Etaamb.openjustice.be
Arrest van 09 mei 2019
gepubliceerd op 31 juli 2019

Besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor noodhulp en inschakeling

bron
gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van brussel-hoofdstad
numac
2019041375
pub.
31/07/2019
prom.
09/05/2019
ELI
eli/besluit/2019/05/09/2019041375/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD


9 MEI 2019. - Besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor noodhulp en inschakeling


Het Verenigd College, Gelet op de ordonnantie van 14 juni 2018 betreffende de noodhulp aan en de inschakeling van daklozen;

Gelet op het advies van de afdeling van de instellingen en diensten van gezin en welzijn van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, gegeven op 23 april 2019 en bekrachtigd door het Bureau op 2 juli 2019;

Gelet op het evaluatieverslag over de impact van onderhavig besluit krachtens de ordonnantie van 23 december 2016 houdende integratie van de handicapdimensie in de beleidslijnen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;

Gelet op het begrotingsakkoord van de leden van het Verenigd College bevoegd voor Financiën en Begroting, gegeven op 9 mei 2019;

Gelet op advies 65.321/1 van de Raad van State, gegeven op 25 maart 2019, in toepassing van artikel 84, § 1, 1ste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid van Bijstand aan personen;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Definitie en berekeningswijze van de termijnen

Artikel 1.Voor de toepassing van onderhavig besluit wordt verstaan onder: 1° "ordonnantie": de ordonnantie van 14 juni 2018 betreffende de noodhulp aan en de inschakeling van daklozen;2° "dienst": een van de diensten bedoeld in artikel 2, 3° tot 8° van de ordonnantie;3° "ministers": het lid of de leden van het Verenigd College dat of die bevoegd zijn voor het beleid inzake Bijstand aan Personen;4° "administratie": de Diensten van het Verenigd College;5° "ambtenaren": de leden van het administratiepersoneel;6° "afdeling": de afdeling van de instellingen en diensten van gezin en welzijn van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;7° "gebruiker": elke persoon die een beroep doet op de centra of die de diensten van straathoekwerk of daklozenronde ontmoet heeft;8° "diensten voor hulp bij het dagelijks leven": betalende of gratis diensten die worden aangeboden door de dagopvangcentra, en die bedoeld zijn om het dagelijks leven van de daklozen en de personen die sociale begeleiding nodig hebben te verbeteren en te bevorderen en om tegemoet te komen aan hun noden.Deze diensten vullen de diensten aan die ter beschikking gesteld worden van daklozen of mensen die sociale begeleiding nodig hebben krachtens artikel 10, § 1 van de ordonnantie; 9° "huisvesting": het gebouw of het deel van het gebouw dat wordt gebruikt of toegewezen voor de huisvesting van een of verschillende gezinnen;10° "vernieuwend project": vernieuwend project dat een nieuwe oplossing biedt voor een bestaand probleem of dat een bestaand project vervolmaakt en optimaliseert en waarvan de doelstellingen bijdragen tot het steunbeleid voor de daklozen in het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest;11° "verantwoordelijke huisvesting": verantwoordelijke persoon voor het winnen en/of creëren van huisvesting, voor het afsluiten van de overeenkomsten, voor de opvolging van de huuraspecten met de verhuurders en de huurders, en voor een verbindingsopdracht;12° "ervaringsdeskundige": persoon die gedurende minimum zes opeenvolgende maanden minstens een gelijkaardige problematiek heeft gekend als het publiek dat een beroep doet op de dienst (leven op straat/noodopvang, geestelijk gezondheidsprobleem, verslavingsprobleem), die hersteld is en die zijn ervaring wenst te delen en die in staat is om die ervaring ten dienste te stellen om anderen te helpen.De hoedanigheid van ervaringsdeskundige wordt geformaliseerd met een verklaring op erewoord; 13° "maatschappelijk werker": werknemer in de sociale sector wiens beroep erin bestaat om mensen in een maatschappelijk kwetsbare situatie te helpen en te begeleiden, en die in het bezit is van een erkend diploma of attest om zijn beroep uit te oefenen;14° "directeur": persoon die instaat voor het beheer van alle activiteiten van een centrum of een dienst;15° "coördinator": persoon die instaat voor de coördinatie van de activiteiten van een centrum of van een dienst;16° "inkomens": arbeidsinkomsten, vervangingsinkomsten, onroerende inkomsten, leefloon of inkomsten uit sociale bijstand.

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit worden de diploma's, getuigschriften, andere titels of relevante ervaring die door de betrokkenen, met inbegrip door onderdanen van andere Lidstaten van de Europese Unie behaald zijn, in acht genomen. § 2. Worden eveneens toegelaten de diploma's en studiegetuigschriften die behaald zijn in overeenstemming met een buitenlandse regeling die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of in toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid bepaald door de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met een van de diploma's of studiegetuigschriften bedoeld in onderhavig besluit. § 3. In afwijking op § 2 worden eveneens de bepalingen van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in acht genomen.

Om de waarde van de voorgestelde beroepskwalificaties te kennen, legt het centrum of de betrokkene die beroepskwalificaties ter advies van de bevoegde overheid voor de erkenning van de beroepskwalificatie voor. De bevoegde overheid kan de erkenning van compenserende maatregelen, een aanpassingsstage of een bekwaamheidsproef afhankelijk maken. § 4. De in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde richtlijnen die de richtlijn als bedoeld in § 3 zouden wijzigen of vervangen, zijn van rechtswege van toepassing behoudens indien ze bepalingen treffen die het voorwerp moeten uitmaken van aanpassingsmaatregelen of ze de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de gedelegeerd bestuur van het Selectiebureau van de federale overheid toegewezen zijn.

Art. 3.§ 1. Wanneer krachtens de bepalingen van onderhavig besluit de verzending van een beslissing of een document via een aangetekend schrijven gebeurt, zal de termijn die toegekend wordt aan de ontvanger beginnen te lopen vanaf de ontvangst van de zending. Indien de ontvanger de zending weigert, begint de termijn te lopen vanaf de weigering. De datum van de poststempel geldt als bewijs, zowel voor de verzending als voor de ontvangst of de weigering. § 2. De datum van ontvangst van de aangetekende zending, die het beginpunt is van de termijn, is niet inbegrepen. De vervaldag wordt binnen de termijn gerekend. Indien deze dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. § 3. De termijnen bedoeld in onderhavig besluit worden opgeschort tussen 1 juli en 15 augustus.

TITEL II. - Procedure betreffende de voorlopige werkingsvergunning, de erkenning, de intrekking van de voorlopige werkingsvergunning of de erkenning, de vernieuwing van de erkenning, de onderbreking van een dienst, de sluiting van de centra HOOFDSTUK I. - De voorlopige werkingsvergunning en de erkenning

Art. 4.De voorlopige werkingsvergunning bedoeld in artikel 30 van de ordonnantie wordt toegekend door het Verenigd College overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 5.§ 1 De organiserende instantie stuurt naar de ministers en tegelijkertijd naar de administratie een erkenningsaanvraag, vergezeld van een administratief dossier dat de volgende documenten bevat: 1° een document dat de naam vermeldt van de vertegenwoordigers van de organiserende instantie en van de directeur/coördinator van de dienst, ondertekend door de voornoemde betrokkenen;2° a) Indien de organiserende instantie een rechtspersoon is zoals bedoeld in artikel 27, 1° tot 5° van de ordonnantie: een kopie van de beraadslaging van het bevoegde orgaan om het centrum of de dienst op te richten;b) Indien de organiserende instantie een rechtspersoon is zoals gedefinieerd in artikel 27, 6° van de ordonnantie: een geactualiseerde kopie van de bekendgemaakte statuten van de dienst, opgesteld in het Frans en het Nederlands, evenals de samenstelling van de beheersorganen, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad;3° a) indien het om een bestaande dienst gaat: het organisatieschema en de lijst van de tewerkgestelde personen, evenals hun kwalificatie en de werkduur die daadwerkelijk werd gepresteerd tijdens het vorig trimester;b) indien het een dienst betreft die voor de eerste keer wordt uitgebaat of een dienst dat voor de eerste keer na de inwerkingtreding van onderhavig besluit een erkenningsaanvraag indient: het organisatieschema en de verbintenis om zich te schikken naar de normen met betrekking tot het personeel en om elk semester aan de ministers de lijst te bezorgen van de tewerkgestelde personen, evenals hun hoedanigheid en de wekelijkse werkduur;4° een plan met daarop de interne verbindingswegen van de dienst en desgevallend zijn antennes, de bestemming van de lokalen en desgevallend het aantal bedden in de kamers;5° desgevallend een kopie van de overeenkomst gesloten tussen de dienst waarvoor de erkenning wordt gevraagd en de instellingen waarmee er een functionele verbinding moet gegarandeerd worden overeenkomstig de geldende erkenningsnormen;6° een kopie van het verslag opgesteld door de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, conform artikel 4 § 2 van de ordonnantie houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, inzake de brandveiligheid van het centrum of de dienst met dien verstande dat dit verslag niet ouder mag zijn dan zes maanden op het ogenblik dat de aanvraag wordt ingediend;7° een document dat in het bijzonder het volgende omschrijft: a) de doelstellingen die nagestreefd worden door de dienst;b) de middelen die ingezet worden om deze te bereiken;c) de diensten die aangeboden worden of die zullen aangeboden worden door de dienst;d) de voorlopige erkenningen of werkingsvergunningen die reeds door het Verenigd College of door een andere instantie aan de dienst zijn toegekend;e) de functiebeschrijvingen van de personeelsleden, met inbegrip van, desgevallend, die van consulent inzake informatiebeveiliging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer, evenals die van verantwoordelijke voor gegevensbescherming;f) de profielen van de gebruikers;g) de eventuele financiële bijdragen die aan de gebruikers gevraagd worden;8° de identificatievragenlijst van de dienst, daartoe afgeleverd door de administratie, zorgvuldig ingevuld en ondertekend;9° een kopie van het samenwerkings- en protocolakkoord betreffende de uitwisseling van gegevens afgesloten met de coördinator van de noodhulpvoorzieningen en de inschakelingsvoorzieningen, of het bewijs dat de dienst daarmee heeft ingestemd;10° de kopie van het register betreffende de activiteiten met het oog op de verwerking van gegevens en waarvoor de dienst verantwoordelijk is;11° desgevallend een kopie van de verklaringen ondertekend door de personen die daadwerkelijk verantwoordelijk zijn voor de verwerking van de identificatiegegevens. § 2. De organiserende instantie houdt een uittreksel uit het strafregister van de directeur/coördinator van de dienst, evenals van het personeel, ter beschikking van de administratie dat minder dan één maand oud is op het ogenblik dat de aanvraag wordt ingediend; § 3. De administratie bezorgt een bewijs dat het dossier werd ontvangen binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst en laat aan de dienst weten of het al dan niet volledig is, en in dat geval welke bijkomende gegevens nog naar de administratie moeten verzonden worden binnen een maximumtermijn van zes maanden.

Na deze termijn geeft de administratie de organiserende instantie kennis van de onontvankelijkheid van haar aanvraag.

Art. 6.Wanneer alle documenten die samen het administratief dossier vormen zoals bedoeld in artikel 5, § 1 ontvangen zijn, laat de administratie aan de organiserende instantie weten dat de erkenningsaanvraag ontvankelijk is.

De ambtenaren behandelen het dossier en verzekeren dat de dienst kan functioneren in omstandigheden die verenigbaar zijn met de erkenningsnormen waaraan het moet voldoen en in overeenstemming met de informatie vermeld in het administratief dossier. Deze informatie wordt vastgelegd in een verslag opgesteld door de bevoegde ambtenaren, nadat deze laatsten een bezoek hebben gebracht aan de dienst.

Art. 7.De voorlopige werkingsvergunning wordt verleend indien werd tegemoetgekomen aan alle vereisten vermeld in artikel 5 en indien het verslag opgesteld door de ambtenaren bevestigt dat de dienst kan functioneren in omstandigheden die verenigbaar zijn met de erkenningsnormen waaraan het moet voldoen. HOOFDSTUK II. - De hernieuwing van de erkenning

Art. 8.§ 1. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de geldigheidsperiode van de erkenning wordt door de administratie een vragenlijst verstuurd naar de organiserende instantie van het centrum met het oog op de hernieuwing van de erkenning. Deze vragenlijst moet zorgvuldig ingevuld en ondertekend worden teruggestuurd binnen dertig dagen na de ontvangst ervan, met de volgende documenten: 1° de documenten bedoeld in artikel 5, § 1, 1° ;2° de documenten bedoeld in artikel 5, § 1, 2°, 3°, 4° en 7°, indien er sinds de laatste erkenningsaanvraag wijzigingen werden aangebracht;3° een nieuw verslag van de brandweer: a) indien het vorig verslag meer dan vijf jaar geleden werd opgesteld;b) indien de gebouwen of de uitrusting het voorwerp uitmaakten van wijzigingen die de veiligheid in het centrum opnieuw in het gedrang kunnen brengen. § 2. De organiserende instantie houdt een uittreksel uit het strafregister van de directeur/coördinator van de dienst, evenals van het personeel, ter beschikking van de administratie dat minder dan één maand oud is op het ogenblik dat de hernieuwingaanvraag wordt ingediend; § 3. De administratie bezorgt een bewijs dat het dossier werd ontvangen binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst en laat aan het centrum weten of het al dan niet volledig is, en in dat geval welke bijkomende gegevens nog naar het bestuur moeten verzonden worden binnen een maximumtermijn van zes maanden. § 4. Indien er aan deze voorwaarden werd voldaan, wordt de erkenning voorlopig verlengd tot het Verenigd College beslist. § 5. De administratie geeft het centrum dat de vragenlijst niet terugbezorgt of terugbezorgt na het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, lid 2 kennis van het feit dat de erkenning niet vernieuwd is.

Art. 9.De procedure bedoeld in artikel 31 van de ordonnantie geldt voor de procedure voor het verlengen van de erkenning. HOOFDSTUK III. - De stopzetting van een dienst, de sluiting van een centrum en het schrappen van de subsidies

Art. 10.De procedure die geldt voor de stopzetting van een dienst, voor de sluiting van een centrum en voor het schrappen van subsidies wordt beschreven in de artikelen 36 tot 38 en 40 van de ordonnantie.

Het bericht van sluiting is overgenomen in bijlage I van dit besluit. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 11.De beslissingen voor het toekennen, het weigeren of het intrekken van een erkenning worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Dit bericht vermeldt de sluitingsdatum van het centrum of dienst.

Art. 12.Het verzenden van de erkenningsaanvraag en van elk procedurestuk verloopt via een aangetekende zending met de post.

TITEL III. - Erkenningsnormen betreffende de centra HOOFDSTUK I. - Algemene normen die gelden voor alle centra Afdeling 1. - Normen betreffende het respect voor de politieke,

filosofische en religieuze overtuigingen van de gebruiker

Art. 13.De centra onthalen de gebruiker zonder onderscheid van politieke, culturele, raciale, filosofische, of godsdienstige overwegingen of van seksuele geaardheid. Zij zorgen ervoor dat de opvang en de hulp in het Frans of in het Nederlands aan de gebruikers worden aangeboden, naargelang hun taalkeuze. Afdeling 2. - Normen betreffende de gegevensverzameling en het sociaal

dossier

Art. 14.Elke interveniënt in de hulp en inschakeling van de gebruiker, in eender welke hoedanigheid, is ertoe gehouden om de regels na te leven inzake het inzamelen van gegevens, het sociaal dossier, het delen van gegevens, het beroepsgeheim, de persoonlijke levenssfeer, evenals inzake de informatieplicht, zoals bedoeld in afdeling 3 van Hoofdstuk 3 van de ordonnantie.

Art. 15.Elk centrum is verplicht om met de coördinator van de noodhulpvoorzieningen en de inschakelingsvoorzieningen een samenwerkings- en protocolakkoord te sluiten betreffende de gegevensuitwisseling, overeenkomstig artikel 77, § 4, van de ordonnantie.

Art. 16.Elk centrum is verplicht om een register bij te houden voor de verwerkingsactiviteiten waarvoor het verantwoordelijk is, overeenkomstig artikel 78, § 2, van de ordonnantie.

Art. 17.Elk centrum is verplicht om de mensen die daadwerkelijk verantwoordelijk zijn voor het verwerken van de identificatiegegevens de verklaring te laten ondertekenen bedoeld in artikel 79, § 3, 4de lid, van de ordonnantie. Afdeling 3. - Normen betreffende de verantwoordelijkheid van het

personeel

Art. 18.De centra zijn verplicht voor hun personeel en bestuurders een verzekeringscontract voor burgerlijke beroepsaansprakelijkheid af te sluiten voor wat betreft de privaatrechtelijke rechtspersonen en de publiekrechtelijke rechtspersonen. Afdeling 4. - Normen betreffende de hoedanigheid van het personeel.

Art. 19.De centra dienen te zorgen voor een voortgezette opleiding voor hun personeel, waarvan het programma paritair wordt opgesteld.

Art. 20.§ 1. Elk centrum beschikt over minstens een halftijdse werkkracht die de functie van directeur of coördinator uitoefent en in het bezit is van een diploma hoger onderwijs van het lange type of een diploma hoger onderwijs van het korte type indien hij of zij over 5 jaar nuttige ervaring beschikt. § 2. De organiserende instantie die over verschillende erkenningen beschikt en waarvan de personeelsnorm opgenomen is in bijlage IV, beschikt bovendien over een bijkomende halftijds equivalent die de functie van directeur of coördinator uitoefent waarvan het aantal door deze bijlage bepaald wordt. Afdeling 5. - Normen betreffende de regels voor beroep van de

gebruikers

Art. 21.Elk centrum bepaalt de registratie- en verwerkingsprocedure voor klachten van gebruikers in zijn huishoudelijk reglement.

Deze procedure beschrijft de regels voor het indienen van klachten, de beoordeling van de ontvankelijkheid ervan, de verwerking ervan en de mededeling van het resultaat ervan aan de gebruikers.

Er moet een klachtenformulier beschikbaar zijn in de informatiebrochures en/of op de website van het centrum, en dit zowel in het Frans als in het Nederlands. Afdeling 6. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement

Art. 22.Alle centra dienen een huishoudelijk reglement vast te stellen, dat opgesteld is in het Frans en het Nederlands. Dit reglement en elke latere wijziging ervan worden aan de administratie meegedeeld.

Art. 23.Het huishoudelijk reglement moet minstens de volgende vermeldingen bevatten: 1° het juridisch statuut van de centra;2° de opdrachten van de centra;3° de waarborging van de rechten en de plichten van de partijen met respect voor de waardigheid van de gebruiker en het beroepsgeheim;4° de regels voor het inzamelen en uitwisselen van gegevens, evenals inzake het sociaal dossier bedoeld in de artikelen 74 tot 85 van de ordonnantie;5° de beroepsmodaliteiten van de gebruiker, met inbegrip van de klachtenprocedure;6° de toegankelijkheidsuren van de centra;7° de voorwaarden voor de financiële bijdrage van de gebruikers, in voorkomend geval;8° de vermelding van de erkenning van de centra door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;9° de gegevens van de administratie en die van de ministers;10° de gegevens van de gewestelijke dienstenintegrator;11° de gegevens van de coördinator van de noodhulpvoorzieningen en de inschakelingsvoorzieningen;12° het sociale noodoproepnummer;13° de gegevens van de Brusselse Controlecommissie;14° de exacte gegevens van de organiserende instantie en van de directeur/coördinator;15° de precieze gegevens van de werknemersorganisaties. Afdeling 7. - Algemene veiligheidsnormen en architecturale normen en

algemene normen inzake de kwaliteit van de diensten Onderafdeling 1. - Veiligheidsnormen

Art. 24.§ 1. Onverminderd de veiligheidsnormen waaraan de centra moeten voldoen, dienen zij zich te verzekeren tegen brandrisico's. § 2. De organiserende instantie moet beschikken over een verslag inzake brandveiligheid van het centrum of dienst dat opgesteld is door de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, krachtens artikel 4 § 2 van de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van een Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp.

Dit verslag moet bevestigen dat de dienst brandveilig is. § 3. Het is verboden om in de vertrekken van de centra te roken, behalve in de specifiek daartoe voorziene rokersruimtes.

Onderafdeling 2. - Architecturale normen

Art. 25.§ 1. De organiserende instanties nemen alle voorzorgsmaatregelen om het brandrisico te beperken in de lokalen van de centra die zij organiseren. § 2. Deze lokalen moeten steeds hygiënisch en net zijn en beantwoorden aan hun bestemming. § 3. Indien een organiserende instantie een dienst organiseert verdeeld over verschillende sites, dan moet elk van die diensten afzonderlijk voldoen aan de architecturale normen bedoeld door onderhavig besluit. § 4. Een organiserende instantie die verschillende diensten organiseert op eenzelfde site mag gemeenschappelijke lokalen voorzien voor de personeelsleden bestemd voor elk van deze diensten.

Art. 26.De organiserende instanties zien erop toe dat de centra die personen in hun vertrekken opvangen, beschikken over toegangen voor personen met een beperkte mobiliteit.

Onderafdeling 3. - Kwaliteitsnormen van diensten

Art. 27.§ 1. Elk centrum moet een kwaliteitsbeleid ontwikkelen dat bedoeld is om op systematische wijze de kwaliteit van de hulp en van de diensten evenals de werking ervan te bepalen, te organiseren, te evalueren en te verbeteren.

Het door de centra ontwikkelde kwaliteitsbeleid moet minstens gericht zijn op de volgende punten: - het verlenen van diensten waarbij respect voor de menselijke waardigheid, de persoon, de persoonlijke levenssfeer, zonder onderscheid van politieke, culturele, raciale, filosofische of godsdienstige overwegingen of van seksuele geaardheid, voor het recht om klacht in te dienen, het recht op informatie en participatie van de gebruiker worden gewaarborgd, tevens rekening houdend met de sociale context van de gebruiker; - de efficiëntie van de verleende diensten evenals van de werking; - de continuïteit van de verleende diensten evenals van de werking. § 2. Elk centrum stelt een vijfjarenprogramma op betreffende de kwaliteit. Dit programma verduidelijkt het kwaliteitsbeleid, het opleidingsbeleid en de evaluatie van de kwaliteit en van de efficiëntie van de hulp die wordt verleend aan de begunstigden.

Hiervoor moet het centrum operationele doelstellingen bepalen die dagelijks moeten nagestreefd worden, evenals indicatoren om deze te kunnen evalueren.

Dit programma wordt vervolgens jaarlijks beoordeeld door de centra en vijfjaarlijks door de administratie. Afdeling 8. - Algemene normen betreffende het activiteitenverslag en

de boekhouding

Art. 28.§ 1. De centra dienen jaarlijks een activiteitenverslag op te stellen, in het Frans of in het Nederlands, waarvan het standaardmodel in bijlage II is opgenomen. § 2. Om de vijf jaar vullen de centra hun activiteitenverslag aan met een beoordeling van het beleid dat in de vorige vijf jaar gevoerd is.

De ministers bepalen de inhoud en de methodologie van deze vijfjaarlijkse aanvulling op het activiteitenverslag.

Art. 29.De centra en diensten moeten de volgende documenten bezorgen aan de administratie, voor 30 april van het jaar volgend op het einde van het boekjaar: 1° Het jaarlijkse activiteitenverslag bedoeld in artikel 28, § 1;2° de jaarrekeningen van het afgelopen jaar, nagekeken, voor de private centra en diensten, door een bedrijfsrevisor of een onafhankelijke boekhouder, in overeenstemming met de wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;3° alsook het bewijs van de neerlegging ervan bij de Ondernemingsrechtbank of de Nationale Bank van België;4° een budget of een ontwerp van budget voor het lopende boekjaar, waarvan het model kan bepaald worden door de ministers, na beoordeling van de afdeling.Indien de organiserende instantie een rechtspersoon is bedoeld in artikel 27, 1° tot 5° van de ordonnantie, moet het budget worden goedgekeurd door de interne bevoegde instantie; 5° een kopie van de loonfiches van de leden van het gesubsidieerde personeel;6° Desgevallend, de vijfjaarlijkse aanvulling op het activiteitenverslag zoals bedoeld in artikel 28, § 2.

Art. 30.§ 1. De centra waarvan de organiserende instantie een rechtspersoon is zoals bepaald in artikel 27, 6° van de ordonnantie en die gesubsidieerd worden door verschillende subsidiërende overheden voor een gecumuleerd bedrag van minstens 200.000 euro, dienen een analytische boekhouding op te stellen. § 2. De centra waarvan de organiserende instantie een rechtspersoon is zoals bepaald in artikel 27, 6° van de ordonnantie en die gesubsidieerd worden door het Verenigd College voor een gecumuleerd bedrag van minstens 500.000 euro, dienen een analytische boekhouding op te voeren. HOOFDSTUK II. - Speciale normen die van toepassing zijn op de centra voor noodopvang

Art. 31.Onverminderd de algemene normen gedefinieerd in Hoofdstuk I van Afdeling III, moet het centrum voor noodopvang, in de zin van artikel 2, 3° van de ordonnantie, voldoen aan de voorwaarden die hierna worden bedoeld. Afdeling 1. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 32.De centra voor noodopvang verzekeren de volgende opdrachten: 1° daklozen op korte of middellange termijn een onvoorwaardelijk en gratis nachtopvang in een veilige omgeving aanbieden;2° via hun dag- of dag-en-nachtpermanentie psychosociale begeleiding bieden aan de gebruiker;3° zonder termijn en/of op vraag van de gebruiker een niet-sturend luisterend oor bieden, de noodzakelijke informatie geven en desgevallend de personen doorverwijzen naar de coördinator van de noodhulpvoorzieningen en de inschakelingsvoorzieningen, of desgevallend naar andere aangepaste structuren na de coördinator van de noodhulpvoorzieningen en de inschakelingsvoorzieningen door middel van het gedeeld sociaal dossier te hebben ingelicht.4° aan de daklozen minstens een maaltijd per dag aanbieden. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit van de dienstverlening

en de opvang van de gebruikers

Art. 33.De noodopvang is minstens open vanaf 20 uur tot 's anderendaags 8 uur.

Art. 34.De noodopvang moet minstens een residentiële opvang voor korte of op middellange termijn kunnen garanderen voor 20 daklozen.

Art. 35.De noodopvang biedt aan elke dakloze vergezeld van zijn kinderen jonger dan 18 jaar de mogelijkheid om te beschikken over bedden in dezelfde kamer. Afdeling 3. - Normen betreffende het aantal en de kwalificatie van het

personeel

Art. 36.Het centrum dat haar opdrachten 24 uur op 24 verzekert, beschikt over voldoende personeel om zowel overdag als 's nachts een permanentie te verzorgen.

Het beschikt daarvoor, per veelvoud van acht bedden, over minstens twee voltijds equivalenten, waarvan er minstens een in het bezit is van een diploma hoger onderwijs van het korte type, waaronder in de volgende vakgebieden: opvoeder, maatschappelijk assistent, assistent psychologie, verpleegkundige of sociaal verpleegkundige;

Het centrum beschikt over voldoende personeel om het administratieve werk te garanderen.

Het centrum beschikt hiervoor per veelvoud van acht bedden over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger secundair onderwijs.

Het centrum beschikt over voldoende personeel om het onderhoudswerk te garanderen.

Het centrum beschikt hiervoor per veelvoud van acht bedden over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma van het lager secundair onderwijs of van een diploma van het hoger secundair beroepsonderwijs.

Het centrum mag afwijkend daarvan ook een beroep doen op een externe onderhoudsdienst, wel rekening houdend met de bepalingen inzake overheidsopdrachten.

Art. 37.Het centrum dat haar opdrachten 12 uur op 24 verzekert, beschikt over voldoende personeel.

Het beschikt daarvoor, per veelvoud van acht bedden, over minstens één voltijds equivalent, waarvan er minstens een halve in het bezit is van een diploma hoger onderwijs van het korte type, waaronder in de volgende vakgebieden: opvoeder, maatschappelijk assistent, assistent psychologie, verpleegkundige of sociaal verpleegkundige Het centrum beschikt over voldoende personeel om het administratieve werk te garanderen.

Het centrum beschikt hiervoor per veelvoud van acht bedden over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger secundair.

Het centrum beschikt over voldoende personeel om het onderhoudswerk te garanderen.

Het centrum beschikt hiervoor per veelvoud van acht bedden over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma van het lager secundair onderwijs of van een diploma van het hoger secundair beroepsonderwijs.

Het centrum mag afwijkend daarvan ook een beroep doen op een externe onderhoudsdienst, wel rekening houdend met de bepalingen inzake overheidsopdrachten. Afdeling 4. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement

Art. 38.Het huishoudelijk reglement omvat verplicht de volgende vermeldingen: 1° het feit dat de huisvesting gratis is;2° het feit of dieren toegelaten of verboden zijn;3° de voorwaarden om in aanmerking te komen voor noodopvang evenals de voorwaarden krachtens dewelke de dakloze mag worden doorgestuurd naar de coördinator van de noodhulpvoorzieningen en de inschakelingsvoorzieningen of desgevallend naar andere aangepaste structuren, na de coördinator van de noodhulpvoorzieningen en de inschakelingsvoorzieningen daarvan op de hoogte te hebben gebracht. Het reglement moet op een zichtbare wijze uitgehangen worden in de leefruimte. Afdeling 5. - Architecturale normen

Art. 39.§ 1. De noodopvang beschikt over een nachtruimte die aan elke dakloze de mogelijkheid biedt om te beschikken over een bed. § 2. De dakloze moet in de nachtruimte kunnen beschikken over een individuele netto oppervlakte van minstens 3 m2.

Art. 40.De noodopvang beschikt over voldoende sanitaire voorzieningen, met inbegrip van, per veelvoud van 14 bedden: - minstens één douche; - minstens één wastafel; - een toilet.

Daarnaast moet de noodopvang minstens beschikken over een afzonderlijk lokaal, een douche en een toilet voor het personeel.

De sanitaire voorzieningen moeten uitgerust zijn met een sluitingssysteem dat van buitenaf ontgrendeld kan worden.

Art. 41.De noodopvang beschikt over een ruimte om maaltijden te bereiden en een aangepaste leefruimte waar de daklozen minstens een maaltijd per dag kunnen krijgen.

Art. 42.De noodopvang biedt aan de gebruiker de mogelijkheid om te beschikken over een telefoon en internettoegang, een bagagekluis of een beveiligd lokaal.

Art. 43.Indien de noodopvang families met kinderen opvangt en huisvest, dient deze te beschikken over een educatieve en recreatieve ruimte, voorbehouden voor kinderen en afzonderlijk van de leefruimtes. HOOFDSTUK III Speciale normen die gelden voor de dagopvangcentra

Art. 44.Onverminderd de algemene normen gedefinieerd in Hoofdstuk I van TITEL III, moet het centrum voor noodopvang, in de zin van artikel 2, 4° van de ordonnantie, voldoen aan de voorwaarden die hierna worden bedoeld. Afdeling 1. - Normen betreffende de opdrachten.

Art. 45.De dagopvangcentra garanderen de volgende opdrachten: 1° via hun dag permanentie opvang aanbieden aan daklozen of mensen die sociale begeleiding nodig hebben;2° psycho-medisch-sociale begeleiding aanbieden en begeleiding voor daklozen of mensen die nood hebben aan sociale begeleiding;3° aan daklozen of mensen die sociale begeleiding nodig hebben minstens één dienst voor hulp bij het dagelijks leven aanbieden in de zin van artikel 1, 8° van onderhavig besluit. De volgende diensten worden gelijkgesteld met diensten voor hulp bij het dagelijks leven: - een maaltijd; - een andere drank dan water; - een douche; - een individuele bagagekluis; - een wasserijdienst; - het ter beschikking stellen van kledij; - verpleegkundige zorgen; - welzijnszorgen; - actie met het oog op de culturele en sociale ontwikkeling; - een ruimte om te rusten; - een dienst die educatieve en pedagogische begeleiding biedt voor gezinnen en kinderen.

Het centrum dat een maaltijddienst aanbiedt, kan een beroep doen op een externe dienst voor het bereiden van de maaltijden, rekening houdend met de bepalingen inzake overheidsopdrachten. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit van de dienstverlening

en de opvang van de gebruikers

Art. 46.Het centrum is voor de gebruikers minstens vier dagen per week open gedurende minstens 5 uur per dag, met of zonder onderbreking, tussen 8 en 20 uur.

Art. 47.Het centrum moet beschikken over minstens 25 plaatsen die de mogelijkheid bieden om daklozen of begeleidingsbehoeftigen op te vangen voor een dag. Afdeling 3. - Normen betreffende de hoedanigheid van het personeel

Art. 48.Het centrum beschikt over voldoende personeel om psycho-medisch-sociale begeleiding te verzorgen.

Het centrum dat over 25 tot 49 plaatsen beschikt, beschikt over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type. Verder beschikt het centrum per veelvoud van 50 plaatsen over minstens een bijkomende halve voltijds equivalent.

Het centrum beschikt over voldoende personeel om administratieve begeleiding van de gebruikers te garanderen.

Het centrum dat over 25 tot 49 plaatsen beschikt, beschikt over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma van het hoger secundair onderwijs. Verder beschikt het centrum per veelvoud van 50 plaatsen over minstens een bijkomende halve voltijds equivalent.

Het centrum beschikt over voldoende personeel om het administratieve werk te garanderen.

Het centrum dat over 25 tot 49 plaatsen beschikt, beschikt over minstens een kwart voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger secundair onderwijs. Verder beschikt het centrum per veelvoud van 50 plaatsen over minstens een bijkomende halve voltijds equivalent.

Het centrum beschikt over voldoende personeel om het onderhoudswerk te garanderen.

Het centrum dat over 25 tot 49 plaatsen beschikt, beschikt over minstens een kwart voltijds equivalent die houder is van een diploma van het lager secundair onderwijs of van een diploma van het hoger secundair beroepsonderwijs. Verder beschikt het centrum per veelvoud van 50 plaatsen over minstens een bijkomende halve voltijds equivalent. Afdeling 4. - Normen betreffende de financiële bijdrage van de

gebruikers

Art. 49.Het dagcentrum mag een financiële bijdrage vragen aan daklozen of mensen die sociale begeleiding nodig hebben voor de volgende diensten voor hulp bij het dagelijks leven: - Een maaltijd; - voedsel (soep, brood, dessert, lichte maaltijd, ...); - een drankje (behalve water); - een douche; - een individuele kluis, naast het beveiligde lokaal; - een wasserijdienst; - een vestiaire waar de prijzen uithangen; - verpleegkundige zorgen; - welzijnszorgen; - een actie met het oog op de culturele en sociale ontwikkeling.

De ministers bepalen de prijzen van de diensten voor hulp bij het dagelijkse leven, alsook de beperkte financiële bijdragen van de gebruikers.

Art. 50.Het centrum controleert de financiële bijdrage van de gebruikers en het feit of ze recht hebben op beperkte bijdragen. De vereiste bewijsdocumenten moeten bewaard worden in het centrum.

Art. 51.De bedragen die overeenstemmen met de financiële bijdrage moeten rechtstreeks betaald worden aan de centra, tegen bewijs van betaling.

Art. 52.Er mag geen toeslag op de financiële bijdrage worden gevraagd aan de gebruikers om de kosten van het centrum inzake zijn werking, de opvang of de activiteiten van de gebruikers en het loon van zijn personeel te dekken.

Art. 53.De centra moeten het afschrift van de betaalbewijzen die zij opstellen ter beschikking houden van de administratie. De ambtenaren zorgen ervoor dat de modaliteiten van de financiële bijdrage die aan de gebruikers gevraagd wordt, in overeenstemming zijn met de bepalingen uit onderhavig besluit. Afdeling 5. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement

Art. 54.Het huishoudelijk reglement omvat verplicht de volgende vermeldingen: 1° het feit dat de diensten gratis zijn, inclusief de gratis toegang tot minstens één dienst voor hulp bij het dagelijks leven;2° het tarief van de andere aangeboden diensten voor hulp bij het dagelijks leven en de eventuele beperkte bijdrage in deze tarieven;3° het feit of dieren toegelaten of verboden zijn. Het huishoudelijk reglement moet op een zichtbare wijze uitgehangen worden in de leefruimte. Afdeling 6. - Architecturale normen

Art. 55.Het centrum beschikt over een leefruimte, voldoende toiletten, een beveiligde kluis of een beveiligd lokaal, een administratief kantoor en minstens een onthaalruimte voor privégesprekken.

Daarnaast moet het centrum minstens beschikken over een afzonderlijk lokaal en toilet voor het personeel.

Art. 56.Het centrum dat maaltijden aanbiedt in het kader van zijn erkenning, moet beschikken over een specifieke ruimte om de maaltijden te bereiden of te bewaren.

In afwijking van het vorige lid moet het centrum dat een beroep doet op een externe dienst voor het bereiden van de maaltijden niet beschikken over een specifieke ruimte voor het bereiden van de maaltijden.

Dieren mogen geen toegang hebben tot de keukens en lokalen waar voedingsmiddelen worden bewaard.

Art. 57.Het centrum dat douches ter beschikking stelt in het kader van zijn erkenning, moet beschikken over minstens vijf douches, afzonderlijk van de lokalen die voorbehouden zijn voor het personeel.

Art. 58.Het centrum dat bagagekluizen ter beschikking stelt in het kader van zijn erkenning, moet beschikken over een lokaal dat daarvoor is ingericht, en dat de toegang voorziet tot voldoende beveiligde bagagekluizen.

Art. 59.Het centrum dat een wasserijdienst aanbiedt in het kader van zijn erkenning moet minstens beschikken over een wasmachine en een droogkast per 25 erkende plaatsen.

Art. 60.Het centrum dat een vestiaire voor de gebruikers aanbiedt in het kader van zijn erkenning moet beschikken over een specifiek lokaal dat daarvoor ingericht is.

Art. 61.Het centrum dat verpleegkundige zorgen en/of welzijnszorgen aanbiedt in het kader van zijn erkenning, moet beschikken over een specifiek lokaal dat aangepast is voor deze zorgen.

Art. 62.Het centrum dat een ruimte aanbiedt om te rusten in het kader van zijn erkenning, moet beschikken over een specifiek lokaal met minstens vijf bedden, opdat de gebruikers er kunnen rusten.

Art. 63.Het centrum dat educatieve en pedagogische begeleiding aanbiedt aan gezinnen en kinderen in het kader van zijn erkenning moet beschikken over een lokaal dat daar specifiek voor ingericht is. HOOFDSTUK IV. - Speciale normen die gelden voor de onthaalhuizen

Art. 64.Onverminderd de algemene normen gedefinieerd in Hoofdstuk I van TITEL III, moet het onthaalhuis, in de zin van artikel 2, 5° van de ordonnantie, voldoen aan de voorwaarden die hierna worden bedoeld. Afdeling 1. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 65.De onthaalhuizen garanderen de volgende opdrachten: 1° aan volwassenen, aan ontvoogde minderjarigen, aan minderjarige moeders, aan minderjarige zwangere vrouwen, al dan niet vergezeld van kinderen, die dit vragen en die tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren om autonoom te wonen opvang, huisvesting en psychosociale begeleiding aanbieden, teneinde hen te helpen om hun autonomie terug te vinden en om de moeilijke periodes door te komen;2° aan de gebruikers een administratieve begeleiding aanbieden die hen in staat stelt om in het bijzonder hun sociale rechten uit te putten;3° maatschappelijke herinschakeling van de gebruikers stimuleren door hen te helpen bij het zoeken van een woning of elke andere oplossing aangepast aan hun noden;4° via het wachtdienstsysteem een contactpunt aanbieden aan de gebruikers;5° aan de gebruikers de mogelijkheid aanbieden om te koken of om elke dag een maaltijd te krijgen;6° aan de gebruikers die het onthaalhuis verlaten begeleiding na residentiële opvang aanbieden, waarvan de duur tot drie maanden beperkt en één maal hernieuwbaar is voor een duur van drie maanden. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit van de dienstverlening

en de opvang van de gebruikers

Art. 66.Het centrum moet beschikken over minstens tien opvangplaatsen.

Art. 67.§ 1 De opvang van de begunstigden moet minstens 50 uur per week verzekerd worden. § 2. Het opvangpersoneel moet in staat zijn om de opdrachten van het huis uit te leggen en een eerste opvang aan te bieden. Een eerste raadpleging moet zonder termijn vastgesteld worden.

Art. 68.§ 1. Buiten de openingsuren voorzien in artikel 67 moet er een telefonisch antwoordapparaat toegankelijk zijn. Dit antwoordapparaat moet duidelijk de modaliteiten voor de toegang tot de dienst en desgevallend tot andere diensten preciseren. § 2. Buiten de openingsuren verzekert het centrum aan zijn bewoners een permanentie van fysiek en/of telefonisch contact met zijn personeel. § 3. Ter ondersteuning van zijn erkenningsaanvraag verantwoordt het centrum de keuze tussen een fysieke wachtdienst, ten minste 5 dagen per week, of telefonische wachtdienst en bezorgt het alle documenten om deze keuze te motiveren.

Het centrum dat tijdens de erkenning of vernieuwing daarvan zijn permanentiemodus wenst te wijzigen, moet de Ministers en de administratie hierover inlichten en alle documenten bezorgen die zijn keuze verantwoorden. § 4. Het centrum dat een telefonische permanentie garandeert, brengt het oproepnummer waarop het kan bereikt worden op een zichtbare manier aan.

Art. 69.§ 1. Het centrum voert een anamnese van de situatie van de gebruiker bij zijn instroom in het onthaalhuis uit. § 2. Een project voor maatschappelijke herinschakeling wordt in overleg met de gebruiker binnen de zeven dagen na de instroom van de gebruiker in het onthaalhuis opgesteld. § 3. Het project voor maatschappelijke herinschakeling wordt iedere drie maanden door het personeel van het centrum in overleg met de gebruiker geëvalueerd. In voorkomend geval wordt een herziening van het actieplan door het centrum geformuleerd waarbij met de situatie van de gebruiker rekening gehouden wordt.

Art. 70.De opvang wordt beperkt tot maximum twee jaar na de datum van instroom van de gebruiker in het onthaalhuis.

Iedere eventuele verlenging van deze termijn moet het voorwerp van een verklaring van het centrum aan de administratie uitmaken. Afdeling 3. - Normen betreffende het aantal en de kwalificatie van het

personeel

Art. 71.Het onthaalhuis dat enkel volwassenen opvangt, beschikt over voldoende personeel om de opvang, de psychosociale en administratieve begeleiding van deze volwassenen te verzekeren.

Hiervoor beschikt het onthaalhuis over minstens vier en een halve voltijds equivalenten die houder zijn van een diploma hoger onderwijs van het korte type, waarvan minstens één maatschappelijk assistent.

Vanaf 20 bedden beschikt het onthaalhuis per veelvoud van 10 bedden over een halve bijkomende voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type.

Art. 72.Het onthaalhuis dat in het bijzonder volwassenen samen met kinderen opvangt, beschikt over voldoende personeel om de opvang, de psychosociale en administratieve begeleiding van deze volwassenen en kinderen te verzekeren.

Hiervoor beschikt het onthaalhuis over minstens vijf en een halve voltijds equivalenten die houder zijn van een diploma hoger onderwijs van het korte type, waarvan minstens één maatschappelijk assistent en een voltijds equivalent die gespecialiseerd is in de opvang van kinderen.

Vanaf 20 bedden beschikt het onthaalhuis per veelvoud van 10 bedden over een halve bijkomende voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type.

Vanaf 50 bedden beschikt het onthaalhuis over één bijkomende voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type en gespecialiseerd is in de opvang van kinderen.

Art. 73.Het onthaalhuis beschikt over voldoende personeel om het administratieve werk te garanderen.

Het onthaalhuis beschikt hiervoor over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger secundair onderwijs.

Vanaf 30 bedden beschikt het onthaalhuis over minstens één voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger secundair onderwijs.

Art. 74.Het onthaalhuis beschikt over voldoende personeel om het onderhoudswerk te garanderen.

Het onthaalhuis beschikt hiervoor over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma van het lager secundair onderwijs of van een diploma van het hoger secundair beroepsonderwijs.

Vanaf 30 bedden beschikt het onthaalhuis over minstens één voltijds equivalent die houder is van een diploma van het lager secundair onderwijs of van een diploma van het hoger secundair beroepsonderwijs.

Art. 75.§ 1. Het onthaalhuis dat werkt met een fysiek wachtdienstsysteem moet over voldoende personeel beschikken om deze wachtdienst te garanderen.

Het onthaalhuis moet hiervoor beschikken over minstens anderhalve voltijds equivalent die houder zijn van een diploma van het hoger secundair onderwijs. § 2. Het onthaalhuis dat werkt met een telefonisch wachtdienstsysteem moet over voldoende personeel beschikken om deze 24 uur op 24 oproepbare wachtdienst te garanderen.

Het onthaalhuis moet hiervoor beschikken over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma van het hoger secundair onderwijs.

Art. 76.Het onthaalhuis beschikt over voldoende personeel om haar opdracht van naverblijf te garanderen.

Het onthaalhuis beschikt hiervoor over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type.

Vanaf 30 bedden beschikt het onthaalhuis over minstens één voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type. Afdeling 4. - Normen betreffende de financiële bijdrage van de

gebruikers

Art. 77.De financiële bijdrage van de gebruikers zal door het Verenigd College bepaald worden nadat het in artikel 15 van de ordonnantie bedoelde overleg georganiseerd is. Dit overleg moet binnen de zes maanden na de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad plaatsvinden. Afdeling 5. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement.

Art. 78.Het huishoudelijk reglement omvat verplicht de volgende vermeldingen: 1° het feit dat de diensten bedoeld in artikel 14, § 4 van de ordonnantie gratis zijn;2° het tarief van de aangeboden diensten.In voorkomend geval vermeldt het reglement de redenen waarom een volledige of gedeeltelijke vrijstelling van deze financiële bijdrage kan worden toegekend; 3° de persoonlijke financiële bijdrage van de gebruikers;4° het feit of dieren toegelaten of verboden zijn; Het huishoudelijk reglement moet zichtbaar worden uitgehangen in de lokalen van het centrum. Afdeling 6. - Architecturale normen

Art. 79.Het onthaalhuis dat kinderen opvangt, moet beschikken over een lokaal voor educatieve en recreatieve activiteiten voorbehouden voor kinderen, afzonderlijk van de leefruimtes. Een ander lokaal dat aan de zorgen voor kinderen aangepast is, wordt eveneens voorzien.

Art. 80.Het onthaalhuis dat kinderen opvangt, beschikt over gezinskamers die de mogelijkheid bieden om volwassenen vergezeld van kinderen samen onderdak te bieden in één of meerdere kamers, binnen de perken van artikel 84.

Art. 81.Het onthaalhuis beschikt over voldoende sanitaire voorzieningen, inclusief een douche, een wasbak en verschillende toiletten per soort voorziening. Het opvangtehuis is uitgerust met minstens één toilet voor tien begunstigden.

Art. 82.Het onthaalhuis beschikt over een telefoon, een bagagekluis of een beveiligd lokaal dat de gebruikers de mogelijkheid biedt om hun spullen te deponeren, en een leefruimte.

Het beschikt daarnaast over minstens één onthaalruimte voor privégesprekken.

Art. 83.De gemeenschappelijke kamers mogen slechts twee bedden tellen, met uitzondering van gezinskamers die er meer mogen tellen, binnen de perken van artikel 84.

In afwijking van het eerste lid mogen in de erkende centra, krachtens het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de gemeenschappelijke kamers drie bedden bevatten.

Art. 84.De minimale netto oppervlakte van de individuele kamers bedraagt zonder de sanitaire voorzieningen 8 m2; de oppervlakte bedraagt 6 m2 per persoon in de gemeenschappelijke kamers, met uitzondering van de gemeenschappelijke kamers met bedden voor baby's die genieten van een netto oppervlakte van 3 m2.

Art. 85.Het onthaalhuis beschikt over een ingerichte keuken en een woonkamer.

Art. 86.Wanneer het onthaalhuis over een wasplaats beschikt, wordt erop toegezien dat dit lokaal zo is ingericht dat de geur en dampen ervan de andere functies van het centrum niet verstoren. Er wordt op toegezien dat het propere en het vuile circuit gescheiden blijven.

Art. 87.Het onthaalhuis beschikt over een voldoende aantal afzonderlijke ruimten die voorbehouden zijn: 1° voor het personeel, met inbegrip van het nachtpersoneel in voorkomend geval;2° voor het beheer van het onthaalhuis. HOOFDSTUK V. - Speciale normen die gelden voor de centra voor thuisbegeleiding voor het behouden van de woning

Art. 88.Onverminderd de algemene normen gedefinieerd in Hoofdstuk I van TITEL III moet de dienst voor thuisbegeleiding voor het behouden van de woning in de zin van artikel 2, 6° van de ordonnantie voldoen aan de voorwaarden die hierna worden bedoeld. Afdeling 1. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 89.De centra voor thuisbegeleiding voor het behouden van de woning garanderen de volgende opdrachten: 1° diensten aanbieden aan alleenstaanden, koppels of gezinnen;2° een psychosociale begeleiding aanbieden om de begeleidingsbehoeftigen te helpen terug zelfstandig te worden of moeilijke tijden te doorstaan;3° budgetbegeleiding aanbieden om de begeleidingsbehoeftige te helpen om zijn budget te beheren, desgevallend door samen te werken met instellingen die bemiddelen voor deze mensen en die erkend zijn krachtens de ordonnantie van 7 november 1996 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling;4° administratieve begeleiding aanbieden om de begeleidingsbehoeftigen te helpen om opnieuw zijn sociale rechten uit te putten, om zijn huisvesting te behouden of om huisvesting te zoeken; Afdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit van de dienstverlening

en de opvang van de gebruikers

Art. 90.Het centrum moet minstens zijn diensten kunnen aanbieden aan twintig gebruikers die elk de overeenkomst bedoeld in artikel 93 hebben ondertekend. De ministers stellen de modaliteiten vast voor de controle op deze kwantitatieve norm.

Art. 91.De sociale thuisbegeleiding wordt aangeboden aan de begeleidingsbehoeftige en aan hun gezin, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de begeleidingsbehoeftige moet erom vragen;2° de begeleidingsbehoeftige moet beschikken over een woning die niet onder een zorginstelling valt;3° de woning mag niet gelegen zijn in een gebouw of een gebouwencomplex waar er op eender welke manier residentiële maatschappelijke opvang georganiseerd wordt;4° behalve in het geval van sociale woningen wordt het aantal woningen in eenzelfde gebouw beperkt tot 10.De ministers kunnen van deze grens afwijken; 5° de woning van de begeleidingsbehoeftige moet in het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelegen zijn.

Art. 92.Het centrum garandeert een intensieve begeleiding of een ondersteunende begeleiding.

De intensieve begeleiding omvat gemiddeld een wekelijks gesprek met elke begeleide persoon of het begeleide gezin. Ze is bedoeld om terugkeer naar een instelling of het verlies van zelfstandige huisvesting te voorkomen.

De ondersteunende begeleiding omvat gemiddeld een maandelijks gesprek.

Ze is bedoeld om de verworvenheden en de stabiliteit van de gebruiker te verzekeren.

De intensieve begeleiding moet meer dan de helft uitmaken van de totale begeleiding In ieder geval zal minder dan de helft van de gesprekken in het centrum plaatsgrijpen.

Art. 93.§ 1. Het centrum sluit met elke gebruiker een schriftelijke overeenkomst waarin de aard en de regels voor begeleiding en de wederzijdse rechten en plichten van het centrum en van de gebruiker omschreven zijn.

Deze overeenkomst mag niet aan de huurovereenkomst gebonden zijn.

Een model van overeenkomst is in bijlage III bij onderhavig besluit gevoegd. § 2. Het centrum voert een anamnese van de situatie van de gebruiker uit bij zijn eerste onderhoud. § 3. De overeenkomst wordt regelmatig door het personeel van het centrum in overleg met de gebruiker geëvalueerd. In voorkomend geval wordt een herziening van de overeenkomst door het centrum geformuleerd waarbij met de situatie van de gebruiker rekening gehouden wordt.

Art. 94.De dienst die aan de gebruiker aangeboden wordt, is beperkt tot maximum vijf jaar na de datum van ondertekening van de overeenkomst bedoeld in artikel 93.

Iedere eventuele verlenging van deze termijn moet het voorwerp van een verklaring van het centrum aan de administratie uitmaken.

Art. 95.De dienst verzekert een wekelijkse permanentie, tijdens de werkdagen, van maandag tot vrijdag, van minstens 10 uur, en tijdens de welke de gebruikers contact kunnen opnemen met een personeelslid.

Buiten deze permanentie kan de gebruiker dankzij een door het centrum ingevoerd berichtensysteem met de dienst contact opnemen. Afdeling 3. - Normen betreffende het aantal en de kwalificatie van het

personeel

Art. 96.Het centrum beschikt over voldoende personeel om de psychosociale begeleiding, de budgetbegeleiding en de administratieve begeleiding te garanderen.

Hiervoor beschikt het over minstens één voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type dat leidt tot de graad van maatschappelijk assistent.

Vanaf 30 gebruikers beschikt het centrum per veelvoud van 10 gebruikers over één halve voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type dat leidt tot de graad van maatschappelijk assistent.

Vanaf 60 gebruikers beschikt het centrum per veelvoud van 20 gebruikers over één voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type dat leidt tot de graad van maatschappelijk assistent.

Art. 97.Het centrum beschikt over voldoende personeel om het administratieve werk en het onderhoudswerk te doen.

Het centrum dat zijn diensten aan minstens 50 gebruikers aanbiedt beschikt hiervoor over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma van het lager secundair onderwijs of van een diploma van het hoger secundair beroepsonderwijs.

Het centrum dat zijn diensten aan minstens 80 gebruikers aanbiedt beschikt hiervoor over minstens een halve bijkomende voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger secundair onderwijs. Afdeling 4. - Architecturale normen

Art. 98.Het centrum beschikt over een lokaal waar het de gebruikers kan onthalen, waaronder minstens één onthaalruimte die nodig is voor privégesprekken. Deze ruimte staat los van de ruimtes die voorbehouden zijn voor het personeel van het centrum. HOOFDSTUK VI Speciale normen die gelden voor de Housing First-centra

Art. 99.Onverminderd de algemene normen gedefinieerd in Hoofdstuk I van TITEL III, moet het Housing First-centrum, in de zin van artikel 2, 7° van de ordonnantie, voldoen aan de voorwaarden die hierna worden bedoeld. Afdeling 1. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 100.Het Housing First-centrum garandeert de volgende opdrachten: 1° huisvesting zoeken voor daklozen;2° zijn diensten aanbieden aan daklozen die op straat leven of in een noodopvang en die op straat geleefd hebben of in een noodopvang tijdens minstens zes maanden gedurende de voorbije twee jaar of tijdens minstens een jaar gedurende de voorbije drie jaar, en die zowel psychische, medische als sociale problemen hebben;3° aan de daklozen die zij ontmoeten huisvesting aanbieden die voldoet aan de normen inzake gezondheid en uitrusting van woningen zoals vastgesteld in de ordonnantie van 17 juli 2003 houdende de Brusselse Huisvestingscode, ofwel door hen te begeleiden bij het afsluiten van een huurovereenkomst met een derde eigenaar, ofwel door met de dakloze een huurovereenkomst of een onderhuurovereenkomst te sluiten;4° zorgen voor intensieve begeleiding en ondersteuning van deze gebruikers;5° zorgen voor een begeleiding bij het zoeken naar een meer aangepaste en duurzame huisvesting.

Art. 101.De intensieve en ondersteunende begeleiding bestaat uit: 1° psychosociale begeleiding om de gebruiker te helpen terug zelfstandig te worden of moeilijke tijden te doorstaan;2° budgetbegeleiding om de gebruiker te helpen om zijn budget te beheren, desgevallend door samenwerkingen aan te gaan met schuldbemiddelingscentra;3° administratieve begeleiding om de gebruiker te helpen zijn sociale rechten opnieuw te verkrijgen of om werk te vinden;4° aangepaste medische en/of psychologische begeleiding;5° begeleiding met het oog op het beperken van de risico's. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit van de dienstverlening

en de opvang van de gebruikers

Art. 102.De Housing First-diensten zijn gratis, met uitzondering van de huur die het centrum mag innen overeenkomstig de regels bedoeld in artikel 113, of van de huur die wordt ontvangen door een derde eigenaar.

Art. 103.Het centrum moet zijn diensten kunnen aanbieden aan minstens 24 gebruikers.

De ministers stellen de modaliteiten vast voor de controle op deze kwantitatieve norm.

Art. 104.Het centrum dat een beroep doet op de diensten van een ander centrum voor de diensten bedoeld in artikel 24, § 1, 1° tot 5, van de ordonnantie, stelt een document op dat de lijst bevat van de centra waarmee het samenwerkt, evenals hun respectieve functies.

Art. 105.Het centrum voert een anamnese van de situatie van de gebruiker uit bij zijn inschrijving.

Art. 106.§ 1. Het centrum sluit met elke gebruiker een schriftelijke overeenkomst waarin de aard en de regels van de Housing First-dienst evenals de wederzijdse rechten en plichten van de dienst en van de gebruiker beschreven worden. § 2. Deze overeenkomst wordt gesloten en treedt in werking uiterlijk op de datum van de inwerkingtreding van de huur- of de onderhuurovereenkomst voor de woning. § 3. Indien iemand vraagt om de begeleiding stop te zetten indien de zorg wordt overgenomen door een andere structuur of indien deze persoon elk contact verbreekt met het multidisciplinair team, behoudt deze persoon het recht om deze begeleiding opnieuw te laten opstarten, op voorwaarde dat de begeleiding door het centrum afgesloten is en dat dit de nadere regels voor heropstart van deze begeleiding bepaalt. § 4. Indien het aantal mensen van wie de overeenkomst voor begeleiding wordt opgeschort meer bedraagt dan vijftien procent van de begeleidingscapaciteit, brengt het centrum onmiddellijk de administratie op de hoogte.

Art. 107.De Housing First-overeenkomst wordt jaarlijks door het personeel van het centrum in overleg met de gebruiker geëvalueerd.

Indien nodig wordt een tussentijdse herziening van de overeenkomst door het centrum geformuleerd waarbij met de situatie van de gebruiker rekening gehouden wordt.

Art. 108.Het centrum sluit, tenzij ze zich onder zijn leden bevinden, een samenwerkingsovereenkomst af met minstens een van deze categorieën van instellingen of diensten: 1° een zorginstelling die psychiatrische zorg verzekert;2° een dienst voor druggebruikers of verslavingsproblematiek;3° een dienst voor geestelijke gezondheidszorg;4° iedere andere sociale dienst die zinvol is in het kader van het netwerken.

Art. 109.Het centrum is gedurende minstens tien uur per week telefonisch bereikbaar en voert een contact- of boodschappensysteem in waardoor de begunstigde 24 uur op 24 een boodschap kan achterlaten. Afdeling 3. - Normen betreffende het aantal en de kwalificatie van het

personeel

Art. 110.Het centrum beschikt over voldoende personeel om de psychosociale begeleiding, de budgetbegeleiding, de administratieve, medische en/of psychologische begeleiding te garanderen.

Hiervoor beschikt het centrum over een multidisciplinair team dat bestaat uit minstens drie voltijdse equivalenten die de functie van psychosociaal werker uitvoeren waarvan er twee houder zijn van een diploma hoger onderwijs van het korte type en één houder is van een diploma van hoger onderwijs van het lange type, of van ervaringsdeskundige.

Het centrum beschikt per veelvoud van acht bijkomende gebruikers over minstens één voltijds equivalent die de functie van psychosociaal werker uitvoert en houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type of van ervaringsdeskundige.

Art. 111.Het centrum beschikt over voldoende personeel om het zoeken naar en aanbieden van woningen te garanderen.

Hiervoor beschikt het centrum over minstens één voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type en de functie van huisvestingsverantwoordelijke uitoefent.

Art. 112.Het centrum beschikt over voldoende personeel om het administratieve, financiële en logistieke werk te garanderen.

Het centrum dat zijn diensten aan minstens 40 gebruikers aanbiedt, beschikt hiervoor over minstens één voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger secundair onderwijs.

Het centrum dat zijn diensten aan minstens 56 gebruikers aanbiedt, beschikt over minstens twee bijkomende voltijds equivalenten die houder zijn van een diploma hoger secundair onderwijs. Afdeling 4. - Normen betreffende de financiële bijdrage van de

gebruikers

Art. 113.Een bijdrage in de huur kan aan de begunstigde gevraagd worden wanneer de Housing First-centrum met hem of haar een huur- of onderhuurovereenkomst afsluit. Deze bijdrage in de huur zal in geen geval hoger mogen zijn dan de normale huurwaarde van de woning.

Art. 114.De centra moeten het afschrift van de betaalbewijzen die zij opstellen ter beschikking houden van de administratie. De ambtenaren vergewissen zich ervan dat de huurprijzen die toegepast worden door de Housing First-diensten in overeenstemming zijn met de bepalingen van onderhavig besluit. Afdeling 5. - Architecturale normen

Art. 115.Het centrum beschikt over een lokaal, en over sanitaire voorzieningen voor zijn personeel. HOOFDSTUK VII. - Speciale normen die van toepassing zijn op het straathoekwerk en de daklozenronde

Art. 116.Onverminderd de algemene normen gedefinieerd in Hoofdstuk I van TITEL III moeten het straathoekwerk en de daklozenronde in de zin van artikel 2, 8° van de ordonnantie voldoen aan de voorwaarden die hierna worden bedoeld. Afdeling 1. - Normen betreffende de opdrachten.

Art. 117.§ 1. De opdrachten van het straathoekwerk en van de daklozenronde bestaan uit noodopdrachten en/of inschakelingsopdrachten. § 2. De noodopdrachten van de centra zijn de volgende : 1° zich op het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest begeven om te voorzien in de primaire behoeften van de daklozen en hen desgevallend begeleiden naar noodopvangvoorzieningen;2° bijstand verlenen aan daklozen;3° basiszorg verstrekken;4° daklozen informeren; § 3. De inschakelingsopdrachten van de centra zijn de volgende: 1° zich op het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest begeven om te voorzien in de behoeften van de daklozen en hen desgevallend te begeleiden naar geschikte centra;2° daklozen personen en personen die gewoonlijk op straat leven een luisterend oor, informatie en een psychosociale begeleiding bieden aangepast aan hun ervaringswereld en op hun vraag, met het oog op de verbetering van hun leefomstandigheden en een betere maatschappelijke herinschakeling;3° deze personen doorverwijzen naar de voor hun behoeften en vragen meest geschikte diensten zonder institutionele belangenbehartiging.In dit kader kan het centrum meewerken aan het netwerken, hulp en zorg verlenen of dit organiseren of coördineren; 4° informatie bezorgen over de situatie op straat, rekening houdend met het beroepsgeheim en in het strikte belang van de daklozen, om geïnterpelleerde burgers of burgers in contact met hen in staat te stellen hen beter te begrijpen teneinde sociale banden te scheppen en om tot een betere maatschappelijke integratie te komen;5° informatie bezorgen over de situatie van de daklozen, rekening houdend met het beroepsgeheim en in het strikte belang van deze personen, om de privé- en openbare instellingen in staat te stellen hun diensten te verbeteren en aan te passen;6° basiszorg verstrekken. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit van de dienstverlening

en de opvang van de gebruikers

Art. 118.De diensten verstrekken hun rechtstreekse hulp op straat aan de daklozen gedurende minstens 20 uren per week en per voltijds equivalent.

Art. 119.De dienst is telefonisch bereikbaar gedurende minstens 10 uren per week en voert een contact- of berichtensysteem in waardoor de begunstigde 24 uur op 24 een bericht kan achterlaten. Afdeling 3. - Normen betreffende het aantal en de kwalificatie van het

personeel

Art. 120.Het centrum beschikt over voldoende personeel om zijn informatie- en sensibiliseringsopdracht uit te voeren.

Het centrum beschikt hiervoor over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type.

Het centrum dat zijn diensten aan minstens 1000 gebruikers aanbiedt, beschikt hiervoor over minstens één voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type.

Art. 121.Het centrum beschikt over voldoende personeel om zijn medische en sociale coördinatie opdracht te garanderen.

Het centrum beschikt hiervoor over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type.

Art. 122.Het centrum beschikt over voldoende personeel om het straathoekwerk te garanderen.

Het beschikt hiervoor over minstens vier voltijds equivalenten die houder zijn van een diploma hoger onderwijs van het korte type.

Het centrum dat zijn diensten aan minstens 800 gebruikers aanbiedt, beschikt per veelvoud van 200 gebruikers over één bijkomende voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger onderwijs van het korte type.

Art. 123.Het centrum beschikt over voldoende personeel om het administratieve werk te garanderen.

Het centrum beschikt over minstens een halve voltijds equivalent die houder is van een diploma hoger secundair onderwijs.

Het centrum dat zijn diensten aan minstens 1400 gebruikers aanbiedt, beschikt over minstens één voltijds equivalent die houder is van een diploma van het hoger secundair beroepsonderwijs. Afdeling 4. - Architecturale normen

Art. 124.De centra beschikken over een lokaal en over sanitaire voorzieningen voor zijn personeel. HOOFDSTUK VIII. - Afwijkingen van de erkenningsnormen

Art. 125.De ministers kunnen afwijkingen toestaan betreffende de architecturale normen, betreffende de normen voor de kwaliteit van de dienstverlening en het onthaal van de gebruikers, betreffende de normen inzake de kwalificatie van het personeel, evenals betreffende de normen met betrekking tot de financiële bijdrage van de gebruikers die vastgesteld zijn in onderhavig besluit.

Art. 126.De organiserende instantie van het centrum stuurt een gemotiveerde afwijkingsaanvraag naar de ministers en, tegelijkertijd, naar de administratie.

Deze aanvraag verduidelijkt de normen waarvan het centrum wenst af te wijken, de redenen waarom het centrum zich niet kan schikken naar de erkenningsnormen en dient, in voorkomend geval, vergezeld te gaan van elk document dat de afwijkingsaanvraag kan verantwoorden.

Art. 127.§ 1. De afwijkingsaanvraag wordt samen ingediend met een erkenningsaanvraag of met een aanvraag om de erkenning te verlengen.

In dat geval wordt ze tezelfdertijd als het dossier voor erkenning of voor vernieuwing van de erkenning, in overeenstemming met artikel 31 van de ordonnantie, onderzocht. § 2. Deze aanvraag kan ook worden ingediend tijdens de geldigheidsperiode van de voorlopige werkingsvergunning of tijdens de geldigheidsperiode van de erkenning, op voorwaarde dat uitzonderlijke omstandigheden dit verantwoorden en dat de afwijking beperkt is in de tijd.

In dat geval wordt de aanvraag door de administratie onderzocht die aan de Adviesraad onmiddellijk kennis van dit verzoek geeft. Het dossier is bij de Adviesraad aanhangig gemaakt vanaf de kennisgeving van de afwijkingsaanvraag en beraadslaagt binnen de dertig dagen na de aanhangigmaking. Het maakt binnen de vijftien dagen zijn advies aan de ministers over die definitief binnen de vijftien dagen na ontvangst van het advies een uitspraak doen.

TITEL IV. - Subsidiëring van de centra HOOFDSTUK I. - Subsidiëringswijze

Art. 128.Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten en overeenkomstig de programmering bedoeld in artikel 90 van de ordonnantie kan de subsidie zoals gedefinieerd in artikel 41 van de ordonnantie door de ministers toegekend worden aan de centra die erkend zijn of een voorlopige werkingsvergunning hebben, overeenkomstig onderhavige titel.

De subsidieerbare werkingskosten voor elk centrum zijn opgenomen in bijlage VII van onderhavig besluit.

Art. 129.§ 1. Voor de erkende diensten wordt de subsidie bedoeld in artikel 128 betaald door middel van trimestriële voorschotten die in totaal overeenstemmen met een 95 percent van de jaarlijkse subsidie.

De subsidie wordt vereffend op de eerste werkdag volgend op de 25e van de eerste maand van het kwartaal waarvoor ze wordt toegekend.

De jaarlijkse subsidie wordt toegekend overeenkomstig het aantal maanden dat door de erkenning wordt gedekt. § 2. Voor de diensten die gebruik maken van een voorlopige werkingsvergunning wordt de in artikel 128 bedoelde subsidie betaald in twee schijven, waarvan de eerste schijf overeenstemt met 95 percent van het forfaitaire bedrag dat voor één jaar voorzien is. De subsidie wordt vereffend op de eerste werkdag volgend op de 25e van de eerste maand waarin de toekenningsbeslissing werd genomen.

De jaarlijkse subsidie wordt toegekend overeenkomstig het aantal maanden dat door de voorlopige werkingsvergunning wordt gedekt.

Art. 130.§ 1. Er wordt om de in artikel 128 bedoeld subsidie te bepalen jaarlijks een voorlopige forfaitaire enveloppe berekend per dienst die erkend is of die een voorlopige werkingsvergunning heeft, en dit voor elk noodopvangcentrum, dagopvangcentrum, onthaalhuis en elk Housing First-centrum, door het opstellen van: 1° de theoretische kostprijs van het aantal functies die voor de subsidie toegestaan zijn, de subsidiëringsschalen die erop van toepassing zijn en die in aanmerking genomen worden in bijlagen V en VI van onderhavig besluit;2° een gemiddelde anciënniteit, bepaald door de ministers na advies van de afdeling;3° een vermenigvuldigingscoëfficiënt die de sociale lasten en andere premies of sociale voordelen dekt en die bepaald wordt door de ministers na advies van de afdeling;4° het maximale bedrag van de werking - en uitrustingskosten, de opleidingskosten en de beheerskosten bepaald in bijlage VII;5° een variabel deel dat de andere personeelskosten, uitrustingskosten en werkingskosten dekt die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de opdrachten van het centrum; § 2. De voorlopige enveloppe is het maximale bedrag van de subsidie die elk centrum of dienst kan ontvangen. De subsidie kan enkel toegekend worden om de gerechtvaardigde kosten te dekken.

Art. 131.§ 1. Om de in artikel 128 bedoelde subsidie te bepalen, stellen de ministers, na advies van de afdeling, per erkende dienst en voor elk centrum voor thuisbegeleiding voor het behoud van de woning, dienst straathoekwerk en daklozenronde, een maximaal aantal gepresteerde uren vast die toegelaten zijn voor de subsidie, en dit per functie die toegelaten is voor de subsidie, genaamd urenquota, alsook het forfait per gepresteerd uur. De functies en de subsidiëringsschalen die erop van toepassing zijn, worden bepaald in bijlage IV van onderhavig besluit. § 2. Dit forfait dekt in het bijzonder de kostprijs van de in paragraaf 3 bedoelde prestaties, de werkingskosten, de uitrustingskosten, de beheerskosten en de opleidingskosten. § 3. Maken deel uit van de gesubsidieerde gepresteerde uren: thuiswerk, werk in het centrum, straathoekwerk, het begeleidingswerk, opleidingen, teamvergaderingen en verplaatsingen.

De ministers bepalen na advies van de afdeling het aantal bezoldigde uren die voor elk type activiteit in aanmerking komen voor de subsidie.

Art. 132.§ 1. Uiterlijk tegen het einde van de tweede maand die volgt op het eerste semester bezorgt het erkende centrum aan het bestuur een bewijsregister van gebruik van de toegekende voorschotten tijdens het voorbije semester;

Het niet bezorgen van dit document heeft de opschorting van de voorschotten tot gevolg. § 2. Het centrum met een voorlopige werkingsvergunning bezorgt aan de administratie een bewijsregister aangaande het gebruik van de toegekende subsidie, uiterlijk op het einde van de zesde maand nadat de subsidie werd bekomen.

Het niet-indienen van dit document heeft de opschorting van de uitbetaling van de maandelijkse voorschotten tot gevolg, en dit vanaf de maand september.

Art. 133.Elk jaar wordt er een eindafrekening gemaakt van de jaarlijkse subsidie, op 31 december, op basis van een document waarvan de inhoud wordt bepaald door de ministers; dit wordt vóór 30 april van het volgende jaar aan het bestuur overgemaakt.

De centra die een financiële bijdrage van de gebruikers ontvangen, moeten de documenten overmaken die het bedrag van de bijdragen en hun voorwerp vaststellen.

Het centrum maakt bovendien een exemplaar van de jaarrekeningen van het afgelopen jaar, alsook een ontwerpbegroting voor het lopende boekjaar over.

De private centra voegen hier ofwel een afschrift van het verslag van de bedrijfsrevisor die de jaarrekeningen heeft gecertificeerd, ofwel een attest van de externe expert-boekhouder die ze heeft nagekeken, alsook het bewijs van hun neerlegging op de griffie van de Ondernemingsrechtbank of bij de Nationale Bank van België, aan toe.

De centra die door verschillende subsidiërende overheden gesubsidieerd worden, maken een dossier met rechtvaardigingsstukken over waarin de kosten die door de verschillende subsidiërende overheden gedragen worden, verdeeld zijn.

De verantwoordingsstukken moeten verplicht betrekking hebben op de opdrachten die vervuld zijn door de dienst in het kader van zijn erkenningen toegekend door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Ze mogen niet gebruikt worden voor het rechtvaardigen van andere subsidies. Geen enkele niet-gerechtvaardigde kost zal in aanmerking genomen worden bij de berekening van de subsidie.

Het niet-indienen van deze documenten heeft de opschorting van de uitbetaling van de trimestriële voorschotten vanaf het derde kwartaal tot gevolg.

Na het centrum in kennis te hebben gesteld van deze verrekening en nadat deze verrekening door het centrum werd goedgekeurd binnen de vijftien dagen na de kennisgeving, wordt overgegaan tot de vereffening of de recuperatie van de bedragen die nog verschuldigd zijn of die ten onrechte werden betaald.

Art. 134.In afwijking van artikel 133 mogen de ministers het betreffende centrum toestaan een reserve samen te stellen.

Deze reserve wordt berekend door de aanvaarde uitgaven af te trekken van de totaal toekende subsidie voor het jaar waarop die uitgaven betrekking hebben.

De ministers stellen een plafond vast voor deze reserve.

De reserve mag enkel bestemd worden voor dezelfde doelstelling of voor een doelstelling die gerelateerd is aan de gesubsidieerde activiteit waarvoor de initiële subsidie toegekend is. De bestemming van deze reserves moet goedgekeurd worden door de ministers, tenzij de reserves bestemd zijn voor de aanzuivering van het tekort van de werkingsperiode.

Indien de activiteit waarvoor er reserves werden samengesteld niet meer gesubsidieerd wordt, moet het volledige gecumuleerde bedrag van de reserves terugbetaald worden. HOOFDSTUK III. - Subsidiëringsschalen

Art. 135.De subsidiëringsschalen bedoeld in artikel 43, 1° van de ordonnantie worden voor de centra van de privésector bepaald overeenkomstig bijlage VI bij onderhavig besluit; deze schalen zijn gebonden aan de spilindex 105,20.

Voor de openbare centra worden de effectieve loonkosten gesubsidieerd ten belope van het maximum van de subsidiëringsschalen die toepasselijk zijn voor de centra en diensten van de privésector.

In afwijking van het vorige lid kan het Verenigd College, op basis van een individuele beslissing, bepalen dat de reële loonkosten voor de centra die onder de openbare sector vallen, meer gesubsidieerd worden dan het maximum van de subsidiëringsschalen die van toepassing zijn voor de centra en diensten uit de private sector.

Art. 136.De toelaatbare diensten voor het bepalen van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden, bedoeld in artikel 43, 1°, van de ordonnantie, worden bepaald overeenkomstig bijlage IX bij onderhavig besluit. HOOFDSTUK IV. - Andere voordelen

Art. 137.De andere voordelen waarvan sprake is in artikel 43, 3°, van de ordonnantie beogen in het bijzonder de eindejaarspremie, het vakantiegeld, de haard- of standplaatstoelage, de vervoerskosten, de vergoedingen voor onregelmatige prestaties en de directiepremie, overeenkomstig bijlage VIII bij onderhavig besluit.

TITEL V. - Subsidiëringswijze van de vernieuwende projecten

Art. 138.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kunnen vernieuwende projecten van centra door het Verenigd College gesubsidieerd worden. § 2. De vernieuwende projecten kunnen voorgedragen worden op initiatief van een centrum, ofwel naar aanleiding van een projectoproep die opgesteld is door de Ministers.

De aanvragen worden ingediend bij de administratie via een formulier waarvan het model vastgesteld wordt door de administratie.

TITEL VI. - Overgangsbepalingen

Art. 139.De centra die, krachtens het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 inzake de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden, vóór de inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, zijn onderworpen aan de verplichtingen bedoeld in de artikelen 14 tot 17 van dit besluit binnen een termijn van 2 jaar volgend op de inwerkingtreding van dit besluit.

De centra op welke de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn, zijn onderworpen aan de verplichtingen bedoeld in de artikelen 18 tot 19 binnen een termijn van 2 jaar volgend op de inwerkingtreding van dit besluit.

Het Verenigd College kan op eigen initiatief deze termijn verlengen.

Art. 140.De centra die, krachtens het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 inzake de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden, definitief erkend zijn vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit moeten tot het einde van hun erkenningsperiode niet voldoen aan de erkenningsnormen vastgelegd door dit besluit.

Art. 141.De centra die, krachtens het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 inzake de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden, definitief erkend zijn vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit behouden gedurende een periode van twee jaar die begint te lopen op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, het aantal toegelaten functies voor de subsidie bedoeld in bijlage VI van het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 inzake de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden.

Indien deze centra en diensten een nieuwe erkenning krijgen op het einde van de periode bedoeld in alinea 1, behouden zij zolang deze erkenning geldt, minstens het aantal toegelaten functies voor de subsidie bedoeld in bijlage VI van het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 inzake de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden.

TITEL VII. - Slotbepalingen

Art. 142.Het besluit van het Verenigd College van 9 december 2004 inzake de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor volwassenen in moeilijkheden wordt opgeheven.

Art. 143.Artikel 1, 3°, 6° en 7° van het ministerieel besluit van 2 maart 2009 houdende bepaling van de werkingskosten van de centra en de diensten voor Bijstand aan Personen wordt opgeheven.

Art. 144.Onderhavig besluit treedt in werking op 1 januari 2020.

Brussel, 9 mei 2019.

Voor het Verenigd College: De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

BIJLAGEN bij het besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor noodhulp en inschakeling: Bijlage I: Bericht van sluiting;

Bijlage II: Model van activiteitenrapport;

Bijlage III: Model van overeenkomst tussen het thuisbegeleidingscentrum voor het behouden van de woningen en de gebruiker;

Bijlage IV: Normen met betrekking tot het personeel;

Bijlage V: Subsidiëringsschalen overeenkomstig de vereiste diploma's;

Bijlage VI: Subsidiëringsschalen;

Bijlage VII: Werkingskosten;

Bijlage VIII: Andere voordelen voor het personeel, in het bijzonder de eindejaarspremie, de haard- of standplaatstoelage, de vervoerskosten, de vergoedingen voor onregelmatige prestaties en de directiepremie Bijlage IX: Toelaatbare diensten en vastlegging van de geldelijke anciënniteit

Art. N1. BIJLAGE I. - Bericht van sluiting Bij beslissing van .............................. hebben de Leden van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, de erkenning van het centrum, ............................. genaamd (in hoofdletters), .............................. gelegen te .................................. voor de dienst(en) ........................................................... ingetrokken (of geweigerd) vanaf ............................

Bijgevolg mag het centrum voor deze diensten geen gebruikers meer ontvangen.

Alle personen die momenteel van deze diensten gebruik maken, moeten het centrum verlaten hebben tegen ........................., datum van zijn definitieve sluiting.

De inrichtende macht, Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 9 mei 2019 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor noodhulp en inschakeling.

Brussel, 9 mei 2019.

Voor het Verenigd College: De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Art. N2. Bijlage II. - Standaardactiviteitenrapport Naam van het centrum Adres Telefoon Faxnummer E-mail.

PLAN 1. Algemeenheden: Voorstelling van het centrum 2.Voorstelling van het project, de doelstellingen en de opdrachten die door het centrum worden uitgevoerd 3. Statistische elementen met betrekking tot de gebruikers (aantal en profielen) 4.Statistische elementen met betrekking tot het aantal behandelde dossiers 5. Analyse van de gebruikers die het centrum bezoeken, van de vastgestelde problemen 6.Voorstelling van de methodes die toegepast worden in het kader van het project (procedures, samenwerkingen, activiteiten, ...) en analyse van de behaalde resultaten 7. Bepalen van de gebruikte netwerken en hun aandeel in de verwezenlijking van de opdrachten 8.De verwezenlijkingen op vlak van opdrachten 9. Analyse van de behaalde resultaten ten opzichte van de doelstellingen die via het project nagestreefd worden en ten opzichte van het pedagogisch/collectief project van het centrum 10.Evaluatie van de eventuele samenwerkingsovereenkomsten 11. Evaluatie van de vijfjaren programma betreffende de kwaliteit 12.De opleidingen die het personeel gevolgd heeft 13. De financiële hulp, ontvangen van andere instellingen of private personen Dit document moet voorzien worden van een datum en goedgekeurd worden door de Algemene Vergadering van het centrum. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 9 mei 2019 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor noodhulp en inschakeling Brussel, 9 mei 2019.

Voor het Verenigd College: De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Art. N.3. Bijlage III. - Standaardovereenkomst tussen het thuisbegeleidingscentrum voor het behouden van de woningen en de gebruiker Een begeleidingsovereenkomst moet de verhouding tussen de dienst voor thuisbegeleiding en de begeleide perso(o)n(en) verduidelijken. Deze standaardbegeleidingsovereenkomst moet door alle diensten voor thuisbegeleiding beschouwd worden als een leidraad. Dit schriftelijk akkoord bepaalt de aard en modaliteiten van de begeleiding, alsook de rechten en plichten van de diensten en de gebruikers (in overeenstemming met art. 93 van het besluit).

Doelstelling van deze overeenkomst: Dienst voor thuisbegeleiding: Erkenning van de dienst voor thuisbegeleiding: Begeleide persoon: Begindatum van de begeleiding: Doelstellingen/Verplichtingen ten opzichte van het centrum: Verwachtingen ten opzichte van de begeleide persoon (budgetbegeleiding, administratieve en psychosociale begeleiding): Gratis karakter van de begeleiding: Toegankelijkheid en beschikbaarheid van het begeleidingsteam: Minimaal aantal contacten per maand: Evaluatieprocedure van de begeleiding: Modaliteiten bij de ontbinding van de overeenkomst: Procedure van beroep tegen de dienst voor thuisbegeleiding: Modaliteiten betreffende de inzameling van persoonsgegevens: De beroepsprocedures met betrekking tot de AVG bij de Gegevensbeschermingsautoriteit: Beroepsgeheim van de maatschappelijk werker: Akkoord van de gebruiker met betrekking tot het sociaal dossier: Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 9 mei 2019 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor noodhulp en inschakeling Brussel, 9 mei 2019.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Art. N.7. Bijlage VII - Werkingskosten 1. De werkingskosten van de centra en diensten voor urgentie en herinschakeling worden bepaald als volgt: voor de centra voor noodopvang die hun opdrachten 24 uur op 24 verzekeren : een bedrag van 4.915,32 EUR wordt toekend per erkend bed; voor de centra voor noodopvang die hun opdrachten 12 uur op 24 verzekeren : een bedrag van 2.814,87 EUR wordt toekend per erkend bed; voor de dagopvangcentra: een bedrag van 7.904,69 EUR wordt toegekend, per voltijds equivalent, voor de drie eerste voltijds equivalenten en 5.680,04 EUR voor de andere maatschappelijk werkenden; voor de onthaaltehuizen wordt een maximaal bedrag van 1.692,96 EUR, per erkend bed, toegekend; voor de centra voor thuisbegeleiding : een bedrag van 7.904,69 EUR wordt toegekend, per voltijds equivalent, voor de drie eerste voltijds equivalenten en 5.680,04 EUR voor de andere maatschappelijk werkenden; voor de Housing First-diensten wordt een maximaal bedrag van 1 960,54 EUR, per erkende plaats, toegekend;

Voor het straathoekwerk en de daklozenronde: een bedrag van 7.904,69 EUR wordt toegekend, per voltijds equivalent, voor de drie eerste voltijds equivalenten en 5.680,04 EUR voor de andere maatschappelijk werkenden;

Daarnaast wordt, op het niveau van de organiserende instantie, een bedrag van 4.012,98 EUR voorzien per voltijds equivalent voor de directie-/coördinatiefunctie. 2. Een bedrag het equivalent van 1% van de gesubsidieerde salarismassa wordt voorzien voor de permanente opleiding van het gesubsidieerd personeel.3. Een bedrag het equivalent van 4% van de gesubsidieerde salarismassa wordt voorzien voor het dekken van de beheerskosten voor het gesubsidieerd personeel, in het bijzonder de wetsverzekering, de arbeidsgeneeskunde, het sociaal secretariaat, de woon-werkverplaatsingen en de aanwervingskosten.4. Deze bedragen worden gelinkt aan gezondheidsindex 128,20 (basisjaar 2014).5. De werkingskosten worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex die geldig is in januari van dat jaar. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 9 mei 2019 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor noodhulp en inschakeling Brussel, 9 mei 2019.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Art. N.8. Bijlage VIII. - Andere voordelen voor het personeel, in het bijzonder de eindejaarspremie, de haard- of standplaatstoelage, de vervoerskosten, de vergoedingen voor onregelmatige prestaties en de directiepremie 1. Een aanvullende eindejaarspremie van 161,40 EUR wordt toegekend aan het personeel dat aanspraak maakt op de subsidiëring door de Ministers.2. Er wordt een haard- of standplaatstoelage toegekend aan het personeel dat aanspraak maakt op de subsidiëring door de Ministers. Deze toelage bedraagt jaarlijks 895,10 EUR, ofwel 74,60 EUR per maand, voor de werknemers waarvan het jaarlijks brutoloon niet hoger ligt dan 19.697,45 EUR. Ze wordt vastgelegd op 447,55 EUR per jaar, ofwel 37,29 EUR per maand, voor de werknemers waarvan het jaarlijks brutoloon tussen 19.697,45 EUR en 22.456,33 EUR ligt.

Deze bedragen worden verminderd in verhouding met de werkelijk gepresteerde arbeidstijd van de werknemer.

Het overschakelen op een andere toelage en het verlies van de toelage kunnen geen vermindering van het jaarlijks brutoloon van de werknemer tot gevolg hebben. Desgevallend wordt het verschil toegekend onder de vorm van een gedeeltelijke toelage. 3. De premies voor onregelmatige prestaties worden toegekend aan het onderwijspersoneel, het maatschappelijk personeel en het arbeiderspersoneel die aanspraak maken op de subsidiëring door de Ministers.Ze worden als volgt toegekend: a) Een loonsupplement van 26 %, berekend op basis van het bruto-uurloon, wordt toegekend voor de prestaties die worden geleverd op zaterdag tussen 6u en 20u;b) Een loonsupplement van 35 %, berekend op basis van het bruto-uurloon, wordt toegekend voor de prestaties die worden geleverd tussen 20u en 6u;c) Een loonsupplement van 56 %, berekend op basis van het bruto-uurloon, wordt toegekend voor de prestaties die worden geleverd op zon- en feestdagen tussen 0u en 24u.4. Vanaf 1 januari 2001 worden aan werknemers vier bijkomende verlofdagen toegekend, die gelijkgesteld worden met hun jaarlijkse vakantie. Deze maatregel is proportioneel van toepassing op de halftijdse werknemers. 5. Vanaf 1 januari 2001 wordt er één bijkomende verlofdag, gelijkgesteld met de feestdagen, toegekend naar aanleiding van een van de twee gemeenschapsfeesten: 11 juli, het feest van de Vlaamse Gemeenschap, of 27 september, het feest van de Franse Gemeenschap.6. De gesubsidieerde directeurs die houder zijn van een universitair diploma krijgen een premie van 5% berekend op basis van hun jaarlijks brutoloon.7. Voornoemde bedragen worden gekoppeld aan het indexcijfer 105,20. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 9 mei 2019 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor noodhulp en inschakeling Brussel, 9 mei 2019.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Art. N.9. Bijlage IX. - Toelaatbare diensten en vastlegging van de geldelijke anciënniteit 1. Onverminderd onderstaand punt 2, komen in aanmerking voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden alle gepresteerde diensten, onder de vorm van een arbeidsovereenkomst of binnen een publiekrechtelijk statuut, binnen een voltijdse of deeltijdse tewerkstelling in een erkende of gesubsidieerde instelling, centrum of dienst, gelegen in België of in het buitenland, toelaatbaar, voor zover voornoemde diensten nuttig zijn voor de uitoefening van de functies die door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie gesubsidieerd worden.2. Wat de arbeiders en het administratief en logistiek personeel en het onderhoudspersoneel betreft, zijn alle diensten, gepresteerd door het personeelslid, onder de vorm van een arbeidsovereenkomst of binnen een publiekrechtelijk statuut, binnen een voltijdse of deeltijdse tewerkstelling, in België of in het buitenland, toegelaten voor een maximale periode van 10 jaar, voor zover voornoemde diensten nuttig zijn voor de uitoefening van de functies waarvan sprake.3. De in 1.en 2. bedoelde toelaatbare diensten worden opgeteld en verrekend per volledige maand; de diensten die geen volledige maand beslaan, worden genegeerd.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 9 mei 2019 betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra voor noodhulp en inschakeling Brussel, 9 mei 2019.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^