Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 17 januari 2019
gepubliceerd op 11 februari 2019

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vastlegging van emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2019010486
pub.
11/02/2019
prom.
17/01/2019
ELI
eli/besluit/2019/01/17/2019010486/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 JANUARI 2019. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vastlegging van emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing, artikelen 3.2.1 tot 3.2.10;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 maart 1989Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 08/03/1989 pub. 07/11/2014 numac 2014031896 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Koninklijk besluit tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer sluiten tot oprichting van Leefmilieu Brussel, artikel 3, § 3;

Gelet op de gendertest, uitgevoerd op 19 april 2018 ;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu, gegeven op 29 augustus 2018;

Gezien de evaluatie uitgeoefend met het oog op het principe van handistreaming, als bedoeld in artikel 4, § 3, van de ordonnantie van 8 december 2016 betreffende de integratie van de handicapdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, heeft niet geleid tot een vaststelling van een weerslag op de situatie van personen met een handicap;

Gelet op advies nr.64.412/1 van de Raad van State, gegeven op 19 november 2018, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering die bevoegd is voor Leefmilieu, Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit zet in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de richtlijn 2016/2284/EU om van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van richtlijn 2001/81/EG.

Art. 2.Voor de toepassing van onderhavig besluit moet worden verstaan onder: 1° "emissie": uitstoot van stoffen uit een puntbron of diffuse bron in de atmosfeer;2° "antropogene emissies": emissies in de atmosfeer van verontreinigende stoffen ten gevolge van menselijke activiteiten;3° "zwaveldioxide" of "SO2": alle zwavelverbindingen, uitgedrukt als zwaveldioxide, waaronder zwaveltrioxide (SO3), zwavelzuur (H2SO4) en gereduceerde zwavelverbindingen zoals zwavelwaterstof (H2S), mercaptanen en dimethylsulfiden;4° "stikstofoxiden" of "NOx": stikstofmonoxide en stikstofdioxide, uitgedrukt als stikstofdioxide;5° "vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan" of "NMVOS": alle organische verbindingen, met uitzondering van methaan, die voortvloeien uit menselijke activiteiten, en die fotochemische oxidatiemiddelen kunnen vormen door reactie met stikstofoxiden in aanwezigheid van zonlicht;6° "fijnstof" of "PM2,5": deeltjes met een aerodynamische diameter kleiner dan of gelijk aan 2,5 micrometer (Gmm); 7° "landings- en startcyclus": de cyclus die het taxiën (na landing en voor vertrek), starten, opstijgen, aanvliegen en landen en alle andere manoeuvres van het vliegtuig die plaatsvinden beneden een hoogte van 3.000 voet, omvat; 8° "internationale zeevaart": reizen over zee en in de kustwateren door vaartuigen van alle vlaggen, uitgezonderd vissersvaartuigen, die vertrekken van het grondgebied van het ene land en aankomen op het grondgebied van een ander land.

Art. 3.Onderhavig besluit is van toepassing op de jaarlijkse antropogene emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan (COVNM) en ammoniak (NH3), en op fijnstof (PM2.5) afkomstig van vaste bronnen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van de transportmiddelen die op dit grondgebied worden gebruikt, met uitzondering van de volgende emissies: 1° de emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus;2° de emissies van de internationale zeevaart;3° de emissies van stikstofoxiden en vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan van activiteiten die vallen onder de rapportagenomenclatuur (NFR) van 2014 zoals voorzien door het LRTAP-verdrag, categorieën 3B (mestbeheer) en 3D (landbouwgronden).

Art. 4.Vanaf 2020 mogen de emissies en het fijnstof die worden bedoeld in artikel 3 de volgende drempels (in kiloton/jaar) niet overschrijden:

NOx

SO2

COVNM

NH3

PM2,5

NOx

SO2

COVNM

NH3

PM2,5

4,4

2,0

4,6

/

0,3

4,4

2,0

4,6

/

0,3


Art. 5.Vanaf 2030 mogen de emissies en het fijnstof die worden bedoeld in artikel 3 de volgende drempels (in kiloton/jaar) niet overschrijden:

NOx

SO2

COVNM

NH3

PM2,5

NOx

SO2

COVNM

NH3

PM2,5

3,4

0,4

4,0

0,1

0,5

3,4

0,4

4,0

0,1

0,5


Art. 6.Vanaf 2025 volgt de vermindering van de emissies en het fijnstof die worden bedoeld in artikel 3 een lineair reductietraject met als startpunt, in 2020, de emissieplafonds bedoeld door artikel 4 en, als eindpunt, in 2030, de absolute emissieplafonds bedoeld door artikel 5.

Een niet-lineair reductietraject kan worden gevolgd indien dit doeltreffend is uit economisch of technisch oogpunt, en op voorwaarde dat dit vanaf 2025 geleidelijk samenvalt met het lineair reductietraject en het bereiken van de emissieplafonds tegen 2030 niet in gevaar brengt.

Art. 7.§ 1. De emissieplafonds, bedoeld in artikelen 4 en 5, houden verband met de emissies die voor referentiejaar 2005 worden gerapporteerd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vermeld in onderstaande tabel (in kiloton/jaar):

Emissions régionales 2005

NOx

SO2

COVNM

NH3

PM2,5

Gewestelijke emissies 2005

NOx

SO2

COVNM

NH3

PM2,5

Prises en considération pour établir le plafond d'émissions visé à l'article 4

7,4

1,4

6,0

0,1

0,4

In aanmerking genomen om het emissieplafond vast te leggen dat wordt bedoeld in artikel 4

7,4

1,4

6,0

0,1

0,4

Prises en considération pour établir le plafond d'émissions visé à l'article 5

8,5

1,0

6,2

0,1

0,6

In aanmerking genomen om het emissieplafond vast te leggen dat wordt bedoeld in artikel 5

8,5

1,0

6,2

0,1

0,6


§ 2. In het geval van een herziening van de emissies van het referentiejaar door Leefmilieu Brussel worden deze aangepast op basis van de volgende formule: PLa,x = PL0a,x +(EREFa,x - EREF0a,x)x(1 - RPx) Waarbij: PLa,x : nieuw emissieplafond voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor verontreinigende stof "x" tegen 2020 of 2030 (kt/jaar) PL0a,x : emissieplafond voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor verontreinigende stof "x" tegen 2020 of 2030, zoals vastgelegd in artikel 4, § 1 (kt/jaar) EREFa,x : bijgewerkte emissies voor het referentiejaar van verontreinigende stof "x" in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (kt/jaar) EREF0a,x : emissies voor het referentiejaar van verontreinigende stof "x" in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (kt/jaar) RPx : Belgisch relatief plafond voor verontreinigende stof "x", volgens de waarden in de onderstaande tabel:

NOx

SO2

COVNM

NH3

PM2,5

NOx

SO2

COVNM

NH3

PM2,5

2020

41%

43%

21%

2%

20%

2020

41%

43%

21%

2%

20%

2030

59%

66%

35%

13%

39%

2030

59%

66%

35%

13%

39%


Art. 8.§ 1. Leefmilieu Brussel monitort de negatieve effecten van luchtverontreiniging op de ecosystemen steunend op een netwerk van meetlocaties dat representatief is voor hun zoetwater-, natuurlijke en semi-natuurlijke habitats en soorten bosecosystemen, en volgen daarbij een kosteneffectieve en op risico gebaseerde aanpak.

Voor de in het eerste lid bedoelde monitoring kunnen de in bijlage 1 opgenomen monitoringindicatoren worden gebruikt. § 2. In uitvoering van paragraaf 1 kunnen de methoden uit het LRTAP-verdrag worden gebruikt voor het verzamelen en rapporteren van de in bijlage I opgenomen informatie.

Art. 9.Leefmilieu Brussel stelt elk jaar een geactualiseerde emissie-inventaris en gewestelijke emissieprognoses op voor de in artikel 4 bedoelde verontreinigende stoffen conform de methoden die zijn goedgekeurd door het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, met inbegrip van het gemeenschappelijke richtsnoer "EMEP/AEE" van het Europees Milieuagentschap, getiteld "EMEP/EEA air pollutant emission inventory guidebook". De inventaris en de prognoses van de atmosferische emissies voldoen overigens aan de aanvullende modaliteiten die gedefinieerd zijn in bijlage II.

Art. 10.Onderhavig besluit wordt van kracht op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Art. 11.De Minister die bevoegd is voor Leefmilieu is belast met de uitvoering van onderhavig besluit.

Brussel, 17 januari 2019.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, R. VERVOORT De Minister van Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmilieu en Energie, C. FREMAULT

ANNEXE I. INDICATEURS FACULTATIFS POUR LA SURVEILLANCE DES INCIDENCES DE LA POLLUTION ATMOSPHERIQUE a) Pour les écosystèmes d'eau douce: détermination de l'ampleur des dommages biologiques, y compris récepteurs sensibles (microphytes, macrophytes et diatomées), et diminution des stocks halieutiques ou des populations d'invertébrés: indicateur clé de la capacité de neutralisation des acides (ANC) et indicateurs auxiliaires de l'acidité (pH), des sulfates dissous (SO4), des nitrates (NO3) et du carbone organique dissous: fréquence d'échantillonnage: annuelle (brassage automnal des lacs) à mensuelle (cours d'eau).b) Pour les écosystèmes terrestres: évaluation de l'acidité du sol, de la perte d'éléments nutritifs du sol, du bilan de l'azote et de la perte de biodiversité: i) indicateur clé de l'acidité du sol: fractions échangeables de cations basiques (saturation basique) et d'aluminium échangeable dans les sols: fréquence d'échantillonnage: tous les dix ans; indicateurs auxiliaires: pH, sulfates, nitrates, cations basiques, concentrations d'aluminium dans une solution de sol: fréquence d'échantillonnage: chaque année (le cas échéant); ii) indicateur clé du lessivage des nitrates du sol (NO3, lixivié): fréquence des prélèvements d'échantillons: chaque année; iii) indicateur clé du rapport carbone/azote (C/N) et indicateur auxiliaire de l'azote total du sol (Ntot): fréquence d'échantillonnage: tous les dix ans; iv) indicateur clé du bilan des substances nutritives dans le feuillage (N/P, N/K, N/Mg): fréquence d'échantillonnage: tous les quatre ans. c) Pour les écosystèmes terrestres: détermination des dommages à la croissance de la végétation et de la perte de biodiversité dus à l'ozone: i) indicateur clé de la croissance de la végétation et des dommages foliaires et indicateur auxiliaire des flux de carbone (Cflux): fréquence d'échantillonnage: chaque année; ii) indicateur clé du dépassement des niveaux critiques en termes de flux: fréquence d'échantillonnage: chaque année au cours de la période de végétation.

Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale fixant des plafonds d'émission pour certains polluants atmosphériques.

Pour le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale : Le Ministre-Président, R. VERVOORT La Ministre de l'Environnement, C. FREMAULT

ANNEXE II METHODES POUR L'ELABORATION ET LA MISE A JOUR DES INVENTAIRES DES EMISSIONS ET DES PROJECTIONS DES EMISSIONS PARTIE 1 Inventaires régionaux des émissions annuelles 1. Les inventaires régionaux des émissions sont transparents, cohérents, comparables, complets et exacts.2. Les émissions des grandes catégories répertoriées sont calculées selon les méthodes définies dans le guide EMEP/AEE et en vue de l'application d'une méthode de niveau 2 ou de niveau plus élevé (détaillée). Bruxelles Environnement peut recourir à d'autres méthodes scientifiquement fondées et compatibles pour établir les inventaires régionaux des émissions, à condition que ces méthodes fournissent des estimations plus précises que les méthodes par défaut indiquées dans le guide EMEP/AEE. 3. Pour les émissions dues aux transports, Bruxelles Environnement calcule et déclare les émissions conformes aux bilans énergétiques nationaux transmis à Eurostat. PARTIE 2 Projections régionales des émissions 1. Les projections régionales des émissions sont transparentes, cohérentes, comparables, complètes et exactes, et les informations communiquées comprennent au moins les éléments suivants: a) une description claire des politiques et mesures adoptées et prévues comprises dans ces projections;b) le cas échéant, les résultats de l'analyse de sensibilité réalisée pour les projections;c) une description des méthodes, modèles, hypothèses de base et principaux paramètres d'entrée et de sortie.2. Les projections des émissions sont estimées et agrégées pour les secteurs sources concernés.Bruxelles Environnement fournit une projection « avec mesures » (mesures adoptées) et, le cas échéant, une projection « avec mesures supplémentaires » (mesures prévues) pour chaque polluant conformément aux orientations fournies dans le guide EMEP/AEE. 3. Les projections régionales des émissions sont cohérentes par rapport à l'inventaire régional des émissions annuelles pour l'année X-3 et aux projections communiquées au titre du règlement (UE) no 525/2013 du Parlement européen et du Conseil. Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale fixant des plafonds d'émission pour certains polluants atmosphériques.

Pour le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale : Le Ministre-Président, R. VERVOORT La Ministre de l'Environnement, C. FREMAULT

BIJLAGE I. FACULTATIEVE INDICATOREN VOOR HET MONITOREN VAN DE EFFECTEN VAN LUCHTVERONTREINIGING a) voor zoetwaterecosystemen: vaststellen van de omvang van de biologische schade, met inbegrip van gevoelige receptoren (microfyten, macrofyten en diatomeeën), en de afname van het visbestand of van populaties ongewervelden: de belangrijkste indicator zuurbindend vermogen (ZBV) en de ondersteunende indicatoren zuurgraad (pH), opgelost sulfaat (SO4), nitraat (NO3) en opgelost organisch koolstof: bemonsteringsfrequentie: van jaarlijks (tijdens de herfstcirculatie in meren) tot maandelijks (in waterlopen);b) voor terrestrische ecosystemen: bepalen van de zuurgraad van de bodem, verlies aan nutriënten in de bodem, stikstoftoestand en -balans en biodiversiteitsverlies: i) de belangrijkste indicator voor de zuurgraad van de bodem: uitwisselbare fracties basische kationen (basenverzadiging) en uitwisselbaar aluminium in de grond: bemonsteringsfrequentie: om de tien jaar; ondersteunende indicatoren: pH, sulfaat, nitraat, basische kationen, aluminiumconcentraties in bodemoplossing: bemonsteringsfrequentie: elk jaar (waar van toepassing); ii) de belangrijkste indicator nitraatuitloging van de bodem (NO3, uitloging): bemonsteringsfrequentie: elk jaar; iii) de belangrijkste indicator koolstof-stikstofverhouding (C/N) en de ondersteunende indicator totale stikstof in de bodem (Ntot): bemonsteringsfrequentie: om de tien jaar; iv) de belangrijkste indicator nutriëntenbalans in gebladerte (N/P, N/K, N/Mg): bemonsteringsfrequentie: om de vier jaar. c) voor terrestrische ecosystemen: bepalen van de ozonschade voor vegetatiegroei en biodiversiteit: i) de belangrijkste indicator vegetatiegroei en schade aan gebladerte en de ondersteunende indicator koolstofflux (Cflux): bemonsteringsfrequentie: elk jaar; ii) de belangrijkste indicator overschrijding van op flux gebaseerde kritische niveaus: bemonsteringsfrequentie: elk jaar gedurende het groeiseizoen.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vastlegging van emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: De Minister-President, R. VERVOORT De Minister van Leefmilieu, C. FREMAULT

BIJLAGE II METHODEN VOOR HET OPSTELLEN EN ACTUALISEREN VAN DE EMISSIE-INVENTARISSEN EN EMISSIEPROGRONOSES DEEL 1 Gewestelijke jaarlijkse emissie-inventarissen 1. De gewestelijke emissie-inventarissen zijn transparant, consistent, vergelijkbaar, volledig en nauwkeurig.2. De emissies van de geïdentificeerde hoofdcategorieën worden berekend overeenkomstig de methoden die zijn vastgesteld in het EMEP/EEA-richtsnoer, waarbij ernaar wordt gestreefd de Tier 2- of een hogere (meer gedetailleerde) methode toe te passen. Leefmilieu Brusselkan voor het tot stand brengen van nationale emissie-inventarissen andere compatibele wetenschappelijke methoden gebruiken als die methoden nauwkeurigere ramingen opleveren dan de in het EMEP/EEA-richtsnoer vastgestelde standaardmethoden. 3. De emissies door vervoer worden door Leefmilieu Brussel berekend en gerapporteerd in overeenstemming met de aan Eurostat meegedeelde nationale energiebalansen. DEEL 2 Gewestelijke emissieprognoses 1. De gewestelijke prognoses zijn transparant, consistent, vergelijkbaar, volledig en nauwkeurig en de gerapporteerde informatie bevat ten minste: a) een duidelijke identificatie van de in de prognoses opgenomen, vastgestelde en geplande beleidslijnen en maatregelen;b) waar passend, de resultaten van een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd met betrekking tot de prognoses;c) een beschrijving van de methoden, modellen, onderliggende aannames en belangrijkste input- en outputparameters.2. De emissieprognoses worden geraamd en geaggregeerd per bronsector. Leefmilieu Brussel verstrekt per verontreinigende stof een prognose "met bestaande maatregelen" (vastgestelde maatregelen) en, indien van toepassing, een prognose "met aanvullende maatregelen" (geplande maatregelen) in overeenstemming met de richtsnoeren vastgesteld in het EMEP/EEA-richtsnoer. 3. De gewestelijke emissieprognoses zijn in overeenstemming met de gewestelijke jaarlijkse emissie-inventaris voor het jaar x-3 en met de prognoses die zijn gerapporteerd uit hoofde van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vastlegging van emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: De Minister-President, R. VERVOORT De Minister van Leefmilieu, C. FREMAULT

^