Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 november 2001

Uittreksel uit arrest nr. 94/2001 van 12 juli 2001 Rolnummer 2180 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gesteld door Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters H. Boel en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021544
pub.
13/11/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 94/2001 van 12 juli 2001 Rolnummer 2180 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters H. Boel en M. Melchior, en de rechters P. Martens, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter H. Boel, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 8 mei 2001 in zake F. Devlieger tegen de Rijksdienst voor Pensioenen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 mei 2001, heeft de Arbeidsrechtbank te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 17 van het Koninklijk Besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre dit artikel het voordeel van de overlevingspensioen slechts toekent indien, op datum van het overlijden, de langstlevende echtgenoot ten minste één jaar met de overleden werknemer gehuwd was, zonder datzelfde recht toe te kennen aan de langstlevende echtgenoot die minder dan één jaar met de overleden werknemer gehuwd was, doch op de datum van het overlijden wel ten minste één jaar met de overleden werknemer een gezin vormde, zij het aanvankelijk buiten het kader van een huwelijk ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, zoals vervangen door artikel 107 van de wet van 15 mei 1984, bepaalt : « Het overlevingspensioen wordt slechts toegekend indien, op de datum van het overlijden, de langstlevende echtgenoot ten minste één jaar met de overleden werknemer gehuwd was. Het huwelijk dient nochtans niet een jaar te duren indien één van de volgende voorwaarden vervuld is : - er is een kind geboren uit het huwelijk; - op het ogenblik van het overlijden is er een kind ten laste waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving; - het overlijden is het gevolg van een na de datum van het huwelijk voorgekomen ongeval of werd veroorzaakt door een beroepsziekte opgedaan tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van het beroep, van een door de Belgische Regering toevertrouwde opdracht of van in het kader van de Belgische technische bijstand verrichte prestaties, voor zover de aanvang of de verergering van deze ziekte na de datum van het huwelijk plaatsvond. [...] » De vraag heeft enkel betrekking op de eerste zin van het eerste lid van de in het geding zijnde bepaling.

B.2. De vraag noopt tot een dubbele vergelijking. Ten eerste moet, op het vlak van de toekenning van het overlevingspensioen, de situatie van de langstlevende echtgenoot die ten minste één jaar met de overleden werknemer gehuwd was, worden vergeleken met de situatie van de langstlevende echtgenoot die minder dan één jaar met de overleden werknemer gehuwd was. Ten tweede roept de vraag op tot een vergelijking ten aanzien van de toekenning van overlevingspensioenen tussen gehuwden en andere personen van verschillend geslacht die een levensgemeenschap vormen.

B.3. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.4.1. Door een voorwaarde op te leggen van een minimumduur van één jaar huwelijk voor het toekennen van een overlevingspensioen aan de langstlevende echtgenoot van een werknemer van wie de beroepsactiviteit het recht op een dergelijk pensioen opende, heeft de wetgever bepaalde misbruiken willen ontmoedigen, zoals het huwelijk in extremis, waarvan de enige bedoeling is het de langstlevende echtgenoot mogelijk te maken het overlevingspensioen te genieten.

B.4.2. De vereiste van een minimumduur van één jaar huwelijk is een objectief criterium dat beantwoordt aan de doelstelling van de wetgever om misbruiken dienaangaande te vermijden.

Die vereiste is niet kennelijk onredelijk nu, enerzijds, de duur van één jaar huwelijk niet overdreven lijkt en, anderzijds, de uitzonderingen die de wetgever heeft aanvaard op die regel uitgaan van de idee dat in bepaalde situaties de omstandigheden aantonen dat, hoewel het overlijden minder dan één jaar na het huwelijk heeft plaatsgehad, dat huwelijk niet alleen is voltrokken om het overlevingspensioen te verkrijgen. De omstandigheid dat er al van samenleving sprake was vooraleer het huwelijk was voltrokken, zoals dit in het bodemgeschil aan de orde was, is niet van die aard dat een uitzondering op de voorwaarden kan worden verantwoord.

B.5. Wat het tweede opgeworpen verschil in behandeling betreft, dit steunt op het objectieve gegeven dat de juridische toestand van echtgenoten en niet-gehuwde paren verschilt, zowel wat de verplichtingen jegens elkaar betreft, als wat hun vermogensrechtelijke toestand betreft. Echtgenoten zijn elkaar hulp en bijstand verschuldigd (artikel 213 van het Burgerlijk Wetboek), zij genieten de bescherming van de gezinswoonst en de huisraad (artikel 215 van het Burgerlijk Wetboek), de echtgenoten moeten hun inkomsten bij voorrang besteden aan hun bijdrage in de lasten van het huwelijk (artikel 217 van het Burgerlijk Wetboek), waarin de echtgenoten moeten bijdragen naar vermogen (artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek). Schulden die door een der echtgenoten worden aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen verbinden de andere echtgenoot hoofdelijk, behoudens wanneer zij, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn (artikel 222 van het Burgerlijk Wetboek).

Die wederzijdse rechten en plichten gelden als zodanig niet voor personen die, hoewel zij een levensgemeenschap vormen, tegenover elkaar niet dezelfde juridische verbintenissen hebben aangegaan. Er moet bovendien rekening worden gehouden met het feit dat men beslist te huwen of buiten het huwelijk samen te wonen met kennis van de voor- en nadelen van de ene en de andere samenlevingsvorm.

Het staat aan de wetgever te beslissen of, en in hoeverre, de personen die een levensgemeenschap vormen, dienen te worden behandeld zoals de gehuwde paren wat de overlevingspensioenen betreft. Zelfs al houdt het Hof rekening met de recente wetswijzigingen waarbij de samenwonenden in bepaalde aangelegenheden juridisch gelijk worden gesteld met de echtgenoten, toch kan het Hof niet in de plaats van de wetgever oordelen in een aangelegenheid die een dergelijke evolutie doormaakt.

B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 12 juli 2001.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, H. Boel.

^