Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 12 februari 1999

Arrest nr. 12/99 van 28 januari 1999 Rolnummer 1300 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 14 juli 1997 houdende het statuut van de « Radio-Télévision belge de la Communauté française », ing(...) Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters P. (...)

bron
arbitragehof
numac
1999021032
pub.
12/02/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 12/99 van 28 januari 1999 Rolnummer 1300 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 14 juli 1997 houdende het statuut van de « Radio-Télévision belge de la Communauté française (RTBF) », ingesteld door A. Menu.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters P. Martens, J. Delruelle, E. Cerexhe, H. Coremans en A. Arts, bijgestaan door referendaris R. Moerenhout, waarnemend griffier, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 februari 1998 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 maart 1998, heeft A. Menu, die keuze van woonplaats doet op de zetel van de « Cité de la Radio-Télévision », Auguste Reyerslaan 52, 1044 Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 14 juli 1997 houdende het statuut van de « Radio-Télévision belge de la Communauté française (RTBF) » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 augustus 1997).

II. De rechtspleging Bij beschikking van 2 maart 1998 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 27 maart 1998 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 april 1998.

Memories zijn ingediend door : - de Franse Gemeenschapsregering, Surlet de Chokierplein 15-17, 1000 Brussel, bij op 13 mei 1998 ter post aangetekende brief; - de Waalse Regering, rue Mazy 25-27, 5100 Namen, bij op 13 mei 1998 ter post aangetekende brief.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 28 mei 1998 ter post aangetekende brieven.

Memories van antwoord zijn ingediend door : - de Waalse Regering, bij op 18 juni 1998 ter post aangetekende brief; - de verzoeker, bij op 26 juni 1998 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 30 juni 1998 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 27 februari 1999.

Bij beschikking van 16 december 1998 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 13 januari 1999.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 17 december 1998 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 13 januari 1999 : - zijn verschenen : . Mr. M. Detry, advocaat bij de balie te Brussel, voor A. Menu; . Mr. P. Levert, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Franse Gemeenschapsregering en de Waalse Regering; - hebben de rechters-verslaggevers J. Delruelle en A. Arts verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - Ten aanzien van het belang van de verzoeker A.1. De verzoeker is statutair ambtenaar bij de R.T.B.F. en bovendien vakbondsafgevaardigde van de Algemene Centrale der Openbare Diensten, een representatieve vakbondsorganisatie. Hij is van mening dat de bestreden bepalingen in zijn nadeel de bepalingen wijzigen van het statuut dat op hem van toepassing is en dat zij een discriminerend onderscheid in het leven roepen tussen de personeelsleden van de R.T.B.F. en de personeelsleden van de openbare diensten van de Franse Gemeenschap. De bestreden bepalingen, die tot gevolg hebben dat de R.T.B.F. ertoe wordt gemachtigd contractueel personeel aan te werven onder andere en ruimere voorwaarden dan die welke zijn bedoeld in het besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes, bieden de R.T.B.F. de mogelijkheid hem in een situatie te plaatsen die hem op persoonlijk, professioneel en statutair vlak nadeel berokkent.

A.2. De Franse Gemeenschapsregering en de Waalse Regering zijn van mening dat de verzoeker niet de hoedanigheid noch het belang heeft om in rechte te treden.

Uit de uiteenzetting van de middelen blijkt in de eerste plaats dat het onderwerp van het beroep moet worden beperkt tot artikel 29, § 1, van het bestreden decreet.

Vervolgens is het belang van de verzoeker hypothetisch en aleatorisch.

Vermits hij statutair ambtenaar is, kan men zich de vraag stellen of hij er belang bij heeft de aanwerving van contractueel personeel te bekritiseren. Bovendien is de bestreden bepaling een machtigingsbepaling en, bij ontstentenis van uitvoeringsmaatregelen die het Hof niet vermag te beoordelen, zou zij de verzoeker niet kunnen grieven.

Het rechtstreekse belang van de verzoeker wordt eveneens betwist. Hij is niet betrokken bij de vier gevallen die het mogelijk maken een beroep te doen op contractueel personeel.

Het functionele belang dat wordt afgeleid uit de hoedanigheid van vakbondsafgevaardigde ten slotte kan niet worden aangenomen : de verzoeker kan zich slechts op ontvankelijke wijze daarop beroepen voor zover afbreuk wordt gedaan aan de prerogatieven welke aan die hoedanigheid van vakbondsafgevaardigde zijn verbonden.

A.3. In zijn memorie van antwoord onderstreept de verzoeker dat de rechtspraak van het Hof hem uitsluitend de verplichting oplegt aan te tonen dat hij op rechtstreekse en ongunstige wijze zou kunnen worden geraakt. Zulks is te dezen het geval vermits hij zich, in zijn arbeidsbetrekkingen, in een concurrentiepositie of in een verhouding van ondergeschiktheid zou kunnen bevinden ten opzichte van contractueel personeel dat niet zou kunnen zijn aangeworven op basis van de wettelijk toepasbare bepalingen.

Hij heeft overigens zijn hoedanigheid van vakbondsafgevaardigde ten overvloede aangevoerd. In dat opzicht wenst hij in rechte te treden ter verdediging van de morele en professionele belangen van de leden die bij zijn organisatie zijn aangesloten en van het openbaar statuut van de instelling waarin hij is benoemd, alsmede van het personeel ervan.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de memorie van tussenkomst van het Waalse Gewest A.4. De verzoeker betoogt dat de memorie van tussenkomst ingediend door het Waalse Gewest uit de debatten moet worden geweerd omdat de gewestelijke overheid niet doet blijken van het in artikel 87, § 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereiste belang. De enkele in het geding zijnde overheden in deze zaak zijn de Franse Gemeenschap en de federale Staat. Uit geen enkel argument of uiteengezet middel blijkt dat de zaak gevolgen, al was het maar in verband met de rechtspraak, zou kunnen hebben ten aanzien van het Waalse Gewest. Dat Gewest zet bovendien geenszins uiteen hoe het belang zou hebben bij een tussenkomst in de zaak.

Ten aanzien van de middelen A.5. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten.

De verzoeker voert een tweede middel aan, dat is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat artikel 29 voor de personeelsleden van de R.T.B.F. en de personeelsleden van de Franse Gemeenschap en de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, zonder objectieve en redelijke verantwoording een verschillende wijze van aanwerving vaststelt. - B - Ten aanzien van de omvang van het beroep B.1. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden geschonden zijn, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

Die vereisten worden verantwoord, enerzijds, door de verplichting voor het Hof om dadelijk na de ontvangst van het beroep te onderzoeken of het niet klaarblijkelijk niet-ontvankelijk of klaarblijkelijk ongegrond is ofwel of het Hof niet klaarblijkelijk onbevoegd is om er kennis van te nemen, en, anderzijds, door de verplichting voor de partijen die op de argumenten van de verzoekers wensen te antwoorden, om dit te doen bij een enkele memorie en binnen de op straffe van niet-ontvankelijkheid vastgestelde termijnen.

De verzoeker vordert de vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 14 juli 1997 houdende het statuut van de « Radio-Télévision belge de la Communauté française ». Het Hof stelt echter vast dat de middelen uitsluitend tegen artikel 29, § 1, van het decreet zijn gericht. Het beroep is bijgevolg beperkt tot die bepaling.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de memorie van de Waalse Regering B.2.1. De verzoeker betoogt dat de door het Waalse Gewest neergelegde memorie van tussenkomst uit de debatten moet worden geweerd omdat de gewestelijke overheid niet van het bij artikel 87, § 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 vereiste belang doet blijken.

B.2.2. Luidens artikel 85 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 kunnen de Ministerraad, de regeringen, de voorzitters van de wetgevende vergaderingen en de personen aan wie de kennisgevingen worden gedaan krachtens de artikelen 76, 77 en 78 van die bijzondere wet, bij het Hof een memorie indienen. In tegenstelling tot artikel 87 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, legt die bepaling aan die personen niet de verplichting op van een belang te doen blijken.

De memorie van de Waalse Regering is bijgevolg ontvankelijk.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep B.3.1. Artikel 29, § 1, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 14 juli 1997 bepaalt : « Het bedrijf kan een beroep doen op contractueel personeel om : 1° in te spelen op uitzonderlijke en tijdelijke behoeften inzake personeel, of het om het voeren van in tijd beperkte acties, of om een buitengewone werkoverlast gaat;2° opdrachten te verrichten die een bepaalde kennis of ervaring met hoge kwalificatie vergen, om opdrachten te verrichten of in te spelen op specifieke behoeften;3° statutaire of contractuele personeelsleden te vervangen gedurende periodes van totale of gedeeltelijke tijdelijke afwezigheid;4° bijkomende opdrachten te verrichten.» B.3.2. De Franse Gemeenschapsregering en de Waalse Regering zijn van mening dat de verzoeker noch de hoedanigheid, noch het belang heeft om in rechte te treden.

De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt doet blijken van een belang.

Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.3.3. De verzoeker voert zijn hoedanigheid van statutair ambtenaar bij de R.T.B.F. aan alsmede die van vakbondsafgevaardigde van de Algemene Centrale der Openbare Diensten, een representatieve vakorganisatie.

B.3.4. In zijn hoedanigheid van statutair ambtenaar van de R.T.B.F. doet hij niet blijken van het vereiste belang, aangezien zijn persoonlijke rechtspositie niet ongunstig zou kunnen worden geraakt door een bepaling die de aanwerving van contractueel personeel mogelijk maakt en die geen afbreuk doet aan de situatie van de statutaire ambtenaren.

In zijn hoedanigheid van vakbondsafgevaardigde van de Algemene Centrale der Openbare Diensten, doet de verzoeker evenmin blijken van het vereiste belang, aangezien de bestreden bepaling niet raakt aan de prerogatieven die aan de uitoefening van zijn vakbondsfunctie zijn verbonden.

B.3.5. Het beroep tot vernietiging is bijgevolg onontvankelijk.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 januari 1999.

De wnd. griffier, R. Moerenhout.

De voorzitter, M. Melchior.

^