Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 01 december 2001

Uittreksel uit arrest nr. 120/2001 van 10 oktober 2001 Rolnummer 1966 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 32bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964, thans artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomsten Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, de rechters L. Françoi(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021593
pub.
01/12/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 120/2001 van 10 oktober 2001 Rolnummer 1966 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 32bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964, thans artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, de rechters L. François, M. Bossuyt, J.-P. Snappe en J.-P. Moerman, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, emeritus voorzitter H. Boel, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 10 mei 2000 in zake J.-J. Van Baelen en C. Collot tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 mei 2000, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Zijn de artikelen 32bis van het WIB 64 en 34, § 1, 1°, van het WIB 92 in strijd met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in zoverre ze de vergoedingen belastbaar stellen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid en die door een verzekeringsmaatschappij worden uitgekeerd tot herstel van een fysiologische en/of economische invaliditeit, zonder dat sprake is van inkomstenderving voor het slachtoffer ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 32bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964 (W.I.B. 1964), thans artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (W.I.B. 1992), bepaalde vóór de wijziging ervan door de wet van 19 juli 2000 : « Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen omvatten, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend : 1° pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid of die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken; ».

B.2. Het Hof van Beroep te Luik vraagt het Hof of die bepaling de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet schendt « in zoverre ze de vergoedingen belastbaar [stelt] die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid en die door een verzekeringsmaatschappij worden uitgekeerd tot herstel van een fysiologische en/of economische invaliditeit, zonder dat sprake is van inkomstenderving voor het slachtoffer ».

B.3. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet hebben een algemene draagwijdte. Zij verbieden elke discriminatie, ongeacht de oorsprong ervan. Zij zijn eveneens toepasselijk in fiscale aangelegenheden, wat overigens wordt bevestigd door artikel 172 van de Grondwet, dat een bijzondere toepassing inhoudt van het in artikel 10 vervatte gelijkheidsbeginsel.

B.4.1. Volgens de Ministerraad dient de prejudiciële vraag niet te worden beantwoord, aangezien zij niet preciseert ten aanzien van welke categorie van belastingplichtigen de begunstigden van vergoedingen betaald door een verzekeringsmaatschappij tot herstel van een fysiologische en/of economische invaliditeit moeten worden vergeleken.

B.4.2. Het onderzoek van de motivering van de verwijzingsbeslissing en van de elementen van het aan het Hof voorgelegde dossier leidt tot de vaststelling dat aan het Hof wordt gevraagd of artikel 34, § 1, 1°, van het W.I.B. 1992 al dan niet een discriminatie teweegbrengt in zoverre het de vergoeding die wordt uitgekeerd ter uitvoering van een verzekeringscontract tot herstel van een fysiologische en/of economische invaliditeit belastbaar zou stellen, zonder dat er voor het slachtoffer inkomstenderving is en zonder dat de begunstigde van de vergoeding de premies verbonden aan het contract niet als beroepskosten heeft afgetrokken, terwijl de vergoedingen betaald ter uitvoering van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 van belasting zijn vrijgesteld alsmede die welke zijn uitbetaald als gevolg van een vordering van gemeen recht inzake de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, wanneer het slachtoffer geen inkomstenderving lijdt.

B.5.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 januari 1976, die de in het geding zijnde bepaling in het Wetboek van de inkomstenbelastingen heeft ingevoegd, blijkt dat de wetgever een einde wilde maken aan het stelsel van vrijstelling van sommige vervangingsinkomens die het herstel van een bestendige inkomstenderving uitmaken (Parl. St., Senaat, 1975-1976, nr. 742/2, p. 18).

B.5.2. De partijen baseren hun argumentering grotendeels op een vergelijking tussen deze zaak en die welke aanleiding heeft gegeven tot het arrest nr. 132/98. In dat arrest heeft het Hof besloten dat het in het licht van de doelstelling van de wetgever pertinent was de pensioenen, renten en toelagen die het herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken, te belasten. Het Hof heeft geoordeeld dat het evenwel niet verantwoord was bij de belastbare inkomsten de pensioenen, renten en toelagen op te nemen die worden gestort naar aanleiding van een ongeval dat als arbeidsongeval wordt erkend in de zin van de wet van 10 april 1971 zonder dat daarom afbreuk wordt gedaan aan de beroepsinkomsten van het slachtoffer. De schadeloosstelling waarop het slachtoffer recht heeft, heeft in die onderstelling niet het karakter van een vervangingsinkomen.

B.5.3. Het Hof ziet niet in wat zou kunnen verantwoorden dat de schadeloosstelling die wordt uitgekeerd ter uitvoering van een verzekeringscontract dat de fysiologische en/of economische invaliditeit dekt, aan de belasting wordt onderworpen, terwijl zij geen vervangingsinkomen vormt. Een dergelijke belasting heeft tot gevolg dat een discriminatie wordt teweeggebracht tussen de slachtoffers van een ongeval, naargelang zij worden vergoed ter uitvoering van de wetsbepalingen betreffende de arbeidsongevallen, als gevolg van een vordering van gemeen recht inzake aansprakelijkheid, of ter uitvoering van een verzekeringscontract.

B.5.4. In het voormelde arrest heeft het Hof vastgesteld dat het slachtoffer van een arbeidsongeval gediscrimineerd werd in vergelijking met andere slachtoffers van een ongeval dat zich noch op de weg naar of van het werk, noch op het werk heeft voorgedaan, vermits het aan de inkomstenbelasting was onderworpen, zowel voor de wegens het ongeval verschuldigde schadevergoeding als voor de beroepsinkomsten die het behield. Hetzelfde geldt voor het slachtoffer dat wordt vergoed ter uitvoering van een verzekeringsovereenkomst die de fysiologische en/of economische invaliditeit dekt. Dat de schadeloosstelling haar oorsprong vindt in een contract kan die dubbele belasting redelijkerwijze niet verantwoorden.

B.6. De Ministerraad beweert in zijn memorie dat voor de toepassing van artikel 34, § 1, 1°, van het W.I.B. 1992 het zoeken naar een verband tussen het verzekeringscontract en de beroepsactiviteit van de verzekerde een maatregel is die evenredig is met het door de fiscale wetgever nagestreefde doel, « inzonderheid wanneer ofwel de werkgever van de verzekerde, ofwel de verzekerde zelf, de premies van hun belastbare beroepsinkomsten hebben afgetrokken. De belasting van de vergoedingen vormt in dat geval immers de tegenprestatie van het fiscale ` voordeel ' dat werd verkregen ».

Zoals het Hof in B.4.2 reeds heeft aangegeven, blijkt uit de verwijzingsbeslissing alsmede uit de elementen van het dossier dat in deze zaak het geval wordt beoogd waarin de begunstigde van de verzekeringsuitkering de premies verbonden aan het verzekeringscontract niet als beroepskosten heeft afgetrokken. Het Hof dient dus zijn onderzoek van de bestreden bepaling tot dat enkele geval te beperken.

B.7.1. Artikel 38, 8°, van het W.I.B. 1992 stelt de « vergoedingen verkregen ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen » vrij. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 januari 1976 blijkt dat de Regering om twee redenen ervoor heeft gekozen elke mogelijkheid tot aftrek van de premies als tegenprestatie van die vrijstelling af te schaffen : enerzijds, omdat er geen automatische en noodzakelijke binding is tussen die voordelen en de inkomsten die de verzekerden verliezen wanneer het risico waartegen zij zich verzekeren werkelijkheid wordt, vermits de premie wordt berekend op grond van de voordelen waarop de verzekerde rekent ingeval het risico werkelijkheid wordt, anderzijds, omdat de individuele verzekering tegen lichamelijke ongevallen meer het karakter heeft van een « spaarverzekering » dan van een « verzekering tegen het verlies van inkomsten » (Parl. St., Kamer, 1975-1976, nr. 680/10, p. 25).

B.7.2. Indien de wetgever ervan uitgaat dat de vergoedingen gestort ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen van belasting worden vrijgesteld wanneer de premies verbonden aan het contract niet fiscaal werden afgetrokken door de begunstigde van de vergoeding, dan ziet het Hof niet in wat zou kunnen verantwoorden dat hetzelfde niet zou gelden voor een vergoeding toegekend ter uitvoering van een verzekeringscontract dat tot doel heeft een fysiologische en/of economische invaliditeit te herstellen, wanneer er geen inkomensverlies is en de premies door de begunstigde van de uitkering niet werden afgetrokken.

B.8. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 32bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964, thans artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 juli 2000, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de vergoedingen uitgekeerd door een verzekeringsmaatschappij tot herstel van een fysiologische en/of economische invaliditeit belastbaar stelt, zonder dat er voor het slachtoffer een inkomstenderving is, en terwijl de premies verbonden aan het verzekeringscontract door de begunstigde van de vergoeding niet als beroepskosten werden afgetrokken.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2001.

De griffier, De voorzitter, L. Potoms. M. Melchior.

^