Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 augustus 2018

Uittreksel uit arrest nr. 44/2018 van 29 maart 2018 Rolnummer 6651 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 12, § 1, en 253 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2013, Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters L. (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018203817
pub.
29/08/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 44/2018 van 29 maart 2018 Rolnummer 6651 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 12, § 1, en 253 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2013, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter E. De Groot, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 29 maart 2017 in zake de vzw « Een Open Plaats » tegen het Vlaamse Gewest en, voor zoveel als nodig, de Vlaamse Belastingdienst, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 21 april 2017, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 12, § 1, en 253 van het WIB92 (zoals van toepassing voor aanslagjaar 2013) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat het begrip ' soortgelijke weldadigheidsinstellingen ' instellingen zijn die fysieke of geestelijke zorg verstrekken, terwijl dat begrip niet andere hulp dan fysieke of geestelijke zorg omvat, zoals sociale en maatschappelijke zorgverstrekking (budgetbegeleiding, budgetbeheer, schuldbemiddeling, afbetalingsplannen, mensen informeren, adviseren en doorverwijzen naar andere organisaties, wegwijs maken op het internet,...) ? Die interpretatie heeft tot gevolg dat een belastingplichtige die zonder winstoogmerk een onroerend goed gebruikt om aan hulpbehoevenden fysieke of geestelijke zorg te verstrekken recht heeft op vrijstelling van de onroerende voorheffing, terwijl hij geen vrijstelling zou genieten als hij zonder winstoogmerk een onroerend goed gebruikt om aan hulpbehoevenden andere maatschappelijke en/of sociale zorg te verstrekken dan fysieke of geestelijke zorg ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 253 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992), zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2013, stelt het kadastraal inkomen van de in artikel 12, § 1, van hetzelfde Wetboek vermelde goederen vrij van de onroerende voorheffing. Het gaat om « onroerende goederen of delen van onroerende goederen gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden, of van soortgelijke weldadigheidsinstellingen ».

B.2. Aan het Hof wordt gevraagd of de voormelde bepalingen een schending inhouden van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat « soortgelijke weldadigheidsinstellingen » enkel instellingen beogen die fysieke of geestelijke zorg verstrekken, en niet instellingen die andere hulp dan fysieke of geestelijke zorg verstrekken, « zoals sociale en maatschappelijke zorgverstrekking [...] ».

B.3.1. In de interpretatie van de verwijzende rechter, volgens welke « soortgelijke weldadigheidsinstellingen » enkel de instellingen zijn die fysieke of geestelijke zorg verstrekken en niet de instellingen die andere zorg dan fysieke of geestelijke zorg verstrekken, is de vrijstelling van de onroerende voorheffing gegrond op een criterium dat niet in verband staat met de doelstelling van de vrijstelling die erin bestaat de onbaatzuchtige opvang van hulpbehoevenden aan te moedigen door de onroerende goederen die daartoe worden aangewend, fiscaal te begunstigen.

B.3.2. In die interpretatie is artikel 12, § 1, van het WIB 1992 niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.4.1. De in het geding zijnde bepaling kan evenwel ook op een andere wijze worden geïnterpreteerd volgens welke de instellingen waar, zonder winstoogmerk, andere zorg dan fysieke of geestelijke zorg aan hulpbehoevenden wordt verstrekt, als soortgelijke weldadigheidsinstellingen in de zin van artikel 253 van het WIB 1992 kunnen worden beschouwd.

Voor de andere in artikel 12, § 1, van het WIB 1992 limitatief opgesomde instellingen, wordt de vrijstelling van onroerende voorheffing immers niet beperkt tot de instellingen die enkel fysieke of geestelijke zorg verstrekken. Ook onderwijsinstellingen en vakantiehuizen voor kinderen en gepensioneerden, komen, voor wat het aanslagjaar 2013 betreft, in aanmerking voor die vrijstelling.

B.4.2. In die interpretatie worden instellingen die, zonder winstoogmerk, andere zorg dan fysieke of geestelijke zorg aan hulpbehoevenden verstrekken, inzake vrijstelling van de onroerende voorheffing niet anders behandeld dan instellingen die fysieke of geestelijke zorg verstrekken.

Het verschil in behandeling is onbestaande en de prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - De artikelen 12, § 1, en 253 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2013, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat « soortgelijke weldadigheidsinstellingen » enkel de instellingen zijn die fysieke of geestelijke zorg verstrekken. - Dezelfde bepalingen schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in de interpretatie dat instellingen waar, zonder winstoogmerk, andere zorg dan fysieke of geestelijke zorg aan hulpbehoevenden wordt verstrekt, als « soortgelijke weldadigheidsinstellingen » worden beschouwd.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 29 maart 2018.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, E. De Groot

^