Etaamb.openjustice.be
Document van 17 april 2008
gepubliceerd op 28 juli 2008

Besluit van de Regering betreffende de opleiding en het examen met het oog op het verkrijgen van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid in de Duitstalige Gemeenschap

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2008033059
pub.
28/07/2008
prom.
17/04/2008
ELI
eli/besluit/2008/04/17/2008033059/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 APRIL 2008. - Besluit van de Regering betreffende de opleiding en het examen met het oog op het verkrijgen van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid in de Duitstalige Gemeenschap


De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op het koninklijk besluit van 19 juni 1967 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen vereist van de kandidaten voor de wervingsambten van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juli 1969;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, inzonderheid op de artikelen 18, 5°, en 33, 5°;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 1970, 3 juni 1976, 1 april 1977 en 21 oktober 1980;

Gelet op het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-Centrum, gewijzigd bij de decreten van 18 oktober 1999, 23 oktober 2000, 29 maart 2004, 6 juni 2005, 26 juni 2006 en 25 juni 2007;

Gelet op het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij de decreten van 26 juni 2006 en 25 juni 2007;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, zoals het gewijzigd werd;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs, zoals het gewijzigd werd;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie, zoals het gewijzigd werd;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 maart 1967 tot vaststelling van de bevoegdheidsbewijzen die voldoende geacht werden voor de leden van het personeel der vrije inrichtingen voor middelbaar en normaalonderwijs, zoals het gewijzigd werd;

Gelet op het protocol nr. S5/2008 OSUW 2/2008 van 27 maart 2008 houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in een gemeenschappelijke zitting van het Sectorcomité XIX van de Duitstalige Gemeenschap en van het subcomité bepaald in artikel 17, § 2, 3°, van het koninklijk besluit van 28 september 1984;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 8 april 2008;

Gelet op het akkoord van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting, gegeven op 14 april 2008;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat voorliggend besluit onverwijld moet worden aangenomen, omdat het examen nog vóór het einde van het schooljaar 2007-2008 volledig moet worden georganiseerd en de met de bevoegde opleidingsinstituten gevoerde onderhandelingen m.b.t. de opleiding vertraging hebben opgelopen;

Op de voordracht van de Minister bevoegd inzake Onderwijs;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Organisatie van de opleiding

Artikel 1.Er wordt een pedagogische opleiding ingericht die het de deelnemers mogelijk maakt zich op het examen voor het verkrijgen van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor te bereiden.

Art. 2.De pedagogische opleiding is modulair opgebouwd en omvat ten minste 165 uren.

Art. 3.De pedagogische opleiding wordt uitsluitend aangeboden door opleidingsinstituten die door de Duitstalige Gemeenschap erkend zijn.

Art. 4.De pedagogische opleiding omvat drie modules : 1° module I : de school en de acteurs ervan : Deze module behandelt ten minste volgende sleutelthema's: school- en opleidingscontext, de leerling in schoolcontext, alsmede de rechten en verplichtingen van de leraar/opleider;2° module II : organisatie van onderwijs- en leerprocessen Deze module behandelt ten minste volgende sleutelthema's: algemene didactiek, vakdidactiek, klasleiding en bevoegdheden op het gebied van de media;3° module III : praktische opleiding Deze module behandelt tenminste volgende sleutelthema's : laboratoriumwerkzaamheden, observatie- en praktijkstages. De modules worden verstrekt overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs.

Op het einde van elk opleidingsjaar onderzoeken de opleidingsinstituten, in samenwerking met de pedagogische inspectie-begeleiding van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, de inhoud van de opleiding en passen deze desgevallend aan.

Art. 5.Wat de pedagogische opleiding betreft, geldt voor de cursussen een aanwezigheidsplicht. Indien een deelnemer aan de pedagogische opleiding niet ten minste 75 % van de cursussen der hele opleiding en 50 % van de cursussen van één module heeft bezocht, dan wordt de opleiding geacht, niet met vrucht beëindigd te zijn.

De met redenen omklede afwezigheden die in het kader van de arbeidswetgeving in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap worden toegelaten, gelden niet als « afwezigheid » in de zin van het eerste lid van voorliggend artikel.

De betrokken opleidingsinstituten bepalen de nadere criteria voor het met vrucht eindigen van de pedagogische opleiding.

Het betrokken opleidingsinstituut beslist bij het begin van de opleiding, geval per geval, over eventuele onderwijsvrijstellingen.

Art. 6.De opleiding wordt, vanaf het begin tot en met het slotexamen, binnen drie jaar afgesloten. Zo niet moet de hele opleiding opnieuw worden gevolgd.

Art. 7.Het opleidingsinstituut kan van de deelnemers een inschrijvingsgeld van ten hoogste 300 EUR verlangen.

Art. 8.De leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de gewone en buitengewone secundaire scholen van het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en van de autonome hogeschool verkrijgen een vergoeding voor de pedagogische begeleiding van de deelnemers aan de pedagogische opleiding tijdens hun praktische opleiding.

De vergoeding bedoeld in het eerste lid beloopt 4 EUR per uur begeleiding. Dit bedrag wordt jaarlijks in september aan de ontwikkeling van het gezondheidsindexcijfer aangepast dat op de wedden toepasselijk is.

De vergoeding wordt jaarlijks na beëindiging van de opleiding uitbetaald. HOOFDSTUK II. - Examencommissie

Art. 9.Er wordt een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap opgericht, hierna « de commissie » benoemd, die belast is met het uitreiken van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid.

Art. 10.De commissie is samengesteld uit : 1° één voorzitter en één vicevoorzitter, die door de Regering aangewezen worden onder de ambtenaren van niveau 1 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap of de personeelsleden van de pedagogische inspectie-begeleiding van het Ministerie die in dienstactiviteit of op rust zijn;2° twee werkende en twee plaatsvervangende leden gekozen onder het personeel van de pedagogische inspectie-begeleiding van het Ministerie;3° twee werkende en twee plaatsvervangende leden gekozen onder het bestuurs- en onderwijzend personeel van de inrichtingen voor technisch of beroepssecundair onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap; 4° twee werkende en twee plaatsvervangende leden, vertegenwoordigers van de opleiding in de Middenstand, gekozen onder het personeel van het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s en van de centra voor opleiding en voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s; 5° één werkend lid en één plaatsvervangend lid gekozen onder de voordrachtgevers van de cursussen m.b.t. de pedagogische opleiding.

De bevoegde minister wijst ambtenaren van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap als secretaris en plaatsvervangende secretaris van de commissie aan.

Art. 11.De in artikel 10 vermelde mandaten hebben een onbepaalde duur.

Art. 12.Het besluit van de Regering van 12 juli 2001 tot harmonisatie van het presentiegeld en van de reisvergoedingen in instellingen en raden van beheer van de Duitstalige Gemeenschap is toepasselijk op de commissie. HOOFDSTUK III. - Inschrijving voor en toelating tot het examen

Art. 13.Om tot het examen voor het verkrijgen van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid toegelaten te worden moeten de kandidaten : 1° houders zijn van één der volgende scholingscertificaten : a) scholingscertificaat van het niveau « master » van een universiteit van de Franse of Vlaamse Gemeenschap van België dat het niet mogelijk maakt een aggregatie te volgen bij een universiteit van de Franse of Vlaamse Gemeenschap van België, alsmede alle ermee gelijkgestelde scholingscertificaten;b) scholingscertificaat van het niveau « bachelor » van een universiteit of hogeschool van de Franse of Vlaamse Gemeenschap van België, voor zover het geen pedagogisch getuigschrift bevat, alsmede alle ermee gelijkgestelde scholingscertificaten;c) diploma's van het hoger algemeen, technisch, beroeps- of kunstsecundair onderwijs, alsmede alle ermee gelijkgestelde scholingscertificaten;d) diploma van opleiding tot ondernemingshoofd, alsmede alle ermee gelijkgestelde scholingscertificaten;e) brevet van de hogere secundaire beroepsleergangen, alsmede alle ermee gelijkgestelde scholingscertificaten;f) diploma's van de lagere secundaire technische of beroepsleergangen, alsmede alle ermee gelijkgestelde scholingscertificaten;2° een pedagogische opleiding van ten minste 165 uren met vrucht hebben beëindigd in een door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap erkend opleidingsinstituut;3° hun volledige aanvraag om deelneming aan het examen voor het verkrijgen van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid in de vastgelegde termijn hebben ingediend bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, Afdeling « Onderwijs en Vorming ».

Art. 14.De aanvraag om aan het examen deel te nemen geschiedt via een formulier waarvan het model als bijlage I bij dit besluit wordt gevoegd.

Art. 15.Volgende documenten moeten de aanvraag bijgevoegd worden : 1° een afschrift van het scholingscertificaat en, desgevallend, van de gelijkstelling ervan;2° het attest dat door een opleidingsinstituut erkend door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap uitgereikt wordt, nadat een pedagogische opleiding van ten minste 165 uren met vrucht is beëindigd;3° de uitvoerige voorbereiding van het te verstrekken lesuur, in vijfvoudig exemplaar;4° het portfoliowerk, dat tenminste het opleidingsverloop, de laboratoriumwerkzaamheden, de observatie- en praktijkstages documenteert. Als de overheid een gegronde twijfel aan de echtheid van een voorgelegd afschrift heeft, neemt ze contact op met de instantie die het bescheid oorspronkelijk heeft uitgereikt. Op secundaire wijze neemt de overheid, door middel van een met redenen omkleed brief, contact op met de persoon die het afschrift heeft voorgelegd. Zolang deze het origineel stuk niet voorlegt, wordt de procedure opgeschort.

Art. 16.De aanvraag om aan het examen deel te nemen alsmede alle noodzakelijke documenten moeten, tot de datum bepaald en bekendgemaakt door het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, Afdeling « Onderwijs en Vorming » worden ingediend.

Met het oog op een goede organisatie van het examen moet het betrokken opleidingsinstituut, tot de datum bepaald en bekendgemaakt door het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, volgende documenten van de deelnemers vooraf bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, Afdeling « Onderwijs en Vorming » indienen :

1° een afschrift van het scholingscertificaat en, desgevallend, van de gelijkstelling ervan;2° het formulier opgenomen in bijlage II, met twee lesonderwerpen naar keuze. HOOFDSTUK IV. - Verloop en evaluatie van het examen

Art. 17.Het examen bestaat uit een lesuur waarvan het onderwerp vooraf, overeenkomstig artikel 16 van voorliggend besluit, aan het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap wordt medegedeeld. Het lesuur wordt verstrekt aan een door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap erkende en bepaalde secundaire school, de autonome hogeschool of de centra voor opleiding en voortgezette opleiding in de Middenstand.

Voor het examen wordt een cijfer op 200 punten gegeven, waarbij het puntengewicht vooraf aan de kandidaten wordt meegedeeld.

De evaluatiecriteria worden door de commissie bepaald.

Art. 18.De beslissingen worden met de meerderheid der stemmen genomen, waarbij de werkende leden stemgerechtigd zijn en de voorzitter aan de stemming niet deelneemt. Bij staking van stemmen wordt de beslissing door de voorzitter genomen.

Art. 19.Het examen is met succes afgelegd wanneer de deelnemer ten minste 60 % van het totaal aantal toegekende punten heeft verkregen. HOOFDSTUK V. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 20.Het besluit van de Regering van 19 december 2002 houdende inrichting van een pedagogische opleiding ter voorbereiding op het verkrijgen van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 16 januari 2006, wordt opgeheven.

Art. 21.Het besluit van de Regering van 19 december 2002 tot oprichting van de examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het verlenen van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid, tot vaststelling van de samenstelling en de werking ervan en tot organisatie van de examens afgelegd vóór deze examencommissie, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 10 juni 2004 en 13 april 2006, wordt opgeheven.

Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking op 1 september 2007.

Art. 23.De Minister bevoegd inzake Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.

Eupen, 17 april 2008.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, O. PAASCH

Bijlage 1 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage 2 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^