Etaamb.openjustice.be
Arrest van 25 oktober 2007
gepubliceerd op 01 februari 2008

Besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor personen met een handicap

bron
gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2008031008
pub.
01/02/2008
prom.
25/10/2007
ELI
eli/besluit/2007/10/25/2008031008/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 OKTOBER 2007. - Besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de centra en diensten voor personen met een handicap


Het Verenigd College, Gelet op de ordonnantie van 7 november 2002 betreffende de centra en diensten voor Bijstand aan personen, inzonderheid op de artikelen 7, 8, 13, 14, 16 tot 18 en 25;

Gelet op het advies van de afdeling voor personen met een handicap, gegeven op 12 januari 2005, en op 31 januari 2005 bekrachtigd door het Bureau van de Commissie voor Welzijnszorg van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 maart 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van de Leden van het Verenigd College bevoegd voor de Begroting;

Gelet op het advies nr. 43.322/1, gegeven op 10 juli 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° "ordonnantie" : de ordonnantie van 7 november 2002 betreffende de centra en diensten voor Bijstand aan Personen;2° "centra en diensten" : de centra en diensten in de zin van artikel 3, 4°, van de ordonnantie;3° "verblijfscentra" : de centra die de opdrachten waarnemen bedoeld in artikel 3, 4°, a), van de ordonnantie;4° "dagcentra" : de centra die de opdrachten waarnemen bedoeld in artikel 3, 4°, b), van de ordonnantie;5° "diensten voor begeleid wonen" : de diensten die de opdrachten waarnemen bedoeld in artikel 3, 4°, c), van de ordonnantie;6° "diensten voor hulpverlening bij 'activiteiten in het dagelijks leven' " : de diensten die de opdrachten waarnemen bedoeld in artikel 3, 4°, d), van de ordonnantie;7° "Ministers" : de leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen;8° "administratie" : de diensten van het Verenigd College;9° "ambtenaren" : de personeelsleden van de diensten van de administratie aangesteld bij de inspectiedienst;10° "afdeling" : de afdeling instellingen en diensten voor personen met een handicap van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.11° "gebruiker" : de persoon met een handicap die een beroep doet op de centra of de diensten.12° "wettelijke vertegenwoordiger" : de aangestelde persoon bij het nemen van een begeleidingsmaatregel van verlengde minderjarigheid of bij de plaatsing van de goederen onder voorlopige bewindvoering. TITEL II. - Procedure betreffende de voorlopige werkingsvergunning, de erkenning, de weigering en de intrekking van de erkenning en de sluiting van centra en diensten voor personen met een handicap

Art. 2.Deze Titel stelt de procedurevoorschriften vast waaraan de centra en diensten moeten voldoen om door de Ministers te worden erkend. HOOFDSTUK I. - Voorlopige werkingsvergunning

Art. 3.De voorlopige werkingsvergunning bedoeld in artikel 8 van de ordonnantie wordt overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk door de Ministers toegekend.

Art. 4.De organiserende instantie richt aan de Ministers een erkenningsaanvraag samen met een administratief dossier dat volgende stukken omvat : 1° een document met vermelding van de naam van de vertegenwoordigers van de organiserende instantie en van de directeur van het centrum of de dienst, ondertekend door voormelde betrokkenen;2° een actueel afschrift van de in het Nederlands en in het Frans opgestelde statuten van het centrum of de dienst alsook de samenstelling van zijn bestuursorganen, zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.Als de organiserende instantie een ziekenfonds of een landsbond van ziekenfonds, of een openbare overheid zoals bedoeld in artikel 4 ordonnantie is, betreft het een afschrift van de beslissing van het bevoegde orgaan dat het centrum of de dienst opricht; 3° a) wanneer het een bestaand centrum of een bestaande dienst betreft : het organogram en de lijst van de tewerkgestelde personen met hun kwalificatie en de werkelijk gepresteerde arbeidsduur tijdens het vorige kwartaal;b) wanneer het een centrum of dienst betreft dat/die voor de eerste keer wordt uitgebaat : het organogram en de verbintenis om te voldoen aan de personeelsnormen, in functie van het aantal gebruikers, en om per semester aan de Ministers de lijst toe te sturen van de tewerkgestelde personen met hun kwalificatie en de wekelijkse arbeidsduur;4° een plan dat de interne verbindingswegen van het centrum of de dienst en, in voorkomend geval, van zijn antennes aanduidt, alsmede de bestemming van de lokalen en, in voorkomend geval, het aantal bedden in de kamers;5° in voorkomend geval, een afschrift van de overeenkomst die gesloten werd tussen het centrum of de dienst waarvoor de erkenning wordt aangevraagd en de instellingen waarmee een functionele binding moet aangegaan worden overeenkomstig de geldende erkenningsnormen;6° een afschrift van het verslag opgesteld door de dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulpverlening van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de brandveiligheid van het centrum of de dienst. Dit verslag mag niet ouder zijn dan zes maanden op het ogenblik van de indiening van de aanvraag; 7° een bewijs van goed zedelijk gedrag van de directeur en van het personeel van het centrum of de dienst, dat niet ouder mag zijn dan drie maanden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag;8° een document met onder meer de omschrijving van : a) de door het centrum of de dienst nagestreefde doelstellingen;b) de aangewende middelen om die te bereiken;c) de taken van de personeelsleden;d) het profiel van de gehuisveste of opgevangen personen met vermelding van de categorie, de aard van de stoornis, hun leeftijd en hun aantal;9° de behoorlijk ingevulde en ondertekende vragenlijst voor de identificatie van het centrum of de dienst, te dien einde afgegeven door de administratie.

Art. 5.Wanneer alle documenten die het administratieve dossier bedoeld in artikel 4 samenstellen zijn ontvangen, betekent de administratie aan de organiserende instantie dat de erkenningsaanvraag volledig is.

De ambtenaren behandelen het dossier en vergewissen zich ervan dat het centrum of de dienst kan werken in omstandigheden verenigbaar met de normen waaraan moet worden voldaan en overeenkomstig de inlichtingen vervat in het administratief dossier.

Art. 6.De voorlopige werkingsvergunning wordt toegekend wanneer aan alle in artikel 4 opgesomde vereisten is voldaan en indien het centrum of de dienst kan werken in omstandigheden verenigbaar met de normen waaraan moet worden voldaan De voorlopige werkingsvergunning is geldig voor een termijn van één jaar en is één keer hernieuwbaar. HOOFDSTUK II. - Erkenning

Art. 7.Tijdens de duur van de voorlopige werkingsvergunning gaan de ambtenaren na of het centrum of de dienst werkt overeenkomstig alle normen waaraan moet worden voldaan.

De ambtenaren stellen een verslag op met betrekking tot de erkenningsaanvraag uiterlijk zes maanden vóór het einde van de voorlopige werkingsvergunning, waarbij zij, in voorkomend geval, hun opmerkingen verduidelijken. Het dossier en dit verslag worden aan de Ministers bezorgd. Het verslag wordt tegelijkertijd aan de organiserende instantie bezorgd die over een termijn van één maand beschikt om haar opmerkingen betreffende de inhoud van het verslag bij de Ministers en de afdeling te kennen te geven.

Art. 8.§ 1. De Ministers bezorgen het administratief dossier, de erkenningsaanvraag, de verslagen van de ambtenaren en de desbetreffende opmerkingen van de organiserende instantie aan de afdeling die de aanvraag onderzoekt. § 2. De afdeling brengt binnen drie maand volgend op de aanhangigmaking een advies uit op de erkenningsaanvraag. Dit advies wordt aan de Ministers en aan de organiserende instantie betekend.

De organiserende instantie beschikt over een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving om haar opmerkingen aan de Ministers toe te sturen. § 3. Na ontvangst van het advies van de afdeling, formuleren de Ministers binnen zes maand na het verstrijken van de voorlopige werkingsvergunning, ofwel een erkenningsbeslissing die vervolgens aan de organiserende instantie wordt betekend, ofwel een voorstel tot weigering van erkenning.

Indien de Ministers een voorstel tot weigering van erkenning formuleren, wordt de in de artikelen 12 en 14 bepaalde procedure toegepast. § 4. De erkenning wordt verleend voor een hernieuwbare termijn van ten hoogste vijf jaar.

Art. 9.Indien de organiserende instantie van een centrum of dienst de vrijwillige sluiting beslist van het centrum of de dienst, wordt deze beslissing drie maanden vooraleer zij uitwerking heeft aan de Ministers meegedeeld. De organiserende instantie stuurt binnen dezelfde termijnen een afschrift van de beslissing aan de gebruikers en, in voorkomend geval, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger en het personeel. HOOFDSTUK III. - Hernieuwing van de erkenning

Art. 10.§ 1. Met het oog op de hernieuwing van de erkenning stuurt de administratie uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de erkenning een vragenlijst naar de organiserende instantie van de dienst.

Deze vragenlijst dient, behoorlijk ingevuld en ondertekend, binnen dertig dagen na ontvangst te worden teruggestuurd, samen met volgende documenten : 1° die welke bedoeld zijn in artikel 4, 1° en 7°;2° die welke bedoeld zijn in artikel 4, 2°, 3°, 4° en 8°, indien er wijzigingen werden aangebracht;3° een nieuw verslag van de brandweer indien : het vorige verslag meer dan vijf jaar oud is;b) de gebouwen of de uitrustingen het voorwerp uitmaakten van aanpassingen die de veiligheid in de dienst in het gedrang kunnen brengen. § 2. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de erkenning voorlopig her-nieuwd tot de Ministers een beslissing hebben genomen.

Art. 11.De in artikelen 7 en 8 omschreven procedure is van toepassing op de procedure tot hernieuwing van de erkenning. HOOFDSTUK IV. - Weigering en intrekking van erkenning

Art. 12.Indien uit het in artikel 7 bedoelde onderzoek blijkt dat de erkenningsnormen geheel of gedeeltelijk niet worden nageleefd, betekenen de Ministers een voorstel tot weigering van erkenning aan de organiserende instantie en sturen er een afschrift van naar de afdeling. De organiserende instantie licht het personeel in over dit voorstel tot weigering.

Art. 13.Wanneer een centrum of dienst niet meer voldoet aan de erkenningsnormen, betekenen de Ministers een voorstel tot intrekking van erkenning aan de organiserende instantie en sturen er een afschrift van naar de afdeling. De organiserende instantie licht het personeel in over dit voorstel tot intrekking.

Art. 14.In de gevallen bedoeld in de artikelen 12 en 13 deelt de afdeling binnen vijftien dagen volgend op de kennisgeving van de voorstellen tot weigering of tot intrekking van erkenning aan de organiserende instantie de datum mede waarop de zaak zal worden onderzocht en nodigt haar uit om haar opmerkingen te kennen te geven en voor de afdeling te verschijnen, eventueel bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat of door een derde die houder is van een bijzondere volmacht.

De afdeling onderzoekt het voorstel tot weigering of intrekking van erkenning, ongeacht het gevolg dat aan de uitnodiging tot verschijnen wordt gegeven, en deelt haar advies mede aan de Ministers binnen drie maanden na de mededeling van het voorstel.

De beslissing van de Ministers houdende weigering of intrekking van erkenning wordt per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst ter kennis gebracht van de organiserende instantie en van de burgemeester van de gemeente waar het centrum of de dienst is gevestigd. HOOFDSTUK V. - Sluiting

Art. 15.De beslissing van de Ministers houdende weigering of intrekking van erkenning heeft de sluiting van het centrum of de dienst tot gevolg op de datum van de kennisgeving.

Vanaf die dag mogen er geen personen met een handicap meer in het centrum of de dienst verblijven.

Als de beslissing betrekking heeft op een centrum of dienst dat/die personen huisvest, ziet de organiserende instantie erop toe dat deze personen binnen drie maanden na de kennisgeving bedoeld in het eerste lid, het centrum of de dienst hebben verlaten.

Art. 16.De organiserende instantie moet de gebruikers of zijn wettelijke vertegenwoordiger alsmede het personeel op de hoogte brengen van de ministeriële beslissing tot weigering of intrekking van erkenning alsmede van de gevolgen van de sluiting van het centrum of de dienst en moet op de gevel van het centrum of de dienst een bericht, overeenkomstig het als bijlage I bij dit besluit gevoegde model, zichtbaar aanplakken met de datum waarop de beslissing uitwerking heeft.

Art. 17.Hoofdstuk IV en de artikelen 15 en 16 zijn van toepassing op de procedure tot sluiting van een centrum of dienst dat/die uitgebaat wordt zonder een voorlopige werkingsvergunning of de erkenning te hebben verkregen.

Art. 18.In geval van onmiddellijke sluiting bij wijze van bewarende maatregel, bedoeld in artikel 12, § 4, van de ordonnantie, deelt de afdeling van de Adviesraad binnen vijftien dagen volgend op de kennisgeving van deze beslissing aan de organiserende instantie de datum mede waarop de zaak zal worden onderzocht en nodigt haar uit om haar opmerkingen voor te dragen en voor de afdeling te verschijnen, in voorkomend geval bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat of door een derde die houder is van een bijzondere volmacht.

De afdeling beraadslaagt binnen dertig dagen nadat zij door de Ministers is geadieerd, ongeacht het gevolg dat aan de uitnodiging tot verschijnen wordt gegeven; zij bezorgt binnen vijftien dagen haar advies aan de Ministers die binnen dertig dagen na ontvangst van het advies definitief over de sluiting beslissen. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 19.De beslissing tot toekenning, tot weigering, tot intrekking van erkenning worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

In voorkomend geval, moet dit bericht verplicht de datum van de sluiting van het centrum vermelden.

Art. 20.De aanvraag tot erkenning, de kennisgevingen, alsmede de procedurehandelingen geschieden per aangetekend schrijven of via neerlegging van de documenten door het centrum of de dienst bij de administratie tegen ontvangstbewijs.

Inzake termijnen zijn de artikelen 84 en 88 van het Regentsbesluit van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van toepassing.

TITEL III. - Erkenningsnormen betreffende de centra en diensten voor personen met een handicap HOOFDSTUK I. - Algemene normen toepasselijk op alle centra en diensten voor personen met een handicap Afdeling 1. - Algemeen

Art. 21.Deze afdeling stelt de normen vast waaraan alle centra en de diensten moeten voldoen om door de Ministers te worden erkend. Afdeling 2. - Erkenning en opname van de personen met een handicap

Art. 22.De handicap van elke persoon die opgenomen wenst te worden in een centrum of dienst dient door de Gemeenschappelijke Gemeenschapcommissie erkend te zijn.

Het College legt de procedure van de genoemde erkenning vast.

De centra en diensten kunnen slechts personen opnemen waarvan de handicap erkend is. Afdeling 3. - Normen betreffende de eerbiediging van de politieke,

filosofische en godsdienstige overtuiging van de gebruiker alsmede van zijn privéleven en zijn individuele rechten

Art. 23.De centra en diensten nemen de personen met een handicap op zonder onderscheid van geslacht of van politieke, culturele, raciale, filosofische, religieuze of seksuele geaardheid. Ze zorgen ervoor dat de hulp en de opname in het Nederlands of in het Frans worden geboden, in de taal van hun keuze.

Art. 24.De centra en diensten maken voor elke persoon met een handicap, bij zijn aankomst in het centrum of de dienst, een vertrouwelijk dossier op.

Dit dossier wordt, onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de centra en de diensten, in een hiervoor geschikt en gesloten meubel of in een hiertoe voorbehouden en gesloten lokaal bewaard. Indien deze dossiers op de computer verwerkt werden, worden deze gegevens beveiligd.

Art. 25.Elke hulpverlener dient, ongeacht zijn hoedanigheid, bij de opname en de hulpverlening aan de persoon met een handicap het beroepsgeheim na te leven.

Mits uitdrukkelijke instemming van de gebruiker of in voorkomend geval van zijn wettelijke vertegenwoordiger mag hij deze inlichtingen met andere hulpverleners uitwisselen om samen een gemeenschappelijke opname uit te bouwen.

Art. 26.De centra en diensten moeten een verzekeringscontract voor civielrechtelijke en beroepsaansprakelijkheid sluiten die de aansprakelijkheid van hun personeel dekt. Afdeling 4. - Normen betreffende de kwalificatie van het personeel

Art. 27.Vóór de aanwerving van elk personeelslid moeten de centra en diensten een attest van goed zedelijk gedrag ontvangen waarvan de afgiftedatum niet meer dan drie maanden aan de datum van indiensttreding mag voorafgaan. Dit document maakt deel uit van het persoonlijk dossier van elk personeelslid.

Art. 28.De centra en diensten moeten paritair een plan van voortgezette opleiding voor hun personeel opstellen dat over twee jaar wordt gespreid. Dit plan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de administratie. De administratie controleert de kwaliteit van de verstrekte opleiding. Afdeling 5. - Normen betreffende de nadere regels

van beroep van de gebruikers

Art. 29.Elk centrum of dienst legt de procedure vast voor de registratie en de behandeling van de klachten van de gebruikers.

Deze procedure beschrijft de nadere regels voor de indiening van de klachten, voor de beoordeling van hun ontvankelijkheid, voor hun behandeling en voor de mededeling van hun resultaat aan de klagende partijen. Afdeling 6. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement

Art. 30.Alle centra en diensten dienen een huishoudelijk reglement vast te stellen. Dit reglement en elke latere wijziging ervan, worden aan de administratie medegedeeld.

Art. 31.Het huishoudelijk reglement dient onder meer de volgende punten te vermelden : 1° het juridisch statuut van het centrum of de dienst, de samenstelling van zijn bestuursorgaan alsook de maatschappelijke zetel van het centrum of de dienst;2° de aan de gebruikers geboden dienstverlening;3° de beschrijving van het centrum of de dienst en van zijn werking;4° de rechten en plichten van de gebruikers en van het centrum of de dienst;5° het waarborgen van het respect voor de waardigheid van de gebruiker en het beroepsgeheim;6° de nadere regels voor het instellen van een beroep door de gebruiker en de wijze waarop dit wordt behandeld;7° de maatregelen die genomen worden in geval van overtreding van de leef- en werkingsregels door de gebruiker;8° de vermelding van de erkenning van het centrum of de dienst door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de personalia van de administratie en van de Ministers;9° de nauwkeurige personalia van de organiserende instantie en van de directeur. Afdeling 7. - Normen betreffende de veiligheid en de architectuur

Onderafdeling 1. - Veiligheidsnormen

Art. 32.Onverminderd de veiligheidsnormen waaraan ze moeten beantwoorden, moeten de centra en diensten zich tegen brand verzekeren.

Onderafdeling 2. - Architectonische normen

Art. 33.De lokalen van de centra en de diensten moeten aangepast zijn voor gebruikers waarvan het profiel wordt bepaald in het document bedoeld in artikel 4, 8°, d).

Art. 34.Alle voorzorgen dienen te worden genomen om brandgevaar te beperken.

Art. 35.Alle lokalen moeten steeds zindelijk worden gehouden en beantwoorden aan hun bestemming. Afdeling 8. - Normen betreffende het activiteitenverslag en de

boekhouding

Art. 36.De centra en diensten dienen jaarlijks een activiteitenverslag op te stellen, waarvan het model door de Ministers kan worden vastgesteld, na advies van de afdeling.

Dit verslag bevat onder meer de volgende inlichtingen : 1° de doelstellingen van het centrum of de dienst;2° een analyse van het geheel van de in het centrum of de dienst opgenomen gebruikers en van de ondervonden problemen;3° het aantal gebruikers;4° de aangewende methodes en de verkregen resultaten;5° de identificatie van de gebruikte netwerken en van hun bijdrage tot de uitvoering van de opdrachten.

Art. 37.De centra en diensten dienen, vóór 30 april van het jaar dat volgt op het einde van het dienstjaar, de volgende documenten te versturen naar de administratie : 1° een jaarlijks activiteitenverslag;2° een jaarrekening van de ontvangsten en uitgaven, waarvan het model door de Ministers wordt vastgesteld, na advies van de afdeling, en die voor wat betreft de privécentra en privédiensten door een bedrijfsrevisor of een zelfstandige accountant geviseerd is, overeenkomstig de wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;3° een begroting voor het lopende dienstjaar, waarvan het model door de Ministers kan worden vastgesteld, na advies van de afdeling.Als de organiserende instantie een openbare overheid is zoals bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie betreft het de door de bevoegde instelling goedgekeurde begroting; 4° een afschrift van de loonfiches van de gesubsidieerde personeelsleden alsmede de erelonen en de prestaties van derden. HOOFDSTUK II. - Bijzondere normen toepasselijk op de verblijfscentra

Art. 38.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen, moet het verblijfscentrum aan de hiernagenoemde voorwaarden voldoen. Afdeling 1. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 39.De verblijfscentra nemen de volgende opdrachten waar : 1° 's nachts, tijdens de weekends en indien nodig overdag de gebruikers opvangen om hun onderdak, medische en psychosociale begeleiding alsmede sociale steun aan hun gezinsmilieu te bieden.2° gedurende de weekends en indien nodig overdag, hetzij sociale en paramedische aanpassingsactiviteiten, hetzij sociale, creatieve of recreatieve activiteiten aanbieden om de voor het dagelijks leven noodzakelijke vaardigheden te kunnen verwerven of te behouden en om hun zelfstandigheid en hun integratie in de maatschappij te bevorderen.

Art. 40.Deze centra staan in voor de opvang van minstens vijftien personen met een handicap.

Op gemotiveerde aanvraag van de centra kunnen de Ministers, na advies van de afdeling, een afwijking toestaan van de in het eerste lid bedoelde norm.

Art. 41.Het centrum zorgt het hele jaar door voor de opvang van de personen met een handicap.

De individuele overeenkomst kan echter sluitingsperiodes vastleggen, voor zover er door het centrum een andere opvangoplossing wordt geboden voor de gebruikers die hierom vragen.

Buiten de erkende basiscapaciteit kan het centrum vragen om een bepaald aantal huisvestingsplaatsen vrij te houden voor het kortverblijf van personen met een handicap, voor zover de bepalingen van de artikelen 48 tot 56 worden nageleefd.

Kortverblijf biedt tijdelijke opvang aan een persoon met een handicap, met een maximumduur van 90 nachten per kalenderjaar in één of meer periodes.

Het staat eveneens in voor : 1° het aanbieden van een maaltijd 's ochtends en 's avonds;2° het aanbieden van een middagmaal wanneer de gebruiker overdag aanwezig is;3° het verstrekken en het onderhoud van het linnengoed;4° het onderhoud van de kleding. Afdeling 2. - Normen betreffende de omvang en de kwalificatie van het

personeel

Art. 42.Het centrum staat permanent in voor de effectieve leiding.

Bij afwezigheid van de directeur dient een hiertoe afgevaardigd personeelslid in staat te zijn in geval van nood de nuttige maatregelen te treffen en de vragen te beantwoorden.

Art. 43.Het centrum moet voldoen aan de personeelsnormen bepaald in bijlage II. Afdeling 3. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement, de

individuele overeenkomst en het vertrouwelijk dossier

Art. 44.Onverminderd artikel 31, vermeldt het huishoudelijk reglement onder meer : 1° in voorkomend geval, de sluitingsperiodes van het centrum;2° het bestaan van de gebruikersraad, de naam van zijn voorzitter en de manier waarop met hem contact kan worden opgenomen alsmede, in voorkomend geval, de wijze waarop de verkiezing van de leden van de raad zal worden georganiseerd;

Art. 45.Er wordt een individuele overeenkomst opgesteld, die door het centrum en de gebruiker en, in voorkomend geval, door zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt ondertekend en minstens de volgende bepalingen bevat : 1° de identiteit van de partijen;2° de opvangdatum en de duur van de overeenkomst en, in voorkomend geval, het deeltijds verblijf;in het geval van een kortverblijf zal de door de partijen ondergetekende basisovereenkomst geleidelijk aan worden aangevuld met vermelding van de opvangperiodes tijdens het jaar; 3° een opvangproject dat onder meer de nadere regels met betrekking tot de jaarlijkse evaluaties omvat, alsmede de doelstellingen en de aangewende middelen om ze te bereiken;4° het bedrag van de geïndexeerde financiële bijdrage, alsmede, in voorkomend geval, het minimumbedrag dat ter beschikking van de persoon met een handicap moet worden gelaten;5° de natuurlijke of rechtspersoon die voor de betaling instaat;6° de limitatieve opsomming van de gevraagde supplementen en de wijze waarop deze laatste moeten worden bepaald;7° de omschrijving van de prestaties die gedekt worden door de financiële bijdrage van de persoon met een handicap;8° de mogelijkheid tot opvang of huisvesting tijdens de sluitingsperioden van het centrum zoals bepaald in het huishoudelijk reglement;9° de voorwaarden voor de ontbinding van de overeenkomst door elk van de partijen en de daaraan verbonden periodes van vooropzeg, de heroriëntatie van de gebruiker;10° de verbintenis van het centrum om te antwoorden op de individuele vragen om informatie van de gebruikers;11° de wijze waarop en de regelmaat waarmee deze overeenkomst geëvalueerd wordt;12° in het geval van kortverblijven behelst de overeenkomst punt 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 10 van dit artikel en omschrijft ze de bijzondere opvangvoorwaarden alsmede de onderdelen van de dienstverlening die verband houden met deze bijzondere opvang die aan de persoon met een handicap wordt geboden. Een exemplaar van het huishoudelijk reglement wordt bij de overeenkomst gevoegd. Deze laatste wordt aan de partijen overhandigd.

Art. 46.Het in artikel 24 bedoelde vertrouwelijk dossier omvat : 1° een medisch luik, waarin onder meer vermeld wordt dat de gebruiker al dan niet recht heeft op nursing, overeenkomstig bijlage III van dit besluit;2° een psychologisch luik;3° een socio-educatief luik, met a) de anamnese b) de analyse van de behoeften c) het opvangproject dat onder meer de jaarlijkse evaluaties omvat, alsmede de doelstellingen en de aangewende middelen om ze te bereiken, met uitzondering van de kortverblijven.4° de individuele overeenkomst en haar wijzigingen. Het centrum zorgt voor de regelmatige bijwerking van deze gegevens. Afdeling 4. - Normen betreffende de gebruikersraad

Art. 47.In elk centrum dient er een gebruikersraad te worden opgericht. Deze raad is samengesteld uit de gebruikers of hun wettelijke vertegenwoordigers, samen met een vertegenwoordiger van de directie en een door het personeel aangeduid personeelslid. De directeur van het centrum moet er de regelmatige werking van verzekeren, en dit minstens vier keer per jaar. Eén personeelslid verricht het secretariaatswerk.

De opdracht van de gebruikersraad bestaat erin alle suggesties betreffende de levenskwaliteit en de praktische organisatie van de opvang van de personen met een handicap te formuleren. Hiertoe verstrekt de directeur van het centrum hem alle informatie die nodig is voor het vervullen van zijn opdracht.

De raad bepaalt zijn werking en kiest een voorzitter uit zijn midden.

De notulen van de vergadering worden in een daartoe bestemd register opgenomen dat voor alle gebruikers en voor de administratie toegankelijk is. Afdeling 5. - Architectonische normen

Art. 48.De infrastructuur van het centrum is aangepast aan de behoeften van de gebruikers en de leefruimten aan de specifieke eisen die door de handicap worden opgelegd.

De buiten de erkende basiscapaciteit vrijgehouden plaatsen voor kortverblijf zoals omschreven in artikel 41 worden in aanmerking genomen en toegevoegd aan de erkende capaciteit van elk centrum met het oog op de naleving van de architectonische normen bedoeld in deze afdeling.

Art. 49.Het centrum neemt alle nodige maatregelen ter voorkoming en bestrijding van brand en voor de evacuatie van de aanwezigen in geval van een ramp.

Art. 50.De gebouwen van het centrum worden goed onderhouden en alle vochtigheid of waterinsijpeling wordt bestreden.

De verwarming maakt het mogelijk te allen tijde een temperatuur van minstens 19 °C te bereiken in de verblijfs- en activiteitenlokalen.

Er wordt gezorgd voor voldoende verluchting en verlichting in de verblijfs- en activiteitenlokalen Het drinkwater van het verdelingsnet is overal gemakkelijk toegankelijk in het centrum.

Art. 51.Het centrum beschikt over voldoende huishoudelijke voorzieningen. De keuken is zo ingericht dat ze geen geurhinder veroorzaakt; ze mag niet aan de verpleeglokalen aanpalen.

Indien het centrum beschikt over een washok of een linnenkamer, wordt dit lokaal zodanig ingericht dat het geen geur- noch damphinder veroorzaakt en dat er geen onderbreking is van de aan- en afvoerleidingen; ze mag niet aan de verpleeglokalen noch aan de keuken aanpalen.

Art. 52.Het centrum beschikt over een voldoende aantal lokalen om zijn taken waar te nemen, zoals onder meer : het beheer van het centrum, de sociale dienst, de reëducatie, de psychologische raadpleging, de medische onderzoeken, de bezoeken aan de gebruikers en de huisvesting van het nachtpersoneel.

Art. 53.Dieren mogen geen toegang hebben tot de keukens en de lokalen waar het voedsel wordt bewaard.

Art. 54.Het centrum mag over een rokerslokaal beschikken; indien dit lokaal niet bestaat, dan moet er een ruimte worden ingericht dat met een voorziening voor luchtverversing is uitgerust.

Art. 55.De sanitaire voorzieningen in het centrum zijn gemakkelijk toegankelijk. Er wordt gezorgd voor een doeltreffende ventilatie van de lokalen.

Het centrum beschikt over minstens één toilet voor het personeel en de bezoekers.

Art. 56.Het centrum beschikt minstens over : 1° een aangepaste wasgelegenheid met een bad of een douche per vijf personen met een handicap en met een kleedruimte;2° een aan de opgevangen bevolking aangepast toilet per vijf personen met een handicap;3° een wastafel met stromend water in elke kamer.

Art. 57.De kamers hebben ramen die naar buiten uitgeven. Er is nachtverlichting in de gangen.

In de op de datum van inwerkingtreding van dit besluit bestaande centra mogen in de gemeenschappelijke kamers niet meer dan drie bedden staan. Voor de nieuwe centra wordt dit aantal tot twee bedden teruggebracht.

De minimale netto-oppervlakte van de individuele kamers, sanitaire voorzieningen uitgesloten, bedraagt 8 m2 en 6 m2 per bewoner in de gemeenschappelijke kamers.

Elke persoon beschikt over een bed, een nachtkastje, een stoel en een kast.

Art. 58.Indien een dagcentrum en een verblijfscentrum binnen dezelfde voorziening worden georganiseerd, dan kunnen de lokalen bestemd voor het beheer, de psychologische raadpleging, de verpleging en de revalidatie gemeenschappelijk zijn. Afdeling 6. - Het beheer van de goederen van de persoon met een

handicap

Art. 59.Met uitzondering van de ouders of van de kinderen van de persoon met een handicap is het elk personeelslid of iedere persoon die een mandaat bekleedt in een centrum, verboden de goederen van de gebruiker te beheren, tenzij met naleving van de onder artikel 60 vermelde bepalingen en onverminderd de wetgevingen inzake de bescherming van de goederen van de personen met een handicap.

Art. 60.Behalve in de gevallen waarin de gebruiker in staat is zijn goederen te beheren, moeten de ontvangsten en de financiële uitgaven van de gebruiker vermeld worden in de boekhouding op een individuele rekening van een bij name aangeduide derde, en dit binnen een termijn van dertig dagen. In deze individuele rekeningen moeten de geldbewegingen en de saldi tot uiting worden gebracht; de gedetailleerde bewijsstukken van de inkomsten en uitgaven dienen systematisch te worden bewaard.

Op vraag van de gebruiker wordt hem binnen acht dagen een afschrift van zijn individuele rekening bezorgd. Bij dit rekeningafschrift wordt eventueel een attest van opening van een rekening bij een bankinstelling gevoegd.

De jaarlijkse eindafrekening wordt automatisch verstuurd naar de gebruiker na afloop van het kalenderjaar en bij het vertrek van de gebruiker.

Art. 61.Het afschrift van de individuele rekening, alle bewijsstukken van de inkomsten en uitgaven alsmede de documenten met betrekking tot de door het centrum geopende bankrekening overeenkomstig artikel 60 worden ter beschikking gesteld van de ambtenaren die ze op elk ogenblik kunnen nagaan.

Deze ambtenaren mogen geen familie of verwant zijn tot in de vierde graad van een beheerder, van een personeelslid van die centra of van een opgenomen persoon met een handicap. HOOFDSTUK III. - Bijzondere normen toepasselijk op de dagcentra

Art. 62.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen, moet het dagcentrum aan de hiernagenoemde voorwaarden voldoen. Afdeling 1. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 63.De dagcentra nemen de volgende opdrachten waar : 1° personen met een handicap overdag opvangen en tegelijkertijd instaan voor een medische, psychologische, paramedische, sociale en opvoedkundige begeleiding, zodat ze een zo groot mogelijke zelfredzaamheid zouden kunnen opbrengen en behouden, alsook een optimaal maatschappelijk en familiaal integratieniveau. Deze centra zorgen voor de opvang van al dan niet geschoolde minderjarigen of meerderjarige personen met een handicap die zich niet kunnen integreren in een opleidingscentrum of een al dan niet aangepaste werkplaats; 2° Het hele jaar door de begeleiding van de gebruikers verzekeren.Het is minstens acht uur per dag open en organiseert minstens zes uur educatieve en reëducatieve activiteiten met de opgevangen personen met een handicap, het middageten en de lichte maaltijden inbegrepen.

Het centrum is tijdens de weekends en op feestdagen gesloten. De individuele overeenkomst kan andere sluitingsperiodes vastleggen, voor zover er door het centrum een andere oplossing wordt geboden voor de opvang van de gebruikers.

Art. 64.Het centrum staat in voor de opvang van minstens 10 personen met een handicap die het centrum voltijds of als voltijds equivalent bezoeken.

Buiten de erkende basiscapaciteit kan een centrum vragen om een bepaald aantal onthaalplaatsen vrij te houden voor de respijtzorg voor personen met een handicap, voor zover de bepalingen van de artikelen 71 tot 81 worden nageleefd.

Respijtzorg biedt tijdelijke opname aan een persoon met een handicap, met een maximumduur van 90 dagen per kalenderjaar in één of meer periodes. Afdeling 2. - Normen betreffende de omvang en de kwalificatie van het

personeel

Art. 65.Het centrum staat permanent in voor de effectieve leiding.

Bij afwezigheid van de directeur dient een hiertoe afgevaardigd personeelslid in staat te zijn in geval van nood de nuttige maatregelen te treffen en de vragen te beantwoorden

Art. 66.Het centrum moet voldoen aan de personeelsnormen bepaald in bijlage II. Afdeling 3. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement, de

individuele overeenkomst en het vertrouwelijk dossier

Art. 67.Onverminderd artikel 31, vermeldt het huishoudelijk reglement onder meer : 1° in voorkomend geval, de sluitingsperiodes van het centrum;2° het bestaan van de gebruikersraad, de naam van zijn voorzitter en de manier waarop met hem contact kan worden opgenomen alsmede, in voorkomend geval, de wijze waarop de verkiezing van de leden van de raad zal worden georganiseerd;

Art. 68.Er wordt een individuele overeenkomst opgesteld, die door het centrum en de gebruiker wordt ondertekend en die minstens de volgende bepalingen bevat : 1° de identiteit van de partijen;2° de opvangdatum en de duur van de overeenkomst en, in voorkomend geval, het deeltijds verblijf;in het geval van respijtzorg zal de door de partijen ondergetekende basisovereenkomst geleidelijk aan worden aangevuld met vermelding van de opvangperiodes tijdens het jaar; 3° een opvangproject dat onder meer de jaarlijkse evaluaties omvat, alsmede de doelstellingen en de aangewende middelen om ze te bereiken;4° het bedrag van de geïndexeerde financiële bijdrage, alsmede, in voorkomend geval, het minimumbedrag dat ter beschikking van de gebruiker moet worden gelaten;5° de natuurlijke of rechtspersoon die voor de betaling instaat;6° de limitatieve opsomming van de gevraagde supplementen en de wijze waarop deze laatste bepaald moeten worden;7° de omschrijving van de prestaties die gedekt worden door de financiële bijdrage van de gebruiker;8° de mogelijkheid tot opvang of huisvesting tijdens de sluitingsperioden van het centrum zoals bepaald in het huishoudelijk reglement;9° de voorwaarden voor de ontbinding van de overeenkomst door elk van de partijen en de daaraan verbonden periodes van vooropzeg, de heroriëntatie van de gebruiker;10° de verbintenis van het centrum om te antwoorden op de individuele vragen om informatie van de gebruikers;11° de wijze waarop en de regelmaat waarmee deze overeenkomst geëvalueerd wordt;12° in het geval van respijtzorg behelst de overeenkomst punten 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 10 van dit artikel en omschrijft ze de bijzondere opvangvoorwaarden alsmede de onderdelen van de dienstverlening die verband houden met deze bijzondere opvang die aan de persoon met een handicap wordt geboden. Een exemplaar van het huishoudelijk reglement wordt bij de overeenkomst gevoegd. Deze laatste wordt aan de partijen overhandigd.

Art. 69.Het in artikel 24 bedoelde vertrouwelijk dossier omvat : 1° een medisch luik, waarin onder meer vermeld wordt dat de gebruiker al dan niet recht heeft op nursing, overeenkomstig bijlage VIII van dit besluit;2° een psychologisch luik;3° een socio-educatief luik, met : a) de anamnese;b) de analyse van de behoeften;c) het opvangproject dat onder meer de jaarlijkse evaluaties omvat, alsmede de doelstellingen en de aangewende middelen om ze te bereiken.4° de individuele overeenkomst en haar wijzigingen. Het centrum zorgt voor de regelmatige bijwerking van deze gegevens. Afdeling 4. - Normen betreffende de gebruikersraad

Art. 70.In elk centrum dient er een gebruikersraad te worden opgericht. Deze raad is samengesteld uit de gebruikers of hun wettelijke vertegenwoordigers, samen met een vertegenwoordiger van de directie en een door het personeel aangeduid personeelslid. De directeur van het centrum moet er de regelmatige werking van verzekeren, en dit minstens één keer per semester. Eén personeelslid verricht het secretariaatswerk.

De opdracht van de gebruikersraad bestaat erin alle suggesties betreffende de levenskwaliteit en de praktische organisatie van de opname van de personen met een handicap te formuleren. Hiertoe verstrekt de directeur van het centrum hem alle informatie die nodig is voor het vervullen van zijn opdracht.

De raad bepaalt zijn werkwijze en kiest een voorzitter uit zijn midden.

De notulen van de vergadering worden in een daartoe bestemd register opgenomen dat voor alle gebruikers en voor de administratie toegankelijk is. Afdeling 5. - Architectonische normen

Art. 71.De infrastructuur van het centrum is aangepast aan de behoeften van de gebruikers en de leefruimten aan de specifieke eisen die door de handicap worden opgelegd. De buiten de erkende basiscapaciteit vrijgehouden plaatsen voor respijtzorg omschreven in artikel 64 worden in aanmerking genomen en toegevoegd aan de erkende capaciteit van elk centrum met het oog op de naleving van de architectonische normen bedoeld in deze afdeling.

Art. 72.Het centrum neemt de nodige maatregelen ter voorkoming en bestrijding van brand en voor de evacuatie van de aanwezigen in geval van een ramp.

Art. 73.De gebouwen van het centrum worden goed onderhouden en alle vochtigheid of waterinsijpeling wordt bestreden.

De verwarming maakt het mogelijk ten allen tijde een temperatuur van minstens 19 °C te bereiken in de verblijfs- en activiteitenlokalen.

Er wordt gezorgd voor voldoende verluchting en verlichting in de verblijfs- en activiteitenlokalen.

Het drinkwater van het verdelingsnet is overal gemakkelijk toegankelijk in het centrum.

Art. 74.Het centrum beschikt over voldoende huishoudelijke voorzieningen. De keuken is zodanig ingericht dat ze geen geurhinder veroorzaakt; ze mag niet aan de verpleeglokalen aanpalen.

Indien het centrum beschikt over een washok of een linnenkamer, wordt dit lokaal zodanig ingericht dat het geen geur- noch damphinder veroorzaakt en dat er geen onderbreking is van de aan- en afvoerleidingen; ze mag niet aan de verpleeglokalen noch aan de keuken aanpalen.

Art. 75.Het centrum beschikt over een voldoende aantal lokalen om zijn taken waar te nemen, zoals onder andere : het beheer van het centrum, de sociale dienst, de revalidatie, de psychologische raadpleging, de medische onderzoeken, de bezoeken aan de gebruikers.

Art. 76.Dieren mogen geen toegang hebben tot de keukens en de lokalen waar het voedsel wordt bewaard.

Art. 77.Het centrum beschikt over een rokerslokaal; indien dit lokaal niet bestaat, dan moet er een ruimte worden ingericht dat met een voorziening voor luchtverversing is uitgerust.

Art. 78.De sanitaire voorzieningen in het centrum zijn gemakkelijk toegankelijk. Er wordt gezorgd voor een doeltreffende ventilatie van de lokalen.

Het centrum beschikt over minstens één toilet voor het personeel en de bezoekers.

Indien een dagcentrum samen met een verblijfscentrum binnen dezelfde voorziening wordt georganiseerd, dan worden de sanitaire voorzieningen in aanmerking genomen voor de naleving van de normen van het dagcentrum.

Art. 79.Het centrum beschikt minstens over : 1° een aangepaste badkamer met een bad of een douche en met een kleedruimte;2° één aan gebruikers aangepast toilet per vijf gebruikers;3° een wastafel met stromend water voor vijf gebruikers, verspreid over het hele centrum.

Art. 80.De lokalen voor educatieve en reëducatieve activiteiten hebben een oppervlakte van minimum 4 m2 per persoon met een handicap.

De totale oppervlakte van de leefruimten zoals salon, eetzaal, speelkamer, mag niet minder bedragen dan 2 m2 per gebruiker.

De totale oppervlakte mag niet minder bedragen dan 8 m2 per persoon met een handicap.

Indien een dagcentrum samen met een verblijfscentrum binnen dezelfde voorziening wordt georganiseerd, dan wordt de oppervlakte van de woonkamers van het verblijfscentrum in aanmerking genomen voor de naleving van de normen.

Art. 81.Indien een dagcentrum en een verblijfscentrum binnen dezelfde voorziening worden georganiseerd, dan kunnen de lokalen bestemd voor het beheer, de psychologische raadpleging, de verpleging en de revalidatie gemeenschappelijk zijn. Afdeling 6. - Het beheer van de goederen van de gebruiker

Art. 82.Met uitzondering van de ouders of van de kinderen van de gebruiker is het elk personeelslid of iedere persoon die een mandaat bekleedt in een centrum, verboden de goederen van de persoon met een handicap te beheren, tenzij met naleving van de onder artikel 83 vermelde bepalingen en onverminderd de wetgevingen inzake de bescherming van de goederen van de personen met een handicap.

Art. 83.Behalve in de gevallen waarin de gebruiker in staat is zijn goederen te beheren, moeten de ontvangsten en de financiële uitgaven van de gebruiker vermeld worden in de boekhouding op een individuele rekening van een bij name aangeduide derde, en dit binnen een termijn van dertig dagen. In deze individuele rekeningen moeten de geldbewegingen en de saldi tot uiting worden gebracht; de gedetailleerde bewijsstukken van de inkomsten en uitgaven dienen systematisch te worden bewaard.

Op vraag van de gebruiker wordt hem binnen acht dagen een afschrift van zijn individuele rekening bezorgd. Bij dit rekeningafschrift wordt eventueel een attest van opening van een rekening bij een bankinstelling gevoegd.

De jaarlijkse eindeafrekening wordt automatisch verstuurd naar de gebruiker na afloop van het kalenderjaar en bij het vertrek van de gebruiker.

Art. 84.Het afschrift van de individuele rekening, alle bewijsstukken van de inkomsten en uitgaven alsmede de documenten met betrekking tot de door het centrum geopende bankrekening overeenkomstig artikel 83 worden ter beschikking gesteld van de ambtenaren die ze op elk ogenblik kunnen nagaan.

Deze ambtenaren mogen geen familie of verwant zijn tot in de vierde graad van een beheerder, van een personeelslid van die centra of van een in deze centra opgenomen gebruiker. HOOFDSTUK V. - Bijzondere normen toepasselijk op de diensten voor begeleid zelfstandig wonen

Art. 85.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen moeten de diensten voor begeleid zelfstandig wonen, aan de hiernagenoemde voorwaarden voldoen. Afdeling 1. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 86.De diensten nemen de volgende opdrachten waar : 1° instaan voor de begeleiding van personen met een handicap die alleen wonen of willen wonen, met het oog op het behoud of het bevorderen van een zo groot mogelijke zelfredzaamheid en met het oog op een optimaal familiaal en sociaal integratieniveau;2° minimum zes volwassenen begeleiden. Afdeling 2. - Normen betreffende de kwaliteit van de dienst en de

opvang van de gebruikers

Art. 87.De dienst mag voor de begeleiding van de personen met een handicap onder geen enkele vorm een vergoeding eisen of ontvangen, tenzij met de instemming van de Ministers. De Ministers stellen het maximumbedrag van deze vergoeding vast.

Art. 88.Het beheer van de gelden en goederen van de personen met een handicap mag niet door de personeelsleden of de beheerders van de dienst worden waargenomen, met uitzondering van kleine bedragen die als zakgeld voor dagelijks gebruik beschouwd worden.

Art. 89.§ 1. Bij de aanvang van de begeleiding wordt tussen de dienst en de persoon met een handicap en, in voorkomend geval, met zijn wettelijke vertegenwoordiger een begeleidingsovereenkomst afgesloten.

De overeenkomst dient opgesteld te zijn in een voor de persoon met een handicap bevattelijke taal en ondertekend te worden door de verantwoordelijke van de dienst en de betrokkene en, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger. § 2. De begeleidingsovereenkomst dient volgende bepalingen te bevatten : 1° naam en adres van de dienst en de wijze waarop de permanentie in de dienst georganiseerd is;2° de periode waarvoor de overeenkomst gesloten werd en de wijze waarop ze eventueel kan worden aangepast;3° de wijze waarop de overeenkomst kan worden opgezegd;4° de frequentie en de tijdstippen van de begeleidingen;5° de inhoud van de begeleidingen en de afspraken betreffende de verschillende begeleidingsaspecten tussen de dienst en de persoon met een handicap;6° de vermelding dat de begeleiding kosteloos is;7° de vermelding dat de begeleider of de dienst geen geld of goederen van de persoon met een handicap in bewaring mag nemen, met uitzondering van kleine bedragen die als zakgeld voor dagelijks gebruik beschouwd worden;8° voor de persoon met een handicap die via de dienst een woning huurt : de vermelding dat het huurcontract niet gebonden mag zijn aan de begeleidingsovereenkomst.

Art. 90.§ 1. De dienst begeleidt de persoon met een handicap in de domeinen die in de begeleidingsovereenkomst werden afgesproken.

De begeleiding moet ambulant zijn en hoofdzakelijk thuis gebeuren. § 2. De betrokken woningen moeten ruimtelijk van de erkende centra en diensten gescheiden zijn. Afdeling 3. - Normen betreffende de omvang en de kwalificatie van het

personeel

Art. 91.Per 6 bewoners dient in minstens één voltijds equivalent personeelslid te worden voorzien, dat in het bezit is van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan en met psychologische, pedagogische of paramedische oriëntatie. Afdeling 4. - Architectonische normen

Art. 92.De woning moet voldoen aan de minimumvoorwaarden omschreven in het besluit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 21 november 2006 tot vaststelling van de elementaire verplichtingen inzake veiligheid, gezondheid en uitrusting van de woningen. HOOFDSTUK VI. - Bijzondere normen toepasselijk op de diensten voor hulpverlening bij "activiteiten in het dagelijks leven"

Art. 93.Onverminderd de in Hoofdstuk I van Titel III bepaalde algemene normen, moeten de diensten voor hulpverlening bij "activiteiten in het dagelijks leven", aan de hiernagenoemde voorwaarden voldoen. Afdeling 1. - Normen betreffende de opdrachten

Art. 94.De diensten bieden aan volwassen personen met een ernstige lichamelijke handicap, op hun aanvraag, thuishulp voor het verrichten van de activiteiten van het dagelijks leven, zonder dat die hulp een sociale, medische of therapeutische tussenkomst inhoudt.

De persoon met een handicap mag nog geen 60 jaar oud zijn op het ogenblik van de aanvraag tot inschrijving in de dienst.

Art. 95.De dienst wordt in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk opgericht, waarvan de raad van bestuur minstens voor de helft samengesteld is uit personen met een handicap.

Art. 96.De dienst is dag en nacht, zeven dagen op zeven, toegankelijk voor personen met een handicap door middel van een individueel en aangepast oproepsysteem.

De hulp wordt uitsluitend op vraag van de persoon met een handicap geboden.

Het personeel mag slechts op uitdrukkelijk verzoek van de persoon met een handicap de woning betreden. Afdeling 2. - Normen betreffende de omvang en de kwalificatie van het

personeel

Art. 97.De dienst moet alle dagen van de week, dag en nacht, beschikken over voldoende personeel, zowel kwantitatief als kwalitatief, om de vereiste hulp bij activiteiten van het dagelijks leven te kunnen verlenen, overeenkomstig bijlage II. Het team bestaat uit een directeur en assistenten voor de activiteiten van het dagelijks leven met minstens een opleiding van bejaarden- of gezinshulp, of equivalent.

Wanneer het aantal geholpen personen met een handicap met meer dan een eenheid daalt ten opzichte van het in de beslissing tot erkenning vastgestelde aantal, wordt een halftijdse betrekking per ontbrekende eenheid afgetrokken.

Alle personeelsleden moeten de regels van het beroepsgeheim naleven en de intimiteit van de personen met een handicap, alsook de privacy van hun woning eerbiedigen. Afdeling 3. - Normen betreffende het aantal personen met een handicap

en de minimale prestaties die bij hen moeten worden uitgevoerd

Art. 98.Het minimum aantal personen met een handicap dat door een dienst wordt geholpen, wordt op twaalf vastgesteld.

Het minimum aantal prestaties per persoon met een handicap wordt op zeven uur per week vastgesteld; het gemiddeld aantal uren wekelijkse prestaties per persoon met een handicap, berekend voor de hele dienst, moet minimum twintig uren bedragen.

Art. 99.De raming van de in artikel 100 bedoelde prestaties gebeurt op basis van de als bijlage IV bij dit besluit gevoegde analytische en synthetische kaarten. Afdeling 4. - Normen betreffende de werking van de diensten

Art. 100.§ 1. Bij de inschrijving van de persoon met een handicap worden volgende stukken ingevuld : 1° een overeenkomst van dienstverlening die minstens de volgende bepalingen en inlichtingen moet bevatten : a) een raming van het aantal uren hulp bij activiteiten van het dagelijks leven op basis van de als bijlage IV bij dit besluit gevoegde synthetische en analytische kaarten;b) de vermelding dat het personeel van de dienst geen andere hulpverlening mag verstrekken dan die bij de activiteiten van het dagelijks leven zoals omschreven in de in a) bedoelde bijlage; De hulp bij de activiteiten van het dagelijks leven omvat elke handeling die ieder valide persoon in staat is te stellen en die een persoon met een handicap niet kan verrichten wegens zijn handicap, zoals onder meer : - de lichaamshygiëne, het kleden, de bereiding en het nuttigen van de maaltijden, de eenvoudige handelingen, de mobiliteit en de transfers. - elk vorm van lichamelijke hulp die de personen met een handicap in staat stelt zijn vader- of moederrol te vervullen en een fatsoenlijk sociaal- en beroepsleven te leiden;

Zijn uitgesloten : de medische of paramedische behandelingen of onderzoeken, de verzorging door verpleegkundigen of zorgkundigen; - de onderhoudswerken aan huis of tuin (tuinieren, timmeren, schilderen, behangen...); - de vervoerdiensten; c) de manier waarop de hulp bij activiteiten van het dagelijks leven wordt georganiseerd en onder meer de door de persoon met een handicap gekozen taal;d) de vaststelling van de proefperiode bedoeld in artikel 101;e) de wijze van herziening en van opzegging van de overeenkomst, de duur van de opzegtermijn bedoeld in artikel 101 en 102 van dit besluit;f) de vermelding dat het personeel de woning van de persoon met een handicap slechts mag betreden op zijn uitdrukkelijk verzoek;g) de vermelding dat het personeel de ADL-handelingen stelt volgens de door de gebruiker gegeven richtlijnen en onder diens verantwoordelijkheid, zonder de fysieke en morele integriteit van het personeel in gevaar te brengen;h) de vermelding dat het personeel de regels van het beroepsgeheim moet naleven.2° de synthetische en analytische kaarten bedoeld in bijlage IV bij dit besluit;deze kaarten worden ingevuld onder de verantwoordelijkheid van de persoon met een handicap.

De persoon met een handicap kan zich door medisch of paramedisch personeel laten bijstaan voor de evaluatie van zijn vaardigheden bij het verrichten van de activiteiten van het dagelijks leven. § 2. Aan het einde van de proefperiode van zes maanden worden de in § 1, 2° bedoelde kaarten opnieuw aangepast op basis van de werkelijke behoeften van de persoon met een handicap. Ze worden jaarlijks herzien. § 3. De in dit artikel bedoelde stukken worden gedurende een periode van twee jaar na het vertrek van de persoon met een handicap in de dienst bewaard.

De ambtenaren kunnen er op elk ogenblik kennis van nemen.

Art. 101.De overeenkomst wordt voor een onbepaalde duur gesloten en voorziet in een proefperiode van zes maanden.

Elke partij kan, mits een opzegtermijn, een einde aan de overeenkomst maken.

Indien de opzegging door de dienst wordt gegeven, dan wordt de na te leven termijn op zes maanden vastgesteld, behalve bij een vrijwillige sluiting van de dienst waar deze termijn tot drie maanden wordt beperkt. Indien de opzegging door de gebruiker wordt gegeven, dan wordt de na te leven termijn op drie maanden vastgesteld.

Art. 102.Wanneer de overeenkomst voor dienstverlening door de dienst wordt opgezegd, heeft de persoon met een handicap een evocatierecht bij het evocatiebureau.

Art. 103.§ 1. Tijdens de evocatie moeten de twee partijen aanwezig zijn. De persoon met een handicap kan door de persoon van zijn keuze worden bijgestaan. Elke partij zet haar standpunt voor het bureau uiteen.

Het bureau leidt de partijen naar de verzoening, met inachtneming van de toepasselijke wetgeving en de billijkheid. § 2. Indien de verzoening een gunstig verloop kent, wordt een minnelijke schikking door de partijen ondertekend. De verschijning en het akkoord van de partijen worden in een proces-verbaal opgetekend.

De partijen moeten hun akkoord nauwkeurig naleven. § 3. Indien de verzoening geen gunstig verloop kent, dan worden de verschijning en de mislukking van de verzoening eveneens in een proces-verbaal opgetekend en handhaaft de dienst zijn beslissing om de overeenkomst voor dienstverlening die uitwerking heeft op de dag van de kennisgeving van de opzegging, op te zeggen.

Art. 104.Het evocatiebureau is, per erkende dienst, samengesteld uit een vertegenwoordiger van de gebruikers en een vertegenwoordiger van de organiserende instantie; bovendien maakt ook een lid van de afdeling hier deel van uit.

Deze leden worden door de Ministers benoemd, op gemotiveerd voorstel van de gebruikers en de diensten.

Het bureau duidt in zijn midden een voorzitter en een ondervoorzitter aan, die behoren tot verschillende taalrollen, alsook een secretaris.

Art. 105.Het bureau stelt zijn huishoudelijk reglement vast, dat aan de Ministers ter goedkeuring wordt voorgelegd. Afdeling 6. - Architectonische normen

Art. 106.De hulp bij de activiteiten van het dagelijks leven wordt in de privéwoning van de persoon met een handicap of in de nabije omgeving verstrekt.

Die woningen moeten worden ondergebracht in en verdeeld over gebouwen waar eveneens personen zonder een handicap wonen.

Er mogen niet meer dan twee aanpalende appartementen bewoond worden door personen met een handicap die beroep doen op de dienst.

Deze gebouwen moeten aan de lichamelijke tekortkomingen van de personen met een handicap aangepast zijn.

De dienst mag alleen hulp verlenen aan personen met een handicap waarvan de woning zich op maximaal vijfhonderd meter van het coördinatiecentrum van de dienst bevindt.

Art. 107.Iedere dienst beschikt over : 1° een lokaal voor de coördinatie van de hulpvragen; Dit lokaal omvat een bureau met meubilair voor het opbergen van de registers en de dossiers betreffende de personen met een handicap.

Het lokaal moet toegankelijk en aangepast zijn voor de gebruikers van de dienst. 2° een aangepaste kamer voor het personeel met wachtdienst;3° een wasgelegenheid met een aangepast toilet en een wastafel. TITEL IV. - Subsidiëringswijze van de centra en diensten voor personen met een handicap HOOFDSTUK I. - Subsidiëringswijze

Art. 108.Binnen de grenzen van de begrotingskredieten wordt, overeenkomstig deze Titel, aan de door de Ministers erkende centra en diensten de in artikel 15 van de ordonnantie omschreven toelage toegekend.

In voorkomend geval worden de financiële bijdrages van de gebruikers, per type centra en diensten, door het Verenigd College vastgelegd, na advies van de afdeling. In dat geval wordt de financiële bijdrage van de gebruikers van de in het eerste lid 1 bepaalde toelage afgetrokken.

De Ministers bepalen per type centra en diensten het percentage van de kosten voor de voortgezette opleiding van het personeel dat in aanmerking komt voor subsidiering alsook de werkings- en uitrustingskosten van deze centra en diensten.

Art. 109.De in artikel 108 bedoelde toelage wordt in maandelijkse voorschotten uitbetaald, ten bedrage van één dertiende van de op basis van artikel 15 van de ordonnantie geraamde jaarlijkse toelage. Ze wordt uitbetaald op de eerste werkdag die volgt op de 23e van de maand waarvoor ze wordt toegekend.

De jaarlijkse toelage wordt toegekend naar rata van het door de voorlopige werkingsvergunning of erkenning gedekte aantal maanden.

Art. 110.Uiterlijk op het einde van de tweede maand die volgt op het eerste semester, legt het centrum of de dienst aan de administratie een bewijsschrift voor met betrekking tot de aanwending van de tijdens het afgelopen half jaar toegekende voorschotten; de inhoud van dit stuk wordt door de Ministers bepaald.

Indien dit stuk niet ingediend is, wordt de uitbetaling van de maandelijkse voorschotten vanaf september geschorst.

Art. 111.Jaarlijks wordt er, op 31 december, op basis van een stuk waarvan de inhoud door de Ministers wordt bepaald, een eindafrekening opgemaakt van de jaarlijkse toelage; deze laatste wordt vóór 30 april naar de administratie gestuurd.

Bovendien zendt het centrum of de dienst een exemplaar van de jaarrekeningen van het afgelopen jaar alsmede een begroting voor het lopende boekjaar toe; voor de privécentra en -diensten wordt hierbij, hetzij een afschrift van het verslag van de bedrijfsrevisor die de jaarrekeningen voor echt heeft verklaard, gevoegd, hetzij een getuigschrift van een zelfstandige accountant die ze heeft nagezien.

Indien die stukken niet ingediend zijn, wordt de uitbetaling van de maandelijkse voorschotten vanaf juni geschorst.

Na kennisgeving van die eindafrekening aan het centrum of de dienst en haar goedkeuring door hem binnen vijftien dagen volgend op de kennisgeving, wordt overgegaan tot de uitbetaling of de terugvordering van de nog verschuldigde of onrechtmatig uitbetaalde bedragen. HOOFDSTUK II. - De functies

Art. 112.Bij de erkenning bepalen de Ministers, per centrum en dienst, het aantal functies dat in aanmerking komt voor subsidiëring overeenkomstig de personeelsnormen bepaald in dit besluit.

Het Verenigd College bepaalt de subsidiëringsschalen die erop van toepassing zijn.

Art. 113.De functies, bedoeld in artikel 112, worden omschreven in bijlage V bij dit besluit. HOOFDSTUK III. - Subsidiëringsschalen

Art. 114.De in artikel 16, 1°, van de ordonnantie bedoelde subsidiëringsschalen worden, voor de centra en diensten van de privésector, overeenkomstig bijlage VI bij dit besluit vastgesteld; deze schalen worden aan de spilindex 105,20 gekoppeld.

Voor de onder de openbare sector ressorterende centra en diensten worden de werkelijke personeelskosten betoelaagd tot het maximumbedrag van de subsidiëringsschalen die van toepassing zijn op de centra en diensten van de privésector.

Art. 115.De diensten die in aanmerking komen voor de vaststelling van de in artikel 16, 1°, van de ordonnantie bedoelde geldelijke anciënniteit van de personeelsleden, worden bepaald overeenkomstig bijlage VII bij dit besluit. HOOFDSTUK V. - Andere voordelen

Art. 116.De andere voordelen, waarvan sprake onder artikel 16, 3°, van de ordonnantie, hebben onder meer betrekking op de eindejaarstoelage, de vakantietoeslag, de haard- of standplaatstoelage, de vervoerkosten, de vergoedingen voor onregelmatige prestaties en de directiepremie, overeenkomstig bijlage VIII bij dit besluit. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 117.De regelgevende bepalingen die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de financiële bijdrage van de gebruikers regelen, blijven van toepassing tot de inwerkingtreding van de overeenkomstig artikel 108, tweede lid, genomen bepalingen.

TITEL V. - Slotbepalingen

Art. 118.Op gemotiveerde aanvraag van de centra en diensten voor personen met een handicap kunnen de Ministers, na advies van de afdeling, afwijkingen toestaan van de door dit besluit vastgestelde architectonische normen.

Art. 119.Op gemotiveerde aanvraag van de centra en diensten voor personen met een handicap kunnen de Ministers, na advies van de afdeling, afwijkingen toestaan van de door dit besluit vastgestelde normen betreffende de kwalificatie van het personeel.

Art. 120.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit nr.81 tot instelling van een fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, gewijzigd bij de ordonnantie van 16 mei 1991. 2° het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten;3° het koninklijk besluit van 25 januari 1971 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de tehuizen van kort verblijf ten behoeve van gehandicapten;4° het koninklijk besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten geplaatst ten laste van de openbare besturen;5° het koninklijk besluit van 2 juli 1973 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van dagcentra voor meerderjarige niet werkende gehandicapten;6° het koninklijk besluit van 27 september 1974 houdende de wijze van vereffening van de toelagen per dag toegekend voor het onderhoud en de behandeling van gehandicapten geplaatst ten laste van de openbare besturen;7° het koninklijk besluit van 12 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de centra voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten evenals van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud, de opvoeding en de behandeling van de gehandicapten die er geplaatst zijn ten laste van de openbare besturen;8° de reglementaire beslissingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid van 17 december 1965, 26 januari 1968, 12 april 1968, 29 januari 1971 en 28 juni 1974 houdende vaststelling van de modaliteiten en voorwaarden van voorlopige erkenning van de centra of diensten voor revalidatie;9° het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscom-missie van 21 oktober 1993 tot vaststelling van de de erkenningsnormen waaraan de diensten voor hulpverlening bij "Activiteiten in het dagelijks leven";10° het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 21 oktober 1993 tot vaststelling van de procedure betreffende de erkenning, de weigering en de intrekking van erkenning van de diensten voor hulpverlening bij "Activiteiten in het dagelijks leven";11° het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscom-missie van 21 oktober 1993 tot vaststelling van de werking van de diensten voor hulpverlening bij "Activiteiten in het dagelijks leven";12° het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscom-missie van 21 oktober 1993 tot bepaling van de financiering van de diensten voor hulpverlening bij "Activiteiten in het dagelijks leven", gewijzigd bij het besluit van het Verenigd College van 26 mei 1994;13° het koninklijk besluit van 15 april 1977 betreffende de gemeenschappelijke dienstencentra.14° het besluit van het Verenigd College van 6 december 2001 houdende vaststelling van de subsidiëringsvoorschriften van centra en diensten voor Bijstand aan personen, indien het op de centra en diensten voor personen met een handicap betrekking heeft.

Art. 121.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.

Art. 122.De Ministers zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 25 oktober 2007.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen, P. SMET Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^