Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 augustus 2008

Uittreksel uit arrest nr. 106/2008 van 17 juli 2008 Rolnummer 4316 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 22 tot 26 van het fiscaal decreet van het Waalse Gewest van 22 maart 2007 tot bevordering van afvalpreventie en -valor Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008202727
pub.
11/08/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 106/2008 van 17 juli 2008 Rolnummer 4316 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 22 tot 26 van het fiscaal decreet van het Waalse Gewest van 22 maart 2007 tot bevordering van afvalpreventie en -valorisatie in het Waalse Gewest en tot wijziging van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen, ingesteld door de vzw « FEBELAUTO » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 23 oktober 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 24 oktober 2007, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 22 tot 26 van het fiscaal decreet van het Waalse Gewest van 22 maart 2007 tot bevordering van afvalpreventie en -valorisatie in het Waalse Gewest en tot wijziging van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 april 2007) door de vzw « FEBELAUTO », met zetel te 1200 Brussel, Woluwelaan 46, de vzw « VALORFRIT », met zetel te 1040 Brussel, Kunstlaan 43, de vzw « VALORLUB », met zetel te 1040 Brussel, Kunstlaan 39/2, de vzw « Recytyre », met zetel te 1140 Brussel, Jules Bordetlaan 164, de vzw « RECYBAT », met zetel te 1200 Brussel, Woluwelaan 46, de vzw « Fonds Ophaling Batterijen », met zetel te 1932 Sint-Stevens-Woluwe, Woluwelaan 28, de vzw « RECUPEL », met zetel te 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 91, de vzw « FOST Plus », met zetel te 1200 Brussel, Martinus V-straat 40, de vzw « VAL-I-PAC », met zetel te 1780 Wemmel, Koningin Astridlaan 59, en de vzw « Interventiefonds oud papier », met zetel te 1160 Brussel, Edmond Van Nieuwenhuyselaan 8. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen de artikelen 22 tot 26 van het fiscaal decreet van het Waalse Gewest van 22 maart 2007 tot bevordering van afvalpreventie en -valorisatie in het Waalse Gewest en tot wijziging van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen (hierna : fiscaal decreet van 22 maart 2007).

B.2. De artikelen 22 tot 26 van het fiscaal decreet van 22 maart 2007 vormen hoofdstuk VI « Belasting op afval onderworpen aan een terugnameplicht » van het decreet. Zij bepalen : «

Art. 22.Er wordt een belasting ingevoerd op afvalstoffen die in het Waalse Gewest aan een terugnameplicht onderworpen zijn krachtens een interregionaal samenwerkingsakkoord, een Waalse wetgeving of een milieuovereenkomst genomen in uitvoering daarvan.

Art. 23.De belastingplichtige is de natuurlijke of rechtspersoon die aan de terugnameplicht onderworpen is of, in geval van instemming met een milieuovereenkomst of van toetreding tot een erkende instelling belast met de uitvoering van de terugnameplicht, de instelling die het beheer van de terugnameplicht waarneemt.

Art. 24.De belasting wordt berekend op grond van het aantal ton afval van de producten die op de markt gebracht worden in het Waalse Gewest en die krachtens de terugnameplicht het voorwerp moeten uitmaken van een inzameling, recyclage en/of valorisatie.

De belastingplichtige wordt vrijgesteld voor het aantal ton afval dat in de loop van het boekjaar daadwerkelijk ingezameld, gerecycleerd en/of gevaloriseerd wordt ter uitvoering van de terugnameplicht.

Art. 25.Het bedrag van de belasting wordt vastgelegd op 150 euro/ton afval.

De belasting is niet verschuldigd de eerste twee jaar na de effectieve inwerkingtreding van de terugnameplicht.

Art. 26.De Regering bepaalt de methode voor de berekening van het totaalgewicht van de afval van de producten die op de markt gebracht worden in het Waalse Gewest naar evenredigheid van de bevolking die in het Waalse Gewest verblijft in vergelijking met de Belgische bevolking, en voor de berekening van het totaalgewicht van de ingezamelde, gerecycleerde of gevaloriseerde afval die aan de terugnameplicht onderworpen is ».

Het fiscaal decreet van 22 maart 2007 is, krachtens artikel 72 ervan, in werking getreden op 1 januari 2008.

B.3. De verzoekende partijen zijn verenigingen zonder winstoogmerk waarvan het maatschappelijk doel bestaat in het beheer en de organisatie van de aan hun leden of aangeslotenen opgelegde terugnameplicht voor goederen of afval; zij zijn, op grond van het bestreden artikel 23, de belasting op aan de terugnameplicht onderworpen afval verschuldigd.

B.4.1. Het samenwerkingsakkoord van 30 mei 1996 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval, gesloten tussen de drie gewesten en goedgekeurd bij het Waalse decreet van 16 januari 1997, legt een terugnameplicht op aan de verpakkingsverantwoordelijken : die terugnameplicht strekt ertoe de werkelijke en totale kostprijs van de inzameling, van de valorisatie en van de verwijdering van verpakkingsafval te laten dragen door de verpakkingsverantwoordelijken, binnen de perken en onder de voorwaarden die in het samenwerkingsakkoord zijn omschreven (artikel 3, § 1, 4°, van het akkoord).

De uitvoering van die verplichting kan worden toevertrouwd aan een instelling die wordt erkend onder de in het samenwerkingsakkoord bepaalde voorwaarden.

De vzw's « FOST-PLUS » en « VAL-I-PAC » - achtste en negende verzoekende partij - zijn door de Interregionale Verpakkingscommissie erkend, respectievelijk voor huishoudelijk verpakkingsafval en verpakkingsafval van industriële oorsprong.

B.4.2. De erkende instelling moet een financiële zekerheid stellen (artikel 11 van het akkoord), is onderworpen aan het toezicht van de Interregionale Verpakkingscommissie (artikelen 14 en 15 van het akkoord) en riskeert, indien zij de in het samenwerkingsakkoord vastgestelde recyclage- en valorisatiepercentages niet haalt, administratieve geldboeten die worden opgelegd door het permanent secretariaat van de Interregionale Verpakkingscommissie, alsook de intrekking of de schorsing van de erkenning (artikelen 29 en 30 van het akkoord).

B.5.1. Naast de terugnameplicht voor verpakkingsafval, bepaald in het voormelde samenwerkingsakkoord, heeft artikel 1 van het decreet van 20 december 2001 « houdende wijziging van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen door het invoeren van een terugnameplicht voor bepaalde goederen of afvalstoffen » in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen een artikel 8bis ingevoegd, dat bepaalt dat de Regering een terugnameplicht kan opleggen voor bepaalde op de markt gebrachte goederen of afvalstoffen.

In verband met die bepaling wordt in de parlementaire voorbereiding uiteengezet : « [...] het mechanisme van de terugnameplicht maakt het mogelijk het sorteren, selecteren en recycleren van afval te bevorderen in het kader van een beleid dat een preventief doel nastreeft en in de eerste plaats past in het perspectief van de duurzame ontwikkeling, een sterk beginsel waarop men zich meer en meer moet richten » (Parl. St., Waals Parlement, 2001-2002, nr. 265/4, p. 3).

Artikel 8bis van het decreet van 27 juni 1996, zoals gewijzigd bij artikel 13 van het decreet van 22 maart 2007 « tot wijziging van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen », bepaalt : « § 1. De Regering kan de producenten een terugnameplicht opleggen voor goederen of afvalstoffen uit commercialisering of uit het gebruik voor eigen behoefte van goederen, grondstoffen of producten met het oog op de preventie, het hergebruik, de recycling, de nuttige toepassing en/of een aangepast beheer van die goederen of afvalstoffen en op de internalisering van het geheel of van een deel van de beheerskosten.

Onder terugnameplicht wordt verstaan de verplichting afvalpreventiemaatregelen te nemen en de onder de terugnameplicht vallende goederen of afvalstoffen terug te nemen, in te zamelen, te hergebruiken, te valoriseren, weg te werken of al deze handelingen te laten uitvoeren. Ze houdt de dekking van de desbetreffende kosten in, met inbegrip van de financiering van de kost van de audits en van de financiële controles opgelegd door de Regering. § 2. De Regering bepaalt welke goederen of afvalstoffen onder de terugnameplicht vallen en wijst voor elk geval de personen aan die moeten voldoen aan de gemeenschappelijke en specifieke regels betreffende : 1° de doelstellingen inzake preventie, hergebruik, selectieve inzameling, recycling en nuttige toepassing;2° de beheersmodaliteiten van toepassing op de goederen of afvalstoffen die onder de terugnameplicht vallen;3° de verplichtingen tot verstrekking van statistische informatie over de tenuitvoerlegging van de terugnameplicht;4° de verplichtingen tot informatieverstrekking jegens de verbruiker en de Dienst; 5° de voorwaarden en modaliteiten betreffende de dekking van de kosten voor het beheer van de onder de terugnameplicht vallende afval, o.a. de lijst van de kosten die in aanmerking genomen moeten worden wanneer de aan de terugnameplicht onderworpen personen zich geheel of gedeeltelijk verlaten op het openbaar net voor inzameling, hergroepering, nuttige toepassing en wegwerking van huisafval; 6° de modaliteiten voor de controle op de nakoming van de terugnameplichten. Ze kan het stellen van een zekerheid opleggen zodat het Gewest de garantie krijgt dat de terugnameplicht nagekomen wordt. § 3. Om hun terugnameplicht na te komen kunnen de personen bedoeld in § 1 : 1° hetzij een preventie- en beheersplan voor de terugnameplicht uitwerken en uitvoeren;2° hetzij die plicht laten uitvoeren door een overeenkomstig dit decreet erkende instelling waarvan zij lid geworden zijn;3° hetzij een milieuovereenkomst uitvoeren zoals bedoeld in het decreet van 20 december 2001 betreffende de milieuovereenkomsten en in dat kader de uitvoering van de plichten geheel of gedeeltelijk toevertrouwen aan een beheersinstelling die de door de Regering gestelde voorwaarden vervult. De Regering kan voor sommige door haar bepaalde goederen of afvalstoffen de modaliteiten inperken voor het uitvoeren van de plicht op één of twee van de wijzen bedoeld in het eerste lid. In ieder geval wordt de in het eerste lid, 1°, bedoelde uitvoeringswijze behouden. § 4. De Regering bepaalt de inhoud van het preventie- en beheersplan bedoeld in paragraaf 3, eerste lid 1, 1°, de procedure voor de indiening en goedkeuring ervan en de geldigheidsduur ervan. Die geldigheidsduur mag niet meer dan tien jaar bedragen. § 5. De Regering bepaalt : 1° de voorwaarden waaronder de erkenning aan de in § 3, eerste lid, 2°, bedoelde instelling verleend wordt;2° de procedure voor de verlening van de erkenning;3° de voorwaarden waaronder de erkenning kan worden gewijzigd, opgeschort of ingetrokken, alsmede de desbetreffende procedure; 4° de minimale voorschriften die vastliggen in de erkenning m.b.t. de verplichtingen die de erkende instelling moet nakomen in het kader van de terugnameplicht; 5° de geldigheidsduur van de erkenning, die evenwel niet meer dan vijf jaar mag bedragen. De voorwaarden waaronder de erkenning aan de instelling wordt verleend, kunnen met name betrekking hebben op de vorm van de erkenning en op de middelen waarover de instelling beschikt om haar verplichtingen na te komen.

De voorschriften bedoeld in het eerste lid, 4°, hebben met name betrekking op : 1° de modaliteiten voor de inzameling van de goederen of afvalstoffen die onder de terugnameplicht vallen;2° de modaliteiten voor de inning van de bijdragen van de leden om de aan de terugnameplicht gebonden kosten te dekken;3° de overlegging aan de Dienst van de balansen en resultatenrekeningen van het afgelopen jaar;4° de overlegging aan de Dienst van een preventieplan;5° de instemming van de erkende instelling waarbij ze met elke persoon die onder de terugnameplicht valt en aan wie de aangevraagde erkenning wordt verleend, een overeenkomst sluit waarin de modaliteiten voor de overdracht van de terugnameplicht vastliggen. De uitvoering van de erkenning kan door de overheid die de Regering aanwijst onderworpen worden aan het stellen van een zekerheid om het Gewest de garantie te geven dat de terugnameplicht wordt nagekomen.

Elk erkenningsbesluit wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 6. Het beheersplan, de voorwaarden waaronder de erkenning aan de instelling wordt verleend en de milieuovereenkomst, bedoeld in § 3, eerste lid, vermelden de te nemen maatregelen om de betrekkingen met een maatschappelijk doel te bevorderen binnen de verenigingen en vennootschappen die bovenbedoelde goederen of afvalstoffen inzamelen, sorteren, recycleren en valoriseren ».

De artikelen 48 en 55bis van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, respectievelijk gewijzigd en ingevoegd bij de artikelen 5 en 6 van het voormelde decreet van 20 december 2001, voorzien in administratieve geldboeten en strafrechtelijke sancties in geval van overtreding van artikel 8bis of van de ter uitvoering ervan genomen regels.

B.5.2. Ter uitvoering van artikel 8bis van het decreet van 27 juni 1996 definieert het besluit van de Waalse Regering van 25 april 2002 « tot invoering van een terugnameplicht voor bepaalde afvalstoffen met het oog op de valorisatie of het beheer ervan », gewijzigd bij een besluit van de Waalse Regering van 10 maart 2005, de aan de terugnameplicht onderworpen personen als « de personen die voor afval verantwoordelijk zijn door het feit dat ze beroepshalve goederen, grondstoffen of producten op de markt brengen via de productie, invoering of commercialisatie ervan » (artikel 3).

Het bepaalt eveneens welke afvalstoffen aan een terugnameplicht zijn onderworpen (artikel 3), alsook de datum waarop de terugnameplicht in werking treedt.

Het voormelde besluit van 25 april 2002 definieert daarnaast voor de verschillende categorieën van aan de terugnameplicht onderworpen afvalstoffen de respectieve inzamelings-, recyclage- of valorisatiepercentages die moeten worden gehaald.

B.5.3. Artikel 10, 4°, van het besluit van de Waalse Regering van 25 april 2002 bepaalt dat de instelling die is erkend om de verplichting inzake de terugname van afval na te komen, ertoe gehouden is « op niet-discriminerende wijze bij haar contractanten de bijdragen [te] innen die dienen voor de dekking van de kosten inherent aan de gezamenlijke verplichtingen waaraan ze moet voldoen ».

De financiering van de tenuitvoerlegging, door een erkende instelling, van die terugnameplicht wordt dus gedragen door de producenten, invoerders en distributeurs van aan de terugnameplicht onderworpen producten, onder voorbehoud dat zij het bedrag ervan kunnen doorrekenen in de prijs van de door hen verkochte producten.

De aldus door de erkende instelling geïnde bijdragen zijn dus de tegenprestatie voor de uitvoering, door die instelling, van de terugnameplicht en dragen bijgevolg ertoe bij de inzamelings-, recyclage- of valorisatiepercentages te halen die in het voormelde besluit van 25 april 2002 zijn vastgelegd.

B.6.1. De terugnameplicht kan dus worden uitgevoerd op één van de volgende drie wijzen : door gebruik te maken van (1) een door de Regering erkende instelling of (2) een in een milieuovereenkomst aangewezen beheersinstelling of (3) door een beheersplan op te maken.

Die terugnameplicht wordt meestal uitgevoerd door middel van een met het Waalse Gewest gesloten milieuovereenkomst.

B.6.2. Artikel 1 van het decreet van 20 december 2001 betreffende de milieuovereenkomsten bepaalt : « Onder milieuovereenkomst wordt verstaan elke overeenkomst tussen, enerzijds, het Waalse Gewest, hierna het Gewest genoemd, dat door de Waalse Regering wordt vertegenwoordigd, en, anderzijds, één of meer instellingen die ondernemingen vertegenwoordigen, hierna de instelling genoemd, om milieuverontreiniging te voorkomen, om de gevolgen ervan te beperken of te neutraliseren of om een doeltreffend milieubeheer te bevorderen.

De milieuovereenkomst vermeldt met name : 1° haar doel, met inbegrip van de Europese of gewestelijke wetsbepalingen waarvan ze de uitvoering nastreeft, alsmede de te bereiken doelstellingen, in voorkomend geval ook de tussendoelstellingen;2° de modaliteiten voor haar wijziging overeenkomstig de bij dit decreet bepaalde voorschriften;3° de modaliteiten voor haar vernieuwing overeenkomstig de bij dit decreet bepaalde voorschriften;4° de modaliteiten voor haar ontbinding overeenkomstig de bij dit decreet bepaalde voorschriften;5° in geval van ontbinding, de modaliteiten op grond waarvan de partij die de overeenkomst ontbindt, voldoet aan de decretale en reglementaire bepalingen waarvan de overeenkomst de uitvoering nastreeft;6° de modaliteiten voor de controle op de naleving van haar bepalingen;7° de modaliteiten voor de oplossing van de moeilijkheden die de interpretatie van de bepalingen doet rijzen;8° de strafbedingen als ze niet wordt uitgevoerd;9° de redenen waarom en de voorwaarden waaronder er een einde aan kan worden gemaakt. De milieuovereenkomst kan de wijze formaliseren waarop de betrokken partij(en) haar (hun) verplichtingen nakomt (nakomen).

De Regering kan de inhoud van de door haar bepaalde milieuovereenkomsten nader bepalen ».

De milieuovereenkomsten verbinden de contracterende partijen tien dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad (artikel 4 van het decreet); zij worden gesloten voor een beperkte periode (artikel 7 van het decreet van 20 december 2001 en artikel 22 van het besluit van de Waalse Regering van 25 april 2002).

Artikel 3 van hetzelfde decreet van 20 december 2001 bepaalt : « Zolang de milieuovereenkomst loopt, neemt het Gewest geen reglementaire bepalingen bij besluit die voor de bij de overeenkomst geregelde aangelegenheden restrictievere voorwaarden zouden opleggen dan die waarin ze reeds voorziet. Mits voorafgaande raadpleging van de betrokken partijen, behoudt het Gewest evenwel het recht om de nodige reglementaire bepalingen te nemen in geval van dringende noodzakelijkheid of wegens algemeen belang, of om internationale of Europese verplichtingen na te komen.

Het Gewest blijft zelfs tijdens de looptijd van de milieuovereenkomst bevoegd om de voorschriften van een milieuovereenkomst geheel of gedeeltelijk in een besluit op te nemen ».

Overigens bepaalt artikel 26 van het voormelde besluit van de Waalse Regering van 25 april 2002 : « De milieuovereenkomst houdt in dat de verplichtingen die onder de hoofdstukken II tot XII vallen, nagekomen moeten worden door de contracterende partijen en de leden van de contracterende instellingen die afvalverantwoordelijken vertegenwoordigen tijdens de geldigheidsperiode van de overeenkomst ».

B.7. Het fiscaal decreet van 22 maart 2007 vervangt het Waalse decreet van 25 juli 1991 met betrekking tot de belasting op de afvalstoffen in het Waalse Gewest en heft het op : « Dat nieuwe decretale instrument, dat past in de nieuwe oriëntatie van het afvalstoffenbeleid, strekt in de eerste plaats ertoe de productie van afval te voorkomen, de recyclage en de zo groot mogelijke valorisatie ervan te ondersteunen.

De belasting is dermate opgevat dat zij de beginselen van een hiërarchisch opgebouwd afvalstoffenbeleid in acht neemt, overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 2006/12/EG betreffende afvalstoffen, en de producenten en de afvalbeheerders responsabiliseert » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, p. 2). Het fiscaal decreet en het decreet van 22 maart 2007, die op dezelfde dag zijn aangenomen, vertalen « de wil om een werkelijk beleid van duurzame ontwikkeling op het niveau van het Waalse Gewest inzake afvalstoffenbeheer tot stand te brengen » (C.R.I., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 15, zitting van 21 maart 2007, p. 10).

In die optiek voert het fiscaal decreet van 22 maart 2007 een hiërarchisch opgebouwd belastingsysteem in dat « dus, in volgorde van voorrang, de preventie, het hergebruik, de recyclage, de valorisatie van afvalstoffen en de recuperatie van hierdoor voortgebrachte warmte moet bevorderen » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, p. 3). Teneinde de preventie en de valorisatie van afval door middel van een belasting te bevorderen, vestigt het fiscaal decreet een belasting op de verschillende wijzen om afvalstoffen te beheren (afvalstorting, verbranding en co-verbranding), een bijkomende belasting op afvalinzameling en -beheer en een belasting ter bevordering van de selectieve inzameling van huisafval, een belasting op afval onderworpen aan een terugnameplicht, een belasting op afvalbezit, een belasting op het achterlaten van afval en ten slotte kent zij diverse belastingverminderingen toe.

B.8.1. Ten aanzien van de belasting op het aan de terugnameplicht onderworpen afval, die het voorwerp van het beroep uitmaakt, wordt in de memorie van toelichting uiteengezet : « De belasting op het aan een terugnameplicht onderworpen afval is één van de nieuwigheden van het onderhavige ontwerpdecreet. Zij past volledig in het kader van de doelstellingen van de wetgevingen en reglementeringen die die verplichtingen vaststellen. Zij heeft immers tot doel de terugnameplicht te versterken door de nadelige gevolgen ervan te bestrijden. In die zin onderwerpt het onderhavige ontwerpdecreet de producenten van afval dat onder een dergelijke terugnameplicht valt, aan de belasting wanneer zij hun verplichtingen niet nakomen.

De belasting is niet verschuldigd wanneer de belastingschuldige de bij de wetgeving of reglementering opgelegde inzamelings-, recyclage- of valorisatiepercentages haalt.

De belasting is dus volledig in overeenstemming met het doel van het samenwerkingsakkoord : zij streeft hetzelfde doel na, maar met aanvullende middelen, namelijk de uitoefening van de fiscale bevoegdheid. De belasting ondersteunt uiteindelijk de verwezenlijking van de doelstellingen van het samenwerkingsakkoord » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, p. 4).

B.8.2.1. Ten aanzien van het bestreden artikel 22 wordt in de parlementaire voorbereiding uiteengezet : « Een aantal producten of afvalstoffen maakt het voorwerp van een terugnameplicht uit. Dat is bijvoorbeeld het geval voor verpakkingsafval, op grond van het samenwerkingsakkoord van 30 mei 1996 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval. Dat is eveneens het geval voor de afvalstoffen bedoeld in het besluit van de Regering van 25 april 2002 tot invoering van de terugnameplicht voor bepaalde afvalstoffen met het oog op de valorisatie of het beheer ervan (bijvoorbeeld batterijen en accumulatoren, oude banden, niet-eetbare gebruikte oliën, enz.).

De ontwerpbepaling heeft aldus tot doel een belasting te vestigen op afval waarvoor krachtens het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen en elke andere wetgeving een terugnameplicht bestaat » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, p. 10).

B.8.2.2. Ten aanzien van het bestreden artikel 23 wordt in de parlementaire voorbereiding uiteengezet : « Die bepaling definieert de belastingschuldige. Het betreft de persoon op wie de terugnameplicht concreet rust. Indien tussen de producenten, distributeurs en invoerders of kleinhandelaars, enerzijds, en een erkende instelling die ermee is belast de verplichtingen van de eerstgenoemden uit te voeren, anderzijds, een overeenkomst is gesloten, dan zal de erkende instelling de belastingschuldige zijn. Indien de eerstgenoemden toetreden tot een milieuovereenkomst die leidt tot de oprichting van een instelling die de terugnameplicht beheert, is het evenzo die instelling die de belastingschuldige is » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, p. 10).

B.8.2.3. Ten aanzien van het bestreden artikel 24 wordt in de parlementaire voorbereiding uiteengezet : « Die bepaling definieert de belastbare grondslag van de belasting, namelijk het aantal ton afval dat voortvloeit uit het gebruik van aan een terugnameplicht onderworpen producten. Alleen de producten die in het Waalse Gewest in de handel worden gebracht, worden beoogd. Van de toepassing van de belasting moeten evenwel de hoeveelheden afval worden onttrokken die daadwerkelijk in de loop van het boekjaar zijn ingezameld, gerecycleerd of gevaloriseerd met toepassing van de terugnameplicht die, naar gelang van het geval, is vastgesteld in het samenwerkingsakkoord, het decreet of de milieuovereenkomst. Het zou immers contraproductief zijn de belastingschuldige te belasten die de inspanning levert om zich in overeenstemming te brengen met de verplichting die hem op het vlak van de terugname van afval wordt opgelegd. Dat zou een verkeerd signaal zijn aan het adres van de marktdeelnemers.

Op die manier houdt de belasting rekening met de inspanningen van de aan de terugnameplicht onderworpen personen teneinde het inzamelings-, recyclage- of valorisatiepercentage te halen of zelfs te overschrijden dat de wetgeving, de reglementering of in voorkomend geval een milieuovereenkomst aan hen oplegt.

Hiermee biedt de ontwerptekst een instrument aan het Gewest om de daadwerkelijke uitvoering van de opgelegde inzamelings-, recyclage en/of valorisatiepercentages te verzekeren die in het kader van de terugnameplichten zijn vastgesteld.

Hij past volkomen in de doelstellingen van het samenwerkingsakkoord van 30 mei 1996, dat een maximale valorisatie van afval beoogt.

De in het voormelde besluit van de Regering van 25 april 2002 vermelde terugnameplichten worden thans in de meeste gevallen uitgevoerd door milieuovereenkomsten. Het decreet van 20 december 2001 betreffende de milieuovereenkomsten bepaalt in artikel 3 ervan : ' Zolang de milieuovereenkomst loopt, neemt het Gewest geen reglementaire bepalingen bij besluit die voor de bij de overeenkomst geregelde aangelegenheden restrictievere voorwaarden zouden opleggen dan die waarin ze reeds voorziet. Mits voorafgaande raadpleging van de betrokken partijen, behoudt het Gewest evenwel het recht om de nodige reglementaire bepalingen te nemen in geval van dringende noodzakelijkheid of wegens algemeen belang, of om internationale of Europese verplichtingen na te komen. '.

Een fiscaal decreet is evenwel geen ' reglementaire bepaling bij besluit '; niets belet het Gewest dus om de ontwerpbelasting te vestigen.

Ten slotte komt het ontwerpartikel, zoals het is opgesteld, tegemoet aan het bezwaar van de afdeling wetgeving van de Raad van State volgens hetwelk een belasting in principe niet uitsluitend een onwettig gedrag als belastbaar feit mag hebben » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, pp. 10-11).

B.8.2.4. Ten aanzien van het bestreden artikel 25 wordt in de parlementaire voorbereiding uiteengezet : « Artikel 25 bepaalt het tarief van de belasting.

Het voorziet overigens erin dat de beoogde belasting niet verschuldigd is gedurende de eerste twee jaar na de daadwerkelijke inwerkingtreding van de terugnameplicht. Onder ' daadwerkelijke inwerkingtreding ' wordt begrepen de inwerkingtreding van de tekst - decreet, besluit en doorgaans milieuovereenkomst - op grond waarvan de belastingschuldige concreet aan de terugnameplicht wordt onderworpen » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, p. 11).

B.8.2.5. Ten aanzien van het bestreden artikel 26 wordt in de parlementaire voorbereiding uiteengezet : « De ontwerpbepaling belast de Regering ermee de voorwaarden inzake de toepassing van de beoogde belasting vast te stellen. Het gaat erom, enerzijds, een methode te bepalen om het totaalgewicht van de in het Waalse Gewest in de handel gebrachte producten te berekenen en, anderzijds, vast te stellen op welke wijze het totaalgewicht van het aan de terugnameplicht onderworpen afval wordt berekend. Voor die laatste methode moet immers met name rekening worden gehouden met de producten waarvan het totaalgewicht verschilt tussen het ogenblik dat ze op de markt worden gebracht en zij zich omzetten in afval - bijvoorbeeld doordat zij na het verbruik ervan verdwijnen » (Parl.

St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, p. 11).

Ten gronde Ten aanzien van het eerste middel B.9. Het eerste middel, gericht tegen de artikelen 24 en 26 van het fiscaal decreet van 22 maart 2007, is afgeleid uit de schending van de artikelen 170, § 2, en 172, tweede lid, van de Grondwet.

De verzoekende partijen zijn van mening dat de wezenlijke bestanddelen van de bestreden belasting niet nauwkeurig in het decreet zijn gedefinieerd. Het bestreden artikel 26 delegeert aldus aan de Regering, zonder dat in een wettelijke bekrachtiging is voorzien, de zorg om een methode te definiëren voor de berekening van het belaste gewicht en van het vrijgestelde gewicht, waarbij rekening wordt gehouden met criteria die ertoe leiden dat het belaste gewicht en het vrijgestelde gewicht niet overeenstemmen met het werkelijke gewicht van het aan een terugnameplicht onderworpen afval en van het afval dat op grond van die verplichting daadwerkelijk wordt ingezameld.

B.10. Zoals alle belastingen die in het fiscaal decreet van 22 maart 2007 worden beoogd, wordt de belasting op het aan een terugnameplicht onderworpen afval geïnd ten gunste van het Waalse Gewest (artikel 43 van het fiscaal decreet) en de opbrengst ervan wordt besteed aan een begrotingsfonds, genaamd het « Fonds voor Afvalbeheer » (artikel 44 van het fiscaal decreet).

De bestreden belasting vormt geenszins de tegenprestatie voor een dienst die aan de individueel beschouwde belastingschuldige wordt verleend; het betreft bijgevolg een belasting.

B.11.1. Het in de artikelen 170, § 2, en 172, tweede lid, van de Grondwet opgenomen fiscale wettigheidsbeginsel vereist dat niemand kan worden onderworpen aan een belasting indien daartoe niet is beslist door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering, die uitsluitend bevoegd is om de belasting in te voeren en de essentiële elementen daarvan vast te stellen.

Door de beslissing om een belasting in te voeren en om de wezenlijke bestanddelen daarvan vast te stellen, aan de democratisch verkozen beraadslagende vergaderingen voor te behouden, vormt artikel 170, § 2, van de Grondwet een essentiële waarborg die in beginsel niet zonder verantwoording aan bepaalde burgers kan worden ontzegd.

B.11.2. Voormelde grondwetsbepalingen gaan evenwel niet zover dat ze de wetgever ertoe zouden verplichten elk aspect van een belasting of van een vrijstelling zelf te regelen. Een aan een andere overheid verleende bevoegdheid is niet in strijd met het wettigheidsbeginsel voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de wezenlijke bestanddelen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgesteld.

B.12. Tot de wezenlijke bestanddelen van de belasting behoren de aanwijzing van de belastingplichtigen, de belastbare materie, de heffingsgrondslag, de aanslagvoet en de eventuele belastingvrijstellingen.

B.13.1. Op grond van artikel 22 van het fiscaal decreet heeft de bestreden belasting betrekking op het afval dat is onderworpen aan een terugnameplicht « krachtens een interregionaal samenwerkingsakkoord, een Waalse wetgeving of een milieuovereenkomst genomen in uitvoering daarvan ».

De grondslag van de belasting is, luidens artikel 24, « het aantal ton afval van de producten die op de markt gebracht worden in het Waalse Gewest en die krachtens de terugnameplicht het voorwerp moeten uitmaken van een inzameling, recyclage en/of valorisatie ».

De grondslag van de vrijstelling is, luidens datzelfde artikel, « het aantal ton afval dat in de loop van het boekjaar daadwerkelijk, ingezameld, gerecycleerd en/of gevaloriseerd wordt ter uitvoering van de terugnameplicht ».

B.13.2. Het bij artikel 24 ingevoerde belastingstelsel leidt dus tot de belasting van het verschil in gewicht (in ton) tussen, enerzijds, het afval van producten die in het Waalse Gewest op de markt zijn gebracht en aan een terugnameplicht zijn onderworpen (de belastbare grondslag) en, anderzijds, het afval dat daadwerkelijk is ingezameld, gerecycleerd en/of gevaloriseerd ter uivoering van die verplichting (de vrijstelling).

Uit de hiervoor geciteerde parlementaire voorbereiding volgt dat het doel van de belasting erin bestaat aan te zetten tot de naleving van de terugnameplicht (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, p. 10). De belasting heeft dus alleen betrekking op het gewicht van het afval dat had moeten worden ingezameld, gerecycleerd en/of gevaloriseerd overeenkomstig de terugnameplicht, maar dat niet is geweest. De uiteindelijk verschuldigde belasting heeft dus tot gevolg dat zij betrekking heeft op een theoretisch gewicht van het afval, hetgeen evenwel niet betekent dat dat gewicht niet nauwkeurig zou kunnen worden bepaald.

B.13.3. De grondslag van de belasting houdt immers alleen rekening met het gewicht van het afval dat, gelet op de inzamelings-, recyclage- en valorisatiepercentages die zijn opgelegd in het kader van de terugnameplicht, moet worden ingezameld, gerecycleerd of gevaloriseerd.

Het inzamelingspercentage is, voor elke categorie van afvalstoffen, het relatieve gewicht van het ingezamelde afval in verhouding tot het totaalgewicht van de goederen die gedurende het beoogde kalenderjaar in het verbruik zijn gebracht, uitgedrukt in percentage.

Het recyclage- of valorisatiepercentage is, voor elke categorie van afvalstoffen, het relatieve gewicht van het daadwerkelijk gerecycleerde of gevaloriseerde afval in verhouding tot het totaalgewicht van het ingezamelde afval, uitgedrukt in percentage.

In het kader van de uitvoering van de terugnameplicht moeten de producenten, erkende instellingen of beheersinstellingen die de terugnameplicht uitvoeren, overigens elk jaar aan de Waalse Dienst voor Afvalstoffen verschillende gegevens meedelen met betrekking tot het afgelopen jaar, zoals het gewicht van het ingezamelde, gerecycleerde of gevaloriseerde afval, alsook, voor sommige categorieën van afval, het gewicht van de in het Waalse Gewest op de markt gebrachte producten en een raming van dat gewicht voor het lopende jaar.

Uit wat in B.5 tot B.8 is uiteengezet met betrekking tot het normatief kader voor de terugnameplicht volgt dat de belastbare grondslag en de grondslag van de vrijstelling gegevens zijn die de persoon die de bestreden belasting verschuldigd is, op voldoende nauwkeurige wijze kan bepalen.

B.14.1. Vermits de Waalse Regering, overeenkomstig artikel 8bis van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, de inzamelings-, recyclage- en valorisatiepercentages bepaalt, is het overigens coherent met het stelsel van de terugnameplicht om eveneens aan de Waalse Regering de zorg over te laten een methode vast te stellen voor de berekening van het totaalgewicht van de in het Waalse Gewest op de markt gebrachte producten en van het totaalgewicht van de ingezamelde, gerecycleerde en gevaloriseerde afvalstoffen waarvoor een terugnameplicht bestaat.

De in artikel 26 vervatte delegatie heeft immers alleen betrekking op een louter technische maatregel, waarbij om praktische redenen, want afhankelijk van de specificiteit van elke categorie van afvalstoffen, niet kan worden geëist dat die aan de wetgevende macht wordt toevertrouwd.

B.14.2. Voor het overige zijn het aandeel van de bevolking die in het Waalse Gewest verblijft in verhouding tot de Belgische bevolking of, zoals in de voormelde parlementaire voorbereiding wordt aangegeven, de omzetting van het product in afval, waarmee de Regering in haar berekeningsmethode rekening houdt, slechts criteria die het mogelijk maken het gewicht van het op grond van een terugnameplicht in te zamelen, te recycleren en/of te valoriseren afval, gewicht dat de grondslag van de belasting vormt, die zelf is gevestigd door de decreetgever in artikel 24 van het fiscaal decreet, op nauwkeurige en transparante wijze te bepalen.

B.14.3. De belasting en de vrijstelling ingevoerd bij het bestreden artikel 24 voldoen dus aan de vereisten van de artikelen 170, § 2, en 172, tweede lid, van de Grondwet.

B.15. Het eerste middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het tweede middel B.16. Het tweede middel, gericht tegen de artikelen 22, 23, 24 en 26 van het fiscaal decreet van 22 maart 2007, is afgeleid uit de schending van artikel 12 van de Grondwet en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het algemeen rechtsbeginsel in strafzaken non bis in idem.

De verzoekende partijen zijn van mening dat de « belasting » zodanig is opgevat dat zij in werkelijkheid alleen de onwettige situaties beoogt en bijgevolg een strafsanctie vormt die, om de redenen aangevoerd in het eerste middel, in strijd zou zijn met het wettigheidsbeginsel in strafzaken en die, doordat zij bovenop andere reeds bestaande strafrechtelijke en administratieve sancties wegens het niet naleven van de terugnameplicht komt, eveneens het beginsel non bis in idem zou schenden.

B.17.1. Artikel 12 van de Grondwet bepaalt : « De vrijheid van de persoon is gewaarborgd.

Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft. [...] ».

B.17.2. Door aan de wetgevende macht de bevoegdheid te verlenen om te bepalen in welke gevallen en in welke vorm strafvervolging mogelijk is, waarborgt artikel 12, tweede lid, van de Grondwet aan elke burger dat geen gedraging strafbaar zal worden gesteld dan op grond van regels aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering.

B.17.3. Het beginsel non bis in idem wordt geschonden wanneer dezelfde persoon, na daarvoor reeds te zijn veroordeeld of vrijgesproken, opnieuw wegens hetzelfde gedrag wordt vervolgd voor inbreuken met dezelfde wezenlijke bestanddelen (EHRM, 29 mei 2001, Franz Fischer t.

Oostenrijk, §§ 25-27; EHRM, 7 december 2006, Hauser-Sporn t.

Oostenrijk, §§ 42-46).

B.17.4. Opdat het wettigheidsbeginsel in strafzaken en het beginsel non bis in idem op de bestreden belasting van toepassing zijn, dient die belasting een maatregel van strafrechtelijke aard te zijn.

B.18.1. In dat opzicht heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State in verband met de oorspronkelijke formulering van de bestreden belasting opgemerkt : « Verschillende van de belastingen die het voorontwerp beoogt in te voeren, treffen uitsluitend en op specifieke wijze situaties die zich kenmerken door het feit dat zij onwettig zijn.

Dat geldt aldus voor de ' belasting op afval onderworpen aan een terugnameplicht ', bepaald in hoofdstuk VI. [...] [...] Aangezien de ' belasting op afval onderworpen aan een terugnameplicht ' en de ' belastingen op onburgerlijk gedrag inzake leefmilieu ' zodanig zijn opgevat dat zij uitsluitend en op specifieke wijze onwettige situaties treffen, kan te dezen niet redelijk worden beweerd dat de nagestreefde doelstellingen inzake ontrading of aanmoediging van bijkomende aard zouden zijn.

Hierdoor vertonen de overwogen ' belastingen ' veeleer de kenmerken van een straf - die wordt gedefinieerd als leed dat wordt opgelegd als een sanctie voor een handeling die de wet verdedigt - in plaats van die van een belasting : de belasting onderscheidt zich immers van de straf door het gegeven dat zij niet veronderstelt dat de daardoor getroffen handeling onwettig zou zij en dat die doelstellingen, indien zij beoogt te ontraden, slechts van bijkomende aard kunnen zijn » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, pp. 34-35).

B.18.2. Teneinde rekening te houden met die opmerking werd artikel 24 van het ontwerpdecreet gewijzigd (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, p. 11).

B.19.1. Zoals in de voormelde parlementaire voorbereiding is gepreciseerd, maakt de bestreden belasting deel uit van een fiscaal decreet dat in essentie tot doel heeft de preventie van afval veeleer dan het beheer ervan te bevorderen door een belastingsysteem in te voeren dat de producenten en de afvaloperatoren moet responsabiliseren.

B.19.2. Inzake afvalbelasting blijkt het onlosmakelijk verbonden met het door hem nagestreefde fiscale doel dat de decreetgever het gedrag van de belastingplichtigen tracht te beïnvloeden, teneinde in het algemeen de productie van afval te ontmoedigen en de verwijdering ervan te maximaliseren. Het fiscaal decreet van 22 maart 2007 streeft dus een in wezen aanmoedigend doel na.

B.19.3.1. De belasting op aan een terugnameplicht onderworpen afval kan niet worden beschouwd als een strafrechtelijke maatregel, vermits, enerzijds, het belastbare feit niet op specifieke wijze is opgevat als een misdrijf en, anderzijds, de belastingschuldige niet altijd de persoon is die aan de terugnameplicht is onderworpen.

B.19.3.2. De grondslag van de bestreden belasting is immers zo opgevat dat hij bestaat in het totaalgewicht van het aan een terugnameplicht onderworpen afval.

De decreetgever heeft het evenwel nodig geacht niet die situaties te belasten waarin de terugnameplicht is nagekomen : « Het zou immers contraproductief zijn de belastingschuldige te belasten die de inspanning levert om zich in overeenstemming te brengen met de verplichting die hem op het vlak van de terugname van afval wordt opgelegd. Dat zou een verkeerd signaal zijn aan het adres van de marktdeelnemers » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 546/1, p. 10).

Hoewel die maatregel ten gunste van diegenen die de terugnameplicht nakomen, tot gevolg heeft dat alleen die situaties worden belast waarin de terugnameplicht niet wordt nagekomen, kan hij echter niet als strafrechtelijk worden gekwalificeerd.

B.19.3.3. Overigens, zoals in B.5.2 eraan is herinnerd, is de persoon die aan de terugnameplicht is onderworpen de marktdeelnemer (producent, invoerder of distributeur) die goederen, grondstoffen of producten op de markt brengt, zelfs indien hij de uitvoering van die verplichting toevertrouwt aan een beheersinstelling, terwijl de belastingschuldige in het bestreden belastingsysteem de persoon is die de terugnameplicht uitvoert - ofwel de producent, ofwel de beheersinstelling.

B.19.4. De bestreden belasting vormt bijgevolg een in wezen aanmoedigend fiscaal instrument dat ertoe strekt de terugnameplicht te doen naleven.

Uit hetgeen voorafgaat vloeit voort dat de bestreden belasting geen overheersend repressief karakter heeft en dus geen straf vormt waarop de in het middel beoogde bepalingen van toepassing zouden zijn.

B.19.5 Het tweede middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het derde middel B.20. Het derde middel, gericht tegen de artikelen 22, 23 en 24 van het fiscaal decreet van 22 maart 2007, is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

De verzoekende partijen zijn van mening dat de ingevoerde « belasting » een strafrechtelijke sanctie is, zodat aan de persoon die die « belasting » verschuldigd is, op discriminerende wijze de jurisdictionele waarborgen zouden worden ontzegd die in strafzaken zijn verankerd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.21.1. Zonder dat moet worden nagegaan in welke mate de jurisdictionele waarborgen die in strafzaken zijn verankerd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens van toepassing zouden kunnen zijn op de bestreden belasting, die om de in B.19 uiteengezette redenen geen maatregel van strafrechtelijke aard is, stelt het Hof vast dat aan de personen die de belasting op aan een terugnameplicht onderworpen afval verschuldigd zijn, geenszins een daadwerkelijk beroep voor een rechter met volle rechtsmacht wordt ontzegd.

Artikel 48 van het fiscaal decreet van 22 maart 2007 heeft de belastingen van het fiscaal decreet immers opgenomen in de bestaande fiscale procedure inzake de belastingen van het Waalse Gewest, geregeld bij het Waalse decreet van 6 mei 1999 « betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen ».

De artikelen 25 tot 28 van het voormelde decreet van 6 mei 1999, zoals met name gewijzigd bij het fiscaal decreet van 22 maart 2007, voorzien aldus in de mogelijkheid van een administratief en een gerechtelijk beroep, zodat de belastingschuldige zijn recht op een daadwerkelijk beroep niet wordt ontzegd.

B.21.2. Het derde middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het vierde middel B.22. Het vierde middel, gericht tegen artikel 24 van het fiscaal decreet van 22 maart 2007, is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De verzoekende partijen zijn van mening dat de ingevoerde belasting drie onverantwoorde verschillen in behandeling onder belastingschuldigen invoert.

B.23.1. Volgens de verzoekende partijen zou in de eerste plaats een onverantwoord verschil in behandeling bestaan tussen de aan de terugnameplicht onderworpen personen naargelang zij afval inzamelen, recycleren of valoriseren van producten die uitsluitend in het Waalse Gewest op de markt zijn gebracht dan wel eveneens elders op de markt worden gebracht, waarbij de laatstgenoemden in grotere mate dan de eerstgenoemden kunnen worden vrijgesteld.

B.23.2. Artikel 22 van het fiscaal decreet preciseert dat de belasting betrekking heeft op afvalstoffen « die in het Waalse Gewest aan een terugnameplicht onderworpen zijn ».

Op grond van artikel 24 bestaan de grondslag van de belasting en die van de vrijstelling respectievelijk in het gewicht van het in het Waalse Gewest op de markt gebrachte afval dat « krachtens de terugnameplicht » moet worden ingezameld, gerecycleerd en/of gevaloriseerd en het gewicht van het afval dat « ter uitvoering van de terugnameplicht » daadwerkelijk is ingezameld, gerecycleerd en/of gevaloriseerd.

Aangezien de bestreden belasting alleen betrekking heeft - en kan hebben - op de terugnameplicht in het Waalse Gewest, kan de grondslag van de vrijstelling alleen het in het Waalse Gewest ingezamelde afval in aanmerking nemen.

Hieruit volgt dat het door de verzoekende partijen aangevoerde verschil in behandeling niet bestaat.

B.24.1. Volgens de verzoekende partijen zou eveneens een onverantwoord verschil in behandeling bestaan tussen de personen die het afval van in het Waalse Gewest op de markt gebrachte producten grotendeels inzamelen, en die volledig van de belasting kunnen worden vrijgesteld, en diegenen die, wegens de aard van de voor de export bestemde producten, slechts een deel daarvan kunnen inzamelen en bijgevolg een hogere belasting zullen moeten betalen.

B.24.2. Zoals hiervoor is uiteengezet, zijn de in het kader van de terugnameplicht opgelegde inzamelings-, recyclage- en valorisatiepercentages vastgesteld voor elke categorie van afval volgens de specifieke kenmerken van de producten en de mogelijkheid om dat afval volledig of gedeeltelijk in te zamelen.

De grondslag van de belasting houdt alleen rekening met het gewicht van het afval dat, gelet op de inzamelings-, recyclage- en valorisatiepercentages die in het kader van de terugnameplicht zijn opgelegd, moet worden ingezameld, gerecycleerd of gevaloriseerd.

Het aangevoerde verschil in behandeling, ten aanzien van de mogelijkheden tot vrijstelling, bestaat dus niet, vermits de kenmerken van de verschillende afvalstoffen in aanmerking worden genomen om de verschillende in het kader van de terugnameplicht opgelegde percentages vast te stellen, die de maatstaf van de belastbare grondslag vormen.

B.25.1. Ten slotte zou de belasting volgens de verzoekende partijen, indien die wordt toegepast op het verschil tussen het totaalgewicht van het vermoede afval van de in het Waalse Gewest op de markt gebracht producten en het totaalgewicht van het tijdens hetzelfde boekjaar ingezamelde, gerecycleerde of gevaloriseerde afval, een verschil in behandeling invoeren dat onverantwoord is ten aanzien van de persoon die aan de terugnameplicht is onderworpen en het afval van producten pas inzamelt, recycleert of valoriseert na afloop van het boekjaar tijdens hetwelk de producten op de markt zijn gebracht.

B.25.2. De bestreden belasting voert een systeem van jaarlijkse belasting in.

De artikelen 49 en 50 van het fiscaal decreet van 22 maart 2007, zoals gewijzigd bij het decreet van 19 december 2007, bepalen : «

Art. 49.[...] § 2. Wat betreft de belasting verschuldigd overeenkomstig de hoofdstukken VI,VII en IX, moet elke belastingplichtige een aangifte bij de Dienst indienen met het bedrag van de belastingen verschuldigd in de loop van een [kalenderjaar]. Deze aangifte bevat alle gegevens die nodig zijn voor de controle op de inning van elke belasting die hij verschuldigd is in de loop van bedoelde periode.

De aangifte wordt uiterlijk de twintigste van de vierde maand na het kalenderjaar waarop ze slaat naar de zetel van de Dienst gezonden of daar afgegeven ». «

Art. 50.[...] § 3. Voor wat betreft de belasting verschuldigd overeenkomstig de hoofdstukken VI, VII en IX is de belasting betreffende een aangifte op initiatief van de belastingplichtige betaalbaar uiterlijk de twintigste van de vierde maand van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de aangifte van artikel 49, § 2, betrekking heeft ».

Met een kalenderjaar als belastbare periode maakt het fiscaal decreet gebruik van een objectief criterium.

Aangezien het kalenderjaar de belastbare periode vormt, is het coherent om, voor het vaststellen van het verschuldigde bedrag, alleen rekening te houden met, enerzijds, het gewicht van het afval van producten die in de loop van het kalenderjaar in het Waalse Gewest op de markt zijn gebracht, alsook, anderzijds, het gewicht van het in de loop van datzelfde jaar daadwerkelijk ingezamelde, gerecycleerde of gevaloriseerde afval.

B.25.3. Het aangevoerde verschil in behandeling is, in de veronderstelling dat het vaststaat, bijgevolg verantwoord door het objectief criterium dat een kalenderjaar is en heeft voor het overige geen onevenredige gevolgen.

Immers, indien in de loop van het eerste jaar dat de belasting verschuldigd is, een « verschil » als gevolg van de levensduur van de producten zou ontstaan, zou dat op termijn worden gecompenseerd door het evenwicht dat voorvloeit uit, enerzijds, de stroom van nieuwe producten en, anderzijds, de stroom van het afval dat afkomstig is van soortgelijke producten.

B.26. Het vierde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 17 juli 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^