Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 09 juli 2015
gepubliceerd op 02 september 2015

Ordonnantie houdende de eerste maatregelen ter uitvoering en toepassing van de zesde Staatshervorming met betrekking tot het toezicht en de controle op het vlak van werkgelegenheid

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2015031449
pub.
02/09/2015
prom.
09/07/2015
ELI
eli/ordonnantie/2015/07/09/2015031449/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 JULI 2015. - Ordonnantie houdende de eerste maatregelen ter uitvoering en toepassing van de zesde Staatshervorming met betrekking tot het toezicht en de controle op het vlak van werkgelegenheid (1)


Het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement heeft aangenomen en Wij, Executieve, bekrachtigen, het geen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen

Art. 2.In artikel 2 van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen, wordt paragraaf 1 vervangen als volgt : « § 1. Deze ordonnantie bepaalt de bevoegdheden van de ambtenaren die onder het gezag staan van de Minister, of van de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar van de Brusselse gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling tot wier bevoegdheid de aangelegenheden van werkgelegenheid als bedoeld in artikel 6, § 1, IX, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen behoren, en die belast zijn met het toezicht op de naleving van wetgeving en reglementeringen betreffende deze aangelegenheden die bepalen dat het toezicht en de controle worden uitgeoefend in overeenstemming met de bepalingen van deze ordonnantie.

De in het eerste lid bedoelde ambtenaren worden verder in deze ordonnantie « werkgelegenheidsinspecteurs » dan wel « controleurs » genoemd.

Het toezicht betreft de wetgeving en reglementeringen waarvoor de inbreukpleger zich blootstelt aan een strafvervolging of de oplegging van een administratieve geldboete, al dan niet naast andere handhavingsmaatregelen. Het toezicht op de naleving van de wetgeving en de reglementering is voorbehouden aan werkgelegenheidsinspecteurs.

De controle betreft de wetgeving en reglementeringen die niet voorzien in strafvervolging of de oplegging van administratieve geldboeten in geval van inbreuk, doch wel in, inzonderheid, het stopzetten of het terugvorderen van subsidies, vergoedingen of toelagen, van welke aard en benaming, en onder welke vorm ook, of het schorsen en intrekken van een erkenning, een inschrijving, registratie, voorafgaande aangifte of welke gelijkwaardige formaliteit ook. Zowel werkgelegenheidsinspecteurs als controleurs kunnen controleren.

De werkgelegenheidsinspecteurs en de controleurs leggen de eed af in handen van de Minister van de overheid waarvan ze afhangen of van de ambtenaar die door deze werd aangeduid.

De ambtenaar die zowel over de hoedanigheid van controleur of van inspecteur beschikt deelt bij de aanvang van het toezicht of de controle aan de werkgever of de werknemer mee in welke hoedanigheid hij optreedt.

Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie : 1° houden de werkgelegenheidsinspecteurs toezicht op de naleving van deze ordonnantie en de uitvoeringsmaatregelen ervan;2° kunnen de werkgelegenheidsinspecteurs ter gelegenheid van het toezicht als bedoeld in 1°, tevens toezicht houden op de naleving van de voorwaarden van toegang tot het beroep bepaald in de wetgeving en reglementering aangenomen of geldend krachtens artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;3° controleren de controleurs de uitvoering van deze ordonnantie en de uitvoeringsmaatregelen ervan.».

Art. 3.In artikel 3 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1°, e), worden de woorden « of de controleurs » ingevoegd tussen de woorden « de werkgelegenheidsinspecteurs » en « toezicht »;2° 1° wordt aangevuld met de punten f) en g), luidende : « f) de in een onderneming overgeplaatste werknemer, als bedoeld in de normering aangaande de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten;g) de buitenlandse arbeidskrachten die krachtens de wetten en de reglementen met het oog op het verrichten van een zelfstandige beroepsactiviteit in het bezit moeten zijn van een vergunning »; 3° in 2°, a), worden de woorden « van [...] » vervangen door de woorden « van 14 juli 2011 »; 4° 2° wordt aangevuld met de punten e) en f), luidende : « e) in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming, de gastentiteit, beide als bedoeld in de normering aangaande de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten;f) de partijen andere dan de Brusselse gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling bij de overeenkomsten als bedoeld in artikel 7 van de ordonnantie van 18 januari 2001 houdende organisatie en werking van de Brusselse gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling en haar uitvoeringsmaatregelen;5° in 7° worden de woorden « of de controleurs » ingevoegd tussen de woorden « van de werkgelegenheidsinspecteurs » en « onderworpen zijn », en de woorden « of werken » ingevoegd tussen de woorden « tewerkgesteld zijn » en de woorden « die onderworpen zijn ».

Art. 4.In het opschrift van hoofdstuk II van dezelfde ordonnantie worden de woorden « en de controleurs » toegevoegd aan de woorden « de werkgelegenheidsinspecteurs ».

Art. 5.In artikel 4 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1° worden de tweede en de derde zin vervangen als volgt : « Tot de bewoonde ruimten hebben zij evenwel enkel toegang in de volgende gevallen : a) wanneer zij zich tot vaststelling op heterdaad van een inbreuk ter plaatse begeven;b) op verzoek of met toestemming van de persoon die het werkelijk genot heeft van de bewoonde ruimte;het verzoek of de toestemming moet schriftelijk en voorafgaand aan de visitatie worden gegeven; c) in geval van oproep vanuit die plaats;d) in geval van brand of overstroming;e) wanneer zij in het bezit zijn van een machtiging tot visitatie uitgereikt door de onderzoeksrechter. Voor de toegang tot de bewoonde ruimten ingevolge een machtiging tot visitatie gelden de bepalingen als bedoeld in artikel 4/1. »; 2° in 2° worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in b) worden de woorden « foto's, film- en video-opnamen » vervangen door de woorden « beeldmateriaal, ongeacht de drager ervan, in de gevallen, en volgens de voorwaarden en nadere regels als bepaald in artikel 4/2.»; b) f) wordt vervangen als volgt : « f) vaststellingen doen door middel van het maken van beeldmateriaal, ongeacht de drager ervan. Zij kunnen eveneens beeldmateriaal van derden gebruiken, voor zover deze personen dit beeldmateriaal rechtmatig hebben gemaakt of verkregen.

De vaststellingen en het gebruik gelden mits eerbiediging van de bepalingen als bedoeld in artikel 4/2; ».

Art. 6.In hoofdstuk II van dezelfde ordonnantie wordt een artikel 4/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 4/1.§ 1. Voor het verkrijgen van een machtiging tot visitatie als bedoeld in artikel 4, 1°, richten de werkgelegenheidsinspecteurs een met redenen omkleed verzoek aan de onderzoeksrechter. Dit verzoek bevat minstens de volgende gegevens : 1° de identificatie van de bewoonde ruimten die het voorwerp zijn van de visitatie;2° de wetgeving die het voorwerp is van het toezicht en waarvoor de werkgelegenheidsinspecteurs van oordeel zijn een machtiging tot visitatie nodig te hebben;3° in voorkomend geval, de eventuele inbreuken die het voorwerp zijn van het toezicht;4° alle documenten en inlichtingen waaruit blijkt dat het gebruik van dit middel nodig is. Een machtiging tot visitatie kan door de werkgelegenheidsinspecteurs worden verkregen voor de toegang tot de bewoonde ruimten na 21 uur en voor 5 uur mits het verzoek aan de onderzoeksrechter met bijzondere redenen wordt omkleed. § 2. De onderzoeksrechter beslist binnen een termijn van maximum 48 uur na de ontvangst van het verzoek.

De beslissing van de onderzoeksrechter is met redenen dan wel, in geval van visitatie na 21 uur en voor 5 uur, met bijzondere redenen omkleed.

Tegen deze beslissing is geen beroep mogelijk.

Met uitzondering van de stukken waaruit de identiteit van de indiener van een eventuele klacht of aangifte kan worden afgeleid en onverminderd de toepassing van artikel 19 dient het geheel van de motiveringsstukken tot het verkrijgen van de machtiging tot visitatie, als bedoeld in § 1, eerste lid, aan het strafdossier of aan het dossier in het kader waarvan een administratieve geldboete kan worden opgelegd, te worden toegevoegd. § 3. In geval van visitatie van bewoonde ruimten beschikken de werkgelegenheidsinspecteurs over alle bevoegdheden die aan hen toegekend zijn door deze ordonnantie, met uitzondering van de opsporing van informatiedragers en de daarmee gepaard gaande bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 4, 2°, c) en d) en 5. ».

Art. 7.In hetzelfde hoofdstuk II wordt een artikel 4/2 ingevoegd, luidend : «

Art. 4/2.§ 1. In bewoonde ruimten mogen de werkgelegenheidsinspecteurs enkel vaststellingen doen door middel van het maken van beeldmateriaal, ongeacht de drager ervan, op voorwaarde dat zij hiertoe beschikken over een machtiging uitgereikt door de onderzoeksrechter. Het verzoek dat de werkgelegenheidsinspecteur aan de onderzoeksrechter richt om die machtiging te krijgen, dient minstens de gegevens te bevatten vermeld in artikel 4/1, § 1. § 2. Voor de toepassing van deze ordonnantie gelden de vaststellingen die de werkgelegenheidsinspecteurs hebben gedaan door middel van het door hen gemaakte beeldmateriaal tot bewijs van het tegendeel, voor zover voldaan is aan de hierna vermelde voorwaarden : 1° de vaststellingen moeten het voorwerp uitmaken van een proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk door middel van beeldmateriaal, dat naast de in artikel 20/3 vermelde gegevens ook nog de volgende gegevens moet bevatten : a) de identiteit van de ambtenaar die het beeldmateriaal heeft gemaakt of rechtmatig heeft verkregen, indien het door derden gemaakt is;b) de dag, de datum, het uur waarop en de exacte beschrijving van de plaats waar het beeldmateriaal is gemaakt;c) de volledige identificatie van het technisch hulpmiddel waarmee het beeldmateriaal is gemaakt;d) een beschrijving van wat op dat beeldmateriaal is te zien, alsmede het verband met de vastgestelde inbreuk;e) wanneer het gaat om een detailopname, een aanduiding op het beeldmateriaal waaruit de schaal blijkt;f) een rechtmatige afdruk van het beeldmateriaal of, indien dit onmogelijk is, een rechtmatige kopie ervan op een drager als bijlage bij het proces-verbaal, alsmede een volledige opgave van alle nodige technische specificaties om de kopie van dit beeldmateriaal te kunnen bekijken;g) wanneer er verschillende afdrukken of verschillende dragers zijn, een nummering van deze afdrukken of deze dragers, die eveneens moet voorkomen in de ermee overeenstemmende beschrijving, in het proces-verbaal, van wat op het beeldmateriaal is te zien;2° de originele drager van het beeldmateriaal moet worden bewaard door de administratie waartoe de ambtenaar behoort die het beeldmateriaal heeft gemaakt totdat een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest is uitgesproken of totdat de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete van de bevoegde administratie uitvoerbare kracht heeft gekregen of tot de seponering van de inbreuk door de bevoegde administratie.Onverminderd de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en haar uitvoeringsbesluiten, en onverminderd de bepalingen van wetten en reglementen met betrekking tot camerabewaking, verzoekt de administratie in voorkomend geval de derde die het beeldmateriaal heeft gemaakt om de drager gedurende die periode te bewaren. ».

Art. 8.In hetzelfde hoofdstuk II wordt een artikel 9/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 9/1.De controleurs, voorzien van behoorlijke legitimatiebewijzen, waarvan het model door de Regering vastgesteld is, mogen bij de uitoefening van hun opdracht : 1° alle dienstige en noodzakelijke inlichtingen opvragen en inzage vorderen van alle documenten, bescheiden en alle andere stukken, onder welke vorm en op welke informatiedrager ook, die toelaten na te gaan of de voorwaarden uit de wetten, reglementen en overeenkomsten worden geëerbiedigd;2° zich die inlichtingen, documenten, bescheiden, stukken en informatiedragers laten voorleggen op de plaats die ze aanwijzen of ze ter plaatse raadplegen, en waarbij deze plaats in voorkomend geval de werkplaatsen kunnen zijn;3° zich kosteloos een kopie laten verstrekken van die inlichtingen, documenten, bescheiden, stukken of er zelf een kopie van maken.Als ze ter plaatse geen kopieën kunnen maken, mogen ze de informatiedragers voor het doel als bedoeld in 1° voor een periode van één week, verlengbaar met één week, meenemen, in welk geval ze een schriftelijk bewijs afgeven met een inventaris van de informatiedragers in kwestie; 4° vaststellingen doen door het maken van beeldmateriaal. Onverminderd de bepalingen van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en haar uitvoeringsbesluiten, nemen de controleurs de nodige maatregelen om het vertrouwelijk karakter te waarborgen van de gegevens van persoonlijke aard waarvan ze kennis hebben gekregen in de uitoefening van hun opdracht en om te waarborgen dat deze gegevens uitsluitend worden aangewend voor de uitoefening van hun controleopdracht.

Bij hun optreden dragen de controleurs er zorg voor dat de middelen die zij aanwenden passend en noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de controlebevoegdheden.

De controleurs oefenen hun opdracht uit op eigen initiatief of op verzoek van functioneel bevoegde administratieve entiteiten die belast zijn met de uitvoering van de wetten en de reglementen waarvan de toepassing wordt gecontroleerd.

Het controleverslag wordt overgemaakt aan de functioneel bevoegde administratieve entiteiten, en kan worden overgemaakt aan de werkgelegenheidsinspecteurs, in de mate dat die inlichtingen laatstgenoemden kunnen aanbelangen bij de uitoefening van het toezicht waarmee zij belast zijn. ».

Art. 9.In artikel 12 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « de controleurs, » worden ingevoegd tussen de woorden « de werkgelegenheidsinspecteurs, » en de woorden « de inspecteurs van de andere »;2° de woorden « of de controle » worden ingevoegd tussen de woorden « het toezicht » en de woorden « waarmee ze ».

Art. 10.In het opschrift van hoofdstuk III van dezelfde ordonnantie worden de woorden « en verbod van belangenvermenging voor dezen en de controleurs » toegevoegd aan de woorden « de werkgelegenheidsinspecteurs ».

Art. 11.In hetzelfde hoofdstuk III wordt een artikel 18/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 18/1.Bij de uitoefening van hun bevoegdheden dienen de werkgelegenheidsinspecteurs er voor te zorgen dat de middelen die zij aanwenden passend en noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze ordonnantie en haar uitvoeringsmaatregelen en de wetten en reglementen waarvoor zij belast zijn met het toezicht op de naleving ervan. ».

Art. 12.In artikel 20 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « of de controleurs » worden ingevoegd tussen de woorden « werkgelegenheidsinspecteurs » en « mogen »;2° de woorden « of die ze controleren » worden toegevoegd aan de woorden « uit te oefenen ».

Art. 13.In hetzelfde hoofdstuk III wordt een artikel 20/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 20/1.§ 1. Bij het verhoren van personen, ongeacht in welke hoedanigheid zij worden verhoord, neemt de werkgelegenheidsinspecteur ten minste de volgende regels in acht : 1° ieder verhoor begint met de beknopte mededeling van de feiten waarover het zal handelen, en de mededeling aan de ondervraagde persoon dat : a) hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;b) hij kan vragen dat iedere maatregel behorende tot de bevoegdheid van de werkgelegenheidsinspecteurs krachtens deze ordonnantie wordt verricht;c) zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;d) hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen;2° eenieder die wordt ondervraagd, mag gebruik maken van de documenten in zijn bezit, zonder dat daardoor het verhoor wordt uitgesteld.Hij mag, tijdens de ondervraging of later, eisen dat deze documenten bij het proces-verbaal van verhoor worden gevoegd; 3° het proces-verbaal vermeldt nauwkeurig het tijdstip waarop het verhoor wordt aangevat, eventueel onderbroken en hervat, alsook beëindigd.Het vermeldt nauwkeurig de identiteit van de personen die in het verhoor, of in een gedeelte daarvan, tussenkomen, en het tijdstip van hun aankomst en vertrek. Het vermeldt ook de bijzondere omstandigheden en alles wat op de verklaring of de omstandigheden waarin zij is afgelegd, een bijzonder licht kan werpen.

Aan het einde van het verhoor geeft de werkgelegenheidsinspecteur de ondervraagde persoon het proces-verbaal te lezen, tenzij hij vraagt dat het hem wordt voorgelezen. Er wordt hem gevraagd of hij zijn verklaringen wil verbeteren of daaraan iets wil toevoegen. Na het lezen van het in voorkomend geval verbeterde en aangevulde proces-verbaal, wordt het ondertekend door de auteur. Deze nodigt vervolgens de ondervraagde persoon en de desgevallend tussenkomende partijen uit om op hun beurt te ondertekenen. In geval van weigering van ondertekening maakt het proces-verbaal daar melding van.

Indien de ondervraagde persoon zich in een andere taal dan die van de procedure wenst uit te drukken, wordt ofwel een beroep gedaan op een beëdigde tolk, ofwel worden zijn verklaringen genoteerd in zijn taal, ofwel wordt hem gevraagd zelf zijn verklaring te noteren. Indien het verhoor plaatsheeft met bijstand van een tolk worden diens identiteit en hoedanigheid vermeld.

Het proces-verbaal van verhoor geeft de tekst van deze paragraaf weer. § 2. Onverminderd § 1, wordt, vooraleer wordt overgegaan tot het verhoor van een persoon aangaande misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd, aan de te ondervragen persoon op beknopte wijze kennis gegeven van de feiten waarover hij zal worden verhoord en wordt hem meegedeeld dat : 1° hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen;2° hij de keuze heeft na bekendmaking van zijn identiteit om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de hem gestelde vragen of te zwijgen;3° hij het recht heeft om vóór het eerste verhoor een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat, in zoverre de feiten die hem ten laste kunnen worden gelegd een misdrijf betreffen waarvan de straf aanleiding kan geven tot het verlenen van een bevel tot aanhouding;4° hij niet van zijn vrijheid is benomen en hij op elk ogenblik kan gaan en staan waar hij wil. Alleen de meerderjarige te ondervragen persoon kan vrijwillig en weloverwogen afstand doen van het in het eerste lid, 3°, bedoelde recht. Hij moet de afstand schriftelijk doen, in een door hem gedateerd en ondertekend document.

Indien het eerste verhoor op schriftelijke uitnodiging geschiedt, kunnen de in het eerste lid, 1° tot en met 4° vermelde rechten, evenals de beknopte mededeling van de feiten waarover de te ondervragen persoon zal worden verhoord, reeds ter kennis gebracht worden in deze uitnodiging waarvan een afschrift gevoegd wordt bij het proces-verbaal van verhoor. In dat geval wordt de betrokkene geacht een advocaat te hebben geraadpleegd alvorens zich aan te bieden voor het verhoor.

Indien het verhoor niet op uitnodiging geschiedt of indien bij de uitnodiging de in het vierde lid bepaalde elementen niet zijn vermeld, kan het verhoor op verzoek van de te ondervragen persoon eenmalig worden uitgesteld, teneinde hem de gelegenheid te geven een advocaat te raadplegen.

Het proces-verbaal van verhoor geeft de tekst van deze paragraaf weer. § 3. Aan de in § 2 bedoelde persoon wordt voor het eerste verhoor een schriftelijke verklaring van de in dezelfde paragraaf bedoelde rechten overgemaakt.

De vorm en inhoud van deze verklaring van rechten worden door de Regering bepaald. § 4. Indien tijdens het verhoor van een persoon, die aanvankelijk niet als verdachte werd beschouwd, blijkt dat er elementen zijn die laten vermoeden dat hem misdrijven ten laste kunnen worden gelegd, dan wordt hij ingelicht over de rechten die hij heeft ingevolge § 2 en wordt hem de in § 3 bedoelde schriftelijke verklaring overgemaakt. ».

Art. 14.In hetzelfde hoofdstuk III wordt een artikel 20/2 ingevoegd, luidend : «

Art. 20/2.De werkgelegenheidsinspecteurs delen de ondervraagde mee dat hij kosteloos een afschrift van de tekst van verhoor kan verkrijgen.

Dit afschrift wordt hem onmiddellijk of binnen een maand overgemaakt of toegezonden.

Evenwel kan de door de Regering aangewezen ambtenaar, aan de hand van een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze mededeling uitstellen voor een eenmalig hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.

Het proces-verbaal van verhoor geeft de tekst van dit artikel weer. ».

Art. 15.In hetzelfde hoofdstuk III wordt een artikel 20/3 ingevoegd, luidend : «

Art. 20/3.De werkgelegenheidsinspecteurs nemen minstens de volgende gegevens op in elk proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk op bepalingen van wetten en reglementen waarop de controle en het toezicht wordt uitgeoefend krachtens de bepalingen van deze ordonnantie : 1° de identiteit van de verbaliserende ambtenaar, de hoedanigheid waarin hij optreedt, en de administratie waartoe hij behoort;2° de bepaling waaraan de verbaliserende ambtenaar zijn bevoegdheid tot optreden ontleent;3° de plaats en de datum van de inbreuk;4° de identiteit van de vermeende dader en van de betrokkenen;5° de bepalingen van de wetten en reglementen waarop inbreuk werd gepleegd;6° een beknopt relaas van de feiten met betrekking tot de gepleegde inbreuken;7° de datum en de plaats van opmaak van het proces-verbaal, het eventuele verband met andere processen-verbaal, en, in voorkomend geval, de inventaris van de bijlagen. De Regering kan algemene vormregels opstellen die toepasselijk zijn voor de processen-verbaal tot vaststelling van een inbreuk. ».

Art. 16.In dezelfde ordonnantie wordt een hoofdstuk IV/1 ingevoegd dat een artikel 34/1 bevat, luidend : « HOOFDSTUK IV/ 1. - Sancties, andere dan strafbepalingen en administratieve geldboeten in geval van verhindering van controle

Art. 34/1.§ 1. Onverminderd artikel 94 van de organieke ordonnantie van 23 februari 2006 houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle, kunnen de subsidies, vergoedingen of toelagen, van welke aard en benaming, en onder welke vorm ook, worden geschorst, indien de werkgever de controle van de aanwending van subsidies, vergoedingen of toelagen, geregeld krachtens deze ordonnantie, of enige andere ordonnantie, verhindert.

Hetzelfde geldt voor een aanvraag ter verkrijging van subsidies, vergoedingen of toelagen. § 2. De Regering kan nadere regels en de procedure voor de schorsing van de subsidies, vergoedingen of toelagen bepalen. § 3. De functioneel bevoegde entiteiten kunnen de behandeling van aanvragen ter verkrijging van subsidies, vergoedingen of toelagen, van welke aard en benaming, en onder welke vorm ook, en die worden ingediend op grond van de wetgeving en reglementering aangenomen of geldend krachtens artikel 6, § 1, IX, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, schorsen zolang een onderzoek van werkgelegenheidsinspecteurs of van controleurs ten aanzien van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon lopende is.

Worden voor de toepassing van het vorige lid met de rechtspersoon gelijkgesteld, de rechtspersoon die een aanvraag indient waartegen geen onderzoek lopende is, maar waarin bestuurders zetelen, of zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de onderneming te verbinden aanwezig zijn, en die over één van deze hoedanigheden beschikken in de rechtspersoon waartegen een onderzoek lopende is.

In geval van schorsing van behandeling van een aanvraag worden de termijnen bepaald in de gezegde wetgeving en reglementering verlengd met de duur van het onderzoek. ». HOOFDSTUK III. - Verscheidene wijzigingsbepalingen met betrekking tot het toezicht en de controle op het vlak van werkgelegenheid Afdeling 1. - Wijzigingsbepalingen van de besluitwet van 28 december

1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

Art. 17.In artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt een paragraaf 4/1 ingevoegd, luidend : « § 4/1. De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van § 1, derde lid, littera h), i), m), p), s), t), w), za) en zc), en § 1bis, eerste tot en met derde lid, en vijfde tot en met negende lid, en houden toezicht op de naleving ervan.

De controle en het toezicht aangaande de gezegde § 1, derde lid, m) en § 1bis, eerste tot en met derde lid, en vijfde tot en met negende lid, geschiedt onverminderd de inspectie- en controlebevoegdheden van de federale instellingen bevoegd voor de socialezekerheidsbijdragen of voor werkloosheidsuitkeringen, die ter zake de enige administratieve en technische operatoren zijn.

De ambtenaren als bedoeld in het eerste lid oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ».

Art. 18.In dezelfde besluitwet wordt een artikel 8quater ingevoegd, luidende : «

Art. 8quater.De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van de artikelen 8 tot en met 9 en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, met uitzondering van de bepalingen van § 4, tweede en derde lid, § 7 en § 10 van artikel 8, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 2. - Wijzigingsbepaling van de wet van 19 februari 1965

betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteiten der vreemdelingen

Art. 19.In de wet van 19 februari 1965 betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteiten der vreemdelingen wordt een artikel 12/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 12/1.De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van deze wet en haar uitvoeringsmaatregelen, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen.

Zij kunnen overgaan tot het terugvorderen, tegen ontvangstbewijs, van de beroepskaarten die ingetrokken zijn of waarvoor redenen bestaan om aan te nemen dat zij nagemaakt of vervalst werden.

Zij kunnen tevens de vreemdeling gelasten de bedrijvigheid te staken, of de sluiting van de door hem geëxploiteerde zaak bevelen, vanaf de datum en voor de duur die zij bepalen. ». Afdeling 3. - Wijzigingsbepaling van de organieke wet van 8 juli 1976

betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 20.In de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt een artikel 62ter ingevoegd, luidend : «

Art. 62ter.De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van de artikelen 57quater, §§ 1 tot en met 3, en § 4, 2°, 60, § 7, en 61, en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen.

Wat artikel 57quater, §§ 1 tot en met 3, en § 4, 2°, betreft, worden de controle of het toezicht uitgeoefend onverminderd de inspectie- en controlebevoegdheden van de federale instellingen bevoegd voor de socialezekerheidsbijdragen of voor financiële maatschappelijke bijstand, die ter zake de enige administratieve en technische operatoren zijn. ». Afdeling 4. - Wijzigingsbepalingen van de herstelwet van 22 januari

1985 houdende sociale bepalingen

Art. 21.Artikel 124 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, opgeheven bij wet van 6 juni 2010, wordt hersteld als volgt : «

Art. 124.De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van deze afdeling en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ».

Art. 22.In dezelfde wet wordt artikel 131, opgeheven bij wet van 6 juni 2010, hersteld als volgt : «

Art. 131.§ 1. Met een administratieve geldboete van 10 tot 100 euro wordt bestraft, eenieder die onjuiste inlichtingen verschaft met het oog op de toepassing van de regels betreffende het educatief verlof vermeld in onderhavige afdeling en in de uitvoeringsmaatregelen van deze wet. § 2. Met een administratieve geldboete van 10 tot 100 euro wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met onderhavige afdeling 6, een werknemer die naar behoren een aanvraag tot educatief verlof heeft ingediend, het recht weigert afwezig te zijn met het oog op het volgen van de cursus. § 3. De geldboete als bedoeld in §§ 1 en 2 wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers. Afdeling 5. - Wijzigingsbepalingen van de wet van 24 juli 1987

betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers

Art. 23.In de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers wordt een artikel 35/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 35/1.De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van de artikelen 1, § 7, en 32bis en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ».

Art. 24.In dezelfde wet wordt artikel 39, opgeheven bij wet van 6 juni 2010, hersteld als volgt : «

Art. 39.§ 1. Wordt gestraft hetzij met een strafrechtelijke geldboete van 50 tot 500 euro, hetzij met een administratieve geldboete van 25 tot 250 euro, het uitzendbureau, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de artikelen 1, § 7, en 32bis, een uitzendkracht in het kader van een tewerkstellingstraject ter beschikking stelt van een gebruiker buiten het door artikel 1, § 7, bepaalde geval of zonder naleving van de in artikel 32bis bepaalde voorwaarden en procedures. § 2. Wordt gestraft hetzij met een strafrechtelijke geldboete van 50 tot 500 euro, hetzij met een administratieve geldboete van 25 tot 250 euro, de gebruiker, zijn aangestelde of zijn lasthebber, die, in strijd met de artikelen 1, § 7, en 32bis, een uitzendkracht heeft tewerkgesteld buiten het door artikel 1, § 7, bepaalde geval of zonder naleving van de in artikel 32bis bepaalde voorwaarden en procedures. § 3. Voor de in §§ 1 en 2 bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers. ». Afdeling 6. - Wijzigingsbepaling van de wet van 26 maart 1999

betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen

Art. 25.In de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen wordt een artikel 59/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 59/1.De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van artikel 59 en houden toezicht op de naleving ervan, in de mate dat de begunstigden van een subsidie deze subsidie hebben verkregen met toepassing van dit artikel.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 7. - Wijzigingsbepalingen van de wet van 30 april 1999

betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers

Art. 26.In de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers wordt een artikel 11/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 11/1.De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van deze wet en haar uitvoeringsmaatregelen, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ».

Art. 27.In dezelfde wet wordt artikel 12, opgeheven bij wet van 6 juni 2010, hersteld als volgt : «

Art. 12.§ 1. Wordt bestraft hetzij met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een strafrechtelijke geldboete van 600 tot 6.000 euro of één van die straffen alleen, hetzij met een administratieve geldboete van 300 tot 3.000 euro, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met deze wet en haar uitvoeringsmaatregelen, met uitzondering van de normen betreffende de arbeidskaart afgeleverd in het kader van de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen, arbeid doen of laten verrichten door een buitenlandse onderdaan die niet is toegelaten of gemachtigd tot een verblijf van meer dan drie maanden of tot vestiging in België.

De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers. § 2. Wordt bestraft hetzij met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een strafrechtelijke geldboete van 600 tot 6.000 euro of één van die straffen alleen, hetzij met een administratieve geldboete van 300 tot 3.000 euro, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met deze wet en haar uitvoeringsmaatregelen, met uitzondering van de normen betreffende de arbeidskaart afgeleverd in het kader van de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen, op het ogenblik van de tewerkstelling van een onderdaan van een derde land : 1° niet vooraf nagegaan heeft of deze over een geldige verblijfsvergunning of een andere machtiging tot verblijf beschikt;2° niet ten minste voor de duur van de tewerkstelling, een afschrift of de gegevens van zijn verblijfsvergunning of van zijn andere machtiging tot verblijf beschikbaar gehouden heeft voor de bevoegde inspectiediensten;3° geen aangifte heeft gedaan van de aanvang en de beëindiging van zijn tewerkstelling overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen. In het geval dat de verblijfsvergunning of de andere machtiging tot verblijf die door de buitenlandse onderdaan wordt voorgelegd een vervalsing is, is de in het eerste lid bedoelde sanctie van toepassing wanneer het bewezen is dat de werkgever op de hoogte was dat dit document een vervalsing was.

De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers. § 3. Wordt bestraft hetzij met een strafrechtelijke geldboete van 100 tot 1.000 euro, hetzij met een administratieve geldboete van 50 tot 500 euro, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met deze wet en haar uitvoeringsmaatregelen, met uitzondering van de normen betreffende de arbeidskaart afgeleverd in het kader van de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen : 1° een buitenlandse onderdaan arbeid heeft doen of laten verrichten zonder een arbeidsvergunning te hebben verkregen van de bevoegde overheid en/of die niet over een arbeidskaart beschikt;2° een buitenlandse onderdaan arbeid heeft doen of laten verrichten zonder de grenzen van deze arbeidsvergunning en/of arbeidskaart te respecteren;3° een buitenlandse onderdaan arbeid heeft doen of laten verrichten voor een duur welke de duur van de arbeidsvergunning en van de arbeidskaart overschrijdt;4° een buitenlandse onderdaan arbeid heeft doen of laten verrichten na de intrekking van de arbeidsvergunning of de arbeidskaart;5° de arbeidsvergunning niet heeft teruggegeven aan de buitenlandse werknemer of hem die heeft bezorgd tegen betaling van een bedrag of vergoeding in welke vorm ook. De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers. § 4. Wordt bestraft hetzij met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een strafrechtelijke geldboete van 600 tot 6.000 euro of één van die straffen alleen, hetzij met een administratieve geldboete van 300 tot 3.000 euro, eenieder die, in strijd met deze wet en haar uitvoeringsmaatregelen, met uitzondering van de normen betreffende de arbeidskaart afgeleverd in het kader van de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen : 1° een buitenlandse onderdaan België heeft laten binnenkomen om er te worden tewerkgesteld of daartoe heeft bijgedragen, tenzij de buitenlandse onderdaan in het bezit is van een geldige arbeidskaart en met uitzondering van de buitenlandse onderdaan voor wie de werkgever na diens aankomst in België een arbeidsvergunning kan verkrijgen om er te worden tewerkgesteld;2° een buitenlandse onderdaan heeft beloofd, tegen betaling van welke vergoeding ook, hetzij een betrekking voor hem te zoeken, hetzij hem een betrekking te bezorgen, hetzij formaliteiten te vervullen met het oog op diens tewerkstelling in België;3° van een buitenlandse onderdaan een vergoeding in welke vorm ook heeft geëist of aangenomen, hetzij om voor hem een betrekking te zoeken, hetzij om hem een betrekking te bezorgen, hetzij om formaliteiten te vervullen met het oog op diens tewerkstelling in België;4° als tussenpersoon is opgetreden tussen een buitenlandse onderdaan en een werkgever of de autoriteiten die zijn belast met de toepassing van de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsmaatregelen, met uitzondering van de normen betreffende de arbeidskaart afgeleverd in het kader van de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen, of nog tussen een werkgever en diezelfde autoriteiten, waarbij daden zijn gesteld die hetzij die buitenlandse onderdaan, hetzij de werkgever, hetzij de genoemde autoriteiten op een dwaalspoor kunnen brengen. De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers. § 5. Voor de inbreuken als bedoeld in §§ 1, 2 en 4, kan de rechter bovendien de veroordeelde het verbod opleggen om gedurende een periode van één maand tot drie jaar, zelf of via een tussenpersoon, de onderneming of inrichting waar de inbreuk werd begaan geheel of gedeeltelijk uit te baten of er onder gelijk welke hoedanigheid dan ook in dienst te worden genomen. § 6. Voor de inbreuken als bedoeld in §§ 1, 2 en 4, kan de rechter bovendien, mits hij zijn beslissing ter zake met redenen omkleedt, de gehele of gedeeltelijke sluiting van de onderneming of inrichting waar de inbreuken werden begaan, bevelen voor de duur van één maand tot drie jaar. § 7. De duur van de straf die wordt uitgesproken met toepassing van § 5 of § 6 gaat in vanaf de dag waarop de veroordeelde zijn straf heeft ondergaan of waarop zijn straf verjaard is en, bij voorwaardelijke vrijlating, vanaf de dag van de invrijheidstelling, voor zover deze laatste niet ingetrokken wordt.

De gevolgen zullen evenwel een aanvang nemen zodra de veroordeling op tegenspraak of bij verstek definitief is. § 8. De rechter kan de in § 5 of § 6 bedoelde straffen slechts opleggen wanneer dit noodzakelijk is om de inbreuken te doen stoppen of om te voorkomen dat zij zich herhalen, op voorwaarde dat de veroordeling tot deze straffen in verhouding staat tot het geheel van de betrokken sociaal-economische belangen. Voor de inbreuken van § 3 kunnen de in § 5 of § 6 bedoelde straffen bovendien slechts worden opgelegd voor zover de gezondheid of de veiligheid van personen door deze inbreuken in gevaar wordt gebracht.

Deze straffen doen geen afbreuk aan de rechten van derden. § 9. Elke inbreuk op de beschikking van het vonnis of van het arrest waarbij een verbod of sluiting wordt opgelegd met toepassing van § 5 of § 6 wordt bestraft met een sanctie van § 3. ». Afdeling 8. - Wijzigingsbepaling van de wet van 24 december 1999 ter

bevordering van de werkgelegenheid

Art. 28.In de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid wordt een artikel 46/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 46/1.De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van artikel 43 en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit bij de organisaties waaraan de projecten worden toegewezen, in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 9. - Wijzigingsbepaling van de wet van 12 augustus 2000

houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen

Art. 29.In de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen wordt een artikel 195/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 195/1.Onverminderd de inspectie- en controlebevoegdheden van de federale instellingen bevoegd voor de socialezekerheidsbijdragen of voor werkloosheidsuitkeringen, maatschappelijke integratie of financiële maatschappelijke bijstand, die ter zake de enige administratieve en technische operatoren zijn, controleren de door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren de uitvoering van de artikelen 194 en 195, en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 10. - Wijzigingsbepalingen van de ordonnantie van 18 januari

2001 houdende organisatie en werking van de Brusselse gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling

Art. 30.Hoofdstuk VIbis van de ordonnantie van 18 januari 2001 houdende organisatie en werking van de Brusselse gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, opgeheven bij ordonnantie van 27 februari 2014, wordt hersteld als volgt : « HOOFDSTUK VIbis. - Toezicht

Art. 36bis.Op voordracht van de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar van de dienst wijst de Regering de ambtenaren aan als controleur of als inspecteur belast met het controleren van de uitvoering alsook het toezicht op de naleving van : 1° de wetgeving en reglementering aangenomen of geldend krachtens artikel 6, § 1, IX, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en waarvan de uitvoering aan de dienst werd opgedragen;2° de bepalingen genomen krachtens de verordeningen van de Europese Unie, en waarvan de uitvoering aan de dienst werd opgedragen, inzonderheid : a) de verordening (EU) nr.1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, alsook elke verordening die door deze vervangen is of haar vervangt; b) de verordening (EU) nr.1304/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad, alsook elke verordening die door deze vervangen is of haar vervangt.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ».

Art. 31.Artikel 36septies van dezelfde ordonnantie wordt artikel 36ter van die ordonnantie. Afdeling 11. - Wijzigingsbepalingen van de wet van 20 juli 2001 tot

bevordering van buurtdiensten en -banen

Art. 32.In de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen wordt een artikel 7/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 7/1.Met uitzondering van de bepalingen als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk II, controleren de door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren de uitvoering van deze wet en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ».

Art. 33.In dezelfde wet wordt artikel 10ter, opgeheven bij wet van 22 juni 2012, hersteld als volgt : «

Art. 10ter.§ 1. Wordt bestraft hetzij met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een strafrechtelijke geldboete van 600 tot 6.000 euro of één van die straffen alleen, hetzij met een administratieve geldboete van 300 tot 3.000 euro, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet : 1° in het kader van de buurtwerken of -diensten activiteiten uitvoert die niet toegelaten zijn in de beslissing tot erkenning;2° dienstencheques aanneemt ter betaling van activiteiten die geen buurtwerken of -diensten zijn;3° meer dienstencheques voor betaling aanvaardt en overzendt aan het uitgiftebedrijf voor verrichte prestaties van buurtwerken of -diensten in een bepaald kwartaal, dan het aantal bij de RSZ aangegeven arbeidsuren voor verrichte prestaties van buurtwerken of -diensten dat voor datzelfde kwartaal is gepresteerd door werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques. § 2. Wordt bestraft hetzij met een strafrechtelijke geldboete van 100 tot 1.000 euro, hetzij met een administratieve geldboete van 50 tot 500 euro, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet : 1° dienstencheques van de gebruiker aanvaardt als de buurtwerken of -diensten nog niet zijn uitgevoerd;2° buurtwerken of -diensten laat uitvoeren door een werknemer die niet werd aangeworven voor de uitvoering van deze buurtwerken of -diensten;3° de registratie van de dienstenchequeactiviteiten niet op dergelijke wijze organiseert dat het mogelijk is exact na te gaan wat het verband is tussen de maandelijkse prestaties van elke individuele dienstenchequewerknemer, de gebruiker en de overeenkomstige dienstencheques;4° buurtwerken of -diensten levert zonder hiertoe erkend te zijn;5° indien zij een andere activiteit uitvoert dan de activiteiten waarvoor erkenning kan worden verleend op grond van de wet en in haar schoot geen « sui generis afdeling » heeft die zich specifiek inlaat met de tewerkstelling in het kader van het stelsel van dienstencheques, zoals bedoeld in artikel 2, § 2, eerste lid, a);6° werken of diensten die worden gefinancierd met dienstencheques in onderaanneming laat uitvoeren door een andere onderneming of instelling;7° een ander dan het vanaf haar erkenning bijkomend arbeidsvolume van activiteiten van thuishulp van huishoudelijke aard laat betalen met dienstencheques. § 3. Wordt bestraft hetzij met een strafrechtelijke geldboete van 50 tot 500 euro, hetzij met een administratieve geldboete van 25 tot 250 euro, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet : 1° een werknemer die tijdens zijn deeltijdse tewerkstelling geniet van een werkloosheidsuitkering, een leefloon of van financiële sociale hulp geen voorrang geeft tot het bekomen van een voltijdse betrekking of van een andere, al dan niet bijkomende, deeltijdse dienstbetrekking waardoor hij een nieuwe deeltijdse arbeidsregeling verkrijgt waarvan de wekelijkse arbeidsduur hoger is dan die van de deeltijdse arbeidsregeling waarin hij reeds werkt;2° de gebruiker vertegenwoordigt voor de toepassing van artikel 3, § 2, eerste lid, en van artikel 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, of de werknemer vertegenwoordigt om de dienstencheques te ondertekenen;3° de dienstencheques niet gegroepeerd per maand waarin de prestaties effectief verricht zijn, ter betaling overzendt aan het uitgiftebedrijf. Voor de in het eerste lid, 1° bedoelde inbreuk wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers. § 4. Worden bestraft hetzij met een strafrechtelijke geldboete van 100 tot 1.000 euro, hetzij met een administratieve geldboete van 50 tot 500 euro, de gebruiker en de werknemer die, in strijd met de wet, wetens en willens hebben deelgenomen aan een in de §§ 1 of 2 bedoelde inbreuk gepleegd door een werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber. § 5. Wordt bestraft hetzij met een strafrechtelijke geldboete van 50 tot 500 euro, hetzij met een administratieve geldboete van 25 tot 250 euro, de gebruiker en de werknemer die, in strijd met de wet, wetens en willens hebben deelgenomen aan een in de § 3 bedoelde inbreuk gepleegd door een werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber. ». Afdeling 12. - Wijzigingsbepalingen van de wet van 5 september 2001

tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers

Art. 34.In de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers wordt een artikel 17/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 17/1.De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van de artikelen 15 en 16 en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ».

Art. 35.Artikel 34 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 34.De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van dit hoofdstuk en zijn uitvoeringsmaatregelen, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 13. - Wijzigingsbepaling van de wet van 26 mei 2002

betreffende het recht op maatschappelijke integratie

Art. 36.In de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie wordt een artikel 9/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 9/1.Onverminderd de inspectie- en controlebevoegdheden van de federale instellingen bevoegd voor de socialezekerheidsbijdragen of voor maatschappelijke integratie, die ter zake de enige administratieve en technische operatoren zijn, controleren de door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren de uitvoering van artikel 9, §§ 1 tot en met 3, en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 14. - Wijzigingsbepaling van de programmawet (I) van 24

december 2002

Art. 37.In de programmawet (I) van 24 december 2002 wordt een artikel 338/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 338/1.Onverminderd de inspectie- en controlebevoegdheden van de federale instellingen bevoegd voor de socialezekerheidsbijdragen, die ter zake de enige administratieve en technische operatoren zijn, controleren de door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren de uitvoering van de artikelen 335 tot en met 341bis, 346 tot en met 347bis, 353bis, 353bis/9 tot en met 353bis/14, 353ter en 353quater, en de uitvoeringsmaatregelen daarvan. Hetzelfde geldt voor de artikelen 324 tot en met 328, in de mate dat deze betrekking hebben op de voormelde artikelen.

Zij houden toezicht op de naleving ervan.

De ambtenaren als bedoeld in het eerste lid oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 15. - Wijzigingsbepaling van de ordonnantie van 18 maart 2004

betreffende de erkenning en de financiering van de plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de inschakelingsondernemingen

Art. 38.Artikel 16 van de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de erkenning en de financiering van de plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de inschakelingsondernemingen wordt vervangen als volgt : «

Art. 16.De door de Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van deze ordonnantie en haar uitvoeringsmaatregelen, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 16. - Wijzigingsbepalingen van de wet van 23 december 2005

betreffende het generatiepact

Art. 39.In de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact wordt een artikel 59/1 ingevoegd, luidend : «

Art. 59/1.De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van de artikelen 58 en 59 en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ».

Art. 40.Artikel 85 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 85.Onverminderd de inspectie- en controlebevoegdheden van de federale instellingen bevoegd voor de socialezekerheidsbijdragen, die ter zake de enige administratieve en technische operatoren zijn, controleren de door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren de uitvoering van de artikelen 79 tot en met 84, en 87, alsook de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 17. - Wijzigingsbepaling van de ordonnantie van 4 september

2008 betreffende de strijd tegen discriminatie en de gelijke behandeling op het vlak van de tewerkstelling

Art. 41.Artikel 16 van de ordonnantie van 4 september 2008 betreffende de strijd tegen discriminatie en de gelijke behandeling op het vlak van de tewerkstelling wordt vervangen als volgt : «

Art. 16.Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie controleren de door de Regering aangewezen ambtenaren de uitvoering van deze ordonnantie en haar uitvoeringsmaatregelen, en houden ze toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 18. - Wijzigingsbepaling van de ordonnantie van 14 juli 2011

betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Art. 42.In artikel 22 van de ordonnantie van 14 juli 2011 betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden het eerste en het tweede lid vervangen als volgt : « Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie controleren de door de Regering aangewezen ambtenaren de uitvoering van deze ordonnantie en haar uitvoeringsmaatregelen, en houden ze toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 19. - Wijzigingsbepaling van de ordonnantie van 26 april 2012

betreffende de sociale economie en de erkenning van inschakelingsondernemingen en plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid met het oog op de toekenning van toelagen

Art. 43.Artikel 24 van de ordonnantie van 26 april 2012 betreffende de sociale economie en de erkenning van inschakelingsondernemingen en plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid met het oog op de toekenning van toelagen wordt vervangen als volgt : «

Art. 24.De door de Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van deze ordonnantie en haar uitvoeringsmaatregelen, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». Afdeling 20. - Wijzigingsbepaling van de ordonnantie van 21 november

2013 betreffende de erkenning van vennootschappen als activiteitencoöperatie met het oog op de toekenning van toelagen

Art. 44.Artikel 19 van de ordonnantie van 21 november 2013 betreffende de erkenning van vennootschappen als activiteitencoöperatie met het oog op de toekenning van toelagen wordt vervangen als volgt : «

Art. 19.De door de Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van deze ordonnantie en haar uitvoeringsmaatregelen, en houden toezicht op de naleving ervan.

Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen. ». HOOFDSTUK IV. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 45.Worden in het Sociaal Strafwetboek opgeheven : 1° artikel 173;2° artikel 177/1, §§ 1, 2, 4 en 5, en § 3, eerste lid, 3°, 4° en 5°, en tweede lid.

Art. 46.De Brusselse Hoofdstedelijke Regering bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze ordonnantie.

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 9 juli 2015.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme, Openbaar Ambt, Wetenschappelijk Onderzoek en Openbare Netheid R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Externe Betrekkingen en Ontwikkelingssamenwerking, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie en Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, D. GOSUIN De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmilieu en Energie, Mevr. C. FREMAULT _______ Nota (1) Gewone zitting 2014-2015. Documenten van het Parlement. - Ontwerp van ordonnantie, A-165/1 Verslag, A-165/2.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van vrijdag 3 juli 2015.

^