Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 augustus 2010

Uittreksel uit arrest nr. 62/2010 van 27 mei 2010 Rolnummer 4783 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 16.6.3, § 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2010203373
pub.
17/08/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 62/2010 van 27 mei 2010 Rolnummer 4783 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 16.6.3, § 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, zoals ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/12/2007 pub. 12/02/2008 numac 2008035231 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XV Milieuschade, tot omzetting van de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade type decreet prom. 21/12/2007 pub. 29/02/2008 numac 2008035341 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen » sluiten tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen », gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 2 oktober 2009 in zake het openbaar ministerie tegen Vojtech Olah en Viera Balazova, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 oktober 2009, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vragen gesteld : - « Schendt artikel 16.6.3, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (B.S. 3 juni 1995), zoals ingevoegd door het decreet van 21 december 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/12/2007 pub. 12/02/2008 numac 2008035231 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XV Milieuschade, tot omzetting van de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade type decreet prom. 21/12/2007 pub. 29/02/2008 numac 2008035341 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen » sluiten tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI ' Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen ' (B.S. 29 februari 2008), de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat de omschrijving ' kleine vormen van openbare overlast ' geen voldoende normatieve inhoud heeft om die gedragingen te definiëren die, in afwijking van de straffen vermeld in artikel 16.6.3, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (B.S. 3 juni 1995), zoals ingevoegd door het decreet van 21 december 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/12/2007 pub. 12/02/2008 numac 2008035231 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XV Milieuschade, tot omzetting van de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade type decreet prom. 21/12/2007 pub. 29/02/2008 numac 2008035341 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen » sluiten tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI ' Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen ' gesanctioneerd worden met gemeentelijke sancties overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet, dan wel een politiestraf van maximum euro 45,45 ? »; - « Schendt artikel 16.6.3, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (B.S. 3 juni 1995), zoals ingevoegd door het decreet van 21 december 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/12/2007 pub. 12/02/2008 numac 2008035231 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XV Milieuschade, tot omzetting van de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade type decreet prom. 21/12/2007 pub. 29/02/2008 numac 2008035341 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen » sluiten tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI ' Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen ' (B.S. 29 februari 2008), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat deze bepaling leidt tot een verschillende behandeling tussen rechtsonderhorigen die niet objectief en redelijk verantwoord is, nu rechtsonderhorigen die kleine vormen van openbare overlast volgens de begripsbepaling van het milieuhandhavingsdecreet begaan in een gemeente die hiervoor overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet gemeentelijke sancties heeft bepaald slechts met een gemeentelijke administratieve sanctie kan worden gesanctioneerd, terwijl een rechtsonderhorige die eenzelfde vorm van kleine openbare overlast veroorzaakt in een gemeente die niet dergelijke gemeentelijke administratieve sancties hiervoor heeft bepaald, wel met een straf van strafrechtelijke aard, die vermeld wordt op het strafregister van de rechtsonderhorige, kan bestraft worden ? »; - « Schendt artikel 16.6.3, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (B.S. 3 juni 1995), zoals ingevoegd door het decreet van 21 december 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/12/2007 pub. 12/02/2008 numac 2008035231 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XV Milieuschade, tot omzetting van de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade type decreet prom. 21/12/2007 pub. 29/02/2008 numac 2008035341 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen » sluiten tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI ' Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen ' (B.S. 29 februari 2008), de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, doordat in afwijking van artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet aan de gemeenten de bevoegdheid wordt verleend gemeentelijke administratieve sancties te bepalen voor overtredingen van reglementen en verordeningen waarvoor een decreet reeds in straffen heeft voorzien ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Het decreet van het Vlaamse Gewest van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna : « DABM »), zoals gewijzigd bij het decreet van 21 december 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/12/2007 pub. 12/02/2008 numac 2008035231 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XV Milieuschade, tot omzetting van de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade type decreet prom. 21/12/2007 pub. 29/02/2008 numac 2008035341 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen » sluiten tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen », harmoniseert de bepalingen inzake het toezicht, de sancties en de veiligheidsmaatregelen voor verschillende milieuwetten en -decreten, geeft de aanzet tot een gecoördineerd milieuhandhavingsbeleid door een op te richten Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving en streeft ernaar de bestuurlijke handhaving te versterken, via de oplegging van bestuurlijke maatregelen en bestuurlijke geldboeten.

B.1.2. Artikel 16.6.3 van het DABM bepaalt : « § 1. Wie opzettelijk, in strijd met de wettelijke voorschriften of in strijd met een vergunning, afvalstoffen achterlaat, beheert of overbrengt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen.

Wie door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid, in strijd met de wettelijke voorschriften of in strijd met een vergunning, afvalstoffen achterlaat, beheert of overbrengt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 100 euro tot 350.000 euro of met een van die straffen. § 2. In afwijking van de straffen vermeld in § 1 kunnen gemeenten voor kleine vormen van openbare overlast gemeentelijke sancties bepalen overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet.

Wanneer de gemeente geen gemeentelijke sancties overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet heeft bepaald, worden in die gemeente deze kleine vormen van openbare overlast gestraft met een geldboete van maximum 45,45 euro ».

B.1.3. Artikel 119bis, § 1, van de Nieuwe Gemeentewet bepaalt : « De gemeenteraad kan straffen of administratieve sancties bepalen voor overtredingen van zijn reglementen of verordeningen, tenzij voor dezelfde overtredingen door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie straffen of administratieve sancties worden bepaald ».

B.2.1. Vóór het aannemen van voormeld artikel 16.6.3, werd de strafvordering gebaseerd op de artikelen 56 en volgende van het Afvalstoffendecreet van 2 juli 1981, dat op gemeentelijk niveau evenwel noch in een strafrechtelijke afhandeling, noch in een bestuursrechtelijke afhandeling voorzag.

Overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet, was het evenwel voor de gemeenten reeds mogelijk om sneller en efficiënter op te treden tegen bepaalde verstoringen van de zindelijkheid, de gezondheid, de veiligheid en de openbare rust alsook de openbare overlast op hun grondgebied. De omzendbrief OOP 30bis « aangaande de uitvoering van de wetten van 13 mei 1999 tot invoering van gemeentelijke administratieve sancties, van 7 mei 2004 tot wijziging van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de jeugdbescherming en de nieuwe gemeentewet en van 17 juni 2004 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet », bepaalt dat de openbare overlast betrekking heeft op - voornamelijk individuele - materiële gedragingen die het harmonieuze verloop van de menselijke activiteiten kunnen verstoren en de levenskwaliteit van de inwoners van een gemeente, een wijk, een straat, kunnen beperken op een manier die de normale druk van het sociale leven overschrijdt.

B.2.2. Met het amendement nr. 33 (Parl. St., Vlaams Parlement, 2006-2007, nr. 1249/003, p. 19), dat artikel 16.6.3, § 2, heeft ingevoerd, was het de bedoeling van de decreetgever de gemeenten de mogelijkheid te geven om bepaalde kleine vormen van openbare overlast adequaat aan te pakken. « [Het amendement] wijzigt [...] de strafbepalingen van het Afvalstoffendecreet; hierdoor zullen gemeenten onmiddellijk gemeentelijke sancties kunnen opleggen voor het vervuilen van de openbare weg en plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn. Bij wijze van voorbeeld gaat het om het achterlaten van allerlei zwerfvuil (sigarettenpeukjes, kauwgom, blikjes enzovoort), wildplakken, het niet opruimen van uitwerpselen van rijdieren, sluikstorten enzovoort. Bij het bepalen van de gemeentelijke sancties kunnen de gemeenten kiezen ofwel voor politiestraffen, ofwel voor een administratieve geldboete met een maximum van 250 euro. In de gevallen waar gemeenten zelf niet optreden tegen dergelijke vormen van overlast, wil de minister openbare overlast strafbaar stellen met een geldboete van 45,45 euro. [...] Met deze voorstellen die de minister aan het ontwerp van decreet wil toevoegen, hoopt ze de gemeenten een sluitende juridische grondslag aan te reiken in hun strijd tegen overlast en voor een betere levenskwaliteit en leefomgeving » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2006-2007, nr. 1249/005, pp. 33-34).

Ten aanzien van de derde prejudiciële vraag (schending van de bevoegdheidverdelende regels) B.3.1. Het onderzoek van de overeenstemming van een in het geding zijnde bepaling met de bevoegdheidverdelende regels moet dat van de bestaanbaarheid ervan met de bepalingen van titel II van de Grondwet voorafgaan.

B.3.2. De derde prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 16.6.3, § 2, van het DABM in overeenstemming is met artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, vierde streepje, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, doordat, in afwijking van artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet, aan de gemeenten de bevoegdheid zou worden verleend gemeentelijke administratieve sancties te bepalen voor overtredingen van reglementen en verordeningen waarvoor een decreet reeds in straffen voorziet, zodat de gewestelijke decreetgever zou treden op de bevoegdheden die aan de federale wetgever zijn voorbehouden.

B.4.1. Krachtens artikel 6, § 1, II, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, zoals vervangen bij de bijzondere wet van 16 juli 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/07/1993 pub. 25/03/2016 numac 2016000195 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Gewone wet tot vervollediging van de federale staatsstructuur. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten, zijn de gewesten bevoegd voor « het afvalstoffenbeleid », onder voorbehoud van de in het tweede lid bepaalde uitzonderingen.

De gewesten zijn eveneens bevoegd voor de bescherming van het leefmilieu en voor de natuurbescherming en het natuurbehoud (artikel 6, § 1, II, 1°, en III, 2°).

Artikel 11 van dezelfde bijzondere wet, zoals vervangen bij de bijzondere wet van 16 juli 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/07/1993 pub. 25/03/2016 numac 2016000195 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Gewone wet tot vervollediging van de federale staatsstructuur. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten, bepaalt : « Binnen de grenzen van de bevoegdheden van de Gemeenschappen en de Gewesten kunnen de decreten de niet-naleving van hun bepalingen strafbaar stellen en de straffen wegens die niet-naleving bepalen; de bepalingen van Boek I van het Strafwetboek zijn hierop van toepassing, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere inbreuken door een decreet kunnen worden gesteld.

Het eensluidend advies van de Ministerraad is vereist voor iedere beraadslaging in de Gemeenschaps- of Gewestregering over een voorontwerp van decreet waarin een straf of een strafbaarstelling is opgenomen waarin Boek I van het Strafwetboek niet voorziet.

Binnen de grenzen vermeld in het eerste lid, kunnen de decreten : 1° de hoedanigheid van agent of officier van gerechtelijke politie toekennen aan de beëdigde ambtenaren van de Gemeenschaps- of Gewestregering of van instellingen die onder het gezag of het toezicht van de Gemeenschaps- of Gewestregering ressorteren;2° de bewijskracht regelen van processen-verbaal;3° de gevallen bepalen waarin een huiszoeking kan plaatshebben ». B.4.2. Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, hebben de Grondwetgever en de bijzondere wetgever aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid toegekend tot het uitvaardigen van de regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden.

Behoudens andersluidende bepalingen heeft de bijzondere wetgever het gehele beleid inzake de door hem toegewezen aangelegenheden aan de gemeenschappen en de gewesten overgedragen.

B.5.1. De bevoegdheid van de gewestwetgever inzake afvalstoffen houdt de bevoegdheid in om ervoor te kiezen om de bepalingen die hij aanneemt, gepaard te laten gaan met strafrechtelijke sancties op grond van het voormelde artikel 11, om ervan af te zien, om andere maatregelen te kiezen of om de lokale overheden ertoe te machtigen administratieve sancties op te leggen.

B.5.2. De omstandigheid dat de in het geding zijnde bepaling het de gemeenten mogelijk maakt om administratieve sancties op te leggen teneinde gedragingen te bestraffen die strafrechtelijk worden bestraft, terwijl artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet dat in een dergelijk geval niet mogelijk maakt, betekent niet dat inbreuk zou worden gemaakt op de bevoegdheden van de federale wetgever.

Deze laatste is, krachtens artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, vierde streepje, van de voormelde bijzondere wet, bevoegd om de organisatie en het beleid inzake de politie, met inbegrip van artikel 135, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet, te regelen. Die bevoegdheid betekent niet dat de gewesten de gemeenten enkel onder de bij artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet vastgestelde voorwaarden, namelijk teneinde gedragingen te bestraffen die niet strafrechtelijk worden bestraft, ertoe zouden kunnen machtigen administratieve sancties op te leggen.

B.5.3. Te dezen blijkt dat de door de gewestwetgever in aanmerking genomen oplossing, die, zoals die welke door de federale wetgever in aanmerking is genomen, berust op de bekommernis om de naleving van het beginsel non bis in idem te waarborgen (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2366/001, pp. 5-6; Parl. St., Vlaams Parlement, 2006-2007, nr. 1249/1, p. 17), eveneens in overeenstemming is met het voormelde artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten dat, naar het voorbeeld van artikel 162, tweede lid, 2°, van de Grondwet, met name bepaalt dat de gemeenteraden alles regelen wat van gemeentelijk belang is : het bij de in het geding zijnde bepaling ingevoerde mechanisme maakt het aldus mogelijk om tegelijk de doeltreffendheid van de maatregel te waarborgen en aan de gemeentelijke overheden de mogelijkheid te verlenen om hun bevoegdheden inzake met name openbare orde en gezondheid uit te oefenen. Een dergelijk mechanisme, dat enkel afwijkt van het mechanisme dat door de federale wetgever in aanmerking is genomen in zoverre altijd een sanctie mogelijk zal zijn, terwijl enkel bepaalde gedragingen op grond van de federale wet zullen worden bestraft, is niet van dien aard dat het de federale wetgever verhindert om zijn bevoegdheden uit te oefenen, noch dat het de uitoefening ervan bijzonder moeilijk maakt.

B.6. De derde prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag (strafrechtelijk wettigheidsbeginsel) B.7. De eerste prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 16.6.3, § 2, van het DABM, bestaanbaar is met de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat de omschrijving « kleine vormen van openbare overlast » geen voldoende normatieve inhoud zou hebben om die gedragingen te definiëren die, in afwijking van de straffen vermeld in artikel 16.6.3, § 1, van het DABM, worden bestraft met gemeentelijke sancties overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet, dan wel met een politiestraf van maximum 45,45 euro.

B.8.1. Door aan de wetgever de bevoegdheid te verlenen, enerzijds, om te bepalen in welke gevallen en in welke vorm strafvervolging mogelijk is en, anderzijds, om een wettelijke norm aan te nemen op grond waarvan een straf kan worden bepaald en toegepast, waarborgen de artikelen 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet aan elke burger dat geen enkele gedraging strafbaar zal worden gesteld en geen enkele straf zal worden opgelegd dan krachtens regels aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering.

B.8.2. Het wettigheidsbeginsel in strafzaken gaat bovendien uit van de idee dat de strafwet moet worden geformuleerd in bewoordingen op grond waarvan eenieder, op het ogenblik waarop hij een gedrag aanneemt, kan uitmaken of dat gedrag al dan niet strafbaar is. Het eist dat de wetgever in voldoende nauwkeurige, duidelijke en rechtszekerheid biedende bewoordingen bepaalt welke feiten strafbaar worden gesteld, zodat, enerzijds, degene die een gedrag aanneemt, vooraf op afdoende wijze kan inschatten wat het strafrechtelijke gevolg van dat gedrag kan zijn en, anderzijds, aan de rechter geen al te grote beoordelingsvrijheid wordt gelaten.

B.8.3. Het wettigheidsbeginsel in strafzaken staat evenwel niet eraan in de weg dat de wettelijke norm aan de rechter een beoordelingsbevoegdheid toekent. Er dient immers rekening te worden gehouden met het algemene karakter van de wettelijke bepalingen, de uiteenlopende situaties waarop zij van toepassing zijn en de evolutie van de gedragingen die zij bestraffen.

Aan het vereiste dat een misdrijf duidelijk moet worden omschreven in de wettelijke norm, is voldaan wanneer de rechtzoekende, op basis van de bewoordingen van de relevante bepaling, en in voorkomend geval met behulp van de interpretatie daarvan door de rechtscolleges, kan weten welke handelingen en welke verzuimen zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen.

B.8.4. Het is slechts bij het onderzoek van een specifieke strafbepaling dat het mogelijk is om, rekening houdend met de elementen eigen aan de misdrijven die zij wil bestraffen, te bepalen of de door de wetgever gehanteerde bewoordingen zo vaag zijn dat ze het bij artikel 12, tweede lid, van de Grondwet gewaarborgde wettigheidsbeginsel zouden schenden.

B.9.1. Artikel 16.6.3, § 2, van het DABM bepaalt dat voor « kleine vormen van openbare overlast » de gemeenten de mogelijkheid hebben om, in overeenstemming met artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet en in afwijking van artikel 16.6.3, § 1, van het DABM, gemeentelijke sancties te bepalen.

B.9.2. In de parlementaire voorbereiding van het DABM worden verschillende aanwijzingen gegeven over wat onder die « kleine vormen van openbare overlast » dient te worden verstaan. « Er bestaat geen twijfel over dat problemen van zwerfvuil, hondenpoep, beperkt sluikstorten, loslopende honden enzovoort, [...], toch een erg negatieve impact hebben op onze samenleving en dat ze vaak aanleiding geven tot ernstige verzuring en ongenoegen in deze samenleving. [...] ' De openbare overlast heeft betrekking op, voornamelijk individuele, materiële gedragingen die het harmonieuze verloop van de menselijke activiteiten kunnen verstoren en de levenskwaliteit van de inwoners van een gemeente, een wijk, een straat, kunnen beperken op een manier die de normale druk van het sociale leven overschrijdt. Men kan openbare overlast beschouwen als lichte vormen van verstoring van de openbare rust, veiligheid, gezondheid en zindelijkheid ' » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2006-2007, nr. 1249/003, p. 18). « Daar waar het amendement nr. 32 in het algemeen een oplossing wil bieden voor diverse kleine vormen van openbare overlast, is dit amendement specifiek gericht naar de kleine afvalgerelateerde vormen van openbare overlast, zoals het sluikstorten of het achterlaten van zwerfvuil » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2006-2007, nr. 1249/003, p. 19). « Op de eerste plaats wijzigt [het voorstel] de strafbepalingen van het Afvalstoffendecreet; hierdoor zullen gemeenten onmiddellijk gemeentelijke sancties kunnen opleggen voor het vervuilen van de openbare weg en plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn. Bij wijze van voorbeeld gaat het om het achterlaten van allerlei zwerfvuil (sigarettenpeukjes, kauwgum, blikjes enzovoort), wildplakken, het niet opruimen van uitwerpselen van rijdieren, sluikstorten enzovoort » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2006-2007, nr. 1249/005, p. 33).

B.9.3. De term « kleine vormen van openbare overlast » is tevens te dezen beperkt tot die vormen die het resultaat zijn van het niet strikt naleven van de wettelijke voorschriften en de vergunningsvoorwaarden inzake afvalstoffen. Zij is aldus beperkt in haar toepassingsgebied.

B.10. De « kleine vormen van openbare overlast » hebben een welomschreven toepassingsgebied : enerzijds, worden in de parlementaire voorbereiding ter zake voldoende aanwijzingen gegeven over wat onder die term dient te worden verstaan; anderzijds, geldt die term uitsluitend bij het achterlaten, het beheer of de overbrenging van afvalstoffen in strijd met de wettelijke voorschriften of in strijd met een vergunning.

B.11.1. Niet elk achterlaten, elk beheer of elke overbrenging van afvalstoffen brengt de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de betrokkenen in het geding. Voor het bestaan van een milieumisdrijf is immers niet enkel een materieel element maar ook een moreel element vereist, dat te dezen bestaat in het opzet of in een gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid.

B.11.2. Diegenen tot wie de in het geding zijnde bepaling is gericht, moeten de aan hen opgelegde normen en de vergunningsvoorwaarden naleven zoals eenieder die zich in dezelfde omstandigheden bevindt, betaamt.

B.12.1. Artikel 16.6.3, § 2, van het DABM laat derhalve toe, voor hen op wie die bepaling toepasselijk is, de feiten en de nalatigheden te kennen die hun strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen.

B.12.2. Weliswaar kent de in het geding zijnde bepaling aan de strafrechter een beoordelingsbevoegdheid toe doordat hij voor een welbepaald achterlaten, beheer of overbrengen van afvalstoffen dient uit te maken of het al dan niet in concreto een kleine vorm van openbare overlast is in de zin van artikel 16.6.3, § 2, van het DABM, dan wel een feit is dat niet aan die kwalificatie beantwoordt, en bijgevolg, naar gelang van het geval, het voorwerp dient uit te maken van de sancties zoals bedoeld in artikel 16.6.3, § 1, eerste lid, of artikel 16.6.3, § 1, tweede lid, van het DABM. Het gaat derhalve niet om een autonome bevoegdheid inzake strafbaarstelling, maar om een dergelijke beoordelingsbevoegdheid die niet afwijkt van die welke de strafrechter heeft bij het bepalen van de op te leggen straf bij toepassing van strafbepalingen die in een zeer ruime marge voorzien tussen de minimum- en de maximumstraf.

B.12.3. Uit wat voorafgaat volgt dat de in het geding zijnde bepaling geen afbreuk doet aan het wettigheidsbeginsel in strafzaken.

B.13. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag (schending van het gelijkheidsbeginsel) B.14. De tweede prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 16.6.3, § 2, van het DABM bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, « doordat deze bepaling leidt tot een verschillende behandeling tussen rechtsonderhorigen die niet objectief en redelijk verantwoord is, nu rechtsonderhorigen die kleine vormen van openbare overlast volgens de begripsbepaling van het milieuhandhavingsdecreet begaan in een gemeente die hiervoor overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet gemeentelijke sancties heeft bepaald slechts met een gemeentelijke administratieve sanctie kan worden gesanctioneerd, terwijl een rechtsonderhorige die eenzelfde vorm van kleine openbare overlast veroorzaakt in een gemeente die niet dergelijke gemeentelijke administratieve sancties hiervoor heeft bepaald, wel met een straf van strafrechtelijke aard, die vermeld wordt op het strafregister van de rechtsonderhorige, kan bestraft worden ».

B.15. De parlementaire voorbereiding van het DABM vermeldt : « Deze regeling doet geen afbreuk aan het gelijkheidsbeginsel, maar is een vorm van decentralisatie die recht doet aan subsidiariteit. Elke decentralisatie houdt in dat de decentrale besturen keuzes kunnen maken en dat die van bestuur tot bestuur kunnen verschillen, binnen de grenzen aangegeven door de centralere wetgeving en binnen het eigen territorium. Zoals de EU-lidstaten onderling verschillen in wat ze strafbaar stellen en/of met welke strafmaten, in uitvoering van en binnen de grenzen van de EU-wetgeving, zo ook verschillen de gewesten onderling in wat ze strafbaar stellen en/of met welke strafmaten, binnen de grenzen van de EU-wetgeving, de Grondwet en de wetten op de staatshervorming. En zo ook is het logischerwijze niet uitgesloten dat er verschillen bestaan van gemeente tot gemeente, binnen de grenzen van de hen door de Grondwet, de wetten en decreten toegekende bevoegdheden. Dit is een evident corrolarium van subsidiariteit. Het gelijkheidsbeginsel zou in het gedrang komen als het bevoegde bestuur binnen de haar toegewezen bevoegdheden, de rechtssubjecten op ongelijke wijze zou behandelen [...]. Ook de restbepaling die de kleine vormen van openbare overlast een strafrechtelijke strafmaat toewijst van 45,45 euro voor gevallen waarbij de gemeente de overlastvorm niet sanctioneerbaar heeft gemaakt in uitvoering van artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet, doet hieraan geen afbreuk : haar strafmaat blijft binnen de marges waarbinnen de gemeente in uitvoering van artikel 119bis vrij kan kiezen. [...] Heeft de gemeente over een bepaalde vorm van openbare overlast geen reglement uitgevaardigd in toepassing van artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet, dan blijft deze vorm van overlast strafbaar met een geldboete die overeenkomt met het bedrag van de maximale gemeentelijke administratieve sanctie. In dit voorstel werd hiervoor rekening gehouden met de regeling inzake de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2006-2007, nr. 1249/003, pp. 18-19).

B.16.1. Artikel 16.6.3, § 2, van het DABM strekt ertoe de bestraffing van kleine vormen van openbare overlast te verzekeren en aldus het krachtdadig, snel en efficiënt optreden van een gemeente mogelijk te maken tegen relatief kleine en eenvoudige problemen die een erg negatieve impact hebben op de samenleving.

Tevens dient te worden gewezen op het facultatief karakter van de bevoegdheid voor de gemeenten om sancties op te leggen en het aanvullend karakter van de gewestelijke strafbaarstelling wanneer de gemeenten ervoor opteren geen gebruik te maken van hun facultatieve bevoegdheid, wat de gemeentelijke autonomie benadrukt.

B.16.2. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium, dat afhankelijk is van het feit of de gemeenten al dan niet gebruik zullen maken van de machtiging die hun bij de in het geding zijnde bepaling wordt verleend. De in het geding zijnde maatregel is relevant ten aanzien van de nagestreefde doelstelling, aangezien de decreetgever tegelijk een doeltreffende bestraffing van de gedragingen die hij beoogt en de autonomie van de gemeenten heeft willen waarborgen. Een verschil in behandeling in aangelegenheden waarin de gemeenten over een eigen bevoegdheid beschikken is trouwens het legitieme gevolg van een onderscheiden beleid en kan op zich niet strijdig worden geacht met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Ten slotte kan de in het geding zijnde maatregel niet als onevenredig worden beschouwd, gezien de aard van de strafbaar gestelde feiten en de sancties die kunnen worden opgelegd.

B.17. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 16.6.3, § 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, zoals ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/12/2007 pub. 12/02/2008 numac 2008035231 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XV Milieuschade, tot omzetting van de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade type decreet prom. 21/12/2007 pub. 29/02/2008 numac 2008035341 bron vlaamse overheid Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen » sluiten tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen », schendt niet de bevoegdheidverdelende regels, noch de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, noch de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 27 mei 2010.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.

^