Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 27 februari 2003
gepubliceerd op 21 mei 2003

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2003029199
pub.
21/05/2003
prom.
27/02/2003
ELI
eli/besluit/2003/02/27/2003029199/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 FEBRUARI 2003. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het Internationaal Verdrag van 20 november 1989 inzake de Rechten van het Kind;

Gelet op het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de « Office de la Naissance et de l'Enfance », afgekort « O.N.E. », inzonderheid op artikel 3;

Gelet op het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 29 maart 1993, gewijzigd bij de besluiten van 11 juli 1996 en 26 januari 1998, houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen gesubsidieerd door de "Office de la Naissance et de l'Enfance" (Dienst voor Geboorte en Kinderwelzijn);

Gelet op het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 29 maart 1993 houdende vaststelling van de bijdrage van de ouders of van derden in de verblijfkosten van de kinderen in de crèches, peutertuinen, gemeentelijke huizen voor opvang van kinderen en in door de "Office de la Naissance et de l'Enfance" gesubsidieerde diensten voor begeleide onthaalvaders en onthaalmoeders thuis;

Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 23 september 1994 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan de onthaalvaders en onthaalmoeders ten huize en de directeurs (directrices) van kindertehuizen moeten voldoen alsook de nadere regels van het medisch toezicht;

Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 11 juni 1999 houdende verschillende maatregelen inzake kinderwelzijn;

Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 juni 2000 houdende goedkeuring van de criteria bepaald door de « Office de la Naissance et de l'Enfance » inzake weigering of intrekking van de toelating om kinderen van minder dan 6 jaar onder bewaring te hebben;

Gelet op het advies van de Raad van Bestuur van de « Office de la Naissance et de l'Enfance »;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 16 december 2002;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 19 december 2002;

Gelet op de beraadslaging van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 december 2002 betreffende de vraag om advies te geven door de Raad van State binnen een termijn van maximum één maand;

Gelet op het advies 34.648/4 van de Raad van State, gegeven op 7 februari 2003, in toepassing van artikel 84, lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat het past dat de opvangvoorzieningen georganiseerd worden in een geest van verdraagzaamheid en bereidwilligheid onder meer bekrachtigd door de basisprincipes van gelijkheid en niet-discriminatie, gelet op het feit dat de wet van 30 juli 1981 ertoe strekt sommige door racisme en xenofobie ingegeven daden in te tomen en door de aanbeveling van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende de kinderbewaking;

Overwegende dat de toegang tot een kwaliteitsvolle opvangvoorziening een recht voor het kind is en dat de opvangvoorziening het kind de mogelijkheid moet bieden zich te ontplooien op lichamelijk, psychologisch en sociaal vlak, in een omgeving en een pedagogisch project aangepast aan zijn leeftijd;

Overwegende dat de opvangvoorzieningen de ouders de mogelijkheid moet bieden hun verantwoordelijkheden op beroepsvlak op te nemen, d.w.z. tegelijkertijd het werk, de beroepsopleiding en het zoeken naar werkgelegenheid, hun sociale inzet en hun verantwoordelijkheden als ouders;

Overwegende dat het past de taak inzake sociale voorzorg van de opvangvoorzieningen te erkennen;

Overwegende dat de taak van de opvangvoorzieningen deze van het gezin aanvult en dat zij de bereidwilligheid en het luisteren naar de ouders moeten bevorderen;

Overwegende dat de opvangvoorzieningen de culturele eigenheden van de kinderen in acht moeten nemen en dat zij moeten zorgen voor hun specifieke behoeften, inzonderheid voor gehandicapte kinderen;

Overwegende dat het past de coherentie van wat voorafgaat op te drijven door fundamentele principes te bepalen die de gemeenschappelijke basis vormen voor de verschillende praktijken, in de trend van de doelstellingen beoogd door het besluit van 31 mei 1999 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende vaststelling van de voorschriften voor een degelijke opvang;

Overwegende dat de huidige reglementering betreffende de opvangvoorzieningen in de Franse Gemeenschap uiteenlopend is en dat het past, met het oog op rechtszekerheid, die reglementering in een enkele tekst op te nemen;

Overwegende dat de besluittrekkingen onder het Spaans voorzitterschap, zoals verwoord op de Europese Raad te Barcelona op 15 en 16 maart 2002 in het raam van het objectief « gelijke kansen » inzake werkgelegenheid van nu tot eind 2010 een doelstelling inzake opvangstructuren bepalen voor ten minste 33 % van de kinderen onder de drie jaar;

Overwegende dat het huidig opvangaanbod niet toelaat te beantwoorden aan de vraag terzake, is de dringende prioriteit het aantal opvangplaatsen te verhogen;

Op de voordracht van de Minister van Kinderwelzijn, Opvang en Opdrachten toegewezen aan de « Office de la Naissance et de l'Enfance »;

Na beraadslaging, Besluit : BOEK I. - ALGEMENE BEPALINGEN TITEL I. - Bepalingen, toepassingsgebied en rechtstoestand van de opvangvoorzieningen

Artikel 1.In de zin van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° « het decreet » : het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de « Office de la Naissance et de l'Enfance », afgekort « O.N.E. »; 2° « de Dienst » : « l'Office de la Naissance et de l'Enfance »;3° « Subregionaal Comité » : het subregionaal comité van de dienst zoals bedoeld bij artikel 18 van het decreet;4° « opvangvoorziening » : iedere natuurlijke of rechtspersoon buiten verband met het familiaal levensmilieu van het kind en die kinderen onder de zes jaar in externaat regelmatig opvangt;5° « gesubsidieerde opvangvoorziening » : opvangvoorziening die subsidies van de Dienst ontvangt;6° « ouder(s) » : de persoon(personen) die het kind aan de opvangvoorziening toevertrouwt (vertrouwen);7° « voorschriften voor een degelijke opvang » : de voorschriften bedoeld bij het besluit van 31 mei 1999 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende vaststelling van de voorschriften voor een degelijke opvang;8° « opvangproject » : het opvangproject opgesteld in uitvoering van artikel 19 van het besluit van 31 mei 1999 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende vaststelling van de voorschriften voor een degelijke opvang;9° « getuigschrift van degelijkheid » : getuigschrift uitgereikt in uitvoering van artikel 23 van het besluit van 31 mei 1999 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende vaststelling van de voorschriften voor een degelijke opvang;10° « toelating » : de beslissing van de Dienst voorafgaand aan de werking van elke opvangvoorziening die onder artikel 6, § 2 van het decreet valt en waaruit de naleving van de voorwaarden bedoeld bij het Eerste Boek, Titel II, van dit besluit blijkt;11° « erkenning » : de beslissing van de Dienst waaruit de naleving door de opvangvoorziening van de voorwaarden bepaald bij Boek een, Titel III, van dit besluit blijkt en die haar toelaat een toelage aan te vragen; 12° « bezettingspercentage » : het cijfer van de werkelijke bezetting van een opvangvoorziening t.o.v. het aantal kinderen die zij kan opvangen; 13° « inrichtende macht » : de natuurlijke persoon die geen overeenkomst heeft gesloten met een rechtspersoon die een opvangvoorziening organiseert;14° « directeur(-trice) » : de persoon belast met het dagelijks beheer van de opvangvoorziening;15° « financiële bijdrage van de ouders » : de financiële tegemoetkoming vereist van de ouders of van derden in de verblijfkosten in de opvangvoorziening;16° « de maatschappelijke werker » : een maatschappelijke werker(-ster) of gespecialiseerde werker(-ster) inzake communautaire gezondheid of een maatschappelijk assistent(e) inzonderheid belast met de sociale prestaties in de opvangvoorziening;17° « inkomsten van het gezin » : de geglobaliseerde netto-inkomsten van de personen die instaan voor de onderhoudskosten van het kind;18° « te verantwoorden inkomsten » : al de financiële middelen van het gezin, met uitzondering van de kindertoeslagen en de tussenkomsten van de openbare besturen in de onderhoudskosten van een kind in een opvanggezin geplaatst;19° « programmering van de opvangvoorzieningen » : bepaling door de Dienst van het aantal nieuwe subsidieerbare plaatsen per type van opvangvoorziening en per geografische zone, binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten;20° « samenwerkingsovereenkomst » : elke overeenkomst bedoeld bij de artikelen 116 tot 119;21° « het Fonds » : het Fonds voor Solidariteit en Ontwikkeling voor Kinderopvang;22° « de Minister » : de Minister tot wiens bevoegdheid de Kinderopvang en de Opdrachten toegewezen aan de Dienst behoren;23° « de Regering » : de Regering van de Franse Gemeenschap.

Art. 2.De opvangvoorzieningen zijn de volgende : 1° « de crèche » : opvangvoorziening ingericht om kinderen tussen nul en zesendertig maanden collectief en in externaat op te vangen met geschoold personeel en waartoe de toegang niet mag beperkt worden tot een lagere leeftijdscategorie;2° « de peutertuin » : opvangvoorziening ingericht om kinderen tussen achttien en zesendertig maanden collectief en in externaat op te vangen met geschoold personeel en waartoe de toegang niet mag beperkt worden tot een lagere leeftijdscategorie;3° « het gemeentelijk huis voor kinderopvang » : opvangvoorziening ingericht om kinderen tussen nul en zes jaar collectief en in externaat op te vangen met geschoold personeel;4° « het kinderhuis » : opvangvoorziening ingericht om kinderen tussen nul en zes jaar collectief en vooral in externaat op te vangen;5° « ouderscrèche » : opvangvoorziening ingericht om kinderen tussen nul en zesendertig maanden collectief en in externaat op te vangen gedeeltelijk met geschoold personeel en gedeeltelijk door ouders;6° « de dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst » : dienst belast met de organisatie van de opvang van kinderen tussen nul en zes jaar door kinderopvangers (-sters) die een overeenkomst hebben gesloten met bedoelde dienst.Deze dienst kan een crèche zijn of een gemeentelijk huis voor kinderopvang; 7° « de kinderopvanger(-ster) » : de persoon die in de loop van de dag of 's nachts de opvang van kinderen tussen nul en zes jaar verzekert op de plaats waar hij (zij) gewoonlijk verblijft;de kinderopvanger(-ster) is ofwel onder overeenkomst bij een dienst zoals bedoeld bij 6°, ofwel zelfstandig; 8° elke andere opvangvoorziening die de opvang van kinderen tussen nul en zes jaar regelmatig organiseert op een andere dan de hierboven bedoelde manieren, voor zover deze opvang niet uitgesloten is door artikel 6, § 3, van het decreet.

Art. 3.De opvangvoorziening wordt georganiseerd en beheerd door één of meer natuurlijke privaat- of publiekrechtelijke personen of rechtspersonen, inrichtende macht genoemd.

De statuten van de andere inrichtende macht van de opvangvoorziening dan een natuurlijke persoon, alsook elke wijziging aan die statuten, worden ter kennis van de dienst gebracht.

Art. 4.Indien de opvangvoorziening in een sociaal, educatief, school-, ziekenhuis-, administratief, nijverheids- of handelscomplex ingewerkt is, wordt zij beheerd als een afzonderlijke entiteit en houdt zij een afzonderlijke boekhouding bij.

In deze veronderstelling, beschikt de opvangvoorziening over een eigen en geografisch afgezonderde ruimte.

Art. 5.De crèche, de peutertuin en de ouderscrèche mogen geen winstoogmerk nastreven en worden beheerd en georganiseerd door een publiekrechtelijke persoon, door een inrichting van openbaar nut of door een vereniging zonder winstoogmerk.

Het gemeentelijk huis voor kinderopvang wordt beheerd door één of meer openbare besturen, door een structuur waarin de openbare besturen de meerderheid hebben of door een vereniging zonder winstoogmerk die een overeenkomst heeft gesloten met de gemeente, overeenkomstig het door de Dienst opgesteld model.

De dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst is een dienst zonder winstoogmerk die ofwel een dienst is, georganiseerd door een crèche of een gemeentelijk huis voor kinderopvang erkend door de Dienst, ofwel een zelfstandige dienst erkend door de Dienst en georganiseerd door een ondergeschikt openbaar bestuur, door een vereniging van dergelijke besturen, door een inrichting van openbaar nut of door een vereniging zonder winstoogmerk.

TITEL II. - De machtiging

Art. 6.De voorafgaande nominale machtiging bedoeld bij artikel 6, § 2, van het decreet wordt toegekend door de Dienst onder de hierna vermelde voorwaarden en geeft inzonderheid de lokalen en de opvangcapaciteit op. Zij is onvervreemdbaar en de aard ervan is intuitu personae. HOOFDSTUK I. - Algemene voorwaarden Afdeling I. - Opvang- of werkingscapaciteit

Art. 7.De crèche en de peutertuin hebben een opvangcapaciteit van ten minste achttien en ten hoogste achtenveertig plaatsen.

Art. 8.Het gemeentelijk huis voor kinderopvang heeft een opvangcapaciteit van ten minste twaalf en ten hoogste vierentwintig plaatsen.

Art. 9.Het kinderhuis heeft een opvangcapaciteit van ten minste negen en ten hoogste vierentwintig plaatsen.

Art. 10.De ouderscrèche heeft een opvangcapaciteit van veertien plaatsen.

Art. 11.De dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst verbonden aan een crèche of een gemeentelijk huis voor kinderopvang bestaat uit ten minste vijf kinderopvangers(-sters). De overige diensten voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst hebben een capaciteit die niet lager dan tien kinderopvangers(-sters) mag zijn.

Art. 12.De kinderopvanger (-ster) heeft een opvangcapaciteit voor een tot vier kinderen wat overeenstemt met een voltijdse dagtaak. Deze opvangcapaciteit wordt bepaald met, onder andere, inachtneming van de kinderen van de kinderopvanger(-ster) onder de drie jaar.

Het aantal kinderen ingeschreven bij eenzelfde kinderopvanger(-ster) mag in geen geval hoger zijn dan het dubbel van de toegelaten opvangcapaciteit.

Men mag ten hoogste vijf kinderen tegelijkertijd opvangen.

Bij afwijking van lid 3 kan dit aantal verhoogd worden tot zes indien de kinderopvanger(-ster) erkend is voor vier kinderen wat overeenstemt met een voltijdse dagtaak en indien het zesde kind tussen twee jaar en half en 6 jaar oud is, indien er een verwantschapsverband bestaat met een van de andere ingeschreven kinderen en indien het uitsluitend wordt opgevangen vóór en/of na de schooltijd.

Art. 13.Bij uitzondering en op uitdrukkelijk gemotiveerd verzoek van de opvangvoorziening kan de Dienst een afwijking toestaan van de hierboven bepaalde grenzen van de opvangcapaciteit. Deze afwijking kan geen nadeel betekenen voor de degelijkheid van de opvang en is onderworpen aan de naleving van de door de Dienst bepaalde voorwaarden.

Een afwijking wordt toegestaan voor de voorbehouden plaatsen in een kinderhuis in het kader van een samenwerkingsovereenkomst die een overschrijding van de bij artikel 9 bepaalde capaciteitsgrens tot gevolg heeft. Het kinderhuis is ertoe verplicht in een begeleiding voor deze plaatsen te voorzien met personeel dat een opleiding van kinderverzorgster heeft. Afdeling II. - Werking van de opvangvoorziening

Art. 14.De Dienst oefent toezicht uit op de opvangvoorziening. Om dit toezicht evenals de opdrachten uit te voeren inzake begeleiding, raadgeving en toezicht, hebben de ambtenaren van de Dienst tijdens de openingsuren toegang tot de lokalen waarin de opvang van de kinderen verloopt. Zij mogen al de in deze afdeling bedoelde bescheiden inzien.

Art. 15.De opvangvoorziening houdt een register van de inschrijvingen en de aanwezigheden bij.

Art. 16.De opvangvoorziening houdt een dossier bij met de bescheiden die vereist of afgeleverd werden krachtens dit besluit en het besluit van 31 mei 1999 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende vaststelling van de voorschriften voor een degelijke opvang.

Art. 17.De opvangvoorziening stelt een huishoudelijk reglement op volgens het type-model aangeraden door de Dienst, met nadere bepaling van de wederzijdse rechten en de plichten van de ouders en de opvangvoorziening.

Dit huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring aan de Dienst voorgelegd die de overeenstemming met de reglementering naziet. Het wordt voor akkoord door de ouders ondertekend wanneer het kind wordt ingeschreven.

Art. 18.De opvangvoorziening zorgt er voor dat er in veiligheid, zindelijkheid, hygiëne en ruimte is voorbehouden voor de kinderen in haar infrastructuren en uitrustingen en dat zij hun welzijn en hun ontwikkeling in de hand werken, volgens de door de Dienst bepaalde nadere regels krachtens de voorschriften voor een degelijke opvang en goedgekeurd door de Regering.

Art. 19.De opvangvoorziening verzekert zich om haar wettelijke aansprakelijkheid te dekken voor de goederen of de personen waarvoor zij verantwoordelijk is krachtens de artikelen 1382 tot 1385 van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 20.De opvangvoorziening verwittigt schriftelijk de Dienst vooraleer gelijk welke verandering te doen die een relevant gevolg kan hebben voor de opvangvoorwaarden.

Art. 21.De opvangvoorziening brengt de Dienst op de hoogte van elke tijdelijke of definitieve stopzetting van haar activiteiten, behoudens voor het jaarlijks verlof.

Er bestaat een afspraak tussen de inrichtende macht en de Dienst over de nadere regels en de termijn van de stopzetting van de activiteiten van een gesubsidieerde opvangvoorziening, evenals over de verandering van inrichtende macht of van vestigingsplaats. Afdeling III. - Personeel van de opvangvoorziening

Art. 22.De opvangvoorziening, behoudens de kinderopvanger(-ster), stelt een natuurlijke persoon aan, « Directeur(-trice ») genoemd, die ter plaatse voor het dagelijks beheer zorgt. De Dienst wordt van deze aanstelling verwittigd.

De Directeur(-trice) heeft onder meer als taak te zorgen voor de goede werking van de opvangvoorziening en voor het ontwerpen en de werkelijke toepassing van het opvangproject.

Art. 23.De Directeur(-trice) is ten minste eenentwintig jaar oud en het begeleidingspersoneel ten minste achttien jaar.

De maximum leeftijd is voor iedereen vastgesteld op vijfenzestig jaar.

Bij uitzondering kan de Dienst een afwijking toestaan voor de maximum leeftijd bedoeld bij lid 2 volgens de voorwaarden die hij bepaalt.

Art. 24.De Directeur(-trice) en het begeleidingspersoneel alsook de kinderopvanger(-ster) moeten een opleiding of een nuttige ervaring inzake kinderopvang hebben opgedaan overeenkomstig artikel 42. Zij mogen geen activiteit uitvoeren die onverzoenbaar is met kinderopvang of die hen zou verhinderen de begeleiding van de kinderen te verzekeren tijdens hun prestatie-uren.

Art. 25.De opvangvoorziening, behoudens de diensten voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst voor hun kinderopvangers(-sters), sluit met ieder personeelslid een overeenkomt af waarin ten minste de aard en de duur ervan, de aard en de prestatietijd en de duur van de vooropzeg worden voorzien.

De dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst sluit een overeenkomst af met de kinderopvanger onder overeenkomst (-ster). Deze overeenkomst is opgesteld volgens een model bezorgd door de Dienst en ter goedkeuring aan de Dienst voorgelegd. Afdeling IV. - Medische bepalingen

Onderafdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 26.In naleving van de door de Dienst bepaalde nadere regels : 1° onderwerpt de opvangvoorziening de kinderen of de persoon (personen) die hen begeleiden aan een gezondheidscontrole, overeenkomstig de vigerende reglementering;2° zorgen bovendien de structuren die kinderen tussen nul en drie jaar opvangen ervoor dat er een preventief medisch toezicht op de kinderen wordt uitgevoerd;3° behoudens wanneer een medische consultatie in eigen huis wordt georganiseerd, onderhoudt de opvangvoorziening een functionele relatie met een door de Dienst opgerichte of erkende consultatie.

Art. 27.Aan ieder personeelslid, alsook aan iedere kinderopvanger(-ster) en aan de personen van meer dan vijftien jaar die deel uitmaken van zijn (haar) gezin, evenals aan al de personen die veelvuldige contacten met de opgevangen kinderen moeten hebben, bezorgt de opvangvoorziening het volgende, behoudens aan de kinderopvanger(-ster) onder overeenkomst, op de hierna bepaalde vervaltermijnen en ook op elk ogenblik dat de Dienst erom verzoekt en volgens de door hem bepaalde nadere regels : 1° het bewijs bij hun indiensttreding van hun immuniteitstoestand t.o.v. de rode hond; 2° jaarlijks een medisch getuigschrift waaruit blijkt dat op het ogenblik van het onderzoek, er geen teken van lichamelijke of psychische aandoening bestaat die gevaar zou kunnen meebrengen voor de opgevangen kinderen, met dien verstande dat de Dienst kan eisen dat een bijkomend getuigschrift van lichamelijke of psychische gezondheidstoestand door een gespecialiseerde geneesheer wordt opgemaakt. Elke belangrijke wijziging van de gezondheidstoestand moet spontaan aan de Dienst worden medegedeeld.

Art. 28.De dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst legt voor iedere kinderopvanger(-ster) en de zelfstandige kinderopvanger(-ster) wat hem (haar) betreft, het bewijs voor dat zijn (haar) kinderen onder de zes jaar gevaccineerd zijn volgens het schema opgesteld door de Franse Gemeenschap en aanbevolen door de Dienst.

Onderafdeling II. - Specifieke bepalingen voor de kinderen

Art. 29.In het kader van het preventief medisch toezicht, wordt het medisch boekje van het kind als een document gebruikt dat als band tussen de verschillende tussenkomende personen en de ouders dient.

Daartoe zorgen de ouders ervoor dat het boekje altijd ter beschikking van het kind blijft.

Art. 30.Wanneer een kind aan een opvangvoorziening wordt toevertrouwd, bezorgen de ouders aan de structuurgeneesheer een medisch getuigschrift waarin de gezondheidstoestand van het kind wordt toegelicht en desgevallend de gebeurlijke implicaties i.v.m. de collectieve gezondheidsaspecten. Het medisch getuigschrift vermeldt eveneens de reeds uitgevoerde vaccinaties.

Art. 31.Behoudens medische beslissing, welke op het verzoek van de opvangvoorziening bevestigd wordt door de medisch adviseur van de subregio, wordt ieder kind gevaccineerd volgens de door de Dienst bepaalde nadere regels in het kader van het schema opgemaakt door de Franse Gemeenschap. De vaccinaties worden door de geneesheer van de consultatie voor zuigelingen gedaan of door een door de ouders gekozen geneesheer. In dat geval bezorgen de ouders aan de opvangvoorziening het bewijs van de vaccinaties.

Art. 32.De opvangvoorziening mag slechts een ziek kind in eigen milieu aanvaarden volgens de nadere regels en aanbevelingen bepaald door de Dienst en op voorwaarde dat een medisch getuigschrift getuigt dat op het ogenblik van het onderzoek, de aandoening waaraan het kind lijdt zijn verblijf in de opvangvoorziening niet belet.

Art. 33.In naleving van de door de Dienst bepaalde voorwaarden, wordt de opvang van een gehandicapt kind aangemoedigd om zijn integratie te bevoordelen met inachtneming van zijn verschillen, voorzover dat de opvangvoorziening aan voldoende voorwaarden beantwoordt om de veiligheid van het kind te waarborgen. Afdeling V. - Begeleidingsnormen.

Art. 34.De begeleiding van de kinderen binnen de crèche wordt door het volgende minimumpersoneel verzekerd : 1° een kinderverzorger(-ster) wiens (wier) prestaties overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor zeven kinderen;de hoedanigheid van kinderverzorger(-ster) kan evenwel voor de kinderen van boven de achttien maanden vervangen worden door die van aspirant-nursing of onderwijzer(-es) van het keuteronderwijs of door een andere door de Regering erkende hoedanigheid, na advies van de Dienst, zonder dat het percentage kinderverzorger(-ster) daarom lager mag zijn dan de helft van het personeel aangewezen voor de begeleiding van de kinderen van die leeftijd; 2° een gegradueerd verpleger (-ster) of een gegradueerd maatschappelijk verpleger(-ster) of gespecialiseerd in communautaire gezondheidszorg wiens (wier) prestaties overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor een capaciteit van achtenveertig plaatsen of deeltijds tewerkgesteld volgens een uurrooster berekend per volledige schijven van twaalf plaatsen om toezichts- en verzorgingsprestaties uit te voeren;3° een gegradueerd maatschappelijk verpleger(-ster) of gespecialiseerd in communautaire gezondheidszorg of een maatschappelijk assistent(e) deeltijds tewerkgesteld voor een capaciteit van achtenveertig plaatsen of tewerkgesteld met verminderde dagtaak volgens een uurrooster berekend per volledige schijven van vierentwintig plaatsen om prestaties van sociale aard uit te voeren. Mits akkoord van de Dienst, kunnen de bij lid 1, 2° en 3°, bedoelde prestaties anders verdeeld worden volgens de dienstnoodwendigheden om een beter evenwicht van de ambten te verzekeren, op voorwaarde dat een dergelijke verdeling niet een verhoging van de gesubsidieerde prestaties tot gevolg heeft en dat de medische en sociale opvolging verzekerd blijft.

Om een multidisciplinariteit van de begeleiding te bevorderen wanneer een structuur over een medisch-sociale begeleiding beschikt die meer dan een volledige dagtaak omvat, mag de opvangvoorziening ten hoogste voor de helft de medisch-sociale prestaties door personeel vervangen titularis van een opleiding van hoger niveau met psychopedagogische finaliteit, voor zover de medisch-sociale opvolging verzekerd blijft door geschoold personeel.

Art. 35.De begeleiding van de kinderen in de peutertuin wordt verzekerd door ten minste het volgend personeel : 1° een kinderverzorger(-ster) wiens (wier) prestaties overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor negen kinderen;de hoedanigheid van kinderverzorger(-ster) kan vervangen worden door die van aspirant-nursing of onderwijzer(-es) van het kleuteronderwijs of door een andere door de Regering erkende hoedanigheid, na advies van de Dienst, zonder evenwel de helft van het personeel te overschrijden; 2° een gegradueerd verpleger(-ster) of een gegradueerd maatschappelijk verpleger(-ster) of gespecialiseerd in communautaire gezondheidszorg wiens (wier) prestaties overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor een capaciteit van achtenveertig plaatsen of deeltijds tewerkgesteld volgens een uurrooster berekend per volledige schijven van twaalf plaatsen om toezichts- en verzorgingsprestaties uit te voeren;3° een gegradueerd maatschappelijk verpleger(-ster) of gespecialiseerd in communautaire gezondheidszorg of een maatschappelijk assistent(e) halftijds tewerkgesteld voor een capaciteit van achtenveertig plaatsen of tewerkgesteld met verminderde dagtaak volgens een uurrooster berekend per volledige schijven van vierentwintig plaatsen om prestaties van sociale aard uit te voeren. Mits akkoord van de Dienst, kunnen de bij lid 1, 2° en 3°, bedoelde prestaties anders verdeeld worden volgens de dienstnoodwendigheden om een beter evenwicht van de ambten te verzekeren, op voorwaarde dat een dergelijke verdeling niet een verhoging van de gesubsidieerde prestaties tot gevolg heeft en dat de medische en sociale opvolging verzekerd blijft.

Om een multidisciplinariteit van de begeleiding te bevorderen wanneer een structuur over een medisch-sociale begeleiding beschikt die meer dan een volledige dagtaak omvat, mag de opvangvoorziening ten hoogste voor de helft de medisch-sociale prestaties door personeel vervangen, titularis van een opleiding van hoger niveau met psychopedagogische finaliteit, voor zover de medisch-sociale opvolging verzekerd blijft door geschoold personeel.

Art. 36.De begeleiding van de kinderen in het gemeentelijk huis voor kinderopvang wordt verzekerd door ten minste het volgend personeel : 1° 2,5 betrekkingen die overeenstemmen met een volledige dagtaak kinderverzorgers(-sters) voor twaalf kinderen;2° 0,5 betrekking die overeenstemt met een volledige dagtaak kinderverzorger(-sters) per groep van drie bijkomende plaatsen voor de huizen met een capaciteit die groter is dan twaalf plaatsen;de hoedanigheid van kinderverzorger(-ster) kan vervangen worden door die van aspirant-nursing of onderwijzer(-es) van het kleuteronderwijs, zonder dat het percentage kinderverzorgers(-sters) daarom lager mag zijn dan de helft van het personeel aangewezen voor de begeleiding van de kinderen; 3° 0,25 betrekking die overeenstemt met een volledige dagtaak gegradueerd maatschappelijk verpleger(-ster) of gespecialiseerd in communautaire gezondheidszorg, of van maatschappelijk assistent(e) per schijf van twaalf plaatsen.

Art. 37.De begeleiding van de kinderen in een ouderscrèche wordt verzekerd door personeel dat overeenstemt met ten minste 3,5 volledige dagtaken. In het kader van die minimale prestaties die overeenstemmen met 3,5 voltijdse dagtaken, zijn er prestaties bepaald die overeenstemmen met ten minste 1,75 tijden kinderverzorgers(-sters) en een prestatie die overeenstemt met 0,25 voltijdse dagtaak gegradueerde sociale verpleger(-ster) gespecialiseerd in communautaire gezondheidszorg of maatschappelijk assistent(e) en ten hoogste door de ouders verzekerde prestaties van 1,5 voltijdse dagtaak.

De inrichtende macht van een ouderscrèche zorgt ervoor dat een lid van het geschoold personeel aanwezig is gedurende al de openingsuren van de opvangvoorziening.

De ouders die deelnemen aan de begeleiding van een ouderscrèche zorgen ten minste een halve dag en ten hoogste vijf halve dagen per week voor de opvang, naar rata van maximum twaalf ouders.

Art. 38.De begeleiding van de kinderen in het kinderhuis wordt verzekerd door tenminste het volgend personeel : 1° 1,5 prestaties die overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor een capaciteit van zes tot negen kinderen indien een derde van de kinderen ouder is dan achttien maanden, ingeval van afwijking van de minimale capaciteit, toegekend overeenkomstig artikel 13;2° 2 prestaties die overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor een capaciteit van zes tot negen kinderen indien meer dan twee derde van de kinderen minder dan achttien maanden oud is, ingeval van afwijking van de minimale capaciteit, toegekend overeenkomstig artikel 13;3° 2 prestaties die overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor een capaciteit van negen kinderen;4° 2,5 prestaties die overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor een capaciteit van twaalf kinderen;5° 3 prestaties die overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor een capaciteit van vijftien kinderen;6° 3,5 prestaties die overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor een capaciteit van achttien kinderen;7° 4 prestaties die overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor een capaciteit van eenentwintig kinderen;8° 4,5 prestaties die overeenstemmen met een voltijdse dagtaak voor een capaciteit van vierentwintig kinderen. Boven de vierentwintig kinderen, wordt de begeleiding verhoogd met 0,5 prestatie die overeenstemt met een volledige dagtaak per schijf van 3 kinderen.

Er dient in een kwarttijdse betrekking directie voorzien te worden per schijf van twaalf plaatsen.

Art. 39.Om de begeleiding van de kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst te verzekeren, beschikt de dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst over ten minste het volgend personeel : 1° een gegradueerd maatschappelijk verpleger(-ster) of gespecialiseerd in communautaire gezondheidszorg of een maatschappelijk assistent(e) met voltijdse dagtaak voor een capaciteit van twintig kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst of deeltijds tewerkgesteld volgens een uurrooster berekend per schijven van vijf kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst 2° een gegradueerd maatschappelijk verpleger(-ster) of gespecialiseerd in communautaire gezondheidszorg of een maatschappelijk assistent(e) voor een vierde tijd tewerkgesteld per groep van vijf bijkomende kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst.

Art. 40.Voor de toepassing van de artikelen 34, 1° en 35, 1°, wordt, in geval van een aangevatte schijf, het voor de begeleiding van de kinderen vereiste personeel verhoogd met een halftijdse betrekking wanneer de erkende capaciteit de helft van de schijf overtreft.

Art. 41.De begeleiding van de kinderen bij de kinderopvanger(-ster) wordt verzekerd door hem (haar) alleen. Er kan geen sprake zijn van delegatie van de opvang van de kinderen aan een andere persoon dan de kinderopvanger(-ster). Hij (zij) kan evenwel geholpen worden door een hulpkracht. Afdeling VI. - Aanvankelijke opleiding

Art. 42.Voor de crèches, peutertuinen en gemeentelijke opvangvoorzieningen voor kinderen, moeten de Directeur(-trice) en de personen die de kinderen begeleiden, een opleiding van verpleger(-ster), gegradueerd maatschappelijk verpleger(-ster) of gespecialiseerd in communautaire gezondheidszorg, maatschappelijk assistent(e) of kinderverzorger(-ster) hebben gevolgd of een hogere opleiding dan de psychopedagogische finaliteit. De hoedanigheid van kinderverzorger(-ster) kan vervangen worden door die van aspirant-nursing of onderwijzer(-es) van het kleuteronderwijs, zonder dat het percentage kinderverzorgers(-sters) daarom lager mag zijn dan de helft van het personeel aangewezen voor de begeleiding van de kinderen.

Voor de ouderscrèches, moeten de Directeur(-trice) en de andere personen dan de ouders die de kinderen begeleiden een opleiding van verpleger(-ster), gegradueerde maatschappelijke verpleger(-ster) of gespecialiseerd in communautaire gezondheidszorg, maatschappelijk assistent(e) of kinderverzorger(-ster) hebben gevolgd of een hogere opleiding dan de psychopedagogische finaliteit. De ouders die de kinderen begeleiden doen een opleiding gelden erkend door de Regering of verbinden zich tijdens het jaar een versnelde opleidingscursus te volgen erkend door de Regering.

Voor de kinderhuizen, doet de Directeur(-trice) een psycho-medische sociale opleiding in het directieambt gelden erkend door de Regering of, bij ontstentenis, een nuttige ervaring van vijf jaar op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit. In dat geval verbindt de Directeur(-trice) er zich toe binnen de drie jaar een versnelde opleidingscursus te volgen erkend door de Regering. Het begeleidingspersoneel van de kinderen doet een opleiding gelden erkend door de Regering of, bij ontstentenis, een nuttige ervaring van vijf jaar in het begeleidingsambt op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit. In dat geval verbindt het personeelslid er zich toe binnen het jaar een versnelde opleidingscursus te volgen erkend door de Regering.

De kinderopvanger(-ster) doet een opleiding gelden erkend door de Regering of, bij ontstentenis, verbindt het personeelslid er zich toe binnen de drie jaar een versnelde opleidingscursus te volgen van ten hoogste 50 uren, erkend door de Regering.

De lijst van de opleidingen erkend door de Regering wordt elk jaar herzien. Afdeling VI. - Doorgezette opleiding

Art. 43.Elke opvangvoorziening zorgt voor de voortgezette opleiding van haar personeel inzonderheid door de inschrijving van dit personeel voor opleidingscursussen vervat in een programma van voortgezette opleiding, dat ten minste om de drie jaar door de Regering op de voordracht van de Dienst wordt bepaald.

Dit programma is opgesteld door de Dienst, in partnerschap met de onderwijsinrichtingen met volledig leerplan en/of sociale promotie en met de opleidingsoperators erkend door het Ministerie van Kinderwelzijn. HOOFDSTUK II. - Machtigingsprocedure

Art. 44.§ 1.De aanvraag tot machtiging van de opvangvoorziening wordt naar de Dienst gestuurd.

Bij de aanvraag worden de volgende stukken gevoegd : 1° voor de opvangvoorziening als dusdanig : a) de opvangcapaciteit;b) een verzekeringspolis waarbij de wettelijke en professionele aansprakelijkheid van de opvangvoorziening en van de personen voor wie zij instaat wordt verzekerd;c) een voorstel waarin de hoofdlijnen van het opvangproject worden vermeld, conform de voorschriften voor een degelijke opvang;d) een ontwerp van huishoudelijk reglement;e) desgevallend, de aanstelling van de Directeur(-trice) door hem (haar) voor akkoord ondertekend;f) indien zij zich privaatrechtelijk rechtspersoon heeft gesteld, de statuten ervan en haar eventuele wijzigingen;g) een beschrijving et een plan van de infrastructuren;h) de verbinding ten minste eenmaal per jaar vergaderingen te houden met de ouders of elk andere vorm van participatie van de ouders; i) indien zij opgericht is op basis van artikel 119, § 2, de projecten over een overeenkomst van samenwerking, 2° voor ieder personeelslid, iedere opvanger(-ster), alsook voor iedere persoon die regelmatig contact met de opgevangen kinderen moeten hebben, volgens de door de Dienst bepaalde nadere regels : a) een getuigschrift van goed zedelijk gedrag zonder de minste veroordeling of interneringsmaatregel voor zedenfeiten of gewelddaden t.o.v. minderjarigen en die zich in een tijdsspanne van minder dan zes maanden hebben voorgedaan op het ogenblik van de indiening van de aanvraag; dit getuigschrift moet om de vijf jaar hernieuwd worden, evenals op gewoon verzoek van de Dienst; b) het bewijs van de immuniteitstoestand tegen de rode hond;c) voor iedere kinderopvanger(-ster), het bewijs dat zijn (haar) kinderen gevaccineerd zijn volgens de door de Dienst bepaalde nadere regels in het kader van het schema ontworpen door de Franse Gemeenschap, behoudens medische beslissing, welke op het verzoek van de Dienst, bevestigd wordt door de medisch adviseur van de subregio;3° voor iedere kinderopvanger(-ster) onder overeenkomst : a) een volledig sociaal verslag van de sociale werker van de dienst voor kinderopvanger(-ster), na onderzoek ten huize van de kandidaat(-ate) kinderopvanger(-ster);b) de overeenkomst gesloten tussen de dienst en de kinderopvanger(-ster), bedoeld bij artikel 25, lid 2; § 2. Voor elke opvangvoorziening, wordt een onderzoekverslag opgesteld door de bevoegde ambtenaren van de Dienst.

Art. 45.Binnen de veertien dagen te rekenen vanaf de aanvraag, bericht de Dienst ontvangst van het volledig dossier bij de opvangvoorziening. Desgevallend, deelt hij haar mede dat het dossier onvolledig is en beschrijft het (de) ontbrekend(e) document(en).

Binnen de veertien dagen van de ontvangst van de ontbrekende documenten, bericht de Dienst er ontvangst van aan de opvangvoorziening.

Art. 46.Gelijktijdig met de verzending van het bewijs van ontvangst van het volledig dossier, verzoekt de Dienst om het advies van het bevoegd college van burgemeester en schepenen en van de personen aangesteld door de Dienst.

Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de opvang plaatsgrijpt, heeft dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek, om zijn advies aan de Dienst door te zenden. Bij ontstentenis van een antwoord binnen deze termijn, wordt het advies als gunstig beschouwd.

Art. 47.De Dienst beslist over het verzoek om machtiging binnen de zestig dagen die volgen de indiening van het volledig dossier et deelt onmiddellijk haar beslissing mede aan de opvangvoorziening en aan het betrokken college van burgemeester en schepenen. HOOFDSTUK III. - Nadere regels voor de inschrijving van het kind

Art. 48.Vanaf de volle zesde maand van het zwangerschap, dienen de ouders schriftelijk of mondeling een aanvraag van inschrijving van hun kind in de opvangvoorziening in. Zij preciseren het aantal halve dagen per maand waarop hun kind waarschijnlijk aanwezig zal zijn en de dag waarop de opvang waarschijnlijk zal aanvangen.

Elke aanvraag van inschrijving wordt onmiddellijk geboekt in de vorm van een inschrijving op wachtlijst in het bij artikel 15 bedoeld inschrijvingsregister, in de chronologische volgorde van haar indiening. De opvangvoorziening bezorgt er een bewijs van ontvangst voor.

In afwijking van de leden 2 en 3, wanneer de aanvraag van de ouders wordt gedaan in het kader van een overeenkomst voor samenwerking, wordt die aanvraag onmiddellijk ingeschreven in de vorm van een definitieve inschrijving, in het inschrijvingsregister op de vermoedelijke datum waarop de opvang begint.

Art. 49.Het is de Dienst toegelaten elke schikking of elke technische nadere regel te treffen om de informaties die in de bij artikel 48 bedoelde inschrijvingsregisters staan te informatiseren en te centraliseren.

Art. 50.§ 1. De opvangvoorziening geeft schriftelijk kennis aan de ouders van de aanvaarding of de gemotiveerde weigering van de inschrijving binnen een termijn die de twee maanden niet mag overschrijden te rekenen vanaf de aanvraag van de inschrijving, die bepaald wordt door de Dienst en, in geval van aanvaarding, neemt zij kennis van hun verzoek om zich te laten afschrijven in de opvangvoorzieningen waar een verzoek op wachtlijst van de ouders hangend zou zijn. Indien de eerste aanvraag tot inschrijving gewijzigd wordt ten gevolge een kennisgeving van de aanvaarding of de weigering door de opvangvoorziening, geeft deze voorziening binnen de tien volgende werkdagen kennis van de aanvaarding of de weigering van die gewijzigde aanvraag.

De inschrijving wordt onmiddellijk ingeschreven in de vorm van een definitieve inschrijving, in het inschrijvingsregister op de vermoedelijke datum waarop de opvang begint.

De opvangvoorziening bezorgt aan de ouders het huishoudelijk reglement en het opvangproject, dat zij voor akkoord moeten ondertekenen na ervan kennis te hebben genomen. § 2. De inschrijving van het kind kan niet geweigerd worden op basis van sociale, seksuele of racistische discriminaties, voor zover de ouders aanvaarden het opvangproject en het huishoudelijk reglement van de opvangvoorziening te onderschrijven.

Onverminderd lid een, moet de inschrijving van het kind gedaan worden in naleving van de orde van de inschrijvingsaanvraag in het register overeenkomstig artikel 48, lid 3, voorzover dit overeenstemt met het opvangaanbod. § 3. Elke beslissing de inschrijving te weigeren, medegedeeld aan de ouders op een type-formulair waarvan het model door de Dienst wordt bezorgd, preciseert de reden van de weigering, te weten ofwel omdat er geen plaatsen beschikbaar zijn op de vermoedelijke datum waarop de opvang begint, ofwel een reden in verband met de onverzoenbaarheid van de aanvraag met het opvangproject of het huishoudelijk reglement van de opvangvoorziening, die niet mogen stellen dat een aanvraag tot inschrijving wordt geweigerd omdat het aantal dagen onvoldoende zou zijn indien dit aantal op maandelijks gemiddelde hoger is dan 16 halve dagen, buiten de maanden juli en augustus. De opvangvoorziening informeert daarenboven de ouders van de andere opvangvoorzieningen die hun aanvraag zouden kunnen inwilligen erover, overeenkomstig artikel 20 van de voorschriften voor een degelijke opvang evenals over het feit dat zij hun aanvraag doorzendt naar het subregionaal comité om in een inschrijvingregister op wachtlijst te worden ingeschreven.

Art. 51.§ 1. In geval van gemotiveerde weigering van de inschrijving, overeenkomstig artikel 50, geeft de opvangvoorziening het subregionaal comité van haar gewest kennis van de beslissing van de weigering.

Elk subregionaal comité centraliseert, wat dit comité betreft, de weigeringen van de inschrijving in een inschrijvingsregister en houdt het bij volgens de door de Dienst bepaalde nadere regels. § 2. Indien een opvangvoorziening een niet bezette opvangcapaciteit heeft, neemt zij vooreerst contact op met het subregionaal comité van haar gewest om te zien of er geen inschrijvingsaanvragen op wachtlijst overblijven van ouders die zich tot haar hadden gewend en aan wie de inschrijving werd geweigerd.

Zo ja, na bevestiging van de aanvraag van de ouders, schrijft de voorziening die inschrijving, uitgevoerd overeenkomstig dit hoofdstuk, in het inschrijvingsregister in de vorm van een definitieve inschrijving, bedoeld bij artikel 50, lid 2, en vraagt aan de ouders zich af te schrijven in de opvangvoorzieningen waar hun aanvraag op wachtlijst zou opgenomen zijn.

Zo niet schenkt de opvangvoorziening aandacht aan de inschrijvingsaanvragen die in haar register zijn opgenomen in de vorm van een aanvraag op wachtlijst.

Tenslotte, indien de inschrijvingen in haar register in de vorm van inschrijvingen op wachtlijst haar niet toelaten te beantwoorden aan deze niet bezette opvangcapaciteit, neemt de opvangvoorziening contact op met het subregionaal comité van de plaats waar zij gevestigd is en/of die zich in de buurt van haar vestigingsplaats bevindt. Deze comités geven kennis van het inschrijvingsregister op wachtlijst aan de opvangvoorziening.

Na bevestiging van de aanvraag van de ouders, schrijft de opvangvoorziening die inschrijving, uitgevoerd overeenkomstig dit hoofdstuk, in het inschrijvingsregister in de vorm van een definitieve inschrijving, bedoeld bij artikel 50, lid 2, en vraagt aan de ouders zich af te schrijven in de opvangvoorzieningen waar hun aanvraag op wachtlijst zou opgenomen zijn. § 3. De Dienst bepaalt de procedures om de inschrijvingsregisters op wachtlijst te actualiseren, zowel t.o.v. de opvangvoorzieningen als van de ouders.

Art. 52.De ouders bevestigen de geboorte van het kind bij de opvangvoorziening binnen de maand van de geboorte.

Na de maand die volgt op de vermoedelijke geboortedatum en indien de ouders de geboorten niet hebben gemeld, stuurt de opvangvoorziening een herinneringsschrijven aan de ouders met het verzoek de inschrijving binnen de veertien dagen te bevestigen. Krijgt men geen antwoord op dit schrijven, dan wordt de definitieve inschrijving geschrapt.

Art. 53.Op het ogenblik van de bij artikel 52, lid 1 bedoelde bevestiging, vraagt de opvangvoorziening aan de ouders een forfaitair voorschot om de reservatie van de plaats van het kind te verzekeren in de opvangvoorziening en om de goede uitvoering van de financiële verplichtingen van de ouders gedurende de hele duur van de opvang van het kind te waarborgen. Dit voorschot stemt overeen met ten hoogste een maand opvang, berekend op basis van het gevraagde aanwezigheidscijfer en de financiële bijdrage van de ouders die wordt vastgesteld op basis van de inkomens van het gezin. Het moet terugbetaald worden op het einde van de opvang van het kind indien alle verplichtingen werden nageleefd of indien de opvang niet mogelijk was door een geval van overmacht en dit binnen een termijn van minder dan een maand.

De inschrijving van het kind is definitief vanaf het ogenblik dat de ouders het bij lid 1 bedoeld forfaitair voorschot hebben gestort.

Art. 54.De opvangvoorziening stuurt jaarlijks een verslag naar de Dienst over de uitgevoerde en bevestigde inschrijvingen en over deze die zij heeft afgewezen alsook over de redenen van deze weigeringen.

Indien bij de Dienst een klacht wordt neergelegd of indien hij vaststelt dat de weigering van de inschrijving niet of onvoldoende gemotiveerd of ongegrond is, mag hij alle gepaste maatregelen nemen en naargelang van het geval of de ernst van de tekortkoming, de toelating opschorten of intrekken, volgens de in dit besluit bepaalde nadere regels.

Art. 55.In afwijking van de artikelen 48 tot 51, voorzien de opvangvoorzieningen bedoeld bij artikel 2, 1° tot 4° en 8° erin ten minste 10 % van hun totale capaciteit in reserve te houden om te beantwoorden aan de opvangbehoeften die voortvloeien uit bijzondere situaties en meer bepaald voor de opvang van kinderen die enig verwantschap met een ander ingeschreven kind hebben. Voor deze situaties zijn er voor de inschrijving en de reservatie andere nadere regels bepaald dan deze die in bedoelde artikelen zijn bepaald.

Het voorbehouden percentage, de bijzondere toestanden en de nadere regels voor de inschrijving en de reservatie bedoeld bij lid 1 worden nader bepaald in het huishoudelijk reglement van de opvangvoorziening.

Indien er voor de plaatsen, voorbehouden krachtens lid een of in het kader van een samenwerkingsovereenkomst, geen inschrijvingsaanvraag binnen de veertien dagen vóór de aanvang van een maand wordt ingediend, blijven die plaatsen niet meer verplichtend voorbehouden voor opvangbehoeften die respectievelijk voortvloeien uit buitengewone toestanden of uit een samenwerkingsovereenkomst in het vooruitzicht van de volgende maand en worden toegewezen volgens het in artikel 15 bedoeld inschrijvingsregister. HOOFDSTUK IV. - Weigering, opschorting en intrekking van de machtiging

Art. 56.De Dienst weigert de machtiging indien hij vaststelt dat een van de bij deze Titel bedoelde voorwaarden niet wordt nageleefd.

Hij geeft er kennis van aan de opvangvoorziening bij een ter post aangetekende brief. In de brief worden de redenen van de weigering van de machtiging vermeld en worden de bepalingen van dit artikel en van artikel 57 aangehaald.

De opvangvoorziening heeft dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de weigering van de machtiging om de in de brief bedoelde elementen te verhelpen.

Indien op het verstrijken van deze termijn de opvangvoorziening zich niet heeft geschikt naar al de toekenningvoorwaarden, bevestigt de Dienst zijn beslissing tot weigering.

De gemotiveerde beslissing ter bevestiging wordt ter kennis gebracht van de opvangvoorziening bij een ter post aangetekende brief.

Art. 57.Administratief verhaal kan aangetekend worden bij de Raad van Bestuur van de Dienst tegen de beslissing tot weigering van de machtiging.

Dit verhaal wordt ingediend bij een ter post aangetekende brief binnen de dertig dagen die volgen op de ontvangst van de beslissing tot weigering.

Na kennis te hebben genomen van de schriftelijke of mondelinge argumenten, aangevoerd op eigen verzoek door de vertegenwoordiger van de inrichtende macht, bevestigt de Raad van Bestuur van de Dienst de weigering van de machtiging of kent, desgevallend, de machtiging toe.

Art. 58.Wanneer de Dienst vaststelt nadat de machtiging werd toegekend, dat een van de voorwaarden voor de toekenning ervan niet meer wordt nageleefd, stuurt hij aan de opvangvoorziening een aanmaning om haar verplichtingen na te leven.

Art. 59.De opvangvoorziening heeft dertig dagen tijd om zich te schikken naar de aanmaningen van de Dienst.

In spoedgeval, kan de aanmaning de opvangvoorziening ertoe verplichten zich onmiddellijk naar de geformuleerde aanmaningen te schikken.

Art. 60.Indien de opvangvoorziening zich bij het verstrijken van de bij artikel 59 bedoelde termijnen niet heeft geschikt naar de bepalingen van de aanmaning, schort of trekt de Dienst de aan de opvangvoorziening toegekende machtiging in.

De beslissing tot opschorting of intrekking wordt met redenen omkleed en ter kennis gebracht van de opvangvoorziening bij een ter post aangetekende brief. Zij heeft de sluiting van de opvangvoorziening tot gevolg binnen de dertig dagen die volgen op de kennisgeving ervan, onverminderd de bij artikel 63 bedoelde bepalingen.

In geval van opschorting van de machtiging, wordt in de beslissing de duur van de opschorting onder de zes maanden vermeld.

Art. 61.§ 1. Administratief verhaal kan aangetekend worden bij de Raad van Bestuur van de Dienst tegen de beslissing tot opschorting of weigering van de machtiging.

Dit verhaal moet worden ingediend bij een ter post aangetekende brief binnen de dertig dagen die volgen op de ontvangst van de beslissing tot opschorting of weigering.

De indiening van het verhaal schort de gevolgen van de beslissing op. § 2. Binnen de maand van de ontvangst van het verhaal, roept de Raad van Bestuur van de Dienst een lid van de inrichtende macht en/of de Directeur(-trice) van de opvangvoorziening op om hem (haar) toe te laten zijn (haar) opmerkingen te laten gelden.

De oproeping gebeurt bij een ter post aangetekend schrijven.

De opgeroepen personen mogen zich laten bijstaan door iemand naar vrije keuze.

Er moeten ten minste tien dagen verlopen zijn tussen de oproeping en het gehoor van de betrokkene(n).

Het gehoor wordt door de Raad van Bestuur van de Dienst of door personen aangeduid uit eigen midden verzekerd. Na afloop ervan, worden notulen opgesteld en ondertekend door de aanwezigen. § 3.Na de opgeroepen personen te hebben gehoord, kan de Raad van Bestuur van de Dienst nog een allerlaatst uitstel toestaan om de opvangvoorziening toe te laten zich te schikken naar zijn aanmaningen.

In deze veronderstelling kan hij ofwel de opvangvoorziening gelasten de ouders van de opgevangen kinderen in te lichten over het bestaan van de ingezette procedure, geformuleerd en volgens de nadere regels die hij in dit speciaal geval bepaalt, ofwel zelf deze informatie mededelen. § 4. Op het einde van de procedure, bevestigt of vernietigt de Raad van Bestuur de beslissing de aan de opvangvoorziening toegekende machtiging op te schorten of in te trekken. Deze beslissing wordt met redenen omkleed en bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de opvangvoorziening.

Art. 62.De opschorting of de intrekking van de machtiging heeft de opschorting of de intrekking van de erkenning en de eventueel aan de opvangvoorziening toegekende toelagen tot gevolg.

Art. 63.In geval van bijzondere hoogdringendheid, ten gevolge van een dwingende en onvoorzienbare gebeurtenis of omstandigheden die de veiligheid of de gezondheid van de kinderen ernstig in gevaar brengen, kan de Dienst de opvang preventief opschorten.

Hetzelfde gebeurt indien ten gevolge van de bij artikel 59, lid 2, bedoelde aanmaning, de opvangvoorziening zich niet onmiddellijk schikt naar de opgelegde maatregelen.

De beslissing van de Dienst wordt met redenen omkleed.

Indien de buitengewone omstandigheden, bedoeld bij lid een, voortvloeien uit het handelen van de opvangvoorziening of van een van haar personeelsleden, kan de opschorting van de opvang beslist worden zelfs vóór de bij artikel 59 bedoelde aanmaning.

De preventieve schorsing mag niet langer dan twee maanden duren.

Zij heeft uitwerking vanaf haar kennisgeving aan de opvangvoorziening die dan onmiddellijk haar activiteiten moet opschorten. Wanneer de kennisgeving gedaan wordt bij gewone brief, telecopie, elektronische briefwisseling of ander gelijkgesteld middel, wordt zij binnen de vijf dagen bij een ter post aangetekende brief bevestigd.

Art. 64.Dringend verhaal wordt aangetekend bij de Raad van Bestuur van de Dienst tegen de beslissing van voorlopige opschorting, om en einde te stellen aan de opschortingmaatregel.

Het dringend beroep wordt ingediend binnen de vijf dagen die volgen op de kennisgeving van de opschortingmaatregel.

Binnen de veertien dagen die volgen op de datum van de kennisgeving van het dringend beroep, bevestigt of desgevallend schort de Raad van Bestuur de aangevochten maatregel op.

De beslissing van de Raad van Bestuur wordt met redenen omkleed en onmiddellijk ter kennis gebracht van de opvangvoorziening.

Art. 65.In geval van opschorting of intrekking van de machtiging stelt de Dienst alles in het werk om de opvang van de kinderen in een andere opvangvoorziening te verzekeren.

TITEL III. - De erkenning HOOFDSTUK I. - Voorwaarden voor de erkenning

Art. 66.De opvangvoorziening, voorafgaandelijk gemachtigd door de Dienst overeenkomstig de bepalingen van Titel I van dit Boek, kan door de Dienst worden erkend onder de voorwaarden van dit hoofdstuk.

Art. 67.Om de erkenning te bekomen, moet de opvangvoorziening : 1° op voorhand over het bekwaamheidsbewijs beschikken uitgereikt krachtens het besluit van 31 mei 1999 van de Regering houdende vaststelling van de voorschriften voor een degelijke opvang;2° toegankelijk zijn voor de opvang van kinderen die een bijzondere aandacht vereisen rekening houdend met sommige behoeften of specifieke toestanden en daartoe bewijzen bekwaam te zijn aan deze kinderen een kwaliteitsvolle opvang te bieden in de zin van de voorschriften voor een degelijke opvang;ingeval dat de opvangvoorziening oordeelt een dergelijk kind niet te kunnen opvangen, kan zij een afwijking aanvragen bij de Dienst mits uitdrukkelijke motivatie van haar verzoek; de Dienst geeft binnen de dertig dagen kennis van zijn beslissing; 3° met uitsluiting van de opvangvoorzieningen bedoeld bij artikel 2, 6°, de kinderen ten minste opvangen : a) van maandag tot vrijdag;b) gedurende tien uren per dag;c) tweehonderd twintig dagen per jaar;4° de deelneming verzekeren van het personeel dat zorgt voor de opvang en van het directiepersoneel aan de opleidingscursussen bedoeld in het opleidingsprogramma bedoeld bij artikel 43;lid 1; 5° met de ouders een opvangovereenkomst afsluiten volgens het model opgemaakt door de Dienst, overeenkomstig artikel 70;6° aan de ouders van de opgevangen kinderen een financiële bijdrage vragen opgesteld overeenkomstig de regels, vastgesteld in boek IV van dit besluit.

Art. 68.Onverminderd artikel 67, moet de dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst om erkenning te bekomen : 1° een gepaste opvang van de kinderen verzekeren in het huis van de kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst met inbegrip van de continuïteit van de opvang tijdens de tijdelijke onbeschikbaarheid van een kinderopvanger(-ster) onder overeenkomst die deel uitmaakt van de dienst;2° zorgen voor de harmonieuze ontwikkeling en het welzijn van de opgevangen kinderen door de ononderbroken begeleiding van de kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst te verzekeren;3° over een secretariaat beschikken dat de aanvragen van kinderopvang kan ontvangen en er onverwijld gevolg kan aan geven;4° de uitrusting van kinderopvoeder die nodig is voor de opvang van kleine kinderen ter beschikking stellen van de kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst.

Art. 69.De Dienst kan de opvangvoorziening, zonder subsidies of enkel gesubsidieerd voor plaatsen die voorbehouden zijn in het kader van een samenwerkingovereenkomst, opgericht als rechtspersoon, vrijstellen van de verplichting bedoeld bij artikel 67, 6°, indien de opvangvoorziening op het einde van een gemotiveerde aanvraag het bewijs levert dat het bedrag van de toelagen die zij ontvangt van andere openbare besturen, onder gelijk welke vorm, overeenstemt met ten minste 60 % van de globale loonmassa. Deze vrijstelling is enkel geldig voor een jaar, hernieuwbaar en uitsluitend voor niet gesubsidieerde plaatsen.

De globale loonmassa omvat de brutoloonlasten van al het personeel in activiteit alsook de bedragen gestort voor de prestaties geleverd als zelfstandige.

De loonmassa bedoeld bij lid 1 wordt toegekend mits voorlegging van de boekhoudkundige bewijsstukken en betalingsbewijzen van de desbetreffende loonmassa of afzonderlijke prestaties.

Art. 70.§ 1. De opvangovereenkomst bevat onder meer : 1° de sluitingsdatums en/of de datums van de verlofperiodes van de opvangvoorziening;2° het model van de maandelijkse aanwezigheidsfiche van het kind die de ouders moeten invullen een maand vooraleer zij in toepassing wordt gebracht;3° de mogelijkheid haar nadere regels in gezamenlijk overleg te herzien, meer bepaald indien de voorwaarden van de opvang worden gewijzigd. § 2. In het model van de maandelijkse aanwezigheidsfiche bedoeld bij § 1, 2°, is voor de ouders de mogelijkheid voorbehouden het aantal halve dagen aanwezigheid maandelijks niet te kunnen plannen. In dat geval worden in bedoeld model de nadere regels van de planning van de aanwezigheid van het kind nader bepaald. § 3. De opvangovereenkomst wordt gesloten voor een periode die na gezamenlijk overleg in deze overeenkomst moet vastgesteld worden. § 4. Wat de oudercrèches betreft worden bovendien in de opvangovereenkomst de nadere regels en de voorwaarden van de participatie van de ouders in de begeleiding voorzien, overeenkomstig de bepalingen bedoeld bij de artikelen 37 en 106, lid 4. § 5. Onverminderd § 2 wordt op de maandelijkse aanwezigheidsfiche van het kind het aantal halve dagen aanwezigheid bepaald die de ouders op een maandelijkse periode voorzien.

De maandelijkse aanwezigheidsfiche kan in gezamenlijk overleg worden herzien tijdens de maand waarin zij van toepassing is.

Art. 71.Behoudens de weigering door de opvangvoorziening het kind ten laste te nemen voor communautaire gezondheidsredenen enerzijds en de gevallen van overmacht de buitengewone omstandigheden zoals bepaald door de Regering op de voordracht van de Dienst, anderzijds, met inbegrip van deze die verband houden met de arbeidsvoorwaarden van de ouders en de dagen afwezigheid van de kinderen op basis van medische getuigschriften, houden de ouders zich aan de aanwezigheidsdagen, vastgesteld op de maandelijkse aanwezigheidsfiche, die gefactureerd worden overeenkomstig deze fiche.

Art. 72.Behoudens de weigering door de opvangvoorziening het kind ten laste te nemen voor communautaire gezondheidsredenen, de gevallen van overmachten, de buitengewone omstandigheden, met inbegrip van deze die verband houden met de arbeidsvoorwaarden van de ouders en de dagen afwezigheid van de kinderen op basis van medische getuigschriften, kan de opvangvoorziening, nadat zij gedurende twee maanden vastgesteld heeft dat de ouders de bewakingsovereenkomst bedoeld bij artikel 70, § 1, en/of de maandelijkse aanwezigheidsfiche bedoeld bij artikel 70, § 5, niet naleven, de ouders bij een ter post aangetekende brief aanmanen.

De aanmaning bedoeld in lid een vermeldt het (de) element(en) van de bewakingsovereenkomst en/of de maandelijkse aanwezigheidsfiche die niet nageleefd wordt (worden).

Indien binnen de twee maanden de opvangvoorziening vaststelt dat het (de) gegeven(s) vermeld in de aanmaning nog altijd niet wordt (worden) nageleefd of dat de bewakingsovereenkomst niet werd gewijzigd t.o.v. van de gegevens vermeld in de aanmaning, kan zij de overeenkomst vernietigen. HOOFDSTUK II. - Procedure voor de erkenning

Art. 73.De aanvraag tot erkenning van de opvangvoorziening wordt naar de Dienst gestuurd.

Bij de aanvraag worden de volgende stukken gevoegd : 1° de machtiging bedoeld bij artikel 6;2° het attest van de hoedanigheid;3° het bewijs van de naleving van de regels vervat in dit besluit voor de berekening van de financiële participatie van de ouders, behoudens afwijking bedoeld bij artikel 69.

Art. 74.Binnen de veertien dagen te rekenen vanaf de aanvraag, meldt de Dienst goede ontvangst van het volledig dossier van de aanvraag tot erkenning bij de opvangvoorziening. Desgevallend, licht hij de voorziening in over het feit dat het dossier onvolledig is en beschrijft het (de) ontbrekend(e) document(en).

Binnen de veertien dagen na de ontvangst van de ontbrekende documenten, meldt de Dienst bij de opvangvoorziening er ontvangst van.

Art. 75.De Dienst beslist over de aanvraag tot erkenning binnen de twee maanden die volgen op het bewijs van ontvangst van het volledig dossier en deelt onmiddellijk zijn beslissing aan de opvangvoorziening mede. HOOFDSTUK III. - Weigering, opschorting en intrekking van de erkenning

Art. 76.De Dienst weigert de machtiging indien hij vaststelt dat een van de bij deze Titel bedoelde voorwaarden niet wordt nageleefd.

Hij geeft er kennis van bij een ter post aangetekende brief aan de opvangvoorziening. In de brief worden de redenen van de weigering van de erkenning opgegeven en worden de bepalingen van dit artikel en van artikel 77 aangehaald.

De opvangvoorziening heeft dertig dagen tijd te rekenen vanaf de ontvangst van de weigering van de machtiging om de in de brief bedoelde elementen te verhelpen.

Indien na het verstrijken van deze termijn de opvangvoorziening zich niet heeft geschikt naar al de toekenningvoorwaarden van de erkenning, bevestigt de Dienst zijn beslissing tot weigering.

De gemotiveerde beslissing tot bevestiging wordt ter kennis gebracht van de opvangvoorziening bij een ter post aangetekende brief.

Art. 77.Administratief verhaal kan aangetekend worden bij de Raad van Bestuur van de Dienst tegen de beslissing tot weigering van de erkenning.

Dit verhaal wordt ingediend bij een ter post aangetekende brief binnen de dertig dagen die volgen op de ontvangst van de beslissing tot weigering.

De Raad van Bestuur van de Dienst kan aan de opvangvoorziening gelijk welke bijkomende termijn toekennen die hij nodig acht om haar toe te laten zich te schikken naar de voorwaarden voor de toekenning van de erkenning.

Na kennis te hebben genomen van de schriftelijke of mondelinge argumenten, aangevoerd op eigen verzoek door de vertegenwoordiger van de inrichtende macht en onverminderd vorig lid, bevestigt de Raad van Bestuur van de Dienst de weigering van de erkenning of kent, desgevallend, de erkenning toe.

Art. 78.Wanneer de Dienst vaststelt nadat de erkenning werd toegekend, dat een van de voorwaarden voor de toekenning ervan niet meer wordt nageleefd, stuurt hij aan de opvangvoorziening een aanmaning haar verplichtingen na te leven.

Art. 79.De opvangvoorziening heeft dertig dagen tijd om zich te schikken naar de aanmaningen van de Dienst.

Art. 80.Indien de opvangvoorziening zich na het verstrijken van de bij artikel 79 bedoelde termijnen niet heeft gedragen naar de bepalingen van de aanmaning, schorst of trekt de Dienst de erkenning in toegekend aan de opvangvoorziening.

De beslissing tot opschorting of intrekking wordt met redenen omkleed en ter kennis gebracht van de opvangvoorziening bij een ter post aangetekende brief.

Ingeval van opschorting van de erkenning, wordt in de beslissing de duur van de opschorting van dan zes maanden vermeld.

Art. 81.§ 1. Administratief verhaal kan aangetekend worden bij de Raad van Bestuur van de Dienst tegen de beslissing tot opschorting of weigering van de erkenning.

Dit verhaal moet worden ingediend bij een ter post aangetekende brief binnen de dertig dagen die volgen op de ontvangst van de beslissing tot opschorting of weigering.

De indiening van het verhaal schort de gevolgen van de beslissing op. § 2. Binnen de maand van de ontvangst van het verhaal, roept de Raad van Bestuur van de Dienst een lid van de inrichtende macht en/of de Directeur(-trice) van de opvangvoorziening op om hem (hen) toe te laten zijn (hun) opmerkingen te laten gelden.

De oproeping gebeurt bij een ter post aangetekend schrijven.

De opgeroepen personen mogen zich laten bijstaan door iemand naar vrije keuze.

Er moeten ten minste tien dagen verlopen zijn tussen de oproeping en het gehoor van de betrokkene(n).

Het gehoor wordt door de Raad van Bestuur van de Dienst of door personen aangeduid uit eigen midden verzekerd. Na afloop ervan, worden notulen opgesteld en ondertekend door de aanwezigen. § 3. Na de opgeroepen personen te hebben gehoord, kan de Raad van Bestuur van de Dienst nog een allerlaatst uitstel toestaan om de opvangvoorziening toe te laten zich te schikken naar zijn aanmaningen.

In deze veronderstelling kan hij ofwel de opvangvoorziening gelasten de ouders van de opgevangen kinderen in te lichten over het bestaan van de ingezette procedure, geformuleerd en volgens de nadere regels die hij in dit speciaal geval bepaalt, ofwel zelf deze informatie mededelen. § 4. Op het einde van de procedure, bevestigt of vernietigt de Raad van Bestuur de beslissing de aan de opvangvoorziening toegekende erkenning op te schorten of in te trekken. Deze beslissing wordt met redenen omkleed en bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de opvangvoorziening.

Art. 82.De opschorting of de intrekking van de erkenning heeft de opschorting of de intrekking van de aan de opvangvoorziening eventuele toegekende toelagen tot gevolg.

TITEL IV. - Periodieke controle

Art. 83.De ambtenaren van de Dienst hebben als opdracht een regelmatige evaluatie uit te voeren van de opvangvoorwaarden, die onder meer betrekking hebben op de lichamelijke, psychische en sociale ontwikkeling van de kinderen, rekening houdend met de verwachtingen van de ouders.

Na elk bezoek van de opvangvoorziening, stellen de ambtenaren een evaluatieverslag op dat aan de opvangvoorziening wordt medegedeeld en waarin desgevallend de termijnen worden vermeld die werden toegekend aan de opvangvoorziening om de vastgestelde negatieve elementen te verhelpen.

Art. 84.De Dienst mag een of meer deskundigen aanstellen die hij behoorlijk heeft gemachtigd om te zien of de opvangvoorziening of een of andere persoon bijzondere gevaren aan de opgevangen kinderen doet lopen.

Het expertiseverslag is een deel van het administratief dossier van de opvangvoorziening en wordt haar medegedeeld zodra zij ervoor de aanvraag doet.

TITEL V. - Betrekkingen met de ouders

Art. 85.In de uitvoering van zijn opdracht, beschouwt de Dienst de ouders als partners.

In al de hypothesen die een intrekking van de machtiging of de erkenning zouden kunnen tot gevolg hebben, stelt de Dienst een onderzoek bij de ouders in, en deze worden op de hoogte gehouden van al de beslissingen die hieromtrent worden genomen.

BOEK II. - REGELS, VOORWAARDEN EN NADERE REGELS VOOR DE TOEKENNING VAN DE TOELAGEN TITEL I. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de categorieën van gesubsidieerde opvangvoorzieningen HOOFDSTUK I. - Voorafgaande voorwaarden

Art. 86.§ 1. Om een door de Dienst toegekende toelagen te ontvangen moet de opvangvoorziening aan de volgende voorafgaande voorwaarden beantwoorden : 1° over de door de Dienst uitgereikte erkenning beschikken;2° gevolg geven aan de offerte-aanvraag en in aanmerking komen voor de programmering van de opvangvoorzieningen volgens de criteria bepaald in het beheercontract van de Dienst binnen de perken van de desbetreffende begrotingskredieten;3° in afwijking van 2°, indien zij beantwoordt aan de beschikkingen over de samenwerkingsovereenkomsten, zich schikken naar de door de Dienst bepaalde programmering binnen de perken van de desbetreffende begrotingskredieten;4° in afwijking van 2°,indien zij werkzaam is op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, het vereiste minimaal bezettingscijfer bereikt hebben tijdens de vijf trimesters die de invoeging in de programmering voorafgaan, behoudens het derde trimester van het burgerlijk jaar. § 2. Vooraleer enige toelage toe te kennen, vergewist de Dienst zich dat de in § 1 vermelde voorwaarden nageleefd zijn.

Zo ja, deelt de Dienst de opvangvoorziening mede dat zij recht heeft op de toekenning van een werkingstoelage op de datum die hij bepaalt, die de datum van de inwerkingtreding van de beslissing betreffende de programmering bedoeld bij § 1, 2° en 3°, niet mag voorafgaan. § 3. De toelage is aanrekenbaar op het krediet ingeschreven op de begroting van de Dienst. § 4. De toelage mag slechts toegekend worden voor de opvang van de kinderen die niet ouder zijn dan drie jaar.

In afwijking van vorig lid, kan de Dienst de opvang van kinderen van meer dan drie jaar betoelagen tot op het ogenblik van de heropening van de scholen die het dichtst bij hun verjaardag valt, alsook onder de voorwaarden die hij bepaalt, wanneer het belang van de kinderen het vereist. HOOFDSTUK II. - Algemene werkingsvoorwaarden

Art. 87.Om het toezicht op de toekenning van de toelagen te vergemakkelijken, volgt de opvangvoorziening de boekhoudkundige en administratieve aanbevelingen opgesteld door de Dienst.

Zij stuurt naar de Dienst de aanvragen voor toelagen, een jaarlijkse exploitatierekening alsook een kadaster van de werkgelegenheid door volgens de modellen en de vervaltermijnen door de Dienst bepaald.

Art. 88.De gesubsidieerde opvangvoorziening vraagt aan de ouders van de opgevangen kinderen een financiële tussenkomst berekend overeenkomstig de regels bepaald in Boek IV van dit besluit.

Art. 89.Onverminderd de plaatsen voorbehouden in het kader van een samenwerkingsovereenkomst, wanneer de gesubsidieerde opvangvoorziening vooral opgericht is voor de opvang van kinderen van personeelsleden van een inrichting of openbare of private vereniging, is zij ertoe verplicht de niet- bezette plaatsen ter beschikking te stellen van andere kinderen dan deze van de personeelsleden.

Art. 90.Het bezettingscijfer wordt berekend volgens de verhouding tussen het aantal werkelijke aanwezigheidsdagen tijdens het trimester, vermenigvuldigd met honderd, enerzijds, en het aantal werkingsdagen van de opvangvoorziening tijdens het trimester, het geheel vermenigvuldigd met de erkende of gesubsidieerde capaciteit van de opvangvoorziening, anderzijds.

Voor de berekening van het bezettingscijfer wordt er rekening gehouden met de duur van de dagelijkse opening van de opvangvoorziening bij vergelijking met een dag van tien uren alsook van een vergelijkingsperiode bestaande uit de vijf trimesters die het trimester voorafgaan waarin het bezettingscijfer in rekening wordt genomen, met uitsluiting van de derde trimester van het burgerlik jaar.

Elke halve dag aanwezigheid wordt gelijkgesteld met een volledige dag.

TITEL II. - De crèche

Art. 91.§ 1. De toelage wordt aan de crèche toegekend voor zijn geschoold personeel, in naleving van de in §§ 2 en 3 bepaalde voorwaarden. § 2. Voor de kinderverzorgers(-sters) wordt voor de crèche de volgende tabel in acht genomen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Vanaf negenenveertig plaatsen worden de voormelde normen verhoogd met een voltijdse vetrekking van kinderverzorger(-ster) per schijf van zeven bijkomende plaatsen en een halftijdse betrekking voor de laatste onvolledige schijf die ten minste vier plaatsen telt.

Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, kunnen de normen beschreven in de voormelde tabel met een halve eenheid verhoogd worden. § 3. Voor het medisch-sociaal personeel worden de werkingstoelagen toegekend volgens de minimale begeleidingsnormen bepaald bij artikel 34, 2° en 3°. Voor de laatste onvolledige schijf kunnen, op een door de Dienst behoorlijk gemotiveerde beslissing, toelagen toegekend worden voor een bijkomende deeltijdse voor een vierde betrekking.

Art. 92.De toelagen worden berekend volgens de totaliteit van de werkelijke bezoldigingslasten, volgens de verwijzingsschalen die door de Dienst worden bepaald. Deze schalen mogen in geen geval hoger zijn dan deze van toepassing voor de personeelsleden van de Dienst.

De toelagen worden toegekend op basis van een geïndividualiseerd forfaitair bedrag berekend door de Dienst en dat rekening houdt met : 1° de schaal bepaald voor elke personeelscategorie die toelagen kan bekomen op basis van de door de Dienst erkende anciënniteit volgens bepaalde regels die hij vaststelt;2° de werkgeverslasten berekend op de brutobezoldiging;3° 2,5 % van de brutobezoldiging voor werkgeverslasten buiten- RMZ;4° een vast bedrag voor het vakantiegeld;5° een vast bedrag voor de eindejaarspremie en de desbetreffende lasten RMZ;6° een forfaitair coëfficiënt bepaald door de Dienst voor de vervangingen. De afwezigheidperiodes van het gesubsidieerd personeel, behoudens de verlofperiodes, moeten aan de Dienst medegedeeld worden. Deze controleert of bij afwezigheid van een geschoold personeelslid, er effectief wordt voorzien in zijn vervanging door een geschoold persoon. Ingeval de opvangvoorziening het bewijs niet levert van de effectieve vervanging van het gesubsidieerd personeelslid of, desgevallend, van de materiële onmogelijkheid het lid te vervangen, kan de Dienst een van de bij artikel 122 voorziene straffen toepassen.

Art. 93.De toelagen worden toegekend voor de personeelseenheden die effectief in dienst zijn en bezoldigd door de inrichtende macht van de crèche. Zij worden verminderd in verhouding tot de deeltijdse prestaties.

Behoudens tijdelijke afwijking toegestaan door de Dienst op gemotiveerd verzoek van de opvangvoorziening, worden afgetrokken van de door de Dienst toegekende toelagen, de premies en de tussenkomsten in de kosten van het ambt van gesubsidieerde contractuele ambtenaren die kunnen bekomen worden bij de bevoegde overheden in het Waalse Gewest et in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest alsook de inkortingen op de bijdragen voor sociale zekerheid verbonden aan deze premies en tussenkomsten om de financiering van de compensaties voor de tussenkomsten van het Fonds voor Uitrusting en Collectieve Diensten te verzekeren voor de opvang van kinderen onder de drie jaar die afgeschaft worden door de wet van 29 april 1996 houdende maatschappelijke bepalingen.

In geval van samenwerkingsovereenkomst(en), wordt de gesubsidieerde capaciteit verminderd met het aantal plaatsen voorbehouden door de werknemers en de bij de artikelen 140 en 141 bedoelde bedragen worden afgetrokken van de door de dienst toegekende toelagen.

In geval van stopzetting van een samenwerkingsovereenkomst wordt de opvangvoorziening prioritair ingeschreven in de programmering van de opvangvoorzieningen tot het passend bedrag van haar gesubsidieerde opvangcapaciteit vóór de toepassing van vorig lid.

Art. 94.De toelagen worden per trimester door de Dienst na verlopen termijn gestort op voorlegging door de inrichtende macht van de vereiste bescheiden.

Art. 95.Om de toelage te bekomen, moet de crèche op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een bezettingscijfer ten minste gelijk aan 75 bewijzen.

Dit bezettingscijfer wordt op 80 gebracht vanaf het zesde trimester dat volgt op de inwerkingtreding van dit besluit. Na evaluatie kan het op 85 gebracht worden op een door de Regering bepaalde datum die niet vóór de tiende trimester dat volgt op de inwerkingtreding van dit besluit mag vallen.

Voor de berekening van het bezettingscijfer worden de bepalingen van artikel 90 van dit besluit toegepast.

Wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden van dit artikel, worden de toelagen tot het verschuldigd bedrag verminderd, rekening houdend met de verhouding tussen het bezettingscijfer en respectievelijk 75, 80 en 85.

Art. 96.Voor de organisatie van het periodiek preventief medisch toezicht op de kinderen kunnen de crèches toelagen krijgen die berekend worden op basis van deze die toegekend worden voor de consultaties van de zuigelingen, volgens de regels en de nadere regels bepaald door de Dienst en goedgekeurd door de Regering.

Zij kunnen ook toelagen ontvangen voor het toezicht op de gezondheid in collectiviteit volgens de voorwaarden en de nadere regels bepaald door de Dienst en goedgekeurd door de Regering en in de mate van de beschikbare begrotingskredieten.

TITEL III. - De peutertuin

Art. 97.§ 1. De toelage wordt toegekend aan de peutertuin voor zijn geschoold personeel in naleving van de in §§ 2 en 3 bepaalde voorwaarden. § 2. Voor de gebrevetteerde kinderverzorgers(-sters) moet de peutertuin zich schikken naar de volgende tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, kunnen de normen beschreven in de voormelde tabel met een halve eenheid verhoogd worden. § 3. Voor het medisch-sociaal personeel worden de werkingstoelagen toegekend volgens de minimale begeleidingsnormen bepaald bij artikel 35, 2° en 3°. Voor de laatste onvolledige schijf kunnen, op een door de Dienst behoorlijk gemotiveerde beslissing, toelagen toegekend worden voor een bijkomende deeltijdse voor een vierde betrekking.

Art. 98.De toelagen worden berekend volgens de totaliteit van de werkelijke bezoldigingslasten, volgens de verwijzingsschalen die door de Dienst worden bepaald. Deze schalen mogen in geen geval hoger zijn dan deze van toepassing voor de personeelsleden van de Dienst.

De toelagen worden toegekend op basis van een geïndividualiseerd forfaitair bedrag berekend door de Dienst en dat rekening houdt met : 1° de schaal bepaald voor elke personeelscategorie die toelagen kan bekomen op basis van de door de Dienst erkende anciënniteit volgens bepaalde regels die hij vaststelt;2° de werkgeverslasten berekend op de bruto-bezoldiging;3° 2,5 % van de bruto-bezoldiging voor werkgeverslasten buiten- RMZ;4° een vast bedrag voor het vakantiegeld;5° een vast bedrag voor de eindejaarspremie en de desbetreffende RMZ-lasten;6° een forfaitair coëfficiënt voor de vervangingen bepaald door de Dienst. De afwezigheidperiodes van het gesubsidieerd personeel, behoudens de verlofperiodes, moeten aan de Dienst medegedeeld worden. Deze controleert of bij afwezigheid van een geschoold personeelslid, er effectief wordt voorzien in zijn vervanging door een geschoold persoon. Ingeval de opvangvoorziening het bewijs niet levert van de effectieve vervanging van het gesubsidieerd personeelslid of, desgevallend, van de materiële onmogelijkheid het lid te vervangen, kan de Dienst een van de bij artikel 122 voorziene straffen toepassen.

In geval van samenwerkingsovereenkomst(en), wordt de gesubsidieerde capaciteit verminderd met het aantal plaatsen voorbehouden door de werknemers en de bij de artikelen 140 en 141 bedoelde bedragen worden afgetrokken van de door de Dienst toegekende toelagen.

In geval van stopzetting van een samenwerkingsovereenkomst wordt de opvangvoorziening prioritair ingeschreven in de programmering van de opvangvoorzieningen tot haar passende gesubsidieerde opvangcapaciteit vóór de toepassing van vorig lid.

Art. 99.Om de toelage te bekomen, moet de peutertuin op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een bezettingscijfer ten minste gelijk aan 55 bewijzen.

Dit bezettingscijfer wordt op 70 gebracht vanaf het zesde trimester dat volgt op de inwerkingtreding van dit besluit. Na evaluatie kan het op 75 gebracht worden op een door de Regering bepaalde datum die niet vóór het tiende trimester dat volgt op de inwerkingtreding van dit besluit mag vallen.

Voor de berekening van het bezettingscijfer worden de bepalingen van artikel 90 van dit besluit toegepast.

Wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden van dit artikel, worden de toelagen tot het verschuldigd bedrag verminderd, rekening houdend met de verhouding tussen het bezettingscijfer en respectievelijk 65, 70 en 75.

Art. 100.Voor de organisatie van het periodiek preventief medisch toezicht op de kinderen kan de peutertuin toelagen krijgen berekend op basis van deze die toegekend worden voor de consultaties van de zuigelingen, volgens de regels en de nadere regels bepaald door de Dienst en goedgekeurd door de Regering.

Zij kunnen ook toelagen ontvangen voor het toezicht op de gezondheid in collectiviteit volgens de voorwaarden en de nadere regels bepaald door de Dienst en goedgekeurd door de Regering en in de mate van de beschikbare begrotingskredieten.

TITEL IV. - Het gemeentelijk huis voor kinderopvang

Art. 101.Het gemeentelijk huis voor kinderopvang heeft een gesubsidieerde capaciteit beperkt tot twaalf plaatsen.

Art. 102.§ 1. De toelage toegekend aan het gemeentelijk huis voor kinderopvang bestaat uit de volgende elementen : 1° een vast bedrag dat overeenstemt met de financiële tussenkomst van de ouders met een hoogtelimiet van 18,66 euro per dag aanwezigheid voor een kind onder de drie jaar, na aftrek van de financiële participatie van de ouders, berekend overeenkomstig de voorschriften van Boek IV;voor de kinderen met ernstige psychologische, medische en/of sociale stoornissen kan op gemotiveerde beslissing van de Dienst een verhoogde toelage worden toegekend die overeenstemt met 150 % van het vaste bedrag; 2° een dagelijks vast bedrag van 1,83 euro per effectieve aanwezigheid van een kind onder de drie jaar voor werkingskosten. § 2. Het vaste bedrag bedoeld bij § 1, 1°, is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen (index gezondheid); het stemt overeen met het indexcijfer van toepassing op 1 november 2001.

Dit bedrag wordt jaarlijks verhoogd op 1 januari door de verhoging uitgedrukt in percentage van het indexcijfer van de consumptieprijzen (index gezondheid) tussen 1 november van het vorige jaar en 1 november van het jaar tevoren. § 3. Het vaste bedrag bedoeld bij § 1, 2°, is gekoppeld aan het indexcijfer in acht genomen voor de indexering van de wedden en lonen van de overheidsdiensten; het stemt overeen met het indexcijfer 1,2682 op 1 juli 2001.

Het wordt aangepast telkens dat de spilindex betreffende bedoelde lonen en wedden overschreden wordt; het treedt evenwel slechts in werking naargelang van het geval, bij het begin van het trimester waarin de nieuwe index in werking treedt, of bij het begin van het trimester dat volgt, indien de nieuwe index slechts in de loop van het trimester in werking treedt.

Art. 103.Een toelage wordt toegekend voor een deeltijds voor een vierde betrekking van gegradueerde sociale verpleger(-ster)of gegradueerde verpleger(-ster) gespecialiseerd in communautaire gezondheid of maatschappelijk assistent(e) voor een gesubsidieerde capaciteit van twaalf plaatsen.

Deze toelage wordt toegekend op basis van een geïndividualiseerd forfaitair bedrag berekend door de Dienst en dat rekening houdt met : 1° de schaal bepaald voor elke personeelscategorie die toelagen kan bekomen op basis van de door de Dienst erkende anciënniteit volgens bepaalde regels die hij vaststelt;2° de werkgeverslasten berekend op de brutobezoldiging;3° 2,5 % van de bruto-bezoldiging voor werkgeverslasten buiten RMZ;4° een vast bedrag voor het vakantiegeld;5° een vast bedrag voor de eindejaarspremie en de desbetreffende RMZ-lasten;6° een forfaitaire coëfficiënt voor de vervangingen bepaald door de Dienst. De afwezigheidperiodes van het gesubsidieerd personeel, behoudens de verlofperiodes, moeten aan de Dienst medegedeeld worden. Deze controleert of bij afwezigheid van een gesubsidieerd personeelslid, er effectief wordt voorzien in zijn vervanging door een geschoold persoon. Ingeval de opvangvoorziening het bewijs niet levert van de effectieve vervanging van het gesubsidieerd personeelslid of, desgevallend, van de materiële onmogelijkheid het lid te vervangen, kan de Dienst een van de bij artikel 122 voorziene straffen toepassen.

In geval van samenwerkingsovereenkomst(en), wordt de gesubsidieerde capaciteit verminderd met het aantal plaatsen voorbehouden door de werknemers en de bij de artikelen 140 en 141 bedoelde bedragen worden afgetrokken van de door de Dienst toegekende toelagen.

In geval van stopzetting van een samenwerkingsovereenkomst wordt de opvangvoorziening prioritair ingeschreven in de programmering van de opvangvoorzieningen tot haar passende gesubsidieerde opvangcapaciteit vóór de toepassing van vorig lid.

Art. 104.De toelagen worden per trimester door de Dienst na verlopen termijn gestort voor zover wordt voldaan aan de in dit besluit bepaalde voorwaarden.

Art. 105.Aan het gemeentelijk huis voor kinderopvang kan, in naleving van de nadere regels bepaald door de Dienst, een toelage voor de halftijdse tewerkstelling van een kinderopvoeder(-ster)worden toegekend binnen de perken van de tussenkomst daartoe door de gewestelijke autoriteiten georganiseerd.

TITEL V. - De ouderscrèche

Art. 106.De toelage wordt toegekend aan de ouderscrèche voor haar personeel, de ouders uitgezonderd, zoals a minima bepaald bij artikel 37.

De toelage wordt berekend volgens de totaliteit van de werkelijke bezoldigingslasten, volgens de verwijzingsschalen die door de Dienst worden bepaald. Deze schalen mogen in geen geval hoger zijn dan deze van toepassing voor de personeelsleden van de Dienst.

Deze toelage wordt toegekend op basis van een geïndividualiseerd forfaitair bedrag berekend door de Dienst en dat rekening houdt met : 1° de schaal bepaald voor elke personeelscategorie die toelagen kan bekomen op basis van de door de Dienst erkende anciënniteit volgens bepaalde regels die hij vaststelt;2° de werkgeverslasten berekend op de brutobezoldiging;3° 2,5 % van de bruto-bezoldiging voor werkgeverslasten buiten- RMZ;4° een vast bedrag voor het vakantiegeld;5° een vast bedrag voor de eindejaarspremie en de desbetreffende RMZ-lasten;6° een forfaitaire coëfficiënt voor de vervangingen bepaald door de Dienst De afwezigheidperiodes van het gesubsidieerd personeel, behoudens de verlofperiodes, moeten aan de Dienst medegedeeld worden.Deze controleert of bij afwezigheid van een geschoold personeelslid, er effectief wordt voorzien in zijn vervanging door een geschoold persoon. Ingeval de opvangvoorziening het bewijs niet levert van de effectieve vervanging van het gesubsidieerd personeelslid of, desgevallend, van de materiële onmogelijkheid het lid te vervangen, kan de Dienst een van de bij artikel 122 voorziene straffen toepassen.

De afwezigheidperiodes van ouders belast met de opvang van de kinderen, behoudens de verlofperiodes, moeten aan de Dienst medegedeeld worden. Deze controleert of bij afwezigheid van een (meer) ouder(s), er effectief wordt voorzien in zijn (hun) vervanging ofwel door een ander ouder(andere ouders), ofwel door een geschoold persoon(geschoolde personen). Ingeval de opvangvoorziening het bewijs niet levert van de effectieve vervanging of, desgevallend, van de materiële onmogelijkheid die persoon (personen) te vervangen, kan de Dienst een van de bij artikel 122 voorziene straffen toepassen.

Art. 107.De toelagen worden toegekend voor de personeelseenheden die effectief in dienst zijn en bezoldigd door de inrichtende macht van de ouderscrèche. Zij worden verminderd in verhouding tot de deeltijdse prestaties.

Art. 108.De toelagen worden per trimester door de Dienst na verlopen termijn gestort op voorlegging door de inrichtende macht van de vereiste bescheiden.

Art. 109.Om de toelage te kunnen bekomen, moet de ouderscrèche een bezettingscijfer ten minste gelijk aan 80 bewijzen vanaf het derde trimester van haar werking.

Dit bezettingscijfer kan, na evaluatie, op 85 gebracht worden op een door de Regering bepaalde datum die niet mag vallen vóór het tiende trimester dat volgt op de inwerkingtreding van dit besluit.

Voor de berekening van het bezettingscijfer worden de bepalingen van artikel 90 toegepast.

Wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden van dit artikel, worden de toelagen tot het verschuldigd bedrag verminderd, rekening houdend met de verhouding tussen het bezettingscijfer en respectievelijk 80 en 85.

Art. 110.Voor de organisatie van het periodiek preventief medisch toezicht op de kinderen kunnen de ouderscrèches toelagen krijgen die berekend worden op basis van deze die toegekend worden voor de consultaties van de zuigelingen, volgens de regels en de nadere regels bepaald door de Dienst en goedgekeurd door de Regering.

Zij kunnen ook toelagen ontvangen voor het toezicht op de gezondheid in collectiviteit volgens de voorwaarden en de nadere regels bepaald door de Dienst en goedgekeurd door de Regering en in de mate van de beschikbare begrotingskredieten.

TITEL VI. - De dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst HOOFDSTUK I. - Voorwaarden voor de toekenning van toelagen aan de kinderopvanger(-ster) onder overeenkomst

Art. 111.Voor de kinderopvanger(-ster) onder overeenkomst wordt er voor de toekenning van toelagen een specifiek berekeningstelsel door de Dienst toegepast, Eenheden van Arbeidstijd (E.A.T.)genoemd, onder meer bedoeld om de aanvragen voor deeltijdse opvang te beheren.

Een eenheid van arbeidstijd stemt overeen met een halve dag opvang.

De kinderopvanger onder overeenkomst (-ster) gemachtigd om elke werkdag vier kinderen voltijds op te vangen mag ten hoogste 528 eenheden van arbeidstijd per trimester van 66 werkdagen in rekening brengen.

Het maximumaantal eenheden van arbeidstijd per trimester wordt evenredig verminderd wanneer het de kinderopvanger(-ster) onder overeenkomst toegelaten is minder dan vier kinderen voltijds op te vangen of ingeval van deeltijdse prestaties van de kinderopvanger(-ster) onder overeenkomst.

Het maximum aantal eenheden van arbeidstijd, zoals bepaald bij leden 3 en 4 mag met 10 % overschreden worden voor een maximale duur van een trimester per jaar om te beantwoorden aan buitengewone aanvragen. Deze overschrijding geeft geen recht op de tussenkomst per plaatsingsdag thuis, bedoeld bij artikel 114. HOOFDSTUK II. - Toelagen

Art. 112.De werkingstoelagen voor de sociale werkers, zoals vastgesteld bij artikel 39, worden berekend naar rata van 100 % van de werkelijke bezoldigingslasten die door de Dienst worden bepaald. Deze schalen mogen in geen geval de schalen overschrijden die van toepassing zijn op de personeelsleden van de Dienst.

Deze toelagen worden toegekend op basis van een geïndividualiseerd forfaitair bedrag opgemaakt door de Dienst en dat rekening houdt met : 1° de schaal bepaald voor elke personeelscategorie die toelagen kan bekomen op basis van de door de Dienst erkende anciënniteit volgens bepaalde regels die hij vaststelt;2° de werkgeverslasten berekend op de brutobezoldiging;3° 2,5 % van de brutobezoldiging voor werkgeverslasten buiten RMZ;4° een vast bedrag voor het vakantiegeld;5° een vast bedrag voor de eindejaarspremie en de desbetreffende RMZ-lasten;6° een forfaitaire coëfficiënt voor de vervangingen bepaald door de Dienst. De afwezigheidperiodes van het gesubsidieerd personeel, behoudens de verlofperiodes, moeten aan de Dienst medegedeeld worden. Deze controleert of bij afwezigheid van een geschoold personeelslid, er effectief wordt voorzien in zijn vervanging door een geschoold persoon. Ingeval de opvangvoorziening het bewijs niet levert van de effectieve vervanging van het gesubsidieerd personeelslid of, desgevallend, van de materiële onmogelijkheid het lid te vervangen, kan de Dienst een van de bij artikel 122 bepaalde straffen toepassen.

Art. 113.De toelagen worden toegekend voor de personeelseenheden die effectief in dienst zijn en door de inrichtende macht van de dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst bezoldigd.

Zij worden evenredig met de deeltijdse prestaties verminderd.

Art. 114.§ 1. De toegekende toelagen omvatten bovendien : 1° een tussenkomst per plaatsingsdag thuis;2° een vergoeding voor administratiekosten;3° een vergoeding voor de reiskosten van de sociale werker : 4° een tussenkomst tot dekking van de lasten waarvoor de dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst moet opkomen in het kader van de toepassing van het sociaal statuut van de onder overeenkomst kinderopvangsters; § 2. De tussenkomst per plaatsingsdag bedoeld bij § 1, 1°, is vastgesteld op 14,58 euro waarvan de financiële participatie van de ouders berekend overeenkomstig de bepalingen van Boek IV afgehouden wordt.

Voor de kinderen met ernstige psychologische, medische en of sociale stoornissen wordt de tussenkomst per plaatsingsdag vastgesteld op 150 % van het in het vorig lid bepaald bedrag.

De in lid 1 bepaalde tussenkomst van 14,58 euro alsook de in lid 2 bepaalde tussenkomst worden integraal door de dienst aan de kinderopvanger(-ster) onder overeenkomst gestort. § 3. De vergoeding voor administratiekosten bedoeld bij § 1, 2° wordt vastgesteld op 0,91 euro per kind. § 4. De vergoeding voor reiskosten bedoeld bij § 1, 3° wordt vastgesteld op 55,41 euro per maand voor de sociale werker(-ster) met voltijdse betrekking. Zij wordt evenredig verminderd voor de sociale werker(-ster) met deeltijdse betrekking. § 5. Het bedrag van de tussenkomsten en vergoedingen bedoeld bij § 1 tot 4 is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen dat in rekening wordt genomen voor de indexering van de lonen en de wedden in de overheidsdiensten; het stemt overeen met het indexcijfer 1,2682 op 1 juli 2001.

Dit bedrag wordt aangepast telkens de spilindex die bedoelde lonen en wedden beïnvloedt overschreden wordt; het treedt evenwel slechts in werking naargelang het geval, bij het begin van het trimester waarin de nieuwe index in werking treedt, of bij het begin van het trimester dat volgt, indien de nieuwe index slechts in de loop van het trimester in werking treedt.

Art. 115.De bij de artikelen 112 tot 114 bedoelde toelagen worden per trimester na verlopen termijn toegekend.

TITEL VII. - De overeenkomst met de werkgevers

Art. 116.Op vrijwillige basis kunnen de erkende opvangvoorzieningen bedoeld bij artikel 2, 1° tot 4°, met de Dienst en met iedere werkgever, publieke of private, een samenwerkingsovereenkomst sluiten waarin voorzien is dat er opvangplaatsen worden voorbehouden voor kinderen van werknemers van deze werkgever die als tegenprestatie hiervoor een bijdrage betaalt volgens de bij de artikelen 133 en 134 bepaalde nadere regels. Een werkgever mag slechts in het kader van een samenwerkingsovereenkomst een opvangplaats (meer opvangplaatsen) voorbehouden.

De erkende opvangvoorzieningen mogen ook een financiële tegemoetkoming van werkgevers ontvangen om hun werking te ondersteunen of om mee te werken aan de financiering van infrastructuur- of verbouwingswerken van hun lokalen of van uitrustingen. Deze financiële tegemoetkoming kent de werkgevers het recht niet toe plaatsen voor te behouden binnen bedoelde opvangvoorzieningen. De opvangvoorzieningen geven jaarlijks de Dienst kennis, volgens de door hem bepaalde nadere regels, van het bedrag en de bestemming van de per werkgever ontvangen tegemoetkomingen.

De inrichtende macht van de in vorige leden bedoelde opvangvoorziening(en) is afgescheiden van de opvangvoorziening(en) van de werkgever(s)-partner(s). Bovendien, beschikken de opvangvoorzieningen over eigen infrastructuren die helemaal afgescheiden zijn van de werkplaats van de personen die voor de werkgever(s)-partner(s) werken.

Art. 117.§ 1. In de samenwerkingsovereenkomst opgesteld op basis van een model bezorgd door de Dienst zijn ten minste de volgende elementen vermeld : 1° de identiteit en de sociale reden van de werkgever die een attest moet bezorgen waarbij wordt verzekerd dat hij in orde is inzake betaling van de bijdragen voor maatschappelijke zekerheid en dat ten hoogste een maand vóór de datum van de ondertekening van de overeenkomst werd afgeleverd.; 2° de identiteit van de opvangvoorziening;3° de vaststelling van het aantal plaatsen voorbehouden in de betrokken opvangvoorziening en, rekening gehouden met dit aantal plaatsen, het door de werkgever daartoe verschuldigd bedrag;4° de criteria tot toekenning van de voorbehouden plaatsen en de voorziene procedure bij een aanvraag van een werknemer(-ster) om de naleving van bedoelde criteria te waarborgen;5° de periode van samenwerking gedekt door de overeenkomst, deze mag niet korter dan twee jaar zijn;6° de datums waarop de bedragen van het Fonds vrijkomen;7° de redenen en de nadere regels om de overeenkomst te verbreken, en dit onverminderd de regels bepaald in het burgerlijk wetboek, inzonderheid ingeval van niet-nakoming van de contractuele verplichtingen. Het huishoudelijk reglement bedoeld bij artikel 17 gaat als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst.

De werkgever legt ter goedkeuring het project van samenwerkingsovereenkomst voor aan de organen voor sociaal overleg en, bij ontstentenis van deze organen, aan de werknemers die erover ingelicht worden via aanplakbrieven of op gelijk welk andere manier. § 2. Onverminderd artikel 48, in uitvoering van elke overeenkomst, worden bovendien op een signalementkaart de naam (namen) van de begunstigde(n) van de voorbehouden opvangplaats(en), de waarschijnlijke datum van het begin van de opvang, de vervaldatum van dit voordeel en het aantal halve dagen aanwezigheid per maand van het kind vermeld. De signalementkaart wordt mede-ondertekend door de opvangvoorziening, de werkgever en de werknemer. § 3. Elke wijziging van een begunstigde die een opvangplaats heeft bekomen mag slechts aangebracht worden mits schriftelijk akkoord tussen de opvangvoorziening, de betrokken werknemer en de werkgever of, indien de werknemer niet meer onder contract is, tijdens de periode van 1 april tot 30 mei met uitwerking ten vroegste drie maanden na de wijziging. § 4.Elke wijziging van een signalementkaart bedoeld bij § 2, wordt ter informatie vóór de uitwerking doorgestuurd.

Art. 118.De opvangplaatsen voorbehouden in het kader van een samenwerkingsovereenkomst zijn : 1° ofwel gesubsidieerde bestaande plaatsen;2° ofwel plaatsen waarvoor een machtiging of een erkenning binnen de twee jaar die de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst voorafgaan niet nodig was.

Art. 119.§ 1. Per opvangvoorziening wordt het aantal voorbehouden plaatsen vastgesteld op ten hoogste 25 % van de erkende capaciteit van de opvangvoorziening. § 2. In afwijking van § 1, wordt het aantal voorbehouden plaatsen, naar boven afgerond, vastgesteld op 66,6 % van de erkende capaciteit van de opvangvoorziening mits naleving van de volgende voorwaarden : 1° de opvangvoorziening heeft een overeenkomst gesloten met ten minste drie werkgevers. Dit aantal van drie werkgevers is niet vereist indien de werkgever(s) een (van de) overheidswerkgever(s) is (zijn) aan wie het recht op fiscale aftrek van de bedragen, geïnvesteerd in het kader van een samenwerkingsovereenkomst, niet gegund is.

Dit aantal van drie werkgevers kan eveneens verlaagd worden indien er niet genoeg opvangvoorzieningen zijn die beantwoorden aan deze voorwaarde om zich te schikken naar de programmering bedoeld bij artikel 86, § 1, 3°.

In de bij de leden 2 en 3 bedoelde gevallen, mag (mogen) de werkgever(s) niet meer dan 50 % vertegenwoordigers tellen binnen de inrichtende macht van de opvangvoorziening; 2° de opvangvoorziening wordt opgericht om de bij 1° bedoelde overeenkomst(en) na te leven. TITEL VIII. - Straffen

Art. 120.Wanneer de Dienst vaststelt dat de opvangvoorziening de voorschriften van dit Boek of de regelingen aangenomen door de Dienst krachtens dit Boek niet naleeft, dan stuurt hij naar de opvangvoorziening een aanmaning om haar verplichtingen na te komen.

Art. 121.De opvangvoorziening heeft dertig dagen tijd om zich naar de aanmaningen van de Dienst te schikken.

Art. 122.Indien op de bij artikel 121 bedoelde vervallen termijn de opvangvoorziening zich niet geschikt heeft naar de bepalingen van de aanmaning, kan de Dienst een van de volgende straffen toepassen, volgens de ernst van de tekortkoming : 1° de opschorting van de toelagen;2° de inhouding op toelagen;3° de intrekking van de toelagen. Deze beslissing wordt met redenen omkleed en per ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de opvangvoorziening.

Worden de toelagen opgeschort, dan wordt op de beslissing de duur van de opschorting vermeld die niet langer dan zes maanden mag duren.

Art. 123.§ 1. Een administratief verhaal wordt aangetekend bij de Raad van Bestuur van de Dienst tegen de straf van de Dienst.

Dit verhaal moet per ter post aangetekende brief ingediend worden binnen de dertig dagen die volgen op de kennisgeving van de straf.

De indiening van het verhaal schort de gevolgen van de straf op. § 2. Binnen de maand die volgt op de ontvangst van het verhaal, roept de Raad van Bestuur van de Dienst een lid van de inrichtende macht en/of de Directeur(-trice) van de opvangvoorziening op om hem (haar) toe te laten zijn (haar) opmerkingen te laten gelden.

Men wordt bij een ter post aangetekende brief opgeroepen.

De opgeroepen personen mogen zich laten bijstaan door iemand naar vrije keuze.

Een minimale termijn van tien dagen moet verlopen zijn tussen de oproeping en het gehoor van de betrokkene(n).

Het gehoor wordt door de Raad van Bestuur van de Dienst of door de personen aangesteld in zijn midden verleend. Op het einder ervan worden notulen opgemaakt en door de aanwezige personen ondertekend. § 3. Na de opgeroepen persoon (personen) te hebben gehoord, kan de Raad van Bestuur van de Dienst nog een allerlaatste uitstel toekennen om de opvangvoorziening de gelegenheid te geven zich te schikken naar zijn aanmaningen. § 4. Op het einde van de procedure, bevestigt of vernietigt de Raad van Bestuur de aan de opvangvoorziening opgelegde straf. Deze beslissing wordt met redenen omkleed en met een ter post aangetekende brief ter kennis van de opvangvoorziening gebracht.

BOEK III. - FONDS VOOR SOLIDARITEIT EN ONTWIKKELING VAN KINDEROPVANG TITEL I. - Algemene principes

Art. 124.Er wordt een Fonds voor Solidariteit en Ontwikkeling voor Kinderopvang opgericht binnen de « O.N.E ».

Het Fonds heeft geen rechtspersoonlijkheid afgezonderd van deze van de Dienst. Het Fonds is onder meer bestemd om : 1° sedert 1 januari 1998 de tegemoetkomingen te compenseren van het Fonds voor uitrusting en collectieve diensten (« FESC ») ingesteld bij koninklijk besluit van 25 september 1974 en afgeschaft bij de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen ten voordele van de door de « O.N.E. » erkende inrichtingen voor bewaking van kinderen tussen 0 en 3 jaar; 2° het aanbod van kinderopvang uit te breiden, inzonderheid op basis van de bijdragen van de werkgevers.

Art. 125.Het Fonds wordt gespijsd door : 1° de bedragen opgebracht door de inhoudingen bedoeld bij artikel 93, lid 2, en de begroting van de Dienst, inzonderheid deze toegekend door de Gewesten, om te voldoen aan artikel 124, 1°;2° de bedragen gestort door de werkgevers in toepassing van de samenwerkingsovereenkomsten, in toepassing van de artikelen 133 en 134;3° de bedragen opgebracht door de bepalingen bedoeld bij artikel 135.

Art. 126.Mits toestemming van de Dienst, kan het recht GeCo's (gesubsidieerde contractuelen) aan te werven uitgeoefend worden bij de bevoegde instellingen van het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest door de erkende inrichtingen die de opvang organiseren van kinderen tussen 0 en 3 jaar en die betrokken zijn bij de afschaffing van de tegemoetkomingen van de « FESC » bedoeld bij artikel 124, lid 2, 1°.

Art. 127.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten bestaande uit de bij artikel 125, 1°, bedoelde bedragen en uit elk andere door de « ONE besliste financieringswijze, kent het Fonds een vaste trimestriële toelage toe per erkende opvangplaats aan de crèches en Gemeentelijke huizen voor kinderopvang die door het verlies van de tussenkomsten van de « FESC » getroffen zijn. § 2. Binnen de perken van de beschikbare kredieten bestaande uit de bij artikel 125, 2° bedoelde bedragen, kent het Fonds, volgens de overeenstemmende regels tot betoelaging voor de betrokken opvangvoorziening een toelage toe voor de opvangplaatsen voorbehouden door een werkgever (werkgevers) in het kader van een of meer samenwerkingsovereenkomsten. § 3. Binnen de perken van de beschikbare kredieten bestaande uit de bij artikel 125, 3°, bedoelde bedragen, kent het Fonds een toelage toe volgens de overeenstemmende regels tot betoelaging voor de betrokken opvangvoorziening.

TITEL II. - Nadere regels i.v.m. het aanleggen van het fonds HOOFDSTUK I. - De solidariteit

Art. 128.Hebben belang bij het aanleggen van het Fonds, luik « solidariteit », op basis van artikel 124, lid 2, 1°, alle erkende opvangstructuren, van het type crèche, die in Wallonië een capaciteit van 24 plaatsen en meer bieden en van 42 plaatsen en meer in Brussel, die in 1995 toelagen van de « FESC » hebben ontvangen in het kader van de klassieke opdrachten in toepassing van het koninklijk besluit van 25 september 1974 ingetrokken bij de wet van 29 april 1996.

Art. 129.Behoudens tijdelijke afwijking toegestaan overeenkomstig artikel 132, worden van ambtswege in vermindering gebracht van de toelagen toegekend aan de opvangstructuren bedoeld in het toepassingsgebied, de premies, tegemoetkomingen en verminderingen van bijdragen voor maatschappelijke zekerheid die een bepaald aantal betrekkingen van GeCo's (gesubsidieerde contractuelen)betreffen en die overeenstemmen met een volledig dagtaak, zoals vermeld bij artikel 130.

De bedragen toegekend op basis van dit besluit om het Fonds aan te leggen en die afgetrokken worden van de toelagen van de « ONE », stemmen ten minste overeen per GeCo-betrekking (gesubsidieerde contractuelen) met 2.0237,63 euro in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en met 18.998,56 euro in het Waalse Gewest.

Deze vaste bedragen kunnen jaarlijks aangepast worden rekening houdend met de evolutie van de premies, tegemoetkomingen en verminderingen van bijdragen voor maatschappelijke zekerheid die de betrekkingen van GeCo's (gesubsidieerde contractuelen)in elk gewest betreffen. De inrichtende machten van de opvangvoorzieningen worden er in dat geval van verwittigd.

De bedragen die zo worden berekend naar rata van het aantal overeenstemmende voltijdse betrekkingen worden door de « ONE » in mindering gebracht van de trimestriële toelagen, met inbegrip van de voorschotten, die moeten toegekend worden aan de betrokken opvangvoorzieningen om het Fonds aan te leggen.

Art. 130.De opvangvoorzieningen bedoeld in het toepassingsgebied schakelen een bepaald aantal contractuelen om in gesubsidieerde contractuelen in verhouding met hun erkende capaciteit om de bij artikel 125, 1° bedoelde aftrekkingen op de toelagen door de « ONE » te compenseren.

Elke inrichtende macht van een opvangvoorziening die behoort tot het toepassingsgebied zoals bepaald bij artikel 128 heeft bij gevolg het recht een aantal personen tewerk te stellen dat overeenstemt met het aantal gesubsidieerde contractuelen met volledige dagtaak dat volgens de hieronder vermelde tabel is bepaald.

Zij kan dat recht vanaf 1 februari 1998 uitoefenen bij de bevoegde inrichtingen in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest of in het Waalse Gewest mits toestemming van de « ONE » op basis van de door de gewesten en de Franse Gemeenschap of door de Dienst genomen schikkingen om de nadere regels inzake aanwerving van de gesubsidieerde contractuelen te beheren.

Het aantal gesubsidieerde contractuelen die overeenstemmen met een volledige dagtaak wordt voor elke betrokken opvangvoorziening berekend volgen hierna volgende tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 131.Om de rechten van de werknemers die werden omgevormd in gesubsidieerde contractuelen te vrijwaren, en voorzover hun werkgever hun rechten op vlak van bezoldigingen en anciënniteit eveneens behoudt, waarborgt de « ONE » de inrichtende machten het behoud van hun rechten op vlak van weddeschalen en erkende anciënniteit wat de berekening van de toelagen betreft voor de aldus als gesubsidieerde contractuelen opnieuw aangeworven ambtenaren, naar rata evenwel van het aantal vereiste betrekkingen met volledige dagtaak.

Art. 132.Een tijdelijke afwijking kan door de beheersorganen van de « ONE » toegestaan worden op behoorlijk gemotiveerd verzoek van de inrichtende macht, wat de verplichting betreft de omschakeling van contractuelen in gesubsidieerde contractuelen te verwezenlijken, voor het geheel of een gedeelte van de werknemers met een vereiste volledige dagtaak wanneer de inrichtende macht bewijst dat het materieel onmogelijk is de omschakeling van contractuelen naar gesubsidieerde contractuelen te verwezenlijken.

Deze materiële onmogelijkheid moet het gevolg zijn van de - volledige of gedeeltelijke - afwezigheid van contractueel personeel aan wie ofwel een vooropzeg kan gegeven worden ofwel beantwoordt aan de voorwaarden voor volledig vergoede werkloosheid die op het einde van de vooropzeg zijn vereist.

Zodra een personeelslid kan aangeworven worden als gesubsidieerde contractueel, meer bepaald bij natuurlijke afvloeiing van een statutaire ambtenaar, is de inrichtende macht ertoe verplicht de omschakeling uit te voeren en onmiddellijk de « ONE » ervan te verwittigen.

Bij verstek, kan zij een straf oplopen volgens de in de artikelen 120 tot 123 voorziene nadere regels. HOOFDSTUK II. - De ontwikkeling Afdeling I. - In het kader van de samenwerkingsovereenkomsten

Art. 133.Per opvangplaats voorbehouden in het kader van een samenwerkingsovereenkomst, stort de werkgever een jaarlijks vast bedrag van ten hoogste 6.280 euro aan het Fonds voor Solidariteit en Ontwikkeling van Kinderopvang, luik « samenwerkingsovereenkomsten ».

Het bij vorig lid bedoeld bedrag is door de werkgever ten minste per trimestriële schijven verschuldigd. Het is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen (gezondheidsindex) en stemt overeen met het indexcijfer van toepassing op 1 november 2001. Elk jaar wordt het bedrag op 1 januari verhoogd door de verhoging uitgedrukt in percentage van het indexcijfer van de consumptieprijzen (gezondheidsindex) tussen 1 november van het vorige jaar en 1 november van het jaar dat dit jaar voorafgaat.

Art. 134.Ingeval plaatsen worden voorbehouden in het kader van een samenwerkingsovereenkomst met een crèche of een peutertuin en in afwijking van artikel 133, kan dit vast bedrag verminderd worden naar rata van de toelagen die bij de artikelen 34 en 35 bedoeld personeel dekken en die door andere overheidsmachten dan de Franse Gemeenschap of de Dienst worden toegekend en die daartoe door de opvangvoorziening wordt bestemd.

Ingeval plaatsen worden voorbehouden door een werkgever aan wie het recht op fiscale inkorting van de geïnvesteerde bedragen in het kader van een samenwerkingsovereenkomst niet wordt gegund, wordt het jaarlijks vast bedrag bedoeld bij artikel 133, lid 1 met 13,5 % ingekort. Afdeling II. - In het kader van de programmering

Art. 135.De bedragen van de bijdragen geïnd door de Dienst op basis van artikel 157 en van artikel 159 zijn in het fonds gestort, luik « programmering » met aftrek van de bedragen opgenomen op basis van artikel 158.

Worden eveneens in het fonds gestort, luik « programmering » de bedragen afgetrokken van de toelagen toegekend door de Dienst in toepassing van de artikelen 93, lid 3, 98, lid 4 en 103, lid 4, wanneer het plaatsen betreft die voorbehouden zijn in het kader van een samenwerkingsovereenkomst bedoeld bij artikel 118, 1°.

TITEL III. - Herverdeling door het Fonds HOOFDSTUK I. - De solidariteit

Art. 136.Wordt betrokken bij de herverdeling door het Fonds, luik « solidariteit », in de vorm van subsidie : 1° elke opvangvoorziening, op 31 december 1997 erkend of op het punt erkend te worden, van het type crèche of gemeentelijk huis voor kinderopvang, ongeacht haar capaciteit.2° voorzover zij erom verzocht heeft en die bovendien in 1995 toelagen van de « FESC » heeft ontvangen op basis van het koninklijk besluit van 25 september 1974.

Art. 137.Het Fonds, luik « solidariteit », herverdeelt aan de opvangvoorzieningen bedoeld in het toepassingsgebied, een trimestriële toelage berekend op basis van een jaarlijks vast bedrag per bekomen plaats volgens de verhouding tussen het bedrag van de beschikbare middelen van het Fonds die daartoe zijn bestemd en het totaal aantal plaatsen, op 31 december 1997 erkend of op het punt erkend te worden, met inbegrip van de plaatsen bezorgd door de programmering van juli 1997.

Het jaarlijks bedrag van de vaste toelage wordt bekomen door dit jaarlijks vast bedrag per plaats te vermenigvuldigen met het aantal plaatsen die het betrokken trimester betreffen, met als maximum het aantal plaatsen erkend op 31 december 1997.

De hoogtelimiet van het aldus bekomen bedrag wordt evenwel vastgesteld op het bedrag van de toelage gestort door de « FESC » aan de betrokken opvangvoorziening voor het jaar 1995.

Art. 138.Voor elk kalenderjaar wordt de vaste toelage uitbetaald op vervallen termijn in drie schijven van 25 % van de jaarlijkse toelage voor de eerste drie trimesters van het kalenderjaar, het saldo van het jaar wordt uitbetaald in de loop van het eerste trimester van het volgend jaar. HOOFDSTUK II. - De Ontwikkeling Afdeling I. - In het kader van de samenwerkingsovereenkomsten

Art. 139.Is betrokken bij de herverdeling door het Fonds, luik « samenwerkingsovereenkomsten », in de vorm van een toelage, elke opvangvoorziening die over plaatsen beschikt voorbehouden door een werkgever in het kader van een of meer samenwerkingsovereenkomsten.

Art. 140.§ 1. Volgens het type van opvangvoorziening bedoeld bij artikel 139, herverdeelt het Fonds, luik « samenwerkingsovereenkomsten », een toelage berekend volgens de bepalingen bedoeld in Boek II. Deze toelage is evenredig met het aantal plaatsen voorbehouden in het kader van een of meer samenwerkingsovereenkomsten in verhouding met de gesubsidieerde opvangcapaciteit van de betrokken opvangvoorziening. § 2. Wat de gesubsidieerde opvangvoorzieningen betreft, wanneer de verhoging van het aantal plaatsen, voorbehouden in het kader van een of meer samenwerkingsovereenkomsten, geen enkele verhoging van de toelage tot gevolg heeft berekend volgens de bepalingen bedoeld in Boek II en voor de opvangvoorzieningen bedoeld bij artikel 2, 4°, wordt er een vaste toelage van 5410 euro gestort per voorbehouden plaats.

Dit vast bedrag is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen (gezondheidsindex); het stemt overeen met het indexcijfer van toepassing op 1 november 2001. Elk jaar wordt het bedrag op 1 januari verhoogd door de verhoging uitgedrukt in percentage van het indexcijfer van de consumptieprijzen (gezondheidsindex) tussen 1 november van het vorige jaar en 1 november van het jaar dat dit jaar voorafgaat.

Art. 141.In het geval van voorbehoud van de plaatsen in een crèche of een peutertuin en in afwijking van artikel 140, worden de toelagen ingekort met de vermindering bedoeld bij artikel 134.

Art. 142.Wanneer een werkgever zijn verplichtingen in het kader van een samenwerkingsovereenkomst niet meer kan naleven, zorgt het Fonds voor de betoelaging van de door deze werkgever voorbehouden plaatsen tot volgende 30 juni.

In afwijking van vorig lid, wanneer de tussenkomst van het Fonds uitwerking heeft tussen 1 april en 30 juni, wordt de periode van tussenkomst van het fonds vastgesteld op drie maanden. Afdeling II. - In het kader van de programmering

Art. 143.De bij artikel 135 bedoelde bedragen die in het Fonds, luik « programmering », worden gestort, zijn uitsluitend voorbehouden voor de financiering van de opvangplaatsen gesubsidieerd door de Dienst volgens de programmeringcriteria bepaald in het beheerscontract van de Dienst. HOOFDSTUK III. - Toezicht

Art. 144.Het toezicht op de Dienst wordt op dezelfde manier uitgevoerd als voor de gewone toelagen die aan de opvangvoorzieningen worden gestort.

Art. 145.De Dienst maakt elk trimester een financiële schatting van de inkomsten en de uitgaven van het Fonds. Ingeval uit deze evaluatie blijkt dat er een tekort bestaat tussen de inkomsten en de uitgaven van het Fonds, neemt de Dienst de nodige maatregelen om dit verschil aan te zuiveren en desgevallend, stelt aan de Regering een wijziging van de bepalingen van dit boek voor.

BOEK IV. - DE FINANCIELE PARTICIPATIE VAN DE OUDERS TITEL I. - Algemene bepalingen

Art. 146.Het bedrag van de financiële participatie van de ouders of van derden in de verblijfkosten van de kinderen opgevangen in gelijk welke door de Dienst erkende opvangvoorziening wordt bepaald overeenkomstig de schaal als bijlage.

Deze schaal bevat een minimale en een maximale bijdrage.

De maatschappelijke werker toegevoegd aan de opvangvoorziening kan een afwijking van de schaal toestaan op basis van een schriftelijk verslag en na sociaal onderzoek. Deze afwijking wordt ter kennis van de Dienst gebracht die de geldigheid ervan kan laten controleren door daartoe aangestelde ambtenaren.

Art. 147.Een gemiddelde financiële bijdrage wordt trimestrieel berekend voor elke crèche, peutertuin, gemeentelijk huis voor kinderopvang, ouderscrèche en dienst voor onder overeenkomst opvangers op basis van het aantal dagen en halve dagen aanwezigheid of daarmee gelijkgestelde aanwezigheid.

Onder daarmee gelijkgestelde aanwezigheid wordt verstaan elke dag waarvoor de financiële bijdrage werd geïnd ofschoon het kind afwezig was, overeenkomstig artikel 71.

Art. 148.De schaal als bijlage alsook de minimale en maximale bijdragen zijn gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen.

De aanpassing heeft plaats op 1 januari van elk jaar volgens de formule : bedrag van de schaal X nieuwe index basisindex In deze formule is de basisindex deze van de maand november 2001 en de nieuwe deze van de maand september van het jaar dat het jaar van de aanpassing voorafgaat.

Art. 149.Het bedrag van de financiële bijdrage mag niet lager zijn dan de minimale bijdrage per dag, noch hoger dan de maximale bijdrage.

Het bedrag van de financiële bijdrage wordt vastgesteld op het maximum voor het gezin dat het bewijs van zijn inkomsten niet levert.

Het bedrag van de financiële bijdrage van de openbare besturen die een plaatsing aanvragen is op het maximum vastgesteld.

TITEL II. - Nadere regels voor de berekening van de financiële participatie van de ouders

Art. 150.§ 1. De financiële participatie van de ouders wordt berekend op basis van de gecumuleerde maandelijkse netto-inkomsten van het gezin.

De berekeningswijze van de gecumuleerde maandelijkse netto inkomsten van het gezin en de documenten die daartoe moeten worden voorgelegd worden door de Dienst via een omzendbrief bepaald. § 2. Elke belangrijke wijziging van de sociale of geldelijke toestand van het gezin moet door de ouders aan de opvangvoorziening medegedeeld worden binnen de veertien dagen die volgen op de verandering.

Deze aangifte heeft de aanpassing van het bedrag van de financiële bijdrage vanaf de daarop volgende maand tot gevolg.

Dezelfde procedure moet gevolgd worden wanneer een nieuw document wordt ontvangen dat moet voorgelegd worden voor berekening van de financiële bijdrage overeenkomstig de omzendbrief. § 3. De aangifte van de inkomsten van het gezin en de bewijsdocumenten moeten bewaard blijven tot het einde van het jaar dat volgt op het jaar waarin het kind de opvangvoorziening heeft verlaten.

Art. 151.De financiële participatie van de ouders dekt al de verblijfkosten, met uitsluiting van het regimevoedsel en de geneesmiddelen, alsook de kleren en de luiers indien zij door de opvangvoorziening worden bezorgd.

Geen enkele financiële tussenkomst mag geïnd worden voor gelijk welke andere kosten.

Art. 152.Indien het verblijf van het kind niet meer dan vijf uren per dag bedraagt, wordt de financiële participatie van de ouders vastgesteld op 60 % van het bedrag van de normaal verschuldigde bijdrage.

De participatie kan evenwel lager zijn dan de minimale bijdrage die in deze schaal wordt vastgesteld.

Art. 153.§ 1. Wanneer een opvangvoorziening twee kinderen van eenzelfde gezin tegelijkertijd opvangt, wordt de financiële participatie die voor ieder kind verschuldigd is, tot 70 % van de normaal verschuldigde participatie herleid.

De gemotiveerde afwezigheden van een van de kinderen hebben voor de ouders geen verlies van het voordeel van deze maatregel tot gevolg.

De sociale werker controleert de gelijktijdigheid van de plaatsing wanneer beide kinderen niet aan dezelfde opvangvoorziening worden toevertrouwd. § 2. De financiële participatie van de ouders is ook herleid tot 70 % voor ieder kind dat deel uitmaakt van een gezin van drie kinderen.

Het gehandicapte kind voor wie verhoogde kinderbijslagen worden ontvangen telt voor twee eenheden in de berekening van het aantal kinderen die deel uitmaken van het gezin. § 3. De financiële participatie van de ouders wordt met 10 % verminderd per halve dag aanwezigheid van een ouder die zich gelast met de begeleiding overeenkomstig artikel 37 of met 10 % voor de ouders die zich gelasten met de administratieve of logistieke taken voor de ouderscrèche. § 4. De financiële participatie mag evenwel niet lager zijn dan de minimale bijdrage bepaald door de schaal.

Art. 154.Voor de opvangdagen bepaald op de aanwezigheidsfiche van de maand van het opvangcontract wordt er een financiële participatie geïnd berekend volgens de schaal, behoudens de uitzonderingen bepaald bij artikel 71 van dit besluit.

De niet-betaling door de ouders van de financiële participatie kan, na maatschappelijk onderzoek, de uitsluiting van het kind dat in de opvangvoorziening verblijft tot gevolg hebben.

Art. 155.De sociaal werker van de opvangvoorziening kan zich laten bijstaan door de inspecteur-rekenplichtige van de dienst om het bedrag van de financiële participatie te berekenen.

TITEL III. - Straffen

Art. 156.Ingeval van tekortkomingen van de opvangvoorziening t.o.v. de bepalingen van dit Boek, kan de Dienst de bij artikel 122 bedoelde straffen toepassen, volgens de in de artikelen 120 en volgende voorziene nadere regels.

BOEK IV. - DE SOLIDARITEIT ONDER OPVANGVOORZIENINGEN

Art. 157.Wanneer de gemiddelde financiële participatie per dag en per kind bedoeld bij artikel 147 een door de Dienst bepaald bedrag overschrijdt, dat niet hoger mag zijn dan 10,44 euro, wordt er een bijdrage geïnd door de « Office de la Naissance et de l'Enfance » ten laste van de crèche of de peutertuin, overeenkomstig de tabel als bijlage bij dit besluit.

Art. 158.Een bedrag wordt geïnd op de opbrengst van de door de « Office de la Naissance et de l'Enfance » ontvangen bijdrage op basis van artikel 157 om aan elke crèche en peutertuin een gemiddelde financiële bijdrage per dag en per kind te waarborgen, berekend door de Dienst die niet minder dan 8,06 euro mag zijn.

Het minimaal bedrag van de gewaarborgde gemiddelde financiële bijdrage bedoeld bij lid 1 is gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen (gezondheidsindex).

Art. 159.Wanneer de gemiddelde financiële bijdrage bedoeld bij artikel 147 het bedrag overschrijdt van de tussenkomst per dag plaatsing, bedoeld bij artikel 114, § 2, wordt er door de « Office de la Naissance et de l'Enfance » ten laste van de dienst voor onder overeenkomst opvangsters een bijdrage geïnd die overeenstemt met het verschil tussen de gemiddelde financiële bijdrage en bedoeld bedrag.

Wanneer de gemiddelde financiële bijdrage, bedoeld bij artikel 147, de hoogtelimiet van de bijdrage overschrijdt bedoeld bij artikel 102, § 1, 1°, wordt er door de « Office de la Naissance et de l'Enfance » ten laste van het gemeentelijk huis voor kinderopvang een bijdrage geïnd die overeenstemt met het verschil tussen de gemiddelde financiële bijdrage en bedoeld bedrag.

BOEK VI. - OVERGANGS-, OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Art. 160.Voor de opvangvoorzieningen erkend op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit die een hogere capaciteit hebben dan achtenveertig plaatsen voor de crèches en de peutertuinen of vierentwintig plaatsen voor de gemeentelijk huizen voor kinderopvang of de kindertehuizen, kan er afwijking toegekend worden van de maxima capaciteiten bepaald bij de artikelen 7 tot 9.

Art. 161.De directeurs(-trices) en het begeleidingspersoneel van de kinderhuizen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit minder dan vijf jaar nuttige ervaring in het ambt tellen, hebben een overgangsperiode van vijf jaar om zich te schikken naar de in artikel 42 bedoelde voorwaarden.

De opvangsters die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit werkzaam zijn, zijn er niet toe verplicht aan de bij artikel 42 bedoelde voorwaarden te beantwoorden.

Art. 162.De kinderopvangsters die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit een afwijking van de maximale opvangcapaciteit van drie kinderen hebben bekomen, mogen de kinderopvang die aan de gang is beëindigen. Op het einde van die opvang, schikken zij zich naar de opvangcapaciteit bepaald in dit besluit, onverminderd artikel 13.

Art. 163.§ 1. De opvangvoorzieningen erkend en gesubsidieerd door de Dienst op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit hebben een overgangsperiode van een jaar, te rekenen vanaf de dag waarop dit besluit wordt bekendgemaakt om zich te schikken naar artikel 67, 1°.

Tijdens die periode behouden zij hun erkenning en hun subsidies, onverminderd evenwel de toepassing van de nieuwe nadere regels voor de berekening van de toelagen bepaald bij dit besluit. § 2. De kinderopvangers(-sters) die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit de toelating bedoeld bij artikel 6, § 2, het decreet hebben gekregen genieten een stelsel vergelijkbaar met dit georganiseerd bij § 1. § 3. De personen titularis van een diploma van gebrevetteerd verpleger(-ster) en die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit in de gesubsidieerde opvangvoorzieningen werken, blijven daar hun ambt uitoefenen en blijven gesubsidieerd volgens de desbetreffende schaal tot hun oppensioenstelling of hun vertrek van de opvangvoorziening.

Art. 164.In afwijking van artikel 51 en in afwachting van de inwerkingtreding ervan, houdt de opvangvoorziening haar eigen register van de inschrijvingen op wachtlijst.

Art. 165.Artikel 3 van het besluit van 18 april 2002 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende vaststelling van een bijdrage ten laste van de peutertuinen en crèches gesubsidieerd door de « Office de la Naissance et de l'Enfance » wordt als volgt gewijzigd : Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002 en houdt op uitwerking te hebben op 30 juni 2003. ».

Art. 166.Worden opgeheven : 1° het besluit van 29 maart 1993 van de Executieve van de Franse Gemeenschap, gewijzigd bij de besluiten van 11 juli 1996 en 26 januari 1998, houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen gesubsidieerde door de « Office de la Naissance et de l'Enfance »;2° het besluit van 29 maart 1993 van de Executieve van de Franse Gemeenschap houdende vaststelling van de bijdrage van de ouders of van derden in de verblijfkosten van de kinderen in de crèches, peutertuinen, gemeentelijke huizen voor opvang van kinderoen en in door de "Office de la Naissance et de l'Enfance" gesubsidieerde diensten voor begeleide onthaalvaders en onthaalmoeders;3° het besluit van 23 september 1994 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan de onthaalmoeders thuis en de directeurs(-trices) van kindertehuizen moeten voldoen alsook de nadere regels van het medisch toezicht;4° het besluit van 11 juni 1999 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende verschillende maatregelen inzake kinderwelzijn;5° het besluit van 15 juli 2000 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende goedkeuring van de criteria bepaald door de « Office de la Naissance et de l'Enfance » inzake weigering of intrekking van de toelating om kinderen van minder dan 6 jaar onder bewaking te hebben.

Art. 167.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2003, behoudens artikel 51 dat in werking treedt op 1 september 2005, de artikelen 2, 6° en 7°, 12 en 111 tot 114 die in werking treden op 1 april 2003 en artikel 165 dat in werking treedt op 1 januari 2003.

Art. 168.De Minister van Kinderwelzijn, Opvang en Opdrachten toegewezen aan de « Office de la Naissance et de l'Enfance » is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 27 februari 2003.

Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET

Bijlage 1 Weddeschaal van de financiële participatie van de ouders in de verblijfkosten van de kinderen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van 27 februari 2003 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen.

Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET

Bijlage 2 Retrocessie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van 27 februari 2003 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen.

Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET

^