Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 november 2013

Uittreksel uit arrest nr. 138/2013 van 17 oktober 2013 Rolnummers : 5491 en 5492 In zake : de beroepen tot gehele en gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 146, 1°, en 147, 1°, van de programmawet van 29 maart 2012 (met betrekking to(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en J. Spreutels, en de rechte(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2013205870
pub.
05/11/2013
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 138/2013 van 17 oktober 2013 Rolnummers : 5491 en 5492 In zake : de beroepen tot gehele en gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 146, 1°, en 147, 1°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012 (met betrekking tot de artikelen 192, § 1, en 198, § 1, 7°, van het WIB 1992), ingesteld door de nv « Option Trading Company » en door de nv « B&Bt ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 4 oktober 2012 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 5 oktober 2012, is beroep tot gehele en gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de artikelen 146, 1°, en 147, 1°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012 (met betrekking tot de artikelen 192, § 1, en 198, § 1, 7°, van het WIB 1992), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 april 2012, derde editie, respectievelijk door de nv « Option Trading Company », met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Regentschapsstraat 43, en door de nv « B&Bt », met maatschappelijke zetel te 2160 Wommelgem, Ternesselei 326.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5491 en 5492 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Zoals het is aangevuld bij het bestreden artikel 146, 1°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012 (cursief gedeelte) bepaalt artikel 192, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992) : « Volledig vrijgesteld zijn eveneens de niet in artikel 45, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde meerwaarden verwezenlijkt, of vastgesteld bij de verdeling van het vermogen van een ontbonden vennootschap, op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 van de winst te worden afgetrokken en gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom werden behouden ».

B.1.2. Zoals het is aangevuld bij het eveneens bestreden artikel 147, 1°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012 (cursief gedeelte) bepaalt artikel 198, § 1, 7°, van het WIB 1992 : « Als beroepskosten worden niet aangemerkt : [...] 7° waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, behoudens minderwaarden op aandelen geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap tot ten hoogste het verlies aan gestorte kapitaal dat door die aandelen wordt vertegenwoordigd en de waardeverminderingen en de minderwaarden op de aandelen die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging ». Artikel 35ter, § 1, van het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging (hierna : koninklijk besluit van 23 september 1992), waaraan in de bestreden bepaling wordt gerefereerd, bepaalt : « Effecten die geen financiële vaste activa zijn worden gewaardeerd op basis van het onderscheid of zij behoren tot de handelsportefeuille dan wel tot de beleggingsportefeuille en overeenkomstig de voorschriften van de volgende paragrafen. Zij worden in de balans opgenomen tegen de aldus verkregen waarde, onverminderd de toerekening van waardeverminderingen met toepassing van andere bepalingen van dit besluit.

Voor de toepassing van dit artikel moet worden verstaan : a) onder effecten die behoren tot de handelsportefeuille, de vastrentende en niet-vastrentende effecten die in het kader van een uitgifte zijn verworven met de bedoeling ze bij derden te plaatsen, alsook de effecten die anderszins zijn verworven met de bedoeling ze door te verkopen, om redenen van hun rendement op korte termijn, normaal gezien niet langer dan zes maanden en voor effecten op vaste termijn, korter dan de resterende looptijd van de betrokken effecten;b) onder effecten die tot de beleggingsportefeuille behoren, de effecten die niet behoren tot de handelsportefeuille en geen financiële vaste activa zijn. Voor de effecten bedoeld in dit artikel mogen de instellingen een boekingsmethode gebruiken waarbij de bijkomende kosten voor hun verwerving worden toegerekend aan de resultatenrekening van het boekjaar waarin zij werden gemaakt. Wanneer dergelijke methode wordt gebruikt, wordt dit vermeld bij de gegevens die in de toelichting moeten worden verstrekt overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van dit besluit ».

B.1.3. Artikel 192, § 1, vierde, vijfde en zesde lid, van het WIB 1992, zoals ingevoegd bij het niet bestreden artikel 146, 2°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012, bepaalt : « De vrijstelling bepaald in het eerste lid is niet van toepassing op de ondernemingen waarvoor het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, geldt, voor de gerealiseerde verrichtingen op de effecten die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van hetzelfde besluit.

Voor de ondernemingen bedoeld in het vorige lid wordt de interne overdracht van aandelen van of naar de handelsportefeuille beschouwd als een vervreemding. De uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden en de latente meerwaarden op deze aandelen worden beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze aandelen de handelsportefeuille verlaten. Daarentegen worden de uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden en de latente meerwaarden op aandelen beschouwd als vrijgestelde winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze aandelen deel beginnen uitmaken van de handelsportefeuille als de onderneming ze gedurende tenminste één jaar behouden heeft, of als belastbare winst als de onderneming ze gedurende minder dan een jaar behouden heeft.

Voor de berekening van de meerwaarde die krachtens het vierde en het vijfde lid belastbaar is, zal de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2011 beschouwd worden als de aanschaffings- of beleggingswaarde verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen als de betreffende aandelen reeds in de boekhouding van de vennootschap zijn opgenomen op 31 december 2011 ».

Artikel 198 van het WIB 1992, zoals aangevuld bij het niet bestreden artikel 147, 3°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012, bepaalt voorts : « Voor de toepassing van het eerste lid, 7°, wat de ondernemingen bedoeld in artikel 192, § 1, vierde lid, betreft, wordt de interne transfer van aandelen van of naar de handelsportefeuille beschouwd als een vervreemding. De waardeverminderingen op deze aandelen worden beschouwd als aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen de handelsportefeuille verlaten. Daarentegen worden de waardeverminderingen op deze aandelen beschouwd als niet-aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen deel beginnen uitmaken van de handelsportefeuille overeenkomstig artikel 198, eerste lid, 7°.

Voor de berekening van de waardevermindering in toepassing van het derde lid, zal de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2011 beschouwd worden als de aanschaffings- of beleggingswaarde ervan verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen als de betreffende aandelen reeds in de boekhouding van de vennootschap staan op datum van 31 december 2011. [...] ».

Ten gronde Wat het eerste middel betreft B.2. In een eerste middel voeren de verzoekende partijen de schending aan van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet door artikel 147, 1°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012, in samenhang gelezen met artikel 146, 1°, ervan.

B.3. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Artikel 172 van de Grondwet is een bijzondere toepassing van dat beginsel in fiscale aangelegenheden.

B.4. Het komt de wetgever toe de grondslag van de belasting vast te stellen. Hij beschikt ter zake over een ruime beoordelingsmarge.

Fiscale maatregelen maken immers een wezenlijk onderdeel uit van het sociaaleconomische beleid. Zij zorgen niet alleen voor een substantieel deel van de inkomsten die de verwezenlijking van dat beleid mogelijk moeten maken; zij laten de wetgever ook toe om sturend en corrigerend op te treden en op die manier het sociale en economische beleid vorm te geven.

De maatschappelijke keuzen die bij het inzamelen en het inzetten van middelen moeten worden gemaakt, behoren derhalve tot de beoordelingsvrijheid van de wetgever.

Wanneer bij die keuze een verschil in behandeling blijkt, en te dezen meer bepaald wat de modaliteiten voor een vrijstelling van de meerwaarden verwezenlijkt op aandelen en voor de aftrek van waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen als beroepskosten in de vennootschapsbelasting betreft, dient het Hof evenwel na te gaan of dat verschil berust op een redelijke verantwoording.

B.5. Artikel 192, § 1, eerste lid, van het WIB 1992, zoals aangevuld bij het bestreden artikel 146, 1°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012, onderwerpt de mogelijkheid voor de vrijstelling, in de vennootschapsbelasting, van de meerwaarden verwezenlijkt op aandelen aan de bijkomende vereiste dat het moet gaan om aandelen die de belastingplichtige vennootschap ten minste één jaar ononderbroken in volle eigendom heeft behouden.

Artikel 198, § 1, 7°, van het WIB 1992 sluit in beginsel de waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen uit van de mogelijkheid tot aftrek als beroepskosten in de vennootschapsbelasting. Krachtens het eveneens bestreden artikel 147, 1°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012 zijn evenwel aftrekbaar, de waardeverminderingen en de minderwaarden op de aandelen die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a), van het koninklijk besluit van 23 september 1992.

B.6. De verzoekende partijen voeren aan dat de fiscale aftrekbaarheid van waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen zonder redelijke verantwoording wordt beperkt tot aandelen die behoren tot een handelsportefeuille zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a), van het koninklijk besluit van 23 september 1992, terwijl, anderzijds, de fiscale vrijstelling van meerwaarden op aandelen wordt beperkt tot aandelen die minstens één jaar in volle eigendom werden behouden.

In een tweede onderdeel van het middel voegen zij daaraan toe dat de maatregel onevenredige gevolgen heeft voor professionele handelaars in aandelen zoals zij, die niet vallen onder het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 23 september 1992.

B.7.1. Enerzijds, heeft de wetgever beleggingen in aandelen met een hoger risico dan beleggingen in vastrentende waarden willen blijven ondersteunen door de fiscale vrijstelling, in de vennootschapsbelasting, van meerwaarden gerealiseerd op aandelen in stand te houden, maar hij heeft ervoor geopteerd geen vrijstelling meer te verlenen voor meerwaarden op aandelen die zijn verworven met het oogmerk om op korte termijn winst te maken, vanwege het speculatieve karakter van zulke verrichtingen (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2081/001, pp. 85-86).

Door het onderscheid te maken op basis van het al dan niet behouden, in volle eigendom, van de aandelen voor een periode van één jaar, heeft de wetgever een objectief criterium gehanteerd dat pertinent is voor die doelstelling.

Meerwaarden verwezenlijkt op aandelen die minder dan één jaar eigendom zijn geweest van een vennootschap, worden voortaan belast tegen een bijzonder tarief van 25 procent (artikel 217, 2°, van het WIB 1992, hersteld bij artikel 149 van de programmawet (I) van 29 maart 2012).

Er blijkt niet dat de wetgever zodoende een onevenredige maatregel heeft genomen. Overigens worden meerwaarden verwezenlijkt op aandelen die niet zijn vrijgesteld omdat de inkomsten van die aandelen niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de aftrek als definitief belaste inkomsten, belast tegen het gewone tarief van de vennootschapsbelasting (artikel 215 van het WIB 1992).

B.7.2. Anderzijds, heeft de wetgever met het eveneens bestreden artikel 147, 1°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012 een nieuwe uitzondering gemaakt op de principiële uitsluiting van de mogelijkheid tot aftrek, als beroepskosten, van waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen (artikel 198, § 1, 7°, van het WIB 1992).

Krachtens de bestreden bepaling kunnen waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen toch worden afgetrokken wanneer het gaat om de aandelen die « behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van het koninklijk besluit van 23 september 1992 », waarnaar het gewijzigde artikel 198, § 1, 7°, van het WIB 1992 verwijst.

B.8.1. Die regeling is ingegeven door de wil van de wetgever om rekening te houden met de situatie van de « tradingvennootschappen ».

Voor die vennootschappen vormen de aandelen in hun handelsportefeuille de stock waarmee zij hun activiteiten hoofdzakelijk uitoefenen. De duurzaamheid van hun activiteiten zou in het gedrang kunnen worden gebracht door de combinatie van, enerzijds, de principiële niet-aftrekbaarheid van waardeverminderingen en minderwaarden (oud artikel 198, § 1, 7°, van het WIB 1992) en, anderzijds, de belasting op de meerwaarden verwezenlijkt op aandelen die niet voor één jaar eigendom zijn van de vennootschap (artikel 192, § 1, van het WIB 1992, zoals aangevuld bij artikel 146, 1°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012) (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2081/001, pp. 88-90).

In de parlementaire voorbereiding is inzonderheid gesteld : « Gezien hun specifieke functie en hun sociaal doel, zijn de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging onderworpen aan speciale regels voor de controle en tegoedrekeningen.

Deze eigen kenmerken hebben, in hoofde van deze soorten ondernemingen, gerechtvaardigd dat aandelen die behoren tot de handelsportefeuille, en enkel zulke aandelen, zullen onderworpen zijn aan een afwijking van het gemene fiscale recht, zowel wat betreft het regime van meerwaarden als in termen van minderwaarden en waardeverminderingen.

Anders zou de invoer van de nieuwe voorwaarde van behoud voor een ononderbroken periode van ten minste één jaar resulteren in volledige eigendom in hoofde van deze financiële handelaren in gevolgen die onverenigbaar zijn met een deel van hun core business die bestaat uit het bemiddelen van financiële activa als onderdeel van hun commerciële activiteit.

Inderdaad, het houden van aandelen gedurende een periode van ten minste één jaar is ongebruikelijk in het kader van het beheer van een handelsportefeuille als bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van het Koninklijk besluit van 23 september 1992 betreffende de jaarrekening van deze instellingen, de toepassing van de voorwaarde van behoud, zelfs indien slechts voor een jaar, zou hebben geleid tot een permanente quasi-automatische belasting van de meerwaarden gerealiseerd op die aandelen of rechten van deelneming, terwijl de aftrek van waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen die tot dezelfde portefeuille behoren, op hetzelfde moment, systematisch verworpen worden als een verworpen uitgave in toepassing van artikel 198, eerste lid, 7°, WIB 92.

De specificiteit van de sector en de specifieke voorschriften die gelden voor deze vennootschappen rechtvaardigen dus een uitzonderlijke fiscale behandeling. Anders is de toepassing van gemeenschappelijke regels op meerwaarden, zoals gewijzigd door dit project en in termen van correlatieve waardeverminderingen en minderwaarden, met gevolgen voor deze sector economisch niet duurzaam » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2081/001, p. 90).

De specifieke regeling voor de « tradingvennootschappen » bestaat erin dat zij, enerzijds, tegen het gewone tarief van de vennootschapsbelasting worden belast op de meerwaarden verwezenlijkt op aandelen maar, anderzijds, de waardeverminderingen en minderwaarden als beroepskosten kunnen aftrekken.

B.8.2. Om op fiscaal vlak rekening te houden met de specifieke situatie van de « tradingvennootschappen » heeft de wetgever een onderscheid gemaakt tussen de aandelen « die behoren tot de handelsportefeuille » en andere effecten.

Voor de eerste categorie aandelen heeft hij verwezen naar artikel 35ter, § 1, tweede lid, a), van het koninklijk besluit van 23 september 1992, waarin die aandelen zijn omschreven als de « vastrentende en niet-vastrentende effecten die in het kader van een uitgifte zijn verworven met de bedoeling ze bij derden te plaatsen, alsook de effecten die anderszins zijn verworven met de bedoeling ze door te verkopen, om redenen van hun rendement op korte termijn, normaal gezien niet langer dan zes maanden en voor effecten op vaste termijn, korter dan de resterende looptijd van de betrokken effecten ».

Met die verwijzing heeft de wetgever op objectieve wijze de « aandelen in stock » van professionele handelaars in aandelen omschreven en onderscheiden van de eigen financiële vaste activa en de effecten die tot de beleggingsportefeuille behoren. Teneinde misbruiken te voorkomen, heeft hij ook voorgeschreven dat « de interne overdracht van aandelen vanuit of naar de handelsportefeuille [wordt] beschouwd als een vervreemding » (artikel 192, § 1, vierde en vijfde lid, van het WIB 1992, zoals aangevuld bij artikel 146, 2°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012, alsook artikel 198, derde lid, van het WIB 1992, zoals aangevuld bij artikel 147, 3°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012).

Met de verwijzing naar artikel 35ter, § 1, tweede lid, a), van het koninklijk besluit van 23 september 1992 heeft de wetgever een criterium gehanteerd dat ook pertinent is in het licht van de nagestreefde doelstelling en dat rekening houdt met de specifieke situatie van de vennootschappen waarvan de kernactiviteit erin bestaat dergelijke aandelen « in stock » te verhandelen.

Overigens heeft dat criterium enkel betrekking op de mogelijkheid om de waardeverminderingen en minderwaarden af te trekken als beroepskosten en vormt het de tegenhanger van de belastbaarheid van de meerwaarden.

B.9. De verzoekende partijen, die zich inzonderheid beroepen op hun hoedanigheid van « market maker », voeren aan dat zij niet in aanmerking komen voor de specifieke regeling voor de « tradingvennootschappen » omdat zij niet zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 23 september 1992.

B.10.1. Bij de specifieke regeling voor de « tradingvennootschappen » moet rekening worden gehouden met het verband dat de wetgever heeft willen leggen tussen, enerzijds, de mogelijkheid tot het aftrekken van de waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen in de handelsportefeuille als beroepskosten en, anderzijds, de belasting, tegen het gewone tarief van de vennootschapsbelasting, van de meerwaarden verwezenlijkt op dergelijke aandelen. Bovendien heeft de wetgever de regeling willen beperken tot die ondernemingen die « gezien hun specifieke functie en sociaal doel, zijn [...] onderworpen aan speciale regels voor de controle en tegoedrekeningen » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2081/001, p. 90).

Uit de lezing in samenhang van de artikelen 192 en 198 van het WIB 1992, zoals gewijzigd bij de programmawet (I) van 29 maart 2012, moet - zoals bevestigd wordt in de parlementaire voorbereiding ervan - worden opgemaakt dat de « tradingvennootschappen » enkel diegene zijn waarop het koninklijk besluit van 23 september 1992 van toepassing is.

Artikel 35ter, § 1, tweede lid, a), van dat koninklijk besluit kan niet worden geïsoleerd van zijn context, des te minder daar dat koninklijk besluit ook specifiek voorschrijft hoe de betrokken instellingen hun boekhouding moeten voeren en hun aandelen dienen te waarderen.

Hoewel de verzoekende partijen niet uitdrukkelijk de vernietiging vorderen van de artikelen 146, 2°, en 147, 3°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012, kunnen de bepalingen daarvan niet los worden gezien van de wel bestreden bepalingen die daarmee een onlosmakelijk geheel vormen. De verzoekende partijen voeren trouwens precies aan dat zij worden gediscrimineerd doordat zij niet aan dat koninklijk besluit van 23 september 1992 zouden zijn onderworpen.

B.10.2. Krachtens artikel 1 ervan is dat koninklijk besluit van toepassing op : « 1° de kredietinstellingen bedoeld bij artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, met uitsluiting van de instellingen bedoeld bij artikel 2, § 1, van de wet; 2° de beleggingsondernemingen bedoeld bij artikel 44 van de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, met uitsluiting van de instellingen bedoeld bij artikel 45 van de wet;3° de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 138 van de wet van 20 juli 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/2004 pub. 09/03/2005 numac 2005003063 bron federale overheidsdienst financien Wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles sluiten betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles ». Krachtens artikel 44 van de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen (hierna : wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten) gelden de bepalingen van boek II ervan (« Statuut van en toezicht op de beleggingsondernemingen ») voor de beleggingsondernemingen « naar Belgisch recht waarvan het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten of aanbieden van een of meer beleggingsdiensten voor derden en/of het uitoefenen van een of meer beleggingsactiviteiten, alsook voor de ondernemingen naar buitenlands recht die dit bedrijf in België uitoefenen », evenwel « onverminderd de uitzonderingen waarvan sprake in artikel 45 ».

Artikel 45, § 1, 5°, van de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten sluit van het toepassingsgebied van boek II ervan uit : « personen die geen beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten verrichten, anders dan handel voor eigen rekening, tenzij zij market makers of systematische internaliseerder zijn ». Die bepaling, zoals ingevoegd bij artikel 35 van het koninklijk besluit van 27 april 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 27/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007003240 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot omzetting van de Europese richtlijn betreffende de markten voor financiële instrumenten sluiten tot omzetting van de Europese richtlijn betreffende de markten voor financiële instrumenten, bekrachtigd bij wet van 8 juni 2008, neemt de omschrijving over van het toepassingsgebied van de richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, waarbij verscheidene eerdere richtlijnen zijn gewijzigd en ingetrokken » (hierna : richtlijn 2004/39/EG) : «

Artikel 2.Vrijstellingen 1. Deze richtlijn is niet van toepassing op : [...] d) personen die geen beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten verrichten, anders dan handel voor eigen rekening, tenzij zij market makers zijn [...] ».

Hieruit volgt dat market makers ressorteren onder het toepassingsgebied van de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten en van het koninklijk besluit van 23 september 1992.

In artikel 46, 16°, van de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, zoals vervangen bij artikel 37 van het koninklijk besluit van 27 april 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 27/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007003240 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot omzetting van de Europese richtlijn betreffende de markten voor financiële instrumenten sluiten, wordt de « market maker » gedefinieerd als « een persoon die op de financiële markten doorlopend blijk geeft van de bereidheid voor eigen rekening en met eigen kapitaal te handelen door financiële instrumenten tegen door hem vastgestelde prijzen te kopen en te verkopen ». Die definitie gaat terug op dezelfde omschrijving in artikel 4, lid 1, punt 8), van de richtlijn 2004/39/EG. In zoverre de verzoekende partijen zich beroepen op de hoedanigheid van market maker in de betekenis die daaraan krachtens de Europeesrechtelijke en nationaalrechtelijke definitie is gegeven, zouden zij aanspraak kunnen maken op de aftrekbaarheid als beroepskosten in de vennootschapsbelasting, van de waardeverminderingen en de minderwaarden op de aandelen die behoren tot de handelsportefeuille zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a), van het koninklijk besluit van 23 september 1992 indien zij zich ook voor het overige conformeren aan de bepalingen van die wet en dat koninklijk besluit.

Aldus beschouwd, berust hun grief op een onjuist uitgangspunt en is het middel om die reden niet gegrond.

B.10.3. In hun aanvullende memories voeren de verzoekende partijen aan dat zij uit het toepassingsgebied van de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten zijn uitgesloten op grond van artikel 46, 16°, respectievelijk 45, § 1, 13°, van die wet. Zij zouden dus om die reden evenmin zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 23 september 1992.

De eerste verzoekende partij voert meer bepaald aan dat zij geen market maker in de zin van artikel 46, 16°, van de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten is omdat zij niet « doorlopend » blijk geeft van de bereidheid voor eigen rekening en met eigen kapitaal te handelen.

De tweede verzoekende partij voert aan dat zij een « market maker in derivaten » is en verwijst naar artikel 45, § 1, 13°, van de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, dat van het toepassingsgebied van boek II van de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten uitsluit, de « ondernemingen waarvan de beleggingsdiensten en/of beleggingsactiviteiten uitsluitend bestaan in het voor eigen rekening handelen op markten voor financiële futures of opties of op andere derivatenmarkten en op markten in onderliggende financiële instrumenten [...] ».

De wetgever heeft de specifieke regeling voor de « tradingvennootschappen » willen voorbehouden aan een objectief omschreven categorie van professionele handelaars in aandelen die hun activiteit ontplooien binnen een welbepaald regelgevend kader, inzonderheid wat hun boekhouding en het toezicht daarop betreft.

Er kan de wetgever in redelijkheid niet worden verweten dat hij ondernemingen zoals die van de verzoekende partijen, die verklaren vanwege hun specifieke situatie niet aan de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, noch aan het koninklijk besluit van 23 september 1992 te zijn onderworpen, niet heeft opgenomen in de door hem beoogde regeling op het stuk van de aftrekbaarheid in de vennootschapsbelasting van de waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen.

De wetgever vermocht immers de specifieke regeling voor « tradingvennootschappen » voor te behouden aan ondernemingen die, onder toezicht van de bevoegde Belgische overheid, de boekhoudkundige voorschriften van het koninklijk besluit van 23 september 1992 in acht nemen, zodat ook de regels voor het boeken en de waardebepaling van de meerwaarden en waardeverminderingen en minderwaarden objectief en voor alle betrokken ondernemingen dezelfde zijn.

B.10.4. Overigens mogen de aldus omschreven « tradingvennootschappen » wel de waardeverminderingen en minderwaarden als beroepskosten aftrekken, maar op de meerwaarden verwezenlijkt op de aandelen waarvan zij minder dan één jaar eigenaar zijn, worden zij niet belast tegen het bijzondere tarief (artikel 217, 2°, van het WIB 1992, zoals hersteld bij artikel 149 van de programmawet (I) van 29 maart 2012), maar tegen het gewone tarief van de vennootschapsbelasting (artikel 215 van het WIB 1992).

De bestreden bepalingen zijn niet zonder redelijke verantwoording.

B.11. Het eerste middel is niet gegrond.

Wat het tweede middel betreft B.12. De verzoekende partijen voeren eveneens de schending aan van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet door artikel 146, 1°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012, in samenhang gelezen met artikel 147, 1°, ervan, doordat een onderscheid wordt gemaakt tussen « tradingvennootschappen inzake aandelen » en « tradingvennootschappen inzake andere activa ».

B.13. Het komt de wetgever toe te bepalen welke doelstellingen hij op fiscaal vlak wil nastreven. Hij beschikt ter zake over een ruime beoordelingsbevoegdheid.

Hij kon in het raam van die beoordelingsbevoegdheid beslissen om aandelen fiscaal anders te behandelen dan andere activa, te dezen met name wat de meerwaarden en waardeverminderingen en minderwaarden betreft.

De parlementaire voorbereiding geeft trouwens aan dat het de bedoeling van de wetgever was de principiële vrijstelling van de meerwaarden verwezenlijkt op aandelen te handhaven om beleggingen in aandelen met een hoger risico dan beleggingen in vastrentende waarden te blijven ondersteunen (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2081/001, p. 85).

Bovendien heeft de wetgever een bijzondere regeling getroffen voor de « tradingvennootschappen », waarvan de aandelen in hun handelsportefeuille de stock vormen waarmee zij hun activiteiten hoofdzakelijk uitoefenen en voor wie een combinatie van de principiële niet-aftrekbaarheid van waardeverminderingen en minderwaarden (oud artikel 198, § 1, 7°, van het WIB 1992) en de belastbaarheid van de meerwaarden verwezenlijkt op aandelen die niet voor één jaar eigendom zijn van de vennootschap (artikel 192 van het WIB 1992, zoals aangevuld bij artikel 146, 1°, van de programmawet (I) van 29 maart 2012), de duurzaamheid van hun activiteiten in het gedrang zou kunnen brengen (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2081/001, pp. 88-90).

Reeds naar aanleiding van het eerste middel heeft het Hof geoordeeld dat de wetgever daarmee geen discriminerende maatregel heeft genomen.

B.14. Het tweede middel is niet gegrond.

Wat het derde middel betreft B.15. De verzoekende partijen voeren ook de schending aan van de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Zij zijn van mening dat de bestreden bepalingen, in hun geheel, een fiscale incoherentie invoeren die onredelijk is en op onevenredige wijze afbreuk doet aan het ongestoord genot van hun eigendom.

B.16.1. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol biedt niet alleen bescherming tegen een onteigening of een eigendomsberoving (eerste alinea, tweede zin), maar tegen elke verstoring van het genot van de eigendom (eerste alinea, eerste zin) en elke regeling van het gebruik van de eigendom (tweede alinea). Doordat beide aangevoerde bepalingen het eigendomsrecht beschermen, vormen de erin vervatte waarborgen een onlosmakelijk geheel, zodat het Hof bij zijn toetsing aan artikel 16 van de Grondwet rekening dient te houden met de ruimere bescherming die artikel 1 van dat Protocol biedt.

B.16.2. Elke inmenging in het recht op eigendom dient een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen de vereisten van het algemeen belang en van de bescherming van het recht van eenieder op het ongestoorde genot van de eigendom. Er moet een redelijk verband van evenredigheid bestaan tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel (arresten nr. 33/2007, B.5.3, nr. 62/2007, B.5.3, nr. 29/2008, B.12, nr. 50/2011, B.38, en nr. 71/2012, B.9.2).

Het begrip « algemeen belang » is een ruim begrip, dat, wanneer het door de overheid wordt aangevoerd om een inmenging in het eigendomsrecht te verantwoorden, een grondig onderzoek vereist van politieke, economische en sociale factoren. Vermits de wetgever beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid om een economisch en sociaal beleid te voeren, dient het Hof de wijze te eerbiedigen waarop hij vorm geeft aan de vereisten van het openbaar nut of het algemeen belang, tenzij zijn beoordeling manifest zonder redelijke grondslag is (zie o.m. EHRM, 21 februari 1986, James e.a. t. Verenigd Koninkrijk, §§ 45-46; 19 december 1989, Mellacher e.a. t. Oostenrijk, § 48; 23 november 2000, Ex-Koning van Griekenland e.a. t. Griekenland, § 87; 20 juli 2004, Bäck t. Finland, § 53; 22 februari 2005, Hutten-Czapska t.

Polen, § 166; 30 augustus 2007, J.A. Pye (Oxford) Ltd en J.A. Pye (Oxford) Land Ltd t. Verenigd Koninkrijk, § 71; 19 juni 2008, Gauchin t. Frankrijk, § 60, en 29 januari 2013, Zolotas t.Griekenland, § 44).

B.17. Uit het onderzoek van het eerste middel blijkt dat de bestreden bepaling een doelstelling van algemeen belang nastreeft en dat de specifieke regeling voor de « tradingvennootschappen » door de wetgever mocht worden voorbehouden aan de vennootschappen die hun boekhouding voeren in overeenstemming met het koninklijk besluit van 23 september 1992, opdat ook de regels voor het boeken en de waardebepaling van de meerwaarden en waardeverminderingen en minderwaarden objectief en voor alle betrokken ondernemingen dezelfde zouden zijn.

B.18. Het derde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2013.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, M. Bossuyt

^