Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 06 juni 2008
gepubliceerd op 26 juni 2008

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de derogatievoorwaarden inzake de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

bron
vlaamse overheid
numac
2008035643
pub.
26/06/2008
prom.
06/06/2008
ELI
eli/besluit/2008/06/06/2008035643/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

6 JUNI 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de derogatievoorwaarden inzake de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 20;

Gelet op het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, inzonderheid op artikel 6, § 1, eerste lid, gewijzigd bij de decreten van 12 december 1990, 23 januari 1991, 7 juli 1998, 8 december 1998, 17 juli 2000, 7 mei 2004 en 22 december 2006;

Gelet op het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, inzonderheid op artikel 13, §§ 5 en 6, 24, § 5, 48, §§ 1, 2 en 3, en 60, § 2;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot het bepalen van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitvoering van artikel 8, § 5, 3°, van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, inzonderheid op artikel 5, § 1;

Gelet op de Beschikking van de Europese Commissie van 21 december 2007 tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister van begroting gegeven op 14 maart 2008;

Gelet op het advies 44.407/3 van de Raad van State, gegeven op 29 april 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° perceelsgroep : twee of meer percelen waarop eenzelfde gewas of gewascombinatie wordt geteeld en die qua bodemtype en bemestingspraktijk homogeen zijn.Worden in ieder geval niet beschouwd als een perceelsgroep met een homogene bemestingspraktijk : percelen waarop een verschillende periode voor het op of in de bodem brengen van meststoffen, als vermeld in artikel 8 van het Mestdecreet, of verschillende maximale bemestingsnormen, overeenkomstig artikel 3, § 2 en § 3, en overeenkomstig de artikelen 13, 16, 17, 18, en 86, van het Mestdecreet, van toepassing zijn. Opdat twee of meer percelen grasland tot eenzelfde perceelsgroep zouden kunnen behoren, dienen deze in elk geval : a) hetzij allemaal enkel gemaaid te worden;b) hetzij allemaal begraasd te worden met al dan niet één of meerdere sneden gemaaid;2° blijvend grasland : grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die ten minste vijf opeenvolgende jaren niet in de vruchtwisseling van het bedrijf werd opgenomen;3° derogatieperceel;perceel waarvoor derogatie is aangevraagd, overeenkomstig artikel 2; 4° de verzamelaanvraag : de verzamelaanvraag als vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het mestbeleid en van het landbouwbeleid;5° derogatiemest : dierlijke mest die tot een van de volgende types behoort : a) dierlijke mest afkomstig van runderen, uitgezonderd dierlijke mest afkomstig van mestkalveren;b) dierlijke mest afkomstig van paarden;c) dierlijke mest afkomstig van geiten of schapen;d) de dunne fractie die het resultaat is van een scheiding van varkensmest die voldoet aan de voorwaarden als vermeld in artikel 7;6° dunne fractie : het vloeibare gedeelte van de varkensmest, na fysische - mechanische scheiding;7° dikke fractie : het niet-vloeibare gedeelte van de varkensmest, na fysische - mechanische scheiding;8° een erkend laboratorium : een laboratorium dat krachtens artikel 62, § 6, van het Mestdecreet, erkend is geworden;9° derogatiegewas : een gewas of gewascombinatie die behoort tot een van de volgende types : a) grasland;b) gras-maïs, zijnde een voorteelt gras gevolgd door een hoofdteelt maïs;c) wintertarwe met vanggewas, zijnde wintertarwe gevolgd door een niet vlinderbloemig vanggewas;d) suikerbieten;e) voederbieten.10° een representatief staal : minstens 5 deelstalen die zodanig zijn genomen dat ze representatief zijn ten aanzien van de massa waaruit ze zijn genomen met het oog op een analyse van de inhoud;11° grasland : een perceel waarop als hoofdteelt grassen of andere kruidachtige voedergewassen worden geteeld. HOOFDSTUK II. - De aanvraag tot derogatie

Art. 2.§ 1. De landbouwer die voor een aantal percelen van zijn bedrijf een derogatie wenst te bekomen, dient een aanvraag tot derogatie in bij de Mestbank en ten laatste op 15 februari van het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd. De aanvraag is slechts ontvankelijk wanneer deze tijdig is geschied, de gegevens als vermeld in § 2 vermeldt en is vergezeld van een ondertekende verklaring van de aanvrager waarbij deze bevestigt op de hoogte te zijn van de verplichtingen inzake derogatie en dat hij aan de voorwaarden zal voldoen.

De verplichtingen inzake derogatie zijn : 1° het zich houden aan de voorwaarden en termijnen inzake de aanvraag tot derogatie, als vermeld in het eerste lid en in § 2;2° het vermelden van de bijkomende gegevens naar aanleiding van de verzamelaanvraag, als vermeld in § 4;3° het zich houden aan de maximale bemestingsnormen op de derogatiepercelen als vermeld in artikel 3;4° het niet opbrengen van dierlijke mest op derogatiepercelen, tenzij de dierlijke mest voor de toepassing van dit besluit als derogatiemest wordt beschouwd, als vermeld in artikel 4;5° het zich houden aan de bijzondere voorwaarden inzake grondbewerking en bemestingspraktijk die gelden op derogatiepercelen, als vermeld in artikel 5;6° het zich houden aan de bijzondere voorwaarden inzake grondbewerking en bemestingspraktijken die gelden voor alle percelen van het bedrijf, als vermeld in artikel 6;7° het op bedrijfsniveau tijdig opmaken, bijhouden een aanvullen van het bemestingsplan als vermeld in artikel 10;8° het op bedrijfsniveau opmaken van perceelsregisters en deze op vraag van de Mestbank tijdig overhandigen, als vermeld in artikel 11;9° de in artikel 12 opgelegde bodemanalyses laten uitvoeren op de derogatiepercelen, rekening houdend met de in dat artikel opgesomde technische vereisten en aantal te nemen stalen; § 2. In de aanvraag vermeldt de landbouwer het maximaal aantal ha waarvoor derogatie aangevraagd wordt, gespecificeerd per type derogatiegewas. De landbouwer kan dit maximum aantal ha per type derogatiegewas niet overschrijden bij de vermelding in de verzamelaanvraag, als vermeld in § 4, 1°. § 3. Derogatie kan slechts worden verleend voor percelen waarop derogatiegewassen worden geteeld. De Mestbank zendt de landbouwers ten laatste op 15 maart een overzicht per exploitatie van al de tot de exploitatie behorende landbouwgronden, met voor elk van de percelen landbouwgrond de vermelding of er op basis van de op dat moment gekende gegevens, voor het betrokken perceel het voorgaande kalenderjaar derogatie werd verleend. In geval op grond van controles, andere dan de administratieve controle van de ingediende aanvraag, vermeld in § 2, en de ingediende verzamelaanvraag, blijkt dat de derogatievoorwaarden niet voldaan zijn, wordt de derogatie voor de betrokken percelen alsnog geweigerd, overeenkomstig de bepalingen van artikel 14. § 4. De landbouwer die een aanvraag, als vermeld in § 1, heeft ingediend, vermeldt tevens bij de verzamelaanvraag de volgende gegevens : 1° de percelen waarvoor derogatie wordt aangevraagd;2° alle percelen blijvend grasland van het bedrijf die in het jaar van de aanvraag zijn of zullen worden gescheurd. Er kan geen derogatie worden aangevraagd voor volgende percelen : 1° percelen waarvoor een bemestingsverbod geldt, overeenkomstig artikel 15ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd, en voor zover er geen ontheffing van dit verbod is;2° percelen die gelegen zijn in de beschermingszone type I van de waterwingebieden, als vermeld in artikel 16 van het Mestdecreet;3° percelen die gelegen zijn in de fosfaatverzadigde gebieden, afgebakend overeenkomstig artikel 17, § 2, van het Mestdecreet, tenzij op het betrokken perceel de bepalingen van artikel 17, § 1, van het Mestdecreet, niet gelden, overeenkomstig artikel 17, § 5 en § 6, van het Mestdecreet. De derogatie kan enkel toegekend worden voor de percelen waarvoor derogatie wordt aangevraagd, als vermeld in het eerste lid, 1°. Per type derogatiegewas gaat de Mestbank na of de oppervlakte van de percelen, als vermeld in het eerste lid, 1°, het maximaal aantal ha waarvoor derogatie aangevraagd is, als vermeld in § 2, overschrijdt.

In geval van overschrijding, beperkt de Mestbank, voor het betreffende type derogatiegewas, de derogatie tot het aantal percelen waarvan de totale oppervlakte gelijk is of lager is dan het maximaal aantal ha waarvoor derogatie aangevraagd is, als vermeld in § 2. HOOFDSTUK III. - Voorwaarden ten aanzien van de percelen Afdeling I. - Bemesting

Art. 3.§ 1. Op derogatiepercelen gelden, in afwijking van artikel 13, § 1 en § 2, van het Mestdecreet, afwijkende maximale bemestingsnormen. § 2. De volgende hoeveelheden nutriënten, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5, kg Totale N, kg N uit derogatiemest, kg N uit andere meststoffen en kg N uit kunstmest mogen maximaal, rekening houdend met de gewasbehoefte, de bodemvoorraad en de mineralisatie, per jaar en per hectare landbouwgrond waarvoor derogatie werd bekomen, opgebracht worden, met inbegrip van de uitscheiding door dieren bij beweiding : Voor het kalenderjaar 2007 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor het kalenderjaar 2008 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de kalenderjaren 2009 en 2010 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3. In afwijking van § 2 en in afwijking van artikel 13, § 2 van het Mestdecreet, mag voor de volgende gewasgroepen op zandgronden waarvoor een derogatie werd bekomen, maximaal de volgende hoeveelheid Totale stikstof, uitgedrukt in kg N, rekening houdend met de gewasbehoefte, de bodemvoorraad en de mineralisatie, per jaar en per hectare landbouwgrond waarvoor derogatie werd bekomen, opgebracht worden, met inbegrip van de uitscheiding door dieren bij beweiding : 1° wintertarwe met vanggewas : 260 kg N;2° gras - maïs : 260 kg N.3° voederbieten : 260 kg N.

Art. 4.Op derogatiepercelen mag enkel dierlijke mest die ook derogatiemest is, worden opgebracht. Afdeling II. - Grondbewerking en bemestingspraktijk

Art. 5.De landbouwer dient op zijn derogatiepercelen de volgende bijzondere maatregelen in acht te nemen : 1° bij het inzaaien of doorzaaien mag de landbouwer geen zaadmengsel gebruiken dat zaden van leguminosen of van andere planten die stikstof opnemen uit de lucht, bevat;2° alle bemesting met derogatiemest, behalve deze door uitscheiding door dieren bij beweiding, dient voor minstens 2/3 te worden uitgevoerd voor 15 mei van het jaar van de derogatie;3° indien op het betreffende perceel een derogatiegewas, van het type gras-maïs, als vermeld in artikel 1, 9°, b) wordt geteeld, dient het gras : a) ingezaaid te zijn ten laatste op 30 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd;b) gemaaid en afgevoerd te zijn in het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd;4° indien op het betreffende perceel een derogatiegewas, van het type wintertarwe met vanggewas, als vermeld in artikel 1, 9°, c) wordt geteeld, dient het niet vlinderbloemig vanggewas : a) ingezaaid te zijn onmiddellijk na de oogst van de wintertarwe en ten laatste op 10 september van het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd;b) niet omgeploegd of ingewerkt te worden vóór 15 februari van het jaar volgend op het jaar waarin derogatie is aangevraagd;

Art. 6.De landbouwer dient, ten aanzien van alle percelen van het bedrijf, de volgende bijzondere maatregelen in acht te nemen : 1° indien grasland wordt gescheurd, dient dit te gebeuren in de periode van 15 februari tot en met 31 mei;2° tijdens het kalenderjaar waarin blijvend grasland werd gescheurd, mogen op deze percelen geen meststoffen worden opgebracht, uitgezonderd het opbrengen van dierlijke mest door uitscheiding door dieren bij beweiding;3° gescheurd grasland dient uiterlijk op 31 mei te zijn ingezaaid met een gewas dat geen gewas is met lage stikstofbehoefte of geen leguminosen;4° in de periode van 1 september tot en met 15 februari mag geen dierlijke mest opgebracht worden op percelen waarop een grasteelt zal worden gezaaid, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing. HOOFDSTUK IV. - Voorwaarden ten aanzien van de gebruikte meststoffen Afdeling I. - De bewerking van varkensmest

Art. 7.§ 1. De dunne fractie wordt slechts aanzien als derogatiemest indien hiervoor een door de Mestbank afgeleverd dunne-fractie-attest is bekomen. § 2. Opdat voor de dunne fractie door de Mestbank een dunne-fractie-attest kan worden afgeleverd, dient aan de volgende voorwaarden tegelijk te zijn voldaan : 1° de dunne fractie bevat niet meer dan 20 % van de zwevende deeltjes van de varkensmest voor scheiding;hieraan is voldaan als uit de massabalans blijkt dat minder dan 40 percent van de droge stof uit de ruwe mest achterblijft in de dunne fractie. 2° de dunne fractie bevat niet meer dan 65 % van de N van de varkensmest voor scheiding;3° de dunne fractie bevat niet meer dan 30 % van de P2O5 van de varkensmest voor scheiding;4° de dunne fractie bevat een minimale hoeveelheid N van 3 kg per m3;5° de dunne fractie bevat een verhouding N/P2O5 van minimum 3,3;6° de dunne fractie mag na scheiding niet zijn vermengd met dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest;7° de dunne fractie mag geen enkele verdere behandeling hebben ondergaan na het scheidingsproces;8° de dunne fractie is het resultaat van een scheiding door een mestscheider waarvoor een attest van het type « efficiëntieattest » werd bekomen, als vermeld in artikel 8;9° de overeenkomstige dikke fractie dient verwerkt te worden in een verwerkingseenheid.Het gerecycleerde product mag in het Vlaamse Gewest niet op of in landbouwgrond worden gebracht, met uitzondering van parken, plantsoenen en particuliere tuinen; 10° de dunne fractie is het resultaat van een scheiding door een mestscheider waar de maatregelen, als vermeld in artikel 5.28.3.4.1 van Titel II van het Vlarem worden toegepast. Afdeling II. - Het attest van het type « efficiëntieattest »

Art. 8.§ 1. De verantwoordelijke van een mestscheider, die meent dat de door zijn mestscheider geproduceerde dunne fractie voldoet aan de voorwaarden, als vermeld in artikel 7, § 2, 1° tot en met 5°, kan voor de betrokken mestscheider een efficiëntieattest aanvragen bij de Mestbank. § 2. Voorafgaand aan de aanvraag dient de mestscheider te worden getest op de voorwaarden als vermeld in artikel 7, § 2, 1° tot en met 5°. Hiertoe dient een massa van minstens 10 ton varkensmest door de mestscheider, die het voorwerp is van het efficiëntieattest, te worden gescheiden.

Analyse van één representatief staal dient te worden gemaakt door een erkend laboratorium betreffende het gehalte aan P2O5, N en droge stof van telkens : 1° de varkensmest voor scheiding;2° de dunne fractie;3° de dikke fractie. § 3. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij de Mestbank en vermeldt minstens de volgende gegevens : 1° het type mestscheider waarvoor het efficiëntieattest wordt aangevraagd;2° indien het een mobiele mestscheider betreft, de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van de betreffende mobiele scheider;3° het mestscheidingsprocedé dat de betrokken mestscheider toepast en de bijhorende technische specificaties van dit mestscheidingsprocedé; 4° de verbintenis dat bij het gebruik van de mestscheider de maatregelen worden genomen voorzien door artikel 5.28.3.4.1 van Titel II van het Vlarem.

De aanvraag dient te zijn vergezeld van een afschrift van de resultaten van de analyse van het representatieve staal als vermeld in § 2. § 4. De Mestbank beslist over de toekenning van een efficiëntieattest binnen de maand na ontvangst van de aanvraag en vermeldt in haar beslissing de eindtermijn van het attest.

De Mestbank houdt een lijst bij van de attesten die ze heeft verleend.

De lijst van verleende attesten is openbaar en wordt periodiek bijgewerkt. § 5. Het efficiëntieattest is geldig voor 12 maanden, te rekenen vanaf de toekenning van het efficiëntieattest als vermeld in § 4. § 6. De verantwoordelijke van een vaste mestscheider dient voor het scheiden van varkensmest een balans op jaarbasis op te maken waarin hij volgende gegevens vermeldt : 1° de hoeveelheid varkensmest die in het afgelopen jaar gescheiden is geworden, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5;2° de hoeveelheid dikke fractie die in het afgelopen jaar het resultaat was van een scheiding, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dikke fractie;3° de hoeveelheid dunne fractie die in het afgelopen jaar het resultaat was van een scheiding, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dunne fractie. De landbouwer die op zijn bedrijf in een bepaald kalenderjaar varkensmest laat scheiden door een mobiele scheider, dient een balans op jaarbasis op te maken waarin hij volgende gegevens vermeldt : 1° de hoeveelheid varkensmest die op het bedrijf in het afgelopen jaar door een mobiele scheider gescheiden is geworden, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5 ;2° de hoeveelheid dikke fractie die het resultaat was van een scheiding uitgevoerd op het bedrijf in het afgelopen jaar door een mobiele scheider, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dikke fractie;3° de hoeveelheid dunne fractie die het resultaat was van een scheiding uitgevoerd op het bedrijf in het afgelopen jaar door een mobiele scheider, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dunne fractie. De verantwoordelijke van de mestscheider, als vermeld in het eerste lid, of de landbouwer, als vermeld in het tweede lid, voegt deze balans bij zijn aangifte, als vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet. Afdeling III. - Het attest van het type « dunne-fractie-attest »

Art. 9.§ 1. Eenieder die over dunne fractie beschikt afkomstig van een mestscheider die over een efficiëntieattest beschikt, als vermeld in artikel 8, kan bij de Mestbank een dunne-fractie-attest aanvragen.

De aanvraag voor een dunne-fractie-attest wordt schriftelijk ingediend bij de Mestbank en vermeldt minstens volgende gegevens : 1° het aantal m3 dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd;2° de resultaten van een analyse, uitgevoerd door een erkend laboratorium, waaruit blijkt dat de dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd, voldoet aan de voorwaarden als vermeld in artikel 7, § 2, 4° en 5°;3° een beschrijving van de wijze waarop de dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd, opgeslagen is, alsmede de exacte locatie ervan binnen het bedrijf en de opslagcapaciteit van de opslag waarin de betreffende dunne fractie is opgeslagen. De analyse, als vermeld in 2°, mag maximaal één maand oud zijn. Nadat de analyse, als vermeld in 2°, uitgevoerd is mag er niets meer aan de dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd, worden toegevoegd. § 2. De Mestbank beslist over de toekenning van een dunne-fractie-attest binnen 14 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag. § 3. Het dunne-fractie-attest is geldig voor 6 maanden, te rekenen vanaf de toekenning van het dunne-fractie-attest als vermeld in § 2. § 4. De aanbieder van dunne fractie dient bij elk transport van dunne fractie waarvoor hij over een geldig dunne-fractie-attest beschikt, aan de mestvoerder een kopie van dit dunne-fractie-attest mee te geven. In voorkomend geval wordt op deze kopie het nummer vermeld van het document dat voor het vervoer van deze meststoffen, overeenkomstig de artikelen 47 tot en met 60 van het Mestdecreet, is opgemaakt. Deze kopie dient tijdens het transport aanwezig te zijn en dient aan de afnemer van de dunne fractie overhandigd te worden. HOOFDSTUK V. - Voorwaarden ten aanzien van de landbouwer Afdeling I. - Het bemestingsplan

Art. 10.§ 1. De landbouwer die derogatie heeft aangevraagd dient voor alle percelen of perceelsgroepen behorende tot het bedrijf een bemestingsplan op te stellen voor het kalenderjaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd. § 2. Het bemestingsplan van een kalenderjaar moet ten laatste op 15 februari van dat kalenderjaar ter nazicht kunnen worden voorgelegd. § 3. Het bemestingsplan dient te worden bijgehouden en aangevuld op het bedrijf. § 4. De landbouwer mag alle nuttige documenten en bescheiden aanwenden om het bemestingsplan te onderbouwen. § 5. Het bemestingsplan bevat ten minste : 1° per diercategorie, als vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet : a) de te verwachten gemiddelde veebezetting in het lopende kalenderjaar;b) het staltype waarin de betrokken dieren zullen worden gehouden, als vermeld in artikel 11, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;c) de te verwachten netto-productie aan dierlijke mest, berekend op basis van de gegevens, als vermeld in a) en b), en uitgedrukt in kg N en in kg P2O5 ;2° per mestsoort die op het betrokken bedrijf in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden : d) de opslagcapaciteit;e) de hoeveelheid die op het betrokken bedrijf in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden, uitgedrukt in kg N, in kg P2O5 en in ton of in m3;3° voor elk perceel of perceelsgroep, behorende tot het bedrijf : a) een schets van de ligging van het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep;b) een opgave van de oppervlakte, de voorteelt, de hoofdteelt en de nateelt van het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep;c) de vermelding of voor het betrokken perceel of voor de betrokken perceelsgroep een derogatie is aangevraagd;d) de te verwachten bemestingsbehoefte van de gewassen, uitgedrukt in kg N en kg P2O5 ;e) de dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest, die de landbouwer op het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep plant op te brengen, gespecificeerd naar mestsoort en uitgedrukt in kg P2O5, in kg N, en in ton of m3;f) de dierlijke mest die de landbouwer op het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep plant op te brengen, door uitscheiding door dieren bij beweiding, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5 ;4° de hoeveelheid dierlijke mest die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant aan te voeren of af te voeren, berekend op basis van de gegevens, als vermeld in 1°, 2° en 3°, gespecificeerd naar mestsoort en uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton of m3;5° de hoeveelheid andere meststoffen en kunstmest die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant te gebruiken, berekend op basis van de gegevens, als vermeld in 1°, 2° en 3°, gespecificeerd naar mestsoort en uitgedrukt in kg P2O5 , in kg N en in ton of m3.6° de dunne-fractie-attesten als vermeld in artikel 7. § 6. De landbouwer dient bij elke wijziging van zijn bedrijfsvoering te overwegen of het plan dient gewijzigd te worden of aangevuld met nieuwe stukken. Elke wijziging in het plan dient te worden uitgevoerd binnen de 7 kalenderdagen na de wijziging van de geplande bedrijfsvoering zodanig dat het plan op permanente wijze een waarheidsgetrouw beeld geeft van de bedrijfsvoering inzake bemesting. Afdeling II. - Bemestingsregisters

Art. 11.De landbouwer die derogatie heeft aangevraagd, dient voor elke perceelsgroep landbouwgrond behorende tot zijn bedrijf een bemestingsregister, als vermeld in artikel 24, § 5 van het Mestdecreet, op te maken. Dit perceelsregister dient op aanvraag aan de Mestbank overgemaakt te worden binnen de 30 kalenderdagen volgend op de aanvraag. Afdeling III. - Bodemanalyse

Art. 12.§ 1. Van de derogatiepercelen moeten de landbouwers ten minste om de vier jaar per perceel of perceelsgroep stikstof- en fosforanalyses laten uitvoeren conform de bepalingen van de §§ 2 en 3 van dit artikel. Er wordt minstens één analyse per 5 hectare landbouwgrond vereist. § 2. Per 5 ha landbouwgrond is ten minste om de vier jaar en ten hoogste 4 jaar voorafgaand aan 1 januari van het kalenderjaar waarin de derogatie wordt toegepast het fosfaatgehalte van de bodem gekend op basis van het ammoniumlactaatextract van de bodem bij staalname tot 23 cm voor akkerland en tot 6 cm voor meerjarig grasland. Het fosfaatgehalte wordt uitgedrukt in mg P/100 g luchtdroge grond. § 3. In het jaar waarin de derogatie wordt aangevraagd is tevens het gehalte aan minerale stikstof (nitraatstikstof en ammoniakale stikstof) gekend tot 90 cm diepte per bodemlaag van 30 cm. De gehalten worden uitgedrukt in kg NO3-N/ha en in kg NH4-N/ha. Tevens wordt op de bovenste bodemlaag van 30 cm het gehalte aan organische koolstof bepaald en uitgedrukt in % C. De bodemstalen kunnen genomen worden in de periode van 1 januari tot en met 15 juni. Jaarlijks wordt per 20 ha minstens 1 staal genomen. § 4. De staalname en analyse, zoals bepaald in de §§ 2 en 3 dienen te worden uitgevoerd door een erkend laboratorium. Afdeling IV. - De uitscheidingscijfers voor melkvee

Art. 13.Voor landbouwers die voor een bepaald kalenderjaar een derogatie hebben verkregen, geldt de afwijking, als vermeld in artikel 27, § 2, van het Mestdecreet niet. HOOFDSTUK VI. - Gevallen van weigering derogatie

Art. 14.§ 1. Landbouwers die voor een bepaald kalenderjaar een derogatie hebben aangevraagd, overeenkomstig artikel 2, doch die niet voldoen aan de voorwaarden, als vermeld in artikel 2, § 3, artikel 2, § 4, eerste lid, 2° en in de artikelen 3, 4, 5, 2°, 6, 10, 11 en 12, verliezen het recht op derogatie voor dat bepaald kalenderjaar, voor alle percelen waarvoor de betrokken landbouwer derogatie heeft aangevraagd.

In afwijking van het eerste lid, wordt in geval niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5, 1°, 3° en 4°, het verlies van derogatie beperkt tot die percelen waarvoor een derogatie is aangevraagd en waarop eenzelfde type derogatiegewas, als vermeld in artikel 1, 9°, geteeld wordt als het perceel of de percelen waarop niet voldaan is aan de voornoemde voorwaarden.

De Mestbank brengt de betrokken landbouwer bij aangetekend schrijven op de hoogte van het verlies van het recht op derogatie voor het betreffende kalenderjaar of de betreffende kalenderjaren. § 2. Wanneer uit de resultaten van de bemonstering van een perceel landbouwgrond uitgevoerd in een bepaald kalenderjaar door een erkend laboratorium in de periode van 1 oktober tot en met 15 november, blijkt dat de nitraatresiduwaarde van 90 kg stikstof per hectare of de door de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 14, § 1, van het Mestdecreet, vastgestelde waarde, op een bepaald perceel overschreden is, komt het betreffende perceel het volgende kalenderjaar niet in aanmerking voor derogatie. § 3. De verantwoordelijke van een mestscheider, die bij zijn aangifte geen aparte balans voegt die betrekking heeft op het scheiden van varkensmest, als vermeld in artikel 8, § 6, kan zolang hij bij de Mestbank geen balans heeft ingediend en minstens gedurende twaalf maanden na afloop van de termijn waarvoor hij een efficiëntieattest heeft bekomen, als vermeld in artikel 8, geen nieuw efficiëntieattest bekomen.

De landbouwer, die bij zijn aangifte geen aparte balans voegt die betrekking heeft op het scheiden van varkensmest, als vermeld in artikel 8, § 6, kan zolang hij bij de Mestbank geen balans heeft ingediend en minstens gedurende twaalf maanden na afloop van de termijn van het efficiëntieattest, als vermeld in artikel 8, dat betrekking heeft op de mobiele scheider die op zijn bedrijf varkensmest heeft gescheiden, geen dunne-fractie-attest bekomen. HOOFDSTUK VII. - Beroepsprocedures

Art. 15.De landbouwer of de verantwoordelijke van een mestscheider kan, tegen elke beslissing aangaande derogatie, bezwaar indienen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu.

Het bezwaar, als vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk indien dit bij aangetekende zending gebeurt, binnen 30 kalenderdagen na verzending van de betrokken beslissing.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, stelt de indiener van het bezwaar bij aangetekende zending in kennis van zijn beslissing binnen 90 kalenderdagen na ontvangst van het bezwaar. HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingsbepalingen betreffende het vervoer van meststoffen

Art. 16.In artikel 5, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot het bepalen van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitvoering van artikel 8, § 5, 3°, van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2°, b), punt 6° en punt 7° worden opgeheven;2° in punt 4° worden de woorden «, wanneer de mestvoerder bij de Mestbank niet bekend is als de exploitant van de betrokken exploitatie, noch als de uitbater van het betrokken verzamelpunt, bewerkings- of verwerkingseenheid » geschrapt;3° punt 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° in het geval van een transport van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een verzamelpunt, een bewerkingseenheid, een verwerkingseenheid of een uitbating waar andere meststoffen geproduceerd worden, naar landbouwgronden behorende tot een exploitatie : enkel transporten naar landbouwgronden, gelegen in hetzij de gemeente waar de laadplaats gelegen is, hetzij gemeenten die grenzen aan de gemeente waar de laadplaats gelegen is, en dit op voorwaarde dat de laadplaats en de losplaats in het Vlaamse Gewest gelegen zijn.»

Art. 17.In artikel 5, § 2, van hetzelfde besluit, wordt een punt 3° toegevoegd dat luidt als volgt : « 3° in het geval van een transport van dierlijke mest vanuit een exploitatie naar landbouwgronden behorende tot een andere exploitatie, wanneer de mestvoerder bij de Mestbank minstens bekend is als de exploitant van een van de twee betrokken exploitaties : alle transporten over de weg die aan de volgende drie voorwaarden voldoen : a) goedgekeurd zijn in het kader van verordening nr.1774/2002, of indien vereist door het land van bestemming de verordening nr. 1013/2006; b) de laadplaats is in het Vlaamse Gewest gelegen;c) de losplaats is gelegen in een gemeente die grenst aan het Vlaamse Gewest of op maximaal 75 km afstand van de laadplaats.»

Art. 18.In artikel 22, § 1, van hetzelfde besluit, wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd wordt, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N. Voor derogatiemest dient de hoeveelheid uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N te worden bepaald op basis van een analyse als vermeld in artikel 22, § 4, zesde lid; »

Art. 19.In artikel 22, § 4, van hetzelfde besluit, wordt een zesde lid toegevoegd dat luidt als volgt : « Voor het bepalen van de reëel vervoerde hoeveelheid derogatiemest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, als vermeld in het tweede lid, 2°, dient gebruik gemaakt te worden van een analyse, uitgevoerd door een krachtens artikel 62, § 6, van het Mestdecreet erkend laboratorium, die maximaal 1 jaar oud is. De analyse dient minimaal 5 kalenderjaren te worden bewaard door de aanbieder van de meststoffen. De afnemer van de meststoffen kan tot een periode van 12 maand na het transport een kosteloos afschrift van de analyse vragen bij de aanbieder, dewelke deze dient over te maken aan de afnemer binnen de 30 kalenderdagen na ontvangst van de vraag. De aanbieder van de meststoffen dient een afschrift van deze analyse over te maken aan de Mestbank. Het overmaken van dit afschrift gebeurt ten laatste samen met de aangifte, als vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet, die moet ingediend worden in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het staal werd genomen dat betrekking heeft op de analyse. »

Art. 20.Aan artikel 38, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit worden een punt 7° en een punt 8° toegevoegd, die luiden als volgt : « 7° het aantal vrachten dat men gaat uitvoeren; 8° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd wordt, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N.Voor derogatiemest dient de hoeveelheid uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N te worden bepaald op basis van een analyse als vermeld in artikel 38, § 5, eerste lid. »

Art. 21.Aan artikel 38, § 5, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de volgende zinnen toegevoegd : « Voor het bepalen van de reëel vervoerde hoeveelheid derogatiemest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, als vermeld in het eerste lid, dient gebruik gemaakt te worden van een analyse, uitgevoerd door een krachtens artikel 62, § 6, van het Mestdecreet erkend laboratorium, die maximaal 1 jaar oud is. De analyse dient minimaal 5 kalenderjaren te worden bewaard door de aanbieder van de meststoffen. De afnemer van de meststoffen kan tot een periode van 12 maand na het transport een kosteloos afschrift van de analyse vragen bij de aanbieder, dewelke deze dient over te maken aan de afnemer binnen de 30 kalenderdagen na ontvangst van de vraag. De aanbieder van de meststoffen dient een afschrift van deze analyse over te maken aan de Mestbank. Het overmaken van dit afschrift gebeurt ten laatste samen met de aangifte, als vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet, die moet ingediend worden in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het staal werd genomen dat betrekking heeft op de analyse. » HOOFDSTUK IX. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 22.In afwijking van artikel 2, gebeurt de aanvraag voor derogatie die betrekking heeft op het kalenderjaar 2007, enkel door de vermelding op de verzamelaanvraag van de percelen waarvoor derogatie wordt aangevraagd.

In afwijking van de tijdsbepaling als vermeld in artikel 2, geldt voor het kalenderjaar 2008 dat de landbouwer die voor een aantal percelen van zijn bedrijf een derogatie wenst te bekomen, de aanvraag tot derogatie bij de Mestbank moet indienen ten laatste op 15 maart van het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd.

Art. 23.In afwijking van de artikelen 7 § 2, 6° en 9 § 1, 3e lid is het in de kalenderjaren 2007 en 2008 toegelaten de dunne fractie van derogatiemest varkensmest op te slaan samen met derogatiemest van runderen.

Art. 24.Voor transporten die plaatsvinden voor de negentigste dag na publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, dient de aanbieder als vermeld in artikel 22, § 4, zesde lid en in artikel 38, § 5, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot het bepalen van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitvoering van artikel 8, § 5, 3°, van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, ten laatste een maand na de datum van het transport, te beschikken over een analyse, uitgevoerd door een krachtens artikel 62, § 6, van het Mestdecreet erkend laboratorium, die maximaal 1 jaar oud is. De analyse dient minimaal 5 kalenderjaren te worden bewaard door de betreffende aanbieder.

Art. 25.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007, uitgezonderd : 1° de artikelen 16, 17, 18, 19, 20 en 21 die in werking treden 90 dagen na publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad ;2° artikel 24 dat in werking treedt 30 dagen na publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad. Dit besluit houdt op van kracht te zijn op 31 december 2010.

Art. 26.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 6 juni 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister voor Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Mevr. H. CREVITS

^