Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Duitstalige Gemeenschap van 03 juli 2009
gepubliceerd op 26 augustus 2009

Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap betreffende de samenstelling en de werking van de kabinetten van de Regeringsleden evenals betreffende de personeelsleden van de diensten van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap aangewezen om in het kabinet van een lid van de Federale Regering mee te werken

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2009203446
pub.
26/08/2009
prom.
03/07/2009
ELI
eli/besluit/2009/07/03/2009203446/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 JULI 2009. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap betreffende de samenstelling en de werking van de kabinetten van de Regeringsleden evenals betreffende de personeelsleden van de diensten van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap aangewezen om in het kabinet van een lid van de Federale Regering mee te werken


De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de artikelen 121, 130, 132 en 139 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, inzonderheid op artikel 51, gewijzigd bij wet van 16 juli 1993;

Gelet op het akkoord van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting, gegeven op 3 juli 2009;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat na de verkiezing van de nieuwe leden van de Regering de regeling inzake de samenstelling en de werking van de ministeriële kabinetten met het oog op de continuïteit van het werk van de Regering geen uitstel mag lijden;

Op voordracht van de Minister-President, Minister van Lokale Besturen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - De kabinetten van de Regeringsleden Afdeling 1. - Bevoegdheden en samenstelling

Artikel 1.Elke Minister beschikt over een kabinet.

De bevoegdheden van elk kabinet zijn als volgt bepaald : - de zaken welke van dien aard zijn dat zij invloed kunnen uitoefenen op het algemeen beleid van de Regering of op de werkzaamheden van het Parlement Raad van de Duitstalige Gemeenschap; - de onderzoeken en de studies ter vergemakkelijking van de persoonlijke taak van het Regeringslid; - het voorleggen van de dossiers van het Ministerie; - het ontvangen en het openen van de aan hem persoonlijk gerichte brieven; - zijn particuliere briefwisseling; - de vragen om gehoor; - de public relations en het persoverzicht.

Art. 2.Elk kabinet beschikt ten hoogste over vier leden die een weddeschaal van ten hoogste niveau I genieten.

De Minister-President mag in zijn kabinet een bijkomend lid opnemen dat een weddeschaal van niveau I geniet.

Art. 3.§ 1. Voor het uitvoeringswerk mag elk kabinet ten hoogste over twee medewerkers beschikken die een weddeschaal van niveau II+, II en/of III genieten.

Bovendien beschikt elk kabinet over een chauffeur die een weddeschaal van niveau III geniet en die met de taken van een conciërge kan worden belast. § 2. De Regering beschikt over een bijkomende chauffeur die een weddeschaal van niveau III geniet en die eveneens met de taken van een conciërge kan worden belast. Dit personeelslid ressorteert onder de Minister-President.

Art. 4.De leden en medewerkers met een voltijdse betrekking bedoeld in de artikelen 2 en 3 kunnen door twee personen met een deeltijdse betrekking worden vervangen.

Art. 5.De rechtspositie van alle personeelsleden van de kabinetten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 is tijdelijk statutair en de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten is niet op hen toepasselijk. De personeelsleden van de kabinetten op wie artikel 11 van toepassing is, zijn echter onderworpen aan de bepalingen over het gewaarborgd loon bij een arbeidsongeschiktheid door een andere ziekte dan een beroepsziekte of bij een arbeidsongeschiktheid dooreen ander ongeval dan een arbeidsongeval of een ongeluk op weg naar het werk.

Art. 6.De contractuele en statutaire personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap evenals van het bestuur van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap mogen niet worden aangewezen om deel uit te maken van het kabinet van een Minister van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 7.Personeelsleden van de openbare diensten of van het gesubsidieerd onderwijs mogen slechts worden aangewezen om van een kabinet deel uit te maken, indien zij noch hun ambt in de openbare diensten respectievelijk in het gesubsidieerd onderwijs noch de bevoegdheden ervan tijdens hun bezigheid bij het kabinet blijven waarnemen. Afdeling 2. - Benoemingen en werking

Art. 8.Het personeel van elk kabinet wordt door de betrokken Minister benoemd en ontslagen.

Art. 9.Het daartoe door de Minister aangewezen kabinetslid maakt de mededelingen en de instructies van de respectieve Minister langs de hiërarchische weg aan de secretaris-generaal van het Ministerie over.

Art. 10.De kabinetsleden mogen slechts met de toestemming van de betrokken Minister rechtstreeks met het Ministerie onderhandelen. Afdeling 3. - Betaling, toelagen en vergoedingen

Art. 11.§ 1. Aan de in artikel 2 bedoelde kabinetsleden die een weddeschaal van niveau I genieten en die niet tot de openbare diensten of het gesubsidieerd onderwijs behoren, wordt een als wedde geldende kabinetstoelage toegekend die per kabinet ten hoogste overeenstemt met de volgende weddeschalen geldig voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap : - een kabinetschef : I/11; - de overige medewerkers van niveau I : I/8.

De in het eerste lid vermelde kabinetstoelagen die ten hoogste met de weddeschaal I.4 van het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap overeenstemmen, worden verhoogd met een jaarlijkse aanvullende toelage waarvan het maximaal bedrag 2.382,00 EUR beloopt en aan de spilindex van 138,01 gekoppeld is. § 2. Bij de indiensttreding wordt de dienstanciënniteit van de kabinetsleden bedoeld in § 1 forfaitair berekend vanaf de volle leeftijd van 24 jaar en mag 20 jaar pas overschrijden wanneer de overschrijding overeenstemt met dienstprestaties bij de openbare diensten respectievelijk bij kabinetten. § 3. Aan de overige kabinetsmedewerkers bedoeld in de artikelen 2 en 3 die niet tot de openbare diensten of het gesubsidieerd onderwijs behoren, wordt een als wedde geldende kabinetstoelage toegekend die overeenstemt met de weddeschaal die gepaard gaat met de gelijkwaardige graad van de niveaus II+, II of III toepasselijk op het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, verhoogd met een jaarlijkse aanvullende toelage waarvan het maximaal bedrag 2.382,00 EUR beloopt en aan de spilindex van 138,01 gekoppeld is. § 4. Bij de indiensttreding wordt de dienstanciënniteit van de kabinetsleden bedoeld in § 3 forfaitair berekend vanaf de volle leeftijd van 20 jaar en mag 20 jaar pas overschrijden wanneer de overschrijding overeenstemt met dienstprestaties bij de openbare diensten respectievelijk bij kabinetten. § 5. De personeelsleden bedoeld in de § 1 en § 3 hebben recht op de tussentijdse verhogingen naargelang van hun geldelijke anciënniteit.

Art. 12.Aan het kabinetspersoneel behorend tot de openbare diensten of tot het gesubsidieerd onderwijs wordt bij toepassing van artikel 13 een aanvullende toelage toegekend.

Met inachtneming van de verdeling waarin de tabel van artikel 11, § 1, voorziet, wordt aan ieder lid van weddeschaal I dat tot de openbare diensten of het gesubsidieerd onderwijs behoort, naargelang van de plaats die hem in overeenstemming met de in artikel 11, § 1, vastgelegde tabel toekomt, een jaarlijkse aanvullende toelage toegekend met de volgende maximale bedragen en die aan de spilindex van 138,01 gekoppeld is : - 8.507,- EUR (I/11); - 5.785,- EUR (I/8); - 4.424,- EUR (I/4).

Voor de overige medewerkers bedoeld in de artikelen 2 en 3 behorend tot de openbare diensten of tot het gesubsidieerd onderwijs bedraagt de jaarlijkse, aan de spilindex van 138,01 gekoppelde aanvullende toelage ten hoogste 2.382,- EUR.

Art. 13.§ 1. De betaling van het kabinetspersoneel dat tot het personeel van een Ministerie, een andere openbare dienst of het gesubsidieerd onderwijs behoort, wordt als volgt geregeld : 1. Indien de werkgever de wedde blijft betalen, verkrijgt de belanghebbende de aanvullende toelage bepaald in artikel 11.Eventueel wordt de wedde van het kabinetslid, desgevallend verhoogd met de werkgeversbijdragen, aan de dienst van oorsprong terugbetaald. De wedde die moet worden terugbetaald, mag nochtans het maximale bedrag van de weddeschalen niet overschrijden die voor de overeenstemmende graad in artikel 11 vastgelegd zijn. 2. Indien de werkgever de wedde niet blijft betalen, ontvangt de belanghebbende een als wedde geldende toelage overeenstemmend met deze voorzien in artikel 11 evenals een aanvullende toelage.Het totaal bedrag bestaande uit de toelage plus de aanvullende toelage mag nochtans niet hoger liggen dan het uit de wedde plus de toelage bestaande bedrag dat de belanghebbende zou verkrijgen, indien de onder punt 1 bepaalde maatregelen op hem toepasselijk zouden zijn. § 2. De terugbetaling van de wedde der personeelsleden van de nationale ministeries die bij het kabinet van een lid van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap gedetacheerd zijn, wordt volgens de modaliteiten uitgevoerd die door koninklijk besluit zijn vastgelegd.

Art. 14.§ 1. Op het einde van de zittingsperiode of bij ontslag kan de betrokken Minister onder de volgende voorwaarden een forfaitaire toelage wegens ontslag toekennen aan de personeelsleden van zijn kabinet. § 2. Voor de in artikel 11 bedoelde personeelsleden van de kabinetten omvat de toelage wegens ontslag : - desgevallend de voor de lopende maand resterende kabinetstoelage; - per begonnen schijf van vijf jaar dienstanciënniteit in een kabinet van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, een bedrag overeenstemmend met drie maanden kabinetstoelage.

De toelage wegens ontslag wordt in maandelijkse schijven uitbetaald.

De werkloosheidsuitkering waarop het betrokken personeelslid eventueel recht zou hebben tijdens de uitbetalingsperiode wordt afgetrokken van de toelage wegens ontslag.

De toelage wegens ontslag wordt pas uitbetaald, indien het betrokken personeelslid geen ambt in een ministerieel kabinet, in een dienst of gesubsidieerde inrichting van de Duitstalige Gemeenschap, in een dienst van de Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten, in een andere openbare dienst of in een gesubsidieerde onderwijsinrichting uitoefent, noch een pensioen ten laste van de staatskas of van de Duitstalige Gemeenschap geniet. Als een van deze situaties optreedt, wordt een einde gemaakt aan de maandelijkse uitbetalingen.

Het betrokken personeelslid bekrachtigt schriftelijk dat geen van de situaties bedoeld in het voorafgaande lid opgetreden is. § 3. Voor de in artikel 12 bedoelde personeelsleden van de kabinetten omvat de toelage wegens ontslag : - desgevallend de voor de lopende maand resterende aanvullende toelage; - per begonnen schijf van vijf jaar dienstanciënniteit in een kabinet van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, een bedrag overeenstemmend met respectievelijk een maand aanvullende toelage.

De toelage wegens ontslag wordt in maandelijkse schijven uitbetaald. § 4. De toelage wegens ontslag wordt noch voor de toepassing van de wetgeving inzake werkloosheid noch voor de berekening van de inhoudingen voor de sociale zekerheid als bezoldiging beschouwd.

Art. 15.§ 1. Naast de in artikel 11, § 3, bedoelde aanvullende toelage verkrijgen de chauffeurs een maandelijkse forfaitaire toelage ten belope van 248,- EUR. Bovendien wordt maandelijks aan elke chauffeur een vergoeding van 161,- EUR voor de beroepskosten toegekend.

Het besluit van de Regent van 30 maart 1950 betreffende de toekenning van de toelagen wegens buitengewone prestaties en het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van de ministeries zijn op de chauffeurs niet van toepassing. § 2. Aan de kabinetschefs kan een jaarlijkse forfaitaire vergoeding van 1.812,- EUR voor verblijfkosten toegekend worden.

De vergoeding wordt pas toegekend, indien het ambt in de loop van de maand tijdens meer dan vijf opeenvolgende dagen uitgeoefend werd.

De vergoeding wordt tijdens de afwezigheid behouden die in de loop van de betrokken maand vijf opeenvolgende dagen niet overschrijdt. Zij wordt eveneens tijdens het jaarlijks verlof behouden.

Art. 16.Het kabinetspersoneel geniet kinderbijslag, geboortetoelage, haard- of standplaatstoelage, vakantiegeld en eindejaarspremie tegen het bedrag en onder de voorwaarden die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap bepaald zijn.

Art. 17.§ 1. Voor de toekenning van de vergoedingen inzake reiskosten worden de kabinetsleden met de het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelijkgesteld. § 2. De door de Regering aangewezen personeelsleden van de kabinetten zijn ertoe gemachtigd voor dienstreizen van hun eigen wagen gebruik te maken onder de voorwaarden welke het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene reglementering inzake reiskosten voor de overeenstemmende dienstgraad van het personeel van de Ministeries bepaalt. Ze hoeven geen reiswijzer bij te houden.

De machtiging om een privévoertuig te gebruiken wordt geregeld bij een bijzonder besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 18.§ 1. De vergoedingen en toelagen bedoeld in de artikelen 11, 12 en 15 worden aan elk kabinetslid na vervallen termijn aan het eind van de maand uitbetaald.

De maandelijkse vergoeding of toelage bedraagt 1/12e van het jaarlijkse bedrag. Wanneer de vergoeding of toelage niet voor de volledige maand verschuldigd is, wordt zij uitbetaald overeenkomstig de regels bepaald in de bezoldigingsregeling van het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. § 2. De in de artikelen 11, 12 en 15 bepaalde vergoedingen en toelagen zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling die voor de bezoldiging van de ambtenaren geldt. Zij zijn gekoppeld aan de spilindex van 138,01.

Deze bepaling is niet toepasselijk op de maandelijkse forfaitaire vergoedingen ten gunste van de chauffeurs voorzien in artikel 15. § 3. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 14 beslist de Regering of en in welke mate de toelagen en vergoedingen waarin de artikelen 11, 12, 15 en 16 voorzien uit te betalen zijn, wanneer een kabinetspersoneelslid zijn kabinetsambt niet uitoefent. HOOFDSTUK II. - Personeelsleden van de diensten van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap die aangewezen zijn om van een kabinet van een lid van de Federale Regering deel uit te maken

Art. 19.De personeelsleden van de diensten van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap kunnen lid van het kabinet van een lid van de Federale Regering worden, indien zij voordien de machtiging van de Minister bevoegd inzake Personeel gekregen hebben.

Deze machtiging mag slechts verleend worden,wanneer de Koning een besluit afgekondigd heeft dat de modaliteiten regelt voor de terugbetaling der wedden van de bij het eerste lid bedoelde personeelsleden.

Art. 20.Artikel 7 is van toepassing op de personeelsleden van de diensten van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap die bij het kabinet van een lid van de Federale Regering gedetacheerd zijn.

Art. 21.De wedde van de bij artikel 19, eerste lid, bedoelde personeelsleden wordt door de Duitstalige Gemeenschap uitbetaald.

De terugbetaling aan de Duitstalige Gemeenschap wordt uitgevoerd volgens een driemaandelijkse onkostenstaat die aan het betrokken lid van de Federale Regering door de diensten van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap toegezonden wordt.

De aanvraag tot terugbetaling wordt aan het begin van elk trimester voor het afgelopen trimester ingediend. HOOFDSTUK III. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen

Art. 22.Het onderhavig besluit is niet van toepassing op de kabinetten van de voor 3 juli 2009 fungerende Regering.

Art. 23.Het besluit van de Regering van 26 augustus 2004 betreffende de samenstelling en de werking van de kabinetten van de regeringsleden evenals betreffende de personeelsleden van de diensten van de Regering aangewezen om in het kabinet van een lid van de Federale Regering mee te werken, is opgeheven.

Art. 24.Het onderhavige besluit treedt in werking op 3 juli 2009.

Art. 25.De Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Eupen, 3 juli 2009.

Minister van Lokale Besturen, De Minister-President, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs, Opleiding en Werkgelegenheid, O. PAASCH De Minister van Cultuur, Media en Toerisme, I. WEYKMANS De Minister van Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, H. MOLLERS

^