Etaamb.openjustice.be
Arrest van 09 december 2004
gepubliceerd op 04 februari 2005

Besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden

bron
gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2004031556
pub.
04/02/2005
prom.
09/12/2004
ELI
eli/besluit/2004/12/09/2004031556/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 DECEMBER 2004. - Besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden


Het Verenigd College, Gelet op de ordonnantie van 7 november 2002 betreffende de centra en diensten voor Bijstand aan personen, inzonderheid op de artikelen 7, 8, 13, 14, 16 en 17;

Gelet op het advies van de afdeling instellingen en diensten voor het gezin en de sociale hulpverlening van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, gegeven op 27 januari 2004 en bekrachtigd door het bureau op 3 februari 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van de Leden van het Verenigd College bevoegd voor de Begroting, gegeven op 9 december 2004;

Gelet op het advies 37.519/1/V van de Raad van State, gegeven op 20 juli 2004 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° « ordonnantie » : de ordonnantie van 7 november 2002 betreffende de centra en diensten voor Bijstand aan personen;2° « centrum en dienst » : de centra en diensten in de zin van artikel 3, 3° van de ordonnantie;3° « Ministers » : de leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen;4° « administratie » : de Diensten van het Verenigd College;5° « ambtenaren » : de personeelsleden van de administratie aangesteld bij de inspectiedienst;6° « afdeling » : de afdeling instellingen en diensten voor het gezin en voor de sociale hulpverlening van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;7° « gebruiker » : elke persoon die beroep doet op een centrum of dienst. TITEL II. - Procedure betreffende de voorlopige werkingsvergunning, de erkenning, de weigering en de intrekking van de erkenning en de sluiting van centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden HOOFDSTUK I. - Voorlopige werkingsvergunning

Art. 2.De voorlopige werkingsvergunning bedoeld in artikel 8 van de ordonnantie wordt, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, door de Ministers toegekend.

Art. 3.De organiserende instantie richt aan de Ministers een erkenningsaanvraag vergezeld van een administratief dossier dat volgende stukken omvat : 1° een document met vermelding van de naam van de vertegenwoordigers van de organiserende instantie en de directeur/trice van het centrum of de dienst, ondertekend door voormelde betrokkenen;2° een actueel afschrift van de in het Nederlands en in het Frans opgestelde statuten van het centrum of de dienst alsmede de samenstelling van zijn beheersorganen, zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.Als de organiserende instantie een ziekenfonds, een landsbond van ziekenfondsen of een openbare overheid is zoals bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie, betreft het een afschrift van de beslissing van het bevoegde orgaan dat het centrum of de dienst opricht; 3° a) wanneer het een bestaand centrum of een bestaande dienst betreft : het organogram en de lijst van de tewerkgestelde personen met hun kwalificatie en de werkelijk gepresteerde arbeidsduur tijdens het voorgaande kwartaal;b) wanneer het een centrum of dienst betreft dat/die voor de eerste keer wordt uitgebaat : het organogram en de verbintenis om te voldoen aan de personeelsnormen, op grond van het aantal gebruikers, en om per semester aan de Ministers de lijst over te zenden van de tewerkgestelde personen met hun kwalificatie en de wekelijkse arbeidsduur;4° een plan dat de interne verbindingswegen van het centrum of de dienst en, in voorkomend geval, van zijn antennes aanduidt, alsmede de bestemming van de lokalen en, in voorkomend geval, het aantal bedden in de kamers;5° in voorkomend geval, een afschrift van de overeenkomst die gesloten werd tussen het centrum of de dienst waarvoor de erkenning wordt aangevraagd en de instellingen waarmee een functionele binding moet aangegaan worden overeenkomstig de geldende erkenningsnormen;6° een afschrift van het verslag opgesteld door de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulpverlening van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de brandveiligheid van het centrum of de dienst. Dit verslag mag niet ouder zijn dan zes maanden op het ogenblik van de indiening van de aanvraag; 7° een bewijs van goed zedelijk gedrag van de directeur en van het personeel van het centrum of de dienst, dat niet ouder mag zijn dan één maand op het tijdstip van de indiening van de aanvraag;8° een document met onder meer de omschrijving van : a) de door het centrum of de dienst nagestreefde doelstellingen;b) de aangewende middelen om die te bereiken;c) de taken van de personeelsleden;d) in voorkomend geval, het profiel van de gehuisveste personen;9° de behoorlijk ingevulde en ondertekende vragenlijst voor de identificatie van het centrum of de dienst, te dien einde afgegeven door de administratie.

Art. 4.Wanneer alle documenten die het administratief dossier bedoeld in artikel 3 samenstellen zijn ontvangen, betekent de administratie aan de organiserende instantie dat de erkenningsaanvraag volledig is.

De ambtenaren behandelen het dossier en vergewissen zich ervan dat het centrum of de dienst kan werken in omstandigheden verenigbaar met de normen waaraan moet worden voldaan en overeenkomstig de inlichtingen vervat in het administratief dossier.

Art. 5.De voorlopige werkingsvergunning wordt toegekend indien aan alle in artikel 3 opgesomde vereisten is voldaan en indien het centrum of de de dienst kan werken in omstandigheden verenigbaar met de normen waaraan moet worden voldaan.

De voorlopige werkingsvergunning is geldig voor een termijn van één jaar en is één keer hernieuwbaar. HOOFDSTUK II. - Erkenning

Art. 6.Tijdens de duur van de voorlopige werkingsvergunning gaan de ambtenaren na of het centrum of de dienst overeenkomstig alle normen werkt waaraan moet worden voldaan.

De ambtenaren stellen uiterlijk zes maanden vóór het einde van de voorlopige werkingsvergunning een verslag op met betrekking tot de erkenningsaanvraag, waarbij zij, in voorkomend geval, hun opmerkingen verduidelijken. Het dossier en dit verslag worden aan de Ministers bezorgd. Het verslag wordt tegelijkertijd aan de organiserende instantie bezorgd, welke over een termijn van één maand beschikt om haar opmerkingen betreffende de inhoud van het verslag bij de Ministers en de afdeling te kennen te geven.

Art. 7.§ 1. De Ministers bezorgen het administratief dossier, de erkenningsaanvraag, de verslagen van de ambtenaren en de desbetreffende opmerkingen van de organiserende instantie aan de afdeling die de aanvraag onderzoekt. § 2. De afdeling brengt binnen drie maanden volgend op de aanhangigmaking een advies uit over de erkenningsaanvraag. Dit advies wordt aan de Ministers en aan de organiserende instantie medegedeeld.

De organiserende instantie beschikt over vijftien dagen om haar opmerkingen aan de Ministers toe te sturen. § 3. Na ontvangst van het advies van de afdeling kunnen de Ministers binnen zes maanden na het verstrijken van de voorlopige werkingsvergunning, ofwel een beslissing tot erkenning formuleren die vervolgens aan de organiserende instantie wordt betekend, ofwel een voorstel tot weigering van erkenning.

Indien de Ministers een voorstel tot weigering van erkenning formuleren, wordt de in de artikelen 11 en 13 omschreven procedure toegepast. § 4. De erkenning wordt verleend voor een termijn van ten hoogste vijf jaar dat kan worden hernieuwd.

Art. 8.Indien de organiserende instantie van een centrum of dienst de vrijwillige sluiting beslist van het centrum of de dienst, wordt deze beslissing medegedeeld aan de Ministers drie maanden vooraleer zij uitwerking heeft. HOOFDSTUK III. - Hernieuwing van de erkenning

Art. 9.§ 1. Met het oog op de hernieuwing van de erkenning wordt door de administratie uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de erkenning een vragenlijst aan de organiserende instantie van het centrum of de dienst toegezonden. Deze vragenlijst dient, behoorlijk ingevuld en ondertekend, binnen dertig dagen na ontvangst te worden teruggestuurd, samen met volgende bescheiden : 1° die welke bedoeld zijn in artikel 3, 1° en 7°;2° die welke bedoeld zijn in artikel 3, 2°, 3°, 4° en 8°, indien er wijzigingen werden aangebracht;3° een nieuw verslag van de brandweer indien : a) het vorige verslag meer dan vijf jaar oud is;b) de gebouwen of de uitrustingen het voorwerp uitmaakten van aanpassingen die de veiligheid in de dienst in het gedrang kunnen brengen. § 2. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de erkenning voorlopig hernieuwd tot de Ministers een beslissing hebben genomen.

Art. 10.De in de artikelen 6 en 7 omschreven procedure is van toepassing op de procedure tot hernieuwing van de erkenning. HOOFDSTUK IV. - Weigering en intrekking van erkenning

Art. 11.Indien uit het in artikel 6 bedoelde onderzoek blijkt dat de erkenningsnormen geheel of gedeeltelijk niet worden nageleefd betekenen de Ministers een voorstel tot weigering van erkenning aan de organiserende instantie en sturen er een afschrift van naar de afdeling. De organiserende instantie licht het personeel in over dit voorstel tot weigering.

Art. 12.Wanneer een centrum of dienst niet meer voldoet aan de erkenningsnormen, betekenen de Ministers een voorstel tot intrekking van erkenning aan de organiserende instantie en sturen er een afschrift van naar de afdeling.

De organiserende instantie licht het personeel in over dit voorstel tot intrekking.

Art. 13.In de gevallen bedoeld in de artikelen 11 en 12 deelt het Secretariaat van de Adviesraad binnen vijftien dagen aan de organiserende instantie de datum mede waarop de zaak zal worden onderzocht en nodigt haar uit om haar opmerkingen te kennen te geven en voor de afdeling te verschijnen, in voorkomend geval bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat of door een derde die houder is van een bijzondere volmacht.

De afdeling onderzoekt het voorstel tot weigering of intrekking van erkenning, ongeacht het gevolg dat aan de uitnodiging tot verschijnen werd gegeven, en deelt haar advies mede aan de Ministers binnen drie maanden na de mededeling van het voorstel.

De beslissing van de Ministers houdende weigering of intrekking van erkenning wordt, binnen vijftien dagen, ter kennis gebracht van de organiserende instantie en van de burgemeester van de gemeente waar het centrum of de dienst is gevestigd. HOOFDSTUK V. - Sluiting

Art. 14.De beslissing van de Ministers houdende weigering of intrekking van erkenning heeft de sluiting van het centrum of de dienst tot gevolg op de datum van de kennisgeving.

Vanaf die dag mogen er geen gebruikers meer in het centrum of de dienst worden ontvangen.

Als de beslissing betrekking heeft op een centrum of dienst dat/die personen huisvest, dient de organiserende instantie ervoor te zorgen dat deze personen binnen drie maanden na de kennisgeving bedoeld in het eerste lid, het centrum of de dienst hebben verlaten.

Art. 15.De organiserende instantie moet de gebruikers alsmede het personeel op de hoogte brengen van de ministeriële beslissing tot weigering of intrekking van erkenning alsmede van de gevolgen van de sluiting van het centrum of de dienst en moet op de gevel van het centrum of de dienst een bericht, overeenkomstig het als bijlage I bij dit besluit gevoegde model, zichtbaar aanplakken met de datum waarop de beslissing uitwerking heeft.

Art. 16.Hoofdstuk IV en de artikelen 14 en 15 zijn van toepassing op de procedure tot sluiting van een centrum of dienst dat/die uitgebaat wordt zonder een voorlopige werkingsvergunning of de erkenning te hebben gekregen.

Art. 17.In geval van onmiddellijke sluiting bij wijze van bewarende maatregel, bedoeld in artikel 11, § 4, van de ordonnantie, deelt het Secretariaat van de Adviesraad binnen vijftien dagen aan de organiserende instantie de datum mede waarop de zaak zal worden onderzocht en nodigt haar uit om haar opmerkingen voor te dragen en voor de afdeling te verschijnen, in voorkomend geval bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat of door een derde die houder is van een bijzondere volmacht.

De afdeling beraadslaagt binnen dertig dagen nadat zij door de Ministers is geadieerd, ongeacht het gevolg dat aan de uitnodiging tot verschijnen wordt gegeven; zij bezorgt binnen vijftien dagen haar advies aan de Ministers die binnen dertig dagen na ontvangst van het advies definitief over de sluiting beslissen. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 18.De beslissing tot toekenning, tot weigering, tot intrekking van erkenning worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

In voorkomend geval moet dit bericht verplicht de datum van de sluiting van het centrum of de dienst vermelden.

Art. 19.De aanvraag tot erkenning, de kennisgevingen, alsmede de procedurehandelingen geschieden per aangetekend schrijven.

Inzake termijnen zijn de artikelen 84 en 88 van het Regentsbesluit van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling Administratie van de Raad van State van toepassing.

TITEL III. - Erkenningsnormen betreffende de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden HOOFDSTUK I. - Algemene normen van toepassing op alle centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden Afdeling 1. - Normen betreffende de eerbiediging van de politieke,

filosofische en godsdienstige overtuigingen van de gebruiker alsmede van zijn privé-leven en van zijn individuele rechten

Art. 20.De centra en diensten ontvangen de gebruiker zonder onderscheid van geslacht of van politieke, culturele, raciale, filosofische, religieuze of seksuele geaardheid. Ze zorgen ervoor dat de opvang en de hulp in het Nederlands of in het Frans aan de gebruikers worden geboden, naargelang van hun taalkeuze.

Art. 21.Elke hulpverlener dient, ongeacht zijn hoedanigheid, bij de opvang en de hulpverlening aan de gebruiker het beroepsgeheim na te leven.

Mits instemming van de gebruiker mag hij deze inlichtingen met andere hulpverleners uitwisselen om samen een gemeenschappelijke opvang uit te bouwen voor de gebruiker.

Art. 22.De centra en diensten moeten een verzekeringscontract voor burgerlijke en beroepsaansprakelijkheid sluiten die de aansprakelijkheid van hun personeel dekt. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwalificatie van het personeel

Art. 23.De centra en diensten moeten aanvullende opleidingen organiseren voor hun personeel, waarvan het programma paritair wordt vastgesteld. Afdeling 3. - Normen betreffende

de nadere regels van beroep van de gebruikers

Art. 24.Alle centra en diensten leggen de procedure vast voor de registratie en de behandeling van de klachten van de gebruikers.

Deze procedure beschrijft de nadere regels voor de indiening van de klachten, voor de beoordeling van hun ontvankelijkheid, voor hun behandeling en voor de mededeling van hun resultaat aan de gebruikers. Afdeling 4. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement

Art. 25.Alle centra en diensten dienen een huishoudelijk reglement op te stellen. Dit reglement en elke latere wijziging ervan worden aan de administratie medegedeeld.

Art. 26.Het huishoudelijk reglement dient onder meer de volgende punten te vermelden : 1° het juridisch statuut van de centra en diensten;2° de opdrachten van de centra en diensten;3° de waarborg van de rechten en plichten van de partijen, met respect voor de waardigheid van de gebruiker en het beroepsgeheim;4° de nadere regels voor het instellen van een beroep door de gebruiker;5° de toegangsuren van de centra en diensten;6° de vermelding van de erkenning van de centra en diensten door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;7° de coördinaten van de administratie en van de Ministers;8° de nauwkeurige personalia van de organiserende instantie en van de directeur. Afdeling 5. - Normen betreffende de veiligheid en de architectuur

Onderafdeling 1. - Veiligheidsnormen

Art. 27.Onverminderd de veiligheidsnormen waaraan ze moeten beantwoorden, moeten de centra en diensten zich tegen brand verzekeren.

Onderafdeling 2. - Architectonische normen

Art. 28.Alle voorzorgen dienen te worden genomen om brandgevaar te beperken

Art. 29.Alle gemeenschappelijke lokalen moeten steeds zindelijk worden gehouden en beantwoorden aan hun bestemming. Afdeling 6. - Normen betreffende

het activiteitenverslag en de boekhouding

Art. 30.De centra en diensten dienen jaarlijks een activiteitenverslag op te stellen, waarvan het model door de Ministers kan worden vastgelegd, na advies van de afdeling.

Dit verslag bevat onder meer de volgende informatie : 1° de doelstellingen van de centra en diensten;2° een analyse van de gebruikers die de centra en diensten regelmatig bezoeken en van de ondervonden problemen;3° het aantal behandelde dossiers;4° de gebruikte methodes en de verkregen resultaten;5° de identificatie van de gebruikte netwerken en van hun bijdrage tot de uitvoering van de opdrachten.

Art. 31.De centra en diensten dienen, vóór 30 april van het jaar dat volgt op het einde van het dienstjaar, de volgende documenten te versturen naar de administratie : 1° een jaarlijks activiteitenverslag;2° een jaarrekening van de ontvangsten en uitgaven, waarvan het model door de Ministers wordt vastgesteld, geviseerd, voor wat betreft de privé-centra en privé-diensten, door een bedrijfsrevisor of een zelfstandige accountant, overeenkomstig de wet 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;3° een begroting of een begrotingsontwerp voor het lopende dienstjaar, waarvan het model door de Ministers kan worden vastgesteld, na advies van de afdeling.Als de organiserende instantie een openbare overheid is zoals bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie, betreft het de door het bevoegde orgaan goedgekeurde begroting; 4° een afschrift van de loonfiches van de gesubsidieerde personeelsleden. HOOFDSTUK II. - Bijzondere normen van toepassing op de centra die dag en nacht instaan voor de dringende maatschappelijke hulpverlening

Art. 32.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen moet het centrum of de dienst dat/die dag en nacht instaat voor de dringende maatschappelijke hulpverlening aan elke persoon die zich in een psychosociale crisis bevindt, in de zin van artikel 3, 3°, a), van de ordonnantie, aan de volgende voorwaarden voldoen. Afdeling I. - Normen betreffende de taken

Art. 33.De centra nemen de volgende opdrachten waar : 1° via een dag- en nachtpermanentie een eerste dringende maatschappelijke hulpverlening aanbieden aan personen die zich in een psychosociale crisissituatie bevinden, door een doorverwijzing in samenwerking met de andere onthaalstructuren of door een onmiddellijke huisvesting in die onthaalstructuren of in het crisiscentrum zelf;2° een residentieel onthaal verschaffen, op korte termijn, aan minstens twintig personen. Afdeling 2. - Normen betreffende de omvang

en de kwalificatie van het personeel

Art. 34.Het centrum beschikt over een directeur die houder is van een universitair diploma of van een diploma van niveau A1, voorzover hij een nuttige ervaring van vijf jaar kan aantonen.

Art. 35.Zowel overdag als 's nachts beschikt het centrum over voldoende personeel om een voortdurende permanentie te kunnen verzekeren.

Te dien einde beschikt het per vier bedden minstens over één voltijds equivalent dat houder is van een diploma van niveau A1.

Art. 36.Het centrum beschikt over minstens één voltijds equivalent voor het administratieve werk alsmede over minstens één voltijds equivalent om de onderhoudswerken uit te voeren. Afdeling 3. - Architectonische normen

Art. 37.Het centrum beschikt over een uitgeruste keuken, een eetzaal, een woonkamer en een badkamer met badkuipen of douches. De sanitaire installaties omvatten tenminste één wc per 10 bedden. Het sanitair moet over een slot beschikken dat van buiten kan worden geopend.

Het centrum telt overigens tenminste één aparte douche en wc voor het personeel.

Het beschikt bovendien over een administratief kantoor en over de nodige onthaalruimtes voor privé-gesprekken.

Art. 38.In de gemeenschappelijke kamers mogen niet meer dan zes bedden staan.

Art. 39.De minimale netto-oppervlakte van de individuele kamers, sanitaire installaties niet meegerekend, bedraagt 8 m2 en 6 m2 per persoon in de gemeenschappelijke kamers.

Art. 40.Dieren mogen geen toegang hebben tot de keukens, tot de eetzaal of tot de lokalen waar het voedsel wordt bewaard. Afdeling 4. - Normen betreffende het vertrouwelijk

dossier en het huishoudelijk reglement

Art. 41.Het centrum maakt voor elke gebruiker, bij zijn eerste aanvraag tot tussenkomst, een vertrouwelijk dossier op.

Dit dossier wordt, onder de verantwoordelijkheid van de directeur van het centrum, in een hiervoor geschikt en gesloten meubel of in een hiertoe voorbehouden en gesloten lokaal bewaard. Indien deze dossiers op de computer verwerkt werden, worden deze gegevens beveiligd.

Art. 42.Het huishoudelijk reglement dient onder meer de volgende punten te vermelden : 1. het tarief van de aangeboden diensten;2. het feit dat de aanwezigheid van dieren toegelaten of verboden is. Het reglement moet op een zichtbare wijze in de onthaalruimte worden opgehangen. HOOFDSTUK III. - Bijzondere normen van toepassing op de centra die zorgen voor een onvoorwaardelijke nachtopvang

Art. 43.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen moet het centrum dat zorgt voor een onvoorwaardelijke nachtopvang met een psychosociale basisbegeleiding, in de zin van artikel 3, 3°, b), van de ordonnantie, aan de volgende voorwaarden voldoen. Afdeling 1. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 44.De centra nemen de volgende opdrachten waar : 1° elke nacht, van 20 tot 8 uur, aan minstens twintig personen in moeilijkheden, onvoorwaardelijk en gratis, nachtopvang en onderdak bieden;2° op verzoek van de gebruiker een niet-directieve luisterbereidheid bieden en de gevraagde informatie verschaffen. Afdeling 2. - Normen betreffende de omvang

en de kwalificatie van het personeel

Art. 45.Het centrum beschikt over een directeur die houder is van een universitair diploma of van een diploma van niveau A1, voor zover hij een nuttige ervaring van vijf jaar kan aantonen.

Art. 46.Het centrum beschikt over voldoende personeel om een permanentie te kunnen verzekeren van 20 tot 8 uur.

Te dien einde beschikt het per acht bedden over minstens één voltijds equivalent dat houder is van een diploma van minimum niveau A2.

Art. 47.Het centrum beschikt over voldoende personeelsleden om het administratief en onderhoudswerk te kunnen verzekeren. Afdeling 3. - Normen betreffende de kwaliteit

van de dienstverlening en de opvang van de gebruikers

Art. 48.De diensten zijn gratis.

Art. 49.De anonimiteit wordt aan de gebruiker gewaarborgd. Afdeling 4. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement

Art. 50.Het huishoudelijk reglement dient onder meer de volgende punten te vermelden : 1. de kosteloosheid van de huisvesting;2. het feit dat de aanwezigheid van dieren toegelaten of verboden is. Het reglement moet op een zichtbare wijze in de onthaalruimte worden opgehangen.

Afdeling. 5. - Architectonische normen

Art. 51.Het centrum beschikt over een slaapzaal, een douche en wc's.

Het centrum telt overigens ten minste een lokaal, één aparte douche en wc voor het personeel.

Art. 52.Het centrum beschikt over voldoende sanitaire installaties. HOOFDSTUK IV. - Bijzondere normen van toepassing op de centra die opvang, huisvesting, psychosociale begeleiding bieden aan volwassenen en aan bepaalde minderjarigen die tijdelijk niet in staat zijn om zelfstandig te wonen, teneinde hen te helpen opnieuw over deze bekwaamheid te beschikken

Art. 53.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen moeten de centra die opvang, huisvesting en psychosociale begeleiding aanbieden aan volwassenen en aan bepaalde minderjarigen teneinde hen te helpen weer autonoom te zijn, in de zin van artikel 3, 3°, c), van de ordonnantie, aan de volgende voorwaarden voldoen. Afdeling 1. - Normen betreffende de taken

Art. 54.De centra nemen de volgende taken waar : 1° aan volwassenen, ontvoogde minderjarigen, minderjarige moeders, zwangere minderjarigen, al dan niet vergezeld van kinderen, die hulp vragen en die tijdelijk niet in staat zijn om zelfstandig te wonen, opvang, huisvesting en psychosociale begeleiding bieden teneinde hen te helpen opnieuw over deze bekwaamheid te beschikken;2° de herintegratie van de gebruikers in de maatschappij bevorderen, onder meer door hen in staat te stellen hun maatschappelijke rechten weer op te nemen;3° minstens tien gebruikers onderdak kunnen bieden. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit

van de dienst en de opvang van de gebruikers Onderafdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 55.Het centrum garandeert gedurende minstens vijftig uren per week de aanwezigheid van een personeelslid belast met het onthaal en de aangepaste hulpverlening.

Onderafdeling 2. - Centra die uitsluitend volwassenen opvangen

Art. 56.Het centrum garandeert aan de gebruikers een contactpermanentie met het personeel, 24 uur op 24, hetzij door een effectieve aanwezigheid ter plaatse, hetzij door het systeem van een telefonische wachtdienst.

Onderafdeling 3. - Centra die volwassenen opvangen al dan niet vergezeld van kinderen

Art. 57.Het centrum garandeert 24 uur op 24 een contactpermanentie met het personeel door middel van een effectieve aanwezigheid ter plaatse.

Art. 58.Het centrum beschikt over een lokaal voor educatieve en recreatieve activiteiten dat afgezonderd is van de woonkamers en bestemd is voor kinderen. De lokalen waar de kinderen verblijven, zijn niet-rokerszones. Afdeling 3. - Normen betreffende de omvang

en de kwalificatie van het personeel

Art. 59.Het centrum beschikt over een directeur die houder is van een universitair diploma of van een diploma van niveau A1, voorzover hij een nuttige ervaring van vijf jaar kan aantonen.

Art. 60.De centra die uitsluitend volwassenen opvangen, beschikken minstens over drie voltijds equivalenten die houder zijn van een diploma van ten hoogste niveau A1.

Art. 61.De centra die tevens volwassenen opvangen die vergezeld zijn van kinderen, beschikken over vijf voltijds equivalenten die houder zijn van een diploma van maximum niveau A1, waarvan één voltijds equivalent gespecialiseerd is in de opvang van kinderen. Afdeling 4. - Normen betreffende het vertrouwelijk dossier

en het huishoudelijk reglement

Art. 62.Het centrum maakt voor elke gebruiker, bij zijn eerste aanvraag tot tussenkomst, een vertrouwelijk dossier op.

Dit dossier wordt, onder de verantwoordelijkheid van de directeur van het centrum, in een hiervoor geschikt en gesloten meubel of in een hiertoe voorbehouden en gesloten lokaal bewaard. Indien deze dossiers op de computer verwerkt werden, worden deze gegevens beveiligd.

Art. 63.§ 1. De centra zijn gemachtigd om aan de gebruikers een financiële bijdrage te vragen in de kosten voor de huisvesting en voor het onderhoud, rekening houdende met de middelen waarover deze beschikken.

Het huishoudelijk reglement bevat verplicht een vermelding met betrekking tot de aangeboden diensten. In voorkomend geval vermeldt het de redenen waarom een volledige of gedeeltelijke vrijstelling van deze financiële bijdrage kan toegekend worden. § 2. Het huishoudelijk reglement vermeldt of dieren toegelaten worden of niet.

Het reglement moet op een zichtbare wijze in de onthaalruimte worden opgehangen. Afdeling 5. - Architectonische normen

Art. 64.De centra beschikken over een uitgeruste keuken, een eetzaal, een woonkamer, een badkamer en sanitair, afgezonderd van de lokalen bestemd voor het personeel.

De centra die kinderen opvangen, beschikken tevens over een voor hen bestemde speelruimte.

Ze beschikken bovendien over een administratief kantoor en over ten minste één onthaalruimte voor privé-gesprekken.

Art. 65.In de gemeenschappelijke kamers mogen niet meer dan twee bedden staan, met uitzondering van de familiekamers waarin er meer mogen staan, binnen de perken van artikel 66.

In de op de datum van inwerkingtreding van dit besluit erkende centra mogen in de gemeenschappelijke kamers drie bedden staan.

Art. 66.De minimale netto-oppervlakte van de individuele kamers, sanitaire installaties niet meegerekend, bedraagt 8 m2 en 6 m2 per persoon in de gemeenschappelijke kamers.

Art. 67.Dieren mogen geen toegang hebben tot de keukens of tot de lokalen waar het voedsel wordt bewaard. HOOFDSTUK V. - Bijzondere normen van toepassing op de diensten die voor de psychosociale, budgettaire of administratieve begeleiding aan huis instaan

Art. 68.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen moeten de diensten die instaan voor de psychosociale, budgettaire of administratieve begeleiding aan huis, in de zin van artikel 3, 3°, d), van de ordonnantie, aan de volgende voorwaarden voldoen. Afdeling 1. - Normen betreffende de taken

Art. 69.De diensten nemen de volgende taken waar : 1° een psychologische, sociale, budgettaire of administratieve begeleiding bieden aan alleenstaanden, koppels en gezinnen die behoefte hebben aan een dergelijke begeleiding om zelfstandig te kunnen blijven wonen;2° aan ten minste tien volwassenen een begeleidingsdienst aanbieden;3° deze begeleiding aanbieden aan personen die de straat of één van de diensten bedoeld in artikel 3, 3°, a) tot c) van de ordonnantie verlaten hebben, alsook eventueel aan personen die dankzij een preventieve begeleiding geen beroep zullen moeten doen op één van deze diensten. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit

van de dienstverlening en de opvang van de gebruikers

Art. 70.De begeleidingen zijn gratis.

Art. 71.De dienst verzekert een intensieve of een onderhoudsbegeleiding.

De intensieve begeleiding omvat gemiddeld één gesprek per week met iedere begeleide persoon of ieder begeleid gezin. Ze streeft ernaar de terugkeer naar een instelling of het verlies van de zelfstandige woongelegenheid te voorkomen.

De onderhoudsbegeleiding omvat gemiddeld één gesprek per maand. Ze streeft ernaar de verworvenheden en de stabiliteit van de gebruiker te handhaven.

De onderhoudsbegeleiding mag niet meer dan de helft uitmaken van de totale begeleiding.

In beide gevallen moet ten minste de helft van gesprekken bij de gebruiker thuis plaatsvinden.

Art. 72.De begeleide persoon of het begeleide gezin dient over een zelfstandige woongelegenheid te beschikken waarvan hij/het geen eigenaar is en die niet onder een sociale of verzorgingsinstelling ressorteert. Deze woongelegenheid moet de gebruiker de mogelijkheid bieden om in omstandigheden van comfort, veiligheid en respect voor de privacy te wonen.

Art. 73.De woongelegenheden mogen zich niet in een gebouwencomplex bevinden waarin enige vorm van sociale residentiële opvang wordt georganiseerd.

Behalve in het geval van sociale woningen is het aantal woongelegenheden in eenzelfde gebouw beperkt tot 10. De Ministers kunnen afwijken van deze beperkingen.

Art. 74.De dienst sluit met elke gebruiker een schriftelijk contract af, waarin de aard, de begeleidingsvoorwaarden, de wederzijdse rechten en verplichtingen van de dienst en van de gebruikers beschreven zijn.

Deze overeenkomst mag niet verbonden zijn met het huurcontract.

Art. 75.De dienst biedt wekelijks, op werkdagen, van maandag tot vrijdag, een permanentie aan van ten minste 10 uur, gedurende welke de gebruikers een personeelslid kunnen contacteren. Buiten deze permanentie kan de gebruiker de dienst tussen 9 en 17 uur contacteren via een antwoordapparaat. Afdeling 2. - Normen betreffende de omvang

en de kwalificatie van het personeel

Art. 76.De dienst beschikt voor twintig gebruikers over één voltijds equivalent dat houder is van een diploma van ten hoogste niveau A1 en over een bijkomende halftijdse medewerker per schijf van tien gebruikers.

Vanaf vijftig gebruikers beschikt het over een halftijdse directeur die houder is van een diploma van universitair niveau of van A1-niveau voor zover hij een nuttige ervaring van vijf jaar kan aantonen. Afdeling 3. - Architectonische normen

Art. 77.De dienst beschikt over een lokaal waarin hij de gebruikers kan ontvangen. Afdeling 4. - Normen betreffende het vertrouwelijk dossier

Art. 78.De dienst maakt voor elke gebruiker, bij zijn eerste aanvraag tot tussenkomst, een vertrouwelijk dossier op.

Dit dossier wordt, onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de dienst, in een hiervoor geschikt en gesloten meubel of in een hiertoe voorbehouden en gesloten lokaal bewaard. Indien deze dossiers op de computer verwerkt werden, worden deze gegevens beveiligd. HOOFDSTUK VI. - Bijzondere normen van toepassing op de diensten die instaan voor de begeleiding van personen die gewoonlijk op straat leven

Art. 79.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen moeten de diensten die voorzien in de begeleiding van personen die gewoonlijk op straat leven, op hun levensterreinen en met eerbiediging van hun vragen, in de zin van artikel 3, 3°, e), van de ordonnantie, aan de volgende voorwaarden voldoen. Afdeling 1. - Normen betreffende de taken

Art. 80.De diensten nemen de volgende taken waar : 1° de daklozen en de straatbewoners aandacht schenken, informatie en psychosociale begeleiding bezorgen, aangepast aan hun leefsituatie en aan hun vragen, met de bedoeling hun leefomstandigheden te verbeteren en gericht op een betere sociale aanpassing;2° deze personen doorverwijzen naar de diensten die het meest aan hun behoeften en vragen voldoen, en dit volledig onafhankelijk van de instellingen;3° informatie bezorgen over de situatie op straat, met respect voor het beroepsgeheim en in het strikte belang van de straatbewoners, om de geïnterpelleerde personen of die welke met deze laatsten in contact komen, de mogelijkheid te bieden hen beter te begrijpen, met het oog op een versterking van de sociale banden en een betere sociale aanpassing;4° informatie bezorgen over de situatie op straat, met respect voor het beroepsgeheim en in het strikte belang van de straatbewoners opdat privé- en overheidsdiensten hun diensten kunnen verbeteren en aanpassen. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit

van de dienst en de opvang van de gebruikers

Art. 81.De diensten zijn gratis.

Art. 82.Op het leefterrein van de daklozen en van de straatbewoners verzekert de dienst per voltijds equivalent een aanwezigheid van minstens 20 uur per week.

Art. 83.De dienst beschikt over een telefoonnummer waar men een personeelslid minstens 10 uur per week kan bereiken, en waar men 24 uur op 24 boodschappen kan achterlaten.

Art. 84.De anonimiteit wordt gewaarborgd aan de straatbewoners die deze wensen te behouden en met wie de dienst in contact komt. Afdeling 3. - Normen betreffende de omvang

en de kwalificatie van het personeel

Art. 85.De dienst beschikt over een directeur die houder is van een universitair diploma of van een diploma van niveau A1, voorzover hij een nuttige ervaring van vijf jaar kan aantonen.

Art. 86.De dienst beschikt over minstens drie voltijds equivalenten die houder zijn van een diploma van minimum niveau A1. Afdeling 4. - Architectonische normen

Art. 87.Het personeel beschikt over minstens één lokaal dat voor hem bestemd is.

TITEL IV. - Subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden HOOFDSTUK I. - Subsidiëringswijze

Art. 88.Binnen de grenzen van de begrotingskredieten en onverminderd het bedrag van de financiële bijdrage van de gebruikers, wordt, overeenkomstig deze Titel, aan de door de Ministers erkende centra en diensten de in artikel 15 van de ordonnantie omschreven subsidie toegekend.

In voorkomend geval wordt de financiële bijdrage van de gebruikers, per type centra en diensten, door het Verenigd College vastgelegd, na advies van de afdeling.

De Ministers bepalen per type centra en diensten het percentage van de kosten voor de voortgezette opleiding van het personeel dat vatbaar is voor subsidiering alsook de functionerings- en uitrustingskosten van deze centra en diensten.

Om hun functies bedoeld in artikel 3, 3°), b), d) en e) van de ordonnantie waar te nemen, mogen de centra en diensten geen financiële bijdrage vragen aan de gebruikers.

Art. 89.De in artikel 88 bedoelde subsidie wordt met maandelijkse voorschotten uitbetaald, die met een twaalfde van de jaarlijkse subsidie overeenstemmen. Ze wordt uitbetaald op de eerste werkdag die volgt op de 25ste van de maand waarvoor ze wordt toegekend.

De jaarlijkse subsidie wordt toegekend naar rata van het door de voorlopige werkingsvergunning of erkenning gedekte aantal maanden.

Art. 90.Uiterlijk op het einde van de tweede maand die volgt op het eerste semester legt het centrum of de dienst aan de administratie een bewijsschrift voor met betrekking tot de aanwending van de tijdens het afgelopen halfjaar toegekende voorschotten; de inhoud van bedoeld stuk wordt door de Ministers bepaald.

Indien dit stuk niet ingediend is, wordt de uitbetaling van de maandelijkse voorschotten vanaf september geschorst.

Art. 91.Jaarlijkss wordt er, op 31 december, op basis van een stuk waarvan de inhoud door de Ministers wordt bepaald, een eindafrekening opgemaakt van de jaarlijkse subsidie; deze wordt vóór 30 april aan de administratie toegezonden.

Bovendien maakt het centrum of de dienst een exemplaar van de jaarrekeningen van het afgelopen jaar alsmede een ontwerp van begroting voor het lopende boekjaar over; voor de privé-centra en -diensten wordt hierbij hetzij een afschrift van het verslag van de bedrijfsrevisor die de jaarrekeningen voor echt heeft verklaard, gevoegd, hetzij een getuigschrift van de externe accountant die ze heeft nagekeken.

Indien die stukken niet ingediend zijn, wordt de uitbetaling van de maandelijkse voorschotten vanaf juni geschorst.

Na kennisgeving aan het centrum of aan de dienst van die eindafrekening en zijn goedkeuring door dit centrum of deze dienst binnen vijftien dagen volgend op de kennisgeving, wordt overgegaan tot de uitbetaling of de terugvordering van de nog verschuldigde of onrechtmatig uitbetaalde bedragen. HOOFDSTUK II. - De functies

Art. 92.Onverminderd de bepalingen van artikel 98 legt het Verenigd College, na advies van de afdeling, de referentienormen vast voor de berekening van het aantal functies die overeenkomstig artikel 16 van de ordonnantie in aanmerking komen voor subsidiëring evenals de subsidiëringschalen die erop van toepassing zijn.

Bij de erkenning bepalen de Ministers, per centrum of dienst, het aantal functies die in aanmerking komen voor subsidiëring overeenkomstig de in het eerste lid vastgelegde normen.

Art. 93.De functies, bedoeld in artikel 92, worden omschreven in de bijlage II bij dit besluit. HOOFDSTUK III. - Subsidiëringsschalen

Art. 94.De in artikel 16, 1°, van de ordonnantie bedoelde subsidiëringsschalen worden, voor de centra en diensten van de privé-sector, overeenkomstig bijlage III bij dit besluit vastgesteld; deze schalen worden aan de spilindex 105,20 gekoppeld.

Voor de centra en diensten die onder de openbare sector ressorteren worden de werkelijke personeelskosten gesubsidieerd tot het maximumbedrag van de subsidiëringsschalen die van toepassing zijn op de centra en de diensten van de privé-sector.

Art. 95.De diensten die in aanmerking komen voor de vaststelling van de in artikel 16, 1°, van de ordonnantie bedoelde geldelijke anciënniteit van de personeelsleden worden bepaald overeenkomstig bijlage IV bij dit besluit. HOOFDSTUK IV. - Andere voordelen

Art. 96.De andere voordelen, waarvan sprake onder artikel 16, 3°, van de ordonnantie, hebben onder meer betrekking op de eindejaarspremie, het vakantiegeld, de haard- of standplaatstoelage, de vervoerkosten, de vergoedingen voor onregelmatige prestaties en de directiepremie, overeenkomstig bijlage V bij dit besluit. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 97.De regelgevende bepalingen die op de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit de financiële bijdrage van de gebruikers regelen, blijven van toepassing tot de inwerkingtreding van de overeenkomstig artikel 88, tweede lid, genomen bepalingen.

Art. 98.De voor 6 december 2002 definitief erkende centra en diensten behouden tijdens een periode van twee jaar, met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit, het aantal functies die in aanmerking komen voor subsidiëring, zoals bedoeld in bijlage VI bij dit besluit.

Indien de centra en diensten na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode een nieuwe erkenning krijgen, behouden ze tijdens de duur van de erkenning minstens het aantal functies die in aanmerking komen voor subsidiëring, zoals bedoeld in bijlage VI bij dit besluit.

TITEL V. - Slotbepalingen

Art. 99.Op gemotiveerde aanvraag van de centra en diensten kunnen de Ministers, na advies van de afdeling, afwijkingen van de door dit besluit vastgestelde architectonische normen toestaan.

Art. 100.Op gemotiveerde aanvraag van de centra en diensten kunnen de Ministers, na advies van de afdeling, afwijkingen van de door dit besluit vastgestelde normen betreffende de kwalificatie van het personeel toestaan.

Art. 101.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 10 april 1952 tot vaststelling van de voorwaarden tot het erkennen van tehuizen voor de zedelijke heraanpassing van jonge vrouwen, en tot het verlenen van subsidies aan die inrichtingen, voor het laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 januari 1977;2° het koninklijk besluit van 3 juli 1970 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder reclasseringsinstellingen voor volwassen de-linquenten en sociaal gehandicapten en in-stellingen voor morele steunverlening aan deze delinquenten en gehandicapten voor Rijkssubsidies in aanmerking komen;3° het koninklijk besluit van 7 februari 1979 tot regeling van de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van de onthaaltehuizen voor bepaalde alleenstaanden;4° het besluit van het Verenigd College van 6 december 2001 houdende vaststelling van de subsidiëringsvoorschriften van centra en diensten voor Bijstand aan personen, indien het op de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden betrekking heeft.

Art. 102.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005.

Art. 103.De Ministers zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 9 december 2004.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Bijlage I Bericht van sluiting Bij beslissing d.d .......................... hebben de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan personen vanaf ............................... de erkenning ingetrokken (of geweigerd) van het centrum of de dienst ........................, genoemd ................................ (in hoofdletters) .............................., gelegen ..............................

Derhalve, mogen de centra en diensten geen gebruikers meer ontvangen.

Zullen alle op heden opgenomen personen tegen ................................... datum van haar definitieve sluiting, het centrum moeten hebben verlaten.

De organiserende instantie, Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkhedente worden gevoegd.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Bijlage II Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden te worden gevoegd.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Bijlage III Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkhedente worden gevoegd.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Annexe III - Bijlage III Echelle de subventionnement 1 - Subsidiëringsschaal 1 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 2 - Subsidiëringsschaal 2 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 3 - Subsidiëringsschaal 3 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 4 - Subsidiëringsschaal 4 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 5 - Subsidiëringsschaal 5 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 6 - Subsidiëringsschaal 6 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 7 - Subsidiëringsschaal 7 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 8 - Subsidiëringsschaal 8 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 9 - Subsidiëringsschaal 9 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 10 - Subsidiëringsschaal 10 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 11 - Subsidiëringsschaal 11 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Echelle de subventionnement 12 - Subsidiëringsschaal 12 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage IV In aanmerking komende diensten en vaststelling van de geldelijke anciënniteit 1. Onverminderd het hiernavolgende punt 2 komen alle diensten die gepresteerd werden in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder publiekrechtelijk statuut, bij een voltijdse of deeltijdse tewerkstelling in een erkend(e) of gesubsidieerd(e) inrichting, centrum of dienst welk(e) ressorteert onder de non-profitsector en gevestigd is in België of in het buitenland, in aanmerking voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van het personeelslid, voor zover de genoemde diensten nuttig zijn voor de uitoefening van de door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie gesubsidieerde functies.2. Inzake de arbeiders en het administratief en boekhoudkundig personeel, worden, voor maximum 10 jaar, alle diensten die gepresteerd werden in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder publiekrechtelijk statuut, bij een voltijdse of deeltijdse tewerkstelling, in België of in het buitenland, in aanmerking genomen, voor zover de genoemde diensten nuttig zijn voor de uitoefening van de bedoelde functies.3. De in aanmerking genomen diensten, bedoeld onder 1.en 2., worden opgeteld en per volle maand in aanmerking genomen; deze welke geen volle maand dekken, worden niet in aanmerking genomen.

Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden te worden gevoegd.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Bijlage V Andere voordelen voor het personeel, onder meer, de eindejaarstoelage, de haard- of standplaatstoelage, de vervoerskosten, de vergoedingen voor onregelmatige prestaties en de directiepremie 1. Er wordt een aanvullende eindejaarstoelage van 161,40 EUR toegekend aan het door de Ministers voor subsidiëring in aanmerking genomen personeel.2. Er wordt een haard-/standplaatstoelage toegekend aan het door de Ministers voor subsidiëring in aanmerking genomen personeel. Deze toelage beloopt jaarlijks 895,10 EUR, nl. 74,60 EUR per maand,voor de werknemers wier jaarlijks brutoloon 19.697,45 EUR niet overschrijdt.

Ze wordt vastgesteld op 447,55 EUR per jaar, nl. 37,29 EUR per maand, voor de werknemers wier jaarlijks brutoloon begrepen is tussen 19.697,45 EUR en 22.456,33 EUR. Deze bedragen worden verminderd naar rata van de door de werknemer effectief gepresteerde werktijd.

De overgang van de ene toelage naar de andere en het wegvallen van de toelage mogen geen vermindering van het jaarlijks brutoloon van de werknemer met zich meebrengen. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke toelage. 3. De vervoerskosten van het gesubsidieerd personeel worden vergoed ten belope van 60 % van de werkelijk gedrage kosten.4. Er worden premies voor onregelmatige prestaties toegekend aan het door de Ministers voor subsidiëring in aanmerking genomen opvoedend, sociaal of arbeiders personeel.Ze worden als volgt toegekend : a) Er wordt een loontoeslag van 26 % berekend op basis van het bruto-uurloon, toegekend voor de prestaties die op zaterdag, van 6 tot 20 uur, worden verricht;b) Er wordt een loontoeslag van 35 % berekend op basis van het bruto-uurloon, toegekend voor de prestaties die tussen 20 uur en 6 uur worden verricht.c) Er wordt een loontoeslag van 56 % berekend op basis van het bruto-uurloon, toegekend voor de prestaties die op zondag en op wettelijke feestdagen, van 0 tot 24 uur, worden verricht.5. Vanaf 1 januari 2001, worden er vier bijkomende verlofdagen toegekend aan de werknemers, gelijkgesteld aan het jaarlijks verlof. Deze maatregel is proportioneel van toepassing op de deeltijdse werknemers. 6. Vanaf 1 januari 2001, wordt een bijkomende betaalde verlofdag, gelijkgesteld aan de feestdagen, toegekend ter gelegenheid van een van de twee gemeenschapsfeesten : op 11 juli, feest van de Vlaamse Gemeenschap of op 27 september, feest van de Franse Gemeenschap.7. Er wordt een premie toegekend aan de gesubsidieerde directeurs.Ze wordt als volgt toegekend : a) De directeurs die houder zijn van een universitair diploma, krijgen een premie van 5 % berekend op basis van hun jaarlijks brutoloon;b) De directeurs die niet-houder zijn van een universitair diploma, krijgen een premie die gelijk is aan het verschil tussen respectievelijk hun barema en het barema van een universitair directeur.8. De voormelde bedragen worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 105,20. Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden te worden gevoegd.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Bijlage VI Functies die in aanmerking komen voor de subsidiëring van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om bij het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkhedente worden gevoegd.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET.

^