Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 juni 2018

Uittreksel uit arrest nr. 5/2018 van 18 januari 2018 Rolnummer 6602 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 41bis van het Strafwetboek, gesteld door de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Het Grondwettelij samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018201860
pub.
12/06/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 5/2018 van 18 januari 2018 Rolnummer 6602 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 41bis van het Strafwetboek, gesteld door de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 13 januari 2017 in zake de arbeidsauditeur te Brussel tegen Shakeel Gohar en de bvba « Brada Moda », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 januari 2017, heeft de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 41bis van het Strafwetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het ertoe leidt dat - wanneer de geschonden strafbepaling toelaat een geldboete en/of een gevangenisstraf op te leggen - voor rechtspersonen, anders dan voor natuurlijke personen, geen volwaardige toepassing kan worden gemaakt van de door de strafbepaling geboden alternatieve bestraffingsmogelijkheden, nu de omvang van de op te leggen geldboete mede afhangt van de in de strafbepaling opgenomen gevangenisstraf ? En, zo die vraag ontkennend wordt beantwoord, Schendt artikel 41bis van het Strafwetboek - in samenhang met een strafbepaling die noopt tot het vermenigvuldigen van de geldboete met het aantal personen die het voorwerp van het misdrijf vormden - de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het ertoe leidt dat voor rechtspersonen, anders dan voor natuurlijke personen, een geconverteerde gevangenisstraf met dat aantal moet worden vermenigvuldigd en niet de geldboete die de betrokken strafbepaling, onafhankelijk van de gevangenisstraf, op het misdrijf stelt ? ». (...) III. In rechte (...) Wat de in het geding zijnde bepaling betreft B.1.1. Artikel 5 van het Strafwetboek bepaalt : « Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, naar blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.

Wanneer de rechtspersoon verantwoordelijk gesteld wordt uitsluitend wegens het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, kan enkel degene die de zwaarste fout heeft begaan worden veroordeeld.

Indien de geïdentificeerde natuurlijke persoon de fout wetens en willens heeft gepleegd kan hij samen met de verantwoordelijke rechtspersoon worden veroordeeld.

Met rechtspersonen worden gelijkgesteld : 1° tijdelijke verenigingen en verenigingen bij wijze van deelneming;2° vennootschappen bedoeld in artikel 2, derde lid van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, alsook handelsvennootschappen in oprichting;3° burgerlijke vennootschappen die niet de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen. Voor de toepassing van dit artikel kunnen niet als strafrechtelijk verantwoordelijke rechtspersoon worden beschouwd : de federale staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de hulpverleningszones, de prezones, de Brusselse agglomeratie, de gemeenten, de meergemeentezones, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn ».

B.1.2. De parlementaire voorbereiding van artikel 5 van het Strafwetboek geeft aan dat de wetgever de « georganiseerde criminaliteit » wilde bestrijden, waarbij wordt onderstreept dat het vaak niet mogelijk is ze grondig aan te pakken « wegens de onmogelijkheid strafrechtelijke vervolgingen in te stellen tegen rechtspersonen », wat « ertoe [leidt] dat bepaalde vormen van crimineel gedrag dikwijls onbestraft blijven, niettegenstaande de vaak zeer ernstige verstoring van de maatschappelijke en economische orde waarmee deze criminaliteitsvormen gepaard gaan » (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 2093/5, p. 2). Hij beoogde eveneens gevolg te geven aan aanbevelingen van het Comité van ministers van de Raad van Europa « over de criminaliteit in de zakenwereld en de verantwoordelijkheid van ondernemingen-rechtspersonen voor strafbare feiten die ze in de uitoefening van hun activiteiten plegen » (ibid.). Zijn initiatief sloot « tevens aan bij een aantal recente wetgevende innovaties, met name de wet van 10 januari 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/01/1999 pub. 26/02/1999 numac 1999009159 bron ministerie van justitie Wet betreffende de criminele organisaties sluiten op de criminele organisaties en de wet van 10 februari 1999 betreffende de bestraffing van corruptie » (ibid.). De wetgever heeft bijgevolg geoordeeld dat rechtspersonen op strafrechtelijk gebied met natuurlijke personen moeten worden gelijkgesteld.

B.2.1. Artikel 41bis van het Strafwetboek - dat de in het geding zijnde bepaling is - regelt de omzetting van de straffen waarin is voorzien voor natuurlijke personen, naar straffen die kunnen worden toegepast op rechtspersonen : « § 1. De geldboeten toepasselijk op misdrijven gepleegd door rechtspersonen, zijn : In criminele en correctionele zaken : - wanneer de wet op het feit levenslange vrijheidsstraf stelt : geldboete van tweehonderdveertig duizend euro tot zevenhonderdtwintigduizend euro; - wanneer de wet op het feit vrijheidsstraf en geldboete stelt, of een van de straffen alleen : geldboete van minimum vijfhonderd euro vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de minimumvrijheidsstraf, doch niet lager dan de minimumgeldboete op het feit gesteld; met als maximum tweeduizend euro vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de maximumvrijheidsstraf, doch niet lager dan het dubbele van de maximumgeldboete op het feit gesteld; - wanneer de wet op het feit enkel geldboete stelt : geldboete met minimum en maximum als door de wet op het feit gesteld.

In politiezaken : - geldboete van vijfentwintig euro tot tweehonderdvijftig euro. § 2. Voor het bepalen van de straf bedoeld in § 1 zijn de bepalingen van boek I van toepassing ».

B.2.2. In de parlementaire voorbereiding wordt het conversiemechanisme als volgt toegelicht : « De basisvaststelling die zich opdringt wat de bepaling van de straf aangaat, is dat de eerste hoofdstraf die van toepassing is op natuurlijke personen, met name de vrijheidsstraf, noch toepasbaar, noch als zodanig transponeerbaar is in hoofde van rechtspersonen. Er werd dus gekozen voor de geldboete als hoofdstraf, die gemeenschappelijk is voor alle misdrijven gepleegd door rechtspersonen.

In deze context is het uitgangspunt voor de bepaling van de wettelijke schaal van geldboetes toepasselijk op de rechtspersoon, de handhaving van een zo groot mogelijk parallellisme met de straffen die opgelegd kunnen worden aan natuurlijke personen voor dezelfde feiten.

Een dergelijk parallellisme impliceert het bestaan van een conversiemechanisme van de vrijheidsstraffen die voorzien zijn voor natuurlijke personen naar de geldboetes die toepasselijk zijn op de rechtspersonen. Een dergelijk mechanisme kan echter niet puur automatisch werken, maar moet rekening houden met de veelheid van keuzes gemaakt door de wetgever op het gebied van de straffen. Het moet meer bepaald rekening houden met het feit dat bepaalde misdrijven slechts door een vrijheidsstraf gesanctioneerd worden, andere door een vrijheidsstraf en een geldboete, en andere tot slot slechts door een geldboete. Het moet eveneens rekening houden met het feit dat de hoogte van de geldboetes sterk verschilt van het ene gebied van strafrecht tot het andere.

Het algemene principe dat gevolgd werd voor de vaststelling van dit conversiemechanisme is dat natuurlijke personen in geen enkel geval strenger gestraft kunnen worden dan rechtspersonen » (Parl. St., Senaat, 1998-1999, nr. 1-1217/1, pp. 7-8).

Ten gronde Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.3. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 41bis van het Strafwetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de in het geding zijnde bepaling, in criminele en correctionele zaken, wanneer de wet op het feit een vrijheidsstraf en een geldboete stelt, of een van die straffen alleen, de omvang van de minimumgeldboete voor rechtspersonen steeds baseert op de vrijheidsstraf, ook wanneer voor natuurlijke personen de mogelijkheid bestaat om niet de vrijheidsstraf, maar enkel een geldboete op te leggen.

B.4.1. Zoals blijkt uit de in B.2.2 vermelde parlementaire voorbereiding, wilde de wetgever vermijden dat natuurlijke personen strenger gestraft zouden kunnen worden dan rechtspersonen. Uit dezelfde parlementaire voorbereiding blijkt eveneens dat de wetgever met de in het geding zijnde bepaling een zo groot mogelijk parallellisme nastreefde tussen de straffen voor natuurlijke personen en die voor rechtspersonen, rekening houdend met de onmogelijkheid om aan die laatsten een vrijheidsstraf op te leggen. Deze laatste doelstelling blijkt eveneens uit het feit dat wanneer een wanbedrijf enkel met een geldboete kan worden bestraft, het minimum en het maximum van de geldboete identiek zijn voor natuurlijke personen en rechtspersonen.

Rekening houdend met hetgeen voorafgaat, inzonderheid de onmogelijkheid om aan rechtspersonen een vrijheidsstraf op te leggen, alsook met de ruime keuzevrijheid van de strafrechter tussen de door de wetgever bepaalde minimum- en maximumstraffen - een keuzevrijheid die de strafrechter evenwel met toepassing van het evenredigheidsbeginsel dient uit te oefenen -, is de in het geding zijnde bepaling niet zonder redelijke verantwoording.

B.4.2. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.5.1. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of artikel 41bis van het Strafwetboek, in samenhang gelezen met een strafbepaling die noopt tot het vermenigvuldigen van de geldboete met het aantal personen die het voorwerp van het misdrijf vormen, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat voor rechtspersonen een geconverteerde vrijheidsstraf met dat aantal personen moet worden vermenigvuldigd, terwijl voor natuurlijke personen enkel de geldboete die de betrokken strafbepaling op het misdrijf stelt, moet worden vermenigvuldigd, onafhankelijk van de vrijheidsstraf.

B.5.2. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het geschil ten gronde betrekking heeft op een situatie waarin de toepassing van artikel 181, § 1, van het Sociaal Strafwetboek leidt tot de vermenigvuldiging van de geldboete met het aantal personen die het voorwerp van het misdrijf vormen.

B.5.3. Artikel 181, § 1, van het Sociaal Strafwetboek bepaalt : « Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met het koninklijk besluit van 5 november 2002Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/11/2002 pub. 20/11/2002 numac 2002022901 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van tewerkstelling en arbeid Koninklijk besluit tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels sluiten tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels : 1° de gegevens die opgelegd zijn door voormeld koninklijk besluit van 5 november 2002Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/11/2002 pub. 20/11/2002 numac 2002022901 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van tewerkstelling en arbeid Koninklijk besluit tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels sluiten niet elektronisch heeft meegedeeld aan de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze, uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer zijn prestaties aanvat, en uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de beëindiging van de aangegeven tewerkstelling;2° de wijziging van de gegevens inzake arbeidstijd bedoeld in de artikelen 5bis, § 2, 2°, en 6, 6°, 2°, van voormeld koninklijk besluit van 5 november 2002Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/11/2002 pub. 20/11/2002 numac 2002022901 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van tewerkstelling en arbeid Koninklijk besluit tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels sluiten, namelijk van het tijdstip van het einde van de prestatie, niet heeft meegedeeld aan de instelling die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, uiterlijk op het einde van de kalenderdag waarop ze betrekking hebben, wanneer de werknemer zijn prestaties vroeger beëindigt dan voorzien;3° een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling geannuleerd heeft na het einde van de kalenderdag waarop deze betrekking heeft of, als de aangifte sloeg op een periode die twee kalenderdagen of meer bestrijkt, deze geannuleerd heeft na de eerste kalenderdag van de prestatie die was voorzien. Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.

Wanneer de inbreuk wetens en willens is gepleegd, kan de rechter bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken ».

B.5.4. Een sanctie van niveau 4, waarnaar wordt verwezen in artikel 181, § 1, van het Sociaal Strafwetboek, bestaat in hetzij een vrijheidsstraf van zes maanden tot drie jaar en een strafrechtelijke geldboete van 600 tot 6 000 euro of in een van die straffen alleen, hetzij een administratieve geldboete van 300 tot 3 000 euro (artikel 101, vijfde lid, van het Sociaal Strafwetboek).

B.5.5. Artikel 103 van het Sociaal Strafwetboek bepaalt het maximumbedrag van de geldboete wanneer die vermenigvuldigd wordt met het aantal betrokken werknemers : « Wanneer de geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, kandidaat-werknemers, kinderen, stagiairs of zelfstandigen, geldt de regel zowel voor de strafrechtelijke als voor de administratieve geldboete.

De vermenigvuldigde geldboete mag niet meer dan het honderdvoud van de maximumgeldboete bedragen ».

B.6.1. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 103 van het Sociaal Strafwetboek blijkt dat de vermenigvuldiging van de geldboete met het aantal betrokken werknemers erop is gericht de straf aan te passen aan de ernst van de feiten en de gevolgen ervan (Parl. St., Kamer, 2008-2009, DOC 52-1666/001, pp. 60 en 66). Het aantal betrokken werknemers kan bovendien worden beschouwd als een indicatie van de financiële draagkracht van de rechtspersoon. Tot slot werd bepaald dat de vermenigvuldigde geldboete niet meer dan het honderdvoud van de maximumgeldboete mag bedragen, om te vermijden dat de geldboete astronomische hoogtes zou bereiken (ibid., p. 66).

B.6.2. In het licht van hetgeen voorafgaat, en rekening houdend met het antwoord op de eerste prejudiciële vraag, is het niet zonder redelijke verantwoording dat voor rechtspersonen een geconverteerde vrijheidsstraf met het aantal betrokken werknemers moet worden vermenigvuldigd, terwijl voor natuurlijke personen enkel de geldboete die de betrokken strafbepaling op het misdrijf stelt, moet worden vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, onafhankelijk van de vrijheidsstraf.

B.6.3. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : 1. Artikel 41bis van het Strafwetboek schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre, in criminele en correctionele zaken, wanneer de wet op het feit een vrijheidsstraf en een geldboete stelt, of een van die straffen alleen, het de omvang van de geldboete voor rechtspersonen steeds baseert op de vrijheidsstraf, ook wanneer voor natuurlijke personen de mogelijkheid bestaat om niet de vrijheidsstraf, doch enkel een geldboete op te leggen.2. Artikel 41bis van het Strafwetboek, juncto artikel 181, § 1, van het Sociaal Strafwetboek, schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre voor rechtspersonen een geconverteerde vrijheidsstraf moet worden vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, terwijl voor natuurlijke personen enkel de geldboete die de betrokken strafbepaling op het misdrijf stelt, moet worden vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, onafhankelijk van de vrijheidsstraf. Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 18 januari 2018.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, E. De Groot

^