Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 september 2007

Uittreksel uit arrest nr. 102/2007 van 12 juli 2007 Rolnummer 4067 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 9, § 1, van het decreet van het Waalse Gewest van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales, gesteld door de Ra Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007202590
pub.
11/09/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 102/2007 van 12 juli 2007 Rolnummer 4067 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 9, § 1, van het decreet van het Waalse Gewest van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 164.275 van 30 oktober 2006 in zake de « Association intercommunale de traitement des déchets liégeois » (Intradel) tegen het Waalse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 november 2006, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 9, § 1, van het decreet van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales, geïnterpreteerd in die zin dat het een intercommunale verbiedt om in haar statuten te voorzien in de mogelijkheid voor een andere vennoot dan een gemeente om uit de intercommunale te treden vóór het verstrijken van haar duur, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 9, § 1, van het decreet van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales (hierna : het Waalse decreet van 5 december 1996).

Artikel 9 van het Waalse decreet van 5 december 1996 bepaalt : « § 1. De statuten kunnen voorzien in de mogelijkheid voor een gemeente om uit de intercommunale te treden vóór het verstrijken van haar duur. § 2. Elke vennoot mag hoe dan ook onder de volgende voorwaarden uit de intercommunale treden : 1. na vijftien jaar te rekenen, volgens het geval, vanaf het begin van de lopende statutaire termijn of vanaf zijn aansluiting met de instemming van tweederde van de stemmen van de andere vennoten, voor zover de positieve stemmen de meerderheid omvatten van de stemmen uitgebracht door de vertegenwoordigers van de aangesloten gemeenten, en onder voorbehoud dat degene die uittreedt de schade vergoedt die zijn uittreding, naar schatting van deskundigen, aan de intercommunale en aan de andere vennoten berokkent;2. indien dezelfde activiteit van gemeentelijk belang in de zin van artikel 2, in dezelfde gemeente aan verschillende intercommunales, regies of instellingen van openbaar nut wordt toevertrouwd, mag de gemeente beslissen die activiteit, voor haar gehele grondgebied, toe te vertrouwen aan één enkele intercommunale of aan één enkele belanghebbende gewestelijke instelling van openbaar nut.Indien de in het vorige lid bedoelde gevallen zich niettegenstaande iedere andersluidende statutaire bepaling voordoen, is de stemming niet vereist. Alleen de onder punt 1° bedoelde voorwaarden betreffende de vergoeding van de eventuele schade zijn van toepassing; 3. eenzijdig, wanneer de intercommunale haar maatschappelijk doel verzuimt te verwezenlijken binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf haar oprichting ». B.2. De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 9, § 1, van het Waalse decreet van 5 december 1996, in de interpretatie volgens welke die bepaling een intercommunale verbiedt om in haar statuten te voorzien in de mogelijkheid voor een andere vennoot dan een gemeente om uit de intercommunale te treden vóór het verstrijken van haar duur.

In die interpretatie zou de in het geding zijnde bepaling aanleiding kunnen geven tot discriminatie, wat betreft de mogelijkheden tot statutaire uittreding vóór het verstrijken van de duur van de intercommunale, onder de vennoten van de intercommunale naargelang het al dan niet gaat om gemeenten.

B.3. Uit de memories en uit de feiten van de zaak volgt dat het geschil dat voor de verwijzende rechter hangende is, betrekking heeft op de mogelijkheid, voor een intercommunale, om in haar statuten te voorzien in de vroegtijdige uittreding van een aangesloten intercommunale.

Het Hof beperkt zijn onderzoek tot dat geval.

B.4.1. Artikel 9, § 1, van het Waalse decreet van 5 december 1996 neemt de - onveranderd gebleven - tekst over van de eerste zin van artikel 8, eerste lid, van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales (hierna : de wet van 22 december 1986).

B.4.2. De wet van 1 maart 1922 omtrent de vereniging van gemeenten tot nut van 't algemeen, die werd vervangen door de wet van 22 december 1986, voorzag niet in de voorwaarden voor uittreding van de vennoten uit een intercommunale.

De wet van 22 december 1986 had tot doel die wetgeving aan te passen, meer bepaald om de problemen op te lossen die zich voordeden « wanneer er op het grondgebied van eenzelfde gemeente verschillende intercommunales zijn, zoals het geval is bijvoorbeeld ingevolge fusie of aanhechting van gemeenten of bij wijziging van hun grenzen » (Parl.

St., Senaat, 1982-1983, nr. 529/1, p. 1).

B.4.3. De wet van 22 december 1986 heeft dus de voorwaarden vastgelegd voor de uittreding van de vennoten uit een intercommunale.

Zo werd bij artikel 8 van de wet van 22 december 1986 « een totaal nieuwe bepaling [ingevoerd] die de uittreding van de deelgenoten reglementeert » (Parl. St., Senaat, 1982-1983, nr. 529/2, p. 62).

Artikel 8, eerste lid, van de wet van 22 december 1986, bepaalde : « De statuten kunnen voorzien in de mogelijkheid voor een gemeente om uit de intercommunale te treden vóór het verstrijken van de duur van de intercommunale. In alle geval mag iedere vennoot uit de intercommunale treden na vijftien jaar te rekenen, volgens het geval, vanaf de oprichting van de intercommunale of vanaf zijn aansluiting met de instemming van twee derde van de stemmen van de andere in de algemene vergadering aanwezige of vertegenwoordigde leden, voor zover de positieve stemmen de meerderheid omvatten van de stemmen uitgebracht door de vertegenwoordigers van de aangesloten gemeenten, en onder voorbehoud dat degene die uittreedt de schade vergoedt die zijn uittreding, naar schatting van deskundigen, aan de intercommunale en aan de andere vennoten berokkent ».

B.4.4. In die context bepaalde artikel 4, 10°, van dezelfde wet dat de statuten « de wijze van uittreden van een vennoot » moesten vermelden.

Overigens bepaalde artikel 23, tweede lid, van dezelfde wet : « De gemeente die uittreedt, is, niettegenstaande iedere andersluidende statutaire bepaling, gerechtigd haar aandeel in de vereniging te ontvangen, zoals het blijkt uit de balans van het maatschappelijk jaar waarin de uittreding zich werkelijk voordoet ».

De tekst van de artikelen 4, 10°, en 23, tweede lid, van de wet van 22 december 1986 werd respectievelijk overgenomen in de artikelen 6.13 en 30, tweede lid, van het Waalse decreet van 5 december 1996.

B.5.1. In de parlementaire voorbereiding werd artikel 8 van de wet van 22 december 1986 als volgt toegelicht : « Het eerste lid van artikel 9 [artikel 8 van de wet van 22 december 1986 geworden] huldigt het principe dat iedere deelgenoot uit de intercommunale mag treden onder de volgende voorwaarden : - 15 jaar lidmaatschap; - de instemming van twee derde van de andere leden; - de vergoeding van de schade die zijn uittreding berokkent » (Parl.

St., Senaat, 1982-1983, nr. 529/2, pp. 62-63).

De tekst van artikel 8, eerste lid, van de wet van 22 december 1986 was het resultaat van een amendement dat door de Regering werd ingediend (ibid., pp. 77 en 84).

B.5.2. Wat betreft de verplichting, waarin artikel 4 voorziet, dat de statuten de wijze van uittreden van een vennoot vermelden, werd overigens in de memorie van toelichting het volgende gepreciseerd : « Artikel 4 somt de elementen op die in de statuten van de intercommunale noodzakelijk moeten worden opgenomen : [...] - modaliteiten van uittreding voor een deelgenoot, die de uitoefening van dit recht mogelijk moeten maken; daartoe wordt voor de uitoefening van dit uittredingsrecht een voorafgaandelijke minimum aansluitingsperiode voorzien van hoogstens 15 jaar en is de instemming van twee derden van de deelgenoten vereist, met dien verstande dat de twee derden een gewone meerderheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de aangesloten gemeenten moeten bevatten. Ten slotte past het dat de schade, die uit de vervroegde uittreding van de deelgenoot voortvloeit, door deze laatste zou worden vergoed (zie artikel 9) » (Parl. St., Senaat, 1982-1983, nr. 529/1, p. 4).

B.6.1. Door in artikel 8, eerste lid, van de wet van 22 december 1986 de mogelijkheden te regelen voor uittreding van de vennoten, heeft de wetgever dus de voorwaarden willen vastleggen voor de uittreding van vennoten uit een intercommunale, zonder echter een absoluut uittredingsrecht in te voeren : enerzijds, heeft hij het mogelijk gemaakt om statutair te voorzien in de vroegtijdige uittreding van de gemeenten; anderzijds, heeft hij voor iedere vennoot een uittredingsrecht gecreëerd dat echter, hoe dan ook, enkel mag worden uitgeoefend na een bepaalde termijn en onder strikte voorwaarden.

B.6.2. De strikte omkadering van de uittreding van vennoten uit intercommunales was het noodzakelijke gevolg van de bekommernis om « een nodige stabiliteit van de intercommunales [te] waarborgen » (Parl.

St., Kamer, 1985-1986, nr. 125/11, p. 4), rekening houdend met de opdrachten van openbare dienstverlening waarvoor die publiekrechtelijke rechtspersonen instaan, en met de bekommernis om de intercommunale in staat te stellen minimaal een bepaalde termijn te kunnen functioneren teneinde de investeringen af te schrijven (ibid., p. 60). In die optiek worden de mogelijkheden tot vroegtijdige uittreding door de wetgever als « uitzonderlijk » beschouwd (ibid., pp. 4 en 17).

B.7.1. Om de stabiliteit van de intercommunales te waarborgen, heeft de wetgever de andere vennoten dan de gemeenten dus niet de mogelijkheid willen bieden om statutair te voorzien in hun vroegtijdige uittreding onder minder strikte voorwaarden dan die waarin de wet voorziet en om redenen die zij niet in aanmerking neemt, meer bepaald vóór het verstrijken van een termijn van vijftien jaar aansluiting.

B.7.2. Door die mogelijkheid van statutaire vroegtijdige uittreding aan de gemeenten voor te behouden, lag artikel 8, eerste lid, in de lijn van een van de fundamentele oogmerken van de wet van 22 december 1986, namelijk een versterking van de gemeentelijke bevoegdheid binnen de intercommunales (Parl. St., Senaat, 1982-1983, nr. 529/1, p. 2).

De wil om het overwicht van de aangesloten gemeenten te waarborgen binnen de intercommunales ging aldus uit van de idee dat een intercommunale « uiteraard een vereniging van gemeenten is » (Parl.

St., Kamer, 1985-1986, nr. 125/11, p. 3) en dat een versterking van de rol van de gemeenten bij de besluitvorming zou bijdragen tot de naleving van de gemeentelijke autonomie die door de Grondwet wordt gewaarborgd (ibid., pp. 16 en 34).

B.7.3. Op dat overwicht van de gemeenten binnen de intercommunales werd overigens gewezen in de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 december 1986, toen het feit werd aangehaald dat een intercommunale vennoot kan zijn in een andere intercommunale.

De Minister van Binnenlandse Zaken preciseerde in dat verband : « De gemeentelijke autonomie dient evenwel te worden gevrijwaard en bovendien moet het overwicht van de gemeenten in de intercommunale worden verzekerd. Hieruit volgt : - dat de gemeenten zich vrij mogen verenigen; [...] - dat in geval van een intercommunale waaraan wordt deelgenomen door andere intercommunales, de gemeenten (minstens twee) steeds het overwicht in de organen van die intercommunale zullen moeten behouden. [...] - dat de gemeenten in generlei mate mogen worden gedwongen toe te treden tot intercommunales waarin gemeenten zitting hebben met wie ze zich niet willen verenigen » (Parl. St., Kamer, 1985-1986, nr. 125/11, p. 43). B.8.1. In zoverre het de tekst van de eerste zin van artikel 8 van de wet van 22 december 1986 overneemt, bevestigt artikel 9, § 1, van het Waalse decreet van 5 december 1996 dat de gemeenten, in de opvatting van de Waalse decreetgever, nog steeds een predominante rol moeten spelen binnen de intercommunales en dat dit statuut rechtvaardigt dat hun, teneinde hun autonomie te waarborgen, de mogelijkheid wordt geboden tot een statutaire vroegtijdige uittreding, mogelijkheid die niet bestaat voor de andere vennoten, met inbegrip van de intercommunales die uitsluitend uit gemeenten zijn samengesteld.

De tekst van de in het geding zijnde bepaling werd overigens overgenomen in artikel L1523-5 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, zoals het werd vervangen bij het Waalse decreet van 19 juli 2006 « tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten ».

B.8.2. Bovendien is de in het geding zijnde bepaling niet onevenredig, omdat zij enkel de mogelijkheid biedt dat voor de gemeenten statutair wordt voorzien in modaliteiten voor een vroegtijdige uittreding, zonder dat zij ertoe verplicht in die vroegtijdige uittreding te voorzien, en doordat zij de vrijheid laat om die uittreding aan verschillende voorwaarden te koppelen, onder andere door het eventuele opleggen van een termijn vóór die uittreding.

In de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 december 1986 werd overigens het volgende onderstreept : « Het gemeenschappelijk belang van de gemeenten kan in bepaalde gevallen ook belangrijker zijn dan het eigenbelang van een gemeente.

Zo dienen bepaalde regels te worden nageleefd i.v.m. de uittreding uit een intercommunale » (Parl. St., Kamer, 1985-1986, nr. 125/11, p. 44).

B.8.3. De in het geding zijnde maatregel is dus redelijk verantwoord door de bekommernis om het overwicht van de gemeenten in de intercommunale en de gemeentelijke autonomie te verzoenen met de stabiliteit van de intercommunale, die nodig is om haar in staat te stellen haar rol te vervullen.

B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 9, § 1, van het decreet van het Waalse Gewest van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 12 juli 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^