Etaamb.openjustice.be
Erratum van 04 juni 2009
gepubliceerd op 26 juni 2012

Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap betreffende de vaststelling van de opleidingsvoorwaarden voor leerlingen in de middenstand en opleidingsondernemingen. - Erratum

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2012202992
pub.
26/06/2012
prom.
04/06/2009
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 JUNI 2009. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap betreffende de vaststelling van de opleidingsvoorwaarden voor leerlingen in de middenstand en opleidingsondernemingen. - Erratum


De Nederlandse vertaling van bovenvermeld besluit, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 18 augustus 2009, blz. 54.623, dient te worden vervangen door de volgende tekst : « 4 JUNI 2009. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap betreffende de vaststelling van de opleidingsvoorwaarden voor middenstandsleerlingen en opleidingsondernemingen De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de KMO's, artikel 7, § 7, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2000 en 17 mei 2004;

Gelet op het besluit van 24 februari 1989 tot vaststelling van een periode voor de afsluiting van leerovereenkomsten en gecontroleerde leerverbintenissen in de permanente vorming van de Middenstand;

Gelet op het ministerieel besluit van 27 oktober 1978 houdende bepaling van de erkenningsvoorwaarden van de leerovereenkomsten en van de gecontroleerde leerverbintenissen in de voortdurende vorming van de middenstand;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, d.d. 5 mei 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister-President, bevoegd voor Begroting, d.d. 9 april 2009;

Gelet op het advies van het Instituut voor opleiding en voortgezette opleiding in de middenstand en in de kleine en middelgrote ondernemingen d.d. 22 april 2009;

Gelet op advies 46.614/2 van de Raad van State, gegeven op 2 juni 2009 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 2009;

Op de voordracht van de Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. De leertijd omvat een praktische opleiding in een opleidingsonderneming erkend door het Instituut voor opleiding en voortgezette opleiding in de middenstand en in de kleine en middelgrote ondernemingen, hierna « IAWM » te noemen. Deze opleiding wordt aangevuld met algemene cursussen en beroepscursussen, tests en examens. § 2. De leertijd houdt in dat een leerovereenkomst wordt gesloten door bemiddeling van een leersecretaris. De leerovereenkomst wordt tussen het ondernemingshoofd en de leerling respectievelijk diens wettelijke vertegenwoordiger gesloten.

De voorwaarden zijn in de onderstaande bepalingen vastgelegd. § 3. Indien het ondernemingshoofd het ouderlijk gezag of de voogdij over de leerling uitoefent, sluit het ondernemingshoofd een gecontroleerde leerverbintenis met de leersecretaris af.

Voor een gecontroleerde leerverbintenis gelden dezelfde voorwaarden als voor een leerovereenkomst. § 4. In het kader van de onderstaande bepalingen heeft het IAWM de volgende taken : 1° de door de leersecretarissen tot stand gebrachte leerovereenkomsten erkennen respectievelijk intrekken, evenals toezicht houden op het verloop van de leertijd, in het bijzonder in de opleidingsonderneming;2° de opleidingsondernemingen controleren en erkennen evenals de erkenning intrekken. § 5. Voor bepaalde beroepen kan de Regering na advies van het IAWM bijzondere bepalingen voor het sluiten van leerovereenkomsten vastleggen. § 6. Het model van de leerovereenkomst en van de gecontroleerde leerverbintenis wordt door de Minister bevoegd voor Vorming, op voorstel van het IAWM, vastgelegd.

De leerovereenkomst en de gecontroleerde leerverbintenis bevatten op zijn minst de volgende gegevens : 1° de precieze identiteit van de partijen;2° de maatschappelijke zetel van de opleidingsonderneming;3° haar ondernemingsnummer;4° de plaats van de praktische opleiding;5° de begin- en einddatum van de leerovereenkomst;6° de wekelijkse duur van de opleiding in de onderneming;7° het bedrag van de maandelijkse minimumtoelage;8° in voorkomend geval de identiteit van de opleider(s);9° de rechten en plichten van de partijen;10° de voorwaarden voor de beëindiging van de leerovereenkomst;11° de redenen die kunnen leiden tot de intrekking van de erkenning van de leerovereenkomst of tot de intrekking van de toestemming om nieuwe leerovereenkomsten te sluiten;12° in voorkomend geval de bijzondere plichten van de partijen met betrekking tot een bedrijfsoverkoepelende praktische opleiding.

Art. 2.§ 1. Leerovereenkomsten kunnen alleen worden gesloten voor beroepsopleidingen waarvan het opleidingsprogramma door de Minister bevoegd voor Vorming goedgekeurd is en door de Minister bevoegd voor Onderwijs, met toepassing van artikel 2 van de wet van 29 juni 1983 over de leerplicht, conform de deeltijdse leerplicht verklaard is. § 2. In het kader van een leerovereenkomst kunnen meerdere beroepen tegelijk worden geleerd. Het IAWM bepaalt de lijst van beroepen die gelijktijdig tijdens een leertijd kunnen worden aangeleerd.

Art. 3.§ 1. Om te verzekeren dat de leerling alle in het opleidingsprogramma vermelde vaardigheden worden aangeleerd, kan het IAWM in specifieke gevallen bepalen dat de leerling een bedrijfsoverkoepelende praktische opleiding moet volgen om een leerovereenkomst te kunnen sluiten.

Een bedrijfsoverkoepelende praktische opleiding kan bestaan in : 1° een aanvullende praktische opleiding in een andere erkende opleidingsonderneming waarvan de duur en de inhoud is vastgelegd;2° een praktische opleiding bij een door het IAWM aangewezen organisator van cursussen;3° een aanvullende praktische opleiding waarvan de duur en de inhoud zijn vastgelegd en die gevolgd wordt in een andere opleidingsonderneming, in een ander land van de Europese Unie. § 2. De leersecretaris ziet erop toe dat de organisatie van de verschillende opleidingscycli schriftelijk en duidelijk wordt vastgelegd tussen de natuurlijke personen of rechtspersonen die bij de praktische opleiding betrokken zijn.

Art. 4.§ 1. De algemene cursussen en beroepscursussen en de tests en examens vinden in de regel plaats in een centrum voor opleiding en voortgezette opleiding in de middenstand en de kmo's dat erkend is met toepassing van artikel 27 van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen, hierna « ZAWM » te noemen. § 2. Indien om organisatorische redenen geen algemene cursus of beroepscursus, geen tests of examens in een ZAWM aangeboden worden, kan het IAWM een andere organisator van cursussen hiervoor aanwijzen, voor zover het IAWM heeft vastgesteld dat de inhoud van de cursussen en de test- en examenvoorwaarden daar grotendeels overeenstemmen met dat wat bepaald is in het opleidingsprogramma van de opleiding. HOOFDSTUK II. - Toelatingsvoorwaarden voor leerlingen

Art. 5.§ 1. Om een leerovereenkomst te kunnen sluiten, moet de jongere aan de voltijdse leerplicht voldaan hebben. § 2. Jongeren die niet geslaagd zijn voor de eerste twee gemeenschappelijke jaren van het secundair onderwijs of voor het derde jaar van het secundair beroepsonderwijs, moeten slagen voor een bekwaamheidsproef die op aanvraag van de jongere of van de persoon die belast is met zijn opvoeding door het IAWM wordt georganiseerd binnen de periode waarin in de Duitstalige Gemeenschap leerovereenkomsten mogen worden gesloten.

De deelnemer is geslaagd voor de bekwaamheidsproef, wanneer hij de helft van de punten behaalt. Het IAWM bepaalt de inhoud van de bekwaamheidsproef aan de hand van de vaardigheden die in de eerste twee gemeenschappelijke jaren van het secundair onderwijs werden aangeleerd.

Als de jongere niet slaagt voor de bekwaamheidsproef, mag hij deze een keer per opleidingsjaar overdoen. § 3. Jongeren die houder zijn van het getuigschrift van het vijfde jaar van het gespecialiseerd secundair beroepsonderwijs zijn vrijgesteld van de bekwaamheidsproef.

Jongeren die uit het gespecialiseerd secundair onderwijs komen, maar niet in het bezit van dat getuigschrift zijn, kunnen eveneens tot de bekwaamheidsproef worden toegelaten. Daartoe moeten ze het bewijs leveren dat het bevoegde psycho-medisch-sociaal centrum en de bevoegde klassenraad van de school voor gespecialiseerd secundair onderwijs ermee instemmen dat ze een middenstandsopleiding volgen.

Art. 6.Om een leerovereenkomst te kunnen sluiten, mag de jongere niet ouder dan 29 jaar zijn.

Art. 7.§ 1. Om een leerovereenkomst te kunnen sluiten, moet de jongere lichamelijk geschikt worden verklaard voor de uitoefening van het beroep. § 2. Het medisch onderzoek moet zo vlug mogelijk - uiterlijk binnen de proeftijd van de leerovereenkomst - en op kosten van het ondernemingshoofd door een erkende arbeidsgeneeskundige dienst worden uitgevoerd.

Art. 8.De jongere moet zich bereid verklaren, op instructie van de leersecretaris, vóór het sluiten van de leerovereenkomst of gedurende de leertijd deel te nemen aan een oriëntatiegesprek in een psycho-medisch-sociaal centrum of bij de Dienst voor Beroepskeuze van de Dienst voor Arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap. HOOFDSTUK III. - Toelatingsvoorwaarden voor opleidingsondernemingen

Art. 9.§ 1. Om leerovereenkomsten te kunnen sluiten, moet de onderneming door het IAWM erkend zijn als opleidingsonderneming. § 2. De opleidingsonderneming moet het recht hebben het beroep waarop de praktische opleiding betrekking heeft, uit te oefenen. Indien hiervoor een bijzondere beroepstoelating vereist is, moet die worden bewezen. § 3. De opleidingsonderneming moet over de ruimten en de technische uitrusting beschikken die noodzakelijk zijn om de vaardigheden aan te leren die vermeld worden in het opleidingsprogramma van het beroep waarop de praktische opleiding betrekking heeft.

Het IAWM bepaalt voor elk opleidingsberoep een ondernemingsprofiel dat de minimale technische uitrusting opsomt waarover een onderneming moet beschikken om als opleidingsonderneming te worden erkend. § 4. De opleidingsonderneming moet over het personeel, de organisatorische structuren en de in soort en omvang nodige activiteiten beschikken om de vaardigheden aan te leren die vermeld worden in het opleidingsprogramma van het beroep waarop de praktische opleiding betrekking heeft.

Het IAWM somt in het ondernemingsprofiel de minimale organisatorische vereisten op waaraan een onderneming moet voldoen om als opleidingsonderneming te worden erkend. § 5. De veiligheidsvoorzieningen en de sanitaire voorzieningen van de opleidingsonderneming moeten voldoen aan de voorschriften van de wetgeving over het welzijn op het werk. § 6. Een onderneming die bepaalde, in het opleidingsprogramma vermelde vaardigheden voor het beroep waarop de praktische opleiding betrekking heeft, niet kan aanleren of op bepaalde punten niet aan het hierboven vermelde ondernemingsprofiel beantwoordt, kan toch als opleidingsonderneming worden erkend, op voorwaarde dat alle toekomstige leerlingen aan een bedrijfsoverkoepelende praktische opleiding deelnemen. § 7. Het IAWM bepaalt voor elk opleidingsberoep het maximale aantal leerlingen dat een opleidingsonderneming tegelijkertijd mag opleiden.

Art. 10.§ 1. Om leerovereenkomsten te kunnen sluiten, moet het ondernemingshoofd van onberispelijk gedrag zijn. § 2. Het ondernemingshoofd moet bewijzen dat hij de vakbekwaamheid bezit die noodzakelijk is om de vaardigheden aan te leren die vermeld worden in het opleidingsprogramma voor het beroep waarop de leerovereenkomst betrekking heeft. § 3. De vakbekwaamheid wordt alleen aanwezig geacht, indien het ondernemingshoofd aan één van de volgende voorwaarden voldoet : 1° hij beschikt over een gecertificeerde basisopleiding in het betrokken beroep en kan bewijzen dat hij na die basisopleiding zes jaar beroepservaring in dat beroep heeft opgedaan. Onder gecertificeerde basisopleiding in de zin van dit besluit verstaat men een met succes afgesloten leertijd in het betrokken beroep of een met succes afgesloten zesde jaar van het secundair technisch of beroepsonderwijs in het betrokken beroep; 2° hij beschikt over een opleidingseindegetuigschrift of een hogeschooldiploma voor het betrokken beroep en kan drie jaar beroepservaring in dat beroep bewijzen;3° bij gebrek aan een gecertificeerde basisopleiding of een opleidingseindegetuigschrift respectievelijk hogeschooldiploma kan hij bewijzen dat hij over negen jaar beroepservaring in het betrokken beroep beschikt. § 4. Het ondernemingshoofd moet bewijzen dat hij de pedagogische bekwaamheid bezit die voor het aanleren van beroepsvaardigheden in de praktische opleiding vereist is. § 5. De pedagogische bekwaamheid wordt alleen aanwezig geacht, indien het ondernemingshoofd geslaagd is voor de pedagogische bijscholing van het IAWM. Het IAWM bepaalt de inhoud en de duur van deze pedagogische bijscholing.

Wie met succes de opleiding afsluit, ontvangt een attest waarvan het model door de Minister bevoegd voor Vorming, op voorstel van het IAWM, wordt vastgelegd.

Het IAWM kan een ondernemingshoofd van deelname aan de pedagogische bijscholing vrijstellen, indien het ondernemingshoofd zijn bekwaamheid kan bewijzen met een pedagogisch bekwaamheidsattest of met een vergelijkbaar attest inzake beroepspedagogiek.

Het IAWM kan het ondernemingshoofd niet meer dan een opleidingsjaar uitstel toekennen om te bewijzen dat hij de pedagogische bijscholing met succes heeft gevolgd. § 6. Indien de opleidingsonderneming een rechtspersoon is, wordt de persoon die met het dagelijkse beheer is belast en die bewijst dat de onderneming hem gemachtigd heeft, als ondernemingshoofd in de zin van dit besluit beschouwd.

Art. 11.§ 1. Indien het ondernemingshoofd niet zelf voor de praktische opleiding van leerlingen kan zorgen of niet aan de in artikel 10, §§ 2 tot 5, vermelde voorwaarden voldoet, moet hij een opleider aanwijzen die onder zijn verantwoordelijkheid de praktische opleiding van de leerling verzorgt. § 2. De opleider moet eveneens van onberispelijk gedrag zijn. § 3. De opleider moet aan de in artikel 10, §§ 2 tot 5, vermelde voorwaarden voldoen. § 4. Een ondernemingshoofd zelf of een opleider kan nooit meer dan twee leerlingen tegelijk opleiden. § 5. Indien de in de leerovereenkomst aangewezen opleider de opleidingsonderneming tijdens de duur van de leerovereenkomst verlaat, kan het IAWM voor het lopende opleidingsjaar een afwijking van deze voorwaarden toestaan.

Art. 12.§ 1. Een onderneming die een eerste keer leerlingen voor een bepaald beroep opleidt, wordt door het IAWM in eerste instantie voor een periode van drie jaar als opleidingsonderneming voor dat beroep erkend. § 2. Indien alle in hoofdstuk III van dit besluit vermelde toelatingsvoorwaarden na die drie jaar nog altijd vervuld zijn, erkent het IAWM de onderneming voor onbepaalde duur als opleidingsonderneming. § 3. De onderneming die door het IAWM voor een bepaald beroep erkend wordt, ontvangt een attest waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister bevoegd voor Vorming, op voorstel van het IAWM. Indien de erkenning als opleidingsonderneming ingetrokken wordt, bezorgt de onderneming het attest onverwijld aan het IAWM terug. § 4. Het IAWM maakt voor elke opleidingsonderneming een dossier op dat minstens volgende documenten of inlichtingen bevat : 1° een kopie van het attest van erkende opleidingsonderneming;2° de naam en de maatschappelijke zetel van de opleidingsonderneming;3° haar ondernemingsnummer;4° de plaats van de praktische opleiding;5° het ondernemingsprofiel;6° in voorkomend geval de bijzondere plichten van de opleidingsonderneming met betrekking tot een bedrijfsoverkoepelende praktische opleiding;7° de gegevens van het ondernemingshoofd en het bewijs dat hij gemachtigd is om te handelen, een bewijs van zijn vakbekwaamheid, zijn pedagogische bekwaamheid en beroepservaring, evenals een uittreksel uit zijn strafregister;8° in voorkomend geval de gegevens van de opleider(s), de bewijzen van hun vakbekwaamheid, pedagogische bekwaamheid en beroepservaring evenals hun uittreksel uit het strafregister;9° het arbeidsreglement van de opleidingsonderneming. HOOFDSTUK IV. - De plichten van de partijen die bij de opleiding betrokken zijn

Art. 13.Door de leerovereenkomst verplicht het ondernemingshoofd zich ertoe de leerling een praktische opleiding te verstrekken of door zijn opleider te laten verstrekken die de leerling voorbereidt op de uitoefening van het beroep waarop de leerovereenkomst betrekking heeft.

Art. 14.Het ondernemingshoofd en de opleider hebben de plicht : 1° ervoor te zorgen dat de in het betrokken opleidingsprogramma vastgelegde vaardigheden voor het beroep waarop de leerovereenkomst betrekking heeft, aan de leerling worden aangeleerd;2° de leerling op de tests en examens evenals op de latere uitoefening van het beroep voor te bereiden;3° de leerling de nodige aandacht en ondersteuning te geven, de nodige hulp, uitleg, technische middelen en documenten ter beschikking te stellen om deze doelstellingen te bereiken;4° de leerling vakkundig volgens de stand der techniek te onderrichten en zelf op de hoogte te blijven van nieuwe technologieën en de uitwerking ervan op de opleiding;5° de leerling in de werkomgeving van de onderneming te integreren en een sociaal en veilig gedrag op de werkplek bij hem aan te moedigen;6° de leerling bij het opmaken van praktische werktaken, oefenstukken of verslagen te ondersteunen;7° de leerling geen werktaken op te leggen : - die geen verband houden met het beroep waarvoor hij wordt opgeleid; - die geen enkele opleidingswaarde hebben; - die een gevaar voor zijn gezondheid en zijn veiligheid inhouden; - die op basis van de arbeidswetgeving verboden zijn; 8° te waken over de naleving van de bepalingen inzake arbeidsveiligheid door de leerling of door derden die op de een of andere manier het verloop van de opleiding kunnen beïnvloeden;9° deel te nemen aan de pedagogische bijscholing van het IAWM;10° de leersecretaris over het verloop van de praktische opleiding in de onderneming op de hoogte te houden en hem onverwijld en uit eigen beweging op de hoogte te brengen van elk probleem dat bij de uitvoering van de leerovereenkomst optreedt;11° de leersecretaris inzage in de praktische opleiding in de onderneming te verlenen, hem de hiervoor vereiste documenten te overhandigen en hem op verzoek alle inlichtingen te verstrekken die op de uitvoering van de leerovereenkomst betrekking hebben;12° de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling, voor zover deze laatste minderjarig is, over het verloop van de praktische opleiding in de onderneming op de hoogte te houden;13° in samenwerking met de leersecretaris erop te letten dat de leerling vanaf het begin van de leertijd de algemene cursussen en beroepscursussen volgt en aan de tests en examens deelneemt;14° in samenwerking met de leersecretaris erop te letten dat de leerling de bedrijfsoverkoepelende opleiding volgt die een bestanddeel van de leerovereenkomst is;15° overeenkomstig de instructies van het IAWM en samen met de leerling het opleidingsboekje bij te houden en het overzicht van de vorderingen in het beroep waarop de leerovereenkomst betrekking heeft, regelmatig en gewetensvol in te vullen.

Art. 15.Het ondernemingshoofd heeft bovendien de plicht : 1° de overeenkomst buiten de proeftijd niet eenzijdig op te zeggen zonder ernstige redenen of zonder de voorgeschreven termijnen na te leven;2° de leerling toestemming te geven om uit de onderneming weg te blijven om deel te nemen aan algemene cursussen, beroepscursussen, tests of examens.Wanneer de cursussen en examens buiten de arbeidstijd plaatsvinden, de leerling de mogelijkheid bieden om binnen tien werkdagen een gelijkwaardige rusttijd te nemen; 3° de leerling toestemming te geven om uit de onderneming weg te blijven om de bedrijfsoverkoepelende opleiding die een bestanddeel van de leerovereenkomst is, te volgen;4° de personeels-, materiaal- en uitvoeringskosten te dragen voor de bedrijfsoverkoepelende opleiding van de leerling die een bestanddeel van de leerovereenkomst is, en tijdens de duur van deze bedrijfsoverkoepelende opleiding al zijn plichten als ondernemingshoofd na te komen; 5° de leerling op de dag voorafgaand aan de examens ten laatste om 16.00 uur te laten gaan; 6° de materiaal- en uitvoeringskosten voor de evaluatie van de praktische opleiding tijdens de leertijd en het praktische examen op het eind van de leertijd te dragen en zo nodig de hiervoor noodzakelijke grondstoffen te leveren;7° de materiaal- en uitvoeringskosten voor het opstellen van een eindeleertijdsstuk op het eind van de leertijd te dragen, echter alleen in de door de examencommissie vastgelegde en door het IAWM goedgekeurde minimale omvang;8° aan de leerling de voor de praktische opleiding noodzakelijke werktuigen, materialen evenals werk- en veiligheidskledij ter beschikking te stellen;9° de leersecretaris onverwijld en uit eigen beweging te informeren, wanneer de leerling om redenen van ziekte of om andere redenen uit de onderneming wegblijft of wanneer de voorwaarden van de leerovereenkomst niet meer worden vervuld;10° de leerling onder de beste voorwaarden te huisvesten en hem een gezonde en voldoende voeding te geven, indien het ondernemingshoofd in de leerovereenkomst de verplichting aangegaan is de leerling kost en inwoning te verschaffen.De waarde van de voordelen in natura die van de maandelijkse leertoelage afgetrokken worden, is de waarde zoals bepaald in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; 11° de leerling de nodige tijd te geven om zijn godsdienstige plichten en zijn wettelijk bepaalde staatsburgerlijke plichten na te komen;12° alle arbeids- en sociaalrechtelijke bepalingen die uit de uitvoering van de leerovereenkomst resulteren, na te komen;13° een arbeidsongevallenverzekering te sluiten die de ongevallen dekt waaraan de leerling blootgesteld kan worden tijdens de opleiding in de onderneming, tijdens zijn deelname aan de algemene cursussen en beroepscursussen, tests, examens en bedrijfsoverkoepelende opleidingen evenals onderweg van en naar die activiteiten;14° de dagelijkse en wekelijkse arbeidstijden te respecteren overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 maart 1971 over de arbeid of de bepalingen ter uitvoering van die wet.Als het arbeidsreglement van de onderneming in kortere wekelijkse arbeidstijden voorziet, gelden deze ook voor de leerling.

In de arbeidstijd begrepen is in elk geval de tijd die de leerling nodig heeft om deel te nemen aan de algemene cursussen en beroepscursussen, aan de tests en examens, evenals aan de bedrijfsoverkoepelende opleidingen waarin de leerovereenkomst voorziet. Eventuele ondersteunende cursussen of bijlessen zijn geen verplicht bestanddeel van de arbeidstijd.

De leerling moet jaarlijks gemiddeld minstens 24 uur per week in de onderneming worden opgeleid, waarbij de bedrijfsoverkoepelende opleiding bij de opleidingstijd in de onderneming wordt opgeteld. 15° de leerling tot het eind van elk leerjaar naast de feestdagen indien nodig een bijkomende, onbetaalde vakantie toe te kennen zodat de leerling vakantie kan nemen gedurende 20 werkdagen in het geval van een vijfdagenweek en gedurende 24 werkdagen in het geval van een zesdagenweek;16° aan de leerling een maandelijkse minimale leertoelage uit te betalen ten bedrage van : a) 206,05 euro in het eerste jaar van de cursussen beroepsopleiding tussen 1 juli en 30 juni van het daaropvolgende burgerlijk jaar;b) 206,05 euro in het tweede jaar van de cursussen beroepsopleiding van 1 juli tot 31 december;c) 251,84 euro in het tweede jaar van de cursussen beroepsopleiding tussen 1 januari en 30 juni;d) 366,32 euro in het derde jaar van de cursussen beroepsopleiding van 1 juli tot 31 december;e) 429,28 euro in het derde jaar van de cursussen beroepsopleiding tussen 1 januari en 30 juni;f) 468,20 euro in het vierde jaar van de cursussen beroepsopleiding. Indien de leerling een klas moet overdoen, wordt de laatst betaalde leertoelage toegepast tot het eind van de kalendermaand waarin de te realiseren doelstelling met betrekking tot de leerstof bereikt wordt.

De leerling die in het stadium van de leertijd geslaagd is voor de cursussen toegepast bedrijfsbeheer, ontvangt de onder punt f bepaalde leertoelage.

Met ingang van 1 januari kunnen de in het eerste lid vermelde bedragen door de Minister bevoegd voor opleiding en voortgezette opleiding in de middenstand, worden aangepast aan de stijging van het indexcijfer van de gezondheidsindex, berekend op basis van de maand december van de beide voorgaande jaren.

Het ondernemingshoofd betaalt de leertoelage aan de leerling, behalve indien de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige leerling niet met deze werkwijze instemt.

De leertoelage moet uiterlijk de 7e dag na het verstrijken van de maand waarop ze betrekking heeft, worden uitbetaald.

Voor bepaalde beroepen kan de Minister bevoegd voor Vorming hogere maandelijkse minimale toelagen als die vermeld in punt 16 bepalen; 17° overeenkomstig de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen financieel in de reiskosten van de leerling bij te dragen;18° de leersecretaris en elke door het IAWM daartoe aangewezen persoon toe te staan indien nodig te controleren of hij zijn verplichtingen nakomt;19° de leerling toe te staan bij problemen tijdens de arbeidstijd telefonisch contact op te nemen met het leersecretariaat;20° de leerling op diens verzoek een attest te overhandigen waarin de begin- en de einddatum van de overeenkomst evenals de aard van de gevolgde opleiding vermeld worden;21° de leerling bij de start van zijn leertijd een arbeidsreglement van de onderneming te overhandigen;22° met de leerling respectievelijk met diens wettelijke vertegenwoordiger geen bijkomende clausule bij de leerovereenkomst overeen te komen die tegen de onderhavige bepalingen indruist en waarover de leersecretaris niet vooraf schriftelijk in kennis werd gesteld;23° erover te waken dat de door hem aangewezen opleider zich gewetensvol van zijn taken kwijt;24° de wettelijke en reglementaire bepalingen, de fatsoensregels en de goede zeden in acht te nemen en te garanderen dat alle, bij de opleiding betrokken personen ze in acht nemen.

Art. 16.Door de leerovereenkomst verplicht de leerling zich ertoe onder leiding en toezicht van het ondernemingshoofd of de opleider te slagen voor een praktische en theoretische opleiding om zich voor te bereiden op de uitoefening van het beroep waarop de leerovereenkomst betrekking heeft.

Art. 17.De leerling heeft de plicht : 1° er zorg voor te dragen dat hij de in het betrokken opleidingsprogramma vastgelegde vaardigheden voor het beroep waarop de leerovereenkomst betrekking heeft, verwerft;2° zich op de tests en examens evenals op de latere uitoefening van het beroep voor te bereiden;3° de instructies en aanwijzingen die het ondernemingshoofd of de opleider hem geeft, te volgen en zich vakkundig te laten instrueren om deze doelstellingen te bereiken;4° praktische werktaken, oefenstukken of verslagen te maken volgens de instructies van het ondernemingshoofd of de opleider;5° de overeenkomst buiten de proeftijd niet eenzijdig op te zeggen zonder zwaarwichtige redenen of zonder naleving van de overeenkomstige termijnen;6° zich in de werkomgeving van de onderneming te integreren en bij het werk een sociaal en veilig gedrag aan de dag te leggen;7° afstand te nemen van alle zaken : - die zijn eigen veiligheid of de veiligheid van derden in het gedrang zouden kunnen brengen; -. die geen verband houden met het beroep waarvoor hij wordt opgeleid; -. die geen enkele opleidingswaarde hebben; .- die wegens de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake arbeid verboden zijn; 8° de bepalingen inzake arbeidsveiligheid na te leven;9° de leersecretaris over het verloop van de praktische opleiding in de onderneming op de hoogte te houden en hem onverwijld en uit eigen beweging te informeren over elk probleem dat zich bij de uitvoering van de leerovereenkomst voordoet;10° de in de leerovereenkomst vastgelegde algemene cursussen en beroepscursussen te volgen en aan de desbetreffende tests en examens deel te nemen;11° de bedrijfsoverkoepelende opleiding te volgen die een bestanddeel van de leerovereenkomst is;12° aan de evaluatie van de praktische opleiding in de werkplaats en aan het praktische examen op het eind van de leertijd deel te nemen;13° overeenkomstig de instructies van het IAWM het opleidingsboekje bij te houden en samen met het ondernemingshoofd of de opleider het overzicht van de vorderingen in het beroep waarop de leerovereenkomst betrekking heeft, regelmatig en gewetensvol in te vullen;14° met de hem toevertrouwde werktuigen, hulpmiddelen en materialen in de opleidingsonderneming omzichtig om te gaan en het hem opgedragen werk gewetensvol uit te voeren zonder moedwillig schade te berokkenen;15° bij beëindiging van de leerovereenkomst de toevertrouwde werktuigen en de arbeidskledij binnen veertien dagen aan het ondernemingshoofd terug te geven;16° discretie in alle zakelijke aangelegenheden van de opleidingsonderneming in acht te nemen;17° de wettelijke en reglementaire bepalingen, de fatsoensregels en de goede zeden in acht te nemen;18° het arbeidsreglement van de opleidingsonderneming en het schoolreglement van het ZAWM of van een andere organisator van de algemene cursussen en beroepscursussen na te leven;19° aan de jaarlijkse controlegesprekken met de leersecretaris deel te nemen;20° in geval van ziekte het ondernemingshoofd zo snel mogelijk telefonisch over zijn afwezigheid te informeren en binnen 48 uur een medisch attest aan het ondernemingshoofd te bezorgen. Op de dagen waarop de algemene cursussen en beroepscursussen plaatsvinden, moet ook het ZAWM of elke andere organisator van de cursussen zo snel mogelijk telefonisch worden geïnformeerd en een medisch attest ontvangen; 21° De deelname aan vrijwillige ondersteunende cursussen of vrijwillige bijlessen geldt niet als arbeidstijd. HOOFDSTUK V. - Duur van de leertijd en periode waarin leerovereenkomsten worden gesloten

Art. 18.§ 1. Een leerovereenkomst wordt gesloten voor de duur die bepaald wordt in het opleidingsprogramma van het beroep waarop de leerovereenkomst betrekking heeft. § 2. Een leerovereenkomst heeft een minimumduur van twaalf maanden, behalve indien het om een overeenkomst gaat die na de ontbinding van een vorige overeenkomst voor hetzelfde beroep werd gesloten. § 3. Een leerovereenkomst heeft een maximumduur van drie jaar. Indien een opleidingsjaar moet worden overgedaan, mag de leerovereenkomst niet meer dan vier opleidingsjaren duren. § 4. De leerovereenkomst omvat een proeftijd van drie maanden. § 5. Gedurende de proeftijd kan de leerovereenkomst zowel door het ondernemingshoofd als door de leerling of diens wettelijke vertegenwoordiger schriftelijk worden opgezegd mits een opzeggingstermijn van zeven dagen wordt nageleefd.

Een kopie van de opzegging moet gelijktijdig aan de leersecretaris worden gezonden. § 6. De duur van de leerovereenkomst kan met inachtneming van de leerplicht tot twee leerjaren of tot een leerjaar worden beperkt, indien de leerling reeds over gecertificeerde vaardigheden voor het betrokken beroep beschikt. § 7. De Minister bevoegd voor Vorming bepaalt de voorwaarden voor de inkorting van de opleidingstijd bedoeld in § 6. § 8. Met wederzijdse toestemming van het ondernemingshoofd en de leerling of diens wettelijke vertegenwoordiger en behoudens een positief advies van het ZAWM of van een andere organisator bij wie de leerling zijn algemene cursussen en beroepscursussen volgt, kan het IAWM met inachtneming van de leerplicht de opleidingstijd inkorten, wanneer te verwachten valt dat het doel van de opleiding in een kortere tijd zal worden bereikt.

Art. 19.§ 1. Leerovereenkomsten moeten in de periode van 1 juli tot en met 1 oktober worden gesloten. § 2. De bepalingen van § 1 gelden niet voor leerovereenkomsten die wegens een verandering van opleidingsonderneming in de loop van een opleidingsjaar moeten worden gesloten. § 3. Indien een leerovereenkomst voortijdig tijdens een opleidingsjaar wordt beëindigd, moet de leerling, ter inachtneming van de leerplicht, binnen zes weken een nieuwe leerovereenkomst sluiten of zich in een school laten inschrijven. § 4. Het IAWM kan jongeren een afwijking van de bepalingen van § 1 toestaan, indien ze zich in een ernstige sociale of pedagogische noodsituatie bevinden. De periode voor het sluiten van de leerovereenkomsten mag daarbij 31 december niet overschrijden. HOOFDSTUK VI. - Erkenning van de leerovereenkomst

Art. 20.§ 1. Om rechtsgeldig te zijn, moet een leerovereenkomst erkend worden door het IAWM. § 2. Door de leerovereenkomst te erkennen, stelt het IAWM zich garant dat de leerovereenkomst tot stand is gekomen met inachtneming van de bepalingen van dit besluit. § 3. De leersecretaris bereidt, samen met de partijen en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, de leerovereenkomst voor zodat ze kan worden erkend en begeleidt het verloop van de leertijd, in het bijzonder de praktische uitvoering van de leerovereenkomst in de opleidingsonderneming. § 4. Met het uitvoeren van de leerovereenkomst kan ten vroegste begonnen worden op de dag dat de beide partijen en de leersecretaris de leerovereenkomst ondertekend hebben. De leerovereenkomst wordt dan uitgevoerd onder voorbehoud van erkenning door het IAWM. Werk- of opleidingsperioden die vóór de ondertekening van de leerovereenkomst in de betrokken onderneming worden voltooid, kunnen in geen geval met terugwerkende kracht als een opleidingstijd beschouwd worden die meetelt voor de leerovereenkomst. § 5. Leerovereenkomsten die na het sluiten ervan niet door het IAWM worden erkend, eindigen op de dag waarop het IAWM zijn besluit hieromtrent meedeelt aan de partijen. HOOFDSTUK VII. - Schorsing van de leerovereenkomst

Art. 21.§ 1. De uitvoering van de leerovereenkomst wordt inzonderheid geschorst in geval van zwangerschapverlof, arbeidsongeschiktheid door een ziekte of een ongeval, alsook in de gevallen bedoeld in de artikelen 28 en 29 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten die betrekking hebben op leerlingen. § 2. De uitvoering van de leerovereenkomst wordt inzonderheid geschorst in geval van zwangerschapsverlof, arbeidsongeschiktheid door een ziekte of een ongeval, gedwongen werkloosheid, alsook in de gevallen bedoeld in artikelen 28 en 29 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten die betrekking hebben op het ondernemingshoofd of de opleider.

Dit houdt in dat het ondernemingshoofd of de opleider niet wordt vervangen door een ondernemingshoofd of een opleider die overeenkomstig de in de artikelen 10 en 11 van dit besluit vermelde voorwaarden door het IAWM erkend is.

Art. 22.§ 1. Indien de uitvoering van de leerovereenkomst om welke reden dan ook langer dan zes maanden wordt geschorst, wordt de einddatum van de overeenkomst vastgelegd op 31 juli van het jaar volgend op het jaar waarin de overeenkomst had moeten aflopen. § 2. Indien de leerling zijn opleidingsjaar door de duur van de schorsing van de leerovereenkomst niet succesvol kan afsluiten, kan het IAWM de leerovereenkomst ongeacht artikel 18, §§ 1 en 2, van dit besluit verlengen met de duur van de schorsing of zo nodig met een volledig opleidingsjaar. § 3. Gedurende de tijd dat de leerovereenkomst geschorst is, heeft de leerling het recht aan de algemene cursussen en beroepscursussen en aan de tests en examens deel te nemen. HOOFDSTUK VIII. - Einde van de leerovereenkomst en verbreking van de overeenkomst

Art. 23.§ 1. De leerovereenkomst eindigt : 1° bij het verstrijken van de termijn van de overeenkomst;die termijn wordt vastgesteld op 31 juli van het jaar waarin de opleiding afloopt, behalve in het geval van overeenkomsten met een beperkte duur waarvan de termijn uitgesteld moet worden om de minimumduur van één jaar opleiding in acht te nemen; 2° bij een opzegging tijdens de proeftijd krachtens artikel 18, § 5;3° bij één van de ernstige redenen vermeld in de artikelen 24 of 25. In dit geval eindigt de leerovereenkomst zonder opzeggingstermijn; 4° met wederzijdse toestemming;5° bij onoverbrugbare meningsverschillen tussen de partijen en nadat een door de leersecretaris georganiseerde bemiddelingspoging mislukt is.Behoudens een andersluidende minnelijke schikking bedraagt de opzeggingstermijn in dit geval vier weken te rekenen vanaf de datum van de bemiddeling; 6° wanneer de leerling van beroep wil veranderen.Is dit het geval tijdens de in artikel 19, § 1, bepaalde periode waarin leerovereenkomsten kunnen worden gesloten, dan bedraagt de opzeggingstermijn behoudens een andersluidende minnelijke schikking vier weken. Anders eindigt de leerovereenkomst de eerstvolgende 30e juni; 7° wanneer de overeenkomst meer dan zes maanden is geschorst en een van de partijen de overeenkomst niet meer wenst voort te zetten;8° wanneer één van de beide partijen overlijdt;9° in geval van overmacht, indien deze de uitvoering van de overeenkomst definitief onmogelijk maakt;10° voor het verstrijken van de in 1° vermelde termijn, ten vroegste echter vanaf de 30e juni van het laatste opleidingsjaar en na de officiële mededeling van de eindevaluatie van de opleiding door het IAWM, voor zover beide partijen daarin toegestemd hebben en er een schriftelijke aanstellingsbevestiging van de toekomstige werkgever voorhanden is waarop de datum van aanstelling vermeld staat. § 2. In geval van een onder § 1, 2° tot 10°, beschreven verbreking van de overeenkomst moet het ondernemingshoofd de leersecretaris onmiddellijk over de verbreking van de overeenkomst informeren. De reden voor de verbreking van de leerovereenkomst wordt door de partijen schriftelijk in een daarvoor bestemd formulier vastgelegd en wordt door de partijen ondertekend.

De Minister bevoegd voor Vorming bepaalt het model van het formulier.

Art. 24.Het ondernemingshoofd kan zich beroepen op een ernstige reden die de ontbinding van de leerovereenkomst van rechtswege wettigt : 1° wanneer de leerling zich schuldig maakt aan een oneerlijke handeling, een feitelijkheid of grove beledigingen ten aanzien van het ondernemingshoofd, de opleider of het personeel van de onderneming;2° wanneer de leerling tijdens de uitvoering van zijn overeenkomst opzettelijk zware materiële of morele schade aanricht;3° wanneer de leerling beroepsgeheimen verraadt of een zware indiscretie in een zakelijke aangelegenheid begaat;4° wanneer de leerling in het algemeen ernstig tekortschiet in de nakoming van zijn plichten inzake orde, veiligheid en tucht in de onderneming of opzettelijk respectievelijk door grove nalatigheid het arbeidsreglement overtreedt;5° wanneer de leerling ernstig tekortschiet in de nakoming van zijn plichten ten aanzien van de uitvoering van de leerovereenkomst of de instructies van het ondernemingshoofd of van de opleider opzettelijk respectievelijk door grove nalatigheid overtreedt.

Art. 25.De leerling of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan zich beroepen op een ernstige reden die de ontbinding van de leerovereenkomst van rechtswege wettigt : 1° wanneer het ondernemingshoofd of de opleider zich schuldig maakt aan een oneerlijke handeling, een feitelijkheid of grove beledigingen ten aanzien van de leerling;2° wanneer het ondernemingshoofd of de opleider dergelijke handelingen van derden ten aanzien van de leerling gedoogt;3° wanneer de goede zeden van de leerling tijdens de uitvoering van de overeenkomst in gevaar komen;4° wanneer de gezondheid of de veiligheid van de leerling tijdens de uitvoering van de overeenkomst aan risico's wordt blootgesteld die hij bij het sluiten van de overeenkomst niet kon voorzien;5° wanneer het ondernemingshoofd of de opleider in het algemeen ernstig tekortschiet in de nakoming van zijn plichten wat de uitvoering van de leerovereenkomst betreft, of opzettelijk respectievelijk door grove nalatigheid zich niet kwijt van zijn taak om de leerling op te leiden;6° wanneer het ondernemingshoofd of de opleider die met de praktische opleiding belast is, de opleidingsonderneming verlaat of zijn opdracht niet kan meer kan vervullen. HOOFDSTUK IX. - Intrekking van de erkenning van een leerovereenkomst en van de toestemming om nieuwe leerovereenkomsten te sluiten

Art. 26.§ 1. Het IAWM trekt de erkenning van de leerovereenkomst in : 1° wanneer een der partijen bij het sluiten van de overeenkomst bewust valse inlichtingen verstrekt heeft of valse respectievelijk vervalste documenten heeft ingediend;2° wanneer de voorwaarden voor de erkenning van de overeenkomst, in het bijzonder de toelatingsvoorwaarden voor leerlingen (hoofdstuk II) en de toelatingsvoorwaarden voor opleidingsondernemingen (hoofdstuk III), niet meer vervuld zijn;3° wanneer een van beide partijen ook na een schriftelijke aanmaning door de leersecretaris of na een door de leersecretaris georganiseerde bemiddelingspoging haar contractuele plichten verzuimt;4° wanneer een van de partijen een van de zware fouten bedoeld in de artikelen 24 en 25 begaat. § 2. Wanneer een onderneming haar erkenning als opleidingsonderneming voor een bepaald beroep verliest, trekt het IAWM de erkenning in van alle leerovereenkomsten die deze opleidingsonderneming voor dat beroep gesloten heeft.

Wanneer de leerling tijdens het lopende opleidingsjaar onder de leerplicht valt, kan deze leerovereenkomst tot 31 juli van het lopende opleidingsjaar worden voortgezet. § 3. Het IAWM trekt de erkenning van een leerovereenkomst in, indien uit de uitslag van tests en examens, besluiten van klassenraden, de praktische evaluatie tijdens de leertijd of een advies van een psycho-medisch-sociaal centrum blijkt dat de leerling niet de noodzakelijke vaardigheden bezit om de leertijd van het beroep waarop de leerovereenkomst betrekking heeft, met succes te beëindigen.

Art. 27.§ 1. De intrekking van de erkenning van een leerovereenkomst kan voor het ondernemingshoofd gepaard gaan met een intrekking van de toestemming om verdere leerovereenkomsten te sluiten. § 2. De toestemming die het ondernemingshoofd heeft gekregen om verdere leerovereenkomsten te sluiten, wordt door het IAWM ingetrokken : 1° wanneer de voorwaarden voor de erkenning van leerovereenkomsten, in het bijzonder de voorwaarden voor ondernemingshoofden vermeld in artikel 10 van dit besluit, niet meer vervuld zijn;2° wanneer het ondernemingshoofd, na schriftelijke aanmaning door de leersecretaris of na een bemiddelingspoging door de leersecretaris, zijn contractuele plichten herhaaldelijk verzuimt;3° wanneer het ondernemingshoofd een van de in artikel 25 beschreven zware fouten begaat en het IAWM ervan moet uitgaan dat de normale uitvoering van verdere leerovereenkomsten niet meer gewaarborgd is. § 3. Als het ondernemingshoofd de toestemming om nieuwe leerovereenkomsten te sluiten verliest, verliest zijn onderneming ook de erkenning als opleidingsonderneming. § 4. De intrekking van de toestemming om nieuwe leerovereenkomsten te sluiten kan in de tijd beperkt worden. De minimale duur van de intrekking bedraagt echter een jaar.

De intrekking kan bovendien tot een beroep beperkt worden, onverminderd de toestemming om leerovereenkomsten voor andere beroepen te sluiten. § 5. Het IAWM kan het terugkrijgen van de toestemming om nieuwe leerovereenkomsten te sluiten koppelen aan verplichtingen die uit de bepalingen van dit besluit voortvloeien.

Art. 28.§ 1. De erkenning als opleidingsonderneming wordt ook ingetrokken : 1° wanneer de opleidingsonderneming niet meer over geschikte opleiders beschikt;2° wanneer de voorwaarden voor de erkenning van leerovereenkomsten, in het bijzonder de toelatingsvoorwaarden voor de opleidingsondernemingen vermeld in de artikelen 9 tot 11 van dit besluit, niet meer vervuld zijn;3° wanneer een opleider of personeelslid van de onderneming een van de in artikel 25 beschreven zware fouten begaat en het IAWM ervan moet uitgaan dat de normale uitvoering van verdere leerovereenkomsten niet meer gewaarborgd is. § 2. Als de opleidingsonderneming haar erkenning verliest, verliest ze ook de toestemming om nieuwe leerovereenkomsten te sluiten. § 3. Het verlies van de erkenning als opleidingsonderneming kan in de tijd beperkt worden.De minimale duur van de intrekking bedraagt echter een jaar.

De intrekking kan bovendien tot een bepaald beroep beperkt worden, onverminderd de erkenning als opleidingsonderneming voor andere beroepen. § 4. Het IAWM kan het terugkrijgen van de toestemming om nieuwe leerovereenkomsten te sluiten koppelen aan verplichtingen die uit de bepalingen van dit besluit voortvloeien. Indien dat recht weer wordt toegekend, wordt de erkenning als opleidingsonderneming voorlopig voor de duur van drie jaar verleend.

Art. 29.§ 1. De intrekking van de erkenning van een leerovereenkomst kan voor de leerling gepaard gaan met een intrekking van de toestemming om verdere leerovereenkomsten te sluiten. § 2. Het IAWM trekt het recht van de leerling om verdere leerovereenkomsten te sluiten in : 1° wanneer de voorwaarden voor de erkenning van leerovereenkomsten, in het bijzonder de toelatingsvoorwaarden voor de leerlingen vermeld in de artikelen 5 tot 8 van dit besluit, niet meer vervuld zijn;2° wanneer de leerling na schriftelijke aanmaning door de leersecretaris of na een bemiddelingspoging door de leersecretaris zijn contractuele plichten herhaaldelijk verzuimt;3° wanneer de leerling een van de zware fouten vermeld in artikel 24 begaat en het IAWM ervan moet uitgaan dat de normale uitvoering van verdere leerovereenkomsten niet meer gewaarborgd is;4° op grond van een besluit van de klassenraad van het ZAWM of van de organisator bij wie hij de algemene cursussen of beroepscursussen volgt, voor zover hij een tweede keer niet slaagt voor de overgangsexamens of voor de examens aan het einde van de leertijd. § 3. De intrekking van het recht van de leerling om nieuwe leerovereenkomsten te sluiten kan in de tijd beperkt worden. De minimale duur van de intrekking bedraagt echter een jaar.

De intrekking kan bovendien tot een bepaald beroep beperkt worden, onverminderd de toestemming om leerovereenkomsten voor andere beroepen te sluiten. § 4. Het IAWM kan het terugkrijgen van de toestemming om nieuwe leerovereenkomsten te sluiten koppelen aan verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van dit besluit.

Art. 30.§ 1. Het IAWM kan de erkenning van een leerovereenkomst, de toestemming om nieuwe leerovereenkomsten te sluiten of de erkenning als opleidingsonderneming slechts intrekken, indien de leersecretaris in geval van intrekking van de erkenning van een leerovereenkomst beide partijen - in geval van intrekking van de toestemming om nieuwe leerovereenkomsten te sluiten - de betrokken persoon of - in geval van intrekking van erkenning als opleidingsonderneming - het ondernemingshoofd schriftelijk en met een aangetekende brief aangemaand heeft, binnen veertien dagen schriftelijk een standpunt ten aanzien van de eventuele intrekking van de erkenning of van de toestemming in te nemen. In de desbetreffende aanmaning geeft de leersecretaris toelichting omtrent de redenen, de inbreuken en de wettelijke verwijzingen die aan de procedure tot intrekking van de erkenning of de toestemming ten grondslag liggen. Bovendien moet uit die brief blijken binnen welke termijn het standpunt moet inkomen. § 2. Indien het IAWM binnen de in § 1 vermelde termijn geen standpunt ontvangt, beslist het met kennis van zaken en na een grondig onderzoek van alle feiten of het de met redenen omklede intrekking van de erkenning of de toestemming uitvoert, in de tijd beperkt of bepaalde verplichtingen aan de teruggave van de erkenning of de toestemming verbindt.

Het IAWM deelt zijn beslissing per aangetekende brief mee aan het ondernemingshoofd. HOOFDSTUK X. - Beroepsprocedure

Art. 31.§ 1. Het ondernemingshoofd aan wie het sluiten van een leerovereenkomst door het IAWM wordt geweigerd of van wie de erkenning van de leerovereenkomst wordt ingetrokken of aan wie de erkenning als opleidingsonderneming werd ontzegd, kan hiertegen beroep instellen bij de Minister bevoegd voor Vorming. § 2. Het beroep moet per aangetekende brief aan het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap worden gericht binnen veertien dagen te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van de bestreden beslissing van het IAWM. Het beroep moet met redenen omkleed zijn. Bovendien moet een afschrift van de bestreden beslissing worden bijgevoegd. § 3. Het IAWM, het ZAWM, alsook de in de middenstandsopleiding werkzame leerkrachten, de leden van examencommissies en de insteller van het beroep bezorgen het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap op verzoek binnen veertien dagen alle documenten en inlichtingen die dienstig kunnen zijn om het beroep correct te beoordelen. § 4. De Minister bevoegd voor Vorming beslist of het beroep wordt ingewilligd. De beslissing wordt per aangetekende brief aan het IAWM en de insteller van het beroep overgezonden. HOOFDSTUK XI. - De gecontroleerde leerverbintenis

Art. 32.Indien het ondernemingshoofd het ouderlijk gezag of de voogdij over de leerling uitoefent, sluit het ondernemingshoofd een gecontroleerde leerverbintenis met de leersecretaris af.

Art. 33.De gecontroleerde leerverbintenis eindigt op de dag waarop de leerling meerderjarig wordt. Indien de leerling en het ondernemingshoofd hiermee instemmen, wordt de leertijd in het kader van een leerovereenkomst voortgezet.

Art. 34.Door het sluiten van een leerverbintenis ontstaan voor het ondernemingshoofd, de opleider en de leerling dezelfde rechten en plichten als deze die uit de ondertekening van een leerovereenkomst voortvloeien. HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen

Art. 35.Het ministerieel besluit van 27 oktober 1978 houdende bepaling van de erkenningsvoorwaarden van de leerovereenkomsten en van de gecontroleerde leerverbintenissen in de voortdurende vorming van de middenstand, zoals laatstelijk gewijzigd, wordt voor de Duitstalige Gemeenschap opgeheven.

Art. 36.Het besluit van de Executieve van 24 februari 1989 tot vaststelling van een periode voor de afsluiting van de leerovereenkomsten en gecontroleerde leerverbintenissen in de permanente vorming van de middenstand, laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Regering van 22 december 1993, wordt opgeheven.

Art. 37.Alle leerovereenkomsten en gecontroleerde leerverbintenissen die voor de inwerkingtreding van dit besluit werden erkend, worden ook na de inwerkingtreding van dit besluit als erkend beschouwd. Zodra de bepalingen van dit besluit in werking zijn getreden, zijn ze van toepassing op deze leerovereenkomsten en gecontroleerde leerverbintenissen.

Art. 38.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2009, met uitzondering van artikel 5, dat in werking treedt op 1 juli 2010.

Art. 39.De Minister bevoegd voor Vorming is belast met de uitvoering van dit besluit.

Eupen, 4 juni 2009.

De Minister-President, Minister van Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ De Vice-Minister-President, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Toerisme, B. GENTGES

^