Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 13 maart 2014
gepubliceerd op 17 juli 2014

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de code voor de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming bedoeld bij artikel 19bis van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2014029386
pub.
17/07/2014
prom.
13/03/2014
ELI
eli/besluit/2014/03/13/2014029386/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 MAART 2014. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de code voor de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming bedoeld bij artikel 19bis van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, artikel 19bis, ingevoegd bij het decreet van 29 november 2012;

Gelet op het advies nr. 135 van de Gemeenschapsraad voor hulpverlening aan de jeugd, gegeven op 17 september 2013;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 13 november 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 28 november 2013;

Gelet op het advies nr. 54.759/4 van de Raad van State, gegeven op 27 januari 2014 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Jeugd;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan te worden onder : 1° decreet : het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd 2° wet van 8 april 1965 : de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade 3° jongere : de persoon die minder dan achttien jaar oud is, of die minder dan twintig jaar oud is voor wie hulpverlening vóór de leeftijd van achttien jaar werd aangevraagd en die het voorwerp uitmaakte van een plaatsingsmaatregel in een I.P.P.J. (Overheidsinstelling voor Jeugdbescherming); 4° gezin : de personen die een band van afstamming hebben met de jongere, alsook de voogd en de vervangende voogd;5° leefgenoten : de personen waaruit het familiaal leefmilieu van de jongere bestaat, met inbegrip van de opvangouders;6° jeugdgerecht : onder deze generieke term worden verstaan, naargelang het geval, de Jeugdrechtbank, het Hof van beroep voor de Jeugd alsook alle andere mandaatgevende gerechtelijke overheden met dezelfde bevoegdheden; 7° I.P.P.J. : de overheidsinstellingen voor hulpverlening aan de jeugd met open en gesloten stelsels, van de Franse Gemeenschap; 8° gemeenschapsraad : de gemeenschapsraad voor de hulpverlening aan de jeugd;9° commissie voor deontologie : de commissie voor deontologie van de hulpverlening aan de jeugd, bedoeld bij artikel 4bis van het decreet van 4 maart 1991;10° bevoegd bestuur : het bestuur van de Franse Gemeenschap belast met de hulpverlening aan de jeugd en de jeugdbescherming;11° Minister : de minister bevoegd voor hulpverlening aan de jeugd;12° kamer : de verblijfruimte toegekend aan de jongere;13° Algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind : de Algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind, van de Franse Gemeenschap.

Art. 2.§ 1. Deze code is van toepassing op de jongeren geplaatst in een overheidsinstelling voor jeugdbescherming (I.P.P.J.) door het jeugdgerecht overeenkomstig de wet van 8 april 1965.

De overheidsinstellingen voor jeugdbescherming zijn de volgende : 1° de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Kasteelbrakel;2° de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Fraipont;3° de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Jumet;4° de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Saint-Servais;5° de overheidsinstelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap te Woutersbrakel. § 2. Deze code is ook van toepassing op de natuurlijke en rechtspersonen die hun medewerking verlenen voor de uitvoering van deze tekst. § 3. De postinstitutionele begeleiding, die in een opvoedende begeleiding in de leefomgeving van de jongere uitgevoerd op het einde van de maatregel voor de plaatsing van deze in een overheidsinstelling voor jeugdbescherming bestaat en waarvan de nadere regels bepaald worden in de pedagogische projecten van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, valt niet onder de toepassing van deze code.

TITEL II. - Algemene beginsels

Art. 3.De plaatsing in een overheidsinstelling voor jeugdbescherming (I.P.P.J.) geschiedt onder voorwaarden die de rechten van de jongeren in acht nemen erkend door de internationale overeenkomsten, inzonderheid het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Art. 4.De pedagogische actie van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming beoogt de herinschakeling van de jongere in de maatschappij.

Ze strekt ertoe hem bewust te maken voor zijn daden, die tot de plaatsingsmaatregel hebben geleid en hun mogelijke gevolgen voor het slachtoffer ervan. Ze behartigt een herstelgerichte aanpak tegenover het slachtoffer en de maatschappij.

De personeelsleden van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming zorgen ervoor het eigenbeeld van de jongere te herwaarderen. Ze zoeken de best aangepaste oplossing voor zijn toestand en zorgen ervoor dat de plaatsing niet verlengd wordt na de noodzakelijke duur.

Art. 5.De familie en leefgenoten worden als partners beschouwd in de opvoeding van de geplaatste jongere.

Behoudens tegenovergestelde schriftelijke beslissing van het jeugdgerecht, treft de overheidsinstelling voor jeugdbescherming alle nodige maatregelen om het behoud te bevorderen van de contacten tussen de jongere en zijn familie en leefgenoten.

Art. 6.In het kader van een medewerking van de personeelsleden van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming met andere externe tussenkomende personen betreffende een jongere, mogen de personeelsleden van de overheidsinstelling elementen meedelen met betrekking tot de jongere en zijn toestand enkel meedelen met de instemming van de jongere en van zijn wettelijke vertegenwoordigers en na ze te hebben verwittigd van hetgeen ze mee willen delen en de identiteit bekend te hebben gemaakt van de personen aan wie deze mededeling gedaan zou worden en na te hebben gecontroleerd dat de externe tussenkomende personen aan het beroepsgeheim onderworpen zijn.

Art. 7.De geplaatste jongere heeft recht op de inachtneming van zijn godsdienstige, filosofische en politieke overtuigingen. De vrijheid om zijn godsdienst of zijn overtuigingen uit te oefenen of te verkondigen kan enkel onderworpen worden aan de beperkingen bepaald door de wet om de openbare veiligheid, de openbare orde, de openbare gezondheid en zedelijkheid of de fundamentele vrijheden en rechten van iedereen te vrijwaren.

De tussenkomende personen kunnen in geen enkel geval hun filosofische, godsdienstige of politieke overtuigingen aan de jongere opleggen. Het proselitisme wordt verboden.

Art. 8.Ten laatste binnen de zes maanden van hun ambtsbekleding zorgt het bevoegde bestuur voor een basisopleiding voor alle personeelsleden van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming die rekening houdt met hun initiële opleiding en het ambt die ze binnen de instelling zullen uitoefenen.

Gedurende de uitoefening van hun ambt zorgt het bevoegde bestuur voor een voortgezette opleiding ten behoeve van alle personeelsleden. Deze opleiding bestaat in een grondigere kennis van sommige delen van de basisopleiding. Deze moet ook de actualisering van de kennis mogelijk maken in functie van de evolutie van de kennis.

De basisopleiding en de voortgezette opleiding moeten inzonderheid betrekking hebben op de inachtneming van de rechten en het belang van de jongere.

Het bevoegde bestuur behartigt de deelneming van de personeelsleden aan de opleidingen ingericht door andere diensten of instellingen.

Art. 9.Er wordt een dossier gehouden voor elke geplaatste jongere.

Dit dossier bevat minstens de volgende elementen : 1° de gerechtelijke beslissingen in verband met de plaatsingsmaatregel alsook alle stukken en beslissingen meegedeeld door het jeugdgerecht;2° alle verslagen over de jongere opgesteld door één of meerdere leden van de instelling en alle elementen die de overheidsinstelling voor jeugdbescherming aan het jeugdgerecht overzendt;3° desgevallend, de maatschappelijke studie overgezonden door de dienst voor gerechtelijke bescherming;4° de met redenen omklede beslissingen betreffende de weigering van het niet-begeleid uitgaan;5° de beslissingen tot beperking of verbod van contact met de buitenwereld bedoeld bij artikel 45;6° de beslissingen die de jongere betreffen in het kader van het opvoedend project dat voor hem wordt gevoerd die niet in de verslagen overgezonden aan het jeugdgerecht vermeld worden, inzonderheid de beslissingen met betrekking tot de straffen bedoeld bij artikel 64;7° de beslissingen betreffende de afzonderingsmaatregelen;8° de documenten betreffen de schoolloopbaan van de jongere binnen de instelling die bewijzen dat aan de voorwaarden inzake leerplicht wordt voldaan. Dit dossier kan op afspraak door de advocaat van de jongere geraadpleegd worden.

De jongere kan de stukken van zijn dossier raadplegen, met uitzondering van de elementen betreffende zijn persoonlijkheid of deze van zijn leefgenoten.

Om zijn dossier te kunnen raadplegen moet hij vergezeld worden ofwel van zijn advocaat ofwel van een lid van het opvoedend team.

De raadpleging van het dossier moet in een aangepast lokaal plaatsvinden.

TITEL III. - Recht op interpellatie, beroep of klacht binnen de overheidsinstelling voor jeugdbescherming en bij andere instanties buiten de overheidsinstelling voor jeugdbescherming

Art. 10.§ 1. Onverminderd de mogelijkheid bepaald bij artikel 4 van het decreet om de niet-naleving van zijn rechten, of van zijn familie of zijn leefgenoten rechtstreeks bij het bevoegde bestuur aanhangig te maken, kan de jongere zich ook tot de directeur van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming of de persoon die het directieambt uitoefent, richten, omtrent elke vraag of beslissing die hem persoonlijk betreft alsook elke straf tegen hem.

Daartoe deelt de jongere aan een lid van het opvoedend team van zijn keuze een schriftelijk verzoek onder gesloten omslag mee. Dat lid geeft zonder verwijl dit verzoek aan de directeur.

Binnen de 48 uur van de ontvangst van de brief door de Directeur, krijgt de jongere van deze een met redenen omkleed geschreven antwoord. Een afschrift van dat antwoord wordt in het dossier van de jongere bedoeld bij artikel 9 gehouden. § 2. In alle gevallen waar de jongere zich over de houding van een personeelslid van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming klaagt, behandelt de directeur de klacht naar alle billijkheid. In dergelijk geval hoort hij de betrokken partijen en neemt hij een met redenen omklede beslissing die hij aan de betrokkenen meedeelt.

TITEL IV. - Het algemene kader HOOFDSTUK 1. - Het aanbod inzake tenlasteneming

Art. 11.De overheidsinstellingen voor jeugdbescherming zorgen voor een opvang, met open of gesloten stelsel, waarvan de duur en de nadere regels beschreven zijn in hun pedagogische project bedoeld bij artikel 13.

Het stelsel, de duur en de capaciteit van de tenlasteneming van het geheel van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming worden in de bijlage bij deze code bepaald.

Elke wijziging van stelsel, duur en capaciteit van tenlasteneming moet het voorwerp uitmaken van een goedkeuring door de regering. HOOFDSTUK 2. - Het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming

Art. 12.§ 1. Het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming is een document met de elementen van deze code verbonden aan de rechten en de plichten van de jongere gedurende zijn plaatsing, de stappen van de tenlasteneming en de beschrijving van de rol van de verscheidene optredende personen.

Het wordt in een voor de jongere toegankelijke taal opgesteld.

Het bevat de beschrijvingen die gemeenschappelijk zijn aan alle overheidsinstellingen voor jeugdbescherming alsook specifieke rubrieken die de mogelijkheid bieden om de organisatie- en pedagogische specificiteiten van elk van ze in aanmerking te nemen.

Het wordt gegeven en uitgelegd door de persoon bedoeld bij artikel 15, § 1 aan iedere jongere bij zijn opvang. § 2. Het bevoegde bestuur zorgt voor een wijde bekendmaking van het reglement. § 3. Het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming en zijn mogelijke latere wijzigingen worden door de Minister goedgekeurd en ter informatie aan de Gemeenschapsraad overgezonden. HOOFDSTUK 3. - Het pedagogisch project

Art. 13.§ 1. De personeelsleden van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming bezorgen de jongeren de benodigde hulp, begeleiding en bescherming op sociaal, opvoedend, school-, psychologisch, filosofisch en medisch niveau rekening houdend met hun leeftijd, geslacht en persoonlijkheid en met hun harmonieuze ontwikkeling als doel. § 2. Iedere overheidsinstelling voor jeugdbescherming ontwikkelt een pedagogisch project met gedifferentieerde pedagogische acties die ertoe strekken optimaal op hun behoeften in te spelen en die nastreven de doelstellingen bedoeld bij artikel 4 te verwezenlijken.

Het pedagogisch project beschrijft voor elk type tenlasteneming : 1° de algemene doelstellingen die te bereiken zijn;2° de theoretische en methodologische referenties van het optreden;3° de procedure voor de opvang;4° de stappen van de tenlasteneming;5° de nadere regels voor de tenlasteneming;6° de intra en extra muros pedagogische en opvoedende activiteiten;7° de nadere regels voor de medewerking met de familie, de leefgenoten en de sociale werkers die bijdragen tot de verwezenlijking van het projet tot herinschakeling van de jongere;8° de evaluatietools van de jongere, met inbegrip van deze die naar zijn advies luisteren;9° de criteria en de evaluatiemodaliteiten voor het implementeren van het pedagogisch project. Het pedagogisch project en zijn mogelijke latere wijzigingen kunnen enkel geïmplementeerd worden als ze door de Minister werden goedgekeurd.

Nochtans kan de overheidsinstelling voor jeugdbescherming een nieuwe wijze van tenlasteneming testen, mits voorafgaande toestemming van het bevoegde bestuur en mededeling aan de Minister. De verlenging van dit experiment na een duur van één jaar behoeft het advies van het pedagogisch comité en de instemming van de Minister. § 3. De Code voor deontologie van de hulpverlening aan de jeugd wordt bij het pedagogisch project gevoegd.

TITEL V. - Tenlasteneming HOOFDSTUK 1. - Teams binnen de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming

Art. 14.§ 1. De overheidsinstellingen voor jeugdbescherming bestaan uit : 1° het directieteam samengesteld uit de directeur en zijn adjuncten;2° het psycho-medisch-sociale team;3° de opvoedende teams;4° de teams van opleiders-onderwijzers met inbegrip van de filosofische en godsdienstige adviseurs;5° de toezichtteams;6° de bestuursambtenaren;7° technisch en keukenpersoneel. § 2. De rollen en opdrachten van elk personeelslid bedoeld bij § 1 worden in het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming bedoeld bij artikel 21 beschreven.

Ieder personeelslid legt zijn rol aan de jongere uit zodra hij in de instelling wordt opgenomen. Het waarschuwt hem ervan dat de informatie die hij geeft, overgegeven kan worden aan de andere leden van het team en aan het jeugdgerecht. § 3. De personeelsleden bedoeld bij § 1 kunnen derden in de overheidsinstelling voor jeugdbescherming zonder voorafgaande instemming van de directeur van de instelling niet binnen laten komen. HOOFDSTUK 2. - Opvang

Art. 15.§ 1. Zodra hij aankomt in de overheidsinstelling voor jeugdbescherming, en ten laatste binnen de 24 uur, wordt iedere jongere individueel opgevangen door een lid van het opvoedend team.

Dit onderhoud heeft, inzonderheid, tot doel : 1° de omstandigheden van de plaatsing duidelijker te maken;2° de jongere op de hoogte te brengen van de komende verslagen omtrent zijn persoon, de bestemmelingen van deze, alsook de verdere stappen en het verloop van de plaatsingsmaatregel waarvan hij het voorwerp uitmaakt;3° de jongere de personalia van zijn advocaat bekend te maken of te herinneren en hem in te lichten over zijn recht met hem te communiceren;4° de jongere op de hoogte te brengen van het bestaan, de opdracht en de personalia van de Algemene afgevaardigde voor de rechten van het Kind, alsook van de nadere regels om met hem in contact proberen te treden;5° aan de jongere het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming te bezorgen en uit te leggen.De jongere ondertekent een document waardoor hij verklaart een exemplaar van dit reglement te hebben gekregen. § 2. De directeur of de persoon die het directieambt bekleedt ontmoet de jongere gedurende de eerste week van zijn plaatsing.

Dit onderhoud heeft inzonderheid tot doel na te gaan of de jongere degelijk op de hoogte werd gebracht van de inhoud van het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming en zijn rechten om met zijn advocaat en met de Algemene afgevaardigde voor de rechten van het Kind te communiceren.

Daartoe, laat de directeur of de persoon die het directieambt bekleedt hem een document tekenen waardoor hij van deze rechten op de hoogte wordt gebracht en dat de werkelijke uitoefening van deze rechten behartigt. § 3. Indien de jongere de Franse taal niet verstaat, doet de directie een beroep op elk redelijk communicatiemiddel, om hem in staat te stellen de inhoud van de informatie die hem gegeven wordt te verstaan in een taal die hij beheerst of op verstaanbare wijze.

Art. 16.Bij zijn aankomst heeft de jongere recht op een gratis telefoonoproep met zijn familie of bij gebreke daaraan, met een leefgenoot.

Binnen de 24 uur, informeert de directeur of de persoon die hij aanwijst de familie of de leefgenoot per telefoon van de aankomst van de jongere binnen de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Deze informatie wordt schriftelijk aan de familie of bij gebreke daaraan aan een leefgenoot binnen de twee werkdagen van de opvang van de jongere bevestigd.

Deze laatste krijgen met dezelfde brief de informatie betreffende de nadere regels voor het contact met de jongere alsook de optredende personen van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Art. 17.De medische dienst onderzoekt de jongere zo vroeg mogelijk en ten laatste binnen de drie werkdagen na zijn aankomst.

Indien nodig en met de instemming van de jongere, neemt hij contact met de behandelend arts van de jongere om voor de continuïteit van de zorgverlening en de behandeling te zorgen.

Art. 18.Voor iedere jongere die ten laste wordt genomen door een dienst voor een duur van meer dan één maand, wordt een verduidelijkingsonderhoud ingericht met het jeugdgerecht. Dat onderhoud heeft tot doel de doelstellingen van de plaatsing te bepalen en de verwachtingen van iedereen nader te bepalen. HOOFDSTUK 3. - De persoonlijke bezittingen

Art. 19.§ 1. De jongere kan over persoonlijke voorwerpen beschikken die in zijn bezit zijn bij zijn opvang voor zover ze op de lijst van de toegelaten voorwerpen in het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming opgenomen worden.

Ieder voorwerp dat niet op deze lijst voorkomt, kan het voorwerp uitmaken van een toelating van de directeur.

De verboden voorwerpen worden door de overheidsinstelling behouden onder de verantwoordelijkheid van de directie en tegen degelijk ondertekend ontvangstbewijs.

De jongere kan vragen dat de voorwerpen die hem ontnomen worden aan een externe persoon toevertrouwd worden. Daartoe, laat de directeur of de persoon die het directieambt uitoefent de jongere een schriftelijke aanvraag ondertekenen en treedt daarna in contact met de aangewezen persoon. Deze moet zich verplaatsen om in het bezit te geraken van de voorwerpen. De directeur of de persoon die het directieambt uitoefent vertrouwt de voorwerpen aan de aangewezen persoon tegen ontvangstbewijs toe. § 2. Verkoop onder jongeren is verboden. De uitwisseling, leningen, giften onder jongeren zijn ook verboden, behoudens toestemming van de directeur.

Art. 20.§ 1. De jongere wordt ertoe gemachtigd zijn persoonlijke kleding gedurende zijn plaatsing te dragen.

Nochtans, kan het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, voor specifieke activiteiten, het dragen opleggen van specifieke kleding bezorgd door de overheidsinstelling voor jeugdbescherming. § 2. Om wederzijds eerbied binnen de overheidsinstelling voor jeugdbescherming te waarborgen, worden in het reglement volgens criteria die erin bepaald worden beperkingen opgenomen in verband met het dragen van sommige kledingsstukken.

Bij geschil daarover, beslecht de directeur de zaak bij met redenen omklede beslissing. De beslissing wordt aan de jongere meegedeeld. § 3. De overheidsinstelling voor jeugdbescherming moet alle nodige beschikkingen treffen opdat de persoonlijke kleding van de jongere net en bruikbaar zou zijn.

Art. 21.De jongere kan voorwerpen, voeding en kleding van buiten de instelling krijgen voor zover ze op de lijst opgenomen worden van de toegelaten voorwerpen bepaald door het reglement van de overheidsinstellingen. Deze voorwerpen, voeding en kleding kunnen inzonderheid tijdens bezoeken gebracht worden.

Bij geschil daarover, beslecht de directeur de zaak bij met redenen omklede beslissing. De beslissing wordt aan de jongere overhandigd.

In gesloten milieu, kan de jongere toegelaten voorwerpen en voeding aankopen. De overheidsinstelling voor jeugdbescherming kan geen winst maken bij deze transacties.

Art. 22.§ 1. In elke overheidsinstelling wordt een gerubriceerde rekening op naam van de jongere geopend. Deze rekening wordt beheerd onder de verantwoordelijkheid van de directeur.

De rekening kan geen negatief saldo bedragen. § 2. Het zakgeld bezorgd door de Franse Gemeenschap aan de jongere wordt op die rekening gestort.

De jongere kan geld krijgen van buiten de instelling op deze rekening.

Binnen de overheidsinstelling mag de jongere geen zakgeld met zich hebben.

De jongeren kunnen geld overhandigd krijgen van hun rekening ter gelegenheid van uitstapjes. Deze rekening wordt vereffend bij het definitieve vertrek van de jongere.

Art. 23.De jongere kan zoals hij wil de hem toegekende kamer versieren, voor zover hij de bepalingen van het reglement voor de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming in acht neemt.

Wegneembare elementen van tijdelijke decoratie worden toegelaten voor zover ze geen risico inhouden inzake veiligheid en afbraak van de ter beschikking gestelde ruimte.

Posters, foto's, enz., kunnen enkel op het aanplakbord of op de daartoe bestemde plaats aangehecht worden; teksten, foto's of beelden met pornografische inslag of die tot haat of geweld aanmoedigen, worden niet toegelaten. HOOFDSTUK 4. - Godsdienstige en filosofische praktijk

Art. 24.§ 1. De jongere heeft het recht om zijn godsdienst of filosofie individueel of in gemeenschap met anderen te volgen, met inachtneming van de rechten van de anderen en de regels voor het alledaagse leven van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

De overheidsinstelling voor jeugdbescherming probeert een gunstige sfeer te ontwikkelen voor deze praktijk, inzonderheid wat betreft het voedingsdieet en de inachtneming van vastenperiodes. Ze bezorgt een lokaal voor godsdienstige rites. § 2. De jongere heeft recht op de godsdienstige, spirituele of morele bijstand van een vertegenwoordiger van zijn geloof of filosofie geassocieerd met of toegelaten tot de overheidsinstelling voor jeugdbescherming te dien einde. Bij zijn aankomst in de overheidsinstelling voor jeugdbescherming maakt hij deze keuze bekend.

De filosofische en godsdienstige raadgevers kunnen afzonderlijk met de jongere contact hebben als de jongere het vraagt in zijn kamer of in het lokaal waar hij afgezonderd wordt.

De godsdienstige of morele bijstand omvat een individuele en collectieve dimensie, overeenkomstig het ambtsprofiel van de filosofische en godsdienstige raadgevers.

In alle gevallen kan de begeleiding in geen geval proselitisme inhouden ten opzichte van de jongere.

Het opvoedend project en het pedagogisch programma van de filosofische en godsdienstige raadgevers worden ter kennis gebracht van de directie van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming. HOOFDSTUK 5. - Onderwijs

Art. 25.Elke jongere die voor een periode van meer dan 15 dagen geplaatst wordt, heeft het recht om een onderwijs te volgen dat aangepast is aan zijn behoeften en vaardigheden, en erop gemunt zijn schoolherinschakeling te bevorderen.

De overheidsinstelling voor jeugdbescherming integreert, voor zover mogelijk en progressief, de jongeren in schoolinrichtingen buiten de overheidsinstelling voor jeugdbescherming of ontwikkelt met deze laatste medewerkingsverbanden ertoe strekkend een valorisatie of het bekrachtigen te bekomen van de vaardigheden en competenties verworven door de jongere gedurende de plaatsing.

De overheidsinstelling voor jeugdbescherming zorgt voor de begeleiding van de betrokken jongeren in verband met het bekomen van de algemene externe proef.

Als het onderwijs verstrekt wordt binnen de overheidsinstelling voor jeugdbescherming moet het bij voorkeur door bevoegde leerkrachten verstrekt worden.

Onverminderd het belang van de jongere, treedt het team in contact met de door de jongere vóór de plaatsing bezochte school om een medewerking in te stellen inzake programma en om de herinschakeling te bevorderen na de plaatsing. Het team brengt de familie van de jongere daar op de hoogte van.

De directeur besteedt een bijzondere aandacht aan de specifieke behoeften van ongeletterde, analfabete jongeren of de jongeren die de Franse taal niet machtig zijn. Er wordt ze een aangepast onderwijs gegeven.

Art. 26.Het onderwijs verstrekt binnen de overheidsinstelling voor jeugdbescherming stemt overeen met de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht en haar toepassingsbesluiten. HOOFDSTUK 6. - Gezondheid en hygiëne

Art. 27.Een evenwichtige voeding wordt vereist en ze moet aan de vereisten van de gezondheidstoestand van de jongere aangepast zijn.

De jongere kan over een vegetarische voeding beschikken.

Art. 28.De overheidsinstelling voor jeugdbescherming moedigt de jongere aan aan zijn voorkomen zorg te dragen alsook aan zijn lichamelijke hygiëne en bezorgt hem de daartoe benodigde toiletmiddelen.

Art. 29.De jongere wordt op de hoogte gebracht van zijn recht om gezondheidszorgverlening te genieten in overeenstemming met zijn behoeften. Hij heeft toegang tot een algemene medische consultatie en recht op verpleegkundige zorgverlening.

Indien nodig, krijgt hij ook gespecialiseerde zorgverlening.

De jongere heeft recht op de kostvrije bezorging van de geneesmiddelen die hij nodig heeft en recht op zijn behandeling en zijn voedingsdieet, die door de arts voorgeschreven zijn.

Art. 30.De jongere heeft recht op de voortzetting van de zorgverlening begonnen vóór zijn plaatsing op equivalente wijze gedurende de plaatsing.

De overheidsinstelling voor jeugdbescherming zorgt voor de continuïteit van de zorgverlening op het einde van de plaatsing van de jongere.

Art. 31.Wanneer hij erom vraagt, wordt de jongere bij een arts gebracht of bij de verpleger binnen de kortste termijn en ten laatste 48 uur na zijn verzoek.

Art. 32.Als ze niet in staat is voor de benodigde zorgverlening te zorgen doet de overheidsinstelling voor jeugdbescherming een beroep op een zorgverlener buiten de instelling ter rekening van het bevoegde bestuur.

De jongere kan een beroep doen op de zorgverlener die hij kiest op zijn eigen kosten en zich door hem laten behandelen, voor zover zijn familie of leefgenoten hun instemming hebben gegeven met deze aanvraag en de tenlasteneming. In dat geval, zorgt het directieteam ervoor dat de zorgverlener ten vroegste gecontacteerd zou worden.

Art. 33.Het toedienen van geneesmiddelen kan enkel gebeuren met de vrije en geïnformeerde instemming van de jongere.

Art. 34.Mits informatie en voorafgaande instemming van de jongere brengt de overheidsinstelling voor jeugdbescherming de familie of de leefgenoten op de hoogte van de gezondheidstoestand van de jongere.

Ingeval wezenlijke wijzigingen van deze gezondheidstoestand gebeuren of wanneer de jongere overgebracht wordt naar een ziekenhuis of een zorgverlenende instelling, bericht de directeur van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming of de persoon die hij aanwijst de familie of de leefgenoten van de jongere er onmiddellijk van.

Art. 35.Om de jongere een ruimte om gehoord te worden te waarborgen, als deze psychiatrische of psychotherapeutische zorgverlening zou vereisen, ontwikkelt de overheidsinstelling een optimale medewerking met de instellingen van de sector van de geestesgezondheid en zorgt voor de toegang tot psychotherapeutische of psychiatrische consultaties bij beroepszorgverleners buiten de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

De directie zorgt voor de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor de inachtneming van het beroepsgeheim onder de beroepszorgverleners buiten en binnen de instelling.

De hoedanigheid van beroepslid van een overheidsinstelling voor jeugdbescherming is onverenigbaar met de uitoefening van een opvoedende of psycho-medisch-sociale activiteit ten gunste van dezelfde jongeren buiten de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Onverminderd de deontologische regels van iedereen, brengen de externe beroepszorgverleners de directeur op de hoogte van elk element dat de gezondheid of de veiligheid van de jongeren of van het personeel van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming in het gedrang zou kunnen brengen. HOOFDSTUK 7. - Zakgeld

Art. 36.De geplaatste jongere geniet zakgeld ten bedrage van 9,50 euro per week. Ieder jaar, op één januari, wordt dat bedrag aangepast aan het gezondheidsindexcijfer voor de consumptieprijzen.

Dat geld mag niet het voorwerp uitmaken van enige tuchtmaatregel en kan niet door de overheidsinstelling voor jeugdbescherming in beslag worden genomen.

Art. 37.Het zakgeld is niet verschuldigd aan een jongere die onverantwoord afwezig is gedurende meer dan 24 uur. De jongere krijgt zijn recht op zakgeld terug zodra hij opnieuw in de overheidsinstelling voor jeugdbescherming opgenomen wordt.

Art. 38.De jongere kan gevraagd worden om te betalen via zijn zakgeld voor een overtreding of een vrijwillige beschadiging van infrastructuren, goederen van gelijken, of deze van het personeel of van deze toevertrouwd aan de overheidsinstelling voor jeugdbescherming. Deze stap mag nooit voor de jongere met zich meebrengen dat hij van zijn fundamentele rechten zoals het recht tot communicatie wordt beroofd.

Het sparen van zijn zakgeld kan aangemoedigd worden met de instemming van de jongere.

Art. 39.Het niet toegekende zakgeld als gevolg van zijn afwezigheid wordt exclusief bestemd om de individuele behoeften van de ten laste genomen jongere te dekken. Deze bestemming zal aan de goedkeuring van de directie van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming voorgelegd worden.

TITEL VI. - De verslagen overgezonden aan de jeugdrechtbank

Art. 40.Iedere jongere die voor een periode van meer dan 45 dagen geplaatst wordt, maakt het voorwerp uit van een medisch-psychologisch verslag opgesteld door het multidisciplinaire team van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Dat verslag wordt aan het jeugdgerecht overgezonden binnen de 75 dagen na de datum van de tenlasteneming. Het wordt aangevuld met driemaandelijkse verslagen.

Het bevat de volgende rubrieken : Gegevens met betrekking tot het levenstraject van de jongere en zijn omgeving 1° Familietoestand en maatschappelijke betrekkingen 2° School lopen 3° Vorige feiten en maatregel Gegevens met betrekking tot de omstandigheden van de plaatsing 1° Verweten feiten 2° Houding van de jongere 3° Mening van de familie Observaties gedaan tijdens de plaatsing 1° Synthese van het psychologisch onderzoek 2° Advies van de psychiater 3° Gedrag en leerresultaten in de leefgroep en evaluatie van het begeleid uitgaan 4° Gedrag en houding tijdens de schoolactiviteiten 5° Betrekkingen met de familiegroep en evaluatie van de niet-begeleide uitstapjes 6° Evolutie van de jongere inzake bewustwording van de feiten die hem verweten worden en van de gevolgen voor het slachtoffer Conclusies 1° Project van de jongere en reactie van deze wat de door het multidisciplinair team gedane voorstellen betreft 2° Adviezen en functies van de optredende personen die bij de synthesevergadering aanwezig zijn 3° Mening van de familie of leefgenoten wat betreft de door het multidisciplinair team gedane voorstellen.

Art. 41.Iedere jongere die voor een periode van minder dan of gelijk aan 45 dagen geplaatst wordt, maakt het voorwerp uit van een observatie- of oriëntatieverslag opgesteld door het multidisciplinaire team van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Dat verslag wordt aan het jeugdgerecht overgezonden binnen de kortste termijn en ten laatste, één werkdag vóór het einde van de plaatsingsmaatregel of, in voorkomend geval, ten laatste één werkdag vóór het verschijnen vóór het jeugdgerecht.

Het bevat de volgende rubrieken : Gegevens met betrekking tot het levenstraject van de jongere en zijn omgeving 1° Familietoestand en maatschappelijke betrekkingen 2° School lopen 3° Vorige feiten en maatregel Gegevens met betrekking tot de omstandigheden van de plaatsing 1° Verweten feiten 2° Houding van de jongere 3° Eventuele mening van de familie Observaties gedaan tijdens de plaatsing 1° Synthese van het mogelijke psychologische onderzoek 2° Gedrag en houding in de leefgroep en evaluatie van het begeleid uitgaan 3° Gedrag en leerresultaten tijdens de eventuele schoolactiviteiten 4° Betrekkingen met de familiegroep en evaluatie van het niet-begeleid uitgaan 5° Evolutie van de jongere inzake bewustwording van de feiten die hem verweten worden en van de gevolgen voor het slachtoffer 6° Mening van de jongere Conclusies Voorstellen van het mutidisciplinaire team Project van de jongere en reactie van deze wat de door het multidisciplinair team gedane voorstellen betreft.

Art. 42.Er wordt een afschrift van de verslagen bedoeld bij de artikelen 40 en 41 overgezonden aan de bevoegde Directeur voor hulpverlening aan de jeugd of voor het Brusselse Gewest aan de bevoegde sociale dienst en aan de advocaat van de jongere binnen dezelfde termijnen.

TITEL VII. - Contact met de buitenwereld

Art. 43.Behoudens schriftelijke tegenovergestelde beslissing van het jeugdgerecht, heeft iedere jongere recht op contact met de personen van zijn keuze buiten de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming volgens de nadere regels bepaald door deze code.

De overheidsinstelling voor jeugdbescherming vergemakkelijkt de contacten van de jongere met al de personen en instellingen die hem toelaten zijn herinschakelingsproject op te bouwen.

Zodra de aanvraag om contact geformuleerd wordt, kan de overheidsinstelling voor jeugdbescherming een beperking of een verbod van contact bij het jeugdgerecht aanvragen wanneer ze van mening is dat dit contact de jongere nadeel zou kunnen berokkenen of een negatieve invloed op het opvoedend werk met hem uitgevoerd.

De overheidsinstelling voor jeugdbescherming moet haar aanvraag met redenen omkleden en het type contact bepalen dat ze wenst te beperken of te verbieden.

In afwachting van de beslissing van het jeugdgerecht kan de overheidsinstelling voor jeugdbescherming het contact verbieden of beperken.

Het gebrek aan reactie van het jeugdgerecht binnen een termijn van twee werkdagen vernietigt het verbod of de beperking van contact.

De termijn wordt op vijf dagen gebracht in het geval van een tijdelijk verbod of tijdelijke beperking van bezoek bedoeld bij artikel 46.

De beslissing van het jeugdgerecht wordt aan de jongere bezorgd. HOOFDSTUK 1. - Briefwisseling

Art. 44.Het geheim van de briefwisseling wordt gewaarborgd.

Onverminderd artikel 43 heeft de jongere het recht om gratis met elke persoon van zijn keuze een briefwisseling te voeren. Daartoe bezorgt hem de overheidsinstelling voor jeugdbescherming papier, schrijfgerief, omslagen en zegels.

De zendingen en briefwisseling die meer dan brieven bevatten, kunnen het voorwerp uitmaken van controles door het directieteam. In dat geval, wordt de jongere ertoe uitgenodigd de zending te openen in aanwezigheid van een lid van het directieteam dat, in functie van het opgelopen risico wat de veiligheid betreft, het afgeven van de objecten of substanties kan vergen die bij de brief gevoegd worden. HOOFDSTUK 2. - Bezoek

Art. 45.Onverminderd artikel 43 heeft de jongere het recht om bezoek te krijgen van personen die hij kiest op ogenblikken bepaald door elke overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Indien de jongere uit mag gaan, moet hij minstens één uur bezoek per week kunnen genieten volgens de nadere regels bepaald door de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Indien de jongere niet uit mag gaan, moet hij minstens twee uren bezoek per week kunnen genieten volgens de nadere regels bepaald door elke overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

De mogelijkheid van een bijkomend bezoek op afspraak moet door de overheidsinstelling voor jeugdbescherming gewaarborgd worden.

A minima gedurende de helft van de duur van het bezoek, wordt voor de vertrouwelijkheid gezorgd en geen controle uitgeoefend ander dan visueel door de personeelsleden van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Art. 46.§ 1. Als er risico's bestaan voor de veiligheid of het behoud van de orde in de instelling, kan de directeur, overeenkomstig artikel 43, lid 3 tot lid 7, de toegang weigeren aan een bezoeker of de voortgezette aanwezigheid van een personeelslid opleggen gedurende het bezoek. § 2. Om de orde en de veiligheid te behouden kan de directeur het aantal simultaan toegelaten personen bij de jongere beperken.

Om dezelfde redenen kan hij aan de bezoekers opleggen hun identiteitsdocument voor te leggen en hun persoonlijke zaken in een met sleutel gesloten plaats op te bergen. De sleutel wordt aan de bezoekers afgegeven die ze terugbezorgen na hun persoonlijke zaken te hebben teruggenomen wanneer ze de instelling verlaten. § 3. Bovendien, kan er voortijdig een eind gesteld worden aan een bezoek wanneer de bezoeker of de jongere handelingen verricht die in strijd zijn met de openbare orde en de goede zeden.

Art. 47.Er wordt een register van de bezoeken gehouden. Daarin worden alle bezoeken opgenomen alsook de redenen van de beperking of het verbod van deze.

Art. 48.De bezoeken aan jongeren door de volgende personen worden noch in aantal noch in duur beperkt : 1° de jeugdrechter;2° de advocaat van de jongere;3° de voogd van een jongere als het om een niet-begeleide buitenlandse minderjarige gaat;4° Parlementsleden;5° de consulaatambtenaren en de leden van het diplomatiek corps van het land waaruit de jongere afkomstig is;6° de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd of de persoon die door hem afgevaardigd wordt;7° de Directeur voor hulpverlening aan de jeugd of de persoon die hij afvaardigt;8° de Algemeen afgevaardigde van de Franse Gemeenschap voor de rechten van het kind of diens vertegenwoordiger;9° de erkende diensten van de hulpverlening aan de jeugd met inbegrip van de diensten voor de rechten van jongeren. Ze moeten ook aan de directie aangekondigd worden. HOOFDSTUK 3. - Telefoon

Art. 49.Onverminderd artikel 43 heeft de jongere het recht om kostvrij minstens drie keer tien minuten per week personen van zijn keuze op te bellen, op de ogenblikken bepaald door elke overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Bovendien, kan de jongere, kostvrij en zoveel nodig, en zonder beperking van de duur, voor zover deze oproepen niet het goede verloop van een activiteit storen, de volgende personen oproepen : 1° zijn advocaat;2° zijn voogd als het om een niet-begeleide buitenlandse minderjarige gaat;3° de jeugdrechter;4° de consulaatambtenaren en de leden van het diplomatiek corps van het land waaruit de jongere afkomstig is;5° de algemene directie voor hulpverlening aan de jeugd of de door haar afgevaardigde persoon;6° de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd of de persoon die door hem afgevaardigd wordt;7° de Directeur voor hulpverlening aan de jeugd of de persoon die hij afvaardigt;8° de Algemeen afgevaardigde van de Franse Gemeenschap voor de rechten van het kind of diens vertegenwoordiger;9° de erkende diensten van de hulpverlening aan de jeugd met inbegrip van de diensten voor de rechten van jongeren. Indien één van de personen opgenomen op deze lijst de overheidsinstelling opbelt om met de jongere te spreken, wordt een gunstig gevolg gegeven aan het verzoek. Indien de jongere niet onmiddellijk bereikbaar is, zorgt de instelling ervoor dat hij de oproeper binnen de kortste termijn terug mag bellen.

Alle telefoongesprekken van de jongere blijven geheim en vertrouwelijk. Ze mogen niet beluisterd worden.

TITEL VIII. - Uitgaan HOOFDSTUK 1. - Uitgaan in het gesloten opvoedend stelsel

Art. 50.§ 1. Onverminderd artikel 19ter van het decreet, worden de aard, frequentie en nadere regels voor het verkrijgen en organisatie van het uitgaan in het gesloten opvoedend systeem door de overheidsinstelling voor jeugdbescherming bepaald in haar pedagogische project. § 2. Het uitgaan dat niet begeleid wordt door een sociale werker van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming maakt het voorwerp uit van een individueel programma opgesteld op initiatief van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Het uitgaan niet begeleid door een optredende persoon van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming maakt het voorwerp uit van een voorbereiding met de jongere, en desgevallend, met zijn familie of leefgenoten. Een evaluatie van dat uitgaan en van het bereiken van de doelstellingen die vooraf werden gesteld, gebeurt systematisch na de terugkeer. De overheidsinstelling voor jeugdbescherming integreert haar evaluaties in de verslagen overgezonden aan het jeugdgerecht. § 3. De directie van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming informeert het jeugdgerecht binnen de kortste termijn wanneer in het kader van het uitgaan een ernstige of beduidende gebeurtenis plaatsvindt. Bovendien, informeert de directie het jeugdgerecht van elk element dat de context wijzigt waarin het uitgaan door haar toegelaten werd. § 4. De activiteiten die niet bepaald worden in het pedagogisch project maken het voorwerp uit van een aanvraag, geval per geval, bij het jeugdgerecht waarbij het type begeleiding wordt gepreciseerd. § 5. Voor elk niet-begeleid uitgaan van meer dan drie dagen alsook de activiteiten in het buitenland, wordt het jeugdgerecht geïnformeerd over de duur van het uitgaan of van de activiteit alsmede van de bestemming van de jongere. HOOFDSTUK 2. - Uitgaan in het open opvoedend stelsel

Art. 51.§ 1. Behoudens met redenen omklede tegenovergestelde beslissing van het jeugdgerecht, geniet iedere jongere die voor een duur langer dan 15 dagen in het open opvoedend systeem geplaatst wordt mogelijkheden tot uitgaan waarvan de nadere regels door de overheidsinstelling voor jeugdbescherming in haar pedagogisch project bepaald worden. § 2. Het uitgaan dat niet begeleid wordt door een sociale werker van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming maakt het voorwerp uit van een individueel programma opgesteld op initiatief van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Het uitgaan dat niet begeleid door een sociale werker van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming maakt het voorwerp uit van een voorbereiding met de jongere, en desgevallend, met zijn familie.

Een evaluatie van dat uitgaan en van het bereiken van de doelstellingen die vooraf werden gesteld, gebeurt systematisch na de terugkeer. De overheidsinstelling voor jeugdbescherming integreert haar evaluaties in de verslagen overgezonden aan het jeugdgerecht. § 3. De directie van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming informeert het jeugdgerecht binnen de kortste termijnen wanneer in het kader van het uitgaan een ernstige of beduidende gebeurtenis plaatsvindt. Bovendien, informeert de directie de rechtbank van elk element dat de context wijzigt waarin het uitgaan door haar toegelaten werd. § 4. De activiteiten die niet bepaald worden in het pedagogisch project maken het voorwerp uit van een aanvraag, geval per geval, bij het jeugdgerecht waarbij het type begeleiding wordt gepreciseerd. § 5. Voor elk niet-begeleid uitgaan van meer dan drie dagen alsook de activiteiten in het buitenland, wordt het jeugdgerecht geïnformeerd over de duur van het uitgaan of van de activiteit alsmede van de bestemming van de jongere.

TITEL IX. - Fouillering

Art. 52.§ 1. Indien er vermoedens zijn dat de jongere substanties of voorwerpen in zijn bezit heeft die hij niet mag hebben omdat ze niet op de lijst voorkomen van de toegelaten voorwerpen, lijst die opgenomen wordt in het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, kan de directeur of de persoon die het directieambt uitoefent een fouillering van de kleding of de persoonlijke zaken laten gebeuren door daartoe gemandateerde personeelsleden. § 2. De fouillering van de kleding of de persoonlijke zaken mag nooit een vernederende behandeling met zich meebrengen en moet met eerbied voor de waardigheid van de jongere gebeuren. § 3. Als de fouillering van de kleding of de persoonlijke zaken van de jongere toelaat voorwerpen of substanties te ontdekken die hij niet mag bezitten, worden deze in beslag genomen.

Tegen afgifte van een ontvangstbewijs, worden ze behouden ten voordele van de jongere. De voorwerpen of substanties die strafbare feiten kunnen voorkomen of bevestigen worden aan de bevoegde overheid afgegeven. In dat laatste geval, informeert de overheidsinstelling voor jeugdbescherming het jeugdgerecht en de advocaat van de jongere.

Art. 53.§ 1. Indien er vermoedens zijn dat de jongere substanties of voorwerpen in zijn bezit heeft die hij niet mag hebben omdat ze niet op de lijst voorkomen van de toegelaten voorwerpen, lijst die opgenomen wordt in het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, kan de directeur het doorzoeken van zijn kamer laten gebeuren door daartoe gemandateerde personeelsleden. § 2. Het doorzoeken van de kamer mag nooit een vernederende behandeling met zich meebrengen en moet met eerbied voor de waardigheid van de jongere gebeuren. § 3. Als het doorzoeken van de kamer van de jongere toelaat voorwerpen of substanties te ontdekken die hij niet mag bezitten, worden ze in beslag genomen.

Tegen afgifte van een ontvangstbewijs, worden ze behouden ten voordele van de jongere. De voorwerpen of substanties die strafbare feiten kunnen voorkomen of bevestigen worden aan de bevoegde overheid afgegeven. In dat laatste geval, informeert de overheidsinstelling voor jeugdbescherming het jeugdgerecht en de advocaat van de jongere.

Art. 54.Elk ander type fouillering of doorzoeken als deze bedoeld bij de artikelen 52 en 53 is verboden.

Indien er vermoedens zijn dat de jongere voorwerpen in zijn bezit heeft die hij niet mag hebben, en die niet tijdens het doorzoeken van de kamer, de fouillering van de kleding of de persoonlijke zaken werden gevonden, kan de directeur een beroep doen op de politiediensten.

Hij brengt er het jeugdgerecht en de advocaat van de jongere op de hoogte van.

TITEL X. - Afzonderingsmaatregel

Art. 55.Een afzonderingsmaatregel in specifieke lokalen mag enkel door de directie van een overheidsinstelling voor jeugdbescherming ten opzichte van een jongere genomen worden in het kader van een plaatsingsmaatregel in open of gesloten systeem binnen een overheidsinstelling voor jeugdbescherming en uitzonderlijk wanneer de jongere zijn lichamelijke veiligheid of deze van andere jongeren, van personeelsleden of van bezoekers in het gedrang brengt.

De directie mag geen afzonderingsmaatregel nemen als straf.

De directie brengt de jeugdrechtbank bevoegd voor het dossier op de hoogte van de afzonderingsplaatsing van de jongere. Ze informeert tevens er zijn advocaat van.

De directie bevestigt de maatregel via een geschreven verslag toegestuurd aan het jeugdgerecht en de advocaat van de jongere. Er wordt een schriftelijk verslag aan het bevoegde bestuur overgezonden.

De directie mag niet de afzonderingsmaatregel verlengen na een duur van 24 uur zonder de instemming van het jeugdgerecht. Deze maatregel kan niet een termijn van drie dagen overschrijden.

Uitzonderlijk, wanneer geen andere vorm van tenlasteneming mogelijk is en om behoorlijk met redenen omklede redenen, kan de directie de maatregel verlengen voor een bijkomlende duur, mits schriftelijke instemming van het jeugdgerecht. Daartoe, zendt de directie aan het jeugdgerecht de aanvraag toe met inbegrip van de instemming van de arts nadat de jongere door hem onderzocht werd. De totale duur van de afzonderingsmaatregel mag nooit acht dagen overschrijden.

De maatregel wordt opgeheven zodra de toestand die ze verantwoordt een eind heeft genomen. De directeur informeert schriftelijk de jeugdrechtbank alsook het bevoegde bestuur en de advocaat van de jongere ervan.

Art. 56.De afzonderingsmaatregel geschiedt in specifieke lokalen die toelaten de jongere momenteel af te zonderen.

Deze specifieke lokalen beantwoorden aan de volgende normen : 1° regelmatig onderhouden worden, verwarmd en verlucht worden;de temperatuur mag niet lager dan 18° zijn; 2° natuurlijk verlicht zijn;en bovendien met een voldoende elektrische verlichting; 3° de toegang toelaten tot de sanitaire installaties in alle veiligheid en om de hygiëne te waarborgen;4° de volgende minimale afmetingen hebben : 9 vierkante meter aan oppervlakte en 22 kubieke meter per lokaal;5° minimum een bed, een tafel en een zitplaats hebben die aan de grond gehecht zijn en die niet toelaten de verlichting aan te raken;6° verwarming- en ventilatieapparaten hebben die in een apart technisch lokaal geplaatst zijn. Daarenboven, in ieder lokaal moet ervoor gezorgd worden dat brand voorkomen wordt en dat evacuatie mogelijk wordt gemaakt in geval van schade.

Art. 57.De jongere die het voorwerp uitmaakt van een afzonderingsmaatregel geniet hetzelfde stelsel als de andere jongeren geplaatst in de overheidsinstelling voor jeugdbescherming inzake voeding, hygiëne, medische verzorging en zakgeld.

Onverminderd artikel 43, ontneemt de afzonderingsmaatregel de jongere het recht niet om een briefwisseling te voeren met de buitenwereld, bezoeken te krijgen en het recht om te telefoneren, behoudens als deze rechten geschorst worden of het voorwerp uitmaken van een beperking via een met redenen omklede beslissing van de directeur, verantwoord door de behoeften inzake behouden van de orde en veiligheid.

Art. 58.De jongere die het voorwerp uitmaakt van een afzonderingsmaatregel krijgt het dagelijkse bezoek van een lid van het directieteam en van een lid van het psycho-medisch-sociale team.

Gedurende de weekeinden of de feestdagen, wordt het bezoek van een lid van het psycho-medisch-sociale team vervangen door dat van een lid van het opvoedend team.

Hij krijgt het bezoek van een lid van het opvoedend team om de twee uur tussen 8 en 22 uur.

Gedurende de afzonderingsperiode, heeft het opvoedend team individuele onderhoudssessies en opvoedende activiteiten, met inbegrip, in voorkomend geval, van begeleide individuele activiteiten binnen de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Het personeel zorgt voor een regelmatig toezicht om de veiligheid van de jongere te waarborgen.

Art. 59.Tijdens de afzonderingsmaatregel, mag de jongere niet in het bezit zijn van voorwerpen die zijn veiligheid en die van anderen in gevaar zouden kunnen brengen.

Hij krijgt een kleding die zijn fysieke veiligheid waarborgt. Deze kleding moet decent en niet-stigmatiserend zijn. Bij het naar bed gaan, krijgt de jongere een pyjama die aan dezelfde criteria voldoet.

Art. 60.De overheidsinstelling voor jeugdbescherming houdt een register van de afzonderingsmaatregels.

Elke maatregel moet het voorwerp uitmaken van een inschrijving in het register waarbij opgenomen worden : 1° de identiteit van de jongere;2° de identiteit van het directielid dat de afzonderingsmaatregel toelaat;3° de datum en het uur van het begin van de maatregel;4° een met redenen omschreven en gedetailleerde motivering van de elementen die ten grondslag liggen aan het treffen van de beslissing;5° de datum en het uur van het schriftelijk verslag gericht aan het jeugdgerecht en aan de advocaat van de jongere;6° in geval van een verlenging na 24 uur, de datum en het uur van de instemming van de plaatsingsoverheid;7° in geval van een verlenging na 3 dagen, de datum en het uur van de schriftelijke en met redenen omklede instemming van de plaatsingsoverheid;8° de datum en het uur van het einde van de maatregel;9° de bezoekuren voor de leden van het opvoedend team, de identiteit van de opvoeder en de gedane observaties en activiteiten;10° de dagelijkse bezoekuren voor het lid van het psycho-medisch-sociale team, de identiteit van dat lid en de gedane observaties;11° de bezoekuren voor het lid van het directieteam, de identiteit van dat lid en de gedane observaties. Het register van de afzonderingsmaatregels moet elk ogenblik door de ambtenaren van het bevoegde bestuur bedoeld bij artikel 80 van deze code en door de Algemene afgevaardigde voor de rechten van het kind, geraadpleegd kunnen worden.

Het register kan ook door de advocaat van de jongere geraadpleegd worden.

Elk jaar, tijdens de maand januari, zendt de directeur van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming aan het bevoegde bestuur het verslag over betreffende de afzonderingsmaatregels van het verlopen jaar. In dat verslag worden, inzonderheid, het aantal maatregels, hun duur, het aantal betrokken jongeren en de redenen die ten grondslag lagen aan de maatregels gepreciseerd.

Op aanvraag van de Minister, wordt hem afschrift van dit verslag door het bevoegde bestuur bezorgd.

TITEL XI. - Positieve en negatieve bekrachtiging van het gedrag

Art. 61.Het multidisciplinaire team van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming zorgt voor een geïndividualiseerde aanpak van positieve en negatieve gedragsuitingen van iedere geplaatste jongere, rekening houdend met zijn persoonlijkheid. Elke bekrachtiging heeft noodzakelijkerwijze een opvoedende dimensie en draagt bij tot de opvoedings- en herinschakelingfinaliteit van de plaatsing.

De positieve bekrachtiging van het gedrag wordt de voorkeur gegeven.

De overheidsinstelling voor jeugdbescherming geeft de voorrang aan een herstelgerichte bekrachtiging.

Art. 62.Het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming bevat een lijst van de gedragsuitingen die tot een negatieve bekrachtiging aanleiding kunnen geven.

Een negatieve bekrachtiging kan enkel uitgesproken worden indien, enerzijds, het gedrag verweten aan de jongere met zekerheid werd vastgesteld en, anderzijds, dat gedrag tot de gedragsuitingen die niet toegelaten worden in het reglement van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming behoort.

De maatregelen en het uitgaan om voor de herinschakeling te zorgen van de jongere (in de familie, institutioneel, op school of tijdens het beroep) kunnen noch als negatieve bekrachtiging noch als positieve bekrachtiging aangewend worden als gevolg van de beoordelingen van het gedrag van de jongere binnen de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Art. 63.Het reglement van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming neemt een volledige lijst op van de geldende positieve en negatieve bekrachtigingen.

De collective sancties zijn verboden.

Onverminderd artikel 43, ontneemt de negatieve bekrachtiging de jongere het recht niet om een briefwisseling te voeren met de buitenwereld, bezoeken te krijgen en het recht om te telefoneren, behoudens als deze rechten geschorst worden of beperkt worden via een met redenen omklede beslissing van de directeur, verantwoord door de behoeften inzake behouden van de orde en veiligheid.

Daarenboven, kan een sanctie niet bestaan in het in beslag nemen of de afschaffing van het zakgeld.

De negatieve bekrachtiging kan noch vernederend noch kwellend zijn.

Art. 64.De bekrachtigingen die een wijziging van het gewone stelsel van de tenlasteneming van de jongere voor meer dan 3 uur met zich meebrengen, kunnen enkel door een lid van de directie genomen worden, en dit zonder geen enkele delegatie.

Art. 65.Voor de bekrachtigingen die een wijziging van het gewone stelsel van de tenlasteneming van de jongere voor meer dan 24 uur met zich meebrengen, moet een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van de directeur systematisch aan de jongere afgegeven worden.

In zijn met redenen omklede beslissing vermeldt de directeur de context en de redenen die de keuze van de negatieve bekrachtiging verantwoorden.

Er wordt een afschrift van de met redenen omklede beslissing in het dossier bedoeld bij artikel 9 gehouden.

Art. 66.In elke dienst van iedere overheidsinstelling voor jeugdbescherming wordt een register gehouden met de negatieve bekrachtigingen. Worden daarin ook opgenomen alle negatieve bekrachtigingen die een wijziging inhouden van het gewone stelsel van tenlasteneming van meer dan drie uren.

In dit register wordt voor elke bekrachtiging vermeld : 1° de identiteit van de jongere;2° de datum en het uur van het begin van de sanctie;3° de identiteit van het directielid dat de toepassing van de sanctie toelaat;4° een met redenen omklede en gedetailleerde motivering betreffende de elementen die tot de maatregel hebben geleid;5° de aard, de inhoud en de duur van de sanctie;6° de datum en het uur van het einde van de sanctie. Het register bevat geen medisch gegeven dat persoonlijk is.

Het moet op elk ogenblik door de Minister of diens afgevaardigde geraadpleegd kunnen worden, alsook de ambtenaren van het bevoegde bestuur bedoeld bij artikel 80 van dit besluit.

Het register kan ook door de advocaat van de jongere geraadpleegd worden.

Elk jaar, tijdens de maand januari, zendt de directeur van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming aan het bevoegde bestuur het verslag over betreffende de afzonderingsmaatregels van het verlopen jaar. In dat verslag worden, inzonderheid, het aantal maatregels, hun duur, het aantal betrokken jongeren en de redenen die ten grondslag lagen aan de maatregels gepreciseerd.

Op aanvraag van de Minister, wordt hem afschrift van dit verslag door het bevoegde bestuur bezorgd.

TITEL XII. - Niet-toegelaten afwezigheden

Art. 67.De directie van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming bericht alle politiemacht van het betrokken ambtsgebied van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming en het jeugdgerecht, van de niet-toegelaten afwezigheid van een jongere binnen de volgende termijnen : 1° rechtstreeks als het om een niet toegelaten afwezigheid gaat in een dienst met gesloten stelsel;2° binnen de twaalf uur als het om een niet-toegelaten afwezigheid gaat in een dienst met open stelsel. De overheidsinstelling voor jeugdbescherming verwittigt tezelfdertijd de familie of leefgenoten en verzoekt ze om mee te werken.

Art. 68.§ 1. De plaats van een jongere die afwezig is zonder toelating in een opvangdienst met open stelsel wordt tijdens 24 uur behouden vanaf het ogenblik waarop het jeugdgerecht van deze afwezigheid wordt verwittigd.

De plaats van een jongere die afwezig is zonder toelating in een oriëntatiedienst met open stelsel wordt tijdens 3 dagen behouden vanaf het ogenblik waarop het jeugdgerecht van deze afwezigheid wordt verwittigd.

De plaats van een jongere die afwezig is zonder toelating in een opvoedingsdienst met open stelsel wordt behouden tijdens tien dagen vanaf het ogenblik waarop het jeugdgerecht van deze afwezigheid wordt verwittigd.

Op het eind van de termijnen bedoeld bij de vorige leden, wordt de plaats van de jongere vacant verklaard. De mogelijke herinschakeling van de jongere wordt afhankelijk gemaakt van een nieuwe beslissing van het jeugdgerecht, met inachtneming van de toelatingsprocedures beschreven door het pedagogisch project van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming. § 2. De plaats van een jongere die afwezig is zonder toelating in een dienst met gesloten stelsel wordt behouden zolang de maatregel niet gewijzigd wordt door het jeugdgerecht.

De plaats wordt niettemin vacant verklaard als de jongere steeds afwezig is zonder toelating op het einde van de plaatsingsmaatregel besloten door het jeugdgerecht.

De mogelijke herinschakeling van de afwezige jongere wordt afhankelijk gemaakt van een nieuwe beslissing van het jeugdgerecht, met inachtneming van de toelatingsprocedures beschreven door het pedagogisch project van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming. § 3. Wanneer de plaats vacant wordt verklaard, informeert de overheidsinstelling voor jeugdbescherming de directeur voor hulpverlening aan de jeugd en de rechtbank ervan.

Art. 69.De overheidsinstelling voor jeugdbescherming informeert de familie, de politiemacht en het jeugdgerecht van elke herinschakeling.

Bij elke herinschakeling, organiseert de overheidsinstelling voor jeugdbescherming een specifieke opvang door het opvoedend team van de jongere, zoals bepaald in het pedagogisch project.

Het opvoedingsprogramma kan herzien worden na zijn herinschakeling.

TITEL XIII. - Medewerking van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming met de gerechtelijke macht en alle diensten van de sector hulpverlening aan de jeugd

Art. 70.Het bevoegde bestuur stelt ter beschikking van het jeugdgerecht en van alle diensten van de sector voor hulpverlening aan de jeugd de presentatiebrochures van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, de pedagogische projecten van elke overheidsinstelling voor jeugdbescherming alsook de samenvatting van de toelatingsprocedures in alle diensten van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Art. 71.De directie van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming zendt de gegevens over met betrekking tot de binnen de overheidsinstelling voor jeugdbescherming beschikbare en ingerichte tenlastenemingen aan het bevoegde bestuur volgens door dat bestuur vastgestelde nadere regels.

Art. 72.§ 1. De directeur van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming zorgt voor de optimale medewerking met het jeugdgerecht en alle diensten van de sector hulpverlening aan de jeugd. § 2. De directeur van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming zorgt voor de correcte medewerking met de Jeugdcommissies opgericht binnen elke balie.

Inzonderheid zorgt hij voor de organisatie, gezamenlijk met de balies en/of de diensten voor de rechten van de jeugd, een juridische permanentie ten behoeve van jongeren.

TITEL XIV. - Evaluatie, deelneming en vernieuwende praktijk in de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming

Art. 73.De overheidsinstellingen voor jeugdbescherming werken voor de bestendige verbetering van de steun verleend aan de jongeren door te zorgen voor hun deelneming, deze van hun familie en leefgenoten, aan de beslissingen die ze betreffen, door het ontwikkelen van vernieuwende praktijken en door de regelmatige evaluatie van hun stelsel. HOOFDSTUK 1. - Pedagogische comités

Art. 74.Er wordt een pedagogisch comité ingesteld binnen elke overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Het heeft als opdracht : 1° het uitwerken van het pedagogisch project en het onderzoek van de voorstellen tot wijziging ervan uitgaande;2° het voorstellen van het instellen van nieuwe psycho-pedagogische praktijken met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de steun verleend aan jongeren;3° het evalueren van het inwinnen van het advies van de jongeren;4° het voorstellen van de organisatie van vergaderingen met de openbare en erkende partners met als doel het uitwisselen van beroepspraktijken en het voorstellen van de behandelde thematiek en vragen in dat kader.

Art. 75.§ 1. De pedagogische comités bestaan uit : 1° de Algemene directeur van de hulpverlening aan de jeugd of diens afgevaardigde en twee personeelsleden van niveau 1 van de Algemene directie voor hulpverlening aan de jeugd;2° een vertegenwoordiger van de Minister;3° de directeur van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming en de leden van het directieteam die bevoegd zijn voor de pedagogische follow-up;4° één of twee leden van de opvoedende en pedagogische teams van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming per dienst;5° één of twee leden van het psycho-medisch-sociale team van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming per type tenlasteneming;6° één of twee leden van het toezichtteam van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming;7° één vertegenwoordiger van elke vakvereniging die deel uitmaakt van het personeel van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming;8° twee tot vier vertegenwoordigers van de Union Francophone des Magistrats de la Jeunesse waaronder minstens één vertegenwoordiger van de jeugdrechtbanken en minstens één vertegenwoordiger van de jeugdparketten;9° één vertegenwoordiger van de sociale afdelingen van de diensten voor gerechtelijke bescherming. De leden bedoeld bij de punten 4° tot 6° en 9° worden door hun gelijken aangewezen. De leden bedoeld bij de punten 7° en 8° worden door de bevoegde overheid van de vakverenigingen en van de Union Francophone des Magistrats de la Jeunesse aangewezen.

De leden bedoeld bij de punten 4° tot 9° kunnen door een plaatsvervangend lid, aangewezen volgens dezelfde nadere regels als het werkend lid, vervangen worden. § 2. De Minister en Voorzitter van het pedagogisch comité kunnen deskundigen op de werkzaamheden van het pedagogisch comité uitnodigen.

Art. 76.De leidend ambtenaar van het bevoegd bestuur of zijn vertegenwoordiger neemt het voorzitterschap waar van de pedagogische comités.

Het bevoegde bestuur zorgt voor het secretariaat van de vergadering van het pedagogisch comité.

De Voorzitter roept het pedagogisch comité minstens één keer op de drie jaar bijeen. Wanneer minstens vier leden van het comité erom vragen via een met redenen omkleed verzoek, roept de Voorzitter het pedagogisch comité samen binnen de twee maanden van de aanvraag. HOOFDSTUK 2. - Pedagogische vergaderingen onder overheidsinstellingen voor jeugdbescherming

Art. 77.Het bevoegde bestuur organiseert ieder jaar minstens twee pedagogische of methodologische vergaderingen waarbij meerdere overheidsinstellingen voor jeugdbescherming of de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming en de andere diensten van de sector hulpverlening aan de jeugd aanwezig zijn.

Deze vergaderingen hebben tot doel het bevorderen van de uitwisseling inzake praktijken en de evaluatie van deze laatste.

De Algemene directie voor hulpverlening aan de jeugd kan de personen vermeld bij artikel 75, § 1 en deskundigen op deze vergaderingen uitnodigen. HOOFDSTUK 3. - Evaluatie van de projecten en pedagogische praktijken

Art. 78.Om de drie jaar, deelt het bevoegde bestuur een evaluatieverslag mee met erin : 1° de synthese van de debatten van de pedagogische comités;2° de synthese van de debatten van de pedagogische vergaderingen onder overheidsinstellingen voor jeugdbescherming;3° de lijst van de voorstellen tot wijziging van de pedagogische projecten;4° een mogelijk advies om te bepalen of de pedagogische projecten aan de specifieke behoeften van de jongeren beantwoorden, inzonderheid wat betreft de criteria en de duur van de tenlasteneming bepaald door de pedagogische projecten;5° een synthese van de mogelijke adviezen en opzoekingen bezorgd aan het bevoegde bestuur door deskundigen;6° een synthese van de evaluaties van de toepassing van de verordeningsbepalingen en meer specifiek die van deze code, inzonderheid verwezenlijkt door in situ inspecties;7° de synthese van interne pedagogische evaluaties van elke overheidsinstelling voor jeugdbescherming, gedaan door de directeur van elke overheidsinstelling voor jeugdbescherming waarvan de nadere regels door het bevoegde bestuur worden bepaald;8° de synthese van het luisteren naar de mening van de jongeren door de directeur van iedere overheidsinstelling voor jeugdbescherming. Er wordt een afschrift van dit verslag aan de CCAJ (Gemeenschapsraad voor jeugdbescherming) gestuurd. HOOFDSTUK 4. - Deelneming

Art. 79.Het personeel van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming bevordert de uitdrukking van de jongere, inzonderheid omtrent het verloop van zijn plaatsing.

De directeur van de overheidsinstelling voor jeugdbescherming organiseert het luisteren naar de mening van de jongeren met inachtneming van de volgende beginsels : 1° alle jongeren moeten gehoord worden;2° de jongere is niet verplicht zich uit te drukken.Hij wordt echter daartoe aangemoedigd; 3° de jongere moet zich kunnen uitdrukken over de inhoud van zijn tenlasteneming, het reglement en de werking van de instelling;4° de jongeren krijgen de waarborg dat hun verklaringen anoniem blijven.Ze worden geïnformeerd van het belang en het gebruik van hun verklaringen; 5° de nadere regels voor het luisteren naar en de analyse van de verklaringen van de jongeren moeten een gestructureerde communicatie toelaten alsook denkactiviteiten over de vragen gesteld door jongeren. TITEL XV. - Evaluatie van de inachtneming van de bepalingen van de code en het beheer van klachten

Art. 80.De ambtenaren aangewezen door het bevoegd bestuur worden belast met het nazicht van de implementering en de inachtneming van alle bepalingen van deze code in elke overheidsinstelling voor jeugdbescherming.

Deze verificatie gebeurt inzonderheid via een regelmatige aanwezigheid op het terrein.

Art. 81.Wanneer bij het bevoegd bestuur een klacht uitgaande van een jongere, zijn familie, zijn leefgenoten of een derde aanhangig wordt gemaakt, neemt het een beslissing binnen een redelijke termijn en in elk geval binnen de tien werkdagen wanneer de klacht door de jongere werd ingediend gedurende zijn plaatsing.

De algemene directie hulpverlening aan de jeugd of de persoon die ze afvaardigt kan daartoe de jongeren ontmoeten in het kader van haar onderzoek. In dat geval, zijn de bezoeken aan de jongere in de overheidsinstelling voor jeugdbescherming noch in aantal noch wat de duur betreft, beperkt.

TITEL XVI. - Slot- en opheffingsbepalingen

Art. 82.De volgende bepalingen worden opgeheven : 1° het besluit van 14 mei 2009 betreffende de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming;2° het besluit van 25 mei 1999 tot vaststelling het algemeen reglement van de groep overheidsinstellingen voor jeugdbescherming;3° het besluit van 21 maart 1997 tot regeling van de modaliteiten inzake afzondering in de openbare instellingen voor jeugdbescherming, tot regeling van het toezicht op deze modaliteiten en tot vaststelling van de normen toepasselijk op de afzonderingslokalen;4° het besluit van 10 mei 1991 tot oprichting van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, met open en gesloten regimes, van de Franse Gemeenschap;5° de artikelen 1 en 2 van het besluit van 12 juli 1996 tot bepaling van de samenstelling van de pluridisciplinaire ploeg van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming, met open en gesloten regimes, en tot bepaling van de rubrieken die het medisch-psychologisch verslag en de sociale studie over de jongeren die aan die instellingen toevertrouwd zijn, moeten omvatten.

Art. 83.Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2014 met uitzondering van artikel 12 dat in werking zal treden één jaar na de datum van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Brussel 13 maart 2014.

De Minister-president, R. DEMOTTE De Minister van Jeugd, Mevr. E. HUYTEBROECK

^