Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 29 juli 1999
gepubliceerd op 24 augustus 1999

Besluit van de Franse Gemeenschapsregering betreffende de samenstelling en werking van de kabinetten van de Ministers van de Franse Gemeenschapsregering evenals het personeel van de diensten van de Gemeenschapsregering dat wordt opgenomen in een ministerieel kabinet van een Minister van de Franse Gemeenschapsregering

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
1999029446
pub.
24/08/1999
prom.
29/07/1999
ELI
eli/besluit/1999/07/29/1999029446/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 JULI 1999. - Besluit van de Franse Gemeenschapsregering betreffende de samenstelling en werking van de kabinetten van de Ministers van de Franse Gemeenschapsregering evenals het personeel van de diensten van de Gemeenschapsregering dat wordt opgenomen in een ministerieel kabinet van een Minister van de Franse Gemeenschapsregering


De Franse Gemeenschapsregering, Gelet op de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, inzonderheid op artikel 68;

Gelet op het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 23 december 1981 tot vaststelling van de samenstelling en werking van de Kabinetten van de Leden van de Exectieve van de Franse Gemeenschap, gewijzigd bij de besluiten van de Executieve van 27 januari 1982, 16 november 1983, 5 juni 1986, 3 maart 1988, 23 september 1988, 18 mei 1989, 27 juli 1992 en de besluiten van de Franse Gemeenschapsregering van 15 juli 1993, 23 april 1997 en 23 december 1997;

Gelet op het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 22 juli 1999 tot vaststelling van de verdeling van de bevoegdheden tussen de Ministers van de Franse Gemeenschapsregering;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 28 juli 1999;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van 28 juli 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, zoals gewijzigd, inzonderheid op artikel 3, § 1;

Gelet op de hoogdringendheid die is ingegeven door de noodzaak om de werking van de Franse Gemeenschapsregering te verzekeren, Besluit :

Artikel 1.In de geest van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° « Minister-Voorzitter » : de Minister-Voorzitter van de Franse Gemeenschapsregering;2° « Minister » : een Minister van de Franse Gemeenschapsregering;3° « Regering » : de Franse Gemeenschapsregering. HOOFDSTUK I. - De ministeriele kabinetten

Art. 2.Elke Minister beschikt over een kabinet. Afdeling 1. - Bevoegdheden en samenstelling

Art. 3.De bevoegdheden van elk kabinet betreffen de aangelegenheden die een invloed kunnen hebben op het algemeen beleid van de Regering of de werkzaamheden van het Parlement van de Franse Gemeenschap, de opzoekingen en studies die het persoonlijk werk van de Minister vergemakkelijken, de voorlegging van de dossiers van het Bestuur, eventueel het secretariaat van de Regering, de ontvangst en het openen van zijn persoonlijke briefwisseling, zijn privé-correspondentie, de verzoeken tot audiëntie en het persoverzicht.

Art. 4.§ 1. Het kabinet mag bestaan uit ten hoogste 8 leden, namelijk : 1° een kabinetsdirecteur;2° een adjunct-kabinetsdirecteur;3° twee adviseurs;4° vier attachés. § 2. De Minister-Voorzitter kan zich laten bijstaan door een tweede kabinet van maximum 8 leden, voor het algemeen beleid en de taken verbonden aan de uitoefening van het voorzitterschap, namelijk : 1° een adjunct-kabinetsdirecteur;2° vier adviseurs;3° drie attachés. § 3. Het kabinet van de Ministers die verkozen zijn in rang 2 en 3 op de lijst bedoeld in artikel 60, § 1 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, kan daarenboven een cel algemeen beleid omvatten, die samengesteld is als volgt : 1° een adjunct-kabinetsdirecteur;2° twee adviseurs;3° drie attachés. § 4. Het kabinet van de Ministers die verkozen zijn in rang 4 en 5 op de lijst bedoeld in artikel 60, § 1 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, kan daarenboven een cel algemeen beleid omvatten, die samengesteld is als volgt : 1° een adviseur;2° twee attachés. § 5. Elke Minister kan een of meerdere leden van zijn kabinet overhevelen naar het kabinet van een andere Minister.

Art. 5.§ 1. Voor de uitvoerende taken mag het kabinet niet meer dan 21 personeelsleden tellen. § 2. Het kabinet van de Minister-Voorzitter mag daarenboven 32 personeelsleden tellen voor de uitvoerende taken die verband houden met het algemeen beleid, de taken die verbonden zijn met de uitoefening van het voorzitterschap en de werking van de Regering. § 3. Het kabinet van de Ministers bedoeld in artikel 4, § 3 van dit besluit mag daarenboven 20 personeelsleden omvatten voor de uitvoerende taken van de cel algemeen beleid. § 4. Het kabinet van de Ministers bedoeld in artikel 4, § 4 van dit besluit mag daarenboven 14 personeelsleden omvatten voor de uitvoerende taken van de cel algemeen beleid. § 5. Elke Minister kan een of meerdere leden van zijn kabinet overhevelen naar het kabinet van een andere Minister. § 6. Wanneer het onderhoud van de kabinetslokalen niet toevertrouwd is aan een privé-firma, mag een schoonmaakploeg worden aangeworven in de hoedanigheid van aanvullend personeel a rato van één persoon per tien lokalen, waarbij hun aantal niet meer dan vier personen mag bedragen. § 7. Een lid van het hulppersoneel mag in de privé-woning van de Minister worden tewerkgesteld.

Art. 6.Binnen de perken van de begrotingskredieten van elk kabinet mogen er buiten het toegelaten kader jaarlijks maximum twaalf personen/maand worden opgenomen, verdeeld over één of meerdere experten.

Dit aantal wordt gebracht op jaarlijks zestien personen/maand voor de Ministers bedoeld in artikel 4, § 3 en op jaarlijks twintig personen/maand voor de Minister-Voorzitter.

Art. 7.De ambtenaren van het Rijk of van een gefedereerde entiteit die behoren tot niveau I, uitgezonderd die van rang 10, mogen geen deel uitmaken van het in artikel 5 bedoelde personeel.

Deze maatregel geldt in dezelfde mate voor de houders van gelijkwaardige graden en die behoren tot de andere overheidsdiensten, de instellingen van openbaar nut of de gesubsidieerde onderwijsinstellingen.

Art. 8.De personeelsleden van de diensten van de Franse Gemeenschap of van de instellingen van openbaar nut, en meer in het algemeen van elke overheidsdienst, en die worden opgenomen in een kabinet mogen hun functie niet verder blijven uitoefenen noch er de bevoegdheden van uitoefenen.

Ze komen evenwel in aanmerking voor bevordering in hun bestuur en nemen hun functie weer op bij het einde van hun opdracht.

De bevoegde minister kan tijdelijk voorzien in hun vervanging. Afdeling 2. - Benoemingen en werking

Art. 9.De kabinetsleden worden door de desbetreffende Minister benoemd.

Art. 10.§ 1. De kabinetsdirecteur deelt de onderrichtingen en dienstorders van de Minister aan het bestuur mee langs hiërarchische weg. In dringende gevallen kan hij van deze regel afwijken mits de Secretaris-generaal en desgevallend de desbetreffende Administrateur-generaal hiervan onverwijld op de hoogte worden gebracht. § 2. De andere kabinetsleden mogen met het Bestuur slechts onderhandelen via de Kabinetsdirecteur of met diens toestemming. Afdeling 3. - Bezoldigingen, toelagen en vergoedingen

Art. 11.De kabinetsleden die geen deel uitmaken van het personeel van de diensten van de Franse Gemeenschap ontvangen een kabinetstoelage geldend als wedde, die is vastgesteld volgens de onderschaalde schalen en geldt voor het personeel van het ministerie : 1° kabinetsdirecteur : schaal 160/1 2° adjunct-kabinetsdirecteur : schaal 120/3 3° adviseur : schaal 120/1 4° kabinetssecretaris : schaal 120/1 of 110/1 5° attaché of privé-secretaris van de Minister : schaal 110/1 De kabinetsleden die geen deel uitmaken van het personeel van de diensten van de Franse Gemeenschap en die belast zijn met de uitvoerende taken alsmede het vak- en dienstpersoneel ontvangen een kabinetstoelage geldend als wedde die is vastgesteld binnen de perken van de minimum- en maximumwedde van de schaal die in het organiek stelsel verbonden is aan de graad van het ministerie die overeenstemt met de uitgeoefende functie, verhoogd met een bijkomende toelage die niet meer dan 96.089 BEF mag bedragen. Er mag geen gebruik worden gemaakt van de bijzondere schaal, eventueel voorzien in een overgangsstelsel, voor het personeel van de ministeries.

Art. 12.De kabinetsleden ontvangen kinderbijslag, geboortepremie, haard- en standplaatsvergoeding, vakantiegeld, gezinsvakantiegeld en een eindejaarspremie volgens de bedragen en voorwaarden die zijn voorzien voor het personeel van het ministerie.

Art. 13.§ 1. Een jaarlijkse forfaitaire vergoeding voor de verblijfskosten kan worden toegekend aan het personeel van de kabinetten.

Het bedrag van de vergoeding wordt vastgesteld als volgt : 1° kabinetsdirecteur, adjunct-kabinetsdirecteur : 73.144 BEF; 2° kabinetssecretaris, adviseur : 54.841 BEF. De vergoeding wordt aan het eind van elke maand uitbetaald.

Ze wordt slechts toegekend wanneer de functie waaraan ze verbonden is binnen eenzelfde maand wordt uitgeoefend gedurende meer dan vijf opeenvolgende dagen.

Ze blijft behouden gedurende de afwezigheden die in de loop van eenzelfde maand niet meer dan vijf opeenvolgende dagen bedragen.

Ze blijft eveneens behouden gedurende de vakantiedagen.

Wanneer de vergoeding niet verschuldigd is voor een volledige maand, wordt ze prorata temporis uitbetaald a rato van 1/30ste van het maandbedrag per dag. § 2. Met het oog op de toekenning van de vergoedingen voor de verblijfs- en verplaatsingskosten gebeurt de gelijkstelling van de kabinetsleden aan de graad van de administratieve hiërarchie als volgt : 1° de Kabinetsdirecteur wordt gelijkgesteld met de ambtenaren van rang 15 tot 17;2° de Adjunct-kabinetsdirecteur en de Adviseurs : met de ambtenaren van rang 12;3° de Kabinetssecretaris : met de ambtenaren van rang 11 of 12;4° de Privé-secretaris van de Minister en de attachés : met de ambtenaren van rang 10 en 11;5° het personeel belast met de uitvoerende taken en het vak- en dienstpersoneel :met het personeel van het ministerie dat de overeenstemmende functies uitvoert; § 3. De personeelsleden van de diensten van de Franse Gemeenschap die opgenomen zijn in een kabinet en wier woonplaats en administratieve verblijfplaats gelegen is buiten de agglomeratie of de plaats waar het Kabinet is gesitueerd, kunnen ten laste van de Franse Gemeenschap genieten van een abonnement op een openbaar vervoermiddel voor het traject tussen hun woonplaats en de agglomeratie of plaats waar het Kabinet is gelegen.

De duur van het abonnement bedraagt één maand en dient van maand tot maand te worden verlengd.

Eventueel wordt de klasse van het abonnement bepaald door de graad die het personeelslid bezit in zijn oorspronkelijk bestuur overeenkomstig de reglementering inzake verplaatsingskosten.

Op een met redenen omklede afwijking die door de desbetreffende Minister wordt geleverd, kunnen de in het eerste lid van deze paragraaf bedoelde kabinetsleden die gebruik maken van hun eigen voertuig om zich naar hun werkplaats te begeven, de tegenwaarde van het voornoemde abonnement verkrijgen inzoverre ze het bewijs leveren dat de gebruikmaking van een openbaar vervoermiddel ongewoon lange verplaatsingstijden zou meebrengen. § 4. De Kabinetsdirecteur is ertoe gemachtigd zijn eigen wagen te gebruiken voor zijn dienstverplaatsingen overeenkomstig de voorwaarden voorzien voor de Secretarissen-generaal bij artikel 4 van het Regeerbesluit van 31 mei 1999.

De andere kabinetsleden kunnen ertoe gemachtigd worden hun eigen wagen te gebruiken overeenkomstig de bij hetzelfde besluit voorziene voorwaarden voor de ambtenaren met wie ze bij dit artikel worden gelijkgesteld.

Met uitzondering van de Kabinetsdirecteur mag het totaal van het toegelaten gebruik van een eigen wagen niet meer bedragen dan 30.000 km per jaar en per kabinet, en 6.000 km per jaar en per begunstigde.

Dit totaal van 30.000 km kan evenwel op 50.000 km worden gebracht voor het kabinet van de Minister-Voorzitter en op 40.000 km voor het kabinet van de in artikel 4, § 3 bedoelde Ministers.

Art. 14.Een stelsel gelijk aan dat waarin is voorzien bij artikel 13, § 3 kan worden toegepast op de kabinetsleden die geen deel uitmaken van het personeel van de diensten van de Franse Gemeenschap, maar wel behoren tot een Rijksdienst, een andere overheidsdienst, een instelling van openbaar nut of een gesubsidieerde onderwijsinstelling.

Art. 15.§ 1. De personeelsleden van de diensten van de Franse Gemeenschap die naar de kabinetten zijn gedetacheerd, ontvangen een kabinetsvergoeding die de onderstaande jaarlijkse bedragen niet mag overschrijden : 1° kabinetsdirecteur : 343.175 BEF; 2° adjunct-kabinetsdirecteur : 260.813 BEF; 3° adviseur : 233.359 BEF; 4° kabinetssecretaris en privé-secretaris van de Minister : 178.451 BEF; 5° attaché : 137.270 BEF; 6° personeel belast met de uitvoerende taken en vak- en dienstpersoneel : 96.089 BEF. § 2. De contractuele personeelsleden van de diensten van de Franse Gemeenschap behouden hun bezoldiging, verhoogd met de in dit hoofdstuk bedoelde toelagen. § 3. De bezoldiging van de ambtenaren en contractuele personeelsleden van de diensten van de Regering blijft te hunner laste.

Art. 16.De geldelijke toestand van de kabinetsleden die geen deel uitmaken van het personeel van de diensten van de Franse Gemeenschap maar wel behoren tot een ministerie, een Rijksdienst, een andere overheidsdienst, een instelling van openbaar nut bedoeld in de wet van 27 juni 1921, een door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde instelling, groep of vereniging of een gesubsidieerde onderwijsinstelling, wordt geregeld als volgt : 1° wanneer de werkgever erin toestemt de wedde verder te blijven uitbetalen, ontvangt de betrokkene de in artikel 15 voorziene kabinetstoelage.De Franse Gemeenschap gaat eventueel over tot de terugbetaling, aan de oorspronkelijke dienst, van de wedde van het kabinetslid, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en alle andere toelagen en vergoedingen die zijn berekend overeenkomstig de bepalingen die gelden voor het kabinetslid in zijn oorpsronkelijke instelling, desgevallend vermeerderd met de werkgeversbijdragen. 2° wanneer de werkgever de uitbetaling van de wedde schorst, ontvangt de betrokkene de kabinetstoelage geldend als wedde zoals bedoeld in artikel 11.Deze toelage mag evenwel niet hoger zijn dan het bedrag van de wedde verhoogd met de toelage die de betrokkene zou ontvangen indien de bepalingen van 1° op hem van toepassing zouden zijn.

Art. 17.§ 1. De in artikelen 10, 12, 15 en 19 voorziene vergoedingen en toelagen worden aan het eind van elke maand uitbetaald. De vergoeding of toelage van de maand is gelijk aan 1/12de van het jaarbedrag. Wanneer de vergoeding of toelage van de maand niet in haar geheel is verschuldigd, wordt ze uitbetaald in dertigste overeenkomstig de regel waarin is voorzien door het geldelijk statuut van het personeel van de ministeries. § 2. De in artikelen 11, 12, 13, 15 en 19 voorziene vergoedingen en toelagen zijn gekoppeld aan de schommelingen van de index der consumptieprijzen overeenkomstig de nadere regels zoals vastgesteld bij de wet 2 augustus 1971 tot regeling van een stelsel van koppeling aan de index van de consumptieprijzen; derhalve geldt het indexcijfer 138,01.

Art. 18.§ 1. De Minister kan, onder de onderstaande voorwaarden, een forfaitaire vertrektoelage toekennen aan diegenen die een functie hebben vervuld in een kabinet en die niet genieten van een vervangingsinkomen of rustpensioen. Een overlevingspensioen of bestaansminimum dat wordt toegekend door een Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt niet beschouwd als een vervangingsinkomen. § 2. Deze forfaitaire toelage is gelijkwaardig aan : 1° een maand kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van drie tot zes maanden;2° twee maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van zes maanden tot één jaar;3° drie maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van één jaar tot achttien maanden;4° vier maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van achttien maanden tot twee jaar;5° vijf maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van twee jaar en meer. § 3. De vertrektoelage wordt in schijven van een maand uitbetaald. Om de vertrektoelage te bekomen, moet de betrokkene iedere maand een verklaring onder ede indienen, waaruit blijkt dat hij gedurende de betrokken periode geen enkele beroepsactiviteit uitgeoefend heeft of dat hij zich in een toestand bevindt zoals voorzien in § 4.

Hij dient iedere wijziging in zijn toestand te vermelden, op straffe geen aanspraak meer te kunnen maken op voornoemde toelage. § 4. In afwijking van § 1, kan de Minister een forfaitaire vertrektoelage toekennen aan de personen die functies hebben vervuld in een kabinet en die hetzij uitsluitend een of meerdere gedeeltelijke functies vervullen in een overheidsdienst of in een gesubsidieerde onderwijsinstelling of die ten laste van de Schatkist een of meerdere penioenen ontvangen die betrekking hebben op een of meerdere onvolledige loopbanen, hetzij werkloosheidsuitkeringen ontvangen. In dat geval wordt de vertrektoelage vastgesteld overeenkomstig § 2 en naar gelang het geval verminderd met het totale bedrag dat aan de betrokkene verschuldigd is voor de overeenstemmende periode, hetzij als betaling voor onvolledige functies hetzij als rustpensioen of werkloosheidsuitkering. § 5. De in artikelen 15 en 19 voorziene toelagen en vergoedingen worden niet in aanmerking genomen bij de vaststelling van de vertrektoelage. Er is geen vertrektoelage verschuldigd aan personen die uit eigen wil hun functies stopzetten.

Art. 19.De chauffeurs van kabinetten ontvangen : 1° een maandelijkse forfaitaire toelage van 10.981 BEF; 2° een jaarlijkse forfaitaire vergoeding van maximum 99.970 BEF. De maandelijkse forfaitaire toelage wordt op 19.217 BEF gebracht voor de persoonlijke chauffeur. Het bijkomend bedrag van 8.236 BEF dekt de bijkomende buitengewone prestaties die de verplaatsingen van de Minister met zich brengen. Laatstgenoemde kan naar gelang van de verrichte prestaties de toekenning van dit bijkomend bedrag wijzigen en het verdelen tussen de chauffeurs van het Kabinet.

Het besluit van de Regent van 30 maart 1950 tot regeling van de toekenning van toelagen voor uitzonderlijke prestaties, het koninklijk besluit van 24 december 1964 houdende vaststelling van de vergoedingen van verblijfskosten van de personeelsleden van de ministeries alsmede de bijkomende toelage en de kabinetstoelage, voorzien in artikelen 11 en 15 van dit besluit, zijn op hen niet van toepassing. Afdeling 4. - Allerhande bepalingen

Art. 20.De Kabinetsdirecteur kan bij besluit van de Regering gemachtigd worden de eretitel van zijn functies te dragen op voorwaarde dat hij deze gedurende minstens twee jaar heeft uitgeoefend.

Art. 21.Op voorlegging van een door de Minister goedgekeurde schuldvordering kunnen de Kabinetsdirecteur, Kabinetssecretaris, de privé-secretaris, de chauffeur van de Minister en de chauffeur van de Kabinetsdirecteur terugbetaling bekomen van de kosten die inherent zijn aan het gebruik, voor de behoeften van het kabinet, van de telefoonaansluiting in hun woonplaats.

In het geval het telefoonabonnement werd genomen in uitvoering van een beslissing van de Minister, kan de in het vorig lid bedoelde terugbetaling de abonnements- en aansluitingskosten omvatten. Afdeling 5. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 22.Van de bepalingen van dit hoofdstuk mag slechts worden afgeweken met goedkeuring van de Minister-Voorzitter.

Elke afwijking wordt ter kennis van de Minister van Begroting gebracht. HOOFDSTUK II Het personeel van de diensten van de Regering die zijn opgenomen in het kabinet van een regeringslid

Art. 23.De personeelsleden van de diensten van de Regering kunnen worden opgenomen in een kabinet van een lid van de federale Regering mits de Minister van Openbaar Ambt vooraf zijn toestemming heeft gegeven.

De toestemming gebeurt op voorwaarde dat de Koning een reglement heeft uitgevaardigd houdende bepaling van de nadere regelen voor de uitbetaling van de bezoldiging van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden.

Art. 24.Artikel 8 is van toepassing op de personeelsleden van de diensten van de Regering die zijn gedetacheerd naar een kabinet van een lid van de federale Regering.

Art. 25.De bezoldiging van de in artikel 23, eerste lid, bedoelde personeelsleden wordt uitbetaald door de diensten van de Regering.

De uitbetaling van de bezoldiging wordt verricht op de Thesaurie op basis van een driemaandelijkse staat die door de diensten van de Regering wordt verzonden naar de desbetreffende Minister van de federale Regering.

De aanvraag tot uitbetaling wordt gedaan bij de aanvang van elk trimester voor het vorige trimester. HOOFDSTUK III. - Bepalingen ten gunste van uittredend Ministers

Art. 26.Aan het einde van de legislatuur of in geval van een constructieve motie van wantrouwen stelt de Regering elke uittredend Minister die geen ministeriële functie meer uitoefent, een adviseur en uitvoerend ambtenaar ter beschikking voor een periode van 5 jaar die een aanvang neemt op de datum van zijn ontslag inzoverre hij niet geniet van een gelijkaardige maatregel ten laste van de federale staat of een andere gefedereerde entiteit. HOOFDSTUK IV. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 27.Het besluit van de Executieve van 23 december 1981 betreffende de samenstelling en werking van de kabinetten van de leden van de Executieve van de Franse Gemeenschap en het personeel van de diensten van de Executieve dat wordt opgenomen in een ministerieel kabinet van een lid van de Regering, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.

Art. 28.Dit besluit treedt in werking op 13 juli 1999.

Art. 29.De Ministers van de Regering worden, elk wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 29 juli 1999.

De Minister-Voorzitter, belast met Internationale betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Begroting, Cultuur en Sport, R. COLLIGNON De Minister van Kinderwelzijn, belast met Lager onderwijs, opvang en opdrachten van Kind en Gezin J.-M. NOLLET De Minister van Middelbaar onderwijs, Kunsten en Letteren, P. HAZETTE De Minister van Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, F. DUPUIS De Minister van de Audiovisuele sector, C. DE PERMENTIER De Minister van Jeugdzaken, Openbaar Ambt en Onderwijs voor sociale promotie, Y. YLIEFF De Minister van Jeugdzorg en Gezondheid, N. MARECHAL

^