Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 18 december 1997
gepubliceerd op 03 april 1998

Ordonnantie houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord van 4 maart 1997 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de doorstromingsprogramma's

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1998031011
pub.
03/04/1998
prom.
18/12/1997
ELI
eli/ordonnantie/1997/12/18/1998031011/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 DECEMBER 1997. Ordonnantie houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord van 4 maart 1997 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de doorstromingsprogramma's (1)


De Brusselse Hoofdstedelijke Raad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2.Het bijgevoegd samenwerkingsakkoord van 4 maart 1997 gesloten tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de doorstromingsprogramma's, wordt goedgekeurd.

Art. 3.Deze ordonnantie treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 18 december 1997.

De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE De Minister belast met Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen, J. CHABERT De Minister belast met Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer, H. HASQUIN De Minister belast met Openbaar Ambt, Buitenlandse Handel, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, R. GRIJP De Minister belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Renovatie, Natuurbehoud en Openbare Netheid, D. GOSUIN

(1) Documenten van de Raad : Gewone zitting 1996-1997. A - 196/1 Ontwerp van ordonnantie.

Gewone zitting 1997-1998.

A - 196/2 Verslag.

Volledig verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 27 november 1997.

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de doorstromingsprogramma's Gelet op de artikelen 1, 39 en 134 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, IX en § 3bis en artikel 92bis, § 1;

Overwegende dat het noodzakelijk is dat tussen de Federale Staat en de Gewesten een samenwerkingsakkoord tot stand komt inzake het instellen van doorstromingsprogramma's teneinde voor de werkzoekenden via de tewerkstelling in een doorstromingsprogramma de integratie op de arbeidsmarkt te bevorderen;

De Federale Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en door de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie;

Het Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door zijn Regering, in de persoon van de Minister-Voorzitter en van de Vlaamse Minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;

Het Waalse Gewest, vertegenwoordigd door zijn Regering, in de persoon van de Minister-Voorzitter en van de Minister van Begroting, Financiën, Tewerkstelling en Opleiding;

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door zijn Regering, in de persoon van de Minister-Voorzitter, bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Komen overeen wat volgt :

Artikel 1.De ondertekenende partijen verbinden er zich toe, elk binnen hun bevoegdheid, de nodige maatregelen te nemen voor de creatie van doorstromingsprogramma's.

Art. 2.De doorstromingsprogramma's dienen erkend te worden door de Gewestminister bevoegd voor Tewerkstelling, met uitzondering van de programma's in de besturen of diensten van de Federale overheid of in de besturen of diensten die onder het toezicht van deze overheid ressorteren voor dewelke de erkenning gebeurt door de Federale Minister bevoegd voor Tewerkstelling.

Art. 3.Om erkend te worden door de bevoegde Minister bedoeld in artikel 2, dient het programma tegemoet te komen aan collectieve maatschappelijke noden waaraan niet of onvoldoende wordt tegemoetgekomen via het reguliere arbeidscircuit.

De doorstromingsprogramma's zijn niet van toepassing in de sectoren die het voordeel van de « sociale Maribel »-maatregel genieten.

De arbeidsplaatsen in de doorstromingsprogramma's dienen bijkomende arbeidsplaatsen te zijn in verhouding tot het aantal werknemers uitgedrukt in voltijdse equivalenten tewerkgesteld in de wedertewerkstellingsprogramma's voor dewelke de Gewesten trekkingsrechten ontvangen. De Gewesten verbinden er zich toe deze wedertewerkstellingsprogramma's niet om te vormen naar de doorstromingsprogramma's.

De arbeidsplaatsen in de doorstromingsprogramma's dienen eveneens bijkomende arbeidsplaatsen te zijn in verhouding tot het aantal werknemers, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, tewerkgesteld bij elke betrokken werkgever. Het dient voor de werkgever te gaan om bijkomende arbeidsplaatsen ten opzichte van de reguliere arbeidsplaatsen, de jongerenstage en gelijkgestelde maatregelen en de arbeidsplaatsen gesubsidieerd via de trekkingsrechten.

Art. 4.De volgende werkgevers kunnen de personen bedoeld in artikel 6 tewerkstellen in een doorstromingsprogramma, op voorwaarde dat zij hun wettelijke verplichtingen inzake tewerkstelling en sociale zekerheid naleven : - de gemeenten, de verenigingen en de agglomeraties en federaties van gemeenten, de aan de gemeenten ondergeschikte instellingen, de instellingen van openbaar nut die van deze verenigingen, agglomeraties en federaties van gemeenten afhangen, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de intercommunale openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en ook de verenigingen van centra voor maatschappelijk welzijn, de provincies, de verenigingen van provincies en de aan de provincie ondergeschikte instellingen; - de Federale Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de instellingen van openbaar nut die van voornoemden afhangen; - de verenigingen zonder winstoogmerk, en de andere niet commerciële verenigingen.

Art. 5.De werkgevers dienen bij de Minister bedoeld in artikel 2 een project in dat minimum de volgende gegevens bevat : - een beschrijving van het project; - de voorziene duur van het project; - het voorziene aantal werknemers dat zal worden tewerkgesteld in het project en hun arbeidsregime; - het aantal buiten het project reeds tewerkgestelde werknemers en hun arbeidsregime; - de verbintenis om de tewerkstelling te behouden tijdens de duur van het project, zonder rekening te houden met de werknemers tewerkgesteld binnen dit project.

Dit project moet goedgekeurd worden door de Minister bedoeld in artikel 2.

Art. 6.De volledig werklozen die wachtuitkeringen genieten en ingeschreven zijn als werkzoekende sinds ten minste twaalf maanden, de volledig werklozen, die werkloosheidsuitkeringen genieten sedert ten minste vierentwintig maanden, waaronder de werklozen die effectief prestaties geleverd hebben in het kader van het plaatselijke werkgelegenheidsagentschap en de werkzoekenden die op de dag voor hun indiensttreding sedert minstens twaalf maanden het bestaansminimum genieten, kunnen aangeworven worden in een doorstromingsprogramma.

Art. 7.§ 1. De Federale overheid verbindt er zich toe, binnen de voorwaarden van dit akkoord, aan elke werknemer die de voorwaarden van artikel 6 vervult, en die aangeworven is in een erkend programma, een forfaitaire vergoeding toe te kennen van 10 000 F per maand indien de werknemer tenminste halftijds tewerkgesteld is, en van 12 000 F per maand indien de werknemer tenminste 3/4 tijds tewerkgesteld is. Voor de werknemers die voorheen effectief prestaties geleverd hebben in het kader van het Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap wordt deze forfaitaire vergoeding verhoogd met 2 000 F. Deze hogere tussenkomst van de Federale overheid kan in principe geen aanleiding geven tot een vermindering van de tussenkomst van de Gewesten en komt aldus in mindering van het eventuele aandeel van de werkgever.

Deze vergoeding wordt voor de toepassing van de sociale en fiscale wetgeving beschouwd als loon.

De Federale overheid verbindt er zich eveneens toe, binnen de voorwaarden van dit akkoord, voor de werkgevers de toepassing te verzekeren van het banenplan ter bevordering van de tewerkstelling van werkzoekenden, zoals ingevoerd door het hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, indien de in het programma aangeworven werknemers aan de voorwaarden voldoen ingesteld bij of in uitvoering van voornoemde wet. § 2. De voordelen bedoeld in § 1 van dit artikel worden enkel bekomen na mededeling door het Gewest aan de Federale Minister van Tewerkstelling en Arbeid van het engagement van de werkgever betreffende de creatie van bijkomende tewerkstelling in het kader van de doorstromingsprogramma's in verhouding tot het aantal werknemers zoals vermeld in artikel 3, vierde lid van dit akkoord. § 3. Het saldo van de financiering van de in een doorstromingsprogramma tewerkgestelde werknemers, wordt, voor de programma's erkend door de Gewestminister bevoegd voor Tewerkstelling ten laste genomen door het Gewest en/of de bevoegde Gemeenschap en/of de werkgever, en wordt, voor de programma's erkend door de Federale Minister bevoegd voor Tewerkstelling ten laste genomen door de Federale overheid en/of de werkgever.

De Gewesten, in voorkomend geval samen met de Gemeenschappen of de Gemeenschapscommissies, investeren in de doorstromingsprogramma's tenminste evenveel financiële middelen als de Federale Staat via de forfaitaire uitkeringen. § 4. De Federale Staat en de Gewesten verbinden er zich toe, elk binnen hun bevoegdheid, de nodige maatregelen te nemen opdat de betrokken werknemers op het einde van hun tewerkstelling in het kader van de doorstromingsprogramma's nog toegang zouden hebben tot het stelsel van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, tot de wedertewerkstellingsprogramma's, en nog recht zouden geven tot het voordeel voorzien in het banenplan ter bevordering van de tewerkstelling van werkzoekenden, zoals ingevoerd door het hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, onder de voorwaarden ingesteld bij of in uitvoering van voornoemde wet.

Art. 8.In het kader van hun opdracht voor arbeidsbemiddeling zullen de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling erover waken rekening te houden met de bekwaamheden van de werknemers, zodanig dat de activiteit in het professioneel doorstromingsprogramma hen helpt om bij het einde van deze activiteit vlotter toegang te krijgen tot het klassieke arbeidscircuit. Ze zullen er ook over waken de in het kader van deze herinschakeling nuttig geachte begeleidingsmaatregelen, waaronder het oriënteren naar opleiding, te ontwikkelen.

Een kopie van de arbeidsovereenkomst wordt overgemaakt aan de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en ook aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Art. 9.De werknemers worden aangeworven met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur, waarvan het arbeidsregime tenminste gelijk is aan een halftijdse betrekking.

Hun tewerkstelling in een doorstromingsprogramma bedraagt maximum één jaar.

Voor de werknemers die vroeger prestaties in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen hebben verricht, kan de tewerkstellingsperiode verlengd worden met maximum één jaar.

Art. 10.De werkgevers dienen aan de RVA het bewijs te leveren dat het voor de werknemers die zij tewerkstellen in een doorstromingsprogramma over bijkomende tewerkstelling gaat. Indien deze voorwaarde niet is vervuld, dienen de werkgevers aan de RVA een forfaitaire schadevergoeding te betalen, en aan de subsidiërende overheden de ontvangen subsidies terug te storten.

Art. 11.De Gewestministers bevoegd voor Tewerkstelling bezorgen aan de Federale Minister van Tewerkstelling en Arbeid, uiterlijk op 1 juli van elk jaar, het aantal in het voorbije burgerlijke jaar in de wedertewerkstellingsprogramma's die onder hun bevoegdheid vallen tewerkgestelde werknemers, in voltijdse equivalenten uitgedrukt, zoals voorzien in uitvoering van de wetgeving op de trekkingsrechten.

Zij delen eveneens, uiterlijk op 1 juli, het aantal in het voorbije burgerlijke jaar in de doorstromingsprogramma's tewerkgestelde werknemers mee, in voltijdse equivalenten.

Art. 12.Het tewerkstellingsvolume, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, van het aantal werknemers tewerkgesteld in de wedertewerkstellingsprogramma's voor dewelke de Gewesten trekkingsrechten ontvangen, moet tijdens de duur van het huidig samenwerkingsakkoord ten minste gelijk blijven aan het tewerkstellingsvolume in het burgerlijk jaar 1995.

De Federale overheid kan dit samenwerkingsakkoord opzeggen ten opzichte van het Gewest dat de beschikkingen van het eerste lid van dit artikel, of de beschikkingen van het artikel 3, tweede lid, of de beschikkingen van artikel 14, niet respecteert.

Art. 13.De Gewesten voorzien in de doorstromingsprogramma's jaarlijks gemiddeld het volgend aantal werknemers aan te werven : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld .

Art. 14.De ondertekenende partijen verbinden er zich toe de regels betreffende de trekkingsrechten te blijven toepassen zoals dit momenteel gebeurt.

Art. 15.De ondertekenende partijen zullen de uitvoering van dit samenwerkingsakkoord jaarlijks evalueren.

De forfaitaire vergoeding ten laste van de Federale overheid, voorzien in artikel 7, eerste lid van deze overeenkomst, zal, in overleg tussen de ondertekenende partijen, tweejaarlijks worden herbekeken in functie van de evolutie van de werkloosheidsuitkering en van het bestaansminimum.

Brussel, op 4 maart 1997, in tien originele exemplaren.

Voor de Federale Staat : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS Voor het Vlaamse Gewest : De Minister-Voorzitter, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse Minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS Voor het Waalse Gewest : De Minister-Voorzitter, R. COLLIGNON De Minister van Begroting, Financiën, Tewerkstelling en Opleiding, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-Voorzitter, bevoegd voor Ondergeschikte Besturen, Werkgelegenheid, Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE

^