Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 02 mei 2013
gepubliceerd op 21 mei 2013

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2013031360
pub.
21/05/2013
prom.
02/05/2013
ELI
eli/besluit/2013/05/02/2013031360/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 MEI 2013. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gezien de ordonnantie van 22 januari 2009 houdende de organisatie van het parkeerbeleid en de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap, inzonderheid artikel 28;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën van 7 juli 2011;

Gelet op de akkoordbevinding van de minister van Begroting, gegeven op 2 mei 2013;

Gelet op het protocol nr. 2012/4 van Sectorcomité XV van 25 januari 2012;

Gelet op het advies nr.51.255/4 van de Raad van State, gegeven op 11 juni 2012, in toepassing van artikel 84, § 1, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het akkoord van de Minister van Pensioenen, gegeven op 18 februari 2013;

Gelet op het akkoord van de Federale Ministerraad, gegeven op 19 april 2013;

Op voorstel van de minister van Openbare werken en vervoer en van de minister van Openbaar Ambtenaar Na beraadslaging;

Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder: 1° Parkeeragentschap: het Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap, opgericht bij artikel 25 van de ordonnantie van 22 januari 2009 houdende de organisatie van het parkeerbeleid en de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap;2° De Regering: de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° De Minister: de Minister bevoegd voor het Openbaar Ambt;4° de functioneel bevoegde minister: de minister of staatssecretaris waarvan het Parkeeragentschap afhangt krachtens de bevoegdheden die hij uitoefent;5° Vakorganisaties: de representatieve vakorganisaties die zetelen in het bevoegde Sectorcomité in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. BOEK I. - HET ADMINISTRATIEF STATUUT TITEL I. - DE ORGANISATIE VAN HET PARKEERAGENTSCHAP HOOFDSTUK 1. - De ambtenaren

Art. 2.Ambtenaar is elkeen die in vast dienstverband in het Parkeeragentschap tewerkgesteld is.

De ambtenaar valt onder de bepalingen van dit statuut.

Aan de statutaire toestand van de ambtenaar kan alleen een einde worden gemaakt in de gevallen voorzien door de statutaire bepalingen die op hem toepasselijk zijn. HOOFDSTUK 2. - Rechten en plichten

Art. 3.§ 1. De ambtenaar oefent zijn ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen.

Hij dient daartoe : 1° de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe hij behoort, na te leven;2° nauwgezet en correct zijn adviezen te formuleren en zijn verslagen op te stellen;3° de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren. § 2. De ambtenaar heeft het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door zijn hiërarchische meerderen, door zijn collega's, als door zijn ondergeschikten.

Hij dient zijn collega's, zijn hiërarchische meerderen en zijn ondergeschikten met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen. Hij vermijdt elk woord, elke houding, elk voorkomen dat deze waardigheid en deze hoffelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen of de goede werking van de dienst zou kunnen schaden. § 3. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van strafvordering stelt de ambtenaar zijn hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hogere hiërarchische meerdere op de hoogte van elke onwettigheid of onregelmatigheid waarvan hij kennis heeft. § 4. De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn diensten met welwillendheid. In de manier waarop hij de vragen van de gebruikers beantwoordt of waarop hij de dossiers behandelt, eerbiedigt hij op een strikte manier de beginselen van neutraliteit, van gelijkheid in behandeling en van naleving van de wetten, de reglementen en de richtlijnen.

Zelfs buiten de uitoefening van zijn ambt vermijdt de ambtenaar elk gedrag dat in strijd is met de waardigheid van zijn ambt. Hij vermijdt evenzeer elke toestand waarbij hij, zelfs door een tussenpersoon, in verband zou kunnen gebracht worden met bezigheden die in strijd zijn met de waardigheid van zijn ambt. § 5. De ambtenaar mag, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambtsuitoefening, maar op basis ervan, giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen. Dit slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde uitgewisseld tussen ambtenaren in de normale uitoefening van hun ambt. § 6. De ambtenaar plaatst zich niet en laat zich niet plaatsen in een toestand van belangenconflicten, dit wil zeggen in een toestand waarin hij door zichzelf of door een tussenpersoon een persoonlijk voordeel heeft dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden of de gewettigde verdenking te doen ontstaan van zulke invloed.

Wanneer een ambtenaar van oordeel is dat hij een belangenconflict heeft of vreest te hebben, brengt hij zijn hiërarchische meerdere hierover onmiddellijk op de hoogte. Deze verleent hem hiervan schriftelijk akte.

In geval van een erkend belangenconflict, neemt de hiërarchische meerdere de passende maatregelen om er een einde aan te stellen.

De ambtenaar kan schriftelijk om het advies van de voorzitter van de directieraad of van diens afgevaardigde, vragen over een toestand waarin hij zich bevindt, dit om te weten of deze de oorzaak is van een belangenconflict. § 7. De ambtenaar heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.

Het is hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privéleven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de mededingingspositie van het organisme waarin de ambtenaar is tewerkgesteld, kunnen schaden.

De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd. § 8. De ambtenaar heeft recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakvervulling.

De ambtenaar houdt zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.

De ambtenaar neemt op actieve wijze deel aan de kennisdeling binnen de openbare dienst. § 9. De ambtenaar heeft recht op opleiding die nuttig is voor zijn functioneren in de organisatie. De overheid voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.

Periodes van afwezigheid gerechtvaardigd door deelname aan verplichte opleidingsactiviteiten worden in ieder opzicht gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit. § 10. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen. HOOFDSTUK 3. - De graden

Art. 4.De ambtenaren van het Parkeeragentschap worden benoemd in graden

Art. 5.De graad is de titel op grond waarvan de ambtenaar met een rang bekleed is en waardoor hij gemachtigd is een betrekking in te nemen die met deze graad overeenstemt.

De graden worden gerangschikt per niveau en per rang.

Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie volgens de kwalificatie van de vorming en de geschiktheid waarvan blijk moet gegeven opdat die graad kan worden toegekend.

De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.

Art. 6.Elke rang wordt aangeduid met een letter gevolg door een cijfer; de letter verwijst naar het niveau; het cijfer plaatst de rang binnen het niveau. Het hoogste cijfer stemt overeen met de hoogste rang.

De rangen worden als volgt verdeeld onder de niveaus: 1° in niveau A, zes rangen, nl.De rangen A1, A2, A3, A4, A4+ en A5; 2° in niveau B, twee rangen, nl.de rangen B1 en B2; 3° in niveau C, twee rangen, nl.de rangen C1 en C2; 4° in niveau D, twee rangen, nl.de rangen D1 en D2; 5° in niveau E, twee rangen, nl.De rangen E1 en E2.

Het niveau A is het hoogste niveau.

Art. 7.De volgende graden worden gecreëerd : in rang A5: directeur-generaal; in rang A4+ : adjunct-directeur-generaal; in rang A4: directeur-diensthoofd; in rang A3 :directeur; ingenieur-directeur; in rang A2 :eerste attaché; eerste ingenieur; in rang A1 :attaché; ingenieur; in rang B2 : eerste assistent; in rang B1 : assistent; in rang C2: eerste adjunct; in rang C1: adjunct; in rang D2: eerste klerk; in rang D1 : klerk; in rang E2: eerste beambte;

In rang E1: beambte. HOOFDSTUK 4. - De personeelsformatie

Art. 8.De personeelsformatie drukt het aantal betrekkingen per niveau, rang en graad uit dat noodzakelijk wordt geacht om de permanente opdrachten van het Parkeeragentschap uit te voeren.

Art. 9.De Regering stelt, op voordracht van de Raad van Bestuur, de personeelsformatie vast. Zij bepaalt, op voorstel van de directieraad, onder de betrekkingen van eerste attaché van rang A 2 het aantal expertbetrekkingen van hoog niveau.

Voor de toepassing van dit artikel dient te worden verstaan onder expertbetrekking van hoog niveau, een betrekking waarbij de klemtoon ligt op de uitgebreide gespecialiseerde kennis van de behandelde aangelegenheden die worden vereist voor de uitoefening van de betrekking.

Art. 10.De directieraad stelt de functiebeschrijvingen op.

Aan iedere functiebeschrijving worden de kwalificaties toegevoegd. Er dient onder kwalificaties te worden verstaan het geheel van kennis en vaardigheden die vereist zijn om de functie uit te oefenen.

Art. 11.De raad van bestuur stelt het organigram vast.

Het organigram van het Parkeeragentschap, evenals elke wijziging die er wordt aan aangebracht, wordt bij wijze van dienstnota of onverschillig welk ander intern communicatiemiddel aan alle personeelsleden medegedeeld. HOOFDSTUK 5. - De leidende ambtenaren

Art. 12.De leidende ambtenaren zijn de leidende ambtenaar en de adjunct-leidende ambtenaar die respectievelijk de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal zijn.

Art. 13.De leidende ambtenaren kunnen binnen de perken van hun bevoegdheden, hun bevoegdheden geheel of gedeeltelijk delegeren aan de ambtenaren van niveau A en B die zij aanwijzen HOOFDSTUK 6. - De directieraad

Art. 14.De directieraad bestaat uit de leidende ambtenaren en de ambtenaren van rang A4; deze kan worden aangevuld door ambtenaren van rang A3 aangewezen door de raad van bestuur.

De directieraad wordt voorgezeten door de directeur-generaal of, bij afwezigheid of verhindering, door de adjunct-directeur-generaal.

Indien beiden afwezig of verhinderd zijn, wordt de directieraad voorgezeten door het lid aangewezen door de directeur-generaal of door de adjunct-directeur-generaal.

Art. 15.De directieraad stelt zijn huishoudelijk reglement vast.

Art. 16.De directieraad is belast met de opdrachten die dit statuut hem toekent.

Bij de directieraad kan elke aangelegenheid die betrekking heeft op de organisatie van het Parkeeragentschap aanhangig gemaakt worden voor advies door één van haar leden. HOOFDSTUK 7. - De gemeenschappelijke commissie van beroep inzake ambtenarenzaken

Art. 17.§ 1 De gemeenschappelijke commissie van beroep inzake openbaar ambt ingesteld door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering op 26 september 2002 houdende het administratief en geldelijk statuut van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is bevoegd voor beroepen inzake stage, evaluatie, afwezigheid, verlof, disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid volgens dezelfde regels inzake procedure en werking. § 2. Krachtens artikel 16, zullen de agenten van het Parkeeragentschap onderworpen worden aan de procedureregels voorzien in het besluit van 26 september 2002. HOOFDSTUK 8. - De selectiecommissies en de evaluatiecommissie

Art. 18.Met het oog op de toekenning van de mandaatbetrekkingen bedoeld in artikel 84 worden er hiertoe bevoegde selectiecommissies opgericht. De selectiecommissies worden samengesteld in functie van de te begeven mandaatbetrekkingen en bestaan elk uit ten minste vijf en ten hoogste zeven leden.

De Regering wijst op voordracht van de minister de leden van een selectiecommissie aan telkens als een mandaatbetrekking bedoeld in artikel 84 vacant wordt verklaard en duidt één onder hen aan als voorzitter. De leden van de selectiecommissies beschikken over expertise met betrekking tot de materies die ressorteren onder de te begeven mandaatbetrekking en/of met betrekking tot overheidsmanagement. De aanstelling van de leden van een selectiecommissie is beperkt tot de selectieprocedure waarvoor zij zijn aangesteld.

Ten hoogste twee derden van de leden van een selectiecommissie behoort tot hetzelfde geslacht.

De minister, voor het geheel van de selectiecommissies: 1° duidt twee effectieve en twee plaatsvervangende secretarissen aan die tot een verschillende taalrol behoren;2° bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden van de selectiecommissies; De Regering, op voorstel van de minister, stelt het huishoudelijk reglement van de selectiecommissies op.

De selectiecommissies vervullen de opdrachten die hen worden toegewezen door dit besluit.

De Regering kan, op voordracht van minister, een extern selectie- en assessmentbureau aanstellen dat de selectiecommissie ondersteunt in zijn werkzaamheden.

Art. 19.Niemand kan worden aangeduid tot lid van een selectiecommissie die in welke hoedanigheid dan ook belang heeft bij de desbetreffende selectieprocedure.

De leden van de selectiecommissies zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande elke inlichting waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht.

Art. 20.§ 1 Met het oog op de evaluatie van de mandaathouders bedoeld in artikel 132 wordt er een evaluatiecommissie opgericht. De evaluatiecommissie bestaat uit zeven leden die beschikken over expertise met betrekking tot overheidsmanagement en die niet behoren tot diensten die ressorteren onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 2. De Regering kan een vergoeding toekennen aan de leden van het evaluatiecomité.

De Regering wijst op voordracht van de minister de leden van de evaluatiecommissie aan alsook de voorzitter onder hen. De Regering wijst eveneens op voordracht van de minister vier plaatsvervangende leden aan die beantwoorden aan dezelfde criteria als de effectieve leden. Wanneer één van de leden afwezig of verhinderd is, wijst de voorzitter het plaatsvervangend lid aan dat hem zal vervangen. Wanneer de voorzitter afwezig is, komt het voorzitterschap toe aan het oudste effectieve lid.

De leden worden aangesteld voor een periode van vijf jaar. Hun aanstelling is hernieuwbaar.

Ten hoogste twee derden van de leden van de evaluatiecommissie behoort tot hetzelfde geslacht.

De minister duidt twee effectieve en twee plaatsvervangende secretarissen aan van verschillende taalrol om de evaluatiecommissie bij te staan.

De Regering, op voorstel van de minister, stelt het huishoudelijk reglement van de evaluatiecommissies op.

De evaluatiecommissie vervult de opdrachten die haar worden toegewezen door dit besluit. De Regering kan haar bijkomende bevoegdheden toewijzen.

Leden van de evaluatiecommissie die in welke hoedanigheid dan ook bij een door de commissie onderzocht dossier betrokken zijn, onthouden zich van zitting.

TITEL 3. - DE WERVING, DE STAGE EN DE BENOEMING HOOFDSTUK I. - De werving Afdeling 1. - Toekenningswijzen van de betrekkingen,

de wervingsvoorwaarden en de wervingsgraden

Art. 21.Een vacante betrekking wordt toegewezen aan een kandidaat van de interne mobiliteit, een laureaat van een vergelijkend overgangsexamen naar een hoger niveau of een laureaat van een vergelijkend wervingsexamen.

De geslaagde van een vergelijkend overgangsexamen naar een hoger niveau heeft voorrang ten opzichte van een kandidaat voor de interne mobiliteit.

Art. 22.§ 1. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de voor de te verlenen betrekking bepaalde toelaatbaarheidsvereisten vervullen;2° slagen voor het voorgeschreven vergelijkend wervingsexamen;3° met goed gevolg de stage volbrengen;4° bewijzen dat hij de eventuele vereiste medische geschiktheid voor het uit te oefenen ambt bezit. § 2. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende algemene toelaatbaarheidsvereisten : 1° Belg zijn wanneer de uit te oefenen functies verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en ten doel hebben de algemene belangen van de Staat, van een Gemeenschap of van een Gewest te behartigen;2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, volgens bijlage 2 van dit besluit.Hiervan kan, voorafgaand aan het vergelijkend wervingsexamen, door de raad van bestuur, bij gemotiveerde beslissing worden afgeweken in geval van schaarste op de arbeidsmarkt.

Art. 23.Vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd voor de graden van rang A1, B1, C1, D1 en E1.

Worden beschouwd als wervingsgraden: in niveau A, rang A1 :attaché; ingenieur; in niveau B, rang B1 : assistent; in niveau C, rang C1 : adjunct; in niveau D, rang D1 : klerk; in niveau E, rang E1 : beambte. Afdeling 2. - Organisatie van de wervingsexamens

en samenstelling van de examenjury's

Art. 24.De vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd door de raad van bestuur. De raad van bestuur kan echter onder zijn toezicht de organisatie van deze wervingsexamens geheel of gedeeltelijk opdragen aan SELOR. De raad van bestuur maakt de organisatie van de vergelijkende wervingsexamens bekend met op zijn minst een bericht in het Belgisch Staatsblad.

Art. 25.§ 1. Wervingsexamenjury's worden samengesteld voor elk vergelijkend wervingsexamen.

De jury's bestaan uit een voorzitter en ten minste twee assessoren of hun plaatsvervangers. De voorzitter en de assessoren of hun plaatsvervangers zijn stemgerechtigd. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen.

De raad van bestuur wijst de juryleden aan onder personen die, wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn.

Een vergoeding kan worden toegekend aan de leden van de jury. De raad van bestuur bepaalt het bedrag van deze vergoeding. § 2. De afgevaardigden van de representatieve vakbondsorganisaties mogen de zittingen bijwonen. Zij mogen geen contact hebben met de kandidaten. Zij worden minstens acht dagen vóór de datum van elk gedeelte opgeroepen.

Zij mogen de zitting pas verlaten na het verstrijken van de tijd vermeld in de uitnodiging of met de instemming van de voorzitter. Zij mogen niet aanwezig zijn tijdens de deliberatie. § 3. Indien beroep gedaan wordt op SELOR organiseert de afgevaardigde bestuurder van SELOR het verloop van de proeven in overeenstemming met de raad van bestuur.

Art. 26.Bij het organiseren van een vergelijkend wervingsexamen stelt de raad van bestuur de datum vast waarop de kandidaten moeten voldoen aan de vereisten inzake diploma's of studiegetuigschriften en in voorkomend geval, aan de vereiste inzake minimumleeftijd of aan de bijzondere vereisten inzake beroepsbekwaamheid.

Het bericht in het Staatsblad vermeldt ten minste de uiterste datum van de kandidaatstelling en of er eventueel een reserve van de geslaagden wordt aangelegd. In voorkomend geval wordt de duur en de omvang ervan meegedeeld.

De kandidaten beschikken over ten minste veertien dagen om zich kandidaat te stellen.

De raad van bestuur of in voorkomend geval de afgevaardigde bestuurder van SELOR of zijn afgevaardigde legt de datum en de plaats van het examen vast, stelt de lijst van de kandidaten vast en roept ze minstens acht dagen vóór de datum van elk selectiegedeelte op. Deze termijn begint vanaf de ontvangstdatum van de oproep. De ontvanger wordt verondersteld ervan kennis te hebben genomen drie werkdagen nadat de brief aan de postdienstoperator werd overhandigd, behoudens tegenbewijs van de ontvanger.

De kandidaten die afwezig zijn, worden uitgesloten.

Zodra in voorkomend geval de raad van bestuur of de afgevaardigde bestuurder van SELOR, tijdens een vergelijkend wervingsexamen, vaststelt dat een kandidaat niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan een van de algemene of bijzondere toelaatbaarheidsvereisten vereist voor de functie waarnaar de betrokkene mededingt, sluit hij deze van het vergelijkend wervingsexamen uit en brengt hem hiervan op de hoogte. Afdeling 3. - Vorming van de reserves van de geslaagden

Art. 27.De raad van bestuur bepaalt voor elk wervingsexamen of er al dan niet een reserve van geslaagden, algemene reserve genaamd, wordt aangelegd.

Zo hij beslist om bijkomende proeven te organiseren, zoals bedoeld in artikel 31 van dit besluit, beslist hij of er al dan niet een of meerdere reserves van de geslaagden, bijzondere reserves genaamd, moeten worden aangelegd.

De reserve heeft een geldigheidsduur van twee jaar. De raad van bestuur kan een andere duur bepalen. Hij licht de kandidaten ter zake in.

Hij kan ook de geldigheidsduur van een bestaande reserve met telkens een jaar verlengen indien de behoeften van de diensten dit rechtvaardigen. Hij licht de laureaten ter zake in.

Voorafgaand aan de vorming van een wervingsreserve, kan hij het aantal toelaatbare geslaagden in deze reserve bepalen. Afdeling 4. - Functiebeschrijving, programma van

het wervingsexamen en andere eventuele wervingsvoorwaarden

Art. 28.De raad van bestuur bepaalt: 1° de functiebeschrijving van de betrekking(en) overeenstemmend met de wervingsgraad en de vereiste kwalificatie van de te werven ambtenaren;2° het programma van het vergelijkend wervingsexamen. De raad van bestuur kan: 1° bijzondere wervingsvoorwaarden opleggen wanneer de aard van het ambt het vereist;2° nader bepalen welke diploma's in het bijzonder toegang verlenen tot het ambt waarvoor een vergelijkend wervingsexamen wordt uitgeschreven;3° voor een bepaald vergelijkend wervingsexamen bijzondere eisen stellen inzake beroepsbekwaamheid verworven door het bezit van praktische kennis of de uitoefening van een vorige werkzaamheid, wanneer de aard van de te verlenen betrekkingen zodanige eisen wettigt;4° tot een bepaald examen de studenten toelaten die in het laatste jaar zitten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift wanneer de raad van bestuur vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden op te leveren;in dat geval worden zij die geslaagd zijn voor het examen van het voorlaatste jaar en verklaren dat zij het examen van het laatste jaar voor de examencommissie van hun Gemeenschap zullen afleggen ook tot dat wervingsexamen toegelaten.

Voor hun benoeming kunnen de geslaagden van deze wervingsexamens zich slechts vanaf de dag waarop zij het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd, op hun rangschikking beroepen; 5° behalve de in artikel 21, § 2, 4°, vermelde diploma's en getuigschriften de volgende, door hem aan te wijzen diploma's en getuigschriften aanvaarden voor het wervingsexamen in een bepaalde graad en wanneer de vereisten van het uit te oefenen ambt dit toelaten: a) diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs voor socioculturele promotie;b) diploma's en getuigschriften van het technisch, kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan;6° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde functies van de niveaus D en E het bezit van door hem aan te wijzen studie- of opleidingsdiploma's eisen als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen ambten;7° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde graden van de niveaus A, B en C de houders van door hem aan te wijzen vormingsdiploma's en vormingsgetuigschriften aanvaarden als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van het uit te oefenen ambt en voor zover de houders van die diploma's en getuigschriften eveneens houder zijn van één van de studiebewijzen vermeld in artikel 22, § 2, 4°. Afdeling 5. - Bepaling van de punten

Art. 29.De raad van bestuur bepaalt: 1° het aantal punten dat aan het volledig examen, aan iedere proef en desgevallend aan de onderverdelingen ervan wordt toegekend, 2° het minimum aantal punten dat voor het volledig examen, voor iedere proef of voor elk vak afzonderlijk of voor iedere vakkengroep wordt vereist. Afdeling 6. - Organisatie van het wervingsexamen buiten

de aanvullende proef en algemene rangschikking van de geslaagden

Art. 30.§ 1. Indien voor eenzelfde vergelijkend examen, meerdere proeven worden georganiseerd buiten de aanvullende proef, bedoeld in artikel 31 van dit besluit, bepaalt de raad van bestuur: 1° het maximum aantal kandidaten bepalen dat, onder voorbehoud van het behalen van het vastgestelde minimumaantal punten, tot een volgende proef wordt toegelaten;2° de regels volgens dewelke de kandidaten worden toegelaten tot de volgende proef. § 2. Een rangschikking van de geslaagden, algemene rangschikking genaamd, wordt opgemaakt op basis van de door de geslaagden behaalde resultaten voor de proeven georganiseerd buiten de aanvullende proef bedoeld in artikel 31 van dit besluit.

De raad van bestuur bepaalt voorafgaandelijk aan het vergelijkende examen, de proef of proeven die in aanmerking komen voor het opmaken van de algemene rangschikking. Afdeling 7. - Aanvullende proef en

bijzondere rangschikking van de geslaagden

Art. 31.§ 1. De raad van bestuur kan beslissen om een of meerdere aanvullende proeven te organiseren op basis van een bepaalde functiebeschrijving of typefuncties.

De raad van bestuur bepaalt, rekening houdend met de volgorde van de algemene rangschikking bedoeld in artikel 30, het aantal geslaagden dat moet worden ingelicht over de betrekking waarvoor een aanvullende proef wordt georganiseerd.

De geslaagden die werden ingelicht in overeenstemming met het voorgaande lid, betekenen hun belangstelling voor de betrekking met een aangetekende brief.

De raad van bestuur bepaalt, rekening houdend met de volgorde van de algemene rangschikking bedoeld in artikel 30, het aantal geslaagden bedoeld in het voorgaande lid, dat mag deelnemen aan de aanvullende proef.

Indien, na afloop van de aanvullende proef, die werd georganiseerd voor de in het vorige lid bedoelde geslaagden, geen enkele van deze laatsten geschikt wordt geacht voor de functie, bepaalt de raad van bestuur opnieuw het aantal geslaagden, volgend in de algemene rangschikking, die mogen deelnemen aan de genoemde proef. Hij herhaalt deze handeling, zoveel als nodig is, telkens met inachtneming van de volgorde van de rangschikking.

De deelname aan de aanvullende proef is niet verplicht.

De kandidaten voor de aanvullende proef worden door de raad van bestuur opgeroepen in de volgorde van de algemene rangschikking, bedoeld in artikel 30. Zij worden opgeroepen per brief minstens tien dagen voor de datum van de proef. Deze termijn begint vanaf de verzendingdatum van de oproep. De ontvanger wordt verondersteld ervan kennis te hebben genomen drie werkdagen nadat de brief aan de postdienstoperator werd overhandigd, behoudens tegenbewijs van de ontvanger.

De afwezige kandidaten worden uitgesloten. § 2. De geslaagden voor de aanvullende proef die door de jury worden geschikt bevonden voor de uit te oefenen functie worden opgenomen in een bijzondere rangschikking, apart van de algemene rangschikking.

De algemene rangschikking wordt gehandhaafd naast de op basis van de aanvullende proef opgestelde bijzondere rangschikking. § 3. Onverminderd de toepassing van artikel 27, vijfde lid, van dit besluit, indien de raad van bestuur beslist om een bijzondere reserve te vormen voor een aanvullende proef, worden de niet batig gerangschikte geslaagden van deze aanvullende proef daarin opgenomen.

Zij behouden tegelijkertijd hun algemene rangschikking in de algemene reserve.

De geslaagden voor een of meerdere aanvullende proeven kunnen deel uitmaken van een of meerdere bijzondere reserves en, tegelijkertijd, van de algemene reserve.

De geslaagden voor een aanvullende proef, die niet geslaagd zijn voor deze proef of er niet aan deelgenomen hebben, behouden hun algemene rangschikking evenals hun bijzondere rangschikking vastgesteld op basis van andere aanvullende proeven waarvoor zij wel slaagden. Afdeling 8. - Regels voor de toelating van de geslaagden

Art. 32.§ 1. De raad van bestuur stelt het proces-verbaal met de rangschikking van de kandidaten vast. Hij maakt ze bekend in het Belgisch Staatsblad, tenzij de lijst aan alle deelnemers aan het vergelijkend examen wordt medegedeeld.

Elke geslaagde krijgt kennisgeving van zijn resultaat. Dit wordt in het individueel dossier opgenomen zodra hij tot ambtenaar wordt benoemd. § 2. De geslaagden kunnen vragen om tijdelijk niet meer geraadpleegd te worden. Op hun schriftelijk verzoek wordt met hun kandidatuur opnieuw rekening gehouden bij de eerstvolgende raadpleging. § 3. De geslaagden die een oproep om een betrekking te bekleden niet beantwoorden, worden van ambtswege geschorst en worden niet meer opgeroepen zolang zij het niet per aangetekend schrijven aanvragen. § 4. De geslaagden van de aanvullende proef kunnen een voorgestelde betrekking weigeren. Na de derde weigering worden ze niet meer opgeroepen en van ambtswege uit de algemene reserve en de bijzondere reserves geschrapt.

Na vijf maal niet geslaagd te zijn voor aanvullende proeven voor eenzelfde vergelijkend examen wordt de geslaagde eveneens niet meer opgeroepen en van ambtswege uit de algemene reserve en de bijzondere reserves geschrapt.

De geslaagden die een betrekking aanvaarden, verbinden er zich toe in dienst te treden. Zij die, na deze aanvaarding, weigeren in dienst te treden, worden niet meer opgeroepen en uit de genoemde reserves geschrapt. § 5. Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende wervingsexamens, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van het vergelijkend examen waarvan het proces-verbaal op de minst recente datum werd afgesloten. § 6. Na het afsluiten van het proces-verbaal van de aanvullende proef, worden de batig gerangschikte geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de orde van hun specifieke rangschikking, tot de stage toegelaten in de functie waarvoor zij hebben medegedongen.

Zij worden voor een vacante vaste betrekking van die graad aangewezen.

De geslaagden die voorlopig werden geweerd doch naderhand aan de gestelde eisen voldoen, worden tot de stage toegelaten in de graad waarvoor zij hebben medegedongen. Zij, die aan deze eisen niet voldoen, worden uitgesloten. Afdeling 9. - Oproep tot de reserves behorende tot andere overheden

Art. 33.Middels het akkoord van de federale of de andere gefedereerde overheden, kan de raad van bestuur, voor een aanwerving in een betrekking bij het Parkeeragentschap, beroep doen op de reserves van de geslaagden die behoren tot deze overheden.

Hij kan beslissen om een of meerdere aanvullende proeven te organiseren volgens de regels die in artikel 31 van dit besluit voorzien zijn.

De Raad van Bestuur mag slechts beroep doen op een externe wervingsreserve indien de reserve van het Parkeeragentschap is uitgeput is of indien ze geen reserve heeft opgesteld voor de toe te kennen betrekkingen of verzameling betrekkingen. Afdeling 10. - Oproep tot indiensttreding van de geslaagden

Art. 34.Wanneer een vacante betrekking moet worden ingevuld door een geslaagde van een vergelijkend wervingsexamen, roept de raad van bestuur of de ambtenaar die hij daartoe aanwijst, de geselecteerde kandidaat in dienst.

Wanneer de geslaagde bij zijn werkgever een opzeggingstermijn moet eerbiedigen, wordt hij in dienst geroepen de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van deze termijn. HOOFDSTUK 2. - Toekenning van de mandaatbetrekkingen via een open procedure

Art. 35.De mandaten van rang A4, A4+ en A5 worden vacant verklaard via een open procedure, waarbij gelijktijdig interne en externe kandidaten meedingen.

Onder externe kandidaten dient te worden verstaan, alle andere kandidaten dan de statutaire personeelsleden van het Parkeeragentschap.

Onverminderd de toepassing van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten bepaalt de Regering de modaliteiten volgens dewelke de externe kandidaten een mandaat kunnen opnemen bij het Parkeeragentschap. HOOFDSTUK 3. - De stage Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 36.De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.

De volgende in dit besluit opgenomen bepalingen zijn op de stagiair van toepassing : 1° de rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten;2° de tuchtregeling;3° de administratieve standen;4° de geldelijk statuut; 5° het ambtshalve verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging.; 6° de gemiddelde maximum arbeidsduur. De stagiair geniet : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de feestdagen;3° het omstandigheidsverlof;4° het bevallingsverlof;5° het verlof wegens ziekte;6° de disponibiliteit wegens ziekte;7° verloven om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;8° het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet;9° het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen;10° verlof voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en verlof voor loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof. Voor de toepassing van dit artikel wordt de stagiair geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Art. 37.§ 1. De raad van bestuur stelt de ambten en graden vast waarvoor er een bepaalde medische geschiktheid vereist is en geeft de gevergde geschiktheid nauwkeurig aan. § 2. In de gevallen waarin een onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid is voorgeschreven volgens het koninklijk besluit van 13 mei 1999 tot regeling van het medisch toezicht op het personeel van sommige overheidsdiensten, kan de geslaagde slechts tot benoeming worden toegelaten wanneer hij zich voor het onderzoek heeft aangemeld; de bedoeling daarvan is te bepalen of de betrokkene geschikt is om het ambt uit te oefenen waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. Indien hij niet aan de geschiktheidsvoorwaarden voldoet, wordt hij ontslagen.

Ten laatste op de datum van dit ontslag wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten. Deze duur is gelijk aan de minimumduur die in zijn geval wordt opgelegd om het voordeel van werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Wanneer hij op de datum waarop deze overeenkomst begint te lopen arbeidsongeschikt is of wanneer hij dat wordt tijdens de uitvoering ervan, wordt hem in het eerste geval een wedde uitbetaald gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig om de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.

Art. 38.Kandidaten voor een betrekking van niveau A of B worden tot de stage toegelaten door de raad van bestuur, kandidaten voor een betrekking van niveau C, D of E door de raad van bestuur of zijn gemachtigde;.

Art. 39.Wanneer de stagiair buiten de verloven bedoeld in artikel 36 derde lid, 1° tot 3°, 7° en 8°, vijftien dagen gewettigde afwezigheid overschrijdt, wordt de stage geschorst.

Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.

Hij behoudt deze eveneens tot de datum waarop een definitieve beslissing omtrent zijn benoeming of afdanking wordt genomen.

Art. 40.De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal wijzen de stagiair voorlopig aan voor een met zijn kwalificatie overeenstemmende vacante betrekking bij de dienst waar deze laatste zijn stage zal volbrengen.

Zij kunnen deze aanwijzing veranderen : 1° in het belang van de dienst; op aanvraag van de stagiair.

Art. 41.De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal wijzen een hiërarchische meerdere aan die de leiding van de stage uitoefent, naargelang van de taalrol van de stagiair.

Art. 42.De opleiding van de stagiair gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de ambtenaar belast met de leiding van de stage, in samenwerking met de bevoegde hiërarchische meerdere en de dienst belast met de vorming.

De bevoegde hiërarchische meerdere zorgt voor de opleiding in de materie die door zijn dienst wordt behandeld. In samenwerking met de dienst belast met de vorming leert hij de stagiair de activiteiten kennen van de andere diensten van het Parkeeragentschap.

De dienst belast met de vorming bepaalt de vormingsactiviteiten waaraan de stagiair verplicht moet deelnemen.

Art. 43.De ambtenaar belast met de leiding van de stage maakt de verslagen bedoeld in artikelen 46, 48 en 49 op en zendt ze naar het Human Ressource Management van het Parkeeragentschap, hieronder "HRM" genoemd.

Deze laatste kan in overleg met de ambtenaar belast met de leiding van de stage beslissen de stagiair bijkomende vormingsactiviteiten te laten volgen.

De raad van bestuur legt het model van het stageverslag vast. Afdeling 2. - De stagiairs van niveau A en B.

Art. 44.De stage duurt één jaar.

Zij kan ten hoogste met een jaar worden verlengd in het in artikel 56, 1, bedoelde geval.

Art. 45.Elke stagiair stelt een eindverhandeling op over een onderwerp dat in overleg met zijn bevoegde hiërarchische meerdere en het HRM wordt vastgelegd.

Art. 46.Na de 1ste, 3de, 6de, 8ste, 10de en 12de maand van de stage, organiseert de ambtenaar belast met de leiding van de stage een evaluatiegesprek over het verloop van de stage. Wanneer hij het nodig acht, kan hij besluiten tot bijkomende gesprekken. Het onderhoud verloopt met name over: 1° de vormingsactiviteiten en de resultaten ervan;2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;3° de uitvoering van zijn werkopdrachten. Het onderhoud heeft tot doel de vooruitgang te evalueren die de stagiair maakt en de nog te verbeteren punten aan te stippen.

Het beoogt eveneens de beoordeling mogelijk te maken van zowel de gunstige als de ongunstige feiten. Ingeval ongunstige feiten worden vastgesteld, geeft de ambtenaar belast met de leiding van de stage de stagiair een verwittiging. Bij een tweede verwittiging, licht hij de gemachtigde hiërarchische meerdere, evenals de HRM, hierover in.

De conclusies van elk gesprek worden opgetekend in het stageverslag.

Het verslag wordt meegedeeld aan de stagiair die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen. Afdeling 3. - De stagiairs van niveau C, D en E

Art. 47.De stage duurt zes maanden.

Zij kan ten hoogste met zes maanden worden verlengd in het in artikel 56,1 bedoelde geval.

Art. 48.De ambtenaar belast met de leiding van de stage stelt na de eerste, de derde en de zesde maand van de stage een stageverslag op.

Het verslag wordt ter kennis gebracht van de stagiair, die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen.

Ingeval ongunstige feiten worden vastgesteld, geeft de ambtenaar belast met de leiding van de stage de stagiair een verwittiging. Bij een tweede verwittiging, licht hij de gemachtigde hiërarchische meerdere hierover in, evenals de HRM. De tweede verwittiging mag alleen worden uitgesproken na een termijn van één maand die direct volgt op de eerste verwittiging.

Het voormelde verslag wordt aan de dienst belast met de vorming toegezonden. Afdeling 4. - Het einde van de stage

Art. 49.De ambtenaar belast met de leiding van de stage stelt het eindverslag van de stage op, in overleg met de dienst belast met de vorming. Hij voegt er een van de voorstellen bedoeld in artikel 51 aan toe.

Hij deelt het eindverslag aan de stagiair mede, die over vijftien dagen beschikt om er zijn opmerkingen aan toe te voegen.

Art. 50.De eindevaluatie houdt rekening met alle feiten, al dan niet ten goede, die in de loop van de stage werden vastgesteld, evenals met de tussentijdse evaluaties.

Voor de stagiairs van niveau A en B wordt bovendien rekening gehouden met de eindverhandeling.

Art. 51.De ambtenaar belast met de leiding van de stage overhandigt het eindverslag aan de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

Indien het eindverslag over het geheel van de stage gunstig is, stellen de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal de benoeming voor van de stagiair aan de raad van bestuur.

Indien het eindverslag ongunstig is of een voorbehoud uitdrukt wat het verloop van de stage betreft, stellen de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal de afdanking voor wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het Parkeeragentschap of de verlenging van de stage.

Art. 52.Indien, in de loop van de stage, de stagiair twee verwittigingen heeft gekregen van de ambtenaar belast met de leiding van de stage, legt deze laatste onmiddellijk een ongunstig verslag voor aan de ambtenaren bedoeld in artikel 51 van dit besluit. Zij stellen het ontslag van de stagiair voor, wegens ongeschiktheid voor de uitoefening van de functie. Afdeling 5. - De procedure van beroep

Art. 53.In de gevallen bedoeld in artikel 51, derde lid en artikel 52, leggen de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal het dossier voor aan de commissie bedoeld in artikel 17. Zij voegen er het voorstel van beslissing aan toe.

Zij betekenen dit aan de stagiair. De datum van de betekening doet de termijn lopen, bedoeld in artikel 56, tweede lid.

Art. 54.De voorzitter van de commissie roept de stagiair op. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 55.De ambtenaar belast met de leiding van de stage brengt verslag uit over het verloop van de stage.

Het hoofd van de dienst belast met de vorming of zijn afgevaardigde evenals de ambtenaar belast met de leiding van de stage worden gehoord.

Art. 56.De commissie kan beslissen : 1° de stage te verlengen, volgens de nadere regels die zij bepaalt, met inachtneming van de maximumtermijnen bedoeld in artikelen 44, tweede lid en 47, tweede lid.2° de benoeming voor te stellen aan de benoemende overheid;3° de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het Parkeeragentschap voor te stellen aan de benoemende overheid. De commissie beslist binnen drie maanden nadat het dossier bij haar werd ingediend. Bij ontstentenis, wordt de benoeming van de stagiair voorgesteld aan de raad van bestuur.

Art. 57.In geval van verlenging van de stage wordt de stagiair geëvalueerd zoals tijdens de initiële stage.

Artikel 51 is toepasselijk, met dien verstande dat de ambtenaar belast met de leiding van de stage geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen.

Art. 58.De beslissing tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid wordt door de raad van bestuur genomen.

De stagiair geniet een opzeggingstermijn van drie maanden. Bij zware fout echter, wordt hij zonder opzeggingstermijn ontslagen. HOOFDSTUK 4. - De benoeming

Art. 59.De geschikt verklaarde stagiair wordt door de raad van bestuur benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die wordt afgelegd in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.

De ambtenaren leggen de eed af in handen van de door de raad van bestuur aangewezen ambtenaar.

Art. 60.De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal wijzen de pas benoemde ambtenaar een betrekking van zijn graad toe.

TITEL 4. - DE LOOPBAAN HOOFDSTUK I. - De hiërarchische loopbaan Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 61.De hiërarchische loopbaan is de loopbaan die de ambtenaar kan doorlopen door verhoging in graad of door bevordering in een expertbetrekking van hoog niveau overeenstemmend met dezelfde graad als degene die hij bekleedt.

Art. 62.Iedere open betrekking wordt door de raad van bestuur vacant verklaard alvorens zij kan worden begeven.

Art. 63.§ 1. De vacante betrekkingen worden per dienstnota ter kennis gebracht van de kandidaten van het Parkeeragentschap die de benoemingsvoorwaarden kunnen vervullen.

De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk van de dienst afwezig is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats gezonden.

De vacante betrekkingen bedoeld in artikel 69 van dit besluit worden ter kennis gebracht van de ambtenaren die niet tot het Parkeeragentschap behoren door middel van een oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad. § 2. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de ambtenaren van het Parkeeragentschap die via de postoperator per aangetekend schrijven opgestuurd zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van twintig dagen. Deze termijn gaat in ofwel de dag waarop de ambtenaar zijn visum aangebracht heeft op de dienstnota, ofwel de dag waarop het aangetekend schrijven met de dienstnota door de post werd aangeboden op de woonplaats van de ambtenaar.

Voor de ambtenaren die niet tot het Parkeeragentschap behoren, begint de termijn bedoeld in het eerste lid te lopen daags na de publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad. § 3. Elke kandidatuur voor een bevorderingsbetrekking dient een uiteenzetting te bevatten over de elementen die de kandidatuur staven. § 4. Het staat de ambtenaren vrij om voorafgaandelijk te dingen naar elke betrekking die eventueel vacant zou worden verklaard tijdens hun afwezigheid. De geldigheid van een dergelijke kandidatuur is beperkt tot twee maanden. Zij behoort met een aangetekend schrijven ingediend te worden bij de voorzitter van de directieraad.

Art. 64.De bevorderingen in de hiërarchische loopbaan worden verleend door de Raad van Bestuur. Afdeling 2. - De bevordering tot een graad van rang A2 of A3

Onderafdeling 1. - De voorwaarden inzake rang en anciënniteit

Art. 65.De betrekkingen van eerste attaché van rang A2 staan open voor titularissen van de graad van attaché in rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.

De betrekkingen van eerste ingenieur in rang A2 staan open voor titularissen van de graad van ingenieur in rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.

Bij gebrek aan kandidaten die de voorwaarden inzake anciënniteit vervullen, kan de raad van bestuur, de vereiste anciënniteit met een derde verlagen.

De beslissing tot verlaging van de vereiste anciënniteit wordt vermeld in de bekendmaking van de vacante betrekking en in de aanhef van het benoemingsbesluit.

Art. 66.De betrekkingen van eerste attaché van rang A2, expert van hoog niveau staan open voor ambtenaren bekleed met de graad van attaché van rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen, evenals voor andere titularissen van de graad van eerste attaché van rang A2.

Art. 67.De betrekkingen van directeur in rang A 3 staan open voor de titularissen van de graden van attaché in rang A 1, van eerste attaché in rang A 2 die ten minste negen jaar niveauanciënniteit tellen.

De betrekkingen van ingenieur-directeur in rang A 3 staan open voor de titularissen van de graden van ingenieur in rang A 1 en van eerste ingenieur in rang A 2 die ten minste negen jaar niveauanciënniteit tellen

Art. 68.De raad van bestuur kan een vacante betrekking openstellen voor ambtenaren van een ministerie, van een instelling van openbaar nut of van een autonoom overheidsbedrijf waarvan het personeel wordt aangeworven via SELOR, van het Rijk, van een Gemeenschap of van een Gewest, die aan dezelfde bevorderingsvoorwaarden voldoen als degene welke voor de ambtenaren van het Parkeeragentschap.

Onderafdeling 2. - De voorwaarden inzake evaluatie

Art. 69.De ambtenaar die zich kandidaat stelt voor een betrekking van rang A2 of rang A3 moet een evaluatie "gunstig" hebben.

Onderafdeling 3. - De bevorderingsprocedure

Art. 70.§ 1. Voor iedere bevordering brengt de directieraad een met redenen omkleed advies uit.

De directieraad spreekt zich in zijn advies uit over iedere sollicitant die voldoet aan de vereisten om de te begeven betrekking te bekleden.

Hij neemt hierbij in overweging : 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;2° de aanspraken en ervaringen die de sollicitant doet gelden voor een bevordering in de vacante betrekking; het evaluatiedossier van de kandidaat.

Art. 71.De directieraad formuleert een voorstel van benoeming dat ten hoogste zes namen van kandidaten per vacante betrekking bevat. De kandidaten worden geklasseerd in de volgorde waarin zij voor de benoeming in aanmerking komen.

Art. 72.Van het voorstel wordt kennis gegeven per dienstnota aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te begeven betrekking.

De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk van de dienst afwezig is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats gezonden.

De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.

De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 295 van dit besluit.

De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 73.De raad van bestuur volgt het voorstel van definitieve volgorde indien het éénparig werd uitgebracht.

Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de raad van bestuur niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden. Afdeling 3. - De bevordering tot een graad van rang B2, C2, D2 en E2

Onderafdeling 1. - De voorwaarden inzake rang, anciënniteit en evaluatie

Art. 74.De betrekkingen van rang B2, C2, D2 en E2 staan open voor ambtenaren van respectievelijk rang B1, C1, D1 en E1 die ten minste negen jaar graadanciënniteit tellen.

De kandidaten moeten " gunstig " als evaluatie hebben.

Onderafdeling 2. - De bevorderingsprocedure

Art. 75.Voor iedere bevordering brengt de directieraad een met redenen omkleed advies uit.

De directieraad spreekt zich in zijn advies uit over iedere sollicitant die voldoet aan de vereisten om de te begeven betrekking te bekleden.

Hij neemt hierbij in overweging : 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat; het evaluatiedossier van de kandidaten.

Art. 76.De directieraad formuleert een voorstel van benoeming dat ten hoogste zes namen van kandidaten per vacante betrekking bevat. De kandidaten worden geklasseerd in de volgorde waarin zij voor de benoeming in aanmerking komen.

Bij gelijkheid van de kandidaturen, geeft hij de voorkeur aan de kandidaat met achtereenvolgens : 1° de grootste graadanciënniteit;2° de grootste dienstanciënniteit; de hoogste leeftijd.

Art. 77.Van het voorstel wordt kennis gegeven per dienstnota aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te begeven betrekking.

De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk van de dienst afwezig is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats gezonden.

De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.

De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 295 van dit besluit.

De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 78.De raad van bestuur die de benoemingsbevoegdheid heeft, volgt het voorstel van definitieve volgorde indien het éénparig werd uitgebracht.

Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de raad van bestuur niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden. HOOFDSTUK 2. - De functionele loopbaan Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 79.De functionele loopbaan is voorbehouden aan de ambtenaren die titularis zijn van een wervingsgraad.

Zij bestaat erin dat de ambtenaar, zonder in graad te verhogen, een of twee hogere weddenschalen geniet dan die welke zijn verbonden aan zijn graad, zolang hij voldoet aan de eisen die het statuut stelt inzake anciënniteit, evaluatie en vorming.

Art. 80.De directieraad beheert het stelsel van de functionele loopbanen. Zij kent de hogere weddenschaal toe zodra een ambtenaar de voorwaarden inzake graadanciënniteit, evaluatie en vorming vervult. Afdeling 2. - De gewone functionele loopbaan

Art. 81.§ 1. Aan de wervingsgraden attaché, assistent, adjunct, klerk en beambte zijn de weddenschalen 101, 102 en 103 verbonden.

Aan de wervingsgraden ingenieur zijn de weddenschalen 111, 112 en 113 verbonden.

De weddenschaal 101 of 111, naargelang de graad, wordt toegekend vanaf de aanwerving of de overgang naar een hoger niveau. § 2. De weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar die : 1° negen jaar graadanciënniteit telt;2° over een evaluatie "gunstig" beschikt;3° met goed gevolg de in artikel 279 bedoelde vorming heeft gevolgd. § 3. De weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar zodra hij achttien jaar graadanciënniteit telt, onder dezelfde voorwaarden inzake evaluatie en vorming als diegenen bedoeld in § 2. Afdeling 3. - De versnelde functionele loopbaan

Art. 82.De ambtenaar die beschikt over een evaluatie "gunstig", kan, alvorens hij de vereiste graadanciënniteit heeft bereikt, zijn functionele loopbaan versnellen door het succesvol afwerken van een programma in het kader van de vrijwillige beroepsvorming, bedoeld in artikel 281 van dit besluit.

Die vorming moet een professioneel belang bevatten inzake de opdrachten van het Parkeeragentschap en door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal moet worden goedgekeurd op basis van een met redenen omkleed advies van de dienst belast met de vorming.

Ingeval het in het tweede lid van dit artikel bedoeld professioneel belang wordt geweigerd, kan de ambtenaar beroep indienen bij de directieraad binnen een maand na de betekening van de beslissing tot weigering van de directeur-generaal en adjunct-directeur-generaal.

De vorming moet beantwoorden aan de in artikel 285 § 2 bedoelde voorwaarden en de tijdsduur ervan bedraagt minstens: - 30 uur voor niveau E; - 75 uur voor niveau D; - 100 uur voor de overige niveaus.

Onder de voorwaarde bepaald in het eerste lid van dit artikel, wordt de weddenschaal 103 of 113 naargelang de graad toegekend zodra hij zes jaar graadanciënniteit telt en de weddenschaal 104 of 114 naargelang de graad zodra hij twaalf jaar graadanciënniteit telt.

De weddenschaal 103 of 113 naargelang de graad wordt nochtans alleen toegekend nadat de ambtenaar ten minste vier jaar zijn weddenschaal 102 of 112 naargelang de graad heeft genoten. HOOFDSTUK 3. - Het mandaat Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 83.De Regering kent de betrekkingen verbonden aan de graden van de rangen A4, A4+ en A5 bij mandaat toe.

Iedere betrekking wordt door de Regering vacant verklaard alvorens zij kan worden begeven bij mandaat.

Art. 84.Vóór elke toekenning van een mandaat legt de overheid de doeleinden vast die tijdens dit mandaat moeten bereikt worden.

Onder overheid moet worden verstaan : 1° voor een mandaat van rang A4 : de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal van het Parkeeragentschap evenals de functioneel bevoegde minister;2° voor een mandaat van rang A4+ en A5: de Regering op voorstel van de functioneel bevoegde minister(s);bovendien wordt voorafgaand het advies van de Raad van bestuur gevraagd.

Art. 85.De aangestelde ambtenaar oefent het mandaat daadwerkelijk uit.

In geval de aangestelde ambtenaar het mandaat niet kan uitoefenen wegens langdurige ziekte of zwangerschapsverlof of schorsing in het belang van de dienst, kan de Regering de voortzetting ervan voor maximum zes maanden aan een andere ambtenaar toevertrouwen, conform de artikelen 111 en 112.

Art. 86.De graadanciënniteit van de mandaathouder is gelijk aan zijn anciënniteit in de graad die hij bekleedde voor zijn aanstelling. De duur van het mandaat wordt meegerekend in zijn dienst-, graad- en geldelijke anciënniteit De ambtenaar geniet de geldelijke rechten verbonden aan de graad die hem bij mandaat wordt toegekend.

Art. 87.Het mandaat duurt vijf jaar. Onverminderd artikel 133, eindigt het na afloop van de vastgestelde duur, in geval van schorsing in het belang van de dienst gedurende meer dan zes maanden, in geval van ononderbroken afwezigheid wegens langdurige ziekte van meer dan zes maanden, in geval van terugzetting in graad of door het vrijwillig ontslag van de mandaathouder.

De ambtenaar die zijn mandaat beëindigt, kan dit verlengen volgens de voorwaarden voorzien in artikel 133, § 2.

De ambtenaar wiens mandaat niet wordt verlengd, herkrijgt de graad die hij voor zijn mandaat bekleedde.

Art. 88.De Regering stelt de mandaten open voor ambtenaren van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Ze stelt de wijze vast waarop ambtenaren die niet behoren tot het Parkeeragentschap waarin de betrekking wordt geopend een mandaat kunnen opnemen in deze instelling. Afdeling 2. - De procedure van toekenning van de mandaten

Art. 89.De mandaten van rang A4, A4+ en A5 staan open voor ambtenaren van niveau A die ten minste twaalf jaar anciënniteit van niveau A hebben of ten minste zes jaar leidinggevende ervaring hebben.

Onder leidinggevende ervaring wordt verstaan ervaring inzake het beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privé-sector.

Elke kandidaat dient een beheersplan op te stellen waarin rekening gehouden wordt met de doelstellingen bedoeld in artikel 84, eerste lid.

Art. 90.§ 1. De vacante mandaten worden ter kennis van de ambtenaren gebracht via een oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad.

In de oproep tot de kandidaten wordt voor elke vacant verklaarde mandaat het volgende vermeld : 1° de termijn bedoeld in § 2 van dit artikel waarbinnen de kandidatuur ingediend moet worden bij de voorzitter van de directieraad;2° de gegevens die de kandidatuur dient te bevatten bedoeld in § 3 van dit artikel;3° de adresgegevens van de personeelsdienst waar een functiebeschrijving van de te begeven betrekking en de omschrijving van de doeleinden bedoeld in artikel 84, eerste lid bekomen kunnen worden. § 2. Worden enkel in aanmerking genomen de kandidaturen van de ambtenaren die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van dertig dagen.

Deze termijn gaat in de dag volgend op de bekendmaking van de oproep in het Belgisch Staatsblad. § 3. Elke kandidatuur bevat : 1° een uiteenzetting van de aanspraken en ervaring die de kandidaat laat gelden om voor de betrekking te kandideren;2° het beheersplan bedoeld in artikel 89, derde lid De betrokkene dient een kandidatuur in te dienen voor elke betrekking waarvoor hij zich kandidaat stelt. § 4. Het staat de ambtenaren vrij om voorafgaandelijk naar elke betrekking te dingen die eventueel vacant zou worden verklaard tijdens hun afwezigheid. De geldigheid van een dergelijke kandidatuur is beperkt tot twee maanden. Zij behoort met een aangetekend schrijven ingediend te worden bij de voorzitter van de directieraad

Art. 91.§ 1. Het verzoek bedoeld in artikel 93, eerste lid wordt door de voorzitter van de directieraad bij de selectiecommissie ingediend. § 2. In het verzoek om advies dient de termijn vermeld te worden waarbinnen de selectiecommissie zich dient uit te spreken.

Deze termijn mag niet minder bedragen dan dertig dagen na ontvangst van het verzoek door de voorzitter van de selectiecommissie. § 3. Het verzoek om advies bevat : 1° de kandidaatstellingen bedoeld in artikel 90 § 3;2° de doelstellingen bedoeld in artikel 84, eerste lid; de functiebeschrijving van de te begeven betrekking;

Art. 92.§ 1. De selectiecommissie controleert de algemene en bijzondere toelatingsvoorwaarden van de kandidaten.

De kandidaten die niet voldoen aan deze voorwaarden worden van de selectie uitgesloten door een gemotiveerde beslissing van de selectiecommissie. Deze beslissing wordt aan de uitgesloten kandidaten meegedeeld per aangetekend schrijven.

Binnen de vijftien dagen die volgen op deze officiële kennisgeving kan de kandidaat bezwaar aantekenen per aangetekend schrijven aan de voorzitter van de selectiecommissie en kan hij vragen gehoord te worden. De kandidaat kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Na onderzoek van het bezwaar doet de selectiecommissie een uitspraak over de toelaatbaarheid en deelt haar beslissing mee per aangetekend schrijven.

Wanneer de selectiecommissie een kandidaat uitsluit, begint de termijn voorzien om zijn advies te geven te lopen vanaf de dag waarop de commissie een uitspraak heeft gedaan over de toelatingsvoorwaarden. § 2. De selectiecommissie nodigt de kandidaten uit voor een gesprek.

Wat betreft de mandaatbetrekkingen van rang A4 hoort de selectiecommissie de mandaathouder van rang A4+ en A5, met betrekking tot de algemene competenties en het functieprofiel van de te begeven betrekking.

De selectiecommissie geeft een gemotiveerd advies over de gelijkwaardigheidsgraad van de competenties, van de relationele en managementvaardigheden van iedere kandidaat met betrekking tot de elementen vervat in het verzoek om advies bedoeld in artikel 91 § 3.

Na een vergelijking van de diploma's en de verdiensten van de kandidaten, deelt de selectiecommissie de kandidaten in hetzij in groep A "geschikt", hetzij in groep B "niet geschikt".

In de groep A worden de kandidaten gerangschikt. Als geoordeeld wordt dat ze gelijkwaardig zijn, worden ze ex aequo gerangschikt.

Art. 93.De Regering duidt de mandaathouder aan onder de kandidaten van groep A. Ze motiveert haar beslissing. HOOFDSTUK 4. - De bevordering door overgang naar een hoger niveau Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 94.De overgang naar een hoger niveau wordt verleend bij wijze van een vergelijkend examen georganiseerd door de raad van bestuur, zo nodig via SELOR.

Art. 95.De bevordering door overgang naar een hoger niveau is alleen mogelijk als er een betrekking in de wervingsgraad van dat niveau vacant is.

Art. 96.§ 1. Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau dient een ambtenaar zich in een administratieve stand te bevinden waarbij hij op de bevordering aanspraak kan maken en de evaluatievermelding "gunstig" te hebben gekregen bij de laatste evaluatie. § 2. Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar niveau A dient een ambtenaar van niveau B of C bovendien in een van beide of in beide niveaus een niveauanciënniteit van ten minste 3 jaar te hebben.

Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar niveau B, C en D dient een ambtenaar in het niveau dat voorafgaat aan datgene waartoe de te verlenen graad behoort bovendien een niveauanciënniteit van ten minste 3 jaar te hebben. § 3. De gestelde deelnemingsvoorwaarden bedoeld in §§ 1 en 2 van dit artikel dienen vervuld te zijn op de datum waarop de inschrijvingen voor de eerste proef worden afgesloten. § 4. De inschrijvingen voor de eerste proef zijn onbeperkt.

Art. 97.De vergelijkende examens worden georganiseerd voor zover er voldoende vacante betrekkingen in de personeelsformatie zijn.

De raad van bestuur bepaalt, zo nodig in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de samenstelling van de examencommissies en wijst de voorzitter aan evenals de assessoren en hun plaatsvervangers.

De regels betreffende de examencommissies, bedoeld in artikel 25, §§ 2 tot 3 van dit besluit, zijn van toepassing op dit hoofdstuk. Afdeling 2. - Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A

Art. 98.De overgang naar niveau A staat open voor ambtenaren van de niveaus B en C.

Art. 99.Het vergelijkende examen voor overgang naar niveau A bestaat uit twee eerste schiftingsproeven gevolgd door drie brevetten en een mondelinge proef.

Enkel de geslaagden voor de eerste proef kunnen deelnemen aan de tweede proef en de geslaagden voor de tweede proef kunnen de drie brevetten en de mondelinge proef afleggen.

Om de mondelinge proef af te leggen, moeten de kandidaten bovendien slagen voor elk brevet.

Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60% der punten behalen voor het geheel van de proeven en brevetten en ten minste 50% voor elke proef en elk brevet.

De eerste twee schiftingsproeven, waarvoor de kandidaat ten minste 60 % van de punten heeft behaald zijn definitief verworven.

Elk brevet waarvoor de kandidaat 50% van de punten heeft behaald is definitief verworven.

Art. 100.De raad van bestuur bepaalt, zo nodig in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proeven en de brevetten, bedoeld in artikel 99.

Art. 101.De geslaagden voor het vergelijkend examen worden gerangschikt volgens de punten behaald voor het geheel van de proeven, bedoeld in artikel 99. Afdeling 3. - De vergelijkende examens

voor overgang naar niveau B, C en D

Art. 102.De overgang naar niveaus B, C en D staat open voor de ambtenaren van respectievelijk niveaus C, D en E.

Art. 103.Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau B of C omvat een algemeen gedeelte en een bijzonder gedeelte.

De raad van bestuur bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proeven, bedoeld in het eerste lid.

Art. 104.Alleen wie slaagt voor het algemene examengedeelte kan deelnemen aan het specifieke examengedeelte.

Om te slagen moeten de kandidaten minstens 50% van de punten voor elk gedeelte behalen en 60% van de punten voor het geheel van het examen.

Een kandidaat die 60% behaalde voor het eerste gedeelte maar niet voor het tweede, wordt vrijgesteld van het eerste gedeelte als hij nogmaals aan een vergelijkend examen voor overgang naar hetzelfde niveau deelneemt.

De geslaagden worden gerangschikt volgens de in beide examengedeelten behaalde punten.

Art. 105.Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau D bestaat uit een eenmalige proef gebaseerd op de voor het hogere niveau vereiste kwalificaties en geschiktheden.

De raad van bestuur bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proef, bedoeld in het eerste lid.

Om te slagen moeten de kandidaten 60 % van de punten behalen.

De geslaagden worden gerangschikt volgens de behaalde punten. Afdeling 4. - Aanvullende mondelinge proef

Art. 106.Aan het einde van het vergelijkend examen, wordt een aanvullende mondelinge proef georganiseerd op basis van een beschrijving van bepaalde functies of typefuncties.

De kandidaten voor een aanvullende proef worden opgeroepen in de volgorde van hun eerste rangschikking.

De geslaagden die geschikt worden bevonden voor de uit te oefenen functie worden opgenomen in een bijzondere rangschikking, verschillend van de eerste rangschikking.

Zij die niet geschikt werden bevonden voor de uit te oefenen functie behouden hun eerste rangschikking en kunnen deelnemen aan andere aanvullende proeven.

De geslaagden worden in functie geroepen in de volgorde van hun bijzondere rangschikking. Afdeling 5. - Proefperiode

Art. 107.In geval van selectie van een geslaagde, wordt laatstgenoemde toegelaten tot een proefperiode van zes maanden vanaf zijn infunctietreding.

De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal wijzen in hun diensten de ambtenaren met een hogere graad aan die de supervisie van de proefperiode waarnemen.

Na de 1ste en 6de maand organiseren ze een evaluatiegesprek over het verloop van de proefperiode. Ze kunnen besluiten tot bijkomende gesprekken. Ze stellen de verslagen van deze gesprekken op en overhandigen ze aan de dienst HRM. Tijdens de proefperiode zijn de geslaagden van een overgangsexamen naar niveau A of B gehouden een activiteitenverslag op te stellen.

Bij het verstrijken van de proefperiode wordt de kandidatuur van de ambtenaar definitief aanvaard of verworpen door de door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal gemachtigde ambtenaar. Hij betekent zijn beslissing aan de ambtenaar en motiveert zijn beslissing..

Zowel de ambtenaar als de gemachtigde ambtenaar kunnen de proefperiode voortijdig beëindigen. Laatstgenoemde kan dat enkel indien op grond van een gemotiveerd verslag is aangetoond dat de kandidaat niet voldoet aan de vereisten van het ambt, alsook bij tuchtstraffen.

Tijdens de proefperiode, wordt de evaluatie van de ambtenaar opgeschort. Er kan geen melding worden gemaakt van de motivering die een einde maakt aan de proefperiode in het evaluatiedossier van de ambtenaar.

De ambtenaren die niet slaagden voor hun proefperiode of die de betrekking opgeven, hernemen hun oorspronkelijke graad en behouden hun eerste rangschikking, evenals hun eventuele rangschikking op basis van een andere functiebeschrijving. Zij hernemen hun voormalige betrekking of een gelijkgestelde betrekking. Afdeling 6. - De procedure inzake beroep

tegen de beslissing van de gemachtigde ambtenaar

Art. 108.De ambtenaar kan beroep indienen bij de commissie van beroep binnen acht dagen na de betekening van de beslissing van de gemachtigde ambtenaar. Het beroep is opschortend.

De voorzitter van de commissie roept de ambtenaar op binnen vijftien dagen na de indiening van het beroep. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.

De gemachtigde ambtenaar brengt verslag uit bij de commissie van beroep betreffende het verloop van de proefperiode en wordt gehoord door de commissie.

De commissie beslist om de beslissing van de gemachtigde ambtenaar te bevestigen of te vernietigen. Deze beslissing wordt genomen binnen een termijn van een maand na de indiening van het beroep en wordt betekend aan de ambtenaar, de gemachtigde ambtenaar en de verantwoordelijke van het HRM. De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit hoofdstuk worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 295 van dit besluit. HOOFDSTUK V. - De uitoefening van een hoger ambt

Art. 109.Onverminderd artikel 86 vallen de ambten die bij mandaat worden uitgeoefend, niet onder de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 110.Onder hoger ambt wordt verstaan elk ambt dat overeenstemt met een in de personeelsformatie voorkomende betrekking van een graad van hogere rang dan die waarvan de ambtenaar titularis is.

Art. 111.Een ambtenaar kan worden aangesteld in een hoger ambt voor een betrekking die tijdelijk onbezet is.

Het feit alleen dat een betrekking tijdelijk onbezet is, is geen voldoende reden om die betrekking voorlopig te verlenen.

Art. 112.Alleen een ambtenaar die voldoet aan alle statutaire vereisten om tot de met het hoger ambt overeenstemmende graad te worden benoemd, kan voor het uitoefenen van dat ambt worden aangesteld.

Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft opgelopen mag niet worden aangesteld alvorens zijn straf is doorgehaald.

Art. 113.In een tijdelijk vacante betrekking kan een ambtenaar alleen worden aangesteld indien de titularis ten minste een maand afwezig is.

Een hoger ambt kan alleen worden toegekend met ingang van de eerste dag van een maand.

Art. 114.De raad van bestuur beslist over de toekenning van een hoger ambt op voorstel van de directieraad.

Art. 115.De akte tot aanstelling vermeldt : 1° een omschrijving van het ambt dat tijdelijk vacant is, zijn huidige titularis en de reden van diens afwezigheid;2° een verantwoording van de noodzaak om een hoger ambt toe te kennen; een verantwoording van de keuze van de voorgestelde ambtenaar.

Art. 116.Een ambtenaar die met een hoger ambt is belast, beschikt over alle aan dat ambt verbonden prerogatieven.

Art. 117.De uitoefening van een hoger ambt verleent geen aanspraak op een benoeming in de graad van dat ambt.

TITEL 5. - DE EVALUATIE HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 118.De evaluatie heeft tot doel het werk van de ambtenaar in de functie die hij vervult, aan de hand van de functiebeschrijving ervan, doorlopend te beoordelen.

Art. 119.De ambtenaar wordt geëvalueerd door een gemachtigde hiërarchische meerdere met eerbiediging van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Indien hij niet tot dezelfde taalrol als de ambtenaar behoort, dient de hiërarchische meerdere een voldoende kennis van de taal van de geëvalueerde ambtenaar te bezitten, als ambtenaar behorend tot het tweetalig kader, die krachtens artikel 43, § 3, derde lid van dezelfde wetten het bewijs heeft geleverd de tweede taal voldoende te kennen, ofwel omdat hij in het bezit is van een taalbewijs waaruit de voldoende kennis van de andere taal blijkt dat uitgereikt is op grond van de artikelen 7, 12 of 11 en 9, § 1 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van dezelfde wetten.

De hiërarchische meerdere gemachtigd tot het uitvoeren van de evaluatie wordt aangewezen door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

Een ambtenaar mag geen evaluatie uitvoeren zonder eerst een vorming te hebben genoten.

Art. 120.De evaluatie gebeurt op basis van een evaluatiedossier.

Dit dossier bevat met name : - de functiebeschrijving; - het verslag van het functiegesprek; - de documenten betreffende de vaststellingen en de gunstige of ongunstige beoordelingen bedoeld in artikel 124; - het verslag van het evaluatiegesprek.

De ambtenaar krijgt een kopie van de documenten waarvan het model wordt opgesteld door het HRM. Het evaluatiedossier maakt deel uit van het persoonlijk dossier van de ambtenaar. HOOFDSTUK 2. - Het verloop van de evaluatie

Art. 121.De evaluatieperiode van de ambtenaar is de periode tussen het (of de) functiegesprek(ken) en het evaluatiegesprek.

Deze periode heeft een tijdsduur van minstens zes maanden.

Art. 122.In het begin van elke evaluatieperiode en bij elke benoeming of dienstaanwijzing van de ambtenaar heeft de gemachtigde hiërarchische meerdere een functiegesprek met hem, waarbij de te bereiken doelstellingen en de elementen waarop de ambtenaar zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving, worden omschreven.

Deze betreffen : * de kwaliteit van het werk; * het werkritme; * de toe te passen werkmethoden; de te verwerven werkattitudes.

Art. 123.Binnen vijftien dagen na het gesprek stelt de gemachtigde hiërarchische meerdere een verslag op van het functiegesprek. Dit verslag wordt geviseerd door de ambtenaar. Als de ambtenaar het verslag van het functiegesprek niet tekent voor ontvangst, wordt het verslag hem aangetekend opgestuurd. De gemachtigde hiërarchische meerdere stuurt dit verslag naar het HRM binnen dertig dagen na het functiegesprek.

Art. 124.In de loop van elke evaluatieperiode kan de gemachtigde hiërarchische meerdere gunstige of ongunstige vaststellingen op basis van de doelstellingen en de evaluatiecriteria bedoeld in artikel 123, aan het evaluatiedossier toevoegen.

Deze vaststellingen worden ter kennis van de ambtenaar gebracht, die er zijn eventuele bemerkingen kan aan toevoegen.

De ambtenaar kan de gemachtigde hiërarchische meerdere vragen een document met een gunstige beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk aan zijn evaluatiedossier toe te voegen.

Art. 125.Op het einde van elke evaluatieperiode heeft de gemachtigde hiërarchische meerdere een evaluatiegesprek met de ambtenaar.

Art. 126.Dit evaluatiegesprek heeft plaats om de twee jaar tussen 15 januari en 15 maart voor de ambtenaren van niveau A en B, het jaar daarop voor de ambtenaren van de andere niveaus.

Als het evaluatiegesprek niet kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart, kan het plaatshebben op een andere datum, voor zover de periode van effectieve prestaties van de geëvalueerde ambtenaar sinds het functiegesprek minstens zes maanden bedraagt.

Dit evaluatiegesprek handelt over de verwezenlijking van de doelstellingen en de elementen bedoeld in artikel 123 opgesteld tijdens het functiegesprek.

Bij toekenning van een vermelding "met voorbehoud" of "onvoldoende" moet een nieuwe evaluatie plaatshebben na een termijn van een jaar.

Deze termijn kan op vraag van de ambtenaar tot zes maanden worden teruggebracht.

Deze laatste evaluatie moet worden gevolgd door een nieuw functiegesprek; het nieuwe evaluatiegesprek kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart aan het einde van de lopende evaluatieperiode voor zover de effectieve prestaties een periode van minstens zes maanden bestrijken.

Art. 127.Binnen vijftien dagen na het evaluatiegesprek stelt de gemachtigde hiërarchische meerdere een evaluatieverslag en kent de vermelding "gunstig", "onder voorbehoud" of "onvoldoende" toe, voorzien van een motivering. Het evaluatieverslag wordt gedateerd en getekend binnen dezelfde termijn door de gemachtigde hiërarchische meerdere, het wordt voor ontvangst getekend door de geëvalueerde ambtenaar en onmiddellijk doorgestuurd naar het HRM. Indien de ambtenaar het evaluatieverslag niet tekent voor gezien, wordt het hem aangetekend opgestuurd.

Art. 128.De gemachtigde hiërarchische meerdere die de ambtenaar niet onder zijn gezag heeft gehad gedurende de volledige evaluatieperiode, raadpleegt de vorige gemachtigde hiërarchische meerderen van de ambtenaar voor het evaluatiegesprek.

Indien de gemachtigde hiërarchische meerdere niet de functionele meerdere van de ambtenaar is, dient hij de functionele meerdere te raadplegen voor de functie- en evaluatiegesprekken. Hij stuurt hem een afschrift van het verslag van het functiegesprek en het evaluatieverslag.

Art. 129.Op het einde van het evaluatiegesprek heeft een nieuw functiegesprek plaats over de volgende evaluatieperiode conform artikel 123, hetzij op hetzelfde ogenblik, hetzij op een ander ogenblik maar niettemin tussen 15 januari en 15 maart van het jaar van het evaluatiegesprek.

Art. 130.De ambtenaar die zijn prestaties niet effectief gedurende ten minste zes maanden heeft geleverd en die afwezig is, met verlof is, of zijn functie niet vervult, behoudt zijn laatste evaluatie.

Buiten de gevallen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, krijgt de ambtenaar die om welke reden dan ook niet werd geëvalueerd, een gunstige evaluatie, ongeacht de periode tijdens dewelke hij effectief zijn prestaties leverde, behalve als hij bewust weigerde geëvalueerd te worden.

Na afloop van de stage, krijgt de benoemde ambtenaar van ambtswege een gunstige evaluatie. HOOFDSTUK 3. - De evaluatie van de mandaathouders

Art. 131.De evaluatie heeft tot doel na te gaan in welke mate de bij de toekenning van het mandaat overeengekomen doeleinden werden bereikt of op weg zijn om te worden bereikt.

De mandaathouder stelt hiertoe op het einde van iedere evaluatieperiode een verslag op over zijn werkzaamheden als hoofd van de administratieve eenheid die hij leidt.

Art. 132.De evaluatiecommissie evalueert de mandaathouder over de wijze waarop hij het mandaat heeft uitgeoefend.

Ze neemt kennis van het verslag opgesteld door de mandaathouder en nodigt deze uit voor een evaluatiegesprek.

De vermelding "gunstig" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer deze de doelstellingen die hem bij het begin van zijn mandaat werden opgedragen heeft bereikt.

De vermelding "voldoende" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij de doelstellingen gedeeltelijk heeft bereikt.

De vermelding "ongunstig" wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer de doelstellingen niet of in zeer geringe mate zijn gerealiseerd.

In zijn evaluatie moet de evaluatiecommissie rekening houden met onvoorziene omstandigheden of omstandigheden, die het geheel of gedeeltelijk realiseren van de vastgestelde objectieven onmogelijk hebben gemaakt.

De evaluatie wordt aan de geëvalueerde meegedeeld bij aangetekend schrijven.

Art. 133.§ 1. Een eerste evaluatie heeft plaats twee jaar na het begin van het mandaat.

Indien bij deze evaluatie de vermelding "ongunstig" wordt weerhouden heeft een bijkomende evaluatie plaats zes maanden na deze eerste evaluatie. Als de bijkomende evaluatie van de mandaathouder eveneens ongunstig is wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. § 2. Een tweede evaluatie heeft plaats zes maanden voor het einde van het mandaat.

Indien op het einde van deze tweede evaluatie de mandataris de vermelding "gunstig" bekomt, dan kan de Regering zijn mandaat verlengen zonder dat er wordt overgegaan tot een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. De mandaathouder stelt, bij de hernieuwing van zijn mandaat, een beheersplan op zoals bedoeld in artikel 89, dat rekening houdt met de te bereiken doelstelling vastgelegd door de overheid.

Indien de mandaathouder de vermelding "voldoende" bekomt, dan wordt zijn mandaat niet verlengd maar kan hij deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.

Indien de mandaathouder de vermelding "ongunstig" bekomt, dan wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan de nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. HOOFDSTUK 4. - De beroepsprocedure Afdeling 1. - De beroepsprocedure voor de mandaathouders

Art. 134.De mandaathouder beschikt over vijftien dagen vanaf de betekening van zijn evaluatie om schriftelijk beroep in te dienen bij de Regering.

De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 295 van dit besluit.

De Regering spreekt zich uit over het beroep van een mandaathouder.

De gemeenschappelijke commissie van beroep bedoeld in artikel 17 is niet bevoegd om uitspraak te doen over het beroep van een mandaathouder.

Art. 135.De Regering moet zich uitspreken binnen de maand na ontvangst van het verzoekschrift.

De mandaathouder wordt op zijn verzoek gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Indien geen beslissing wordt genomen binnen de vereiste termijn, wordt ze gunstig geacht voor de mandaathouder. Afdeling 2. - De beroepsprocedure voor de andere ambtenaren

Art. 136.De ambtenaar die zijn goedkeuring niet kan hechten aan de vermelding "onvoldoende" of "onder voorbehoud" beschikt over een termijn van vijftien dagen om beroep in te dienen per aangetekend schrijven bij de commissie van beroep.

Art. 137.Deze termijn is berekend volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 295 van dit besluit.

Er wordt de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep uitgereikt.

Art. 138.Elk beroep dient te worden ingeschreven binnen een maand na de plaatsing op de agenda van de commissie van beroep.

Art. 139.De commissie van beroep dient zich uit te spreken binnen drie maanden na ontvangst van het beroep en heeft een beslissende bevoegdheid.

Onverminderd artikel 142 bevestigt de commissie de evaluatie van de hiërarchische meerdere of ze kent een van de andere vermeldingen uit artikel 128 toe.

De ambtenaar wordt op eigen verzoek of wanneer de commissie dit nodig acht gehoord. De ambtenaar kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. HOOFDSTUK 5. - De gevolgen van de vermelding "met voorbehoud" of "onvoldoende"

Art. 140.De periode gedurende dewelke de ambtenaar die bij zijn evaluatie de vermelding "met voorbehoud" of "onvoldoende" krijgt, wordt niet in aanmerking voor de berekening ban de graadanciënniteit vereist voor het bekomen van een hogere weddenschaal in toepassing van de gewone of de versnelde functionele loopbaan.

Art. 141.§ 1. De vermelding "onvoldoende" kan slechts eenmaal worden toegekend. Indien na de toekenning van deze vermelding de ambtenaar geen van de andere vermeldingen bedoeld in artikel 128 wordt toegekend, wordt hij door de hiërarchische meerdere die de evaluatie heeft verricht beroepsongeschikt verklaard. § 2. De ambtenaar die zijn goedkeuring niet kan hechten aan de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid beschikt over een termijn van vijftien dagen om per aangetekend schrijven beroep in te dienen bij de commissie van beroep.

Deze termijn is berekend volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 295 van dit besluit.

Er wordt de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep uitgereikt.

De procedure bedoeld in artikelen 139 en 140 is van toepassing.

De commissie brengt advies uit bij de raad van bestuur. Deze spreekt zich uit over de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid. § 3. In geval van bevestiging van de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, of indien de ambtenaar tegen de verklaring van beroepsongeschiktheid niet in beroep is gegaan, wordt de ambtenaar door de raad van bestuur ontslagen.

Aan de wegens beroepsongeschiktheid ontslagen ambtenaar wordt een vergoeding wegens ontslag toegekend.

Deze vergoeding is gelijk aan twaalf maal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.

Voor de toepassing van dit artikel moet onder "bezoldiging" worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding geldend als wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.

De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.

TITEL 6. - DE INTERNE MOBILITEIT HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 142.De interne mobiliteit heeft tot doel de ambtenaren efficiënter te maken, rekening houdend zowel met hun bekwaamheden, ervaring en motivatie als met de personeelsbehoeften van de diensten.

Art. 143.De mutatie is de overgang van een ambtenaar naar een andere betrekking van zijn graad in dezelfde dienst of in andere dienst van het Parkeeragentschap.

De mutatie kan slechts geschieden binnen de betrekkingen van rang A 2 in een betrekking van dezelfde categorie zoals bepaald in artikel 9.

Art. 144.De ambtenaar behoudt hoe dan ook zijn graad en de daaraan verbonden weddenschaal. Hij behoudt tevens de voordelen die hij in zijn functionele loopbaan heeft verkregen, met inachtneming van de bepalingen inzake vorming en evaluatie.

Art. 145.De interne mobiliteit vindt plaats hetzij door vrijwillige mutatie op initiatief van de ambtenaar of naar aanleiding van een interne oproep, hetzij door ambtshalve mutatie, hetzij door herplaatsing.

Art. 146.Het HRM beheert het stelsel van de interne mobiliteit met een gegevensbank waarin de mutatieaanbiedingen en -aanvragen worden opgenomen.

De mutatieaanbiedingen zijn de door de verantwoordelijken van de directies ingediende werkaanbiedingen om te voorzien in vacante of tijdelijk onbezette betrekkingen door middel van interne overplaatsingen. Zij worden goedgekeurd door de directieraad en ter kennis van alle ambtenaren gebracht, namelijk met het informaticanetwerk intranet.

De mutatieaanvragen zijn de aanvragen tot overplaatsing naar een andere betrekking van de instelling, ingediend op initiatief van de ambtenaren. De informatie betreffende deze aanvragen mogen enkel geraadpleegd worden door het HRM. HOOFDSTUK 2. - De vrijwillige mutatie op initiatief van de ambtenaar

Art. 147.Iedere ambtenaar kan op elk ogenblik uit eigen beweging een mutatieaanvraag indienen bij het HRM door middel van een formulier verstrekt door de genoemde dienst.

Het HRM onderzoekt in welke mate aan het verzoek gevolg kan worden gegeven. Daartoe raadpleegt het de gegevensbank en vergelijkt het profiel van de aanvragers met de functiebeschrijvingen van de werkaanbiedingen die in de gegevensbank zijn opgenomen.

Art. 148.Het HRM legt de verantwoordelijke van de directie een lijst met kandidaten voor waarvan het profiel overeenstemt met de functiebeschrijving van deze betrekking.

Deze laatste, bijgestaan door het HRM, selecteert de kandidaat die het best beantwoordt aan de vereisten van het ambt en neemt een beslissing over de mutatie.

Het HRM brengt de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal al naar gelang het geval op de hoogte.

In geval van mutatie kan de verantwoordelijke van het oorspronkelijke bestuur of dienst van de ambtenaar een wachttijd van drie maanden opleggen voor het eigenlijke vertrek van deze laatste. Deze termijn kan worden verlengd tot maximum zes maanden op basis van het advies van de directieraad.

De bij interne mobiliteit overgeplaatste ambtenaar is verplicht zijn nieuwe functie uit te oefenen gedurende een periode van minimaal drie jaar, behoudens afwijking door de directieraad. HOOFDSTUK 3. - De vrijwillige mutatie door een interne oproep

Art. 149.Een interne oproep kan worden gedaan door het HRM aan de ambtenaren van het Parkeeragentschap voor de betrekkingen opgenomen in de gegevensbank, met een dienstnota die het volgende vermeldt : 1° de functiebeschrijving;2° het gewenste profiel van de kandidaten; binnen welke termijn de ambtenaar zijn belangstelling voor de betrekking kan kenbaar maken.

Art. 150.De kandidaturen worden ingediend bij het HRM. Het HRM onderzoekt in welke mate er gevolg kan worden gegeven aan de uit eigen beweging ingediende kandidaturen alsmede aan degene die het gevolg zijn van een interne oproep. Daartoe vergelijkt het HRM het profiel van de kandidaten met de functiebeschrijvingen waarvoor de interne oproep werd gedaan.

De selectie wordt uitgevoerd volgens de procedure bedoeld in artikel 148, tweede tot vijfde lid.

Indien blijkt dat geen enkele kandidaat beantwoordt aan de vereisten van het ambt brengt het HRM dit ter kennis van de ambtenaren die zich kandidaat hadden gesteld. HOOFDSTUK 4. - De ambtshalve mutatie

Art. 151.De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal kunnen over een ambtshalve mutatie beslissen als voor het bekleden van een betrekking bijzondere eisen inzake kennis of ervaring gelden en indien de betrekking niet kon worden bezet na een interne oproep.

Zij raadplegen vooraf de betrokken ambtenaar en motiveren hun beslissing aan de hand van de functiebeschrijving en het gewenste profiel om betrekking te kunnen bekleden.

Tot ambtshalve mutatie kan eveneens worden beslist indien zij gerechtvaardigd is door dienstbehoeften of -noodwendigheden.

Art. 152.De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal kunnen beslissen over een ambtshalve mutatie ingeval de ambtenaar niet meer over de vereiste bekwaamheden beschikt om zijn betrekking te bekleden. Ze horen vooraf de betrokken ambtenaar. HOOFDSTUK 5. - De herplaatsing

Art. 153.De herplaatsing vindt plaats : 1° indien de opheffing of de wijziging van een opdracht van het Parkeeragentschap de afschaffing van een of meer betrekkingen met zich meebrengt; indien een ambtenaar medisch ongeschikt wordt bevonden voor de uitoefening van zijn ambt, maar opnieuw kan worden geplaatst in een betrekking die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand.

Art. 154.De herplaatsing van een ambtenaar gebeurt in een betrekking behorend tot dezelfde of een andere dienst van het Parkeeragentschap.

De betrekking moet openstaan en beantwoorden aan een personeelsbehoefte bij de dienst waar de ambtenaar herplaatst wordt.

Art. 155.De herplaatsing wordt beslist door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

Een herplaatst ambtenaar behoudt zijn rechten inzake wedde en zijn aanspraken op bevordering; de herplaatsingsperiode wordt meegerekend voor de administratieve en de geldelijke anciënniteit.

TITEL 7. - DE ADMINISTRATIEVE STANDEN, DE AFWEZIGHEDEN EN DE VERLOVEN HOOFDSTUK I. - De administratieve standen Afdeling 1. - De dienstactiviteit

Art. 156.De dienstactiviteit is de gewone administratieve stand van de ambtenaar.

Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op wedde en op verhoging in zijn weddenschaal.

Hij kan zijn aanspraken op bevordering, op toekenning van een mandaat of op een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan doen gelden. Afdeling 2. - De non-activiteit

Art. 157.De ambtenaar kan, krachtens de bepalingen van dit besluit, van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in non-activiteit worden geplaatst.

Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in deze stand geen recht op wedde en op verhoging in zijn weddenschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op : 1° bevordering of toekenning van een mandaat; een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan.

Art. 158.Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de voorwaarden voldoet om te worden gepensioneerd. Afdeling 3. - De disponibiliteit

Onderafdeling 1. - De disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst

Art. 159.De ambtenaar kan, zonder opzegging, in disponibiliteit worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst wanneer hij een bepaald ambt niet kan uitoefenen en hij niet onmiddellijk in een beter geschikte betrekking wedertewerkgesteld kan worden.

Op voorstel van de directieraad neemt de raad van bestuur een beslissing omtrent de indisponibiliteitstelling. De betrokkene wordt vooraf door de directieraad gehoord en kan worden bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 160.De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft geen recht op wedde of op verhoging in zijn weddenschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op : 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan. Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit is gesteld.

Onderafdeling 2. - De disponibiliteit wegens ziekte

Art. 161.§ 1. Onverminderd artikel 235 is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximum aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 231, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.

Hij behoudt zijn recht op bevordering en op bevordering in zijn weddenschaal.

Artikel 239 is van toepassing op de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte. § 2. De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.

Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan : 1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de sociale-zekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;2° het pensioen dat hij zou verkregen hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten. Het wachtgeld wordt vastgesteld op grondslag van de laatste activiteitswedde.

In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt. § 3. De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waarvan hij lijdt door het Bestuur van de medische expertise van de Staat als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.

Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen. § 4. De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in artikelen 168 tot 173, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding en van vrijwillige vierdagenweek zoals bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende arbeidsverdeling in de openbare sector, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen bedoeld in de artikelen 179 tot 181.

Voor de toepassing van § 2 van dit artikel, is de laatste activiteitswedde deze, welke voor de verminderde prestaties verschuldigd was.

Art. 162.De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens ziekte, wordt ieder jaar medisch onderzocht door de medische controledienst bedoeld in artikel 239, in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld.

Verschijnt de ambtenaar niet voor de medische controledienst bedoeld in artikel 239 op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.

Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 163.De raad van bestuur kan, op advies van de directieraad, de betrekking waarvan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar titularis was, onmiddellijk vacant verklaren in geval van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.

De vacantverklaring kan slechts worden beslist na verloop van een jaar in geval van disponibiliteit wegens ziekte.

Art. 164.De raad van bestuur kan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar in actieve dienst terugroepen indien hij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezit.

De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte, wiens betrekking niet vacant werd verklaard, neemt haar opnieuw op wanneer hij zijn dienst hervat.

De ambtenaar moet in ieder geval, binnen de door de raad van bestuur gestelde termijn, het aangewezen ambt opnemen. Indien hij zonder geldige reden weigert, wordt hij, na een afwezigheid van tien werkdagen, ambtshalve ontslagen.

Art. 165.Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij voldoet aan de voorwaarden om gepensioneerd te worden. HOOFDSTUK 2. - De afwezigheden

Art. 166.De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof of dienstvrijstelling te hebben gekregen.

Onder dienstvrijstelling wordt verstaan de toestemming gegeven aan een ambtenaar om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur met het behoud van al zijn rechten.

Met uitzondering van de in dit besluit bepaalde gevallen worden de verloven en dienstvrijstellingen door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal of de door hen aangewezen ambtenaar toegekend.

Art. 167.Met inachtname van artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes en onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf, bevindt de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, zich van rechtswege in non-activiteit.

Indien de ambtenaar zonder geldige reden meer dan tien werkdagen afwezig is, wordt hij ambtshalve ontslagen. HOOFDSTUK 3. - De verloven van loopbaanonderbreking en van arbeidsherverdelende aard Afdeling 1. - Het verlof voor loopbaanonderbreking

Art. 168.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof om zijn loopbaan te onderbreken volgens de herstelwet van 22 januari 1985 onder het stelsel van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen. § 2. De ambtenaar kan verlof voor loopbaanonderbreking krijgen volgens de voorwaarden en modaliteiten van het koninklijk besluit bedoeld in de eerste alinea: 1° volledig;2° gedeeltelijk, naar rata van een vijfde of de helft van de duur van de dienstprestaties die normaal behoren te worden verricht;3° met het oog op hulpverlening aan of verzorging van een gezins- of familielid tot de tweede graad dat aan een ernstige kwaal lijdt;4° met het oog op palliatieve verzorging; in het kader van het ouderschapsverlof bij de geboorte of de adoptie van een kind.

Art. 169.§ 1. Iedere ambtenaar heeft recht op de verloven voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en in het kader van het ouderschapsverlof bedoeld in artikel 168 § 2, 4° en 5°. § 2. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de verloven voor volledige, gedeeltelijke loopbaanonderbreking en in het kader van de medische bijstand bedoeld in artikel 168, § 2, 1° tot 3°.

De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, middels de toelating van de directeur-generaal en de adunct-directeur-generaal.

De mandaathouders worden ervan uitgesloten.

Art. 170.§ 1. Bij gedeeltelijke loopbaanonderbreking worden de dienstprestaties ofwel dagelijks ofwel volgens een andere indeling van de werkweek verricht.

In afwijking van het eerste lid kan de directieraad beslissen voor sommige door hem bepaalde functies een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen. § 2. Een ambtenaar kan zijn ambtsverrichtingen hervatten vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verstreken is met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemden een kortere termijn aanvaarden.

Art. 171.Een ambtenaar die de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en die verlof verkrijgt tot loopbaanonderbreking overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 bedoeld in artikel 168, § 1, is ertoe gehouden zich ertoe te verbinden zijn loopbaan gedeeltelijk tot aan de pensionering te onderbreken. Hij kan voor een andere regeling opteren, op voorwaarde dat de duur van de verrichte dienstprestaties wordt beperkt.

Art. 172.De ambtenaar kan tijdens zijn verlof geen aanspraak maken op wedde.

Een ambtenaar die zich voltijds in loopbaanonderbreking bevindt komt niet in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan. Een ambtenaar die zich in deeltijdse loopbaanonderbreking bevindt komt naar rata van de verrichte dienstprestaties in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan.

Het verlof wordt bovendien gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 173.Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt in verlof voor persoonlijke redenen omgezet wanneer de ambtenaar een beroepsactiviteit uitoefent, uitgezonderd in de gevallen bedoeld in artikel 24, tweede lid, van het voormeld koninklijk besluit van 7 mei 1999 of indien de ambtenaar een bijkomende beroepsactiviteit uitoefent als bezoldigd werknemer. Afdeling 2. - Verlof in het kader van de arbeidsherverdeling

Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 174.§ 1. Krachtens de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector en het koninklijk besluit van 10 april 1995 ter uitvoering van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen, kan de ambtenaar verlof krijgen onder het stelsel van de vrijwillige vierdagenweek en onder het stelsel van de halftijdse vervroegde uittreding. § 2. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de stelsels van de vrijwillige vierdagenweek of de halftijdse vervroegde uittreding.

De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze stelsels genieten, middels de toelating van de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

De mandaathouders worden van deze stelsels uitgesloten. § 3. Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Art. 175.De ambtenaar kan het verlof genieten overeenkomstig volgende regeling : 1° de ambtenaar die gebruik wenst te maken van dit verlof, dient daartoe bij zijn diensthoofd een aanvraag in;2° de aanvraag geschiedt minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode van het verlof.Deze termijn kan in gemeenschappelijk overleg worden ingekort. Deze aanvraag bevat een voorstel van werkschema waarin bepaald wordt hoe de arbeidsprestaties worden geregeld; 3° de periode van het verlof neemt een aanvang op de eerste dag van de eerste maand van een trimester. Onderafdeling 2. - Het stelsel van de vrijwillige vierdaagse werkweek

Art. 176.De ambtenaar die voltijds werkt geniet de vrijwillige vierdaagse werkweek gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.

Art. 177.§ 1. Het door de ambtenaar voorgestelde werkschema wordt onderzocht rekening houdend met de werking van de dienst. § 2. De ambtenaar kan een einde maken aan de regeling van de vrijwillige vierdaagse werkweek mits een opzegging van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij deze een kortere termijn aanvaardt. § 3. De vervanging van de ambtenaar die het verlof geniet door een werkloze in de zin van voormelde wet van 10 april 1995 heeft ten vroegste plaats in de maand waarin het tweede personeelslid voor de vierdaagse werkweek kiest en uiterlijk in de maand waarin het vijfde personeelslid voor de vierdaagse werkweek kiest.

Onderafdeling 3. - De halftijdse vervroegde uittreding

Art. 178.De halftijdse prestaties worden verricht op de volgende wijze : - ofwel elke dag; - ofwel volgens een andere verdeling over de week.

In afwijking van het eerste lid kan de raad van bestuur beslissen om over te gaan tot een verdeling per maand voor bepaalde functies die hij vastlegt.

Wanneer twee ambtenaren gebruik maken van het recht op halftijdse vervroegde uittreding, worden zij vervangen binnen een termijn van een maand die ingaat de dag dat het verlof voor halftijdse vervroegde uittreding van de tweede ambtenaar aanvangt. HOOFDSTUK 3bis. - Verminderde prestaties om persoonlijke redenen

Art. 179.§ 1. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de verminderde prestaties om persoonlijke redenen.

De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, met toestemming van de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

De mandaathouders worden van deze verloven uitgesloten. § 2. De ambtenaar moet de helft, twee derden, drie vierden, vier vijfden of negen tienden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.

Deze prestaties worden ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week verricht.

In afwijking van het tweede lid kan de directieraad beslissen voor sommige door hem bepaalde ambten een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen.

De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand. § 3. De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Verlengingen van minstens 3 maanden en maximum 24 maanden kunnen worden toegekend. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden ingediend. § 4. Het werkschema wordt op dezelfde wijze bepaald als geregeld in de artikelen 175, 2° en 177 § 1. § 5. De ambtenaar kan zijn ambt volledig hervatten voordat de toegestane periode verstrijkt met inachtneming van een opzegperiode van drie maanden tenzij de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal een kortere periode aanvaardt.

Art. 180.§ 1. Tijdens de duur van afwezigheid is de ambtenaar die gebruik maakt van de regeling van verminderde prestaties om persoonlijke redenen op non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden alsook op de versnelde functionele loopbaan, naar rata van de verrichte dienstprestaties.

De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.

Art. 181.De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven bekomt : 1° het bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en opvangverlof;2° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;3° het verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;4° het verlof om kandidaat te zijn voor de verkiezingen;5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps Civiele Bescherming;6° het verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet;7° het verlof voor opdracht;8° het verlof voor werkzaamheden bij een erkende politieke fractie in een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die groepen; het verlof bedoeld in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. HOOFDSTUK 4. - De verloven van korte duur Afdeling 1. - De jaarlijkse vakantie

Art. 182.De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie.

Hij geniet een bijkomende jaarlijkse vakantie van : 1° één werkdag na vijf jaar dienstanciënniteit; twee werkdagen na tien jaar dienstanciënniteit.

Art. 183.De vakantiedagen worden genomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst.

De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken periode van ten minste tien werkdagen vakantie.

Art. 184.De ambtenaar heeft het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, vier werkdagen verlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan worden gesteld om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont.

Onder personen die onder hetzelfde dak wonen, worden verstaan : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een bloedverwant hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, een persoon opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.

De ambtenaar moet een medisch attest voorleggen ter staving van : 1° de ernst van de ziekte of het ongeval; de dwingende noodzakelijkheid van de aanwezigheid van de ambtenaar.

Art. 185.Indien de ambtenaar de in artikel 184, eerste lid bedoelde vier werkdagen heeft opgebruikt of indien hij volledig de werkdagen waarin artikel 182 voorziet heeft opgebruikt, heeft hij recht op twee bijkomende werkdagen om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 184.

Art. 186.De jaarlijkse vakantie wordt opgenomen binnen het kalenderjaar, volgens de nadere regels door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal vastgelegd.

De nadere regels van de overdracht van onbestede vakantiedagen worden vastgesteld door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal, na overleg met de representatieve vakorganisaties.

Art. 187.In het Parkeeragentschap geldt een standaardwerktijdregeling met onderscheid tussen stamtijden, glijtijden en bereikbaarheid van de dienst waarvan de modaliteiten worden vastgesteld door de raad van bestuur.

In afwijking van deze werktijdregeling kunnen de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal voor specifieke organisatorische eenheden of werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling vaststellen.

De aanwezigheid van de ambtenaar die onderworpen is aan het prikklokreglement wordt 's morgens, 's middags en 's avonds geregistreerd. De gepresteerde uren in meer worden geregulariseerd op de glijtijden.

De maximum gemiddelde werktijd mag de 38 uren per week niet overschrijden.

Art. 188.Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantie. Deze laatste wordt in evenredige mate verminderd : 1° wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;2° wanneer hij tijdens het jaar verlof bekomt : * om een stage of een proefperiode te vervullen bij een overheidsdienst zoals bepaald in artikel 221; * om kandidaat te zijn voor de wetgevende, gemeenschaps-, gewests-, provinciale, gemeentelijke of Europese verkiezingen; * om dwingende redenen van familiaal belang; * wegens halftijdse vervroegde uittreding; * met toepassing van de vrijwillige vierdaagse werkweek; * voor onderbreking van de beroepsloopbaan; * om een opdracht uit te voeren zoals bepaald in artikel 223;

De afwezigheden waarbij de ambtenaar in non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst, geven eveneens aanleiding tot een evenredige vermindering van de vakantie.

Het aldus berekende aantal dagen bedraagt steeds een hele of een halve dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.

Art. 189.De in deze afdeling bepaalde vakantiedagen worden opgeschort bij ziekte of bij disponibiliteit wegens ziekte voor zover de geneeskundige controle mogelijk is.

Art. 190.De jaarlijkse vakantie wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Dit geldt eveneens voor de twee bijkomende dagen voorzien in artikel 185, eerste lid. Afdeling 2. - De feestdagen

Art. 191.§ 1. De ambtenaar heeft verlof op de wettelijke feestdagen, op 2 en 15 november en op 26 december. § 2. De in § 1 vermelde verlofdagen die samenvallen met een zaterdag of een zondag, worden gecompenseerd door een verlof van 27 december tot en met 31 december. § 3. De ambtenaar die krachtens de arbeidsregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld in § 1 of gedurende de periode bedoeld in § 2, bekomt vervangende verlofdagen die genomen kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof. § 4. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 3. - Het verlof om familiale redenen

Onderafdeling 1. - Het omstandigheidsverlof

Art. 192.De ambtenaar bekomt verlof, binnen de hierna gestelde perken, naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen : 1° het huwelijk van de ambtenaar : 4 werkdagen;2° de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : 14 werkdagen;3° het overlijden van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleefde : 4 werkdagen;4° het overlijden van een bloedverwant in de eerste graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft : 4 werkdagen;5° het huwelijk van een kind van de ambtenaar of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft : 2 werkdagen;6° het overlijden van een bloedverwant in om het even welke graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, maar onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen;7° het overlijden van een bloedverwant in de tweede graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 1 werkdag. Als het voorval zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.

Art. 193.Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Onderafdeling 2. - Het verlof wegens dwingende familiale redenen

Art. 194.Met een maximum van vijfenveertig werkdagen per kalenderjaar, kan de ambtenaar verlof krijgen wegens : 1° ziekenhuisopname van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;2° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van zijn kinderen die niet de leeftijd van 15 jaar bereikt hebben. Indien het verlof wegens dwingende familiale redenen tijdens een periode van deeltijdse arbeid genomen wordt, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.

Art. 195.Dit verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Onderafdeling 3. - Het ouderschapsverlof

Art. 196.Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van een kind of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg, maximum drie maanden ouderschapsverlof toegestaan. Dit verlof moet genomen worden voor het kind de leeftijd van 10 jaar heeft bereikt. Het verlof mag enkel gesplitst worden in maanden en genomen worden met volledige dagen.

Na het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar het recht zijn functie opnieuw uit te oefenen of, indien dat onmogelijk is, een gelijkwaardige of gelijkaardige functie te bekleden.

Art. 197.Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Onderafdeling 4. - Het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing

Art. 198.De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie.

Het verlof bedraagt ten hoogste 6 weken. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden na de opname van het kind in het gezin van de ambtenaar. Op vraag van de ambtenaar kan ten hoogste 3 weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief in het gezin wordt opgenomen.

De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

De ambtenaar die het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

De ambtenaar dient de volgende documenten voor te leggen: 1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de Gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan de ambtenaar, wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste 3 weken te verkrijgen vooraleer het kind opgenomen wordt in het gezin;2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen.

Art. 199.De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op pleegvoogdij.

Hij kan ook dit verlof krijgen wanneer hij een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin.

De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.

De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

Art. 200.Het verlof voor de opvang met het oog op adoptie, pleegvoogdij en plaatsing in een onthaalgezin van een minderjarige naar aanleiding van een rechterlijke beslissing wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 4. - Het bevallingsverlof

Art. 201.§ 1. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. De bezoldiging over de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of negentien weken in geval van meervoudige geboorte.

De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 203, mag niet meer dan één week bestrijken.

De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 207, § 5 mag niet meer dan 24 weken bestrijken. § 3. De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de vijf weken die vallen voor de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar veranderd in bevallingsverlof.

Deze paragraaf is eveneens van toepassing op de periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de zeven weken die, in geval van geboorte van een meerling, vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat.

Art. 202.§ 1. Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.

In afwijking van artikel 201, § 2 is de bezoldiging verschuldigd. § 2. Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat. § 3. Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken of, in geval van de geboorte van een meerling, gedurende de acht weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de in artikel 191 bedoelde feestdagen;3° de in de artikelen 184, 185 en 192 bedoelde verloven;4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang; De afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 201, § 3.

Art. 203.Op vraag van de vrouwelijke ambtenaar wordt de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, verlengd met één week, wanneer de vrouwelijke ambtenaar afwezig is geweest wegens ziekte gedurende de ganse periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.

Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd, verlengd met een periode van maximaal twee weken.

Art. 204.Zwangere of borstgevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop de 38 uren week.

Art. 205.De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector, is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode.

Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 206.Het artikel 201 is niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.

Art. 207.§ 1. Als de moeder van het kind overlijdt bij de bevalling of tijdens het moederschapsverlof of als zij in het ziekenhuis wordt heropgenomen, verkrijgt de vader van het kind of de ambtenaar waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, op eigen verzoek een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof om in de opvang van het kind te voorzien. § 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.

De ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor. § 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof krijgen onder de volgende voorwaarden : 1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof kan niet aanvangen voor de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en moet beëindigd zijn op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.

De ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. § 4. Het verlof van de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft ter vervanging van het moederschapsverlof is bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Zodra de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft het verlof bedoeld in dit artikel verkrijgt, heeft hij geen recht meer op het verlof bedoeld in artikel 192, eerste lid, 2°. § 5. Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert: 1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.

Art. 208.§ 1. De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.

In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover één en ander blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd. § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één keer of twee keer.

De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.

De vrouwelijke ambtenaar dient met de overheid waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden. § 3. De vrouwelijke ambtenaar die wenst de borstvoedingspauzes te genieten brengt schriftelijk twee weken op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert hiervan op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.

Nadien bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan. Afdeling 5. - Het verlof om medische of humanitaire redenen

Art. 209.De vrouwelijke ambtenaar kan dienstvrijstelling krijgen om naar prenatale medische onderzoeken te gaan die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden.

De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.

Art. 210.De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van : 1° bloed : a rato van een dag;2° bloedplasma : a rato van een halve dag. Dit verlof kan worden genomen hetzij de dag zelf, hetzij de dag nadien, met een maximum van vier werkdagen per jaar.

De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij bloed of plasma heeft gegeven.

Art. 211.De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van beenmerg, van organen of van weefsel. De duur van dit verlof is die van de ziekenhuisopname en het vereiste herstel. De tijd noodzakelijk voor de voorafgaande medische onderzoeken kan eveneens in aanmerking komen.

De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.

Art. 212.Wanneer de echtgenoot of de levenspartner of een inwonend familielid van de ambtenaar aan een ziekte lijdt die door zijn geneesheer als ernstig en uitermate besmettelijk wordt beschouwd dient de ambtenaar zijn geneesheer te vragen zich tot de hoofdgeneesheer van het geneeskundig centrum van de Administratieve Gezondheidsdienst waaronder de ambtenaar ressorteert te wenden om na gemeenschappelijk overleg de meest gepaste preventieve maatregelen te treffen waaronder chemoprofylaxe en eventueel verlof.

Art. 213.De ambtenaar kan verlof krijgen om : 1° de cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming;2° in vredestijd prestaties te verrichten als vrijwilliger bij dit korps.

Art. 214.Met een maximum van vijf werkdagen per jaar en voor zover het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof krijgen om mindervalide en zieken te vergezellen of om andere humanitaire zendingen te vervullen tijdens verblijven en reizen in binnen- of buitenland.

Deze verblijven of reizen moeten georganiseerd zijn door een openbare instelling of een vereniging die de zorg voor mindervalide en zieken of de humanitaire zendingen als opdracht heeft. De instelling of vereniging moet erkend zijn door de Belgische Staat of een van haar gefedereerde entiteiten.

De aanvraag moet worden gestaafd met een attest waarbij de vereniging of instelling verklaart dat de reis of het verblijf onder haar verantwoordelijkheid gebeurt.

Art. 215.De verloven om medische of humanitaire redenen zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling 6. - Uitzonderlijk verlof

Art. 216.§ 1. De ambtenaar kan verlof krijgen om gevolg te geven aan een wederoproeping als reservist. § 2. De ambtenaar bekomt een verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting. § 3. Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. HOOFDSTUK 5. - De verloven van lange duur Afdeling 1. - Het verlof om persoonlijke redenen

Art. 217.Indien het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof om persoonlijke redenen krijgen.

Art. 218.Het verlof om persoonlijke redenen wordt enkel voltijds en voor minstens een maand en ten hoogste zes maanden toegekend. Het kan verlengd worden of na een onderbreking opnieuw worden aangevraagd.

Behoudens afwijking toegestaan door raad van bestuur en op gunstig advies van de directieraad, mag dit verlof niet meer bedragen dan 24 maanden over de gehele loopbaan.

Iedere vraag tot verlenging moet ten minste één maand vóór het verstrijken van het lopende verlof worden aangevraagd.

Art. 219.Het verlof om persoonlijke redenen is niet bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.

Art. 220.Met ziekten of ongevallen opgelopen gedurende deze verlofperiode wordt geen rekening gehouden. Afdeling 2. - Het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst

Art. 221.De ambtenaar kan verlof krijgen om een stage of proefperiode te doen in een betrekking bij een overheidsdienst.

Een betrekking in het gesubsidieerd of het universitair onderwijs wordt gelijkgesteld met een betrekking in een overheidsdienst.

Het verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenstemt met de duur van de stage of van de proefperiode.

Art. 222.Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling 3. - Het verlof wegens opdracht

Art. 223.§ 1. De raad van bestuur kan een ambtenaar, met zijn instemming, belasten met een opdracht. § 2. Iedere ambtenaar kan eveneens met instemming de raad van bestuur, een opdracht aanvaarden : 1° bij een andere instelling van openbaar nut die afhangt van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest of bij het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° bij een ministerie of een instelling van openbaar nut die afhangt van de federale overheid, van een ander gewest, van een gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;3° op internationaal vlak buiten België uitgeoefend, die wordt toevertrouwd hetzij door één van de regeringen van het Rijk of een Belgisch openbaar bestuur, hetzij aangeboden door een buitenlandse regering of door een buitenlands openbaar bestuur;4° op internationaal vlak in of buiten België uitgeoefend, bij een internationale instelling;5° in een ontwikkelingsland. § 3. De ambtenaar die wordt aangewezen om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen wordt ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.

Art. 224.De raad van bestuur verleent de opdracht voor ten hoogste twee jaar. Zij kunnen haar verlengen voor telkens maximum dezelfde duur.

Art. 225.§ 1. Tijdens de duur van een opdracht welke door een eerste machtiging is gedekt, is de ambtenaar met verlof. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens het besluit van de Europese Commissie van 12 november 2008 "betreffende de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen die gedetacheerd zijn of een beroepsopleiding volgen bij de diensten van de Commissie" of krachtens het besluit van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 23 maart 2011 "tot vaststelling van de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen die zijn gedetacheerd bij de Europese dienst voor extern optreden".

Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 26 juli 1988 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het kan eveneens worden bezoldigd met instemming van de Regering wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen.

Art. 226.§ 1. Tijdens de duur van een opdracht die door latere machtigingen is gedekt wordt aan de ambtenaar verlof verleend indien de opdracht welke hij uitvoert als zijnde van algemeen belang is erkend. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Voor de toepassing van deze paragraaf, wordt als latere machtiging beschouwd, deze die elke latere periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, hetzelfde overheidsbestuur of dezelfde instelling, voor zover die periode niet door meer dan zes maanden wordt gescheiden van deze die aan die periode voorafgaat. § 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor : 1° de opdrachten welke de uitoefeningen van een ambt in een ontwikkelingland in zich sluiten;2° uitvoerd door de als nationale deskundige aangewezen ambtenaar krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen;3° om een mandaat in een Belgische publieke overheidsdienst uit te oefenen. § 3. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de internationale opdrachten bedoeld in artikel 223, § 2, 3° en 4° wanneer zij door de functioneel bevoegde minister geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor een regering of een openbaar bestuur in Belgïe. § 4. In uitzonderlijke gevallen wordt het karakter van algemeen belang voor de in artikel 223, § 2, 1° en 2° bedoelde opdrachten erkend onder dezelfde voorwaarden dan die vastgesteld in § 3 van dit artikel. § 5. In afwijking van §§ 2 en 3 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van een buitenlandse regering, van het buitenlandse openbare bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.

Art. 227.Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt doch niet erkend van algemeen belang te zijn, wordt de ambtenaar op non-activiteit gesteld. In die stand heeft hij geen recht op wedde en kan hij zijn aanspraken op bevordering in zijn weddeschaal niet doen gelden.

Voor de toepassing van het eerste lid van dit besluit wordt als latere machtiging beschouwd, die welke iedere latere periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.

Art. 228.De ambtenaar die door raad van bestuur met een internationale opdracht wordt belast, kan een vergoeding genieten.

De raad van bestuur stelt de vergoeding vast rekening houdend met : 1° de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;2° de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie. De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet.

Art. 229.Zodra de ambtenaar twee jaar met verlof wegens opdracht is, kan de raad van bestuur beslissen of de betrekking die hij bekleedt, in het belang van de dienst als vacant moet worden beschouwd.

Art. 230.Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, kan de raad van bestuur op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmede de ambtenaar is belast.

Art. 231.De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of door zijn toedoen wordt beëindigd, stelt zich opnieuw ter beschikking van zijn instelling. HOOFDSTUK 6. - Het verlof wegens ziekte Afdeling 1. - De ziekteverlofdagen

Art. 232.Tijdens zijn volledige loopbaan heeft de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, recht op ziekteverlof tot maximum 21 werkdagen per 12 maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.

Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Worden eveneens in aanmerking genomen de werkelijke prestaties die de ambtenaar in welke hoedanigheid verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een onderwijsinstelling, een dienst voor beroepskeuze, een psycho-medisch-sociaal centrum of een medisch-pedagogisch instituut voor zover zij werden opgericht, erkend of gesubsidieerd door de Staat, een Gewest of Gemeenschap.

Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 95 gebracht.

Art. 233.Het aantal werkdagen, bedoeld in artikel 232 wordt in evenredigheid verminderd, wanneer hij tijdens zijn loopbaan verlof heeft gekregen : 1° van arbeidsherverdelende aard;2° om een stage te vervullen in een andere overheidsdienst;3° om een opdracht te vervullen buiten het Gewest;4° om kandidaat te zijn bij verkiezingen;5° voor onderbreking van de beroepsloopbaan;6° wegens ziekte, behalve in geval van een arbeidsongeval of op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte. De ambtenaar die op non-activiteit is geplaatst geweest wegens ongewettigde afwezigheid, is onderworpen aan dezelfde regel.

Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.

Art. 234.§ 1. Het verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in artikelen 168 tot 173, noch aan de stelsels van de halftijdse vervroegde uittreding en van de vierdagenweek bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen zoals bedoeld in de artikelen 179 tot 181.

De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen. § 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal dagen verlof waarop hij krachtens artikel 232 recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties.

Als het totale aantal aldus verrekende dagen per 12 maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is wordt de dagbreuk verwaarloosd.

Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.

Art. 235.Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met een ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd.

Art. 236.§ 1. Onder voorbehoud van artikel 244 en in afwijking van artikel 232, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op de weg van en naar het werk;3° een beroepsziekte. Bovendien komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen die de ambtenaar overeenkomstig artikel 232 nog kan krijgen, zelfs niet na de datum van consolidatie. § 2. De ambtenaren die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door de minister vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, worden ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 237.De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de schuld van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 236 worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog krachtens artikel 232 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de subrogatie van het Parkeeragentschap.

Art. 238.Wanneer de ambtenaar verminderde prestaties verricht die gespreid zijn over alle werkdagen, wordt het ziekteverlof aangerekend pro rata van het aantal uren dat hij gedurende zijn afwezigheid had moeten presteren.

Indien het aldus berekende aantal werkdagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Indien aldus het totaal aantal aangerekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend.

Indien de ambtenaar deeltijds verlof geniet op basis van een wettelijke bepaling tot herverdeling van de arbeid in de openbare sector, worden als ziekteverlof meegerekend de werkdagen tijdens dewelke hij op basis van een voltijdse werkregeling prestaties had moeten verrichten. Afdeling 2. - Het toezicht en de definitieve ongeschiktheidsverklaring

Art. 239.De wegens ziekte afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van de door de Regering aangewezen medische controledienst.

Indien de ambtenaar niet akkoord gaat met de beslissing van de controlerend geneesheer, neemt de controlerend geneesheer binnen de 24 uur contact met de behandelende geneesheer. Ingeval van niet-akkoord tussen beide geneesheren, wijzen zij onmiddellijk in onderling akkoord een arbitrerend geneesheer aan. De beslissing van de arbitrerend geneesheer is definitief.

In toepassing van artikel 167 is de ambtenaar in non-activiteit voor alle niet gewettigde afwezigheden wegens ziekte. Niettemin kunnen de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal de afwezigheid omzetten in jaarlijks vakantieverlof.

Art. 240.De ambtenaar blijft onderworpen aan de reglementering van het Bestuur van de medische expertise van de Staat voor wat betreft de arbeidsongevallen, de beroepsziekten en de definitieve medische ongeschiktheidsverklaring.

Art. 241.Met eerbiediging van de geldende procedure bij het Bestuur van de medische expertise van de Staat, heeft de ambtenaar een recht van beroep tegen de beslissingen van deze dienst, voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 240.

Art. 242.De ambtenaar kan niet definitief ongeschikt worden verklaard wegens ziekte alvorens hij het aantal werkdagen heeft uitgeput waarop hij recht heeft als ziekteverlof.

Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse Regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, en uit dien hoofde in ruste werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt. Afdeling 3. - De verminderde prestaties wegens ziekte

Art. 243.Met het oog op zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, kan een ambtenaar zijn ambt met verminderde prestaties wegens ziekte uitoefenen. Deze verminderde prestaties moeten onmiddellijk aansluiten bij een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen.

De verminderde prestaties worden elke dag verricht.

Art. 244.Onverminderd wat voor de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte bepaald is in de artikelen 161, 162 en 240, oordeelt de medische controledienst bedoeld in artikel 239, eerste lid of een ambtenaar met ziekteverlof in staat is om zijn ambt terug op te nemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties.

De ambtenaar met ziekteverlof wordt onderworpen aan de arbitrageprocedure bedoeld in artikel 239, tweede lid.

De ambtenaar met ziekteverlof kan zelf vragen zijn ambt weder te mogen opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties.

Deze ambtenaar dient een geneeskundig getuigschrift en een plan voor reïntegratie voor te leggen van zijn behandelende arts. In het plan voor reïntegratie vermeldt de behandelende arts de vermoedelijke datum van de volledige werkhervatting.

De medische controledienst geeft kennis van zijn beslissing aan de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

Art. 245.De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal roepen de ambtenaar opnieuw in dienst en staan hem toe die verminderde prestaties te verrichten, tenzij die maatregel niet in overeenstemming kan worden gebracht met de eisen van de goede werking van de dienst.

Art. 246.De ambtenaar zal zijn ambt opnieuw kunnen opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties voor een periode van maximum dertig kalenderdagen.

Verlengingen voor ten hoogste dezelfde periode mogen worden toegestaan, indien de medische controledienst zich bij een nieuw onderzoek in die zin uitspreekt.

De duur van de verminderde prestaties bedoeld in deze afdeling bedraagt maximaal een jaar in een loopbaan tenzij de aandoening waaraan de ambtenaar lijdt erkend is als ernstige ziekte en van lange duur door het Bestuur van de medische expertise van de Staat.

Art. 247.De dagen die een ambtenaar afwezig is tijdens een periode van verminderde prestaties wegens ziekte, worden beschouwd als verlof.

Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Niettemin moet de ambtenaar, die zijn ambt uitoefent met verminderde prestaties wegens ziekte, zijn vakantieverlofdagen opnemen met volledige dagen. HOOFDSTUK 7. - De verloven om politieke redenen Afdeling 1. - Het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen

Art. 248.De ambtenaar kan een verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor de wetgevende, gemeenschaps-, gewest-, provinciale, gemeentelijke of Europese verkiezingen.

Dit verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan hij deelneemt.

Art. 249.Dit verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 2. - Het verlof om een functie

uit te oefenen bij een erkende politieke fractie

Art. 250.Een erkende politieke fractie is een groep verkozenen die als dusdanig is erkend overeenkomstig het reglement van de wetgevende vergadering waartoe zij behoren.

Art. 251.De ambtenaar kan verlof krijgen om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.

De Voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

De directieraad gaat na of het belang van de dienst er zich niet tegen verzet.

Het verlof wordt toegekend door de raad van bestuur, met de instemming van de ambtenaar.

Art. 252.De beslissing vermeldt de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke fractie waarbij de ambtenaar een ambt zal uitoefenen.

Art. 253.De raad van bestuur kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits hij een opzeggingstermijn van een maand respecteert.

Art. 254.Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het is niet bezoldigd. Afdeling 3. - Het verlof

voor detachering bij een ministerieel kabinet

Art. 255.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een functie te vervullen op : 1° het secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of de cel algemeen beleid of, in voorkomend geval, het kabinet van een lid van de federale Regering;2° het kabinet van een minister of Staatssecretaris van de Regering van een Gemeenschap of Gewest;3° Het kabinet van een minister of Staatssecretaris van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. De detachering bij een andere Regering dan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is slechts toegestaan indien de bezoldiging van de gedetacheerde ambtenaar wordt terugbetaald. § 2. Op het einde van zijn detachering en tenzij hij naar een ander secretariaat, cel algemene beleidscoördinatie of cel algemeen beleid van de federale Regering of kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.

Art. 256.Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 4. - Het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen

Art. 257.De ambtenaar krijgt vrijstelling van dienst van 2 dagen per maand voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten: a) gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is;b) lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter uitgezonderd;c) lid van een districtsraad, de bureauleden en de voorzitter uitgezonderd;d) provincieraadslid, niet-lid van de deputatie of het provinciaal college.

Art. 258.De vrijstelling van dienst bepaald in artikel 256, wordt naar keuze van de betrokkene genomen in dagen of halve dagen. Zij mag niet van een maand naar een andere worden overgedragen tenzij zij is toegekend voor het uitoefenen van een mandaat van provincieraadslid.

Art. 259.De ambtenaar kan, binnen de hierna bepaalde grenzen, op zijn aanvraag een facultatief politiek verlof krijgen voor de uitoefening van volgende politieke mandaten: 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is, lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dat noch voorzitter noch lid van het vast bureau is, of lid van een districtsraad, dat noch voorzitter noch lid van het bureau is, van een gemeente: a) tot 80.000 inwoners: 2 dagen per maand; b) meer dan 80.000 inwoners: 4 dagen per maand; 2° schepen, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners: 4 dagen per maand; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners: een vierde van een voltijds ambt; c) van 50.001 tot 80.000 inwoners: de helft van een voltijds ambt; 3° burgemeester van een gemeente of voorzitter van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 4° lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 10.000 inwoners : 1 of 2 dagen per maand; b) van 10.001 tot 20.000 inwoners : 1, 2 of 3 dagen per maand; c) meer dan 20.000 inwoners : 1, 2, 3, 4 of 5 dagen per maand; 5° provincieraadslid, niet-lid van de deputatie of het provinciaal college: 4 dagen per maand;

Art. 260.De ambtenaar is, binnen de hierna bepaalde grenzen, in politiek verlof van ambtswege voor de uitoefening van volgende politieke mandaten: 1° burgemeester van een gemeente: a) tot 20.000 inwoners : 3 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; d) meer dan 50.000 inwoners : voltijds; 2° de voorzitter van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die burgemeester die hij ontvangt; 3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners: 2 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners: 4 dagen per maand; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners: een vierde van een voltijds ambt; d) van 50.001 tot 80.000 inwoners: de helft van een voltijds ambt; e) meer dan 80.000 inwoners : voltijds; 4° een lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof wordt beperkt tot het percentage van de wedde van die schepen die hij ontvangt;5° lid van de deputatie of van een provinciaal college: voltijds.»

Art. 261.Onverminderd de bepalingen van de ordonnantie van 27 april 1995 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met het oog op de uitoefening van een mandaat van lid van het Parlement of de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de ambtenaar in politiek verlof van ambtswege, ten belope van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van : 1° lid van één der wetgevende Kamers of van de federale Regering;2° lid van het Parlement van het Waalse Gewest, van het Parlement van de Franse Gemeenschap, van het Vlaams Parlement en van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap;3° lid van de Vlaamse Regering, van de Waalse Gewestregering, van de Franse Gemeenschapsregering en van de Duitstalige Gemeenschapsregering;4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie.

Art. 262.Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.

Art. 263.Voor de toepassing van de artikelen 257, 259 en 260, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de van de Nieuwe Gemeentewet.

Art. 264.De ambtenaar die geen voltijds ambt uitoefent wordt met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden indien aan zijn politiek mandaat reeds een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt beloopt.

Het aantal politieke verlofdagen wordt vastgesteld in verhouding tot de effectief door het personeelslid gepresteerde diensten.

Art. 265.De ambtenaar die recht heeft op een politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op zijn aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.

De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.

Art. 266.De periodes welke door facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege worden gedekt, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Ze worden evenwel niet bezoldigd.

Art. 267.Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens de welke het mandaat een einde neemt.

Vanaf dat ogenblik, herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen.

Art. 268.De ambtenaar mag na zijn wederopneming zijn wedde niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat en die een wederaanpassingsvergoeding betreffen. HOOFDSTUK 8. - Het beroep inzake verlof, afwezigheid en disponibiliteit

Art. 269.Behalve inzake ziekteverlof, in geval van disponibiliteit wegens ziekte, inzake verlof voor opdracht en in geval van ontslag van ambtswege wegens ongerechtvaardigde afwezigheid van meer dan tien werkdagen, kan de ambtenaar in beroep gaan bij de commissie bedoeld in artikel 17 wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake verlof, afwezigheden of disponibiliteit.

Art. 270.De ambtenaar beschikt voor het instellen van zijn beroep, over een termijn van tien dagen ingaande op de dag waarop hem kennis is gegeven van de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag.

Hij kan op zijn vraag worden gehoord door de commissie en mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 271.De betwiste beslissing wordt verdedigd door een ambtenaar aangewezen door de overheid die de beslissing heeft getroffen.

De beslissing van de commissie is definitief.

De commissie beslist binnen een termijn van een maand die aanvangt op de dag dat het beroep werd ingediend.

TITEL 8. - DE VORMING HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 272.Inzake beroepsvorming dient te worden verstaan, elke vorming die de ambtenaar toelaat zijn kennis en bekwaamheden te verbeteren, in verband met de functie die de ambtenaar uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst in zijn instelling, in een andere instelling van openbaar nut of in een ministerie.

Wordt ambtshalve als beroepsvorming beschouwd, de vorming die op de loopbaanexamens voorbereidt.

Een vorming wordt slechts erkend als beroepsvorming met het akkoord van de met de vorming belaste dienst.

Ingeval de vorming op het initiatief van de ambtenaar voorgesteld wordt, is bovendien het akkoord van de hiërarchische meerdere vereist.

Art. 273.De vormingsprogramma's worden toevertrouwd aan interne medewerkers of aan externe deskundigen.

Art. 274.Het Parkeeragentschap wordt belast met : 1° het onthaal van de nieuwe personeelsleden te organiseren en samen met de bevoegde hiërarchische meerdere een individueel opleidingsprogramma vast te leggen;2° het jaarlijks vormingsplan op te stellen; de opleidingen te organiseren.

Art. 275.Er wordt voor elk begrotingsjaar een vormingsplan opgesteld.

Dit plan houdt in : 1° de te bereiken algemene doelstellingen van de vorming, zowel kwalitatief als kwantitatief;2° de prioriteiten voor het komende jaar;3° de te voorziene opleidingen naar inhoud, vorm en duur;4° het al dan niet verplicht karakter van de verschillende opleidingen;5° de begroting te voorzien voor ieder van de vormingsdoelstellingen; een evaluatie van het vorige vormingsplan.

Art. 276.Het vormingsplan wordt opgesteld in samenwerking met de vormingsverantwoordelijke(n) die worden aangewezen door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal. Deze laatsten bespreken de vormingsnoden vooraf.

Art. 277.Het jaarlijkse vormingsplan wordt goedgekeurd door de raad van bestuur.

Het wordt vóór 1 november voorgelegd aan het overleg met de vakorganisaties. HOOFDSTUK 2. - Het verloop van de vorming Afdeling 1. - De doorlopende beroepsvorming

Art. 278.§ 1. De doorlopende beroepsvorming is de vorming die : - tot doel heeft de aanpassing van de ambtenaar aan de evolutie van de organisatie, de technieken en de werkomstandigheden te vergemakkelijken en de beroepsbekwaamheid te behouden of te verbeteren; - in verband staat met de huidige functie van de ambtenaar; - wordt voorgesteld door de met de vorming belaste dienst of door de hiërarchische meerdere van de ambtenaar, of aangevraagd wordt door de ambtenaar.

De kosten verbonden aan de doorlopende beroepsvorming worden gedragen door het ParkeerParkeeragentschap voor zover de ambtenaar de in artikel 279 bepaalde voorwaarden in acht neemt.

De met de vorming belaste dienst of de hiërarchische meerdere kan de ambtenaar opleggen bepaalde van deze vormingen te volgen.

Wordt uitgesloten van de doorlopende beroepsvorming, elke vrijwillige beroepsvorming, behoudens een uitdrukkelijke door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal toegekende afwijking middels.

De taalvormingen in het Nederlands en het Frans, worden niet als doorlopende beroepsvorming beschouwd. Niettemin geniet de ambtenaar de in paragraaf 2 bedoelde dienstvrijstelling om ze te volgen. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel 278 wordt een dienstvrijstelling verleend ingeval de doorlopende beroepsvorming plaatsvindt tijdens de diensturen.

Art. 279.De inschrijving van de ambtenaar voor een vorming impliceert zijn formele verbintenis om de vorming te volgen, ongeacht het gaat om een vrijwillige dan wel opgelegde vorming.

Als de ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert om de vorming bij te wonen, moet hij onmiddellijk zijn afwezigheid verantwoorden bij de met de vorming belaste dienst. Bij ontstentenis kunnen de voor deze vorming gemaakte kosten op hem worden verhaald en teruggewonnen worden door het Parkeeragentschap. Bovendien bekomt hij geen dienstvrijstelling voor deze vorming en verliest hij zodoende een aantal dagen jaarlijkse vakantie a rato van het aantal zonder verantwoording gemiste uren. Afdeling 2. - De vrijwillige beroepsvorming

Art. 280.De vrijwillige beroepsvorming is de vorming die door de ambtenaar wordt aangevraagd en die hem toelaat zijn loopbaan in verband met de functie die de ambtenaar momenteel uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst in het Parkeeragentschap.

De kosten van de vrijwillige beroepsvorming worden gedragen door de ambtenaar.

Art. 281.Worden erkend als vrijwillige beroepsvorming : A. In de Vlaamse Gemeenschap: 1° de vormingen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;2° de vormingen in het kader van de basiseducatie;3° de volgende vormingen van de hogescholen en de universiteiten waarvoor een diploma of een getuigschrift behaald kan worden: a) de basisvormingen en de academische vormingen, de voortgezette vormingen en voortgezette academische vormingen of de doctoraatsvormingen, die 's avonds of in de weekeinde gegeven worden;b) de posthogeschoolvormingen en de postacademische vormingen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;4° de cursussen van het open hoger onderwijs die door de hogescholen en de universiteiten aangeboden worden. B. In de Franse Gemeenschap: 1° de cursussen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;2° de volgende vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs, van de hogescholen en van de universiteiten waarvoor een diploma, een getuigschrift of elke andere titel behaald kan worden: a) de vormingen van het korte type en van het lange type en de universitaire vormingen van de eerste en de tweede cyclus, de cycli van aangevulde studies en de vormingen van de derde cyclus, die 's avonds of in de weekeinde gegeven worden;b) iedere andere vorming, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden; C. In de Duitstalige Gemeenschap: de vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs van het korte type en van het lange type, die 's avonds of in de weekeinde gegeven worden.

Art. 282.§ 1. In het kader van de vrijwillige beroepsvorming, kan de ambtenaar een vormingsverlof van maximum 120 uren per schooljaar bekomen.

Met schooljaar wordt bedoeld de periode van 1 september tot 31 augustus.

Voor het open hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap komt het aantal uren vormingsverlof overeen met een vierde van de studielast die voor deze cursus vastgesteld is. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.

Het vormingsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het maximum dat in eerste paragraaf van dit artikel vastgesteld is wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende verloven en afwezigheden die gedurende het lopende schooljaar verkregen zijn: 1° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve toestand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;2° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;3° de halftijdse vervroegde uittreding;4° de vrijwillige vierdagenweek;5° het verlof wegens dwingende familiale redenen;6° het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst;7° het verlof voor opdracht;8° het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen. § 3. Het maximum dat vastgesteld werd overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 wordt verhoogd met het aantal uren vormingsverlof dat voor het vorige schooljaar voor dezelfde vorming in het belang van de dienst geweigerd werd.

Art. 283.§ 1. Het vormingsverlof wordt toegekend door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal; ze kunnen deze bevoegdheid overdragen aan de ambtenaar die ze aanwijzen bij de dienst belast met vorming. De ambtenaar richt zijn verzoek voor een vormingsverlof tot de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal of tot de aangewezen ambtenaar, met het advies van zijn hiërarchische meerdere. Indien er een maand nadat het verzoek werd ingediend geen beslissing werd genomen, wordt geacht dat het vormingsverlof toegekend is.

Dit verlof kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst. Het belang van de dienst mag echter niet in twee opeenvolgende jaren ingeroepen worden om een vormingsverlof te weigeren.

Voor vormingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, mag het vormingsverlof niet meer dan twee keer worden toegekend voor een zelfde vorming.

Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap mag het vormingsverlof slechts eenmaal worden toegekend voor een zelfde cursus. Er kan slechts een vormingsverlof voor een andere cursus van dit onderwijs gevraagd worden, indien de ambtenaar geslaagd is voor de cursus waarvoor hij het eerste verlof heeft gekregen, of indien hij geslaagd is voor een andere cursus van dit onderwijs. § 2. Het vormingsverlof wordt toegekend middels een controle van de inschrijving en de nauwgezetheid.

Deze controles gebeuren aan de hand van een inschrijvingsbewijs en een nauwgezetheidbewijs dat de ambtenaar gehouden is over te maken volgens de voorschriften en binnen de termijnen vastgelegd door het HRM. De ambtenaar wordt verzocht de inschrijving- en nauwgezetheidbewijzen aan de instelling die de vorming organiseert aan het begin van de vorming voor te leggen, zodanig dat deze laatste ze tijdig kan invullen.

Als de ambtenaar voortijdig stopt met de vorming, komt er op dat ogenblik een einde aan het vormingsverlof. In dit geval meldt de ambtenaar zijn stopzetting onmiddellijk aan de aangewezen ambtenaar en bezorgt hem het nauwgezetheidbewijs. § 3. Het vormingsverlof moet gebruikt worden tijdens de periode waarin de lessen gegeven worden, deze periode wordt verlengd met de examenzittijden waaraan de ambtenaar deelneemt.

In het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap moet de ambtenaar op zijn minst één keer in de twaalf maanden die op zijn inschrijving volgen, de examens van de gekozen cursus afleggen. Hij mag de uren vormingsverlof gebruiken op zijn vroegst twee maanden voor het eerste examen en op zijn laatst voor het laatste examen waaraan hij deelneemt.

Als de vorming uit een groot aantal uren bestaat, kan de dienst belast met de vorming een planning voor het vormingsverlof opleggen, na raadpleging van de hiërarchische meerdere en de ambtenaar. Deze planning houdt rekening met het belang van de dienst maar ze mag geen afbreuk doen aan het recht om aan lessen en aan examens deel te nemen. § 4. Het recht op een vormingsverlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidbewijs blijkt dat de ambtenaar de vorming waarvoor hij een vormingsverlof heeft gekregen, niet nauwgezet heeft gevolgd. De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de drie volgende schooljaren. Afdeling 3. - De vorming inzake vergelijkende

examens voor overgang naar hoger niveau

Art. 284.De ambtenaar heeft recht op een opleiding die hem voorbereidt op de in artikelen 100, 104 en 106 van dit besluit bedoelde examens.

Hij mag evenwel slechts tweemaal dezelfde opleiding volgen.

Art. 285.Indien de opleidingen worden gegeven tijdens de diensturen, geniet hij dienstvrijstelling.

Op zijn verzoek, krijgt hij een studieverlof van ten hoogste vijf dagen voor het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A en B en van ten hoogste 2 dagen voor de vergelijkende examens voor overgang naar niveau C en D. Hij heeft recht op een dag studieverlof voor de eerste proef.

Wat betreft het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A heeft de ambtenaar recht op een dag studieverlof per proef of brevet.

TITEL 9. - DE TUCHTREGELING HOOFDSTUK I. - De tuchtstraffen

Art. 286.De tuchtstraffen die kunnen worden uitgesproken, zijn : 1° de terechtwijzing;2° de inhouding van wedde;3° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;4° de tuchtschorsing;5° de lagere inschaling;6° de terugzetting in graad;7° het ontslag van ambtswege; de afzetting.

Art. 287.De inhouding van wedde kan niet worden toegepast voor een periode van meer dan drie maanden.

Zij mag niet meer bedragen dan deze bepaald bij artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 op de bescherming van het loon der werknemers.

Art. 288.De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing bekomen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald.

Art. 289.De tuchtschorsing mag een periode van drie maanden niet overschrijden.

Zij plaatst de ambtenaar van rechtswege in de stand van non-activiteit.

Tijdens de tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn rechten op bevordering of weddeverhoging niet laten gelden.

Hij ondergaat een inhouding van wedde die het maximum bepaald bij artikel 288, tweede lid, niet mag overschrijden.

Art. 290.De lagere inschaling wordt, naar gelang van het geval, opgelegd door toekenning : 1° van een lagere weddenschaal in dezelfde graad;2° van een graad van dezelfde rang met een lagere weddenschaal; De terugzetting in graad wordt opgelegd middels toekenning van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld.

Art. 291.De afzetting en het ontslag van ambtswege verbreken definitief de banden van de ambtenaar met het Parkeeragentschap. HOOFDSTUK 2. - De tuchtvordering Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 292.De tuchtvordering mag enkel slaan op feiten die zich hebben voorgedaan of die werden vastgesteld binnen de zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering aanvangt.

Art. 293.Ingeval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de definitieve rechtsbeslissing heeft medegedeeld aan de raad van bestuur, wordt de tuchtvordering niet later ingesteld dan zes maanden na de datum van de mededeling.

Vrijspraak door de strafrechter is voor de overheid geen beletsel om een tuchtstraf uit te spreken, op voorwaarde dat de motivering van de straf het gezag van gewijsde niet aantast. De overheid is bovendien niet gebonden door de wijze waarop de rechtbanken het gedrag van de ambtenaar hebben beoordeeld omtrent de hem ten laste gelegde feiten.

Art. 294.Wanneer meer dan één feit de ambtenaar ten laste wordt gelegd, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.

In elke fase van de tuchtprocedure, kan de ambtenaar, in functie van zijn verdediging, zijn dossier consulteren, en gehoord en bijgestaan worden door een persoon van zijn keuze.

Art. 295.§ 1. De betekeningen bedoeld in deze titel IX gebeuren : - hetzij middels de afgifte van een stuk tegen een gedateerd en getekend ontvangstbewijs; - hetzij middels de aangetekende verzending van een stuk. § 2. Elke termijn wordt berekend vanaf de dag volgend op de afgifte van het stuk of vanaf de derde werkdag volgend op de aangetekende verzending ervan, postdatum ter staving, behoudens tegenbewijs van de verzender. De termijn omvat alle dagen, zelfs zaterdagen, zondagen en de feestdagen bedoeld in artikel 191, § 1.

De vervaldag wordt inbegrepen in de termijn. Wanneer deze dag evenwel valt op een zaterdag, een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 191, § 1, wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.

Als deze dag valt tussen Kerstmis en Nieuwjaar, wordt hij verplaatst naar de eerstvolgende werkdag na Nieuwjaar.

Art. 296.Tijdens elke tuchtprocedure wijzen de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal de gemachtigde hiërarchische meerdere tot het voorstellen van de tuchtstraffen aan. Afdeling 2. - Het voorstel van straf

Art. 297.Kunnen een voorstel van tuchtstraffen opmaken: 1° een gemachtigde hiërarchische meerdere, voor de terechtwijzing, de inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel en de tuchtschorsing jegens de ambtenaren van rang A3 of lager;2° de directieraad voor de lagere inschaling, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting jegens de ambtenaren van rang A3 of lager; een minister of een Staatssecretaris, aangewezen door de Regering voor alle straffen jegens ambtenaren van rang A4 of hoger.

Art. 298.De in artikel 297 bedoelde overheden horen de ambtenaar over de feiten alvorens een straf voor te stellen.

Indien zij oordelen dat een straf moet worden voorgesteld betekenen zij een voorstel van straf aan de ambtenaar, samen met het verslag van de hoorzitting.

Het voorstel van straf wordt eveneens gelijktijdig betekend aan de overheid die de straf uitspreekt.

De betekening van het voorstel van straf zet de tuchtvordering in. HOOFDSTUK 3. - Het beroep inzake tuchtaangelegenheden Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 299.De ambtenaar tegen wie de straf werd voorgesteld, kan, binnen twintig dagen na de betekening van het voorstel, hetzij persoonlijk, hetzij door zijn advocaat, beroep indienen bij de raad van beroep van de instellingen van openbaar nut of de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal, naargelang zijn graad. Bij ontvangst van het beroep, informeert de griffier ervan de bevoegde overheid die de straf uitspreekt.

Het beroep wordt aangetekend aan de voorzitter gericht op het adres vastgesteld door het huishoudelijk reglement. Afdeling 2. - De gemeenschappelijke raad van beroep voor de

instellingen van openbaar nut en de regionale raad van beroep van de ambtenaren-generaal

Art. 300.De gemeenschappelijke raad van beroep voor de instellingen van openbaar nut ingesteld door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering op 26 september 2002 houdende het administratief en geldelijk statuut van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is bevoegd voor de beroepen inzake tuchtzaken van de ambtenaren van het Parkeeragentschap van alle niveaus, uitgezonderd de leidende ambtenaren § 2. Krachtens artikel 299, zullen de agenten van het Parkeeragentschap onderworpen worden aan de procedureregels voorzien in het besluit van 26 september 2002.

Art. 301.De gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal ingesteld door het artikel 285, 2° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behandelt de beroepen inzake tuchtzaken van de ambtenaren-generaal van het Ministerie en de leidende ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. HOOFDSTUK 4. - De uitspraak van de tuchtstraf

Art. 302.Volgende overheden spreken de tuchtstraf uit: 1° een gemachtigde hiërarchische meerdere voor de terechtwijzing, de inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel en de tuchtschorsing jegens de ambtenaren van rang A3 of lager;deze meerdere mag niet diegene zijn die krachtens artikel 281, 1°, de tuchtstraf voorgesteld heeft. In afwezigheid van hiërarchische meerdere, spreekt de directieraad de straf uit. 2° de raad van bestuur voor de lagere inschaling, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting jegens de ambtenaren van rang A3 of lager;3° twee Ministers of Staatssecretarissen, aangewezen door de Regering voor de terechtwijzing, de inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel en de tuchtschorsing jegens de ambtenaren van rang A4 of hoger.4° de Regering voor de lagere inschaling, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting jegens de ambtenaren van rang A4 of hoger. De bevoegde overheid kan geen zwaardere straf uitspreken dan de voorgestelde straf en kan alsook geen andere feiten inroepen dan die welke het voorstel van straf hebben gemotiveerd.

Art. 303.De in artikel 319, 1° tot 4° van dit artikel bedoelde overheid spreekt zich binnen twee maanden na de ontvangst van het door de raad van beroep uitgebrachte advies uit. Deze wordt uitvoerbaar op de eerste dag volgend op de betekening.

Binnen de vijftien dagen na uitspraak van de beslissing brengt zij per aangetekend schrijven de definitieve beslissing ter kennis van de ambtenaar. HOOFDSTUK 5. - De inschrijving en de schrapping van de straf

Art. 304.Elke tuchtstraf wordt ingeschreven op de tuchtfiche van de ambtenaar.

Art. 305.De schrapping van de tuchtstraffen gebeurt van ambtswege na een periode waarvan de duur wordt vastgesteld op: 1° zes maanden voor de terechtwijzing;2° een jaar voor de inhouding van wedde;3° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;4° twee jaar voor de tuchtschorsing;5° dertig maanden voor de lagere inschaling;6° drie jaar voor de terugzetting in graad. De termijn gaat in vanaf de betekening van de straf.

Art. 306.De schrapping heeft tot gevolg dat er geen rekening meer mag worden gehouden met de geschrapte tuchtstraf.

TITEL 10. - DE SCHORSING IN HET BELANG VAN DE DIENST

Art. 307.De ambtenaar kan in het belang van de dienst in zijn ambt worden geschorst : 1° in geval van strafrechtelijke vervolgingen;2° in geval van tuchtrechterlijke vervolging wegens een ernstig vergrijp waarbij de betrokkene op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De ambtenaar kan het recht ontzegd worden om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in wedde te doen gelden en zijn wedde kan ingehouden worden in een mate die geen aanleiding mag geven tot een inhouding van wedde die hoger ligt dan die welke bedoeld is bij artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

Art. 308.De maatregelen bedoeld in artikel 307 worden uitgesproken door : 1° de functioneel bevoegde minister in verband met de leidende ambtenaren;2° de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal in verband met de andere ambtenaren; Zij horen de ambtenaar vooraf, uiterlijk vijftien dagen nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die de ambtenaar ten laste worden gelegd. De ambtenaar mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.

Indien de ambtenaar wegens overmacht niet kan worden gehoord binnen deze termijn, mag hij zich laten vertegenwoordigen. Deze termijn wordt verlengd met maximum tien dagen.

De schorsingsbeslissing wordt betekend volgens de regels bedoeld in artikel 295.

Art. 309.De ambtenaar kan binnen acht dagen na de betekening zoals bedoeld in artikel 295, in beroep gaan bij een der raden van beroep bedoeld in artikel 301 naargelang zijn graad.

Art. 310.De raden van beroep bedoeld in artikelen 301 en 302 nemen kennis van het beroep inzake de schorsing in het belang van de dienst en inzake de maatregelen waarin artikel 307, tweede lid voorziet.

De beroepsprocedure is degene welke geldt voor beroepen omtrent tuchtzaken.

Indien het door de betrokken raad van beroep uitgebrachte advies anders luidt dan de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing, spreekt de raad van bestuur zich uit over de te treffen maatregel tegen de leidende ambtenaren en de functioneel bevoegde minister tegen de andere ambtenaren. Indien het door de betrokken raad van beroep uitgebrachte advies in overeenstemming is met de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing, bevestigt de overheid bedoeld in dit lid de maatregel.

Art. 311.Behalve in geval van strafrechtelijke vervolging, mag de duur van de schorsing ten hoogste zes maanden bedragen.

Zij kan worden verlengd met zesmaandelijkse termijnen in geval van strafrechtelijke vervolging.

Art. 312.De schorsing in het belang van de dienst alsmede de maatregelen bedoeld in artikel 307, tweede lid eindigen van rechtswege wanneer de tuchtrechtelijke uitspraak voor een zwaar vergrijp bedoeld in artikel 286 eerste lid, 2 definitief wordt.

De door een ambtenaar opgelopen tuchtstraf werkt terug tot op een datum die niet verder mag teruggaan dan degene vanaf welke de met toepassing van artikel 307, tweede lid, getroffen maatregelen uitwerking hebben.

In dit geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.

TITEL 11. - ONVERENIGBAARHEDEN EN CUMULATIE VAN BEROEPSACTIVITEITEN

Art. 313.Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon uitoefent en die : 1° verhindert dat hij zijn ambtsplichten vervult of strijdigheid van belangen tot gevolg heeft, 2° of niet past met de waardigheid van zijn ambt. De ambtenaar die deze bepaling niet eerbiedigt, stelt zich bloot aan een tuchtvordering.

Art. 314.De cumulatie van beroepsactiviteiten is verboden tenzij daar toestemming is voor verleend.

Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid die een belastbaar beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.

Inherent aan het ambt is elke opdracht die ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt of waarvoor de ambtenaar wordt aangewezen door de overheid waaronder hij ressorteert.

Art. 315.Een politiek mandaat wordt niet beschouwd als een beroepsactiviteit.

De verkozen ambtenaar moet de dienst belast met het HRM verwittigen, die op zijn beurt de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal op de hoogte brengt.

De uitoefening van een mandaat van ten minste rang A4 is onverenigbaar met een politiek mandaat waarvan het overeenstemmende politiek verlof een vierde van een voltijdse betrekking overschrijdt.

Art. 316.Er kan toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit buiten de diensturen, indien deze niet in strijd is met de bepalingen van artikel 330.

Art. 317.Er kan toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit binnen de diensturen, indien deze : 1° niet in strijd is met de bepalingen van artikel 330;2° van algemeen belang is voor het Gewest;3° zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek kan worden uitgeoefend. Onder diensturen dient te worden verstaan : de stamtijden die de glijdende werktijdregeling vastlegt.

Deze ambtenaar is in actieve dienst.

De minister bepaalt de wijze waarop deze maatregel wordt toegepast.

Art. 318.De aanvraag tot cumulatie wordt schriftelijk ingediend bij de hiërarchische meerdere van ten minste rang A3 door middel van een modelformulier dat door de dienst belast met HRM wordt verstrekt.

De voormelde hiërarchische meerdere geeft een gemotiveerd advies in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien alvorens het dossier door te sturen naar de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

Art. 319.De toestemming wordt verleend of geweigerd door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal voor de ambtenaren van ten hoogste rang A4 en door de functioneel bevoegde Minister voor de leidende ambtenaren.

Art. 320.De ambtenaar wordt binnen dertig dagen na datum van zijn aanvraag in kennis gesteld van de beslissing.

Art. 321.De toestemming kan worden herroepen door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

TITEL 12. - DE INSCHAKELING VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP

Art. 322.§ 1. Het Parkeeragentschap moet een aantal gehandicapte personen tewerkstellen dat gelijk is aan twee percent van de personeelsformatie. § 2. Voor de toepassing van deze titel, wordt verstaan onder "erkenningsinstellingen" de vier volgende instellingen: 1° het "Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées", in het kort A.W.I.P.H.; 2° de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor personen met een handicap (Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung);3° het "Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap", voorheen het "Vlaams Fonds voor Personen met een Handicap" 4° de Brusselse Franstalige dienst voor mindervaliden.5° de persoon die in het bezit is van een attest afgeleverd door de Algemene Directie Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen. § 3. De betrekkingen die voor gehandicapte personen bestemd zijn, kunnen bekleed worden door kandidaten die bij hun aanwerving ten minste één van de volgende voorwaarden vervullen: 1° ingeschreven zijn bij één van de erkenningsinstellingen bedoeld in § 2 of het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot tegemoetkoming vanwege één van deze instellingen en één van deze instellingen in kennis te hebben gesteld van elke beslissing betreffende maatregelen inzake hulp of sociale integratie of inschakeling in het arbeidsproces, die door de federale of gemeenschapsoverheid is genomen;2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en een attest overleggen van het Fonds voor Arbeidsongevallen of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;3° door een beroepsziekte zijn getroffen en een attest voorleggen van het Fonds voor Beroepsziekten of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;4° het slachtoffer zijn geweest van een gemeenrechtelijk ongeval en een door de griffie van de rechtbank afgeven afschrift van het vonnis overleggen waarbij een handicap of een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;5° het slachtoffer zijn geweest van een thuisongeval en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling overleggen waarbij een vaste ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd; een inkomensvervangende of integratietegemoetkoming genieten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan de gehandicapten.

Art. 323.De gehandicapte persoon heeft de mogelijkheid om deel te nemen aan een vergelijkend wervingsexamen bedoeld in artikel 21 en volgende van het hoofdstuk Werving van dit besluit. Hij kan, bij deze gelegenheid, vragen om een behoorlijke inrichting tijdens zijn deelname aan de proeven.

Voor elk vergelijkend wervingsexamen, worden, buiten de lijsten bedoeld in het hoofdstuk betreffende de werving, bijzondere lijsten van de geslaagde gehandicapte personen aangelegd. Deze laatsten worden er slechts in opgenomen op hun vraag en voor zover ze een attest hebben voorgelegd dat hen de hoedanigheid van gehandicapte persoon in de zin van artikel 322 § 3 verleent.

De gehandicapte personen opgenomen in de bijzondere lijst bedoeld in het eerste lid behouden hun rangschikking zonder tijdsbeperking.

Onverminderd de bepalingen van voorgaand artikel, zijn de regels betreffende de in dit besluit bedoelde werving van toepassing op de selectie en werving van gehandicapte personen.

Als het percentage dat bepaald is in artikel 322 § 3 van dit besluit niet bereikt is, kan de minister of zijn afgevaardigde bij de aanwerving voorrang geven aan personen met een handicap die laureaat zijn.

Art. 324.§ 1. De modaliteiten van de examens voor overgang tot een hoger niveau en van de vormingen ter voorbereiding op een bevordering zijn aangepast aan de beperkingen opgelegd door de handicaps. § 2. In geval van verandering van betrekking kan het advies van de arbeidsgeneesheer vereist worden om de bekwaamheid van de gehandicapte persoon tot het bekleden van de nieuwe betrekking na te gaan. § 3. De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal kunnen in samenwerking met de erkenningsinstellingen bedoeld in 339, § 2, het onthaal, de vorming en de inschakeling in het arbeidsproces van de gehandicapte personen organiseren.

BOEK 2. - DE BEZOLDIGINGSREGELING TITEL I. - DE WEDDE HOOFDSTUK I. - De weddenschalen

Art. 325.Iedere weddenschaal wordt aangeduid met een letter gevolgd door drie cijfers.

De letter duidt het niveau aan, het eerste cijfer de rang, het tweede de graad overeenstemmend met een bijzondere kwalificatie in dezelfde rang, het derde de code van de weddenschaal.

Het cijfer nul betekent dat de code niet bepaald is.

Art. 326.Aan de graden die de ambtenaren kunnen bekleden, zijn de volgende schalen verbonden :

NIVEAU A

NIVEAU A

directeur général

A500

directeur-generaal

A500

directeur général adjoint

A410

adjunct-directeur-generaal

A410

directeur-chef de service

A400

directeur-hoofd van dienst

A400

ingénieur directeur

A310

ingenieur-directeur

A310

Directeur

A300

directeur

A300

premier ingénieur

A220

eerste ingenieur

A220

premier attaché

A210

eerste attaché

A210

A200

A200

Ingénieur

A113

ingenieur

A113

A112

A112

A111

A111

Attaché

A103

attaché

A103

A102

A102

A101

A101

NIVEAU B

NIVEAU B

assistant principal

B200

eerste assistent

B200

Assistant

B103

assistent

B103

B102

B102

B101

B101

NIVEAU C

NIVEAU C

adjoint principal

C200

eerste adjunct

C200

adjoint

C103

adjunct

C103

C102

C102

C101

C101

NIVEAU D

NIVEAU D

commis principal

D200

eerste klerk

D200

commis

D103

klerk

D103

D102

D102

D101

D101

NIVEAU E

NIVEAU E

préposé principal

E200

eerste beambte

E200

préposé

E103

beambte

E103

E102

E102

E101

E101


Art. 327.De weddenschalen die gelden in het Parkeeragentschap zijn opgenomen in bijlage I van dit besluit.

De bedragen van de weddenschaal volgen de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen bedoeld in artikel 28 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes.

Art. 328.De tussentijdse verhogingen worden toegekend op grond van de geldelijke anciënniteit, conform de artikelen 411 en 412.

Art. 329.De eerste attachés die een expertbetrekking of een kaderbetrekking bekleden, genieten de weddenschaal A200.

Zij die een expertbetrekking van hoog niveau bekleden, genieten de weddenschaal A210.

Art. 330.Onverminderd artikel 140 genieten de titularissen van de graad van directeur, die voldoen aan de voorwaarden inzake evaluatie en vorming bedoeld in artikelen 81, § 2, eerste lid en 278, derde lid, en die minstens negen jaar anciënniteit tellen in de graad A3 of hoger, de weddenschaal A310.

Art. 331.De ambtenaren van wie het mandaat, na een mandaatperiode die vijf opeenvolgende jaren overschrijdt, verstreken is, genieten respectievelijk de weddeschaal A400, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een graad van rang A5 of A4+ en de weddeschaal A310, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een graad van rang A4.

De ambtenaren bedoeld in het eerste lid van wie het mandaat, na een mandaatperiode die tien opeenvolgende jaren overschrijdt, verstreken is, blijven hun weddeschaal genieten.

De eerste twee leden van dit besluit zijn niet van toepassing als het mandaat verstrijkt ten gevolge van een terugzetting in graad.

De mandaatperiodes waarvoor een negatieve evaluatie werd bekomen, komen niet in aanmerking voor de berekening bedoeld in de eerste twee leden van dit artikel. HOOFDSTUK 2. - De vaststelling van de wedde van de ambtenaar Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 332.Onverminderd de tegengestelde reglementaire bepalingen, wordt de wedde van elke ambtenaar vastgesteld in een van de schalen van zijn graad.

Art. 333.Bij wijziging van het geldelijk statuut van een graad, wordt de eraan verbonden wedde opnieuw vastgesteld alsof het nieuwe geldelijk statuut altijd had bestaan.

Indien de gewijzigde wedde lager ligt dan degene die de ambtenaar genoot in zijn graad bij de inwerkingtreding van het wijzigende besluit, behoudt hij zijn hoogste wedde tot hij een op zijn minst daaraan gelijke wedde heeft.

Art. 334.De vaste ambtenaar die werd bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij zou hebben genoten in zijn vorige graad.

Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot niveau B of C en de schaal van zijn nieuwe graad tot niveau A behoort, bekomt de ambtenaar in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die 1.000 EUR hoger ligt dan die welke hij zou genoten hebben in zijn vorige graad.

De toepassing van deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger ligt dan de maximumwedde hetzij van de schaal van zijn nieuwe graad, hetzij van de schaal van zijn vorige graad als deze hoger is.

Art. 335.De wedde wordt betaald na vervallen termijn.

De ambtenaar ontvangt zijn wedde uiterlijk de laatste werkdag van de maand, met uitzondering van zijn wedde van december die hij ontvangt uiterlijk de eerste werkdag van de maand januari van het volgende jaar. Afdeling 2. - De berekening van de wedde

Art. 336.De maandwedde is gelijk aan 1/12 van de jaarwedde.

Art. 337.Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar op een andere datum dan de eerste van de maand wordt benoemd in een nieuwe graad die geen basisgraad is bedoeld in artikel 428, tweede lid, wordt de wedde van de lopende maand niet aangepast.

Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar overlijdt of op rust gesteld wordt, blijft de wedde van de lopende maand verschuldigd.

Art. 338.Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt de wedde voor volledige prestaties vermenigvuldigd met de volgende breuk : het percentage van de prestaties x het aantal gepresteerde werkdagen het aantal te presteren werkdagen op basis van het werkschema Het aantal gepresteerde of te presteren werkdagen is gelijk aan het aantal gepresteerde of te presteren uren gedeeld door 7,6.

Wordt verstaan onder : a) " werkdag " : elke dag, de feestdag inbegrepen, met uitzondering van de zaterdag en de zondag;b) " gepresteerde werkdag " : elke dag waarvoor een verloning verschuldigd is;c) " werkschema " : het aantal te presteren werkdagen in een maand. HOOFDSTUK 3. - De gewaarborgde bezoldiging; de haard- of standplaatsvergoeding, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 339.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : « volledige prestaties", de prestaties zoals bepaald in artikel 402. Afdeling 2. - De gewaarborgde bezoldiging

Art. 340.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder "bezoldiging" de wedde vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage.

De kinderbijslagen en de maandelijkse supplementen daarvan komen niet in aanmerking voor de vaststelling van de bezoldiging. § 2. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging van de ambtenaar die 21 jaar oud is, bedraagt nooit, voor volledige prestaties, minder dan : - 13.234,20 EUR, indien de betrokkene, wat betreft de sociale zekerheid, enkel onderworpen is aan de regeling inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering sector geneeskundige verzorging; - 12.478,10 EUR, in de andere gevallen. § 3. Het verschil tussen de in § 2 bedoelde jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging en de bezoldiging waarop de ambtenaar normaal zou recht hebben, wordt hem toegekend in de vorm van een weddebijslag en in zijn wedde opgenomen. § 4. Wanneer de ambtenaar onvolledige prestaties verricht dan wordt hem de overeenkomstig § 3 vastgestelde wedde slechts toegekend naar rata van die prestaties. § 5. De jaarlijkse gewaarborgde bezoldiging wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. Afdeling 3. - De haard- of standplaatstoelage

Art. 341.§ 1. In het geval dat de jaarwedde, vastgesteld voor volledige prestaties van een ambtenaar, de in § 5 vermelde bedragen niet overschrijdt : 1° heeft recht op een haardtoelage : de gehuwde ambtenaar of de ambtenaar die samenleeft tenzij de toelage toegekend wordt aan zijn echtgenoot of aan de persoon met wie hij samenleeft; de alleenstaande ambtenaar van wie één of meer kinderen deeluitmaken van het gezin die recht geven op kinderbijslag; 2° heeft recht op een standplaatstoelage, de niet in 1° bedoelde ambtenaar. § 2. In het geval dat de twee echtgenoten of de twee personen die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage of de standplaatstoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene van de twee aan wie de toelage zal uitbetaald worden.

De uitbetaling van deze toelage wordt afhankelijk gesteld van een verklaring op erewoord die door de ambtenaar wordt opgesteld volgens het door het HRM vastgesteld model. § 3. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar die geen haardtoelage krijgt. § 4. De in disponibiliteit gestelde ambtenaar genieten noch de haardtoelage, noch de standplaatstoelage. § 5. Het jaarlijks bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt : 1° wedden die 16.099,84 EUR niet te boven gaan : - haardtoelage : 719,89 EUR; - standplaatstoelage : 359,95 EUR; 2° wedden die hoger liggen dan 16.099,84 EUR doch 18.329,27 EUR niet te boven gaan : - haardtoelage : 359,95 EUR; - standplaatstoelage : 179,98 EUR. De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 16.099,84 EUR te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke het zou bekomen indien zijn wedde gelijk zou zijn aan dit bedrag. In voorkomend geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.

De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde 18.329,27 EUR te boven gaat, mag niet kleiner zijn dan die welke het zou bekomen ware zijn wedde gelijk aan dit bedrag. Bij voorkomen geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.

Onder bezoldiging moet in dit geval worden verstaan het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of de volledige of gedeeltelijke standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor de samenstelling van het overlevingspensioen. § 6. De haard- of standplaatstoelage en de grenswedden vastgesteld voor de toekenning ervan worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. § 7. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar met onvolledige dienstprestaties, naar rata van die prestaties. § 8. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt betaald tezelfdertijd als de wedde van de maand waarop zij betrekking heeft.

Zij wordt betaald in dezelfde mate en volgens dezelfde modaliteiten als de wedde wanneer deze voor geen volledige maand verschuldigd is.

Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet dat het recht op de haard- of standplaatstoelage wijzigt, zoals bepaald is bij §§ 1 tot 4 van dit artikel, wordt het voordeligste stelsel voor de volle maand toegepast. Afdeling 4. - Het vakantiegeld

Art. 342.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° "referentiejaar" : het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan;2° "jaarwedde": de wedde, het loon, de gewaarborgde bezoldiging of de daarmee gelijkgestelde vergoeding of toelage, de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage inbegrepen. § 2. De ambtenaren genieten ieder jaar een vakantiegeld waarvan het bedrag gelijk is aan 92 % van een twaalfde van de jaarlijkse wedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen welke verschuldigd is (zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar.

Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de beschouwde maand, wanneer de ambtenaar voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde ontvangen heeft. § 3. Voor volledige prestaties verricht gedurende het gehele referentiejaar, geniet de ambtenaar een volledig vakantiegeld. § 4. Wanneer de ambtenaar geen volledige prestaties heeft verricht gedurende het gehele referentiejaar, wordt het bedrag van het vakantiegeld als volgt vastgesteld : 1° een twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;2° een dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties niet een ganse maand beslaan. § 5. In afwijking van § 4, worden voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld in aanmerking genomen de perioden waarin de ambtenaar, tijdens het referentiejaar : 1° zijn functies heeft opgeschort wegens de verplichtingen die hem opgelegd zijn krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van her reservekader van de krijgsmacht;2° met ouderschapsverlof was;3° afwezig geweest is ingevolge een verlof of een arbeidsonderbreking zoals vermeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de arbeidstijd. § 6. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke voorafgaat aan die waarop de ambtenaar die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde : uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop de ambtenaar de inrichting heeft verlaten waarin hij zijn studie heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst werd beëindigd. De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. § 7. Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van die verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.

Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.

Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.

Voor de toepassing van voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.

Voor de toepassing van voorgaande leden is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mede te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.

Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen. § 8. Het vakantiegeld wordt uitbetaald tijdens de maand mei van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend.

In afwijking van de in de vorige lid omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop de ambtenaar de leeftijdsgrens bereikt, of op de datum van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het percentage en de eventuele inhouding die op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die de ambtenaar op die datum geniet.

Wanneer hij op die datum geen wedde of een verminderde wedde geniet wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zouden geweest zijn. § 9. Op het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 % uitgevoerd. Afdeling 5. - De eindejaarstoelage

Art. 343.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° "bezoldiging", iedere wedde, loon of in plaats daarvan gestelde vergoeding, zonder rekening te houden met de vermeerderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen;2° "beloning", de bezoldiging zoals deze bedoeld is in 1°, eventueel vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage;3° "brutobeloning", de beloning zoals deze bedoeld is in 2°, rekening gehouden met vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;4° "referentieperiode" : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar. § 2. De ambtenaren genieten een eindejaarstoelage onder de voorwaarden en volgens de regelen die in deze afdeling worden bepaald. § 3. De belanghebbende bekomt het volledig genot van het bedrag van de in §§ 6 tot 9 bepaalde toelage, indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten tijdens de hele duur van de referentieperiode. § 4. Wanneer de betrokkene niet het volledig voordeel van de in § 3 bedoelde bezoldiging heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de bezoldiging die hij werkelijk heeft ontvangen. § 5. Wanneer de belanghebbende, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, tijdens de verwijzingsperiode : 1° met ouderschapsverlof was;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen hem opgelegd door de militiewetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen; worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledig voordeel van zijn bezoldiging heeft genoten. § 6. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte. § 7. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt als volgt berekend : 1° het bedrag van het forfaitair gedeelte wordt vastgesteld op 335,06 EUR.Dit bedrag is gekoppeld aan de schommelingen van spilindex 138,01 en wordt geïndexeerd op dezelfde wijze als de voor de maand oktober van het lopende jaar verschuldigde wedde 2° voor het wijzigbaar gedeelte : het wijzigbaar gedeelte bedraagt 2,5 pct.van de jaarlijkse brutobeloning die tot grondslag diende voor de berekening van de beloning aan de gerechtigde verschuldigd voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar. § 8. Wanneer de betrokkene het voordeel van zijn beloning niet heeft genoten voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar, komt voor de berekening van het wijzigbaar deel van de toelage die jaarlijkse brutobeloning in aanmerking welke voor de berekening van zijn beloning voor deze maand tot grondslag zou hebben gediend, indien deze laatste beloning verschuldigd was geweest. § 9.Voor de ambtenaar die geniet van een gewaarborgde bezoldiging overeenkomstig artikel 361 zal het bedrag van de gewaarborgde bezoldiging in aanmerking moeten genomen worden voor de berekening van het wijzigbaar deel van de eindejaarstoelage. § 10. Op de eindejaarstoelage worden de inhoudingen verricht welke zijn vastgesteld krachtens de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders behalve voor de gerechtigden die uitsluitend onderworpen zijn aan de regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sector geneeskundige verzorging. § 11. De eindejaarstoelage wordt uitbetaald tijdens de maand december van het in aanmerking genomen jaar.

TITEL 2. - DE TOELAGEN HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Art. 344.Het vervullen van prestaties die niet als normaal en inherent aan het ambt kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot het toekennen van een toelage.

Art. 345.In het geval van onderbreking van de ambtsuitoefening is de toelage slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de ambtenaar het recht op zijn wedde niet verliest.

Art. 346.Als de maandelijkse wedde niet volledig verschuldigd is, worden de toelagen bedoeld in het hoofdstuk II betreffende de toelagen verbonden met de loopbaan en in het hoofdstuk V betreffende de tweetaligheidstoelage, uitbetaald volgens de pro rata toegepast op de wedde.

Art. 347.Onverminderd de regels betreffende de administratieve en begrotingscontrole worden de toelagen door de Regering vastgesteld. HOOFDSTUK 2. - De toelagen verbonden met de loopbaan Afdeling 1. - De toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt

Art. 348.De ambtenaar die een hoger ambt onafgebroken waarneemt gedurende een periode van ten minste negentig dagen, krijgt een toelage die gelijk is aan het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar zou genieten in de graad van het hoger ambt en de bezoldiging die hij geniet in zijn effectieve graad.

De in het eerste lid bedoelde bezoldiging omvat de haard- of standplaatstoelage.

Deze toelage wordt retroactief toegekend tot de eerste dag waarop de ambtenaar de hogere functie effectief uitoefende.

Zolang hij voormelde functie bekleedt, heeft de ambtenaar recht op tussentijdse verhogingen volgens de bij artikel 345 vastgestelde regels.

De toelage wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. Afdeling 2. - De toelage aan sommige laureaten van

een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau

Art. 349.De ambtenaar die slaagt voor een vergelijkend overgangsexamen naar het hogere niveau en die na verloop van twee jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van dat examen, niet is benoemd tot de graad waarvoor hij heeft medegedongen, krijgt een jaarlijkse toelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : * 1.125 EUR voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau A; * 500 EUR voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau B; * 500 EUR voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau C; * 375 EUR voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau D. De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.

Art. 350.De toekenning van de toelage mag nooit tot gevolg hebben dat de bezoldiging van de ambtenaar hoger ligt dan die welke hij zou hebben bekomen als hij zou benoemd geworden zijn in de graad waarvoor hij heeft medegedongen.

Om deze bezoldiging te bepalen wordt met de haard- of standplaatstoelage en iedere andere toelage inherent aan het uitoefenen van het ambt rekening gehouden.

De ambtenaar die de bevordering weigert, waarop hij omwille van het slagen voor het vergelijkend examen aanspraak kan maken, verliest vanaf de dag van weigering het voordeel van de toelage voorzien in artikel 366. HOOFDSTUK 3. - De toelage verbonden aan de gepresteerde arbeid Afdeling 1. - De toelage voor overuren

Art. 351.Onder overuren dient te worden verstaan de prestaties verstrekt door een ambtenaar voltijds in dienst en die uitzonderlijk worden opgelegd op werkdagen tussen 21.00 uur en 06.00 uur en op zaterdag, zondag en feestdag.

Art. 352.Elk overuur wordt, bij voorrang, gecompenseerd door een verlof dat gelijk is aan : * 125 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 20.00 uur en 22.00 uur; * 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op zaterdag; * 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 22.00 uur en 07.30 uur; * 200 % van de geleverde bijkomende prestaties op zondag of feestdag.

Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend respectievelijk van 1,25/1850ste, 1,5/1850ste of 2/1850ste van de jaarlijkse brutobezoldiging per overuur.

Art. 353.De toelage voor overuren wordt alleen toegekend aan ambtenaren van niveau C, D en E die voltijds zijn tewerkgesteld.

Art. 354.De ambtenaar die uitzonderlijk buiten zijn dienstverplichtingen teruggeroepen wordt om deel te nemen aan een onvoorzien en dringend werk, ontvangt een toelage die gelijk is aan 4/1850e van de jaarlijkse brutobezoldiging. Deze toelage staat los van de betaling van de overuren.

Art. 355.De raad van bestuur beslist, op advies van de Inspecteur van financiën, of het opportuun is dat er bezoldigde overuren worden gepresteerd. Afdeling 2. - De toelage voor nacht-, zaterdag-, en zondagswerk

Art. 356.Er wordt een compensatieverlof of een toelage toegekend voor de prestaties geleverd tussen 22u00 en 6u00.

Art. 357.De nacht- en zondagprestaties geven, bij voorrang recht op een compensatieverlof.

Het compensatieverlof is gelijk aan : * zondagprestaties : 100 % van de geleverde prestaties; * Nachtprestaties : 25 % van de geleverde prestaties.

Het bedrag per uur prestatie van de toelage wordt vastgesteld op 1/1850ste van het salaris vermeerderd met de haard- of standplaatstoelage en/of de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.

Art. 358.De toelage voor nachtprestaties verricht op zaterdagen, zondagen en wettelijke of erkende feestdagen mag gecumuleerd worden met de toelagen voor zaterdag- en zondagprestaties.

De toelagen, bedoeld in deze afdeling, mogen niet gecumuleerd worden met de toelagen voor het presteren van overuren. De betrokken ambtenaar geniet van het gunstigste stelsel.

Art. 359.De toelage wordt maandelijks uitbetaald, na het vervallen van de termijn. Het uurgedeelte van het maandelijks totaal van de prestaties wordt naar boven afgerond als het gelijk is aan of meer dan dertig minuten bedraagt. Het wordt genegeerd indien het minder bedraagt. Afdeling 3. - De toelage voor ongezonde, hinderlijke of lastige werken

of werken die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproepen bij de personeelsleden die ermee belast zijn

Art. 360.Aan de ambtenaren die belast zijn met ongezonde, hinderlijke of lastig werk of werk die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproept bij de personeelsleden die ermee belast zijn wordt een forfaitaire uurtoelage van 2,50 EUR toegekend, gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01.

De raad van bestuur stelt na advies van de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk met de instemming van de minister van Begroting de lijst met werken vast die recht geven op de toelage bedoeld in het eerste lid. Afdeling 4. - De toelage voor wachtdienst

Art. 361.Een compensatieverlof of een wachttoelage wordt toegekend aan de ambtenaar die, in het kader van een georganiseerd wachtsysteem, buiten zijn prestaties oproepbaar dient te zijn met het oog op het vervullen van eventuele prestaties.

Hiervan worden uitgesloten, de ambtenaren die effectief in het genot zijn van een dienstwoning of die een huisvestingstoelage of een toelage voor huisbewaarders genieten.

Het compensatieverlof bedraagt 8 uren voor een wachtdienstperiode van 7 opeenvolgende dagen.

In functie van de werkorganisatie eigen aan de instelling, kan de functioneel bevoegde minister of zijn afgevaardigde een gunstiger regime inzake het compensatieverlof toekennen. HOOFDSTUK 4. - De toelagen aan de rekenplichtigen

Art. 362.§ 1. Aan de rekenplichtigen van de ontvangsten en de beheerders van de voorschotten of aan hun plaatsvervangers, wordt een forfaitaire jaartoelage toegekend van 900 EUR. De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. § 2. De toelage is niet verschuldigd als de rekenplichtige geschorst is. § 3. De toelage wordt aan de plaatsvervangend rekenplichtige of aan de plaatsvervangend beheerders van de voorschotten toegekend naar rato van de periode waarin hij zijn functie daadwerkelijk vervult § 4. De toelage is niet verschuldigd indien de verschillende rekeningen waarvoor de rekenplichtige of de plaatsvervangend beheerder van de voorschotten verantwoordelijk is, niet het bedrag van 30.000 EUR per jaar bereiken. HOOFDSTUK 5. - De tweetaligheidstoelage

Art. 363.§ 1 Een premie voor tweetaligheid wordt toegekend aan de ambtenaren die voor een examencommissie samengesteld door SELOR het bewijs hebben geleverd dat zij een schriftelijke en/of mondelinge kennis hebben van de tweede taal.

Deze schriftelijke en/of mondelinge kennis wordt bepaald bij het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966. § 2. Het jaarbedrag van de toelage verschilt naargelang het aan de ambtenaar afgeleverde taalgetuigschrift; het bedrag wordt vastgesteld op basis van de examens bedoeld in het voormeld koninklijk besluit van 8 maart 2001: - de ambtenaren die na 24 januari 2012, slagen voor de proeven die SELOR organiseert op basis van artikel 10 van dit besluit, zullen op basis van dit welslagen definitief de tweetaligheidstoelage bekomen voor de elementaire mondelinge kennis van de andere taal (jaartoelage van 600 EUR). - de ambtenaren die na 24 januari 2012 slagen voor deproeven die SELOR organiseert op basis van : * de combinatie van artikel 8 en artikel 10, of * artikel 9, § 2, tweede lid, van dit besluit, zullen op basis van dit welslagen definitief de tweetaligheidstoelage bekomen voor de elementaire mondelinge en schriftelijke kennis van de andere taal (jaartoelage van 2.400 EUR). - de ambtenaren die na 24 januari 2012, slagen voor de proeven die SELOR organiseert op basis van artikel 12 van dit besluit, zullen op basis van dit welslagen definitief de tweetaligheidstoelage bekomen voor de elementaire mondelinge en schriftelijke kennis van de andere taal (jaartoelage van 3.200 EUR).

De verschillende toelagen kunnen niet gecumuleerd worden

Art. 364.De ambtenaren, die geslaagd zijn voor het in artikel 7 van voormeld koninklijk besluit van 8 maart 2001 bedoelde examen, bekomen een tweetaligheidstoelage volgens hun niveau.

Het jaarbedrag van de tweetaligheidspremie bedoeld wordt vastgesteld als volgt : - niveau A, vanaf rang A3: 3200€ ; - niveau A, rangen A1 en A2 : 2400€ ; - niveau B : 1600€ ; - niveau C : 1500€ ; - niveau D : 1000€ ; - niveau E : 750€.

Art. 365.De tweetaligheidspremies worden maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij zijn gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01. HOOFDSTUK 6. - De premies toegekend in toepassing van de stelsels van loopbaanonderbreking en van arbeidsherverdeling

Art. 366.De ambtenaren in loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 168 van dit besluit, ontvangen tijdens hun verlof een toelage waarvan het bedrag is vastgesteld door het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, evenals door elke bepaling die het zou wijzigen of vervangen.

Art. 367.De ambtenaren die gebruik maken van het recht bedoeld bij artikel 173 genieten een weddebijslag van 80,57 EUR per maand die volledig deel uitmaakt van de wedde. Dit bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 117,19.

Art. 368.De ambtenaren die gebruik maken van het recht bedoeld bij artikel 177 bekomen een niet-geïndexeerde maandelijkse premie van 295,99 EUR HOOFDSTUK 7. - Toelagen voor opleiders

Art. 369.§ 1. Een forfaitaire vergoeding van 30 EUR per halve dag van ten minste drie uren voorbereiding wordt toegekend aan de ambtenaar van de instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die aanvaardt een vorming te geven aan de ambtenaren van zijn instelling.

Een forfaitaire vergoeding van 30 EUR per halve dag van ten minste drie uren vormingswerk wordt toegekend aan de ambtenaar van de instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die aanvaardt een vorming te geven aan de ambtenaren van zijn instelling.

In afwijking van het tweede lid van dit artikel kunnen de Directeur-generaal en de Adjunct-directeur-generaal een forfaitaire toelage van 10 EUR toekennen per vormingsuur als de vorming wordt gegeven in tijdsbestekken van minder dan drie uur.

De toelage bedoeld in het eerste en tweede lid van deze paragraaf wordt eveneens toegekend aan de ambtenaren van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor zover dat de inhoud beantwoordt aan een gemeenschappelijke behoefte bepaald door de dienst belast met de vorming in het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en door de dienst belast met de vorming in een instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Het maximumbedrag van de vergoeding toegekend per ambtenaar bedraagt 1.200 EUR per jaar.

De bedragen bedoeld in deze paragraaf zijn gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. § 2. De modaliteiten van de organisatie van de vorming (nl. de doelstellingen, de inhoud, het documentatiemateriaal, de voorbereidingsfase, de doelgroep, de data en de duur) worden in overleg geregeld door de opleider en de dienst belast met de vorming in een instelling. Zij zijn onderworpen aan de goedkeuring van de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal van de instelling.

De opleider voorziet de deelnemers van het documentatiemateriaal (syllabus en dergelijke).

De vorming wordt geëvalueerd zowel door de Directie belast met het Human Resources Management en de vorming als door de ambtenaren die de vorming genieten en door de opleider zelf. HOOFDSTUK 8. - De mandaatpremie

Art. 370.§ 1. De ambtenaar die houder is van een mandaat, ontvangt een mandaatpremie waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan : 1° voor de ambtenaren van rang A5 en A4+ : 3.000 EUR; 2° voor de ambtenaren van rang A4 : 2.000 EUR. De mandaatpremie wordt maandelijks uitbetaald onder dezelfde voorwaarden als de wedde. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01. § 2. Op voorstel van raad van bestuur bepaalt de Regering voor ieder kalenderjaar doelstellingen die gemeenschappelijk zijn voor het geheel van de instelling. Deze doelstellingen betreffen zowel de interne als de externe werking van het Parkeeragentschap.

Bij het bereiken van de doelstellingen bedoeld in het eerste lid kan de mandaatpremie worden verdubbeld voor alle mandaathouders gezamenlijk, bij beslissing van de Regering.

Hiertoe rapporteert de directieraad via de functioneel bevoegde minister aan de Regering over de mate waarin en de wijze waarop de doelstellingen van het verlopen kalenderjaar zijn bereikt voor het geheel van de instelling.

In het geval van een positieve beslissing van de Regering, wordt de verdubbeling van de premie aan de mandaathouders in éénmaal betaald binnen de drie maanden na de beslissing van de Regering. HOOFDSTUK 9. - De ingenieurstoelage

Art. 371.§ 1. Er wordt aan de ambtenaren, titularis van de graad van ingenieur, eerste ingenieur of ingenieur-directeur, alsook aan de ambtenaren van rang A4 tot A7, die titularis zijn van een diploma van burgerlijk, landbouwkundig of voor de scheikunde en de landbouwindustrieën ingenieur, en ingenieurstoelage toegekend voor zover zij de specifieke functie van ingenieur uitoefenen zoals voorzien in hun functiebeschrijving..

Deze premie wordt eveneens toegekend aan de ambtenaren die titularis zijn van de graden van wetenschappelijk attaché, eerste wetenschappelijk attaché en wetenschappelijk directeur, dragers van een van die diploma's voor zover die een voorwaarde vormt voor de aanwerving en voor zover zij de specifieke functie uitoefenen in verband met deze diploma's zoals voorzien in hun functiebeschrijving. § 2. Het jaarlijks forfaitair bedrag van de ingenieurstoelage wordt vastgesteld op 3.500 EUR. De ingenieurstoelage wordt maandelijks en op dezelfde voorwaarden als de wedde uitbetaald. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01. § 3. De ingenieurstoelage kan niet worden gecumuleerd met het bij overgangsmaatregel toegekende geldelijk voordeel voorzien bij het koninklijk besluit van 14 januari 1969 betreffende de productiviteitspremie ten gunste van de burgerlijk ingenieurs bij het Ministerie van Openbare Werken. HOOFDSTUK 1 0. - De projecttoelagen

Art. 372.§ 1. Er wordt een projecttoelage toegekend aan de ambtenaren belast met het ontwikkelen van tijdelijke projecten met een strategisch en transversaal karakter.

Kunnen deze toelage genieten de ambtenaren titularis van een graad van ten hoogste rang A2, die een evaluatie "gunstig " hebben bekomen.

De duur van het project bedraagt maximum twee jaar. Tot een verlenging van deze periode kan beslist worden door de raad van bestuur, na een evaluatie van het project, in overleg tussen de functioneel bevoegde Minister en de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.

De toelage is slechts verschuldigd als er zich geen onderbreking van de ambtsvervulling van meer dan dertig opeenvolgende werkdagen heeft voorgedaan, met uitzondering van het jaarlijks vakantieverlof en het verlof toegestaan in het kader van de moederschapsbescherming. § 2. De directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal bereiden een projectdossier voor in overleg met raad van bestuur voor de instellingen van categorie B en leggen het hem of haar vervolgens ter goedkeuring voor.

Het dossier bevat minstens de volgende gegevens : 1. de beschrijving van het project;2. het strategisch en transversaal karakter van het project;3. de duur van het project;4. de nagestreefde doelstellingen;5. de verdeling van de taken onder de projectleider en de projectleden en de omvang van ieders prestatie;6. de evaluatieregels van het project. De raad van bestuur duidt de projectleiders en projectleden aan. Hij of zij kan ten alle tijde een einde stellen aan een project of aan de deelname van een projectleider of projectlid. Hij of zij kan ook overgaan tot de vervanging van een van hen.

De aanduiding van een ambtenaar als projectleider veronderstelt de voltijdse uitoefening van de functie.

De aanduiding van een ambtenaar als projectlid veronderstelt minstens de halftijdse uitoefening van de functie. § 3. Het jaarlijks bedrag van de projecttoelage is als volgt vastgesteld: - 3500 of 5500 EUR voor de projectleider; - 2500 EUR voor het projectlid.

In functie van de belangrijkheid van het project bepaalt de raad van bestuur het bedrag van de projecttoelage van de projectleider.

De projecttoelage wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald tot op het einde van het project. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01. HOOFDSTUK 1 1. - Levensduurtepremie

Art. 373.§ 1er Een levensduurtepremie wordt maandelijks toegekend aan de ambtenaren die in het bevolkingsregister van een van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn ingeschreven. § 2. De levensduurtepremie bedraagt 46,38 EUR per maand. Deze premie wordt maandelijks betaald onder dezelfde voorwaarden als de wedde.

Deze premie wordt niet geïndexeerd. § 3. Voor ambtenaar die zijn of haar domicilie wijzigt wordt de levensduurtepremie uitbetaald vanaf de maand die volgt op de datum van inschrijving van de ambtenaar in het bevolkingsregister van één van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor zover deze datum na 1 juli 2012 valt. § 4. De toekenning van de levensduurtepremie eindigt op de eerste dag van de maand die volgt op de schrapping van de ambtenaar uit het bevolkingsregister één van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, behalve indien hij is ingeschreven in de bevolkingsregisters van een andere gemeente van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest De ambtenaar brengt de directie Personeelsbeheer onmiddellijk op de hoogte van elke domiciliewijziging die een impact heeft op zijn of haar recht op het verkrijgen van de levensduurtepremie.

TITEL 3. - DE VERGOEDINGEN HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Art. 374.Een vergoeding wordt toegekend aan de ambtenaar die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet als normaal of inherent aan het ambt kunnen worden beschouwd.

Art. 375.Wanneer de situatie die aanleiding geeft tot het toekennen van een vergoeding onderhevig is aan herhaling, kan een forfaitair bedrag worden vastgesteld.

Art. 376.In geval van onderbreking van de uitoefening van zijn ambt wordt de uitbetaling van de vergoeding opgeschort voor zover de lasten niet meer worden gedragen. HOOFDSTUK 2. - De vergoedingen voor reiskosten Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 377.Onverminderd de artikelen 397 tot 400 heeft de ambtenaar recht op de terugbetaling van de kosten verbonden aan dienstreizen.

Elke reis vereist de toestemming van de de directieraad.

De toestemming kan algemeen zijn, inzonderheid ingeval de betrokkenen regelmatig moeten reizen.

Art. 378.Behalve wanneer het belang van de dienst het vereist, gebeurt elke dienstreis met het goedkoopste vervoermiddel.

Art. 379.De directieraad vermindert de terugbetaling indien hij of zij meent dat de kosten overdreven zijn of de reizen hadden kunnen worden vermeden. Afdeling 2. - Het gebruik van het openbaar vervoer

Art. 380.De onkosten van een reis met het openbaar vervoer worden terugbetaald volgens de officiële tarieven.

Art. 381.De ambtenaren ontvangen hetzij een reisorder in te ruilen voor een gewoon ticket, hetzij een terugbetaling in ruil voor het vervoersbewijs.

Art. 382.Als het vertrekstation gelegen is in de werkelijke woonplaats van de betrokkene en deze niet overeenstemt met zijn administratieve standplaats mag dit niet leiden tot bijkomende lasten.

De eventuele toeslag van de reis is voor rekening van de betrokkene.

Art. 383.Voor zijn dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geniet de ambtenaar een vrij abonnement op het vervoersnet van de M.I.V.B. Afdeling 3. - Het gebruik van het eigen voertuig

Art. 384.De machtigingen om de eigen wagen in het kader van de dienstnoodwendigheden te gebruiken worden gegeven door de raad van bestuur, binnen de kredieten van zijn begrotingsafdeling en op gunstig advies van de Inspectie van Financiën.

Zij zijn slechts geldig tot 31 december van elk jaar.

De raad van bestuur besluit bepaalt eveneens het maximum jaarlijks kilometeraantal dat wordt toegestaan. Dit aantal kan per dienst worden vastgesteld.

Art. 385.Behoudens uitdrukkelijke machtiging mag de ambtenaar geen dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in rekening brengen.

In voorkomend geval wordt in de machtiging van raad van bestuur een maximum aantal kilometers bepaald.

Art. 386.De kilometervergoeding wordt vastgesteld op 0,2636 EUR per kilometer ongeacht het belastbaar vermogen van het voertuig dat in aanmerking komt voor vergoeding.

Het bedrag kan worden herzien door de minister.

Deze kilometervergoeding dekt alle kosten van het gebruik van het eigen voertuig, behalve de kosten van een all-riskverzekering die de instelling ten laste neemt.

Art. 387.Een ambtenaar die van de fiets gebruik maakt voor de behoeften van de dienst op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of daarbuiten kan aanspraak maken op een vergoeding volgens de in artikelen 397 en 398 bepaalde regeling.

Art. 388.De ambtenaren die zich verplaatsen met hun gebruikelijke woonplaats als vertrek- of aankomstpunt, kunnen geen vergoeding bekomen die hoger ligt dan die welke hen verschuldigd zou zijn indien zij hun administratieve standplaats als vertrek- of aankomstpunt zouden nemen.

Art. 389.De vergoedingen worden vereffend op overlegging van een aangifte op erewoord met een overzicht van het aantal voor de dienst afgelegde kilometers. HOOFDSTUK 3. - De vergoeding voor verblijfkosten

Art. 390.Er wordt aan de ambtenaren die dienstreizen moeten maken een dagelijkse forfaitaire vergoeding van hun verblijfkosten toegekend.

Art. 391.De vergoeding voor verblijfkosten in het binnenland wordt vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de personeelsleden van de Ministeries en elk ander besluit die het mocht wijzigen.

Art. 392.De vergoeding bedoeld in artikel 406 wordt niet toegekend voor reizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Niettemin kan in uitzonderlijke gevallen de raad van bestuur een bijzonder forfaitair stelsel invoeren.

Art. 393.De ambtenaren die worden afgevaardigd om deel te nemen aan internationale conferenties in het binnenland hebben recht op terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.

Art. 394.Het verblijf in het buitenland geeft aanleiding tot de terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.

De raad van bestuur is evenwel gemachtigd de dagelijkse forfaitaire bedragen vast te stellen voor de officiële reizen in sommige landen.

Art. 395.De raad van bestuur regelt de bijzondere situaties die met name ontstaan als gevolg van de uitoefening van een reizende functie of als gevolg van detachering.

Art. 396.Onverminderd de eventuele toepassing van tuchtmaatregelen, kan de raad van bestuur de verblijfsvergoeding weigeren indien hij of zij vaststelt dat de rechthebbenden misbruik maken van de rechten die hen bij dit besluit worden toegekend. HOOFDSTUK 4. - De vergoeding voor vervoerkosten op de weg van en naar het werk Afdeling 1. - De vergoeding voor het gebruik

van de fiets op de weg van en naar het werk

Art. 397.De ambtenaar die zich per fiets verplaatst om zich van zijn woonplaats naar zijn werk te begeven, heeft recht op een vergoeding van zijn kosten.

De vergoeding wordt toegekend aan de ambtenaar die minstens vijf keer per maand gebruik maakt van zijn fiets op de weg van en naar het werk.

Art. 398.De vergoeding wordt forfaitair vastgesteld. Deze kan niet lager liggen dan 0,21 € per kilometer.

Zij wordt berekend volgens de kortste of de veiligste weg tussen zijn woonplaats en zijn administratieve standplaats.

Art. 399.De vergoeding wordt uitbetaald op overlegging van een aangifte op erewoord gestaafd met een driemaandelijks overzicht.

De directieraad oefent toezicht uit op de aangiften. Afdeling 2. - De vergoeding voor het gebruik van het gemeenschappelijk

openbaar vervoer op de weg van en naar het werk

Art. 400.§ 1. De ambtenaar die van een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel per spoor gebruik maakt, al dan niet in combinatie met andere gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen, om zich regelmatig te verplaatsen tussen de verblijfplaats en de werkplaats, geniet een tegemoetkoming in de abonnementskosten. § 2. De tegemoetkoming ten laste van het Parkeeragentschap wordt geregeld door overeenkomsten gesloten tussen de verschillende federale en gewestelijke maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, enerzijds en de minister of zijn afgevaardigde, anderzijds.

In het kader van deze overeenkomst bedraagt het percentage van de tegemoetkoming door het Parkeeragentschap minstens 56 % van de prijs van het met het sociaal abonnement gelijkgestelde treinkaartje, op basis van een in gemeen overleg vastgestelde tabel. § 3. Voor het stads- en streekvervoer georganiseerd door de gewestelijke maatschappijen voor openbaar vervoer wordt de tegemoetkoming in de prijs van het abonnement vastgesteld overeenkomstig § 2 van dit artikel. HOOFDSTUK 5. - Vergoeding van de begrafeniskosten bij overlijden van een ambtenaar

Art. 401.§ 1. Een vergoeding wegens begrafeniskosten wordt toegekend indien de uitkering voor begrafeniskosten bepaald bij het artikel 61 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, niet kan worden toegekend en wanneer de overleden ambtenaar zich in een der volgende standen bevond : - in dienstactiviteit; - in disponibiliteit wegens ziekte; - in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst; - op non-activiteit in het kader van een verlof om persoonlijke redenen. § 2. In geval van overlijden van een in § 1 bedoelde persoon wordt ten bate van zijn niet uit de echt gescheiden noch van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft, of bij diens ontstentenis van zijn erfgenamen in rechte lijn, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding uitgekeerd die overeenstemt met het maandelijks bedrag van de laatste brutoactiviteitsbezoldiging van de ambtenaar. Deze bezoldiging omvat, in voorkomend geval, de toelagen die het karakter van een toebehoren van de wedde hebben.

Voor ambtenaren in disponibiliteit wordt de laatste bruto-activiteitsbezoldiging, zo nodig: a) aangepast aan de wijzigingen als gevolg van de schommelingen van het algemeen indexcijfer der kleinhandelsprijzen van het Rijk;b) herzien overeenkomstig artikel 327 van voormeld koninklijk besluit. De vergoeding mag het twaalfde niet overschrijden van het bedrag vastgesteld bij toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde leden van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. § 3. Bij ontstentenis van de in § 2 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd ten bate van elke natuurlijke of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen.

In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten zonder dat zij evenwel meer mag belopen dan het bedrag dat bij dit besluit is voorzien ten gunste van de echtgenoot of van de erfgenamen in rechte lijn bepaald. § 4. Wegens het gedrag van de gerechtigde ten opzichte van de overledene, kan de directieraad, in uitzonderingsgevallen, beslissen de vergoeding niet uit te keren of ze ten bate van een of meer gerechtigden uit te keren. § 5. De bij dit besluit bepaalde vergoeding mag met soortgelijke, krachtens andere bepalingen toegekende vergoedingen, slechts ten belope van het bij § 2 bedoelde bedrag worden gecumuleerd.

BOEK 3. - DE VASTSTELLING VAN DE ADMINISTRATIEVE EN GELDELIJKE ANCïENNITEIT TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN

Art. 402.Er dient te worden verstaan onder "volledige prestaties", de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt.

Art. 403.De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten als hij zich in een administratieve stand bevindt op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij ontstentenis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.

Art. 404.De anciënniteit wordt berekend per kalendermaand. De diensten die geen volledige maand beslaan worden genegeerd.

TITEL 2. - DE BEREKENING VAN DE ADMINISTRATIEVE ANCïENNITEIT

Art. 405.Voor de berekening van de graad- en niveau-anciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten gepresteerd : 1° in de hoedanigheid van stagiair of vastbenoemd ambtenaar;2° in een ministerie of een instelling van openbaar nut behorende tot het Rijk, de Gemeenschappen of de Gewesten alsmede in diensten of een openbare instelling van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of op voorwaarde dat de minister beslist over de toelaatbaarheid ervan, in een overheidsdienst die vergelijkbaar is met één van die welke hiervoor opgesomd zijn, van een Staat van de Europese Unie;3° zonder onderbreking die het gevolg is van een door de ambtenaar opgelopen tuchtstraf of ontslag wegens beroepsongeschiktheid in het kader van de evaluatie van de ambtenaar;4° als titularis van een ambt met volledige of deeltijdse prestaties. Voor de berekening van de dienstactiviteit geldt dezelfde berekeningswijze, met dien verstande dat werkelijke prestaties in gelijk welke hoedanigheid in aanmerking komen.

Art. 406.Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten berekend hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar in deze graad of een equivalente graad werd benoemd hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.

Voor de niveauanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten berekend vanaf de datum waarop de ambtenaar werd benoemd in een graad van het betreffende niveau of een equivalente graad hetzij van de datum waarop hij voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.

Art. 407.Deeltijdse prestaties van 1976 uren worden geteld voor twaalf volle kalendermaanden.

Deeltijdse prestaties van een twaalfde van 1976 uren worden geteld voor één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte wordt verwaarloosd.

Art. 408.De administratieve anciënniteit van een ambtenaar die titularis is van een ambt met deeltijdse prestaties, wordt berekend pro rata van zijn werkelijke prestaties.

TITEL 3. - DE GELDELIJKE ANCïENNITEIT HOOFDSTUK 1. - In aanmerking komende diensten

Art. 409.§ 1. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten gepresteerd door de ambtenaar in om het even welke hoedanigheid, als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of deeltijdse prestaties, in : * de diensten van de Europese Unie; * de diensten van de federale Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of andere openbare diensten; * het Parkeeragentschap * de plaatselijke besturen; * de Afrikadiensten; * de onderwijsinstellingen van de gemeenschappen, de door een weddetoelage gesubsidieerde onderwijsinstellingen, de diensten voor onderwijs- of beroepsoriëntatie of de vrije door een weddetoelage gesubsidieerde psycho-medische en sociale centra; * de publiekrechtelijke en vrije universiteiten ongeacht de oorsprong van hun financiën; * een overheidsdienst die vergelijkbaar is met één van die welke opgesomd zijn in deze paragraaf, van een Staat van de Europese Unie; op voorwaarde dat de minister beslist over de toelaatbaarheid ervan. § 2. De effectief onder arbeidsovereenkomst gepresteerde diensten in de privé-sector of als zelfstandige kunnen eveneens in aanmerking komen voor een maximum van zes jaar.

Art. 410.De minister bepaalt op basis van een door de bevoegde overheden afgeleverd attest de duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar in het onderwijs heeft gepresteerd.

De op dit attest vermelde volledige prestaties waarvoor de betaling gebeurde in tienden en die per schooljaar geen volledig jaar van werkelijke diensten vertegenwoordigen worden dag per dag samengeteld.

Het globaal aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2.

Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het bekomen quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Er wordt geen rekening gehouden met de rest.

De op het attest vermelde volledige prestaties vervuld gedurende een volledig schooljaar, gelden voor een totaal van 300 dagen en vertegenwoordigen één in aanmerking te nemen dienstjaar. HOOFDSTUK 2. - De berekening van de geldelijke anciënniteit

Art. 411.De anciënniteit van de ambtenaar mag nooit de werkelijke duur van zijn in aanmerking komende diensten overschrijden.

De anciënniteit aan de ambtenaar toegekend in een openbare dienst waaruit hij werd overgeplaatst, blijft nochtans verworven, ongeacht de van kracht zijnde berekeningswijze van de anciënniteit in die dienst.

Art. 412.De diensten aangenomen voor de berekening van de anciënniteit zijn verworven in het niveau van de basisgraad van de ambtenaar. Zij worden in hun geheel verrekend.

De basisgraad is de eerste graad waartoe de ambtenaar wordt benoemd of waartoe hij nadien wordt benoemd volgens een benoemingswijze die geen rekening houdt met zijn vorige hoedanigheid.

BOEK 4. - OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN TITEL 3. - OVERGANGSBEPALINGEN

Art. 413.Zolang zij kunnen worden ingeroepen door een ambtenaar in dienst bij het PARKEERAGENTSCHAP of door iedere persoon die ertoe gerechtigd is en op voorwaarde dat deze ambtenaar of deze persoon reeds het voordeel van minstens één van deze maatregelen geniet op de dag van de inwerkingtreding van dit statuut of dat hij er voordien van genoten heeft, blijven de bepalingen van toepassing die bedoeld worden door : - Artikel 41 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der Ministeries en de bepalingen waarnaar deze artikelen verwijzen;

Artikel 24 van het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen en de bepalingen waarnaar het verwijst.

Art. 414.De ambtenaar die een verlof heeft verkregen, zoals bedoeld in Boek I, Titel VII, Hoofdstukken III, IV, V, VI en VII van dit besluit, overeenkomstig de reglementering die van kracht was vóór de inwerkingtreding van dit besluit, geniet dit verlof tot het einde van de periode waarvoor het was toegestaan zonder het te kunnen verlengen.

Art. 415.De reglementaire bepalingen van kracht op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven van toepassing op de ambtenaren die vóór bovenbedoelde datum zich hebben ingeschreven voor een examen voor overgang naar een hoger niveau of een examen voor verhoging in graad.

De ambtenaar die vóór de inwerkingtreding van dit besluit werd vrijgesteld van een examengedeelte voor overgang naar een hoger niveau, behoudt deze vrijstelling of verkrijgt ze onder de voorwaarden bedoeld in artikel 102 of 106.

Art. 416.De ambtenaren die de taalpremie genieten op het moment van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966, behouden het recht op de taalpremie die ze genoten voor deze inwerkingtreding.

Art. 417.De in artikel 280 van dit besluit bedoeld vormingen in het kader van de versnelde functionele loopbaan, gevolgd vanaf het schooljaar 1999-2000 komen in aanmerking maar zonder terugwerkende kracht wat betreft het verloop van de loopbaan.

Art. 418.In afwijking van artikel 34 stelt de Regering de mandaten van rang A4, A4+ en A5 gelijktijdig open voor de statutaire ambtenaren en de contractuele personeelsleden van de openbare sector, voor personeelsleden van een parlementaire vergadering en voor personeelsleden van de raden van de gemeenschapscommissies.

De bepaling bedoeld in het eerste lid is slechts één maal van toepassing bij wijze van overgangsmaatregel bij de eerste vacantverklaring van deze betrekkingen.

Indien er bij de eerste vacantverklaring van een mandaatbetrekking onvoldoende geschikt bevonden kandidaten zijn, wordt de betrokken mandaatbetrekking vacant verklaard via een open procedure, zoals bedoeld in artikel 34.

TITEL 2. - SLOTBEPALINGEN

Art. 419.Dit besluit heeft uitwerking tien dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 420.De Minister bevoegd voor Openbare Werken en Vervoer is belast met uitvoering van dit besluit.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage II HOOFDSTUK I. De volgende diploma's of studiegetuigschriften komen in aanmerking voor de toelating tot het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naargelang van de niveaus : NIVEAU A 1) Diploma's van : licentiaat doctor apotheker geaggregeerde burgerlijk ingenieur landbouwkundig ingenieur ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën handelsingenieur burgerlijk ingenieurarchitect bioingenieur arts tandarts dierenarts uitgereikt door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan de universiteiten verbonden scholen, of door de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat, zelfs als een gedeelte van die studies niet in een van de voormelde onderwijsinstellingen werd volbracht of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.2) Diploma's van : licentiaat in de handelswetenschappen geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen handelsingenieur licentiaat in de bestuurswetenschappen licentiaatvertaler licentiaattolk licentiaat in de nautische wetenschappen industrieel ingenieur architect licentiaat in de toegepaste communicatie uitgereikt door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs van het lange type of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.3) Diploma's van : interieurarchitect licentiaat in de productontwikkeling meester in de muziek, of in de beeldende kunst of in de dramatische kunst of in de audiovisuele kunst uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling van hoger onderwijs van het lange type of door een door deze Gemeenschap ingestelde examencommissie.4) Getuigschrift uitgereikt aan diegenen die de studies hebben voleindigd aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie.5) Diploma van master uitgereikt door een universiteit of een hogeschool na een masteropleiding van de 2e cyclus van ten minste 60 studiepunten. NIVEAU A (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen en licentiaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat.2) Diploma van : licentiaat in de handelswetenschappen handelsingenieur geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen licentiaatvertaler licentiaattolk uitgereikt door inrichtingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door inrichtingen van technisch onderwijs gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 of door een door de Staat ingestelde examencommissie.3) Diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door : de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans" te Brussel; het Hoger Instituut voor Bestuurs en Handelswetenschappen te Elsene; het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen.

NIVEAU B 1) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus.2) Diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen.3) Diploma van mijnmeter.4) Diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.5) Kandidaatsdiploma of getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.6) Diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad.7) Diploma van een afdeling ingedeeld in het economisch, paramedisch, pedagogisch, landbouwkundig of sociaal hoger onderwijs van het korte type en voor sociale promotie of van hoger kunst of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad. uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen. 8) Getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School.9) Diploma van bachelor uitgereikt na een opleiding van één cyclus of na de eerste cyclus van een opleiding van twee cycli na ten minste 180 studiepunten uitgereikt door een universiteit of een Hogeschool of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. NIVEAU B (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen.2) Kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door een inrichting van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een inrichting van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogeschool in de categorie A 5.3) Diploma van burgerlijk conducteur uitgereikt door een Belgische universiteit.4) Diploma van technisch ingenieur afgeleverd door een hogere technische school van de tweede graad.5) Diploma van : geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs lager onderwijzer lagere onderwijzeres bewaarschoolonderwijzeres 6) Diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van de diploma's van landbouwkundig ingenieur, scheikundig landbouwingenieur, ingenieur voor waters en bossen, koloniaal landbouwkundig ingenieur, tuinbouwkundig ingenieur, boerderijbouwkundig ingenieur, ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936.7) Diploma uitgereikt door een inrichting voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.8) Diploma gerangschikt in een van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.9) Diploma gerangschikt in de categorie B3/B1 uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating het volgende eist : of een diploma van volledige hogere secundaire studiën; of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen; of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2.

NIVEAU C 1) Getuigschrift van hoger secundair onderwijs; bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs, gehomologeerd of uitgereikt door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs. 2) Diploma uitgereikt na het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949.3) Brevet van : verpleeg of ziekenhuisassistent(e); verpleger of verpleegster; uitgereikt, hetzij door een door de Staat of één van de Gemeenschappen in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 4) Einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan uitgereikt na het volgen met vrucht door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen.5) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus.6) Diploma van een tot de groep handel, admini-stratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden. NIVEAU C (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Getuigschrift uitgereikt na een van de voorbe-reidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12, van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden voor 8 juni 1964.2) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs uitgereikt diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs.3) Erkend of aanvaard diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling).4) Diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht.5) Gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat.6) Diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school vroeger categorieën A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2 uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studiën, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat.7) Gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de inrichtingen voor kunstonderwijs met dat van hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan.8) Einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.9) Brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5.10) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.11) Einddiploma of getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen eist. NIVEAU D NIVEAU E Geen enkele vereiste van diploma of studiegetuigschrift wordt gesteld. HOOFDSTUK II. § 1. - Aangenomen worden eveneens de in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften.

De raad van bestuur kan onder haar toezicht, aan SELOR geheel of gedeeltelijk de organisatie van het examen opdragen, middels akkoord van de Minister § 2. - In afwijking van § 1, worden de bepalingen van de richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten en van de richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, in aanmerking genomen voor de toelating tot de Rijksbesturen.

In het raam van een bepaalde vergelijkend wervinsexamen, is de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid ermee belast, de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de in artikel 3, punten a en b van de voornoemde richtlijn van 21 december 1988 en in de artikelen 3, 5, 6, 8 en 9 van de voornoemde richtlijn van 18 juni 1992 bedoelde titels. Ten einde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden.

Daarna treft hij de bij het artikel 8, § 2, van de voornoemde richtlijn van 21 december 1988 voorgeschreven beslissingen, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij artikel 4 ervan voorziene compensatiebepalingen of die voorgeschreven bij artikel 12, § 2, van de voornoemde richtlijn van 18 juni 1992, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij de artikelen 4, 5 en 7 ervan voorziene compensatiebepalingen. § 3. - De in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte richtlijnen die de in § 2 opgesomde richtlijnen zouden aanvullen of vervangen, zijn van rechtswege toepasselijk, behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de be-voegdheden zouden wijzigen die aan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid zijn toegekend.

Brussel, 2 mei 2013.

Voor de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PIQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Openbare Werken en Vervoer, Mevr. B. GROUWELS

^