Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 01 juli 1997
gepubliceerd op 30 oktober 1997

Besluit van de Vlaamse regering tot instelling en organisatie van een tweede preventiestimulerend programma

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1997036298
pub.
30/10/1997
prom.
01/07/1997
ELI
eli/besluit/1997/07/01/1997036298/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 JULI 1997. Besluit van de Vlaamse regering tot instelling en organisatie van een tweede preventiestimulerend programma


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, inzonderheid op artikel 40, § 2, gewijzigd bij decreet van 20 april 1994;

Gelet op het voorstel van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest van 16 januari 1997;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, van Financiën en Begroting, gegeven op 13 mei 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de beperkte capaciteit inzake verwerking van afvalstoffen de spoedige inwerkingtreding van maatregelen om preventie te stimuleren noodzakelijk maakt;

Overwegende dat de resultaten van het eerste PRESTI-programma aantonen dat op korte termijn bijkomende stimulansen nodig zijn opdat de leden van de doelgroep meerdere van de voorgestelde maatregelen zouden invoeren;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemeenheden

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° preventie: het voorkomen en beperken van het ontstaan van afval- en emissiestromen, en het verminderen van de milieuschadelijkheid ervan;2° preventieve maatregelen : maatregelen die tot gevolg hebben dat er minder afval- en emissiestromen worden geproduceerd, dat de geproduceerde afval- en emissiestromen milieuvriendelijker zijn of op een meer milieuvriendelijke manier verwerkt kunnen worden;3° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu;4° KMO: kleine of middelgrote onderneming die minder dan 100 werknemers tewerkstelt;5° sector: groep van bedrijven met gelijkaardige hoofdactiviteiten;6° voorbeeldbedrijf: bedrijf uit een sector dat optreedt als bedrijf waar preventieve maatregelen zullen worden gedemonstreerd;7° federatie: bedrijfstakorganisatie of beroepsfederatie, zijnde een ledenvereniging met rechtspersoonlijkheid die bedrijven en/of bedrijfsleiders uit eenzelfde sector als leden heeft;8° adviseur: rechts- of natuurlijk persoon die vanwege van zijn deskundigheid in opdracht en voor rekening van een projectverantwoordelijke een deel van de projectactiviteiten uitvoert;9° de beheerder: de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM) die verantwoordelijk is voor het beheer van het programma;10° het secretariaat: dienst binnen de OVAM opgericht ter ondersteuning van de opdracht van de beheerder;11° NACE-indeling: indeling zoals vastgesteld door de Verordening (EEG) nr.3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap, gewijzigd door de Verordening (EEG) nr. 761/93 van de Commissie van 24 maart 1993.

Art. 2.§ 1. Er wordt een tweede preventiestimulerend programma - hierna PRESTI-2-programma te noemen - ingesteld dat tot doel heeft de verspreiding van de kennis over preventieve maatregelen aan te moedigen. Dit PRESTI-2-programma draagt daarmee bij tot de realisatie van de doelstellingen van preventie en milieuzorg, zoals opgenomen in het Vlaamse afvalstoffenbeleid. § 2. Het PRESTI-2-programma voorziet in de mogelijkheid van een tijdelijke financiële steun aan federaties die samen met minstens twee onafhankelijke bedrijven in hun sector een demonstratieproject uitwerken en dit binnen de door de Vlaamse Gemeenschap lastens het MINA-fonds beschikbaar gestelde kredieten. De demonstratieprojecten die in aanmerking komen, zijn uitgewerkt volgens de bepalingen in dit besluit. HOOFDSTUK II. - Beheer en organisatie

Art. 3.§ 1. Het PRESTI-2-programma wordt beheerd door de OVAM. § 2. De OVAM is als beheerder verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma en voor het beheer van de budgetten. § 3. De taken van de beheerder zijn: 1° aanvragen behandelen, dossiers samenstellen, adviezen opvragen en beslissingen nemen met betrekking tot de ingediende projectvoorstellen;2° overeenkomsten ondertekenen met de projectverantwoordelijken in opdracht van de minister;3° maandelijks rapporteren aan de minister over de stand van zaken van het programma;4° een 6-maandelijks en jaarlijks rapport opstellen over de werking van het programma ten behoeve van de minister;5° toezien op de goede uitvoering van de projecten;6° betalingen uitvoeren;7° de goede werking van het secretariaat mogelijk maken.

Art. 4.§ 1. Voor het Vlaamse Gewest wordt een Beoordelingscommissie opgericht. § 2. De Beoordelingscommissie zorgt voor: 1° de beoordeling van de aanvragen voor subsidiëring rekening houdend met de doelstellingen van het programma, en het uitbrengen van bindend advies hierover aan de beheerder;2° het geven van advies over fundamentele wijzigingen of de vroegtijdige stopzetting van overeenkomsten tijdens de projectduur;3° het zesmaandelijkse beoordelen van het programma; 4° de eindbeoordeling van de afzonderlijke projecten.; § 3. De Beoordelingscommissie vergadert op uitnodiging van de beheerder. § 4. De Beoordelingscommissie is samengesteld uit een voorzitter en zeven leden, aangesteld door de minister en dit voor de looptijd van het programma.

De samenstelling is als volgt: 1° een voorzitter, die een lid is van de directie van de OVAM;2° een ambtenaar van de OVAM, die tevens werkzaam dient te zijn in het secretariaat en de rol vervult van secretaris van de Beoordelingscommissie;3° een ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM);4° een ambtenaar van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (AMINAL) van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;5° een lid afgevaardigd door de MINA-raad;6° een lid afgevaardigd door het Vlaams instituut voor de bevordering van het wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de industrie (IWT);7° een lid afgevaardigd door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO); 8° een ambtenaar van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.;

Voor elk werkend lid wordt een vervanger aangesteld die optreedt bij afwezigheid van het werkend lid. § 5. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 6. De voorzitter en de leden van de Beoordelingscommissie kunnen aanspraak maken op de terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten volgens dezelfde normen als die welke gelden voor de ambtenaren van de OVAM; dit overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten en de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfskosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries. Voor de toepassing van de bepalingen wordt de voorzitter gelijkgesteld met ambtenaren van de rang A3 en worden de leden gelijkgesteld met ambtenaren van de rang A1.

Art. 5.

Art. 5.§ 1. Binnen de OVAM wordt een secretariaat opgericht. § 2. Dit secretariaat verricht het publicitaire, onderzoeks-, administratieve, coördinerende en controlerende werk dat nodig is voor het beheer van het programma. Het fungeert bovendien als secretariaat van de Beoordelingscommissie. § 3. De personeelskosten en algemene werkingskosten van het secretariaat zijn ten laste van de OVAM-begroting. HOOFDSTUK III. Ondersteunde projecten

Art. 6.Federaties die individueel of gezamenlijk een project willen indienen waarvan zij denken dat het in aanmerking komt voor subsidiëring, dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen : 1° de federatie moet rechtspersoonlijkheid hebben;2° ten minste 75 % van de leden-bedrijven met vestigingsplaats in het Vlaamse Gewest, moeten KMO's zijn;hierop kunnen afwijkingen worden toegestaan door de beheerder die hierover advies inwint bij de Beoordelingscommissie; 3° de federatie richt zich met haar activiteiten en dienstverlening op een sector waarvan de afbakening overeenstemt met de definitie van een groep binnen de NACE-indeling;hierop kunnen afwijkingen worden toegestaan door de beheerder die hierover advies inwint bij de Beoordelingscommissie.

Art. 7.§ 1. Een van de projectindieners fungeert als projectverantwoordelijke. § 2. De taken van de projectverantwoordelijke zijn: 1° de overeenkomst betreffende de subsidiëring ondertekenen;2° toezien op de goede uitvoering van het project overeenkomstig de bepalingen in de overeenkomst;3° de begeleidingscommissie zoals bepaald in artikel 16 van dit besluit samenstellen, tweemaandelijks samenroepen en voorzitten;4° na het beëindigen van het project een kostenverantwoording overleggen.

Art. 8.Voorbeeldbedrijven moeten voldoen aan de volgende criteria: 1° het bedrijf is volledig in orde met de milieuwetgeving;2° het bedrijf oefent representatieve activiteiten uit voor de KMO's in de sector;3° de exploitatiezetel waar preventieve maatregelen zullen worden gedemonstreerd, is gevestigd in het Vlaamse Gewest.

Art. 9.§ 1. Een project wordt uitgevoerd door de projectverantwoordelijke samen met minstens twee voorbeeldbedrijven, al dan niet in samenwerking met andere federaties of adviseurs. Van alle betrokken organisaties en bedrijven moet op het moment dat de aanvraag wordt ingediend,een schriftelijk en ondertekend engagement kunnen worden overgelegd. § 2. Elk project heeft tot doel de haalbaarheid en resultaten van preventieve maatregelen te demonstreren in minstens twee bedrijven in eenzelfde sector. De sector wordt afgebakend overeenkomstig de definitie van een groep binnen de NACE-indeling. Op deze sectorafbakening kunnen afwijkingen worden toegestaan door de beheerder die hierover advies inwint bij de Beoordelingscommissie.

In de overeenkomst wordt bepaald wat de precieze afbakening is van de sector van een project.

Een federatie kan maximaal één project uitvoeren in eenzelfde sector. § 3. In een project worden minstens zes verschillende preventieve maatregelen gedemonstreerd, verspreid over de voorbeeldbedrijven. De preventieve maatregelen die in aanmerking komen moeten betrekking hebben op minstens drie van de volgende actieterreinen: 1° productontwikkeling;2° wijziging van gebruikte grondstoffen;3° wijziging van gebruikte hulpstoffen;4° wijzigingen aan het proces;5° technische aanpassingen aan installaties;6° intern hergebruik van grond- of hulpstoffen;7° intern hergebruik van productuitval en/of teruggenomen producten (andere dan verpakkingen);8° maatregelen van goed beheer (good housekeeping). Per voorbeeldbedrijf moeten minstens twee maatregelen worden uitgewerkt die betrekking hebben op minstens twee actieterreinen. § 4. De preventieve maatregelen die gedemonstreerd worden, zijn ofwel nieuwe maatregelen die gedurende het project in een voorbeeldbedrijf worden ingevoerd, ofwel recentelijk geïmplementeerde maatregelen in een voorbeeldbedrijf die nog steeds als best beschikbaar kunnen worden bestempeld.

Het project mag geen betrekking hebben op activiteiten die al voorwerp waren van andere projecten gefinancierd door de overheid. Een uitzondering wordt gemaakt voor projecten waar het ecologiecriterium werd toegepast in het kader van de economische expansiesteunwetgeving met toepassing van de wet van 4 augustus 1978 tot economische oriëntering, van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie en het decreet van 15 december 1993 tot bevordering van de economische expansie in het Vlaamse Gewest. § 5. Elk project is opgedeeld in vier fasen met de volgende activiteiten.

Fase 1 omvat per voorbeeldbedrijf: 1° de inventarisatie en bijbehorende kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de afval- en emissiestromen geproduceerd voor de invoering van de preventieve maatregelen;2° de selectie van bepaalde stromen waarop de preventieve maatregelen zullen worden toegepast;3° het benoemen van de beste beschikbare technieken en beheersmaatregelen die toegepast kunnen worden op de geselecteerde afval- en emissiestromen; 4° de gemotiveerde keuze van de preventieve maatregelen, o.a. op basis van de ecologische en economische kosten en baten.

Fase 2 omvat: 1° het eventueel invoeren van de preventieve maatregelen in de voorbeeldbedrijven en/of het beschrijven van ingevoerde maatregelen en de resultaten;2° het publiceren van een rapport bedoeld voor verspreiding. Fase 3 omvat de verspreidingscampagne, bestaande uit minimaal de volgende onderdelen: 1° de organisatie van een studiedag met presentatie van de gedemonstreerde maatregelen en hun resultaten;2° een rondschrijven aan de bedrijven van de sector zoals vastgelegd overeenkomstig artikel 9, § 2, tweede lid, met bekendmaking van het project en met publiciteit over het rapport;3° de installatie van een voor ieder bedrijf toegankelijk aanspreekpunt binnen de federatie voor informatie over het project, de gedemonstreerde maatregelen en hun resultaten;4° de organisatie van een opendeur bij de voorbeeldbedrijven, eventueel strikt beperkt tot de toegang tot de gedemonstreerde maatregelen, met mondelinge toelichting van een bij het project betrokken persoon;5° het inschakelen van de Vlaamse pers voor verspreiding van informatie over de hele campagne, het rapport en de gedemonstreerde maatregelen en hun resultaten. Fase 4 omvat het opstellen van een eindrapport. § 6. Elk project resulteert in de volgende documenten: 1° een tussentijds rapport per voorbeeldbedrijf over de activiteiten genoemd in artikel 9, § 5, tweede lid, 1° en 2° van dit besluit en de resultaten;2° een tussentijds rapport per voorbeeldbedrijf over de activiteiten genoemd in artikel 9, § 5, tweede lid, 3° en 4° van dit besluit en de resultaten;3° een tussentijds rapport per voorbeeldbedrijf over de activiteiten genoemd in artikel 9, § 5, derde lid, 1° van dit besluit en de resultaten; 4° de bundeling en verwerking van alle tussentijdse rapporten tot één publicatie ten behoeve van de verspreidingscampagne zoals beschreven in artikel 9, § 5, derdevierde lid van dit besluit;. 5° een eindrapport over de weerslag en het bereik van de verspreidingscampagne en met opgave en verantwoording van de projectkosten die door de KMO worden ingebracht voor subsidiëring. § 7. De uitvoering van de verschillende onderdelen van een demonstratieproject kan maximaal 12 of 24 maanden duren naargelang het feit of er geen of wel nieuwe preventieve maatregelen worden ingevoerd in de voorbeeldbedrijven. De verschillende fasen van het project worden uitgevoerd overeenkomstig volgend tijdsschema: 1° de officiële start vindt plaats binnen 3 maanden volgend op de datum van ondertekening van de overeenkomst;2° fase 1 tot en met 4 dienen afgewerkt te worden binnen 12 of 24 maanden na de startdatum. De exacte tijdsplanning voor de verschillende fasen wordt opgenomen in de overeenkomst. Er kan slechts van de vastgelegde tijdsplanning voor de afzonderlijke fasen afgeweken worden na een grondige verantwoording door de projectverantwoordelijke. De maximale totale duur van het project (12 of 24 maanden) kan daarbij niet overschreden worden. § 8. De beheerder stelt een document samen waarin de verschillende vereisten nader worden toegelicht.

De beheerder kan, met inachtneming van het voorgaande, meer specifieke eisen stellen aan de onderdelen van het project en deze opnemen in de overeenkomst. HOOFDSTUK IV. - Aanvraag- en toekenningsprocedures

Art. 10.De beheerder organiseert periodiek en binnen de daartoe vastgelegde budgettaire mogelijkheden een oproep tot het indienen van aanvragen. De oproep vermeldt telkens de termijn van indienen en het totale budget dat maximaal per oproep kan worden toegekend, en bevat een aanvraagformulier. De oproep wordt bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Art. 11.Een aanvraag tot subsidiëring van een project wordt ingediend bij het secretariaat. De aanvraag dient te gebeuren op het daartoe door de beheerder ter beschikking gesteld formulier.

Art. 12.§ 1. Op basis van een ingediende aanvraag kan het secretariaat overleg voeren met de projectverantwoordelijke om de inhoud en de vorm van het project optimaal te laten aansluiten op de doelstellingen van het PRESTI-2-programma. Het secretariaat beschouwt de aanvraag als definitief wanneer inhoud en vorm beantwoorden aan de gestelde eisen. § 2. Het secretariaat brengt de projectverantwoordelijke door middel van een aangetekend schrijven op de hoogte van het definitieve karakter van de aanvraag. Om in aanmerking te kunnen worden genomen voor verdere behandeling dient een aanvraag definitief te zijn binnen de oproepperiode.

Art. 13.§ 1. Het secretariaat bereidt per definitieve aanvraag het dossier voor ten behoeve van de leden van de Beoordelingscommissie.

Het secretariaat bundelt alle dossiers van definitieve aanvragen die ingediend werden naar aanleiding van een oproep van de beheerder, en legt die voor aan de leden van de Beoordelingscommissie. § 2. De Beoordelingscommissie beoordeelt elke aanvraag. Een oordeel kan gunstig of ongunstig zijn. Het oordeel is o.a. gebaseerd op een waardering van de voorgestelde projectactiviteiten, de projectuitvoerders, de voorbeeldbedrijven, de kostprijs en de potentiële impact van het project.

Het advies van de Beoordelingscommissie aan de beheerder bevat een opdeling van de ingediende aanvragen in prioriteitsklassen, met vermelding van de beoordeling per individuele aanvraag en eventueel voorzien van bijkomende voorwaarden voor welbepaalde projectaanvragen.

Dit advies is bindend.

Art. 14.De beheerder keurt uit de ingediende definitieve aanvragen een aantal aanvragen goed, daarbij rekening houdend met het advies van de Beoordelingscommissie en met het beschikbare budget. Elke projectverantwoordelijke van de ingediende definitieve aanvragen wordt door middel van een aangetekend schrijven op de hoogte gebracht van de gemotiveerde beslissing van de beheerder.

Art. 15.§ 1. De projectverantwoordelijken van de goedgekeurde aanvragen worden uitgenodigd om een overeenkomst voor subsidiëring te ondertekenen met de OVAM, vertegenwoordigd door de administrateur-generaal. § 2. De datum van ondertekening van de overeenkomst door de administrateur-generaal van de OVAM geldt als datum van overeenkomst zoals vermeld in artikel 9, § 7, eerste lid, 1° van dit besluit. HOOFDSTUK V. - Bijzondere bepalingen in verband met de projectuitvoering en -resultaten

Art. 16.§ 1. Per project ziet een begeleidingscommissie toe op de goede uitvoering van het project. § 2. De projectverantwoordelijke stelt een begeleidingscommissie samen. Zij bestaat minimaal uit de afgevaardigden van de projectindieners, van de betrokken andere federaties en uitvoerders, van de voorbeeldbedrijven en van het secretariaat. De beheerder kan andere partijen toevoegen aan de samenstelling. De samenstelling wordt vastgelegd in de overeenkomst. § 3. De begeleidingscommissie spreekt zich uit over de voortgang van de uitvoering en over de vorm en inhoud van de verschillende documenten, en neemt desbetreffend de nodige beslissingen. § 4. De begeleidingscommissie vergadert minstens om de twee maanden.

Van elke vergadering van de begeleidingscommissie wordt een verslag bezorgd aan het secretariaat.

Art. 17.Op verzoek van de beheerder of op eigen initiatief, kan het secretariaat te allen tijde inzage vragen van alle stukken die verband houden met het project, in het bezit van de projectverantwoordelijke.

Deze laatste is verplicht het secretariaat deze inzage te geven.

Art. 18.In elke overeenkomst wordt de mogelijkheid vermeld dat de overeenkomst door de beheerder wordt beëindigd als blijkt dat het project op het vlak van uitvoering of inhoud niet voldoende beantwoordt aan de doelstellingen van het PRESTI-2-programma en van het project in het bijzonder. Het secretariaat kan een verzoek tot voortijdige beëindiging indienen. De beheerder beslist over het verzoek tot beëindigen van de overeenkomst nadat hij de projectverantwoordelijke gehoord heeft. Bij de beslissing wordt er rekening gehouden met het advies van de Beoordelingscommissie.

Art. 19.§ 1. Alle documenten genoemd in artikel 9, § 6, dienen ter beschikking te worden gesteld van het Vlaamse Gewest. Als het belang van de bedrijven geschaad kan worden door de openbaarheid van bepaalde gegevens, kan de projectverantwoordelijke de beheerder schriftelijk verzoeken bepaalde delen van documenten met de nodige vertrouwelijkheid te behandelen. § 2. De federaties moeten bereid zijn de door het project verkregen kennis en informatie ter beschikking te stellen van iedere geïnteresseerde. § 3. De activiteiten die binnen de verspreidingscampagne worden uitgevoerd, moeten gericht zijn op en gratis toegankelijk zijn voor ieder bedrijf uit de sector zoals afgebakend overeenkomstig artikel 9, § 2, tweede lid van dit besluit. HOOFDSTUK VI. - Subsidiëring

Art. 20.§ 1. De subsidie bedraagt 75 % van de in aanmerking genomen en te verantwoorden projectkosten. § 2. Als projectkosten komen in aanmerking: 1° directe personeelskosten van de federatie en de geselecteerde bedrijven;2° werkingskosten eigen aan de uitvoering van het project, met uitzondering van de investeringskosten verbonden aan de maatregelen die worden gedemonstreerd in de bedrijven;3° algemene werkingskosten en overheadkosten, forfaitair in rekening te brengen naar rato van 10 % van de personeelskosten en werkingskosten, exclusief adviseurskosten;4° de BTW op deze bedragen voor zover die als definitieve kosten kunnen worden beschouwd. § 3. De beheerder stelt een document op dat nauwkeurig vermeldt welke kosten in aanmerking komen en welke aanvaardingscriteria worden gehanteerd. Dit document is beschikbaar vanaf de eerste oproep voor aanvragen. § 4. Per project kan maximaal 2 000 000 frank als subsidie worden toegekend. De beheerder legt het bedrag vast bij goedkeuring van het projectvoorstel, na hierover advies te hebben gekregen van de Beoordelingscommissie. § 5. De uitbetaling gebeurt als volgt: 1° een eerste schijf na goedkeuring door de beheerder van de twee tussentijdse rapporten en de tot dan toe geleverde prestaties , voor een bedrag dat 75 % uitmaakt van de projectkosten van fase 1.Dit bedrag mag ten hoogste 30 % zijn van het maximale subsidiebedrag; 2° een tweede schijf na goedkeuring door de beheerder van de publicatie en de tot dan toe geleverde prestaties, voor een bedrag dat 75 % uitmaakt van de projectkosten van fase 2.Dit bedrag mag ten hoogste 30 % zijn van het maximale subsidiebedrag; 3° het saldo - zijnde het nog niet ingebrachte deel van het bedrag dat 75 % vormt van de projectkosten - na beëindiging van het project, en dit na het aanvaarden door de beheerder van de voorgelegde kostenverantwoording en een gunstige beoordeling door de Beoordelingscommissie van de geleverde prestaties. HOOFDSTUK VII. - Looptijd, beoordeling en verslaggeving van het programma

Art. 21.De laatste oproep die de beheerder lanceert, moet uiterlijk op 31 december 1998 afgesloten zijn.

Art. 22.§ 1. De beheerder gaat na wat de impact is van het programma op het bedrijfsleven. Voor een representatieve steekproef van projecten zal een auditcontrole inzake conformiteit, financiële aspecten en doelmatigheid doorgevoerd worden in samenspraak met de Inspectie van Financiën van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

De beheerder vermeldt de resultaten van dit onderzoek in de zesmaandelijkse rapporten aan de minister. § 2. In de zesmaandelijkse rapporten aan de minister staan ook conclusies van de beheerder in verband met de effectiviteit van het programma.

Art. 23.De minister legt jaarlijks aan de Vlaamse regering een verslag voor over de uitvoering en evaluatie van het PRESTI-2-programma en stelt eventueel de nodige beslissingen voor om dit programma aan te passen. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 24.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 25.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 1 juli 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

^