Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 16 februari 2005

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 6 december 2004 in zake de arbeidsauditeur tegen J.P. Lutin, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op - « Schendt artikel 442bis van het Strafwetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet(...)

bron
arbitragehof
numac
2005200380
pub.
16/02/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 6 december 2004 in zake de arbeidsauditeur tegen J.P. Lutin, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 10 januari 2005, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Luik de volgende prejudiciële vragen gesteld : - « Schendt artikel 442bis van het Strafwetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, opgemaakt te New York, in zoverre, op strafrechtelijk en procedureel vlak, een verschil in behandeling zou kunnen worden ingevoerd tussen twee rechtzoekenden die met dezelfde ingesteldheid, hetzelfde besef of dezelfde intentie dezelfde materiële handelingen hebben gesteld, wegens, enerzijds, de ontstentenis van een wettelijke definitie van het materiële element van het misdrijf die het beginsel van de wettigheid van de strafbaarstellingen in acht neemt en, anderzijds, het feit dat de definitie van het morele element van het misdrijf in artikel 442bis aan de rechters een ruime beoordelingsbevoegdheid laat in een rechtsmaterie waar de beginselen van de beperkende interpretatie heersen, wat tot een verbreking van de gelijkheid zou kunnen leiden ? » - « Schendt artikel 5, § 1, eerste lid en tweede lid, j), van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het beginsel van de wettigheid van de strafbaarstelling verankerd in de artikelen 12 en 14 van de Grondwet en artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre, op strafrechtelijk en procedureel vlak, een verschil in behandeling zou kunnen worden ingevoerd tussen twee rechtzoekenden die met dezelfde ingesteldheid, hetzelfde besef of dezelfde intentie dezelfde materiële handelingen hebben gesteld, wat tot een verbreking van de gelijkheid zou kunnen leiden, doordat de bewoordingen van artikel 5, § 1, eerste lid en tweede lid, j), opgenomen onder hoofdstuk II, algemene beginselen, van de wet van 4 augustus 1996, strafbaar gesteld bij artikel 81 van dezelfde wet, het de rechtzoekenden niet mogelijk zouden maken om, op het ogenblik dat zij een gedrag aannemen, te weten of dat gedrag al dan niet strafbaar is ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 3318 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^