterwegen of delen daarvan niet opgesomd in bijlage 3; * de visplassen niet opgesomd in bijlage 3.

Er geldt evenwel de beperking dat het gebruik van aasvissen en het gebruik van kunstaas, met een totale lengte van meer dan 2 cm, verboden is en dit om roofvissoorten 's nacht te beschermen. De nachtvisserij spitst zich immers in de praktijk bijna uitsluitend toe op het vissen op karper. Het vissen op karper was destijds ook de reden om nachtvisserij op bepaalde wateren toe te laten. Met kunstaas kleiner dan 2 cm wordt imitatie van levend aas bedoeld (bv. imitatie van maden).

In paragraaf 5 worden alle uitzonderingen op de overige paragrafen in dit artikel gegroepeerd: * In punt 1° wordt een afwijking gegeven op paragraaf 2, 2°, b) voor wat betreft het vliegvissen (definitie vliegvissen is opgenomen in laatste lid van paragraaf 5). Aan vliegvissers wordt op die manier de mogelijkheid geboden om toch te kunnen vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei in alle wateren waar het vissen in deze periode normaal niet toegelaten is (met name in de onbevaarbare waterlopen, in de waterwegen of delen daarvan opgesomd in bijlage 3 en in de visplassen opgesomd in bijlage 3). De terugzetverplichting (zoals bepaald in paragraaf 3) blijft in deze periode evenwel van kracht. Tevens is conform artikel 13, 7° het wadend vissen ook verboden om betreding van de paaigronden en verstoring van paaiende vissen te voorkomen. Vliegvissen gebeurt immers vaak wadend en zal in de periode van 16 april tot en met 31 mei dus alleen vanaf de oever (of van op een boot) kunnen uitgeoefend worden. * In paragraaf 2 wordt in alle onbevaarbare waterlopen, in de waterwegen of delen daarvan opgesomd in bijlage 3 en in de visplassen opgesomd in bijlage 3 een verbod ingesteld om te vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei (zie paragraaf 2, 2°, b) of om de nachtvisserij uit te oefenen (zie paragraaf 2, 2°, c). In punt 2° van paragraaf 5 wordt voor beide periodes een uitzondering gegeven voor het vissen met de peur op paling. Dit betekent concreet dat het altijd en in alle wateren toegestaan is met de peur op paling te vissen. * In punt 3° van paragraaf 5 wordt gesteld dat een hengelaar tijdens het vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei of tijdens de nachtvisserij alleen paling in het bezit mag houden of vervoeren, op voorwaarde dat men gebruik maakt van één enkele peur en geen andere hengel. In afwijking van de algemene terugzetverplichting tijdens het vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei of tijdens de nachtvisserij (zoals bepaald in paragraaf 3), mag paling dus wel in het bezit gehouden worden of vervoerd worden enkel indien deze gevangen werd met de peur. Het feit dat slechts één enkele peur is toegestaan, is om bij controle in beide periodes duidelijk te kunnen vaststellen dat de paling met de peur werd gevangen en niet met een ander tweede vistuig. Normaal gezien mag een visser immers twee vistuigen gebruiken (zoals bepaald in artikel 13, 6° ).

In de volgende tabel worden de regels met betrekking tot het in het bezit houden of vervoeren van vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei en de nachtvisserij weergegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het vissen met één of twee hengels en het vissen met de peur. Ook het gebruik van aasvissen wordt toegelicht in de tabel.

Wijze van vissen

Vissen in de paaitijd van 16 april tot en met 31 mei

Nachtvisserij tussen twee uur na zonsondergang en twee uur voor zonsopgang

Onbevaarbare waterlopen


Waterwegen of delen daarvan opgesomd in bijlage 3

Waterwegen of delen daarvan niet opgesomd in bijlage 3

Visplassen opgesomd in bijlage 3

Visplassen niet opgesomd in bijlage 3

Vissen met 1 of 2 hengels (geen peur)

x

v

Vissen met 1 peur (geen bijkomende hengel)

v

v

In het bezit houden of vervoeren van paling (gevangen met 1 peur, geen bijkomende hengel)

v

v

Vissen met aasvissen

x

x


In het laatste lid van paragraaf 5 wordt vliegvissen gedefinieerd.

Toelichting bij artikel 13 In dit artikel worden de verschillende wijzen van vissen en vistuigen die verboden zijn opgesomd in 7 punten. 1° In dit punt wordt bedoeld dat het verboden is om, wanneer een water bedekt is met ijs, een gat te maken in het ijs en hierin te vissen. Vissen zijn immers gevoelig voor trillingen die gemaakt worden op het ijs. 2° Gekleurde maden zijn maden die met een kleurstof werden bewerkt. Meestal zijn ze dan geel of rood gekleurd. Uit laboanalyses van maden die commercieel verkrijgbaar zijn in de handel is gebleken dat de kleurstof die meestal in de praktijk gebruikt wordt sudanrood is.

Sudanrood is zowel toxisch voor de vis die de maden opeet als voor de mens bij eventuele consumptie van een vis die deze kleurstof bevat na inname van gekleurde maden. 3° Het enige toegelaten vistuig is de hengel of de peur.Wat betreft het schepnet dient deze bepaling samen gelezen te worden met artikel 14, tweede lid, welke stelt dat het schepnet alleen mag gebruikt worden om de met de hengel gevangen vis weg te nemen. In de praktijk kan het schepnet dus gebruikt worden wanneer een visser een vis gevangen heeft en hij deze vis omwille van zijn gewicht met een schepnet aan land wil brengen om de vis te kunnen onthaken. Met een schepnet vissen uit het water proberen te scheppen die niet met een hengel gevangen worden, is dus niet toegelaten. Nog op te merken valt dat de hengel met de peur gelijk wordt gesteld zoals reeds bepaald werd in artikel 1, 3°. Alle andere vistuigen dan de hengel, peur of schepnet (enkel indien gebruikt zoals hierboven beschreven), zijn dus verboden vistuigen. 4° In dit punt is bepaald dat het gebruik van aasvissen en kunstaas groter dan 2 cm niet toegelaten is van 1 maart tot en met 31 mei in alle onbevaarbare waterlopen, in de waterwegen of delen daarvan, opgesomd in bijlage 3, en de visplassen, opgesomd in bijlage 3. Dergelijke methoden worden immers courant gebruikt om te vissen op roofvis. Door in dit punt de methoden te verbieden die meestal worden aangewend om op deze soorten te vissen wordt een extra bescherming ingebouwd naar roofvissoorten. 5° In dit punt wordt gesteld dat een hengel maximaal van drie haken voorzien mag zijn.Deze haken kunnen zowel enkelvoudige haken zijn als meervoudige haken. Een meervoudige haak is bijv. een dreghaak die op zijn beurt bestaat uit drie individuele haken die aan elkaar tot één geheel bevestigd zijn. 6° Het aantal hengels waarmee iemand mag vissen is maximaal twee.De peur wordt met de hengel gelijk gesteld. Dus een visser kan ofwel met 2 hengels tegelijk vissen, ofwel met één hengel en één peur tegelijk, ofwel met 2 peuren tegelijk. Conform artikel 12, § 5, 3° mag men echter tijdens de nachtvisserij, of tijdens de gesloten periode van 16 april tot en met 31 mei alleen paling in het bezit hebben of meenemen indien gebruik gemaakt wordt van één enkele peur en geen andere hengel. 7° Het wadend vissen is verboden in twee periodes.In het tweede lid van artikel 13 wordt een definitie gegeven van wadend vissen. Het verbod heeft als doel om verstoring van paaigronden door betreding te voorkomen. De eerste periode waarin het wadend vissen verboden is (1 december - 28 februari) slaat op de paaiperiode van zalmachtigen, zoals ook aangehaald in de bespreking bij artikel 12, § 2, 1°. De tweede periode waarin wadend vissen verboden is (16 april - 31 mei) slaat dan op de paaiperiode van de meeste karperachtigen. 8° stelt dat het gebruik van leefnet verboden is behalve tijdens wedstrijden die voldoen aan de voorwaarden van artikel 16.Met deze maatregel kunnen de regels rond de meeneembeperking van vissen en het in bezit houden en vervoeren van vissen (zoals verder bepaald in artikel 15) beter gecontroleerd worden.

Toelichting bij artikel 14 Het eerste lid stelt dat een visser zijn hengel voortdurend moet kunnen bewaken. Deze bepaling is geïnspireerd vanuit het feit dat in sommige gevallen van stroperij, vissers bijv. nachtlijnen, handlijnen of zogenaamde `slapende' lijnen leggen en deze onbeheerd achterlaten en de volgende dag komen ophalen. Dergelijke praktijken zijn dus op basis van deze bepaling niet toegestaan. Het bewaken van de hengel impliceert ook dat een visser zijn hengel op een auditieve manier mag bewaken. Een visser hoeft dus niets steeds vlak naast zijn hengel te zitten en deze visueel bewaken, maar mag zich ook in de nabijheid bevinden waarbij hij van een aanbeet verwittigd wordt door een elektronische beetverklikker die een auditief signaal weergeeft. Deze laatste techniek wordt bijv. vaak door karpervissers gebruikt.

Het tweede lid geeft weer hoe het schepnet mag gebruikt worden. In de bespreking van artikel 13, 3° wordt hierop nader ingegaan.

Toelichting bij artikel 15 In paragraaf 1, punt 1° wordt bepaald dat een visser maximaal twintig vissen kleiner dan 15 cm, waarvan maximaal vijf levende vissen, mag vervoeren en tijdens het hengelen in bezit mag houden. In de praktijk worden deze vissen door hengelaars gebruikt als aasvis om andere vissen mee te vangen (bijv. paling, snoekbaars, baars, meerval of snoek). Een visser mag dus maximaal bv. vijf levende aasvissen en vijftien dode aasvissen tegelijk vervoeren en in bezit houden.

In paragraaf 1, punt 2° wordt bepaald dat een visser maximaal vijf dode vissen, groter dan 15 cm, mag vervoeren en tijdens het hengelen in bezit mag houden. In de praktijk worden deze vissen door hengelaars meegenomen voor consumptie. In artikel 15 van de wet op de riviervisserij is bepaald dat bij wijze van uitzondering paling wel levend in bezit mag gehouden en vervoerd worden (zie verder paragraaf 6).

Op elk moment mag een visser dus maximaal vijfentwintig vissen in zijn bezit houden of vervoeren: maximaal vijf vissen groter dan 15 cm en maximaal twintig vissen kleiner dan 15 cm.

De vissoorten die een visser nog mag vervoeren en tijdens het hengelen in bezit mag houden, worden in een limitatieve positieflijst opgesomd in het tweede lid van paragraaf 1. Het betreft de volgende soorten: baars, beekforel, blankvoorn, brasem, (kol)blei, paling, rietvoorn, riviergrondel, snoekbaars en winde. Alle andere vissoorten mag een hengelaar dus niet in zijn bezit houden tijdens het hengelen en ook niet vervoeren; deze soorten moeten na de vangst onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst worden vrijgelaten. De lijst van soorten is dus zowel van toepassing op het vissoorten die een visser wenst mee te nemen voor consumptie als voor aasvissen. Door deze maatregel komt er een betere bescherming van sommige vissoorten die in Vlaanderen niet algemeen of zeldzaam zijn (bv. snoek, serpeling, kopvoorn, barbeel, sneep). Ook karper welke een belangrijke intrinsieke waarde heeft voor hengelaars valt onder deze maatregel.

Voor een aantal van deze soorten is bovendien nog een minimummaat van toepassing (zie verder paragraaf 3). De limitatieve lijst brengt op vlak van aasvissen tevens met zich mee dat niet-inheemse soorten niet mogen gebruikt of vervoerd worden als aasvis. Dit voorkomt de verspreiding van niet-inheemse vissoorten (welke soms in de handel worden aangeboden als aasvis) in onze binnenwateren.

De meeneembeperking van maximum vijf vissen (groter dan 15 cm) laat enerzijds toe dat hengelaars in beperkte mate vis (voor consumptie) kunnen meenemen, maar is anderzijds vooral geïnspireerd vanuit het feit om het meenemen van grote(re) hoeveelheden vis aan banden te leggen. Uit een evaluatie van de regelgeving is immers gebleken dat de meeneembeperking in de praktijk nagenoeg niet te controleren is, zolang een visser onbeperkt vissen in het leefnet mag houden. In de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij is tevens een algemeen verbod op het vervoer van levende vissen opgenomen (behalve paling en aasvissen welke wel levend mogen vervoerd worden). Zolang er echter een leefnet mag gebruikt worden is de meeneembeperking en het verbod op het vervoer van levende vissen in de praktijk nauwelijks controleerbaar omdat een handhaver dan moet wachten totdat de visser stopt met hengelen om te zien wat hij gaat doen met de vissen uit het leefnet. Om de regels rond het in bezit houden en vervoeren van alle vissoorten (inclusief aasvissoorten) eenvoudiger te maken en beter te kunnen handhaven, is daarom het gebruik van het leefnet afgeschaft (behalve tijdens hengelwedstrijden die voldoen aan de voorwaarden van artikel 16).

Door het verbod op het gebruik van leefnet, de verplichting dat de levende aasvissen enkel in een visemmer mogen bewaard worden (zie verder bespreking bij paragraaf 2) en de beperking van het aantal levende aasvissen (maximum vijf stuks), worden de regels rond het meenemen en vervoeren van vissen eenvoudiger voor de hengelaar en ook beter handhaafbaar.

In paragraaf 2 wordt bepaald dat een visser levende vissen enkel in een hiertoe bestemde visemmer mag vervoeren en levend in het bezit mag houden, en niet meer in het leefnet aangezien het gebruik ervan nu verboden is. Het betreft levende aasvissen kleiner dan 15 cm (in totaal maximaal 5 stuks) of levende paling groter dan 30 cm (in totaal maximaal 3 stuks). Voor paling geldt immers een meeneembeperking van maximaal drie stuks (zie verder paragraaf 4).

In paragraaf 3 worden voor enkele vissoorten maten bepaald beneden of boven dewelke een hengelaar de vissoorten niet in het bezit mag houden of vervoeren. De maten dragen bij aan een betere bescherming van de visbestanden. Snoekbaars word bijkomend beschermd door het opleggen van een maximummaat teneinde de grote vissen te beschermen die een zeer belangrijke bijdrage leveren aan het paaiproces en die een grote meerwaarde zijn voor de hengelbeleving op roofvis.

In paragraaf 4 wordt bepaald dat van snoekbaars en paling elk maximum drie stuks mogen worden meegenomen. Voor beide soorten blijven de maten van toepassing zoals bepaald in paragraaf 3 en tevens geldt ook de algemene meeneembeperking van maximaal vijf stuks (totaal van alle soorten groter dan 15 cm die een visser in het bezit mag houden) uit punt 2° van paragraaf 1. Indien een visser dus bv. drie palingen in bezit wenst te houden, dan mag hij daarbovenop nog maar twee snoekbaarzen in bezit houden omdat het totaal van vijf vissen groter dan 15 cm is bereikt.

In paragraaf 5 wordt bepaald hoe de lengte van een vis moet gemeten worden. Tevens wordt bepaald dat het ter plaatse consumeren van gevangen vissen niet toegelaten is omdat anders de controle van de minimummaten en de maximummaat van vissen en de maatregelen rond het in bezit houden en vervoeren van vissen niet mogelijk is. Ook moet bij controle kunnen nagegaan worden of een visser geen soorten van bijlage 1 bij dit besluit in het bezit zou hebben.

Paragraaf 6 voorziet dat paling wel levend mag vervoerd worden. Deze uitzondering is immers opgenomen in artikel 15 van de wet op van 1 juli 1954 op de riviervisserij.

In paragraaf 7 wordt een definitie opgenomen van zeevissoorten en wordt bepaald dat de beperkingen rond het in bezit houden en transporteren van vissen niet van toepassing zijn op zeevissoorten.

Een visser mag dus het hele jaar door, zowel overdag als tijdens de nachtvisserij, een onbeperkt aantal dode zeevissen vervoeren en tijdens het hengelen in zijn bezit houden (deze zeevissen mogen immers niet levend zijn gelet op het verbod op vervoer van levende vissen zoals bepaald artikel 15 van de riviervisserijwet). Bepaalde binnenwateren die vallen onder het toepassingsgebied van de wet op de riviervisserij staan in contact met zeewater waardoor het water brak is en er ook zeevissoorten voorkomen (bijv. het havengebied in Oostende en de Beneden-Zeeschelde). Deze zeevissoorten planten zich niet voort in onze binnenwateren waardoor een terugzetverplichting in de periode van 16 april tot en met 31 mei (paaiperiode van de meeste zoetwatervissoorten) niet zinvol is. Vermits bovendien op zee ook geen beperkingen in aantal van toepassing zijn voor de meeste zeevissoorten, worden deze in de binnenwateren evenmin van toepassing gemaakt. De bepaling van paragraaf 7 doet geen afbreuk aan de toepassing van bepalingen die desgevallend worden getroffen bij ministerieel besluit. Zo werden bv. door middel van het ministerieel besluit van 1 december 2017 betreffende het instellen van tijdelijke maatregelen voor zeebaars ter uitvoering van artikel 14 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij een aantal beperkingen opgelegd voor zeebaars.

Toelichting bij artikel 16 Artikel 16 gaat specifiek over wedstrijden. In artikel 1, punt 11° wordt een wedstrijd gedefinieerd. Vermits het leefnet enkel nog toegelaten is tijdens een wedstrijd (zie verder paragraaf 2), wordt nu op het terrein ondubbelzinnig duidelijk in welke gevallen er sprake is van een wedstrijd.

In paragraaf 1 worden de voorwaarden opgesomd waaraan wedstrijden moeten voldoen. In punt 1° wordt gesteld dat minstens één maand vooraf meldingsbewijs moet worden gedaan aan het Agentschap voor Natuur en Bos. Bij een controle op het terrein (wanneer er dus vissers worden aangetroffen die een leefnet gebruiken) moet het meldingsbewijs worden voorgelegd door de wedstrijdverantwoordelijke. Wat betreft de hengelwedstrijden is het belangrijk dat bij de melding de status van de wedstrijd wordt opgelijst: lokaal, nationaal of internationaal. Dit onderscheid is belangrijk omdat hieraan al dan niet een vrijstelling is gekoppeld van visverlof voor deelnemers die niet gedomicilieerd zijn in het Vlaamse Gewest. De vrijstelling van visverlof, zoals bepaald in artikel 9, is immers enkel van toepassing bij nationale of internationale wedstrijden.

In punt 2° wordt bepaald dat het voederen wordt beperkt tot maximaal 10 liter klaargemaakt voeder per deelnemer per wedstrijd. Deze voederbeperking, ingegeven vanuit de hengelsector zelf, dient om eventuele aanrijking van het water met nutriënten te voorkomen. In punt 3° wordt tenslotte bepaald dat van elke wedstrijd de hengelvangstgegevens geregistreerd moeten worden en jaarlijks aan het Agentschap voor Natuur en Bos moeten worden bezorgd. Deze hengelvangstgegevens zijn immers belangrijk in het kader van het visstandbeheer omdat ze evoluties en trends in het visbestand kunnen weergeven en ook informatie opleveren over bv. het voorkomen en de verspreiding van niet-inheemse vissoorten. Indien er binnen het jaar volgend op de wedstrijd niet wordt voldaan aan de verplichtingen inzake hengelvangstregistratie, dan is er sprake van een ongeldig meldingsbewijs van deze wedstrijd.

In paragraaf 2 wordt bepaald dat tijdens wedstrijden, die voldoen aan alle voorwaarden van paragraaf 1, het leefnet het hele jaar door toch mag worden gebruikt. Er is evenmin een beperking op het aantal vissen dat een hengelaar tijdens een wedstrijd in het leefnet mag houden.

Tevens gelden de minimummaten van vissoorten niet tijdens hengelwedstrijden. De bepaling van paragraaf 2 is een afwijking van artikel 12, § 3 (waarin wordt bepaald dat vissen in bepaalde periodes na vangst onmiddellijk moeten worden vrijgelaten), van artikel 13, eerste lid, 8° (waarin het gebruik van een leefnet wordt verboden), en van artikel 15, § 1 tot en met § 4 (waarin het aantal vissen dat een visser in zijn bezit mag houden wordt beperkt en waarin ook minimummaten van een aantal vissoorten worden bepaald).

In het tweede lid van paragraaf 2 is bepaald dat na afloop van de wedstrijd (na de eigenlijke meting, weging of telling van de vissen) alle vissen onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst moeten worden vrijgelaten. Tevens wordt opgelegd dat tijdens wedstrijden de vissen in een voldoende groot leefnet moeten bewaard worden. Alleen snoek, snoekbaars en de soorten van bijlage 1 mogen niet in het leefnet worden gehouden. Voor wat betreft de afmetingen van zo'n leefnet kan verwezen worden naar de code van goede wedstrijdpraktijk welke door het Agentschap voor Natuur en Bos in onderling overleg met de federatie van wedstrijdvissers werd vastgesteld.

Toelichting bij artikel 17 Dit artikel werd geschrapt.

HOOFDSTUK 5 - Slotbepalingen Toelichting bij artikel 18 In heel wat visplassen zijn er toegankelijkheidsreglementen van toepassing (bijv. via een politieverordening voor wateren in eigendom van een gemeente of provincie of met toepassing van het besluit van 8 december 2008 van de Vlaamse Regering betreffende de toegankelijkheid van de bossen en de natuurreservaten) die stellen dat de betreffende domeinen in bepaalde periodes (bv. tijdens de paaiperiode) of tijdens bepaalde tijdstippen (bv. 's nachts) niet toegankelijk zijn wat dus tot gevolg heeft dat er in die domeinen de facto niet gevist kan worden omdat het toegankelijkheidsreglement de toegang tot die domeinen ontzegt. Dit artikel verwijst naar dergelijke toegankelijkheidsregelingen. Dit besluit geeft de visser dus geen recht om domeinen of plaatsen te betreden in strijd met de toegankelijkheidsreglementen die er van toepassing zouden zijn.

Toelichting bij artikel 19 De bevoegdheid om wijzigingen vast te stellen aan de bijlage 3 wordt gedelegeerd naar de Vlaamse minister, bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud.

Toelichting bij artikel 20 Dit artikel heft het uitvoeringsbesluit van 20 mei 1992 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij op.

Toelichting bij artikel 21 Dit artikel duidt de bevoegde minister voor de uitvoering van dit besluit aan.

Toelichting bij Bijlage 1 Dit artikel somt de soorten op waar in artikel 10 en 16 naar verwezen wordt.

Toelichting bij Bijlage 2 Deze bijlage preciseert hoe op het terrein een tijdelijk of permanent visverbod door middel van signalisatieborden kan duidelijk gemaakt worden. Het bovenste bord, vermeld in artikel 1, punt 1° betreft nog de bebording zoals deze in het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 1992 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij was opgenomen. Via het besluit van 8 december 2008 van de Vlaamse Regering betreffende de toegankelijkheid van de bossen en de natuurreservaten werd dit verbodsbord vervangen door een bord met een ander pictogram zoals is weergegeven in dit besluit als tweede bord onder 1°. Het besluit van 8 december 2008 voorzag evenwel een overgangsperiode om toe te laten dat de oude borden op het terrein binnen afzienbare tijd vervangen worden door de nieuwe. In het besluit van 1 februari 2013 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 5 maart 2013) werden daarom zowel het oude bord uit het besluit van 20 mei 1992 opgenomen als het nieuwe bord conform het besluit van 8 december 2008.Het oude bord was echter maar van toepassing tot en met 31 januari 2015.

Artikel 2 preciseert hoe en waar de borden kunnen geplaatst worden. Er wordt de nodige flexibiliteit gegeven aan het plaatsen van de borden zodat ter plaatse de zone van visverbod goed afgebakend en goed zichtbaar is zowel voor vissers vanop de oever als bijv. voor vissers met een bootje vanop het water.

Toelichting bij Bijlage 3 In deze bijlage worden de wateren opgesomd waar in artikel 12 en artikel 13 naar verwezen wordt. Het betreft de wateren waar bepaalde beperkingen voor het vissen van toepassing zijn. Deze beperkingen zijn gebaseerd op ecologische argumenten om een noodzakelijke bescherming te garanderen voor de vissen en hun leefomgeving.

De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving advies 63.718/3 van 12 juli 2018 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `houdende wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij' Op 12 juni 2018 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `houdende wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij'.

Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 3 juli 2018. De kamer was samengesteld uit Jo BAERT, kamervoorzitter, Jeroen VAN NIEUWENHOVE en Koen MUYLLE, staatsraden, Bruno PEETERS, assessor, en Astrid TRUYENS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Dries VAN EECKHOUTTE, auditeur.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 12 juli 2018. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het voor advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt ertoe het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 `tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij' (hierna: riviervisserijbesluit) op verscheidene punten te wijzigen. 3.1. Het ontworpen besluit vindt in beginsel rechtsgrond in artikel 12 van de wet van 1 juli 1954 `op de riviervisserij' (hierna: de riviervisserijwet), behalve voor artikel 3 van het ontworpen besluit, waarvoor kan worden gesteund op de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Vlaamse Regering (artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen'), gelezen in samenhang met de artikelen 14, 17 en 25 van de riviervisserijwet. 3.2. Het ontworpen artikel 13, eerste lid, 3°, van het riviervisserijbesluit (artikel 7, 1°, van het ontwerp) houdt in dat andere vistuigen dan een hengel, peur of schepnet verboden zijn.

Artikel 4 van de riviervisserijwet bepaalt onder meer dat het gebruik van de voornfles en van het kreeftennet geoorloofd is onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, terwijl het gebruik ervan in de ontworpen bepaling wordt verboden. In de wetsbepaling wordt geen melding gemaakt van het vissen met een schepnet, terwijl dat vistuig dan weer wordt toegelaten in de ontworpen bepaling. Op de vraag hoe die twee bepalingen zich tot elkaar verhouden, antwoordde de gemachtigde het volgende: "Wat betreft de voornfles en het kreeftennet werden in het BVR van 1 februari 2013 geen voorwaarden bepaald wat dus mede door de formulering van artikel 7, punt 1 met zich meebrengt dat deze vistuigen verboden zijn. Wat betreft het schepnet werd in het BVR van 1 februari 2013 het volgende bepaald in het tweede lid van art. 14: `Het schepnet mag alleen worden gebruikt om de met de hengel gevangen vis weg te nemen'. Voorgaande bepaling blijft in het wijzigingsbesluit van het BVR van 1 februari 2013 dus onveranderd. In de praktijk komt het soms voor dat vissers een grote of zware vis vangen die ze onmogelijk uit het water kunnen halen zonder dat hun snoer (of zelfs hun hengel) breekt. In dat geval gebruiken ze een schepnet als bijkomend hulpmiddel om die vis uit het water te halen. Hierbij is het belangrijk om in acht te nemen dat een visser geen schepnet mag gebruiken zonder een hengel. Het gebruik van alleen een schepnet is dus verboden (geheel conform art. 4 van de riviervisserijwet)." 3.3. Het ontworpen artikel 15 van het riviervisserijbesluit (artikel 8 van het ontwerp) bevat beperkingen inzake het in bezit houden en vervoeren van vissen. Op de vraag hoe die bepaling kan worden ingepast in de rechtsgrond, antwoordde de gemachtigde het volgende: "Voor wat betreft het vervoer en het in bezit houden van vissen dient verwezen te worden naar de volgende artikels uit de riviervisserijwetgeving: `

Art. 12.De Koning bepaalt: 1° De tijd, de seizoenen en de uren tijdens welke het vissen verboden is, hetzij overal, hetzij op sommige waterlopen of gedeelten van waterlopen, evenals de vissoorten waarop dit gebod van toepassing is;2° De wijzen van vissen en de vistuigen en -toestellen die verboden zijn;3° De gebruiksvoorwaarden, de afmetingen evenals de wijze van keuring van de geoorloofde vistuigen;4° De maten beneden welke sommige vissoorten in het water teruggeworpen moeten worden; 5° De lokazen waarvan het gebruik verboden is als aas aan de vistuigen.' `

Art. 15.Het is verboden om het even welke levende vis, behalve paling, afkomstig uit viswater waarop de wetgeving van toepassing is, aan dit viswater te onttrekken en te vervoeren.' De riviervisserijwetgeving, zoals opgesteld in 1954, was in belangrijke mate bedoeld om het gebruik van de visbestanden te reguleren. Om te beletten dat de natuurlijke visbestanden te veel zouden worden geëxploiteerd, heeft de wetgever diverse maatregelen voorzien, zoals ook bepaald in artikel 12, om een verbod in te stellen (verbod in tijd, ruimte, vissoort, wijze van vissen, vistuigen, maten, etc.). Zeker in 1954 werd er, nog veel meer dan nu het geval is, gevist `om den brode' (voor consumptie dus, hetgeen impliceert dat je gevangen vissen in bezit houdt en vervoert).

In artikel 12, 4° van de riviervisserijwet wordt bepaald dat vissen die niet voldoen aan de maten moeten worden teruggeworpen. Verder in artikel 15 van de riviervisserijwet wordt bepaald dat er geen levende vissen mogen onttrokken en vervoerd worden. Beide artikels impliceren dat vissen die voldoen aan de maten en dood zijn, na vangst door de visser wel in bezit mogen gehouden en vervoerd worden.

Verderop in artikel 16 van de riviervisserijwet wordt bovendien nog een uitzondering voorzien om in sommige gevallen toch levende vissen te onttrekken en vervoeren.

In artikel 12, 2° van de riviervisserijwet wordt nog gesteld dat de Koning (i.c. de Vlaamse Regering) de wijze van vissen bepaalt. Een wijze van vissen die tegenwoordig door veel hengelaars wordt beoefend is het zogenaamde `catch and release' of het `vangen en terug vrijlaten van vissen'. Bij deze wijze van vissen staat de hengelbeleving centraal en is dus het vissen voor consumptie (waarbij vissen worden onttrokken en vervoerd) dus niet van belang.

De verschillende in punt 4) aangehaalde bepalingen uit de riviervisserijwetgeving vormen aldus de rechtsbasis om voor de hengelaars duidelijke regels op te stellen en een concrete invulling te geven betreffende het in bezit houden en vervoeren van vissen (aantallen, soorten en maten). Deze regels worden in artikel 8 van het Wijzigingsbesluit van het BVR van 1 februari 2013 bepaald." In het licht van deze uitleg van de gemachtigde kan worden aangenomen dat artikel 12 van de riviervisserijwet rechtsgrond biedt voor de ontworpen bepaling in zoverre het uitgangspunt is dat gevangen vis kan worden meegenomen en dat de ontworpen afwijkingen van dat uitgangspunt kunnen worden beschouwd als hetzij de regeling van "[d]e wijzen van vissen", bedoeld in artikel 12, 2°, hetzij de regeling van "[d]e maten beneden welke sommige vissoorten in het water teruggeworpen moeten worden", bedoeld in artikel 12, 4°.

Het ontworpen voorschrift inzake het maximumaantal van vijf levende vissen kleiner dan of gelijk aan vijftien centimeter dat men mag vervoeren en tijdens het hengelen in zijn bezit mag houden (ontworpen artikel 15, § 1, 1°, van het riviervisserijbesluit) is een maatregel die strenger is dan het maximumaantal van twintig levende aasvisjes vervat in artikel 16 van de riviervisserijwet, maar die ermee verenigbaar is.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Artikel 3 4. Bij het ontworpen artikel 3, 1°, van het riviervisserijbesluit (artikel 3 van het ontwerp) wordt een delegatie verleend aan de minister (lees: de Vlaamse minister bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud) of zijn gemachtigde om een tijdelijke toelating te verlenen of een tijdelijk verbod op te leggen als vermeld in artikel 14 van de riviervisserijwet.Daarmee wordt verwezen naar de mogelijkheid om "met het oog op proefnemingen of op het gewestelijke of plaatselijk nut, het vissen, sommige wijze van vissen, het vangen van sommige vissoorten of -categorieën evenals het gebruik van bijzondere lokazen of tuigen tijdelijk toe [te] staan of [te] verbieden". De gemachtigde verklaarde het volgende over de termen "gewestelijke of plaatselijk nut" en "tijdelijk" in de voormelde wetsbepaling. "De inhoud van artikel 14 is destijds, in 1954, bepaald door de wetgever. Het enige doel van Artikel 3, van het wijzigingsbesluit van het BVR van 1 februari 2013 is om een mogelijke discrepantie inzake delegatie naar de minister weg te werken die ontstaan is naar aanleiding van de BHWI (zoals ook toegelicht in de artikelsgewijze bespreking in de nota aan de leden van de Vlaamse Regering). In de handelingen van Kamer en Senaat bij de totstandkoming van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij, is ook geen bijkomende duiding terug te vinden over de begrippen `tijdelijk', `gewestelijk' en `plaatselijk'. In de praktijk wordt hier pragmatisch en in overeenstemming met de geest van de riviervisserijwetgeving mee omgesprongen. Daarbij wordt `tijdelijk' geïnterpreteerd als een periode van maximum 5 jaar; `plaatselijk' wordt geïnterpreteerd als één bepaalde waterloop en gewestelijk wordt dan als een ruimere regio aanzien. Bovendien wordt de delegatie enkel gebruikt in gevallen van heel specifieke maatregelen, zoals bv. het toestaan van het gebruik van bepaalde vistuigen aan een wetenschappelijke instelling in het kader van een wetenschappelijk onderzoek. Op die manier veronderstellen we dat de invulling van het `plaatselijk of gewestelijk nut' in overeenstemming is met het principe van een `aangelegenheid van bijkomstige of detailmatige aard'." Artikel 8 5. Het ontworpen artikel 15, § 7, van het riviervisserijbesluit (artikel 8 van het ontwerp) bepaalt dat een visser het hele jaar door een onbeperkt aantal zeevissoorten mag vervoeren en tijdens het hengelen in zijn bezit mag houden.Opdat die bepaling in overeenstemming zou zijn met artikel 15 van de riviervisserijwet, dat inhoudt dat het verboden is om het even welke levende vis, behalve paling, afkomstig uit viswater waarop de wet van toepassing is, aan dit viswater te onttrekken en te vervoeren, schrijve men "dode zeevissoorten", zoals de gemachtigde ook beaamde.

Artikel 9 6. De gemachtigde bevestigde dat in het ontworpen artikel 16, § 2, eerste lid, (artikel 9 van het ontwerp) moet worden geschreven: "In afwijking van (...) artikel 15, §§ 1 tot 4" in plaats van "In afwijking van (...) artikel 15, § 1 en 2".

De griffier, Astrid TRUYENS De voorzitter, Jo BAERT

^