Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014
gepubliceerd op 22 mei 2014

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende regeling van de mobiliteit in sommige instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2014031409
pub.
22/05/2014
prom.
27/03/2014
ELI
eli/besluit/2014/03/27/2014031409/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 MAART 2014. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende regeling van de mobiliteit in sommige instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, artikel 40, § 1, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, artikel 11;

Gelet op de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, artikel 8, tweede lid;

Gelet op de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid, artikel 8, § 2;

Gelet op de ordonnantie van 3 december 1992 betreffende de exploitatie en de ontwikkeling van het kanaal, de haven, de voorhaven en de aanhorigheden ervan in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, artikel 17, vierde lid, gewijzigd bij de ordonnantie van 29 januari 2001;

Gelet op de ordonnantie van 8 september 1994 houdende oprichting van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, artikel 8, gewijzigd door de ordonnantie van 8 december 2005;

Gelet op de ordonnantie van 18 januari 2001 houdende organisatie en werking van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, de artikelen 23, vierde lid en 34, § 1;

Gelet op de ordonnantie van 26 juni 2003 houdende oprichting van het Instituut ter Bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de Innovatie van Brussel, artikel 9;

Gelet op de ordonnantie van 17 juli 2003 houdende de Brusselse Huisvestingcode, artikel 30, toegevoegd door de ordonnantie van 1 april 2004;

Gelet op de ordonnantie van 22 januari 2009 houdende de organisatie van het parkeerbeleid en de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap, artikel 28;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 oktober 2002Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 03/10/2002 pub. 07/12/2002 numac 2002031601 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende regeling van de mobiliteit in sommige instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sluiten houdende regeling van de mobiliteit in sommige instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 april 2004;

Gelet op het advies van de Inspecteur van financiën, gegeven op 19 maart 2013;

Gelet op de instemming van de minister van Begroting, gegeven op 27 maart 2014;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling van 26 februari 2014;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij van 21 januari 2014;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Gewestelijke Vennootschap van de Haven van Brussel van 28 februari 2014;

Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 3 februari 2014;

Gelet op het protocol nr. 2013/15n van 18 december 2013 van het sectorcomité XV;

Gelet op het advies van de Raad van State 54.919/2, gegeven op 5 maart 2014 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Elke betrekking bij het ministerie of een instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan worden begeven via intraregionale of externe mobiliteit onder de voorwaarden bepaald in dit besluit.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° de instelling : een ministerie, een instelling of een commissie bedoeld in de artikelen 3 en 23;2° de ontvangende instelling : de instelling waarnaar het personeelslid overgeplaatst wordt;3° de instelling van herkomst : de instelling waartoe het personeelslid behoort vóór zijn overplaatsing;4° de leidende ambtenaar : de ambtenaar of ambtenaren die belast is/zijn met de hoge leiding van de instelling. HOOFDSTUK II. - De intraregionale mobiliteit Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 3.Dit besluit is van toepassing op de ambtenaren : 1° van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° van de volgende instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met name : a) instellingen van categorie A : Centrum voor Informatica voor het Brussels Gewest; Brussels Instituut voor Milieubeheer;

Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp;

Net-Brussel, Gewestelijk Agentschap voor Netheid; - Instituut ter bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de Innovatie van Brussel (Innoviris); b) instellingen van categorie B : Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij; Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling (Actiris);

Gewestelijke vennootschap van de Haven van Brussel; 3° van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.4° van de naamloze vennootschap van publiek recht "Brussels Hoofdstedelijk Parkeeragentschap -Parkeeragentschap".

Art. 4.De mobiliteitsregeling die bij dit besluit is vastgesteld, geldt voor : 1° de vastbenoemde ambtenaren van de instellingen bedoeld in het artikel 3, met uitsluiting van de mandaathouders;2° de stagedoende personeelsleden, wat de bepalingen inzake ambtshalve mobiliteit betreft. Afdeling 2. - De vrijwillige intraregionale mobiliteit

Onderafdeling 1. - De kandidaten voor vrijwillige intraregionale mobiliteit

Art. 5.Enkel de ambtenaren in dienstactiviteit, die een graadanciënniteit van ten minste twee jaar hebben en die na hun evaluatie een vermelding kregen die op z'n minst gelijkwaardig is aan de vermelding "gunstig", komen in aanmerking voor een overplaatsing via vrijwillige intraregionale mobiliteit.

Art. 6.§ 1. De kandidaat voor de vrijwillige intraregionale mobiliteit kan zich kandidaat stellen voor een vacantverklaarde betrekking die opengesteld wordt voor mobiliteit in een van de graden van rang 1, van rang 2 of van rang 3 van dezelfde graad als deze waarvan hij titularis is. § 2. Wanneer de ontvangende instelling dit toelaat, mag de ambtenaar zich kandidaat stellen voor een openstaande betrekking van een hogere graad dan deze waarvan hij titularis is.

Onderafdeling 2. - De procedure

Art. 7.Wanneer een betrekking vacant verklaard wordt, kan de ontvangende instelling gebruik maken van de vrijwillige intraregionale mobiliteit, volgens de statutaire bepalingen van de ontvangende instelling voor de toekenning van deze betrekking.

Art. 8.De dienst belast met het personeelsbeheer, hierna het HRM genaamd, van de ontvangende instelling lanceert voor de betrekking die te begeven is via intraregionale mobiliteit, een oproep tot kandidaatstelling naar de ambtenaren van de andere instellingen bedoeld in artikel 3.

Art. 9.De oproep tot kandidaatstelling wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en wordt eventueel ook verspreid via elke andere mogelijke vorm van bekendmaking, toegankelijk voor de betrokken ambtenaren.

De oproep vermeldt : 1° de functieomschrijving;2° het vereiste profiel van de kandidaten;3° de termijn en de vorm waarin de kandidatuur moet worden ingediend.

Art. 10.§ 1. De bepalingen van het statuut van de ontvangende instelling inzake de werving en selectie, ondermeer betreffende het opleggen van bepaalde toelatingsvoorwaarden, de samenstelling van selectiecommissies, en het organiseren van selectieproeven, zijn eveneens van toepassing op de selectieprocedure van de intraregionale mobiliteit. § 2. De kandidaten dienen te slagen voor de specifieke module en batig gerankschikt zijn, zoals bedoeld in het statuut van de ontvangende instelling.

Indien de ambtenaar zich kandidaat stelt voor een openstaande betrekking van een hogere graad dan deze waarvan hij titularis is, dient hij voorafgaandelijk te slagen voor de generieke module. § 3. Wanneer een functie van rang 2 of 3 is opengesteld voor mobiliteit dienen de kandidaten bovendien aan de geldende anciënniteitvoorwaarden te voldoen. De selectie wordt georganiseerd conform de statutaire bepalingen betreffende de bevordering door verhoging in graad. § 4. Indien het aantal kandidaten die naar de betrekking in kwestie solliciteren dit rechtvaardigt of als de complexiteit van het aan te werven profiel dit vereist, kan voor de specifieke module een tussenmodule met een of meerdere bijkomende eliminatieproeven georganiseerd worden.

Art. 11.Het HRM bepaalt voorafgaandelijk de aard van de proef en desgevallend de vaardigheden waarop deze proeven betrekking hebben.

Art. 12.§ 1. Ingeval een kandidaat geselecteerd wordt, treedt deze in de ontvangende instelling in dienst op de datum die de leidende ambtenaar van de ontvangende instelling in samenspraak met de leidende ambtenaar van de instelling van herkomst bepaald heeft, en uiterlijk binnen de drie maanden volgend op de bekendmaking van het resultaat van de selectie. § 2. De termijn voor indiensttreding in de ontvangende instelling kan om dwingende redenen met maximum drie maand verlengd worden door de leidende ambtenaar van de instelling van herkomst, indien de overgang zoals bedoeld in paragraaf 1 van deze ambtenaar de continuïteit van de dienst schaadt.

Art. 13.De leidende ambtenaar van een instelling van herkomst kan met gemotiveerde beslissing de toegang van zijn ambtenaren gedurende maximum zes maanden tot de intraregionale mobiliteit beperken, indien de continuïteit van de dienstverlening van deze instelling bedreigd wordt door de mobiliteit zoals bepaald in dit besluit.

De toegang tot mobiliteit kan niet beperkt worden voor procedures waarvan de oproep tot kandidaatstelling voorafgaandelijk plaatsvond in toepassing van artikel 8. Afdeling 3. - De ambtshalve mobiliteit

Art. 14.Kunnen ambtshalve worden overgeplaatst : 1° de personeelsleden die elke aanwijzing voor een betrekking hebben verloren ten gevolge van : a) de afschaffing van hun instelling of een deel ervan;b) de afschaffing van betrekkingen in het personeelsplan van hun instelling;c) het verstrijken van de voor een disponibiliteit of voor een verlof wegens opdracht vastgestelde termijn;d) een terugzetting in graad, de vernietiging of de intrekking van een onregelmatige bevordering of verandering in graad;e) de overdracht van bevoegdheden van een instelling naar een andere;2° de personeelsleden die in een instelling overtallig worden geacht bij een besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;3° de personeelsleden die bij beslissing van de Pensioencommissie van de Administratieve Gezondheidsdienst ongeschikt werden verklaard voor de uitoefening van hun ambt maar die in aanmerking komen om andere functies uit te oefenen, verenigbaar met hun gezondheidstoestand.

Art. 15.De personeelsleden bedoeld in artikel 14 worden overgeheveld bij besluit van de Regering.

In het geval bedoeld in artikel 14, 1°, e, gebeurt de overheveling van de leden van de instelling waarvan de bevoegdheden werden overgedragen naar de instelling waaraan deze bevoegdheden werden toegewezen.

De benoemende overheid in de instelling van herkomst wijst de personeelsleden aan, die in aanmerking komen voor een ambtshalve overheveling, overeenkomstig artikel 14.

Art. 16.Het besluit bedoeld in artikel 14, 2°, wijst de dienst(en) van de instelling aan waar het overschot aan personeel werd vastgesteld, evenals het aantal overtallige personeelsleden per graad en de overeenkomstige betrekkingen van de personeelsformatie.

Art. 17.De in artikel 14, 1°, a) en b) bedoelde personeelsleden zijn die welke een graad bekleden die overeenstemt met de afgeschafte betrekkingen.

De in artikel 14, 2° bedoelde personeelsleden zijn die welke een graad bekleden die overeenstemt met de aangewezen betrekkingen en die worden ingezet voor de opdrachten, werkzaamheden of taken die niet meer in de instelling verricht dienen te worden.

Art. 18.Voor de personeelsleden bedoeld in artikel 17 geschiedt de overplaatsing volgens de onderstaande rangschikking, met inachtneming van de taalwetgeving : 1° het personeelslid met de minste dienstanciënniteit 2° bij gelijke dienstanciënniteit,;het personeelslid met de minste graadanciënniteit; 3° bij gelijke graadanciënniteit, het jongste personeelslid.

Art. 19.De ontvangende instelling kan een personeelslid een opleiding doen volgen om zijn overplaatsing mogelijk te maken. De kosten van deze vorming zijn ten laste van de overheid.

Art. 20.De personeelsleden bedoeld in artikel 14, 3° die om gezondheidsredenen ongeschikt zijn bevonden voor de uitoefening van hun ambt, mogen slechts worden overgeplaatst om een ambt te vervullen dat verenigbaar is met hun gezondheidstoestand.

Art. 21.§ 1. Tot de uitvoering van de beslissing tot overplaatsing, blijft het personeelslid verbonden aan zijn instelling van herkomst, die verder zijn bezoldiging vereffent en uitbetaalt. Voor het personeelslid blijven de statutaire bepalingen, de bezoldigingsregeling en de pensioenregeling gelden die van toepassing zijn bij de instelling van herkomst. Het personeelslid kan er zijn rechten op bevordering laten gelden. § 2. Het personeelslid bedoeld in artikel 14, 3° kan zijn rechten op bevordering evenwel enkel laten gelden voor de uitoefening van ambten die verenigbaar zijn met zijn gezondheidstoestand.

Art. 22.De regels inzake herplaatsing van personeelsleden waarin de interne mobiliteitsregeling voorziet, hebben voorrang op die inzake ambtshalve mobiliteit. HOOFDSTUK III. - De externe mobiliteit Afdeling 1. - De kandidaten voor externe mobiliteit

Art. 23.Voor de invulling van een openstaande betrekking in een van de graden van rang 1, rang 2 of rang 3 of in een gelijkwaardige graad van een instelling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zoals bedoeld in artikel 3, kan de leidende ambtenaar van een van deze instellingen een beroep doen op de ambtenaren van de onderstaande instellingen, op voorwaarde dat deze vastbenoemd zijn : a) de diensten van de regeringen en van de instellingen van openbaar nut die ressorteren onder de federale staat, de gemeenschappen en de andere gewesten;b) de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;c) de instellingen van openbaar nut die ressorteren onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die niet vermeld worden in artikel 3, 2°.

Art. 24.Enkel de ambtenaren die zich in een toestand van dienstactiviteit bevinden en die na hun evaluatie een vermelding kregen die op z'n minst gelijkwaardig is aan de vermelding "gunstig" die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van kracht is, komen in aanmerking voor een overplaatsing via externe mobiliteit. Afdeling 2. - De procedure

Art. 25.De procedure is dezelfde voor de vrijwillige intraregionale mobiliteit zoals bepaald in dit besluit. HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen inzake overplaatsing

Art. 26.De betrekking waarin de overplaatsing kan geschieden, moet definitief vacant zijn.

Art. 27.Wanneer de toegang tot een vacante betrekking afhankelijk is van het slagen voor een test of een geschiktheidsproef, kan de kandidaat enkel overgeplaatst worden volgens de voorwaarden en op de wijze die gelden bij de ontvangende instelling.

Art. 28.De overheid die de benoemingsbevoegdheid in de ontvangende instelling uitoefent, neemt een individueel overplaatsingsbesluit dat bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Een afschrift wordt ter kennisgeving gezonden aan de overheid die dezelfde bevoegdheid in de instelling van herkomst uitoefent.

Art. 29.De overplaatsing brengt van rechtswege de benoeming mee in de graad die verbonden is aan de betrekking waarin het personeelslid wordt overgeplaatst.

De overgeplaatste ambtenaar behoudt de administratieve en geldelijke anciënniteiten die hij voor zijn overplaatsing heeft verworven.

Art. 30.Op de overgeplaatste ambtenaar zijn de statutaire en geldelijke bepalingen die in zijn instelling van herkomst voor hem golden, niet meer van toepassing. Onverminderd de toepassing van het bepaalde in artikel 32, verliest de overgeplaatste ambtenaar eveneens het genot van de voordelen, van welke aard ook, waarop hij aanspraak kon maken bij zijn instelling van herkomst.

Hij behoudt echter de voordelen die hem als verworven rechten krachtens wetten of bijzondere reglementeringen werden toegekend voor zijn eventuele overplaatsing naar een dienst van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 31.Indien de overgeplaatste ambtenaar bij zijn instelling van herkomst titularis was van een graad of weddenschaal die kennelijk verschillen van de graad of weddenschaal die gelden bij de ontvangende instelling, wordt de gelijkwaardigheid vastgesteld door de minister van Ambtenarenzaken op basis van de overeenstemmende graad of weddenschaal bij de ontvangende instelling.

Art. 32.Indien de werkpost van de overgeplaatste ambtenaar bij zijn instelling van herkomst werd aangepast, informeert het HRM van de instelling van herkomst het HRM van ontvangende instelling hiervan. De ontvangende instelling voert dezelfde aanpassing aan, zonder dat de betrokken ambtenaar met een handicap een nieuwe vraag tot redelijke aanpassing moet indienen. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepaling

Art. 33.De procedures voor de overplaatsing via intraregionale mobiliteit die aangevat werden voor de inwerkingtreding van dit besluit, worden geregeld door de bepalingen die op dat moment van kracht zijn. HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepaling

Art. 34.Het besluit van 3 oktober 2002 houdende regeling van de mobiliteit in sommige instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd door het Besluit van 15 april 2004, wordt opgeheven. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 35.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2014.

Art. 36.De minister bevoegd voor Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 27 maart 2014.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie, Waterbeleid, Stadsvernieuwing, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp en Huisvesting, Mevr. E. HUYTEBROECK De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Openbare Werken en Vervoer, Mevr. B. GROUWELS De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie, Buitenlandse Handel en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. C. FREMAULT

^