Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 13 januari 1999

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 oktober 1998 in zake I. Docquier tegen de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, waarvan de expeditie ter griffie van h « Schendt artikel 42bis, vierde lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor(...)

bron
arbitragehof
numac
1998021514
pub.
13/01/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 oktober 1998 in zake I. Docquier tegen de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 4 november 1998, heeft de Arbeidsrechtbank te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 42bis, vierde lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre, rekening houdend met het feit dat artikel 1, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 1 april 1984 [lees : 12 april 1984] tot uitvoering van die wetsbepaling enkel de rechthebbende beoogt die uit de echt gescheiden, van tafel en bed gescheiden of feitelijk gescheiden is, het kind dat bij de scheiding van het feitelijke huishouden gevormd door zijn ouders van wie de ene rechthebbende is van kinderbijslag tegen het preferentieel tarief bedoeld in dat artikel 42bis, is toevertrouwd aan de hoede van de andere, zijn moeder, zonder beroep, die niet gehuwd is en alleen leeft, enerzijds, niet meer de kinderbijslag tegen het preferentieel tarief geniet, terwijl zijn broer, die is toevertrouwd aan de hoede van de ouder die het recht op de kinderbijslag tegen het preferentieel tarief heeft geopend, die bijslag blijft genieten, anderzijds, niet meer de kinderbijslag tegen het preferentieel tarief geniet, terwijl een ander kind dat in een identieke situatie is geplaatst maar waarvan de ouders gehuwd zijn of geweest zijn die bijslag blijft genieten ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1459 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 76.152 van 7 oktober 1998 in zake J.-M. Van Mullen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 9 november 1998, heeft de Raad van State volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 33 van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het rijkswachtpersoneel van het actief kader, in zoverre het niet de verjaring van de tuchtvordering regelt, waarbij aldus een verschil in behandeling wordt ingevoerd tussen de strafvordering ten aanzien van rijkswachters, die aan verjaring is onderworpen, en de tuchtvordering ten laste van dezelfde ambtenaren, die dat niet is, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1462 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 29 oktober 1998 in zake het openbaar ministerie tegen T. Wuidart, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 november 1998, heeft de Politierechtbank te Aarlen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 67bis, in de wet betreffende de politie over het wegverkeer ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het een vermoeden van schuld instelt ten laste van de houder van de nummerplaat van een motorvoertuig waarmee een overtreding is begaan ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1469 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 17 november 1998 in zake de gemeente Villers-la-Ville tegen S. Mignolet, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 november 1998, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Voert artikel 3, § 1, van de arbeidswet van 16 maart 1971, in zoverre het de werknemers die door een arbeidsovereenkomst met een gemeente zijn verbonden, uitsluit van de toepassing van hoofdstuk III, afdelingen 1 en 2, - en die dus niet de bescherming van een administratiefrechtelijk statuut genieten - geen discriminatie in ten opzichte van andere werknemers met een arbeidsovereenkomst, waardoor de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden geschonden? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1470 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a) Bij arrest van 18 november 1998 in zake J.Dupont en M. Demoulin tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 26 november 1998, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden artikel 42 van de wet van 28 december 1983 in zijn oorspronkelijke versie en de wet van 16 april 1997 die de bijzondere heffing afschaft die is voorgeschreven bij dat artikel 42 dat later werd gewijzigd zoals hiervoor aangegeven, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat : - artikel 42 een discriminatie zou invoeren tussen de interesten van buitenlandse oorsprong en de interesten van Belgische oorsprong, vermits de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen als bedoeld in artikel 11 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen onderworpen zijn aan de bijzondere heffing boven 1 100 000 frank zonder een onderscheid te maken naargelang zij van Belgische of buitenlandse oorsprong zijn, aangezien de inkomsten van alle schuldvorderingen of in bewaring gegeven geldsommen als bedoeld in artikel 11, 1° tot 3° en 7°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, van Belgische oorsprong, aan de heffing onderworpen zijn zodra het nettobedrag ervan 316 000 frank overschrijdt ? - artikel 11 van de wet van 16 april 1997 de afschaffing van de bijzondere heffing beperkt tot de bijzondere heffingen verschuldigd vanaf het aanslagjaar 1995 en tot de heffingen met betrekking tot de aanslagjaren 1990 tot 1994 waartegen een bezwaarschrift is ingediend of een hoger beroep of een beroep in cassatie is ingesteld, met uitsluiting van de heffingen die verschuldigd waren vóór die aanslagjaren ? » b) Bij vonnis van 2 december 1998 in zake H.Lucas en F. Delpierre tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 december 1998, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 11, lid 3, van de wet van 16 april 1997 houdende diverse fiscale bepalingen luidende als volgt : ' Dit artikel (artikel 9 van de wet van 16 april 1997) is eveneens van toepassing op de bijzondere heffing met betrekking tot de aanslagjaren 1990 tot 1994 waartegen, ofwel een bezwaarschrift is ingediend in de vorm en binnen de termijn bepaald in artikel 272 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ofwel een hoger beroep of een beroep in Cassatie is ingesteld, waarop nog geen uitspraak is gedaan op de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt ', strijdig met artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die wetsbepaling een onderscheid maakt tussen de betalingsplichtigen die een bezwaarschrift hebben ingediend of een hoger beroep of een beroep in Cassatie ingesteld hebben en diegenen die het niet gedaan hebben ? » Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 1471 en 1486 van de rol van het Hof en zijn samengevoegd.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 18 november 1998 in zake de n.v. AG 1824 tegen T. Rousseau, A. Rousseau en L. Duchez, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 2 december 1998, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof de artikelen 10 en 11 van de Grondwet indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het van toepassing is op de situaties die beëindigd zijn vóór de inwerkingtreding ervan en niet in die zin dat het slechts van toepassing is op de situaties die niet beëindigd zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1475 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^