Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 25 augustus 2009

Uittreksel uit arrest nr. 116/2009 van 16 juli 2009 Rolnummer 4526 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 18 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 februari 2008 tot wijziging van de titels I, III, VI, IX en XI van het Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009203362
pub.
25/08/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 116/2009 van 16 juli 2009 Rolnummer 4526 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 18 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 februari 2008 tot wijziging van de titels I, III, VI, IX en XI van het decreet van 27 februari 2003 betreffende de radio-omroep, ingesteld door de Vlaamse Regering.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 8 oktober 2008 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 oktober 2008, heeft de Vlaamse Regering beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 18 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 februari 2008 tot wijziging van de titels I, III, VI, IX en XI van het decreet van 27 februari 2003 betreffende de radio-omroep (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 9 april 2008, tweede editie). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de memorie ingediend door « de Franse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering » B.1.1. De Vlaamse Regering betwist de ontvankelijkheid van de memorie ingediend door « de Franse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering » op grond van het feit dat enkel de Franse Gemeenschapsregering en niet de Franse Gemeenschap memories kan indienen.

B.1.2. Het is juist dat in het stelsel van de bijzondere wet van 6 januari 1989, zoals blijkt uit de artikelen 2, 1°, en 85 ervan, wat de Staat, de gemeenschappen en de gewesten betreft, niet de daarmee overeenstemmende rechtspersonen voor het Hof in rechte treden, maar uitsluitend de in de bijzondere wet daartoe aangewezen organen, te weten respectievelijk de Ministerraad en de onderscheiden Regeringen.

Al verklaart de Franse Gemeenschapsregering in de aanhef van haar memorie op te treden als vertegenwoordigend orgaan van de Franse Gemeenschap, toch blijkt dat die memorie werd opgemaakt en ingediend uitsluitend op grond van een beslissing van de Franse Gemeenschapsregering en zonder dat ter zake enig ander orgaan is opgetreden.

De memorie is derhalve ontvankelijk.

Ten aanzien van de bestreden bepaling B.2. Artikel 18 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 februari 2008 tot wijziging van de titels I, III, VI, IX en XI van het decreet van 27 februari 2003 betreffende de radio-omroep voegt een artikel 167bis toe in het decreet van 27 februari 2003 betreffende de radio-omroep, dat, vóór de wijziging ervan bij artikel 162 van het decreet van 5 februari 2009 tot wijziging van het decreet van 27 februari 2003 betreffende de radio-omroep en van het decreet van 9 januari 2003 betreffende de doorzichtigheid, de autonomie en de controle in verband met de overheidsinstellingen, de maatschappijen voor schoolgebouwen en de maatschappijen voor vermogensbeheer die onder de Franse Gemeenschap ressorteren, bepaalde : « § 1. De aanvragers die antwoorden op de offerteaanvraag bedoeld in artikel 55 van dit decreet en die een dienst voor radio-omroep uitzenden zonder vergunning, voeren, naargelang van het geval, de buitendienststelling van hun terrestrische uitzendingsstation in frequentiemodulatie uit : - De 30ste dag volgend op de dag waarop de voorzitter van de CSA [Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector van de Franse Gemeenschap van België] bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan de aanvragers heeft bekendgemaakt dat hun aanvraag niet in aanmerking werd genomen; - De 30ste dag volgend op de dag waarop het College voor vergunning en controle bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan de aanvragers heeft bekendgemaakt dat geen enkele frequentie of geen enkel frequentienetwerk die zij hadden aangevraagd hen toegekend werd; - De dag vóór de inwerkingtreding van de vergunning over de radiofrequentie(s) die zij gebruiken, om middernacht, vastgesteld overeenkomstig artikel 57, § 1, 10° van het decreet. § 2. Onverminderd artikel 57, § 1, 10°, van het decreet, kunnen de zelfstandige radio's en de netwerkradio's overeenkomen over de inwerkingstelling van een deel of het geheel van de radiofrequenties die hen werden toegekend, op datums die verschillen van hun vergunning. Zij informeren de Hoge raad voor de audiovisuele sector ervan op voorhand. Deze faculteit verjaart van rechtswege achttien maanden na voornoemde datum bedoeld in artikel 57, § 1, 10°. § 3. Elke radiofrequentie die achttien maanden na de datum bedoeld in artikel 57, § 1, 10°, niet in dienst wordt gesteld, wordt ingetrokken door het College voor vergunning en controle, behalve als er aangetoond wordt dat de toegelaten radio op tijd alle maatregelen getroffen heeft voor de inwerkingstelling van de radiofrequentie, maar dat deze nog niet heeft kunnen plaatsvinden omdat de vergunning inzake stedenbouwkunde en milieu niet is verkregen ».

Ten aanzien van het eerste middel B.3. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van artikel 127 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 4, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en met de beginselen van evenredigheid, federale loyauteit en rechtszekerheid, doordat de bestreden bepaling voorziet in een overgangsregeling die het de onder de Franse Gemeenschap ressorterende radio's mogelijk maakt uit te zenden zonder te beschikken over een vergunning, en het hun eveneens mogelijk maakt overeen te komen over de inwerkingstelling van een deel of het geheel van de radiofrequenties die hun werden toegekend op datums die verschillen van hun vergunning, waardoor, enerzijds, het de Vlaamse Gemeenschap onmogelijk of overdreven moeilijk zou worden gemaakt haar bevoegdheden betreffende de radio-omroep uit te oefenen en, anderzijds, het de federale Staat onmogelijk of overdreven moeilijk zou worden gemaakt zijn bevoegdheden betreffende de algemene politie van de radio-elektrische golven uit te oefenen.

B.4.1. Artikel 127, § 1, van de Grondwet bepaalt : « De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, bij decreet : 1° de culturele aangelegenheden; [...] ».

Artikel 4 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt : « De culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 59bis, § 2, 1°, van de Grondwet [thans artikel 127, § 1, eerste lid, 1°] zijn : [...] 6° De radio-omroep en de televisie, het uitzenden van mededelingen van de federale Regering uitgezonderd; [...] ».

B.4.2. Behoudens de uitzondering waarin hij heeft voorzien, heeft de bijzondere wetgever de aangelegenheid van de radio-omroep en de televisie in haar geheel naar de gemeenschappen overgeheveld. Die bevoegdheid staat de gemeenschappen toe de technische aspecten van radio- en televisie-uitzendingen te regelen als accessorium van de aangelegenheid van de radio-omroep en de televisie. Die bevoegdheid omvat tevens de bevoegdheid om de frequenties toe te wijzen, mits de technische normen die tot de federale bevoegdheid behoren in acht worden genomen.

Om de integratie van elk van de radio-elektrische golven in het geheel van die welke over het nationale grondgebied worden uitgezonden, mogelijk te maken en om wederzijdse storingen te vermijden, moet de federale overheid immers instaan voor de algemene politie van de radio-elektrische golven.

Die opdracht omvat de bevoegdheid om de technische normen betreffende het toekennen van de frequenties en betreffende het vermogen van de zendtoestellen aan te nemen, die gemeenschappelijk moeten blijven voor het geheel van de radioberichtgeving, ongeacht de bestemming ervan, en de bevoegdheid een technische controle te organiseren en de overtreding van bedoelde normen strafbaar te stellen.

B.5.1. Het bij de bestreden bepaling in het decreet van 27 februari 2003 ingevoegde artikel 167bis bevat een overgangsregeling bij de in dat decreet vervatte bepalingen betreffende de radiofrequenties en de vergunningen van uitgevers van klankdiensten via analoge terrestrische radiogolven.

B.5.2. Volgens artikel 53, tweede lid, van het decreet van 27 februari 2003 mag een dienstenuitgever geen klankdiensten uitgeven op een andere radiofrequentie of op andere radiofrequenties dan die welke hem door het College voor vergunning en controle van de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector werden toegewezen. De radiofrequenties worden toegewezen volgens de procedure bepaald in de artikelen 103 tot 108 van het decreet (artikel 53, derde lid). Die procedure houdt in grote lijnen in dat de Franse Gemeenschapsregering, na de lijst van de aan de analoge klankomroepdiensten toe te kennen radiofrequenties te hebben vastgelegd overeenkomstig artikel 99 van het decreet, een offerteaanvraag bekendmaakt in het Belgisch Staatsblad , waarna de geïnteresseerde dienstenuitgevers een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning kunnen indienen bij de voorzitter van de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector (artikelen 55 en 104). Binnen de maand volgend op de datum van afsluiting van de offerteaanvraag, deelt de voorzitter van de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector aan de aanvrager mee « dat zijn aanvraag zal worden onderzocht » (artikel 55, § 5). Binnen drie maanden volgend op de datum van afsluiting van de offerteaanvraag, beslist het College voor vergunning en controle over de aanvragen en kent het de vergunningen toe (artikel 56).

B.6.1. In de parlementaire voorbereiding werd de bestreden bepaling toegelicht als volgt : « De bepaling strekt ertoe de overgang te regelen van een situatie zonder FM-frequentieplan en zonder vergunningen naar een situatie met een wettelijk opgesteld frequentieplan en met vergunningen die worden toegewezen. In die bepaling wordt met name rekening gehouden met het koninklijk besluit van 26 januari 2007 betreffende de etherpolitie met betrekking tot frequentiemodulatie in de band 87,5 MHz - 108 MHz.

Eerst zal de Regering het rooster van de beschikbare radiofrequenties vaststellen. Vanaf dat ogenblik zal blijken dat radio's uitzenden op radiofrequenties die geen deel uitmaken van dat plan. Er dient echter te worden vermeden dat die radio's plotseling ophouden met uitzenden terwijl zij aan het einde van de vergunningsprocedure een vergunning en een radiofrequentie of radiofrequentienetwerk toegekend zouden kunnen krijgen. Dat is de reden waarom is bepaald dat enkel de radio's die geen bevestiging hebben gekregen van het in aanmerking nemen van hun vergunningsaanvraag, verplicht worden op te houden met uitzenden.

A fortiori zal dat eveneens het geval zijn voor de radio's die geen vergunningsaanvraag hebben ingediend.

Aan het einde van de vergunningsprocedure zal de CSA de kandidaten aanwijzen die een vergunning hebben verkregen. De CSA zal de datum van inwerkingtreding van die vergunning vaststellen. Bijgevolg zal iedere afgewezen kandidaat uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van de vergunningen met zijn uitzendingen moeten ophouden. Er wordt voorgesteld om die datum vast te stellen op de dertigste dag die volgt op de kennisgeving van het feit dat de vergunningsaanvraag niet is aanvaard.

Van de radio's die een vergunning zullen verkrijgen, zullen sommige van radiofrequentie moeten veranderen, hetzij omdat zij een frequentie gebruiken die niet meer in het rooster van de radiofrequenties voorkomt, hetzij omdat de frequentie die zij gebruiken aan een andere radio zal worden toegewezen. Voor zover masten en antennes zouden moeten worden geïnstalleerd, wat de voorafgaande toekenning van stedenbouwkundige of bouwvergunningen inhoudt die zelf aan normen ter bescherming van de gezondheid zijn onderworpen, is voorzien in een soepele manier, mits de partijen het eens zijn en de CSA wordt geïnformeerd, om over te gaan van de situatie op het terrein naar de wettelijke situatie die voortvloeit uit de door de CSA verstrekte vergunningen. Er wordt echter een termijn vastgesteld, namelijk achttien maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunningen. Het College voor vergunning en controle trekt iedere radiofrequentie in die aan het einde van die termijn niet wordt geëxploiteerd, tenzij de houder ervan tijdig de procedures inzake stedenbouw en milieu in werking heeft gesteld en hij nog geen antwoord van de bevoegde overheid heeft verkregen » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2007-2008, nr. 509/1, pp. 5-6).

B.6.2. Daaruit blijkt dat de decreetgever met de bestreden bepaling in essentie de overgang heeft willen regelen naar een gereglementeerde situatie, die wordt gekenmerkt door een frequentieplan en vergunningen. Hij heeft daarbij meer bepaald willen voorkomen dat radio's die uitzenden op radiofrequenties die geen deel uitmaken van het frequentieplan, onmiddellijk zouden moeten ophouden met uitzenden terwijl zij aan het einde van de vergunningsprocedure een vergunning en een radiofrequentie of een radiofrequentienetwerk toegekend zouden kunnen krijgen. Bovendien heeft hij ermee rekening willen houden dat radio's in sommige gevallen dienen te investeren in masten en antennes, waarvoor bepaalde vergunningen moeten worden verkregen, wat noodzakelijkerwijze een bepaald tijdsverloop met zich meebrengt.

B.7. De bestreden bepaling is een regeling betreffende het toewijzen van frequenties aan radio-omroepen, en valt binnen de bij artikel 4 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen aan de gemeenschappen toegewezen bevoegdheid betreffende de radio-omroep en de televisie.

B.8. In de uitoefening van hun bevoegdheden dienen de wetgevers evenwel het evenredigheidsbeginsel, dat inherent is aan elke bevoegdheidsuitoefening, in acht te nemen. Dat beginsel houdt in dat geen enkele overheid bij het voeren van het beleid dat haar is toevertrouwd, zo verregaande maatregelen mag nemen dat het voor een andere overheid onmogelijk of overdreven moeilijk wordt om het beleid dat haar is toevertrouwd doelmatig te voeren.

B.9. In tegenstelling tot wat de Vlaamse Regering aanvoert, brengt de bestreden bepaling niet met zich mee dat radio's die ressorteren onder de Franse Gemeenschap, voor onbepaalde duur kunnen uitzenden zonder vergunning. In de artikelen 55 en 56 van het decreet van 27 februari 2003 is immers voorzien in relatief korte termijnen, die beginnen te lopen de dag na het afsluiten van de offerteaanvraag, binnen welke de voorzitter en het College voor vergunning en controle van de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector hun beslissingen betreffende de ontvankelijkheid en betreffende de inwilliging van de aanvraag aan de aanvragers moeten meedelen. Wanneer aan de aanvragers wordt medegedeeld dat hun aanvraag niet in aanmerking werd genomen, of dat geen enkele frequentie of geen enkel frequentienetwerk die zij hadden aangevraagd hun werd toegekend, dienen zij, overeenkomstig artikel 167bis, § 1, van het decreet van 27 februari 2003, op te houden met uitzenden binnen de in die bepaling opgenomen termijn van dertig dagen.

De bestreden bepaling brengt dus hoogstens met zich mee dat gedurende een korte termijn kan worden uitgezonden zonder vergunning. Ermee rekening houdend dat zij een overgangsmaatregel betreft, maakt de bestreden bepaling het de Vlaamse Gemeenschap niet onmogelijk of overdreven moeilijk haar bevoegdheden inzake radio-omroep en televisie uit te oefenen.

B.10. Noch uit de tekst van de bestreden bepaling, noch uit de parlementaire voorbereiding ervan, kan worden afgeleid dat de decreetgever van de Franse Gemeenschap afbreuk heeft willen doen aan de bevoegdheid van de federale Staat betreffende de algemene politie van de radio-elektrische golven. In de parlementaire voorbereiding, zoals aangehaald in B.6.1, werd integendeel uitdrukkelijk erop gewezen dat rekening moet worden gehouden met het koninklijk besluit van 26 januari 2007 betreffende de etherpolitie met betrekking tot frequentiemodulatie in de band 87,5 MHz - 108 MHz. Er dient bijgevolg ervan te worden uitgegaan dat de bestreden bepaling de uitoefening door het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie van zijn bevoegdheden, zoals geregeld in de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en in het ter uitvoering daarvan genomen koninklijk besluit van 26 januari 2007, niet in de weg staat. Die bepaling verhindert bijgevolg niet dat, in zoverre zij met zich zou meebrengen dat schadelijke storingen ontstaan, het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie passende maatregelen neemt teneinde die schadelijke storingen te doen ophouden.

Voor het overige blijkt niet dat de bestreden bepaling, ermee rekening houdend dat het om een overgangsregeling gaat, het de federale Staat onmogelijk of overdreven moeilijk maakt de hem toekomende bevoegdheden inzake de algemene politie van de radio-elektrische golven uit te oefenen.

B.11. De bestreden bepaling schendt het evenredigheidsbeginsel dat bij de uitoefening van bevoegdheden in acht moet worden genomen niet.

B.12. Uit de beginselen van de federale loyauteit en de rechtszekerheid leidt de verzoekende partij geen andere argumenten af dan die welke werden afgeleid uit de aangevoerde schending van het evenredigheidsbeginsel.

B.13. Het eerste middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het tweede middel B.14. De Vlaamse Regering voert subsidiair een tweede middel aan, dat is afgeleid uit de schending van artikel 17 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, dat bepaalt : « De coördinatie van radiofrequenties voor radio-omroep wordt geregeld door een samenwerkingsakkoord met de Gemeenschappen, met toepassing van artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ».

B.15. Artikel 17 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie is als zodanig geen bevoegdheidverdelende regel waaraan het Hof vermag te toetsen.

B.16. Het tweede middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 16 juli 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^