Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 30 april 1998

Arrest nr. 16/98 van 11 februari 1998 Rolnummers 1192, 1193, 1194, 1195, 1196, 1197 en 1198. In zake : de prejudiciële vragen betreffende besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve tot aanwijzing van agenten van de Agglomeratie Bru Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslag(...)

bron
arbitragehof
numac
1998021160
pub.
30/04/1998
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 16/98 van 11 februari 1998 Rolnummers 1192, 1193, 1194, 1195, 1196, 1197 en 1198.

In zake : de prejudiciële vragen betreffende besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve tot aanwijzing van agenten van de Agglomeratie Brussel als agenten bekleed met een mandaat van gerechtelijke politie, gesteld door de Politierechtbank te Brussel.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers P. Martens en G. De Baets, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen.

Bij vonnissen van 16 oktober 1997 in zake het openbare ministerie tegen J.-M. Forget en anderen, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 17 november 1997, heeft de Politierechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt een besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve, met name het ministerieel besluit van 11 oktober 1990, waarbij een agent van de Agglomeratie Brussel wordt aangewezen als agent met een mandaat van gerechtelijke politie, met toepassing van artikel 21 van de wet van 27 december 1974 betreffende taxidiensten en artikel 19, 7°, van het koninklijk besluit van 2 april 1975 houdende politiereglement, artikel 11 (zoals het van kracht was op 11 oktober 1990) van de wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 en die van 8 augustus 1988, alsook artikel 21, § 1, van de wet van 27 december 1974 betreffende taxidiensten, dat preciseert dat die agenten benoemd worden door de Koning, of de artikelen van de Grondwet ? » II. De rechtspleging.

Bij beschikkingen van 17 november 1997 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

Bij beschikking van 19 november 1997 heeft het Hof de zaken samengevoegd.

Op 26 november 1997 hebben de rechters-verslaggevers P. Martens en G. De Baets, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de organieke wet, voorzitter M. Melchior ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat de prejudiciële vragen betrekking hebben op een norm die klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof behoort.

Overeenkomstig artikel 71, tweede lid, van de organieke wet is van de conclusies van de rechters-verslaggevers aan de partijen in het bodemgeschil kennisgegeven bij op 1 december 1997 ter post aangetekende brieven.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte. 1. De prejudiciële vragen handelen over de overeenstemming van een ministerieel besluit van 11 oktober 1990 waarbij een agent van de Agglomeratie Brussel wordt aangewezen als agent bekleed met een mandaat van gerechtelijke politie, met toepassing van artikel 21 van de wet van 21 december 1974 betreffende taxidiensten en artikel 19, 7°, van het koninklijk besluit van 2 april 1975 houdende politiereglement, met artikel 11 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals het van kracht was op 11 oktober 1990, met de wet van 8 augustus 1988 en met artikel 21, § 1, van de wet van 27 december 1974, of met andere artikelen van de Grondwet.2. Naar luid van artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof doet het Hof, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak bij wege van arrest op vragen omtrent : « 1° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans 134] van de Grondwet bedoelde regel van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten;2° onverminderd 1°, elk conflict tussen decreten of tussen regels bedoeld in artikel 26bis [thans 134] van de Grondwet, die uitgaan van verschillende wetgevers en voor zover het conflict ontstaan is uit hun onderscheiden werkingssfeer;3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans 134] van de Grondwet bedoelde regel van de artikelen 6, 6bis en 17 [thans 10, 11 en 24] van de Grondwet.» 3. Noch dat artikel, noch enige andere wetsbepaling verleent het Hof de bevoegdheid om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de vraag of een ministerieel besluit waarbij een ambtenaar wordt aangewezen als agent bekleed met een mandaat van gerechtelijke politie strijdig is met de regels tot verdeling van de bevoegdheden tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten.4. De prejudiciële vragen behoren dus klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof. Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verklaart zich onbevoegd om de gestelde prejudiciële vragen te beantwoorden.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 11 februari 1998.

De voorzitter, M. Melchior.

De griffier, L. Potoms.

^