Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 maart 2005

Uittreksel uit arrest nr. 24/2005 van 26 januari 2005 Rolnummer 3011 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 67ter van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968, Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2005200719
pub.
11/03/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 24/2005 van 26 januari 2005 Rolnummer 3011 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 67ter van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968, en artikel 5 van het Strafwetboek, zoals hersteld bij de wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, gesteld door de Politierechtbank te Brussel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 21 mei 2004 in zake het openbaar ministerie tegen C. Van Sante, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 3 juni 2004, heeft de Politierechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Neemt artikel 67ter van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer, in die zin geïnterpreteerd dat het impliciet is opgeheven bij artikel 5 van het Strafwetboek in zoverre de vroegere wet niet bestaanbaar is met de bepalingen van de nieuwe wet, artikel 14 van de Grondwet in acht, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, doordat de aldus gedefinieerde overtreding precisering mist en niet voldoende toegankelijk is voor de rechtzoekende ? » 2.« Schendt artikel 5 van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999 tot invoering van de [strafrechtelijke] verantwoordelijkheid van rechtspersonen, hetzij in die zin geïnterpreteerd dat het impliciet artikel 67ter van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer, ingevoegd bij artikel 10 van de wet van 4 augustus 1996 (Belgisch Staatsblad van 12 september 1996) opheft, hetzij in die zin geïnterpreteerd dat het die wetsbepaling niet impliciet heeft opgeheven en bijgevolg strijdig is geacht met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet bij een arrest nr. 104/2003 van 22 juli 2003 (Belgisch Staatsblad van 24 november 2003) en bijgevolg niet kan dienen als wettelijke grondslag voor een veroordeling van een natuurlijk persoon, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het een niet verantwoord verschil in behandeling in het leven roept tussen, enerzijds, de natuurlijke personen die een rechtspersoon vertegenwoordigen en, anderzijds, de natuurlijke personen (waarbij laatstgenoemden worden beoogd in artikel 67bis van de voormelde gecoördineerde wetten), in zoverre de natuurlijke personen die houder zijn van een nummerplaat vervolgd kunnen worden wanneer niet is aangegeven wie de bestuurder van het voertuig was op het ogenblik van de overtreding, en zulks in tegenstelling tot de natuurlijke personen die een rechtspersoon in rechte vertegenwoordigen, aangezien voor hen, hun organen en hun aangestelden de elementen van de feiten die in het voormelde artikel 67ter worden aangemerkt als overtreding worden opgeheven, zelfs indien het bedrag van de geldboeten is gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid (Belgisch Staatsblad van 25 februari 2003) ? » (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 67ter van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, bepaalt : « Wanneer een overtreding van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten is begaan met een motorvoertuig, ingeschreven op naam van een rechtspersoon, zijn de natuurlijke personen die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigen ertoe gehouden de identiteit van de bestuurder op het ogenblik van de feiten mee te delen of, indien zij die niet kennen, de identiteit van de persoon die het voertuig onder zich heeft.

De mededeling moet gebeuren binnen een termijn van 15 dagen te rekenen vanaf de datum waarop de vraag om inlichtingen gevoegd bij het afschrift van het proces-verbaal werd verstuurd.

Indien de persoon die het voertuig onder zich heeft niet de bestuurder was op het ogenblik van de feiten moet hij eveneens, op de wijze hierboven vermeld, de identiteit van de bestuurder meedelen.

De natuurlijke personen die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigen als titularis van de nummerplaat of als houder van het voertuig, zijn ertoe gehouden de nodige maatregelen te nemen om aan deze verplichting te voldoen. » B.2. In het arrest nr. 104/2003 van 22 juli 2003 heeft het Hof geoordeeld dat « het niet objectief en redelijk verantwoord [is] dat, voor misdrijven gepleegd na 2 juli 1999, de personen genoemd in artikel 67ter van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, persoonlijk aansprakelijk blijven voor misdrijven toegerekend aan de rechtspersoon, terwijl artikel 5 van het Strafwetboek op algemene wijze in een eigen strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersoon voorziet » (B.7), maar heeft het vastgesteld dat in de interpretatie volgens welke die bepaling impliciet is gewijzigd bij artikel 5 van het Strafwetboek, zij geen onverantwoord verschil in behandeling in het leven riep.

B.3. Artikel 5 van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, heeft een eigen strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor rechtspersonen ingevoerd, onderscheiden en autonoom ten opzichte van die van de natuurlijke personen die voor de rechtspersoon hebben gehandeld of dit hebben nagelaten. De wijziging van de in het geding zijnde bepaling die dat artikel impliceert, heeft, in de interpretatie die door het Hof in zijn voormeld arrest nr. 104/2003 bestaanbaar is geacht met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, betrekking op de regels van toerekenbaarheid van de in artikel 67ter bedoelde overtreding. De overtreding, waarvan de bestanddelen niet zijn gewijzigd, kan, in die interpretatie, ten laste worden gelegd van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon, overeenkomstig artikel 5 van het Strafwetboek.

Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.4. De eerste prejudiciële vraag van de verwijzende rechter aan het Hof heeft betrekking op de bestaanbaarheid van het voormelde artikel 67ter, dat impliciet is gewijzigd bij artikel 5 van het Strafwetboek, met artikel 14 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre de definitie van de beoogde overtreding precisie zou missen en niet voldoende toegankelijk zou zijn voor de rechtzoekende.

B.5. Uit artikel 14 van de Grondwet en artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vloeit voort dat de strafwet moet worden geformuleerd in bewoordingen op grond waarvan eenieder, op het ogenblik waarop hij een gedrag aanneemt, kan uitmaken of dat gedrag al dan niet strafbaar is, en, in voorkomend geval, de opgelopen straf kan kennen.

B.6. Het in artikel 67ter van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer beoogde strafbare gedrag is de niet-mededeling, binnen de opgelegde termijn, van de identiteit van de bestuurder of van de persoon die verantwoordelijk is op het ogenblik waarop de overtreding wordt begaan met een voertuig dat is ingeschreven op naam van een rechtspersoon. De opgelopen straffen worden gepreciseerd in artikel 29ter van dezelfde wetten. De wet definieert het in het geding zijnde gedrag en de straffen voldoende precies en duidelijk en is bijgevolg in overeenstemming met de vereisten van artikel 14 van de Grondwet en artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

B.7. Wat betreft de toerekenbaarheid van de overtreding is het juist dat artikel 5 van het Strafwetboek, door te bepalen dat van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die wordt geïdentificeerd als diegene die de rechtspersoon aansprakelijk heeft gesteld, enkel de persoon moet worden veroordeeld die de zwaarste fout heeft begaan, maar door daarbij niet zelf te preciseren volgens welke criteria de ernst van de fout moet worden beoordeeld, aan de rechter de beoordelingsvrijheid laat om te bepalen welke van de twee personen dient te worden veroordeeld.

Ook al brengt de keuze die aan de rechter wordt gelaten een onzekerheid met zich mee over de veroordeling die zal worden uitgesproken, toch volgt daaruit echter niet dat die bepaling niet zou voldoen aan de vereiste van voorzienbaarheid waaraan een strafwet moet voldoen : elke natuurlijke of rechtspersoon weet dat hij kan worden vervolgd en veroordeeld indien zijn gedraging samenvalt met de constitutieve elementen van het misdrijf beschreven in B.6.

B.8. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat artikel 67ter van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, impliciet gewijzigd bij artikel 5 van het Strafwetboek, artikel 14 van de Grondwet en artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens niet schendt.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.9. De tweede prejudiciële vraag heeft betrekking op een vergelijking van de natuurlijke personen die houder zijn van een nummerplaat, bedoeld in artikel 67bis van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, met de natuurlijke personen die een rechtspersoon in rechte vertegenwoordigen, beoogd in artikel 67ter van dezelfde wetten, in zoverre eerstgenoemden steeds kunnen worden vervolgd bij gebreke van aanwijzing van de bestuurder van het voertuig op het ogenblik van de overtreding, terwijl laatstgenoemden, in de interpretatie volgens welke artikel 67ter impliciet is gewijzigd bij artikel 5 van het Strafwetboek, dat niet langer zouden kunnen worden.

B.10. Zoals is gepreciseerd in B.3, heeft de impliciete wijziging van artikel 67ter bij artikel 5 van het Strafwetboek niet tot gevolg dat het de beschreven gedraging depenaliseert, maar wel dat het de regels van toerekenbaarheid van die overtreding wijzigt. Krachtens artikel 5 van het Strafwetboek moet de rechter die vaststelt dat de in het voormelde artikel 67ter bedoelde overtreding is begaan voor rekening van een rechtspersoon, laatstgenoemde strafrechtelijk verantwoordelijk stellen. Indien de overtreding uitsluitend is begaan wegens het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, zal hij, van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, diegene veroordelen die de zwaarste fout heeft begaan. Ten slotte kan de rechter, indien de geïdentificeerde natuurlijke persoon de fout wetens en willens heeft gepleegd, hem samen met de verantwoordelijke rechtspersoon veroordelen.

B.11. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat de niet-mededeling van de identiteit van de bestuurder of de persoon die verantwoordelijk is voor een voertuig op het ogenblik van de overtreding een gedraging is die kan worden bestraft met de straffen bedoeld in artikel 29ter van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer en dat het, met toepassing van artikel 5 van het Strafwetboek, aan de rechter toekomt ofwel te beslissen wie van de rechtspersoon die houder is van de nummerplaat van het voertuig of van de natuurlijke persoon die is geïdentificeerd als diegene die heeft nagelaten de gevraagde informatie over te zenden, moet worden veroordeeld, ofwel de beide personen te veroordelen. In tegenstelling tot wat de verwijzende rechter veronderstelt, brengt de impliciete wijziging van artikel 67ter bij artikel 5 van het Strafwetboek dus niet de onmogelijkheid van vervolging en veroordeling van de dader van de overtreding teweeg.

B.12. De verschillende regels van toerekenbaarheid van de overtreding wanneer deze is begaan door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, houden verband met de aard van de persoon die de overtreding heeft begaan. Zij berusten op een objectief en relevant criterium en zijn evenredig met de nagestreefde doelstelling. Het in de prejudiciële vraag beschreven verschil in behandeling, dat voortvloeit uit die verschillende regels van toerekenbaarheid, is bijgevolg niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.13. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 67ter van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968, in die zin geïnterpreteerd dat het impliciet is gewijzigd bij artikel 5 van het Strafwetboek, schendt niet artikel 14 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. - Artikel 5 van het Strafwetboek, zo geïnterpreteerd dat het artikel 67ter van de voormelde wetten impliciet wijzigt, schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 26 januari 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^