Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 mei 2009

Uittreksel uit arrest nr. 68/2009 van 2 april 2009 Rolnummer 4640 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 5 en 61.1, 1°, van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegve Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt en de rechters-ve(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009202040
pub.
20/05/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 68/2009 van 2 april 2009 Rolnummer 4640 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 5 en 61.1, 1°, van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, gesteld door de Politierechtbank te Hasselt.

Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt en de rechters-verslaggevers T. Merckx-Van Goey en P. Martens, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 13 februari 2009 in zake het openbaar ministerie tegen Mathieu Hendrix, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 februari 2009, heeft de Politierechtbank te Hasselt de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is er in casu schending van art. 10 en 11 van de Grondwet, door personen, bij overtreding van art. 5/61.1.1 KB 1.12.1975 (rood licht), op willekeurige basis, soms door een voorstel van een onmiddellijke inning te beboeten, en soms zonder voorstel van onmiddellijke inning te dagvaarden voor de Politierechtbank ? ».

Op 26 februari 2009 hebben de rechters-verslaggevers T. Merckx-Van Goey en P. Martens, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij vastgesteld wordt dat de prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof behoort. (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter vraagt of het discriminerend is om personen in geval van een verkeersovertreding, meer bepaald het negeren van het rood verkeerslicht, « soms door een voorstel van een onmiddellijke inning te beboeten, en soms zonder voorstel van onmiddellijke inning te dagvaarden voor de Politierechtbank ».

B.2. Het Hof vermag zich enkel uit te spreken over de bestaanbaarheid van een verschil in behandeling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet als dat verschil aan een norm met een wetgevend karakter kan worden toegeschreven.

Noch artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 noch enige andere grondwettelijke of wettelijke bepaling verleent het Hof de bevoegdheid om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de vraag of het gegeven dat het openbaar ministerie naar aanleiding van het verbaliseren van een verkeersovertreding nu eens opteert voor een dagvaarding voor de politierechtbank, dan weer voor een voorstel tot een minnelijke schikking, al dan niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.3. De prejudiciële vraag behoort klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat het Hof niet bevoegd is om te antwoorden op de prejudiciële vraag.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 2 april 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^