Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 06 augustus 1999

Arrest nr. 70/99 van 17 juni 1999 Rolnummers 1382, 1407, 1408, 1409 en 1410 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 131 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen, waarbij artikel 43ter werd ingevoegd in de wet van Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters P. (...)

bron
arbitragehof
numac
1999021337
pub.
06/08/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 70/99 van 17 juni 1999 Rolnummers 1382, 1407, 1408, 1409 en 1410 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 131 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen, waarbij artikel 43ter werd ingevoegd in de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, ingesteld door de Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters P. Martens, G. De Baets, E. Cerexhe, A. Arts en R. Henneuse, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 24 juli, 1 september en 2 september 1998 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 27 juli, 2 september en 3 september 1998, hebben - de Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen, met maatschappelijke zetel te 1150 Brussel, Sint-Huibrechtsstraat 19, Azimut - Onafhankelijk Ziekenfonds, met maatschappelijke zetel te 1090 Brussel, Léon Théodorstraat 89, het Ziekenfonds Securex, met maatschappelijke zetel te 1140 Brussel, Genèvestraat 4, de n.v.

Financière de Hesbaye, met maatschappelijke zetel te 4300 Borgworm, avenue Reine Astrid 27, de c.v.b.a. Fiduciaire Charlier, met maatschappelijke zetel te 4000 Rocourt, rue Visé-Voie 1, - de n.v. Argenta Spaarbank, met maatschappelijke zetel te 2018 Antwerpen, Belgiëlei 49-53, - G. Willaert, wonende te 8850 Ardooie, Cauwestraat 13, - de n.v. Argenta Assuranties, met maatschappelijke zetel te 2018 Antwerpen, Belgiëlei 49-53, - het Onafhankelijk Ziekenfonds Vlaanderen, met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, Coupure Links 103, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 131 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 maart 1998), waarbij artikel 43ter werd ingevoegd in de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.

Die zaken zijn ingeschreven onder nummers 1382, 1407, 1408, 1409 en 1410 van de rol van het Hof en zijn samengevoegd.

II. De rechtspleging Bij beschikkingen van 27 juli 1998 en van 2 en 3 september 1998 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetels aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 16 september 1998 heeft het Hof de zaken samengevoegd.

Van de beroepen is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 28 september 1998 ter post aangetekende brieven.

Van de beschikking tot samenvoeging is kennisgegeven aan de partijen bij op 1 oktober 1998 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 oktober 1998.

Memories zijn ingediend door de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, bij op 2 november 1998 ter post aangetekende brief (in de zaak met rolnummer 1382) en bij op 13 november 1998 ter post aangetekende brieven (in de zaken met rolnummers 1407, 1408, 1409 en 1410).

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 11 december 1998 ter post aangetekende brieven.

Memories van antwoord zijn ingediend door : - de n.v. Argenta Spaarbank, bij op 8 januari 1999 ter post aangetekende brief; - de n.v. Argenta Assuranties, bij op 8 januari 1999 ter post aangetekende brief; - het Onafhankelijk Ziekenfonds Vlaanderen, bij op 8 januari 1999 ter post aangetekende brief; - G. Willaert, bij op 8 januari 1999 ter post aangetekende brief; - de Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen en anderen, bij op 11 januari 1999 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 16 december 1998 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 24 juli 1999.

Bij beschikking van 10 februari 1999 heeft het Hof de zaken in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 17 maart 1999, na de Ministerraad te hebben verzocht zich ter terechtzitting nader te verklaren over de in zijn memories opgeworpen gronden van onontvankelijkheid, in het licht van de bij de memories van antwoord van de verzoekende partijen gevoegde stukken.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 11 februari 1999 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 17 maart 1999 : - zijn verschenen : . Mr. J.-P. Buyle en Mr. A. Déome, advocaten bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partijen in de zaak met rolnummer 1382; . Mr. J. Cerfontaine, advocaat bij de balie te Antwerpen, loco Mr. J. Uyttersprot, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partijen in de zaken met rolnummers 1407, 1408, 1409 en 1410; . Mr. J. Vanden Eynde, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers P. Martens en G. De Baets verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - zijn de zaken in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A Ten aanzien van de ontvankelijkheid A.1. De Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen, eerste verzoekende partij in de zaak met rolnummer 1382, is een landsbond van ziekenfondsen; Azimut - Onafhankelijk Ziekenfonds en het Ziekenfonds Securex, tweede en derde verzoekende partij in dezelfde zaak, en het Onafhankelijk Ziekenfonds Vlaanderen, verzoekende partij in de zaak met rolnummer 1410, zijn ziekenfondsen. Zij doen een beroep op samenwerkingsvormen die door de aangevochten bepaling worden verboden.

De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van hun beroepen niet.

A.2. De n.v. Financière de Hesbaye en de c.v.b.a. Fiduciaire Charlier, vierde en vijfde verzoekende partij in de zaak met rolnummer 1382, zijn secretarissen van de « Union professionnelle agricole ». Zij verlenen hun cliënten diverse diensten op fiscaal en sociaal vlak alsmede op bank- en verzekeringsgebied; in dat kader promoten zij de socialezekerheidsproducten van de Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen en verzekeren zij de dienst van de ziekenfondsafdeling.

Volgens hen is het niet vereist dat zij, om van hun belang te doen blijken, het bestaan bewijzen van samenwerkingsakkoorden met de landsbonden en de ziekenfondsen, zoals die zijn bedoeld in artikel 43 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, vermits die bepaling enkel betrekking heeft op de organisatie van activiteiten en diensten die onder de ziekenfondsactiviteit vallen maar aan derden worden toevertrouwd, en niet op de tussen hen en de ziekenfondssector aangeknoopte contacten.

Volgens de Ministerraad kan het belang van die partijen enkel worden aanvaard indien zij het bestaan aantonen van een schriftelijk samenwerkingsakkoord met medecontractanten van de ziekenfondsen, dat is gesloten onder de bij dat artikel 43 voorgeschreven voorwaarden.

A.3. De n.v. Argenta Spaarbank, verzoekende partij in de zaak met rolnummer 1407, is een kredietinstelling die over kantoren en agenten beschikt die niet alleen bank- en verzekeringsproducten aanbieden, maar ook ziekenfondsdiensten. De n.v. Argenta Assuranties, verzoekende partij in de zaak met rolnummer 1409, is een verzekeringsmaatschappij die ook dat soort diensten aanbiedt. Binnen het Onafhankelijk Ziekenfonds Vlaanderen, verzoekende partij in de zaak met rolnummer 1410, bestaat een onderafdeling genaamd « Mutar » (afkorting van « Mutualiteit Argenta ») samengesteld uit leden afkomstig uit de cliënteel van Argenta.

De aangevochten bepaling heeft elke samenwerking onmogelijk gemaakt tussen, enerzijds, de n.v. Argenta Spaarbank en de n.v. Argenta Assuranties en, anderzijds, de ziekenfondsen of de landsbonden. De n.v. Argenta Assuranties wijst er ook op dat, voor haar en voor haar agenten, die onmogelijkheid tot aanzienlijke inkomstendalingen leidt.

Volgens de Ministerraad is het, aangezien het dossier van de verzoekende partijen geen samenwerkingsakkoord met ziekenfondsen of landsbonden bevat, onmogelijk na te gaan in welke mate hun werking, hun inkomsten of die van hun agenten door de aangevochten bepaling zouden worden aangetast, zodat haar belang niet is aangetoond. Gelet op het marginale karakter van de betrokken diensten voor die ondernemingen, lijkt het inkomstenverlies onwaarschijnlijk.

De verzoekende partijen leggen stukken neer waaruit blijkt dat 328 van hun agenten of bureaus voor Mutar werken en dat het akkoord tussen hen en hun agenten in premies voorziet indien de laatstgenoemden nieuwe leden in de ziekenfondssector rekruteren.

A.4. G. Willaert, verzoekster in de zaak met rolnummer 1408, is zelfstandig agente van de n.v. Argenta Spaarbank en de n.v. Argenta Assuranties, die haar activiteiten uitoefent in de verzekeringsbemiddeling, de distributie van verzekeringen en in de bank- en kredietsector maar ook in die van de promotie, de distributie en de verkoop van ziekenfondsdiensten. De aangevochten bepaling heeft de voortzetting van de laatstvermelde activiteit onmogelijk gemaakt.

Volgens de Ministerraad doet die verzoekster niet blijken van het belang dat zij naar voren schuift, aangezien zij geen enkel dossier neerlegt. Inzonderheid is het onmogelijk haar deelname in akkoorden zoals die welke door de aangevochten bepaling verboden zijn of het bestaan en de omvang van de commissielonen die door haar op een ziekenfondsdienst zijn ontvangen na te gaan.

G. Willaert legt stukken neer waaruit blijkt dat zij een van de agenten van Argenta is die diensten leveren voor Mutar en dat zij in 1996 en 1997 commissielonen heeft ontvangen voor het aanbrengen van leden voor Mutar en voor het Onafhankelijk Ziekenfonds Vlaanderen.

A.5. In alle zaken maakt de Ministerraad een voorbehoud ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, voorbehoud dat betrekking heeft op het bestaan en de overeenstemming, met de wet en de statuten, van de beslissingen om de beroepen in te stellen.

Ten gronde Ten aanzien van de middelen die een discriminatie aanvoeren tussen, enerzijds, de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen en, anderzijds, de ondernemingen van de verzekerings- en de kredietsector (eerste middel aangevoerd door de verzoekende partijen in de zaak met rolnummer 1382 en enig middel aangevoerd door de verzoekende partijen in de zaken met rolnummers 1407, 1408, 1409 en 1410) A.6.1.1. Het eerste middel in de zaak met rolnummer 1382 en het enige middel aangevoerd door de verzoekende partijen in de zaken met rolnummers 1407, 1408, 1409 en 1410 zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Doordat de verzoekende partijen het nieuwe artikel 43ter, eerste lid, van de wet van 6 augustus 1990 beogen, dat betrekking heeft op het verbod dat van toepassing is op de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, klagen zij aan dat die bepaling enkel daarop van toepassing is en niet op de andere personen die een soortgelijke activiteit hebben, zoals de banken, de verzekeringen, de operatoren op het gebied van de gezondheid en de verenigingen van onderlinge verzekeringen. De ziekenfondsen en de landsbonden worden aldus in hun activiteiten beperkt, wat in strijd is met hun doelstellingen om zich aan de behoeften van de bevolking aan te passen.

De eerste drie verzoekende partijen (de Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen, Azimut -Onafhankelijk Ziekenfonds en het Ziekenfonds Securex) in zaak met rolnummer 1382 achten zich inzonderheid gediscrimineerd ten opzichte van de andere landsbonden en de andere ziekenfondsen. De Landsbond van Onafhankelijke Ziekenfondsen heeft immers een specifiek netwerk georganiseerd waarin zijn afgevaardigden tegelijkertijd verzekeringsbemiddelaars of bankagenten zijn, zodat een algehele dienst wordt geleverd die dicht bij de leden staat. Die structuur is verbonden met de historiek van die landsbond, die is samengesteld rond bedrijfsziekenfondsen, met name in de bank- en de verzekeringssectoren. Het Ziekenfonds Securex maakt deel uit van de groep Securex, die een bank- en verzekeringsentiteit omvat.

Talrijke ziekenfondsen van de landsbond werken op lokaal vlak samen met makelaars en banken. Het Ziekenfonds Securex is een emanatie van de sociale diensten van de « Union professionnelle agricole », waaraan het op lokaal vlak de promotie en het beheer van zijn producten toevertrouwt.

Zelfs al is de aangevochten bepaling op dezelfde manier van toepassing op de vijf bestaande landsbonden, toch worden die drie verzoekende partijen inzonderheid beoogd; hun beroep strekt er niet toe dat enkel in hun voordeel een discriminatie zou worden ingevoerd.

De verzoekende partij in de zaak met rolnummer 1410 (het Onafhankelijk Ziekenfonds Vlaanderen) acht zich ook gediscrimineerd ten opzichte van de grote ziekenfondsen.

A.6.1.2. Doordat het middel het nieuwe artikel 43ter, tweede en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 beoogt, dat betrekking heeft op het verbod dat van toepassing is op de bemiddelaars en de distributeurs van verzekeringen of op de kredietinstellingen, wordt de organisatie van het netwerk van die eerste drie verzoekende partijen, volgens hen, in gevaar gebracht. De betrokken afgevaardigden kunnen niet meer met de ziekenfondsen samenwerken, wat aan de vierde en de vijfde verzoekende partij (de n.v. Financière de Hesbaye en de c.v.b.a. Fiduciaire Charlier) de mogelijkheid zou ontnemen om de thans verzekerde volledige dienst te verlenen. De verzoekende partijen in de zaken met rolnummers 1407, 1408 en 1409 (Argenta Spaarbank, G. Willaert, agent van die spaarbank, en Argenta Assuranties) zijn ook van mening dat er een discriminatie is doordat hen wordt belet ziekenfondsproducten te promoten, terwijl de ziekenfondsen en de landsbonden die mogelijkheid behouden.

A.6.1.3. De ziekenfondsen en de landsbonden, enerzijds, en de verzekeringsmaatschappijen en de banken, anderzijds, opereren in een verschillend wettelijk en fiscaal kader, maar al die categorieën bieden identieke diensten aan. De handhaving van die verschillen kan niet worden verantwoord vanwege de concurrentie tussen die operatoren, in ieder geval op het vlak van de vrije en aanvullende verzekeringen.

De toegang tot die diensten gebeurt immers overal op een vrijwillige en facultatieve basis; het systeem werkt niet op basis van de solidariteit, maar wel op grond van individuele selectie en tarifering. De verzoekende partijen in de zaken met rolnummers 1407, 1408, 1409 en 1410 leggen documenten neer waaruit zij afleiden dat die hun analyse bevestigen. Volgens hen weerleggen die stukken het standpunt van de Ministerraad volgens hetwelk die diensten verplicht zouden zijn en geen enkele selectie ten aanzien van de begunstigden zouden inhouden. Niettegenstaande artikel 9, § 2, van de organieke wet op de ziekenfondsen, hebben enkel personen die een bepaalde leeftijd niet overschrijden en een voldoende goede gezondheidstoestand hebben, ertoe toegang. De bewering van de Ministerraad volgens welke een aangesloten lid aan wie bijkomende diensten zoals de hospitalisatieverzekering zouden worden verstrekt, dat recht zijn leven lang zou genieten, vindt geen enkele steun in enige wetsbepaling; indien de regel in de statuten van de ziekenfondsen of de landsbonden is ingeschreven, mag men niet uit het oog verliezen dat die kunnen worden gewijzigd.

De ziekenfondsen en de landsbonden maken daartoe gebruik van commerciële technieken die niet aan de wet op de handelspraktijken zijn onderworpen, zoals wordt bevestigd in een recente beschikking, en zulks in een context van openbare subsidiëring. Zij hebben nog andere voordelen op de banken en de verzekeringsmaatschappijen. Vanwege de aangevochten bepaling kunnen de bank- en verzekeringsagenten voortaan niet meer de keuze aanbieden tussen de verzekeringsproducten en de ziekenfondsproducten, terwijl de ziekenfondssector, dankzij de hem toegekende voordelen, die concurrentiële activiteiten voortzetten.

Bovendien staat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen niet meer toe dat actoren met een specifiek statuut zich aan het Europees concurrentierecht onttrekken. Niet alleen kunnen de openbare overheden als ondernemingen worden aangemerkt in de zin van de artikelen 85 en volgende van het E.G.-Verdrag (arrest Höfner, nr.

C-41/90, van 23 april 1991), maar uit het arrest F.F.S.A. van 16 november 1995 blijkt bovendien dat een orgaan zonder winstoogmerk dat een dienst van vrijwillige en aanvullende ouderdomsverzekering beheert, aan het mededingingsrecht is onderworpen. Volgens het arrest Garcia van 26 maart 1996 belet de niet-toepassing van die regeling op de fundamentele sociale zekerheid niet dat de organen ervan activiteiten ontplooien die eraan zijn onderworpen. De in het geding zijnde bepaling wil onterecht ontsnappen aan het Europees mededingingsrecht.

Ook dient toepassing te worden gegeven aan de Europese rechtspraak die een juiste verhouding eist tussen een beschermingsmaatregel, te dezen bescherming van de consument, en het vrije verkeer van diensten, die tot gevolg zou kunnen hebben dat het in het geding zijnde artikel 43ter niet-toepasselijk wordt verklaard op de buitenlandse ondernemingen; dat zou een discriminatie teweegbrengen ten opzichte van de Belgische ondernemingen, zowel op de binnenlandse markt als op de eenheidsmarkt.

A.6.1.4. Het aangevochten artikel 43ter van de wet van 6 augustus 1990 versterkt voor de ziekenfondsen en de landsbonden die mogelijkheid om activiteiten te ontplooien die normaal niet tot hun domein behoren, wat niet meer kan worden gecompenseerd door de mogelijkheid die vroeger aan de banken, de verzekeringsmaatschappijen en hun agenten werd geboden om met de ziekenfondsen samen te werken.

De door de wetgever aangevoerde verantwoording van de aangevochten bepaling, afgeleid uit het specifieke karakter van de ziekenfondssector ten opzichte van de handelssector, kan, volgens de verzoekende partijen, het verschil in behandeling niet verantwoorden, aangezien dat specifieke karakter niet elke samenwerking tussen beide, bijvoorbeeld voor aanvullende diensten, kan uitsluiten.

Het nieuwe artikel 43bis van de wet van 6 augustus 1990, dat door de in het geding zijnde wet is ingevoegd, staat de ziekenfondsen reeds toe binnen hun landsbond nieuwe ziekenfondsmaatschappijen op te richten, veeleer dan verenigingen zonder winstoogmerk, voor de organisatie van gemeenschappelijke diensten, met name op het vlak van de vrije en aanvullende verzekering; dat is het doel van die bepaling, die niet, zoals de Ministerraad beweert, de activiteiten van de ziekenfondsen opnieuw naar een onderlinge samenwerking wil oriënteren.

Het aanvoeren, door de wetgever, van artikel 9, § 2, van de wet van 6 augustus 1990, volgens hetwelk een bij een ziekenfonds aangesloten lid niet kan worden uitgesloten wegens zijn leeftijd en zijn gezondheidstoestand, verantwoordt het onderscheid evenmin. Die wet staat immers toe dat beperkingen betreffende de aansluiting kunnen worden aangebracht, rekening houdend met het specifieke karakter van sommige diensten, of dat objectieve categorieën van verzekerden worden samengesteld die aan verschillende premies en waarborgen worden onderworpen.

Er is derhalve geen enkele reden om de ziekenfondsen te bevoordelen ten opzichte van de banken, de verzekeringsmaatschappijen en hun agenten die actief zijn op het ziekenfondsvlak, en zulks des te minder daar de vrije en aanvullende activiteiten in de ziekenfondssector de neiging vertonen toe te nemen.

De omstandigheid dat de algemene vergadering van een ziekenfonds op elk ogenblik zijn statuten kan wijzigen, biedt evenmin verantwoording, vermits het ziekenfonds hoe dan ook zijn verbintenissen jegens derden moet nakomen.

De maatregel mist pertinentie : hij belet elke concurrerende actie van de ziekenfondsen, maar de verzekeringsmaatschappijen en de banken worden niet ervan weerhouden producten aan te bieden die specifiek zijn voor de ziekenfondsen.

A.6.1.5. De maatregel is bovendien onevenredig : de wet van 1990 waarborgt reeds het specifieke karakter van de ziekenfondsen door een financiële en boekhoudkundige controle in te stellen, alsmede een controle op de verzekeringstechnieken, door het aanleggen van reservefondsen te eisen. Die voorzieningen zijn vergelijkbaar met degene die van kracht zijn op verzekeringsgebied. De Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen waakt over de inachtneming, door de ziekenfondsen, van de beginselen van voorzorg, onderlinge bijstand en solidariteit. De in artikel 43, § 3, van de wet bedoelde samenwerkingsakkoorden moeten ook aan die dienst worden medegedeeld.

Nu krachtens artikel 30 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken de voorlichting over de aard van het voorgestelde product duidelijk is, is het verbod van elke samenwerking niet noodzakelijk om verwarring bij de consumenten te vermijden. Wanneer het om een ziekenfondsproduct gaat, is het verbod om gemeenschappelijk ziekenfondsdiensten te organiseren, niet verantwoord. Het was ook mogelijk in de wet te preciseren dat de ziekenfondsdiensten en de bedoelde verzekeringsproducten slechts onder bepaalde voorwaarden het voorwerp van een samenwerking konden zijn.

De bescherming van het privé-leven, die ook wordt aangevoerd om de aangevochten bepaling aan te nemen, biedt haar geen verantwoording. De wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een kruispuntbank van de sociale zekerheid en de organieke wet van 8 december 1992 bevatten daartoe adequate bepalingen, inzonderheid op medisch vlak.

Hoe dan ook, die motieven verantwoorden niet het algehele verbod om de bedoelde akkoorden te sluiten.

A.6.1.6. Volgens de verzoekende partijen in de zaken met rolnummers 1407, 1408 en 1409 zou de onevenredigheid ook voortvloeien uit de buitensporige aantasting van het recht op arbeid, dat onder meer wordt gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet en artikel 6 van het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake economische, sociale en culturele rechten.

A.6.1.7. De verzoekers in de zaken met rolnummers 1407, 1408 en 1409 betwisten de cijfers die door de Ministerraad zijn voorgelegd met betrekking tot het respectieve gewicht van de vrije verzekering in de ziekenfondssector ten opzichte van de bank- en de verzekeringssector.

Volgens hen is het weinig pertinent de totale omzet van die sectoren te vergelijken; het zou beter zijn elk type van verzekering, inzonderheid op het vlak van de ziekenhuisopname, in elk van de sectoren te vergelijken.

A.6.2.1. De Ministerraad herinnert eraan dat de wet van 6 augustus 1990 de beginselen van voorzorg, bijstand en solidariteit als de grondslag van de werking van de ziekenfondsen bestempelt, maar dat zij de ziekenfondsen en de landsbonden toestaat niet alleen deel te nemen aan de verplichte verzekering, die hun hoofdactiviteit dient te blijven, maar ook specifieke diensten te organiseren op het vlak van ziekte en arbeidsongeschiktheid, en zulks met inachtneming van die drie beginselen. Zij mogen bovendien activiteiten voor het verlenen van hulp, voorlichting en begeleiding ontwikkelen. Het is in die geest dat artikel 9, § 2, van de wet verbiedt een lid uit te sluiten wegens zijn leeftijd of zijn gezondheidstoestand. De wetgever heeft daaruit de noodzaak afgeleid van een bijzonder statuut, onder het toezicht van de Controledienst, met name wat de naleving van de doelstellingen van de wet betreft.

De diensten van vrije verzekering van de ziekenfondsen zijn niet dezelfde als die van de verzekeringsmaatschappijen : de bijdragen ervan werden verzwaard; de hospitalisatieverzekering vertegenwoordigt slechts een jaarlijks incasso van 3 miljard frank; het lidmaatschap is er verplicht; de prestaties per verpleegdag zijn beperkt; de diverse diensten, die 13 miljard frank vertegenwoordigen, zijn beperkt tot de sector gezondheidszorg, die specifiek is voor de ziekenfondsen; de werkelijk vrij afgesloten verzekeringen moeten niet worden beschouwd als verboden gezamenlijke aanbiedingen.

Krachtens artikel 43 van de wet zijn de samenwerkingsakkoorden van de ziekenfondsen en de landsbonden met derden onderworpen aan het toezicht van hun algemene vergadering, en zulks met financiële transparantie; zij zijn ook onderworpen aan de Controledienst.

De wil om in de diensten aan de leden het specifieke karakter van onderlinge bijstand in acht te nemen, wordt versterkt door het nieuwe artikel 43bis van de wet, dat door de wet van 22 februari 1998 is ingevoegd, en dat voorrang wil verlenen aan de akkoorden tussen de ziekenfondsen zelf, en zulks steeds met inachtneming van hun rechten en hun verplichtingen.

Als aanvulling op die bepaling vloeit het nieuwe artikel 43ter van de wet, dat in dit beroep wordt aangevochten, voort uit een parlementair amendement dat wordt verantwoord door het in aanmerking nemen van de kenmerken van de ziekenfondsen en de landsbonden die het noodzakelijk maken elke verwarring met de bank- en de verzekeringssector te vermijden; de andere verantwoording wordt geïnspireerd door het risico dat persoonlijke informatie vanuit de verplichte of aanvullende verzekering zou overgaan naar de commerciële activiteiten. Die bepaling heeft niet tot doel de verzekeringsmaatschappijen te verbieden ook producten op het vlak van de geneeskundige verzorging aan te bieden.

A.6.2.2. Volgens de Ministerraad is er geen vergelijking mogelijk tussen de verzekeringsmaatschappijen, enerzijds, en de ziekenfondsen en de landsbonden, anderzijds, vanwege het verschil in verzekeringstechniek, het sociale karakter van de activiteit van de laatstgenoemden, van de financiering en de controle van de enen en de anderen. Hij citeert het advies van de Raad van State voorafgaand aan de wet van 6 augustus 1990 die, rekening houdend met het accessoir karakter van de vrije en aanvullende activiteiten ten opzichte van de verplichte verzekering, toestaat dat voor de twee sectoren een verschillend stelsel in het leven wordt geroepen, zelfs voor die activiteiten, maar die de Regering ook verzoekt de toen in ontwerp zijnde wet aan te vullen om te vermijden dat die vrije en aanvullende activiteiten hun accessoir karakter zouden verliezen. Het hier in het geding zijnde artikel 43ter beoogt op die laatste wens te antwoorden door de samenwerking te beperken, behalve met andere ziekenfondsen.

Die moeilijkheid om de twee sectoren te vergelijken is ook van toepassing op de onderlinge verzekeringen, die onder de verzekeringssector ressorteren.

Alle ziekenfondsen en landsbonden zijn aan dezelfde reglementering onderworpen die dus niet kan discrimineren. Het zijn de verzoekende partijen zelf die in hun voordeel een bijzondere regeling voor het behoud van de van kracht zijnde akkoorden ingesteld willen zien, terwijl de openbare overheden hun beleid aan de veranderende omstandigheden van het algemeen belang kunnen aanpassen en niet gehouden zijn de handhaving van vroegere praktijken te waarborgen.

De vergelijking is nog minder pertinent met betrekking tot de banken, waarvan de activiteit verder van die van de ziekenfondsen verwijderd is dan die van de verzekeringsmaatschappijen.

A.6.2.3. Nog steeds volgens de Ministerraad berust het verschil in behandeling op een objectief criterium, vermits de nieuwe bepaling enkel van toepassing is op de ziekenfondsen en de landsbonden. De wetgever heeft terecht gewezen op het hierboven reeds uiteengezette essentiële verschil tussen de verzekeringsactiviteit en de dienst van de ziekenfondsen, wat niet het aanbieden van vrije of aanvullende verzekeringen door de ziekenfondsen uitsluit; die hebben evenwel een universeel karakter, zoals onder meer blijkt uit de sector van de kleine risico's, die aan een eenmalig stelsel is onderworpen, alsmede uit de hospitalisatieverzekering, die verplicht is krachtens de statuten en dus zonder enige selectie.

De relatie tussen de leden en hun ziekenfonds of hun landsbond heeft een dynamisch karakter, aangezien de statuten door de algemene vergadering kunnen worden gewijzigd. Het recht van de leden in geval van ontbinding bijvoorbeeld is ten volle gewaarborgd; zij genieten een absoluut recht op het reservefonds.

Het aandeel van de vrije en aanvullende verzekering in de ziekenfondssector is onbeduidend ten opzichte van de sectoren van de verzekering en van de kredietinstellingen.

Genieten de ziekenfondsen weliswaar sommige voordelen, zoals de openbare subsidiëring of het niet onderworpen zijn aan het Europees verzekeringsrecht, dan wordt dat gecompenseerd door wettelijke verplichtingen, zoals de beperking van hun activiteiten tot de gezondheidszorg, een strenge reglementering, de onmogelijkheid om een lid dat een « slecht risico » vormt uit te sluiten, hun niet-winstgevend karakter, de verplichting van een financieel evenwicht in elke dienst, het verbod van internationale ontwikkeling en de lage bedragen die ermee zijn gemoeid. Het is evenwel overdreven te stellen dat de activiteit van de ziekenfondsen in geen geval zou kunnen worden onderworpen aan de wet op de handelspraktijken; een amendement in die zin werd tijdens de parlementaire bespreking van die wet ingetrokken.

De vermeende concurrentievervalsing tussen de ziekenfondssector, enerzijds, en de bank- en verzekeringssector, anderzijds, vloeit niet voort uit de aangevochten bepaling, maar uit de artikelen 3, eerste lid, b), en tweede lid, 7, § 2, 26, § 1, en 27 van de wet van 6 augustus 1990 en het koninklijk besluit van 15 februari 1991 tot regeling van de toekenning van de rijkstoelagen ten voordele van de diensten van vrijwillige ziekenfondsverzekering, waartegen geen beroep voor de Raad van State is ingesteld.

De wetgever heeft geoordeeld de waterdichtheid tussen de sectoren nog te moeten vergroten. Het kwam er ook op aan de afleiding van persoonlijke informatie naar de commerciële sector te vermijden. Het nieuwe artikel 43ter van de wet van 6 augustus 1990 draagt ertoe bij, in het verlengde van artikel 43bis, de ziekenfondsen opnieuw op hun belangrijkste opdracht inzake gezondheid te concentreren, zonder de verbetering van het nauwe contact met de leden uit te sluiten.

A.6.2.4. De Ministerraad zet zijn weerlegging voort door te stellen dat de maatregel evenredig is, vermits de in het geding zijnde bepaling tot doel heeft de specificiteit van de ziekenfondsen te verhogen, waarbij elk samenwerkingsakkoord niet is uitgesloten, maar beperkt tot de ziekenfondssector. Zo ook verbiedt het bestaan van wetgevingen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet de mogelijkheid drastisch het risico van overdracht van persoonlijke informatie te verhinderen.

Het bestreden verbod is niet absoluut want de verzekeringsmaatschappijen behouden alle vrijheid om aan het publiek verzekeringen inzake gezondheidszorg aan te bieden.

A.6.2.5. Met betrekking tot de aantasting van het recht op arbeid stelt de Ministerraad dat artikel 23 van de Grondwet niet behoort tot de bepalingen die onder de bevoegdheid van het Arbitragehof vallen en dat het hoe dan ook geen rechtstreekse werking heeft bij ontstentenis van een wetgevend optreden.

Subsidiair is hij van oordeel dat dat recht niet in het geding wordt gebracht door het aangevochten artikel 43ter van de wet van 6 augustus 1990. Het absolute karakter van een verbod of de eenvoudige mogelijkheid van een daling van de inkomsten verantwoorden op zich alleen niet een eventuele vaststelling van ongrondwettigheid.De vrijheid van handel en nijverheid kan immers niet als een absolute vrijheid worden opgevat; de wetgever kan er evenwel geen inbreuk op maken zonder dat er enige noodzakelijkheid bestaat of als die beperking onevenredig was ten aanzien van het nagestreefde doel.

De doelstelling van de wetgever samenwerking met andere personen dan de ziekenfondsen tot stand te brengen en een maximale nabijheid met de leden te verwezenlijken, wordt door de aangevochten bepaling niet in gevaar gebracht. De ziekenfondsen kunnen immers in verschillende diensten hun activiteiten organiseren die zijn bedoeld in artikel 3, b) en c), van de wet van 1990;zij kunnen naar een andere landsbond overgaan die dergelijke diensten organiseert; artikel 43 van de wet staat de oprichting van die diensten toe met iedere andere persoon dan een bank of verzekeringsmaatschappij, met name in de ziekenfondssector.

De rechtspraak van het arrest F.F.S.A. van het Hof van Justitie kan te dezen geen toepassing vinden. Zij had immers betrekking op een kapitalisatiestelsel waarvan de prestaties in onmiddellijk verband stonden met het bedrag van de bijdragen, wat niet het geval is van het beoogde stelsel. Met zijn arrest Poucet en Pistre van 17 februari 1993 heeft het Hof van Justitie de bestaanbaarheid toegegeven van het betrokken stelsel, dat vergelijkbaar is met het hier bekritiseerde stelsel, met de bepalingen van het Verdrag, aangezien het stelsel een op solidariteit berustend sociaal doel nastreeft en aan een openbare controle onderworpen is.

Ten aanzien van de middelen die een schending aanvoeren van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang met de vrijheid van handel en nijverheid en met het recht op arbeid dat door artikel 23 van de Grondwet wordt gewaarborgd (tweede en derde middel aangevoerd door de verzoekende partijen in de zaak met rolnummer 1382) A.7.1. Het tweede en het derde middel in de zaak met rolnummer 1382 zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang met de vrijheid van handel en nijverheid en met het recht op arbeid dat door artikel 23 van de Grondwet wordt gewaarborgd.

Artikel 43ter van de wet van 6 augustus 1990, ingevoegd bij de aangevochten bepaling, brengt volgens de verzoekers de ondernemingsvrijheid in het geding die nochtans was vooropgesteld ter gelegenheid van de totstandkoming van die wet, en zulks op een onevenredige manier ten aanzien van het nagestreefde doel.

A.7.2. Het antwoord van de Ministerraad op die middelen valt samen met het antwoord dat hij op dat punt geeft op de argumentatie van de verzoekende partijen in de zaken met rolnummers 1407, 1408 en 1409, die is samengevat onder A.6.2.5 hierboven. - B - Ten aanzien van het onderwerp van de beroepen B.1. Krachtens artikel 43 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen « kunnen de ziekenfondsen en de landsbonden [van ziekenfondsen] samenwerken met publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen », volgens de wijze vastgesteld bij die bepaling, onder meer de vereiste van een schriftelijk akkoord, de bevoegdheid van de algemene vergadering om het goed te keuren of op te zeggen, de informatie van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen en het jaarverslag aan de algemene vergadering.

Bij artikel 130 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen wordt een nieuw artikel 43bis ingevoegd. Volgens die bepaling « [kunnen] ziekenfondsen die deel uitmaken van éénzelfde landsbond, [ . ] voor de uitvoering van sommige taken bedoeld in artikel 3, en zonder afbreuk te doen aan artikel 3, tweede lid, bepaalde diensten samen organiseren of groeperen in een nieuwe op te richten entiteit onder de vorm van een maatschappij van onderlinge bijstand ». Krachtens paragraaf 2 van die nieuwe bepaling, « [maakt] deze vorm van samenwerking het voorwerp uit van een beraadslaging van de algemene vergadering van de betrokken ziekenfondsen, die hiertoe speciaal wordt bijeengeroepen ».

Tijdens de parlementaire bespreking van die wet, werd een amendement voorgesteld met het oog op het invoegen van een nieuw artikel 43ter, dat luidt : « Elk akkoord met een landsbond of een ziekenfonds dat tot voorwerp heeft de promotie, distributie of verkoop van een verzekeringsproduct, zoals bepaald in de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, alsook van een bankproduct, zoals bepaald in de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, is verboden, ook indien deze producten speciaal werden ontworpen voor of voorbehouden zijn aan leden van een ziekenfonds of een landsbond.

Is eveneens verboden, elk akkoord dat tot voorwerp heeft de promotie, distributie of verkoop van een dienst, ingericht door een landsbond of een ziekenfonds zoals bepaald in de artikelen 3 en 7, § 4, van onderhavige wet, in het kader van beroepsactiviteiten die geheel of gedeeltelijk vallen binnen de werkingssfeer van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen of ressorteren onder de activiteiten van de banksector zoals bepaald in de wet van 22 maart 1993 betreffende het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.

De promotie, distributie of de verkoop van de produkten of diensten, bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden op onweerlegbare wijze vermoed het gevolg te zijn van een geschreven of een stilzwijgend akkoord.

Bestaande akkoorden, bedoeld in het eerste en het tweede lid, zijn zonder uitwerking vanaf de eerste dag van de vierde maand volgend op de inwerkingtreding van dit artikel. » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1184/11, pp. 12 en 13) Tegen die bepaling, ingevoegd in de wet van 6 augustus 1990 bij artikel 131 van de wet van 22 februari 1998, is beroep ingesteld.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2. Op de terechtzitting heeft de Ministerraad verklaard af te zien van de excepties van onontvankelijkheid die hij in zijn memorie had opgeworpen.

Ten gronde B.3. De verzoekende partijen voeren verschillende discriminaties aan die voortvloeien uit het feit dat de aangevochten bepaling voortaan de samenwerkingsakkoorden verbiedt die zijn bedoeld in artikel 43 van de wet van 6 augustus 1990 en die ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen toestaan te zorgen voor de promotie, de distributie of de verkoop van verzekerings- of bankproducten, of verzekeringsmaatschappijen of kredietondernemingen toestaan te zorgen voor de promotie, de distributie of de verkoop van ziekenfondsdiensten. De verzoekende partijen leiden daaruit een discriminatie af tussen de landsbonden van ziekenfondsen en de ziekenfondsen, enerzijds, en de verzekeringsmaatschappijen en de kredietondernemingen, anderzijds, ten aanzien van de categorieën van activiteiten die zij niet meer kunnen uitoefenen. De verzoekende partijen die tot de ziekenfondssector behoren en specifieke bindingen hebben met de verzekerings- en banksector zeggen bovendien te worden gediscrimineerd ten opzichte van de andere landsbonden of de erbij aangesloten ziekenfondsen vanwege het bijzondere nadeel dat zij door de bestreden maatregel ondergaan.

B.4. Wanneer het Hof een middel onderzoekt tot staving van een ongrondwettigheid die voortvloeit zowel uit een identieke behandeling als uit een verschil in behandeling, steunt het op de overweging volgens welke de grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie niet uitsluiten dat dergelijke behandelingen worden ingesteld, voor zover zij op een objectief criterium berusten en redelijk verantwoord zijn. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

Ten aanzien van de middelen die een discriminatie aanvoeren tussen, enerzijds, de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen en, anderzijds, de ondernemingen van de verzekerings- en kredietsector B.5. In zoverre de in het geding zijnde categorieën bestaan uit economische actoren of instellingen die betrokken zijn bij de promotie, de distributie of de verkoop van ziekenfondsproducten of verzekerings- of bankproducten, oefenen zij activiteiten uit die, ondanks hun verschillen, niet voldoende van elkaar verwijderd liggen opdat men kan stellen dat ze niet vergelijkbaar zijn. Zulks is met name het geval met betrekking tot de vrije en aanvullende verzekering, waarvan de producten en diensten zowel door de ziekenfondssector als door de sector van de kredietondernemingen en de verzekeringsmaatschappijen of hun agenten worden aangeboden.

B.6. De aangevochten bepaling is ingevoerd door een parlementair amendement dat als volgt werd verantwoord : « Alhoewel bepaalde diensten en activiteiten van de landsbonden en ziekenfondsen (bijvoorbeeld hospitalisatiediensten, gewaarborgd inkomen,...) dezelfde domeinen bestrijken en gelijkaardig van aard kunnen zijn als de producten aangeboden door de commerciële sector van de bankinstellingen en de verzekeringen, steunen zij toch op totaal verschillende principes. Zo oefenen zij overeenkomstig artikel 2 van de wet van 6 augustus 1990 hun activiteiten uit in een geest van voorzorg, onderlinge hulp en solidariteit en dit zonder winstoogmerk.

Dit houdt onder meer in dat zij met toepassing van artikel 9, § 2, en dit in tegenstelling tot de commerciële sector, geen leden mogen uitsluiten omwille van leeftijd of gezondheidstoestand.

Een ander kenmerkend verschil is dat de rechten en plichten van de leden van een landsbond of ziekenfonds worden vastgelegd in de statuten, die te allen tijde door de algemene vergadering kunnen worden herzien of gewijzigd. Wegens deze specifieke kenmerken zijn de landsbonden en ziekenfondsen onderworpen aan eigen rechtsregels vastgelegd in de wet van 6 augustus 1990.

Gelet op de essentiële verschillen in doeleinden tussen enerzijds de landsbonden en ziekenfondsen en anderzijds de verzekeringsmaatschappijen en bankinstellingen is het nodig om voor de consument elke verwarring te vermijden.

Overigens kan daarbij tevens worden opgemerkt dat door het toelaten van gemeenschappelijke distributie en verkoopkanalen voor de twee sectoren, die verschillende doeleinden nastreven, het risico toeneemt dat persoonsgebonden informatie zou doorstromen van de verplichte ziekteverzekering of aanvullende verzekering naar de commerciële activiteiten. Dit zou een schending van het recht op privacy van de sociaal verzekerden kunnen uitmaken. » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1184/11, p. 13) Aldus werd het nieuwe artikel 43ter van de wet van 6 augustus 1990 inzonderheid verantwoord door de noodzaak, in het belang van de bescherming van de consument, om de specificiteit van de ziekenfondssector te vrijwaren die gebaseerd is op de beginselen van voorzorg, onderlinge bijstand en solidariteit en onderworpen aan een eigen wetgeving, alsmede op de bekommernis om het privé-leven van de sociaal verzekerden beter te beschermen tegen elke overdracht van persoonlijke informatie van de verplichte en aanvullende verzekering naar de commerciële verzekering.

B.7.1. Zoals het in zijn arrest nr. 23/92 had gedaan en om de erin aangehaalde motieven, stelt het Hof vast dat « voorzorg », « onderlinge hulp » en « solidariteit », als basisbeginselen van de wet van 6 augustus 1990, er niet aan in de weg staan dat door ziekenfondsen vrije en aanvullende diensten worden aangeboden aan hun leden.

Het blijft niettemin een feit dat de activiteiten van de ziekenfondsen wezenlijk verschillen van die van de verzekeringsmaatschappijen en de kredietondernemingen, en dat de ziekenfondsen andere doelstellingen nastreven dan deze laatste.

De bestreden maatregel, die dat onderscheid in de ogen van de consument beoogt te versterken en elke verwarring tussen de ziekenfondssector en de commerciële sector van de banken of de verzekeringsmaatschappijen tracht te vermijden, is pertinent ten aanzien van de nagestreefde doelstelling. Hij is er niet onevenredig mee : hij verhindert niet dat bedrijfsziekenfondsen onder controle van de Dienst waarin de wet voorziet, hun activiteiten onverkort kunnen voortzetten, met inachtneming van de basisbeginselen van de organieke wetgeving.

B.7.2. De wettelijke controle op alle ziekenfondsactiviteiten, die door het nieuwe artikel 43bis nog werd versterkt, belet niet dat de wetgever bijkomende maatregelen aanneemt om « verwarring te vermijden ».

B.7.3. Voor het overige vermag de wetgever redelijkerwijze van oordeel te zijn dat de wetgeving betreffende de handelspraktijken en die betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, op zich niet voldoende zijn om de naleving, door de ziekenfondsen, van de voormelde basisbeginselen te waarborgen.

B.7.4. Ook wordt beweerd dat de aangevochten bepaling op een overdreven manier het recht op arbeid en de vrijheid van handel en nijverheid zou aantasten.

Het recht op arbeid en de vrijheid van handel en nijverheid hebben geen absoluut karakter. De wetgever kan, zowel in de economische sector als in de andere sectoren, ertoe worden gebracht de vrijheid van handelen van de betrokken personen, instellingen of ondernemingen te beperken, wat noodzakelijkerwijze een weerslag zal hebben op het recht op arbeid en op de vrijheid van handel en nijverheid. Die beperkingen zouden slechts discriminatoir zijn indien zij werden opgelegd zonder enige noodzakelijkheid daartoe of indien zij onevenredig zouden zijn ten aanzien van het nagestreefde doel, hetgeen, zoals hiervoor aangetoond, te dezen niet het geval is.

B.8. De middelen die een discriminatie aanvoeren tussen, enerzijds, de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen en, anderzijds, de ondernemingen van de verzekerings- en de kredietsector, zijn niet gegrond.

Ten aanzien van de middelen die een discriminatie aanvoeren tussen, enerzijds, de ziekenfondsen die specifieke bindingen hebben met de verzekerings- en kredietsector en de landsbond waarbij zij zijn aangesloten en, anderzijds, de andere ziekenfondsen en landsbonden B.9. De tweede en de derde verzoekende partij in de zaak met rolnummer 1382 en de verzoekende partij in de zaak met rolnummer 1410 zijn ziekenfondsen die behoren tot de Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen, eerste verzoekende partij in de zaak met rolnummer 1382.

Zij voeren aan dat een discriminatie voortvloeit uit de gelijke behandeling van de verzoekers ten aanzien van de van hen onderscheiden landsbonden en ziekenfondsen, doordat de aangevochten bepaling voortaan ieder samenwerkingsakkoord verbiedt tussen ziekenfondsen en landsbonden met privaatrechtelijke of publiekrechtelijke personen met betrekking tot de promotie, distributie of verkoop, enerzijds, van verzekerings- of bankproducten en, anderzijds, van door ziekenfondsen ingerichte diensten.

Die verzoekende partijen beroepen zich op hun specifiek karakter dat voortvloeit uit hun oorsprong en hun gerichtheid op de verzekerings- en banksector.

B.10. Ten aanzien van de bestreden maatregel, die rechtstreeks verband houdt met zowel ziekenfondsactiviteiten als activiteiten uit de bank- en verzekeringssectoren, moet worden aangenomen dat die ziekenfondsen en de landsbond waarbij zij zijn aangesloten kunnen worden onderscheiden van de ziekenfondsen en landsbonden die zich niet specifiek richten tot de bank- en verzekeringssector.

B.11. De door de verzoekende partijen aangevoerde specificiteit is niet van die aard dat zij, in het licht van het nagestreefde doel, de wetgever zou verhinderen de aangevochten maatregel aan te nemen.

Ofschoon de wetgever een onderscheid heeft gemaakt tussen de verplichte activiteiten en diensten van de ziekenfondsen en hun vrije aanvullende activiteiten, is die maatregel immers verantwoord, nu hij commerciële bindingen tussen instellingen uit de profit- en de non-profitsector tracht te voorkomen om « verwarring te vermijden » bij de consument.

B.12. De middelen zijn niet gegrond.

Ten aanzien van de middelen die een schending aanvoeren van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang met de vrijheid van handel en nijverheid en met het recht op arbeid, gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet B.13. Die middelen vallen samen met het in B.7.4 onderzochte middel.

Om de aldaar uiteengezette redenen zijn die middelen niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 juni 1999.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^