Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 04 februari 2009

Uittreksel uit arrest nr. 176/2008 van 3 december 2008 Rolnummer 4440 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gestel Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter E. De Groot, waarnemend voorzitter, voorzitter (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009200291
pub.
04/02/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 176/2008 van 3 december 2008 Rolnummer 4440 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gesteld door het Arbeidshof te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter E. De Groot, waarnemend voorzitter, voorzitter M. Melchior, en de rechters P. Martens, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 21 februari 2008 in zake de Rijksdienst voor Pensioenen tegen Annie Francis, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 februari 2008, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 dd. 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, - in zoverre het voorziet dat het rust- en overlevingspensioen slechts uitbetaalbaar is zo de gerechtigde geen vergoeding wegens ziekte of invaliditeit geniet en aldus een onderscheid creëert tussen gezonde gepensioneerden die hun pensioen, weliswaar beperkt, kunnen cumuleren met een inkomen uit arbeid en de zieke gepensioneerden die hun pensioen met niets mogen cumuleren, terwijl hun toestand in feite zorgwekkender is en de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen een vervangingsinkomen uitmaken voor de toegelaten arbeid en - in zoverre een gepensioneerde die een toegelaten activiteit uitoefent als gewone loon- of weddetrekkende onderworpen is aan de normale R.S.Z.-wetgeving, maar in tegenstelling tot deze loon- en weddetrekkende niet alle voordelen van deze onderwerping kan genieten, vermits hij door de aangehaalde bepaling de facto uitgesloten wordt van het genot van de Z.I.V.-uitkeringen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft de bestaanbaarheid van artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Dat artikel, zoals vervangen bij artikel 10 van de wet van 27 juli 1971 tot wijziging van sommige bepalingen inzake pensioenen voor arbeiders, bedienden, mijnwerkers, zeelieden varend onder Belgische vlag, werknemers, inzake gewaarborgd inkomen voor bejaarden en inzake aanvullende tegemoetkoming voor minder-validen (Belgisch Staatsblad , 11 augustus 1971), en aangevuld bij artikel 19 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector (Belgisch Staatsblad , 14 februari 1981) en bij artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de werknemerspensioenen (Belgisch Staatsblad , 30 juli 1986), van toepassing op de bij het verwijzende rechtscollege aanhangig gemaakte zaak, bepaalde : « Uitgezonderd in de gevallen en onder de voorwaarden door de Koning bepaald zijn het rust- en overlevingspensioen slechts uitbetaalbaar zo de gerechtigde geen beroepsarbeid uitoefent en zo hij geen vergoeding geniet wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of van een buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid, noch een uitkering wegens loopbaanonderbreking of wegens het verminderen van de arbeidsprestaties.

Hij kan eveneens de gevallen en de voorwaarden bepalen waaronder een deel van het pensioen uitbetaalbaar is ».

De wijziging die in die bepaling werd aangebracht door het koninklijk besluit van 23 december 1996 heeft geen invloed op de huidige zaak.

B.2. De prejudiciële vraag nodigt het Hof uit die bepaling te toetsen aan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in zoverre zij een tweevoudig onderscheid in het leven zou roepen.

Allereerst zou een verschil in behandeling worden ingesteld tussen gezonde gepensioneerden, die hun pensioen beperkt kunnen cumuleren met een inkomen uit arbeid, en zieke gepensioneerden, die hun pensioen met niets mogen cumuleren ofschoon hun toestand zorgwekkender is en de invaliditeitsuitkering een vervangingsinkomen uitmaakt voor de toegelaten arbeid.

Verder zou een verschil in behandeling worden ingesteld tussen gepensioneerden die een toegelaten activiteit als loon- en weddetrekkende uitoefenen en onderworpen zouden zijn aan de socialezekerheidswetgeving, en niet-gepensioneerde loon- en weddetrekkenden, doordat de eerste categorie niet alle voordelen van die wetgeving kan genieten vermits zij door de in het geding zijnde bepaling de facto wordt uitgesloten van het genot van de invaliditeitsuitkeringen.

B.3. Artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers voert geen verschil in behandeling in tussen « gezonde » en « zieke » gepensioneerden. Dat artikel staat slechts de uitbetaling van het rust- en overlevingspensioen toe indien de gerechtigde geen beroepsarbeid uitoefent en hij geen vergoeding geniet wegens onder meer ziekte of invaliditeit. Het maakt als dusdanig zelfs geen onderscheid tussen gepensioneerden die beperkt toegelaten arbeid verrichten en gepensioneerden die een ander vervangingsinkomen genieten, doch het staat de Koning uitsluitend toe in voorkomend geval te voorzien in « de gevallen en de voorwaarden » waaronder een dergelijke cumulatie van een rust- en overlevingspensioen met andere inkomsten mogelijk zou zijn. Bij artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers werd bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden de uitoefening van een beroepswerkzaamheid geen beletsel vormt voor de uitbetaling van een pensioen.

Het Hof onderzoekt artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 in zoverre het de Koning zou hebben toegelaten het in de prejudiciële vraag omschreven onderscheid in het leven te roepen.

B.4. De in het geding zijnde maatregel voert een verschil in behandeling in tussen de gerechtigden van een pensioen, naargelang zij een beperkt inkomen uit toegelaten arbeid genieten en hun rust- of overlevingspensioen uitbetaald krijgen, dan wel een ander vervangingsinkomen genieten en hun rust- of overlevingspensioen niet uitbetaald krijgen. Het onderscheid berust derhalve op de aard van de inkomsten die met het rust- of overlevingspensioen kunnen worden gecumuleerd, namelijk een beperkt inkomen uit arbeid dan wel een - mogelijk even beperkt - vervangingsinkomen.

De pensioenwetgeving is ingegeven door de zorg om een inkomen te verzekeren wanneer het inkomen uit arbeid wegvalt. De in het geding zijnde bepaling strekt ertoe te vermijden dat een rust- of overlevingspensioen gelijktijdig met andere vervangingsinkomens zou kunnen worden genoten, om aldus de betaalbaarheid van het stelsel van de sociale zekerheid in het algemeen en van de pensioenen in het bijzonder niet in het gedrang te brengen.

Die zorg doet zich niet voor in zoverre door een beperkte toegelaten arbeid een bijkomend inkomen zou worden gegenereerd door de genieter van een rust- of overlevingspensioen, vermits die arbeid het socialezekerheidsstelsel niet bezwaart maar in voorkomend geval zelfs - weliswaar in beperkte mate - bijdraagt tot de financiering ervan.

De betaalbaarheid van het stelsel zou daarentegen zeer zeker in het gedrang komen indien het pensioen zou kunnen worden gecumuleerd met een vervangingsinkomen uit toegelaten arbeid bij het pensioen, onverminderd de vaststelling dat tevens een verschil in behandeling zou worden ingesteld tussen de pensioengerechtigde genieters van een vervangingsinkomen, naargelang dat vervangingsinkomen al dan niet zou worden ontvangen voor toegelaten aanvullende arbeid bij het pensioen.

Door de gelijktijdige uitbetaling van een rust- en overlevingspensioen en van verschillende vervangingsinkomens onmogelijk te maken, heeft de wetgever bijgevolg een maatregel genomen die redelijk is verantwoord.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, in de versie vóór de wijziging ervan bij het koninklijk besluit van 23 december 1996, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre het bepaalt dat een rust- of overlevingspensioen slechts uitbetaalbaar is indien de gerechtigde geen vergoeding geniet wegens onder meer ziekte of invaliditeit.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 3 december 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, E. De Groot.

^