Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 december 2018

Uittreksel uit arrest nr. 63/2018 van 31 mei 2018 Rolnummer 6618 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 216bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 98 van de wet van 5 februari 20 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018205496
pub.
05/12/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 63/2018 van 31 mei 2018 Rolnummer 6618 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 216bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 98 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 15 februari 2017 in zake M.-J. J. tegen M.-F. C., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 februari 2017, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 216bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals gewijzigd bij de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, in zoverre het bepaalt dat de aan de procureur des Konings toegekende mogelijkheid om een minnelijke schikking voor te stellen enkel kan plaatsvinden voor zover er nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken, de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het in geen enkele overgangsbepaling voorziet voor de minnelijke schikkingen die zijn gesloten vóór 29 februari 2016, datum van inwerkingtreding van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, maar waarvan de controle na die datum voor een gerecht in hoger beroep wordt vastgesteld, zodat er ten aanzien van de dader die de door de openbare partij voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd, afbreuk zou kunnen worden gedaan aan het beginsel van de voorspelbaarheid van de rechtspleging en aan de legitieme verwachtingen van een categorie van rechtzoekenden ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 216bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, dat handelt over de minnelijke schikking in strafzaken.

B.2.1. Vóór de wijziging ervan bij artikel 98 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (hierna : de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten), bepaalde artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering : « § 1. De procureur des Konings kan, indien hij meent dat een feit niet van aard schijnt te zijn dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf, desgevallend met inbegrip van de verbeurdverklaring, en dat het geen zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit, de dader verzoeken een bepaalde geldsom te storten aan de Federale Overheidsdienst Financiën.

De procureur des Konings bepaalt op welke wijze en binnen welke termijn de betaling geschiedt en de precieze feiten omschreven in tijd en ruimte waarvoor hij de betaling voorstelt. Die termijn is ten minste vijftien dagen en ten hoogste drie maanden. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen wanneer bijzondere omstandigheden het wettigen of verkorten indien de verdachte hiermee instemt.

Het voorstel en de beslissing tot verlenging stuiten de verjaring van de strafvordering.

De in het eerste lid bedoelde geldsom mag niet meer bedragen dan het maximum van de in de wet voorziene geldboete, verhoogd met de opdeciemen, en dient in verhouding te staan tot de zwaarte van het misdrijf. Voor de inbreuken bedoeld in het Sociaal Strafwetboek mag de geldsom voorzien in het eerste lid niet lager zijn dan 40 % van de minimabedragen van de administratieve geldboete, in voorkomend geval vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, kandidaat-werknemers, zelfstandigen, stagiairs, zelfstandige stagiairs of kinderen.

Wanneer het misdrijf kosten van analyse of van deskundig onderzoek heeft veroorzaakt, kan de bepaalde som worden verhoogd met het bedrag van die kosten of met een gedeelte ervan; het gedeelte van de som dat gestort is om die kosten te dekken, wordt toegewezen aan de instelling waaraan of aan de persoon aan wie ze verschuldigd zijn.

De procureur des Konings verzoekt de verdachte van het misdrijf waarop de verbeurdverklaring staat of kan staan, binnen een door hem bepaalde termijn afstand te doen van de in beslag genomen goederen of vermogensvoordelen, of indien de goederen of vermogensvoordelen niet in beslag genomen zijn, deze af te geven op de door hem bepaalde plaats.

Betaling, afstand en afgifte doen de strafvordering vervallen, mits zij binnen de bepaalde termijn plaatshebben.

De aangestelden van de Federale Overheidsdienst Financiën geven de procureur des Konings kennis van de verrichte storting. § 2. Het recht, in paragraaf 1 aan de procureur des Konings toegekend, kan ook worden uitgeoefend wanneer de onderzoeksrechter met een onderzoek is gelast of wanneer de zaak reeds bij de rechtbank of het hof aanhangig is gemaakt, indien de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde zijn bereidheid te kennen geeft de aan een ander veroorzaakte schade te vergoeden, voor zover er nog geen vonnis of arrest is uitgesproken dat kracht van gewijsde heeft verkregen. Het initiatief kan ook uitgaan van de procureur des Konings.

In voorkomend geval laat de procureur des Konings zich het strafdossier in mededeling geworden door de onderzoeksrechter, die een advies kan geven over de stand van het onderzoek.

Hetzij op vraag van de verdachte, hetzij ambtshalve stelt de procureur des Konings, indien hij van oordeel is dat toepassing kan gemaakt worden van deze paragraaf, de verdachte, het slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij dat nog niet hadden.

De procureur des Konings bepaalt dag, uur en plaats van de oproeping van de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en het slachtoffer en hun advocaten, hij licht zijn voornemen toe en bepaalt op welke feiten omschreven in tijd en ruimte de betaling van de geldsom betrekking zal hebben.

Hij bepaalt het bedrag van de geldsom, de kosten en de goederen of vermogensvoordelen waarvan afstand of afgifte dient gedaan te worden, overeenkomstig de in paragraaf 1 bepaalde wijze.

Hij bepaalt de termijn binnen dewelke de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en het slachtoffer tot een akkoord kunnen komen in verband met de omvang van de schade en de regeling van de schadevergoeding.

Indien bovenvermelde partijen tot een akkoord zijn gekomen, melden zij dat aan de procureur des Konings die het akkoord akteert in een proces-verbaal.

In overeenstemming met paragraaf 1 vervalt de strafvordering tegen de dader die de door de procureur des Konings voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd. De minnelijke schikking doet evenwel geen afbreuk aan de strafvordering tegen de overige daders, mededaders of medeplichtigen, noch aan de vorderingen van de slachtoffers tegen hen. De wegens hetzelfde misdrijf veroordeelde personen zijn hoofdelijk gehouden tot teruggave en schadevergoeding en, onverminderd artikel 50, derde lid, van het Strafwetboek, tot betaling van de gerechtskosten, ook al heeft de dader die een minnelijke schikking heeft aanvaard, hieraan reeds voldaan.

Wanneer een minnelijke schikking is uitgevoerd in een zaak die aanhangig werd gemaakt en over de strafvordering nog geen vonnis of arrest werd uitgesproken dat in kracht van gewijsde is gegaan, geeft al naar het geval de procureur des Konings of de procureur-generaal bij het hof van beroep of het arbeidshof daarvan zonder verwijl officieel bericht aan de gevatte politierechtbank, correctionele rechtbank of hof van beroep en, in voorkomend geval, aan het Hof van Cassatie.

Op vordering van de procureur des Konings en na te hebben nagegaan of voldaan is aan de formele toepassingsvoorwaarden van § 1, eerste lid, of de dader de voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd, en het slachtoffer en de fiscale of sociale administratie werden vergoed overeenkomstig § 4 en § 6, tweede lid, stelt de bevoegde rechter het verval van de strafvordering vast ten aanzien van de dader.

Indien de procureur des Konings geen akkoord kan akteren kunnen de documenten die werden opgemaakt en de mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg niet ten laste van de dader worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn ze niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis. § 3. Het bij de eerste en tweede paragraaf bepaalde recht behoort ook, ten aanzien van dezelfde feiten, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483 van het Wetboek van strafvordering, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep. § 4. De eventueel aan een ander veroorzaakte schade dient geheel vergoed te zijn vooraleer de schikking kan worden voorgesteld. De schikking kan evenwel ook worden voorgesteld op voorwaarde dat de dader in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkende feit heeft erkend en hij het bewijs heeft geleverd van de vergoeding van het niet-betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan. In ieder geval kan het slachtoffer zijn rechten doen gelden voor de bevoegde rechtbank. In dat geval geldt de betaling van de geldsom door de dader als een onweerlegbaar vermoeden van fout. § 5. De verzoeken bedoeld in dit artikel worden gedaan bij gewone brief. § 6. De hierboven beschreven minnelijke schikking is niet toepasselijk op de misdrijven waaromtrent kan worden getransigeerd overeenkomstig artikel 263 van het koninklijk besluit van 18 juli 1977 tot coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen.

Voor de fiscale of sociale misdrijven waarmee belastingen of sociale bijdragen konden worden omzeild, is de minnelijke schikking pas mogelijk nadat de dader van het misdrijf de door hem verschuldigde belastingen of sociale bijdragen, inclusief de intresten, heeft betaald, en de fiscale of de sociale administratie daarmee heeft ingestemd ».

B.2.2. Bij artikel 98 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten (Belgisch Staatsblad, 19 februari 2016) heeft de wetgever, in paragraaf 2, eerste lid, van artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering, de woorden « voor zover er nog geen vonnis of arrest is uitgesproken dat kracht van gewijsde heeft verkregen » vervangen door de woorden « voor zover er nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken », zodat geen enkele minnelijke schikking meer kan worden getroffen wanneer een vonnis waarmee de rechtsmacht van de rechter is uitgeput, ten gronde is gewezen wat de strafbepalingen betreft (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 101).

Artikel 216bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 98 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, bepaalt voortaan : « Het recht, in paragraaf 1 aan de procureur des Konings toegekend, kan ook worden uitgeoefend wanneer de onderzoeksrechter met een onderzoek is gelast of wanneer de zaak reeds bij de rechtbank of het hof aanhangig is gemaakt, indien de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde zijn bereidheid te kennen geeft de aan een ander veroorzaakte schade te vergoeden, voor zover er nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken. Het initiatief kan ook uitgaan van de procureur des Konings ».

B.2.3. Die wijziging werd als volgt verantwoord : « De lege lata, kan het openbaar ministerie gebruik maken van de mogelijkheid van verruimd verval van de strafvordering tegen betaling van een geldsom (VVSBG) ' voor zover er nog geen vonnis of arrest is uitgesproken dat kracht van gewijsde heeft verkregen ', dus zelfs wanneer de zaak aanhangig is bij het Hof van Cassatie, in voorziening tegen een eindarrest van het hof van beroep.

De ervaring heeft uitgewezen dat, ongeacht de goede redenen die het openbaar ministerie kan hebben om tot in een gevorderd stadium van de procedure een minnelijke schikking te treffen (inzonderheid de vrees voor een verjaring van de strafvordering of een overschrijding van de redelijke termijn), die mogelijkheid het rechtsgevoel kan aantasten, omdat de indruk kan worden gewekt dat een veroordeelde het akkoord om een door een rechtbank uitgesproken veroordeling te vermijden heeft ' afgekocht ', in weerwil van de gelijkheid van de burgers voor de wet.

Artikel 99 van dit ontwerp (cf. commentaar supra) strekt derhalve ertoe niet langer de mogelijkheid te bieden dergelijke minnelijke schikking te treffen nadat een eindvonnis - en geen tussenvonnis - ten gronde is gewezen wat de strafbepalingen betreft.

Het zou niet opportuun zijn geweest om veeleer het tijdstip van het sluiten van de debatten in aanmerking te nemen, aangezien op een heropening van de debatten nog een lange periode kan volgen alvorens het eindvonnis wordt gewezen.

De bevoegdheid van de procureur-generaal in hoger beroep (art. 216bis, § 3) moet echter niet worden opgeheven, want hij zal ze verder kunnen blijven uitoefenen, inzonderheid wanneer de zaak aanhangig is bij de kamer van inbeschuldigingstelling in het stadium van de regeling van de rechtspleging of in geval van evocatie van een zaak door het hof van beroep.

De inschrijving in het Strafregister van de beslissingen tot vaststelling van dat soort verval van de strafvordering is het onderwerp van de wijzigingen aan artikelen 590 en 594 van het Wetboek (cf. infra) » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 101; zie eveneens DOC 54-1418/005, p. 18).

B.3. Het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 12 en 14, in voorkomend geval in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11, van de Grondwet, van artikel 216bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 98 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, « in zoverre het in geen enkele overgangsbepaling voorziet voor de minnelijke schikkingen die zijn gesloten vóór 29 februari 2016, datum van inwerkingtreding van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, maar waarvan de controle na die datum voor een gerecht in hoger beroep wordt vastgesteld, zodat er ten aanzien van de dader die de door de openbare partij voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd, afbreuk zou kunnen worden gedaan aan het beginsel van de voorspelbaarheid van de rechtspleging en aan de legitieme verwachtingen van een categorie van rechtzoekenden ».

B.4. Uit de elementen van het dossier blijkt dat de vraag wordt gesteld door het Hof van beroep, in het kader van de dagvaarding van het openbaar ministerie die ertoe strekt het verval van de strafvordering te doen vaststellen ingevolge een minnelijke schikking in strafzaken na een vonnis van 21 januari 2015 van de correctionele rechtbank waarbij de beklaagde wegens verschillende misdrijven is veroordeeld. Die minnelijke schikking in strafzaken, die in hoger beroep wordt voorgesteld, heeft het voorwerp uitgemaakt van een proces-verbaal dat op 7 september 2015 is ondertekend, en de laatste gespreide betaling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016.

De verwijzende rechter is van oordeel dat « hij, op het ogenblik van zijn saisine bij de akte van hoger beroep en op de datum van het sluiten van het akkoord voor een minnelijke schikking, bevoegd was om over te gaan tot een rechterlijke controle van de verruimde minnelijke schikking in strafzaken », maar dat hij, ingevolge de wijziging die in de in het geding zijnde bepaling is aangebracht bij artikel 98 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, die niet gepaard gaat met overgangsbepalingen, « niet langer over een wettelijke grondslag beschikt om zo te handelen » in het voorliggende geval, « zodra een eindvonnis is gewezen door de Correctionele Rechtbank Luik en de aan de openbare partij toegekende mogelijkheid is toegepast na dat vonnis ».

B.5. Het komt in de regel de verwijzende rechter toe de bepalingen die hij toepast te interpreteren, onder voorbehoud van een kennelijk verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepaling.

B.6.1. Aangezien procedurewetten van onmiddellijke toepassing zijn, is de bij de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten doorgevoerde wijziging van toepassing vanaf de datum van de inwerkingtreding van de wet, zijnde tien dagen nadat zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Die wijziging is bijgevolg van toepassing op de procedures die hangende zijn op 29 februari 2016, met name in het kader van de procedure die aanleiding heeft gegeven tot de vraag die te dezen bij het Hof aanhangig is gemaakt.

B.6.2. De weerslag van de onmiddellijke toepassing van de in het geding zijnde bepaling, zoals gewijzigd bij de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, op het voor de verwijzende rechter hangende geschil dient evenwel te worden bepaald.

B.7.1. De wijziging die bij de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten is aangebracht in artikel 216bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, heeft betrekking op het recht, voor de procureur des Konings, om de dader van het misdrijf te verzoeken een geldsom te betalen aan de FOD Financiën overeenkomstig artikel 216bis, § 1, van hetzelfde Wetboek. Die wijziging betreft dus het stadium van de procedure waarin het openbaar ministerie kan voorstellen om een minnelijke schikking in strafzaken te sluiten.

B.7.2.1. Artikel 216bis, § 2, tiende lid, van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de bevoegde rechter het verval van de minnelijke schikking in strafzaken vaststelt « na te hebben nagegaan of voldaan is aan de formele toepassingsvoorwaarden van § 1, eerste lid, of de dader de voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd, en het slachtoffer en de fiscale of sociale administratie werden vergoed overeenkomstig § 4 en § 6, tweede lid ».

B.7.2.2. Bij zijn arrest nr. 83/2016 van 2 juni 2016 heeft het Hof geoordeeld : « Artikel 216bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op een eerlijk proces en met het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechter, zoals gewaarborgd bij artikel 151 van de Grondwet en bij artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre het het openbaar ministerie machtigt om via een minnelijke schikking in strafzaken een einde te maken aan de strafvordering nadat de strafvordering is ingesteld, zonder dat een daadwerkelijke rechterlijke controle bestaat ».

Het Hof heeft de ontstentenis van een daadwerkelijke rechterlijke controle van de minnelijke schikking in strafzaken om de volgende redenen afgekeurd : « B.10.2. Om de in B.4.2 vermelde redenen die verband houden met de snelheid van de procedure en met het verlichten van de werkoverlast van de rechtbanken, kan in beginsel worden aanvaard dat de wetgever voorziet in de mogelijkheid om tot een minnelijke schikking in strafzaken te komen terwijl het dossier bij een onderzoeksrechter aanhangig is gemaakt. Het openbaar ministerie zou in dat stadium, in het licht van de resultaten van het gerechtelijk onderzoek, immers over meer elementen kunnen beschikken waardoor het de opportuniteit om een minnelijke schikking in strafzaken voor te stellen beter kan beoordelen.

Zoals in B.9.4 is vermeld, is de onderzoeksrechter na afloop van het gerechtelijk onderzoek niet gemachtigd om te beslissen tot buitenvervolgingstelling of de zaak naar de feitenrechter te verwijzen, aangezien die beslissing enkel tot de bevoegdheid van de onderzoeksgerechten behoort.

Op dezelfde wijze gebieden het recht op een eerlijk proces en de daaraan inherente onafhankelijkheid van de onderzoeksrechter dat aan de strafvordering maar een einde kan worden gemaakt via een minnelijke schikking in strafzaken op voorwaarde dat de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling bij de regeling van de rechtspleging, zoals zij dat in de twee andere hiervoor bedoelde gevallen doet, een toezicht kan uitoefenen op de voorgenomen minnelijke schikking. Dat toezicht kan slechts als een daadwerkelijke rechterlijke controle worden beschouwd indien de beslissing inzake de minnelijke schikking wordt gemotiveerd.

B.11. Bijgevolg, in zoverre het het openbaar ministerie machtigt om via een minnelijke schikking in strafzaken een einde te maken aan de strafvordering terwijl het dossier bij een onderzoeksrechter aanhangig is gemaakt, zonder dat een daadwerkelijke rechterlijke controle op dat voorstel tot minnelijke schikking bestaat, is artikel 216bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op een eerlijk proces en met het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechter, zoals gewaarborgd bij artikel 151 van de Grondwet en bij artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

B.12.1. Het Hof dient nog artikel 216bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering te toetsen in zoverre het bepaalt dat de ' verruimde ' minnelijke schikking ook kan plaatsvinden tijdens de procedure ten gronde, zolang er ' nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken '.

Nadat de bestaanbaarheid van de regeling van de ' verruimde ' minnelijke schikking met de Grondwet en met name met het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechter en het beginsel van de scheiding der machten reeds tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 14 april 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/04/2011 pub. 06/05/2011 numac 2011201824 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten (Parl. St., Senaat, 2010-2011, nr. 5-869/4, pp. 30 en 33-35) ter discussie werd gesteld, is artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering opnieuw gewijzigd bij de wet van 11 juli 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/07/2011 pub. 01/08/2011 numac 2011009542 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek sluiten door de toevoeging, in paragraaf 2, tiende lid, van dat artikel, van een voorwaarde volgens welke de bevoegde rechter op vordering van de procureur des Konings het verval van de strafvordering vaststelt ' na te hebben nagegaan of voldaan is aan de formele toepassingsvoorwaarden van § 1, eerste lid, of de dader de voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd, en het slachtoffer en de fiscale of sociale administratie werden vergoed overeenkomstig § 4 en § 6, tweede lid '. [...] B.12.3. Hoewel de wetgever heeft willen tegemoetkomen aan de bezwaren van ongrondwettigheid die reeds tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 14 april 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/04/2011 pub. 06/05/2011 numac 2011201824 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten waren geuit, is de in het geding zijnde bepaling niet bestaanbaar met de in de prejudiciële vragen vermelde grondwets- en internationaalrechtelijke bepalingen die het recht op een eerlijk proces en de onafhankelijkheid van de rechter waarborgen, nu de wetgever uitdrukkelijk de beoordelingsbevoegdheid van de bevoegde rechter heeft beperkt tot ' de formele toepassingsvoorwaarden van § 1, eerste lid ' en de vraag ' of de dader de voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd, en het slachtoffer en de fiscale of sociale administratie werden vergoed overeenkomstig § 4 en § 6, tweede lid '.

B.12.4. Weliswaar neemt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan dat, wat het recht op een eerlijk proces betreft, een inverdenkinggestelde in het kader van een strafvermindering in ruil voor een schuldbekentenis (plea bargaining), die voldoende vergelijkbaar is met een minnelijke schikking wanneer de strafvordering is ingesteld, kan onderhandelen met het openbaar ministerie in de loop van de strafprocedure ten gronde, maar zulks geldt enkel op voorwaarde dat de inverdenkinggestelde de schikking vrijwillig aanvaardt met het volle besef van de feiten van de zaak en van de juridische gevolgen van een schikking, maar ook op voorwaarde dat de rechter een voldoende controle kan uitoefenen op de inhoud van de schikking en de wijze waarop die werd bereikt (EHRM, 29 april 2014, Natsvlishvili en Togonidze t. Georgië, § 92).

Zodra de feiten aan de strafrechter zijn voorgelegd, kan de weerslag van een minnelijke schikking op de onafhankelijkheid van die rechter, aan wie in beginsel een oordeel over de gegrondheid van de ingestelde vervolging toekomt, derhalve enkel bestaanbaar zijn met het recht op een eerlijk proces en met de daaraan inherente onafhankelijkheid van de rechter op voorwaarde dat de inverdenkinggestelde handelt uit vrije wil en met voldoende kennis van zaken over de inhoud en de gevolgen van een akkoord met het parket, en op voorwaarde dat de bevoegde rechter een volwaardig toezicht kan uitoefenen, zowel wat de proportionaliteit van de voorgenomen minnelijke schikking betreft als wat de wettigheid ervan betreft, inzonderheid de inachtneming van de wettelijke voorwaarden van de minnelijke schikking, vervat in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering, de bindende richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, bedoeld in artikel 151, § 1, van de Grondwet en artikel 143quater van het Gerechtelijk Wetboek, en in voorkomend geval de wetten die de beoordelingsbevoegdheid van het openbaar ministerie in bepaalde gevallen beperken (zie het arrest nr. 182/2004 van 16 november 2004, B.5.1-B.6). Zoals is vermeld in B.10.2, kan dat toezicht slechts als een daadwerkelijke rechterlijke controle worden beschouwd indien de beslissing inzake de minnelijke schikking wordt gemotiveerd.

B.13. In zoverre artikel 216bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering, nadat de strafvordering is ingesteld, een minnelijke schikking mogelijk maakt zolang geen eindvonnis of eindarrest werd gewezen en in zoverre het de rol van de bevoegde rechter beperkt tot het vaststellen van het verval van de strafvordering ' na te hebben nagegaan of voldaan is aan de formele toepassingsvoorwaarden van § 1, eerste lid, of de dader de voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd, en het slachtoffer en de fiscale of sociale administratie werden vergoed overeenkomstig § 4 en § 6, tweede lid ', doet die bepaling op discriminerende wijze afbreuk aan het recht op een eerlijk proces en is zij derhalve niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 151 ervan, met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

B.14. In de in B.11 en B.13 aangegeven mate dienen de eerste en de vierde prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord ».

B.7.2.3. Het Hof heeft beslist om de gevolgen van artikel 216bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering te handhaven tot de bekendmaking van het arrest nr. 83/2016 in het Belgisch Staatsblad, zijnde 1 juli 2016 : « B.24. Rekening houdend met het wettigheidsbeginsel in strafzaken en met de noodzaak om de buitensporige gevolgen van de in B.11 en B.13 gemaakte vaststellingen van ongrondwettigheid te voorkomen voor de procedures waarin de strafvordering is vervallen ingevolge een minnelijke schikking die tot stand is gekomen op grond van de in het geding zijnde bepaling, dienen de gevolgen van die bepaling te worden gehandhaafd tot de dag van de bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad ».

B.7.2.4. Te dezen, aangezien de strafvordering niet is vervallen ingevolge een minnelijke schikking die tot stand is gekomen op grond van de in het geding zijnde bepaling, is de handhaving van de gevolgen waartoe bij het voormelde arrest is beslist, niet van toepassing op de voor de verwijzende rechter hangende zaak.

B.7.3. De omstandigheid dat de in het geding zijnde bepaling, zoals gewijzigd bij de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, bij gebrek aan overgangsbepalingen onmiddellijk van toepassing is op de hangende rechtsgedingen, betreft enkel het stadium van de procedure waarin de procureur des Konings kan voorstellen om een minnelijke schikking in strafzaken te sluiten en niet de omvang van de daadwerkelijke rechterlijke controle van de minnelijke schikking in strafzaken, zoals die controle voortvloeit uit het voormelde arrest nr. 83/2016.

De onmiddellijke toepassing van de in het geding zijnde bepaling houdt derhalve niet in dat aan de verwijzende rechter een wettelijke grondslag om een rechterlijke controle van de minnelijke schikking in strafzaken uit te oefenen, wordt ontzegd.

B.7.4. Een nieuwe wet inzake rechtspleging is onmiddellijk van toepassing op hangende rechtsgedingen, zonder evenwel de geldigheid in het geding te brengen van de handelingen die geldig werden verricht onder de gelding van de vroegere wet (Cass., 17 juni 1971, Arr. Cass., 1971, p. 1049).

De onmiddellijke toepassing van de in het geding zijnde bepaling heeft tot gevolg dat een minnelijke schikking in strafzaken vanaf 29 februari 2016, datum van inwerkingtreding van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, niet langer kan worden voorgesteld door de procureur des Konings wanneer een eindvonnis is gewezen in strafzaken, zonder de minnelijke schikkingen die geldig zijn gesloten onder de gelding van de vroegere wet, evenwel in het geding te brengen.

Daaruit vloeit voort dat de bevoegde rechter, bij de uitoefening van zijn rechterlijke controle, met name de wettigheid van de minnelijke schikking in strafzaken beoordeelt ten aanzien van de wet die van kracht is op het ogenblik dat de minnelijke schikking in strafzaken is voorgesteld door het openbaar ministerie.

B.8. Bijgevolg doet de in het geding zijnde bepaling, bij ontstentenis van een overgangsmaatregel, niet op buitensporige wijze afbreuk aan het beginsel van de voorspelbaarheid van de rechtspleging of aan de legitieme verwachtingen van een categorie van rechtzoekenden.

B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 216bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 98 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, schendt niet de artikelen 12 en 14, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11, van de Grondwet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 31 mei 2018.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^