Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 12 januari 1999
gepubliceerd op 11 maart 1999

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1985 houdende reglementering en vergunning voor het gebruik van grondwater en de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035041
pub.
11/03/1999
prom.
12/01/1999
ELI
eli/besluit/1999/01/12/1999035041/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 JANUARI 1999. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1985 houdende reglementering en vergunning voor het gebruik van grondwater en de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake grondwaterbeheer, gewijzigd bij de decreten van 12 december 1990 en 20 december 1996;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de decreten van 7 februari 1990, 12 december 1990, 21 december 1990, 22 december 1993, 21 december 1994 en 8 juli 1996;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1985 houdende reglementering en vergunning voor het gebruik van grondwater en de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995 en 26 juni 1996;

Overwegende dat de richtlijn van de Raad van de Europese Unie 96/59/EG van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's) voor 16 maart 1998 omgezet moet worden; dat deze omzetting reeds plaatsvond met het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en beheer (VLAREA) en met het besluit van de Vlaamse regering van 24 maart 1998 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne; dat het evenwel wenselijk is de in deze richtlijn geviseerde apparaten en handelingen expliciet op te nemen op de indelingslijst;

Overwegende dat de richtlijn van de Raad van de Europese Unie 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging op 20 oktober 1996 in werking is getreden en voor 20 oktober 1999 volledig omgezet moet worden; dat deze omzetting voor een deel plaatsvond met het besluit van de Vlaamse regering van 24 maart 1998 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne; dat dit besluit de verdere omzetting regelt voor de aspecten betreft van titel I van het VLAREM;

Overwegende dat de richtlijn van de Raad van de Europese Unie 96/82/EG van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken op 3 februari 1997 in werking is getreden en voor 3 februari 1999 volledig omgezet moet worden; dat dit besluit de omzetting regelt voor de aspecten die op basis van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning in titel I van het VLAREM kunnen worden geregeld;

Overwegende dat de richtlijn van de Raad van de Europese Unie 97/11/EG van 3 maart 1997 tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten op 3 april 1997 in werking is getreden en voor 14 maart 1999 volledig omgezet moet worden; dat het wenselijk is de indelingslijst zodanig aan te passen dat de inrichtingen die door de richtlijn aan MER onderworpen worden op de indelingslijst voorkomen;

Overwegende dat artikel 9 van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake grondwaterbeheer bepaalt dat de Vlaamse regering grondwaterwinningen aan een vergunning of melding kan onderwerpen; dat het hier niet gaat om een verplichting; dat om reden van vereenvoudiging en integrale benadering het wenselijk is bedoelde grondwaterwinningen aan een vergunning of melding te onderwerpen met toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;

Overwegende dat de Parcom-aanbeveling 93/2 betreffende de lozing van kwik afkomstig van de tandheelkunde de installatie voorschrijft van apparatuur om amalgaamdeeltjes van het water te scheiden; dat het daarom wenselijk is deze installatie expliciet in de indelingslijst op te nemen tevens mede in het licht van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 84/156/EEG van 8 maart 1984 betreffende de grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van andere sectoren dan de elektrolyse van alkalichloriden;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat titel I van het VLAREM dringend dient aangepast ter omzetting of mogelijke omzetting van inzonderheid de volgende Richtlijnen van de Raad van Europese Unie : 96/61/EG van 24 september 1996, 96/82/EG van 9 december 1996 en 97/11/EG van 3 maart 1997;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 15 december 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 juni 1998;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan titel I van het VLAREM

Artikel 1.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 16°, opgeheven door het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « 16° « GPBV-installatie » : een inrichting die in de vierde kolom van de indelingslijst is aangeduid met de letter X en die als dusdanig onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het VLAREM inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24 september 1996 en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen, vermeld in de tweede kolom, alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;»; 2° 17°, opgeheven door het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « 17° « vergunning » : het gedeelte van (een) schriftelijk(e) besluit(en) of het besluit (die besluiten) in zijn (hun) geheel waarbij machtiging wordt verleend om een inrichting te exploiteren onder bepaalde voorwaarden die moeten garanderen dat de inrichting voldoet aan de eisen van dit reglement alsook van titel II van het VLAREM en waarbij een vergunning betrekking kan hebben op een of meer inrichtingen die zich op dezelfde locatie bevinden en die door dezelfde exploitant worden geëxploiteerd;»; 3° 18°, opgeheven door het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « 18° « belangrijke wijziging van een inrichting » : een aanzienlijke verandering als gedefinieerd in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM; »; 4° 19°, opgeheven door het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « 19° « gevaarlijke stoffen » : stoffen, mengsels of preparaten, genoemd in bijlage 6, deel 1, gevoegd bij dit besluit of beantwoordend aan de criteria in bijlage 6, deel 2, gevoegd bij dit besluit en aanwezig als grondstof, product, bijproduct, residu of tussenproduct, met inbegrip van die stoffen waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat ze bij een ongeval ontstaan;»; 5° 20°, opgeheven door het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « 20° « gevaar » : de intrinsieke eigenschap van een gevaarlijke stof of van een fysische situatie die potentieel tot schade voor de gezondheid van de mens en/of het milieu kan leiden;»; 6° 21°, opgeheven door het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « 21° « risico » : de waarschijnlijkheid dat een bepaald effect zich binnen een bepaalde periode of onder bepaalde omstandigheden voordoet. »; 7° 22°, opgeheven door het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « 22° « Verdrag van Espoo » : Verdrag inzake milieu-effectenrapportage in grensoverschrijdend verband en van de aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII ondertekend in Espoo op 25 februari 1991;»; 8° 24° wordt vervangen door wat volgt : « 24° « zwaar ongeval » : een gebeurtenis zoals een zware emissie, brand of explosie als gevolg van onbeheerste ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor onmiddellijk of na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens binnen of buiten de inrichting en/of voor het milieu ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn;»; 9° 29° wordt vervangen door wat volgt : « 29° « beste beschikbare technieken » (BBT) : het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden, waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om in beginsel het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden te vormen is aangetoond, met het doel emissies en effecten op het milieu in zijn geheel te voorkomen, of wanneer dat niet mogelijk blijkt algemeen te beperken;a) « technieken » : zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld;b) « beschikbare » : op zodanige schaal ontwikkeld dat de technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken al dan niet op het grondgebied van het Vlaamse Gewest worden toegepast of geproduceerd, mits ze voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn;c) « beste » : het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel;».

Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 worden de woorden « 4° de vermelding of het gaat om een inrichting van : » vervangen door de woorden « 4° in voorkomend geval, de vermelding dat het gaat om een inrichting van : »;2° in § 3 wordt 5° vervangen door wat volgt : « 5° de vermelding dat het gaat om : a) het exploiteren van een nieuwe inrichting of een inrichting die na wijziging of aanvulling van de indelingslijst meldingsplichtig wordt;b) het veranderen van een bestaande inrichting;c) het overnemen van een vergunde inrichting;»; 3° in § 3 wordt 6° vervangen door wat volgt : « 6° de aard alsook de technische kenmerken van de inrichting waarvoor de melding wordt gedaan en inzonderheid : a) wanneer de melding betrekking heeft op een inrichting die ingedeeld is in één of meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst : - een lijst met de aantallen dieren gespecificeerd overeenkomstig de diersoorten (categorieën) vermeld in artikel 5 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen; - voorzover de meldingsplichtige de cultuurgronden in eigen gebruik nog niet digitaal bij de Mestbank heeft laten registreren, een opgave van de kadastrale percelen die in eigen gebruik zijn en het bijhorend kaartmateriaal op schaal 1/10.000 met aanduiding van de desbetreffende percelen; - de bij de inrichting behorende mestafzet-, mestafname-, mestexport- en/of mestverwerkingsovereenkomsten; b) wanneer de melding betrekking heeft op de winning van grondwater, voor elk van de grondwaterwinningen, gegroepeerd per watervoerende laag : - de activiteit waarvan de grondwaterwinning deel uitmaakt; - de bestemming van het grondwater; - de maximumhoeveelheid gewonnen grondwater uitgedrukt in m3 per dag en per jaar; - de diepte waarop het grondwater gewonnen wordt ten opzichte van het maaiveld; - de aard en het maximumvermogen van de pomp(en) uitgedrukt in m3/uur en in kilowatt; - de apparatuur en/of middelen voor de meting van het gewonnen grondwatervolume; - de situering van alle (geregistreerde en niet geregistreede) pompen op kaartmateriaal op schaal van ten minste 1/5.000; »; 4° een § 5 wordt toegevoegd die luidt als volgt : « § 5.In afwijking van § 2 en § 3 gelden voor de meldingen met betrekking tot de in de derde klasse ingedeelde inrichtingen die samen met inrichtingen van eerste of tweede klasse een milieutechnische eenheid als bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM vormen, de volgende bepalingen : 1° wanneer de ingedeelde inrichtingen, ingedeeld in de derde klasse, worden opgenomen in de vergunningsaanvraag of in de mededeling van verandering die overeenkomstig artikel 5, 6, 6bis en 6ter wordt ingediend bij de bevoegde overheid, geldt de vergunningsaanvraag of de mededeling als melding van deze derde klasse-inrichtingen; 2° in de overige gevallen moet de melding gebeuren overeenkomstig § 2 en § 3 met dien verstande dat ze in dit geval moet worden ingediend bij de overheid die in eerste aanleg bevoegd is voor de vergunningsplichtige inrichting(en) die samen met de gemelde derde klasse-inrichting(en) een milieutechnische eenheid als bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM vormen. ».

Art. 3.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 4.§ 1. Het bevoegde college van burgemeester en schepenen neemt akte van de meldingen, bedoeld in artikel 2 en 3, met uitzondering van deze bedoeld in artikel 2, § 5, 1° en 2°.

De burgemeester schrijft de ontvangen meldingen in in een register dat overeenkomstig artikel 32 ingezien kan worden.

Wanneer de melding betrekking heeft op een inrichting die ingedeeld is in één of meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 en/of de subrubriek 28.2 van de indelingslijst, stuurt de burgemeester zonder verwijl een afschrift van het meldingsformulier en zijn bijlage(n) naar de Vlaamse Landmaatschappij. § 2. De overheid die in eerste aanleg bevoegd is voor de vergunningsplichtige inrichting(en) die samen met de gemelde derdeklasse-inrichting(en) een milieutechnische eenheid als bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM vormen, neemt akte van de meldingen, bedoeld in artikel 2, § 5, 1° en 2°.

Deze akteneming wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 35, 5° wanneer het gaat om een akteneming door de bestendige deputatie van de provincie respectievelijk overeenkomstig artikel 36, 5° wanneer het gaat om een aktename door het college van burgemeester en schepenen.

Wanneer de melding betrekking heeft op een inrichting die ingedeeld is in één of meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 en/of de subrubriek 28.2 van de indelingslijst, stuurt de bevoegde overheid in elk geval zonder verwijl een voor eensluidend verklaard afschrift van de akteneming alsook een afschrift van het meldingsformulier en zijn bijlage(n) naar de Vlaamse Landmaatschappij. § 3. De exploitatie of verandering van een inrichting, zoals bedoeld in artikel 2, mag worden aangevat de dag na de datum dat de melding met alle vereiste gegevens conform artikel 2 werd gedaan op voorwaarde dat voldaan is aan het algemene inplantingsvoorschrift voor inrichtingen van derde klasse, vastgesteld in het artikel 4.1.1.1 van titel II van het VLAREM. § 4. De exploitatie van een inrichting, zoals bedoeld in artikel 3, mag worden voortgezet voorzover de melding met alle vereiste gegevens conform artikel 2 werd gedaan binnen de termijn, bedoeld in artikel 3. ».

Art. 4.In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992 en 27 april 1994, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Niemand mag zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of de tweede klasse, exploiteren. ».

Art. 5.In artikel 5, § 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de zin « De vergunningsaanvraag in te dienen om een inrichting van klasse 1 of 2 te mogen exploiteren of te veranderen dient te geschieden door middel van een milieuvergunningsaanvraagformulier waarvan het model is vastgesteld in bijlage 4 bij dit besluit en dient tenminste de volgende gegevens te vermelden : » wordt vervangen door wat volgt : « De vergunningsaanvraag om een inrichting van klasse 1 of 2 te exploiteren of te veranderen, wanneer de verandering overeenkomstig artikel 6bis vooraf vergund dient te worden, wordt ingediend door middel van een milieuvergunningsaanvraagformulier waarvan het model is vastgesteld in bijlage 4, gevoegd bij dit besluit en dat formulier bevat ten minste de volgende gegevens : »;2° 11° wordt vervangen door wat volgt : « 11° de op basis van de beste beschikbare technieken voorziene maatregelen en/of installaties om : a) zo weinig mogelijk afval te veroorzaken;b) minder gevaarlijke stoffen te gebruiken;c) de in het proces uitgestoten en gebruikte stoffen alsook afval, waar mogelijk, terug te winnen en te recycleren;d) het verbruik van grondstoffen, met inbegrip van water, te beperken en de energie-efficiëntie zo groot mogelijk te maken;e) het algemene effect van de emissies en de risico's op het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken en dit zowel voor geluid, trillingen, stralingen, lucht-, bodem- en waterverontreiniging als voor het gevaar voor de mens buiten de inrichting en het leefmilieu;f) ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken;g) te voldoen aan de algemene en sectorale milieuvoorwaarden die van toepassing zijn op de inrichting;h) te voldoen aan artikel 14 en artikel 16, § 4 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;»; 3° in 15° worden de woorden « verwijdering van afvalstoffen », « verwijdering van de afvalstoffen », « kunnen verwijderd worden » en « de afvalstoffenverwijdering » respectievelijk vervangen door de woorden « verwerking van afvalstoffen », « verwijdering van de afvalstoffen », « verwerkt kunnen worden » en « afvalstoffenverwerking »;4° een 16bis en een 16ter worden ingevoegd, die luiden als volgt : « 16bis in geval de aanvraag betrekking heeft op de winning van grondwater, voor elk van de grondwaterwinningen, gegroepeerd per watervoerende laag : a) de activiteit waarvan de grondwaterwinning deel uitmaakt;b) de bestemming van het grondwater;c) de beoogde of noodzakelijke waterkwaliteit;d) de beoogde maximumhoeveelheid te winnen grondwater uitgedrukt in m3 per dag en per jaar;e) de aard van de waterwinning;f) de technische kenmerken van de grondwaterwinning met inzonderheid de aanduiding van : - de diepte waarop het grondwater gewonnen wordt ten opzichte van het maaiveld; - de binnendiameter van de buis, de plaats, de lengte en de doorsnede van de galerij of van de draineerbuis, de plaats en de lengte van de klei- of cementafdichting; - de aard en het maximumvermogen van de pompen uitgedrukt in m3/uur en in kilowatt; g) de apparatuur en/of middelen voor de meting van : - het gewonnen grondwatervolume; - het grondwaterpeil; h) de verschillende waterbevoorradingsbronnen met hun debieten per dag en per jaar; i) de situering van alle (geregistreede en niet geregistreerde) pompen op kaartmateriaal op schaal van ten minste 1/5.000; 16ter in geval de aanvraag betrekking heeft op het kunstmatig aanvullen van het grondwater : a) de activiteit waarvan de kunstmatige aanvulling deel uitmaakt;b) de omschrijving en diepte van de grondwaterlaag die kunstmatig zal worden aangevuld;c) de herkomst en de kwaliteit van het infiltratiewater;d) de maximumhoeveelheid water ingebracht als kunstmatige aanvulling uitgedrukt in m3 per dag en per jaar;e) de apparatuur en/of middelen voor de meting van : - de hoeveelheid water ingebracht als kunstmatige aanvulling; - het grondwaterpeil; »; 5° in 19° worden de woorden « de verwijdering van afvalstoffen of voor de bescherming van grondwater » vervangen door de woorden « de verwerking van afvalstoffen, de winning van grondwater of voor de bescherming van grondwater »;6° in 21° wordt de punt op het einde van de zin vervangen door een kommapunt;7° een 22° wordt toegevoegd dat luidt als volgt : « 22° in geval overeenkomstig titel II van het VLAREM een milieucoördinator is aangesteld : de naam, voornaam, geboortedatum en het adres van deze milieucoördinator.».

Art. 6.Aan artikel 5, § 3 van hetzelfde besluit wordt een 5° tot en met 7° toegevoegd die luiden als volgt : « 5° wanneer de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die ingedeeld is in een of meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst : a) een lijst met de aantallen dieren gespecificeerd overeenkomstig de diersoorten (categorieën) vermeld in artikel 5 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen; b) voor zover de aanvrager de cultuurgronden in eigen gebruik nog niet digitaal bij de Mestbank heeft laten registreren, een opgave van de kadastrale percelen die in eigen gebruik zijn en het bijbehorend kaartmateriaal op schaal 1/10.000 met aanduiding van de desbetreffende percelen; c) de bij de inrichting behorende mestafzet-, mestafname-, mestexport- en/of mestverwerkingsovereenkomsten; 6° wanneer de aanvraag betrekking heeft op de winning van grondwater die behoort tot een grondwaterwinningseenheid met een totale capaciteit, inclusief de geplande grondwaterwinning, van meer dan 2.500 m3/dag of meer dan 500.000 m3/jaar : a) een hydrogeologische studie van het terrein en omgeving uitgevoerd door een of meer deskundigen die ten minste voldoende inzicht moet verschaffen inzake : i) algemene geologische situatie : - de geologische opbouw; - de lithologische kenmerken van de verschillende formaties; ii) algemene hydrogeologische situatie : - een algemene beschrijving van de waterhuishouding; - een uitvoerige beschrijving van de hydrogeologische kenmerken van de watervoerende laag waaruit water zal worden gewonnen (o.a. hydraulische geleidbaarheid, transmissiviteit, bergingscapaciteit, enz.); - bepalen van stromingsrichtingen en stromingssnelheden van het grondwater; iii) de fysico-chemische kenmerken van het grondwater van de watervoerende laag waaruit water zal worden gewonnen; iv) een berekening van de afpompingskegel in de watervoerende laag waaruit water zal worden gewonnen en de effecten op het bodemwater; v) een overzicht van de grondwaterwinningen gelegen in een straal van 5 km met hun debiet;b) een technisch rapport waarin het effect, met inbegrip van de gevolgen op de natuur en het natuurlijk milieu, van de geplande grondwaterwinning op de openbare en private bovengrondse eigendommen is bestudeerd en omschreven;7° wanneer de aanvraag betrekking heeft op het kunstmatig aanvullen van het grondwater : a) een hydrogeologische studie als bedoeld in 4°;b) een technische nota betreffende de infiltratietechniek en de maatregelen die genomen worden om verontreiniging van de watervoerende lagen te voorkomen.» .

Art. 7.Aan artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992 en 27 april 1994, wordt een § 7 toegevoegd die luidt als volgt : « § 7. Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting van de klasse 1 of 2 die in de vierde kolom van de indelingslijst is aangeduid met de letter X, moeten bovendien de volgende stukken gevoegd : 1° een bijlage over geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging die een beschrijving bevat van : a) de installatie en de aard en omvang van de activiteiten die daar plaatsvinden;b) de grondstoffen en hulpmaterialen, de andere stoffen, inzonderheid afvalstoffen en secundaire grondstoffen, en de energie die in de installatie worden gebruikt of door de installatie worden gegenereerd;c) de emissiebronnen van de installatie;d) de situatie van de plaats waar de installatie komt;e) aard en omvang van de te voorziene emissies van de installatie in elk milieucompartiment met een overzicht van de significante milieu-effecten van de emissies;f) de beoogde technologie en de andere technieken ter voorkoming of, indien dat niet mogelijk is, ter vermindering van de emissies van de installatie;g) zo nodig de maatregelen betreffende de preventie en de nuttige toepassing van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen;h) de andere maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan de algemene beginselen van de fundamentele verplichtingen van de exploitant, bedoeld in artikel 43ter;i) de maatregelen die worden getroffen ter controle van de emissies in het milieu;2° een niet-technische samenvatting van de in de bijlage, bedoeld in 1°, genoemde gegevens. Als de voormelde gegevens zijn opgenomen in het aanvraagformulier of een hierbij gevoegde andere bijlage en/of milieu-effectrapport, moeten deze gegevens niet herhaald worden maar volstaat een verwijzing in deze bijlage naar deze gegevens in het aanvraagformulier, de bijlage(n) of het milieu-effectrapport. »;

Art. 8.In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.De milieuvergunningsaanvraag, bedoeld in artikel 5, met de voorgeschreven bijlagen wordt bij aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs ingediend : 1° in tien exemplaren bij de bestendige deputatie van de provincie tot wiens ambtsgebied de percelen behoren waarop de exploitatie of de verandering van de inrichting gebeurt of gepland is, of, als de inrichting zich over het grondgebied van meer dan een provincie uitstrekt, bij de onderscheiden bestendige deputaties van de provincies voor de respectieve gedeelten van de inrichting gelegen binnen hun ambtsgebied, wanneer het gaat om : a) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie, de verdere exploitatie of de verandering van een inrichting van de klasse 1;b) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een inrichting van de klasse 1 die na haar inbedrijfsstelling vergunningsplichtig wordt door aanvulling of wijziging van de indelingslijst;c) een vergunningsaanvraag voor het veranderen van een vergunde inrichting van de klasse 2 waarbij de geplande verandering de indeling van de inrichting in klasse 1 tot gevolg heeft;d) een vergunningsaanvraag voor het veranderen van een gemelde inrichting van de klasse 3 waarbij de geplande verandering de indeling van de inrichting in klasse 1 tot gevolg heeft;e) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie, de verdere exploitatie of de verandering van een inrichting van de klasse 2 van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling;f) een vergunningsaanvraag voor het veranderen van een gemelde inrichting van de klasse 3 van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling waarbij de geplande verandering de indeling van de inrichting in klasse 2 tot gevolg heeft;2° in zeven exemplaren bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de percelen zijn gelegen waarop de exploitatie of de verandering van de inrichting gebeurt of gepland is, of, als de inrichting zich over het grondgebied van meer dan een gemeente uitstrekt, bij de onderscheiden colleges van burgemeester en schepenen voor de respectieve gedeelten van de inrichting gelegen binnen hun ambtsgebied, wanneer het gaat om : a) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie, de verdere exploitatie of de verandering van een inrichting van de klasse 2, andere dan die van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling;b) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een inrichting van de klasse 2, andere dan deze van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling, die na haar inbedrijfsstelling vergunningsplichtig wordt door aanvulling of wijziging van de indelingslijst;c) een vergunningsaanvraag voor het veranderen van een gemelde inrichting van de klasse 3, andere dan deze van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling, waarbij de geplande verandering de indeling van de inrichting in klasse 2 tot gevolg heeft;d) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie of de verlenging van de exploitatie van een tijdelijke inrichting van klasse 1 of 2.»; 2° een § 1bis wordt ingevoegd die luidt als volgt : « § 1bis.Wanneer de inrichting zich over het grondgebied van meerdere gemeenten in eenzelfde provincie uitstrekt, wordt het aantal in te dienen exemplaren, bedoeld in § 1, 1° vermeerderd met 2 per extra gemeente. »; 3° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Wanneer een inrichting onder toepassing valt van verschillende indelingsrubrieken die behoort tot verschillende klassen, dan geldt voor deze inrichting de procedure van de hoogste klasse. »;

Art. 9.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995 en 26 juni 1996, wordt een hoofdstuk IIIbis, bestaande uit artikel 6bis tot en met 6quater, ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IIIbis. - Verandering van een vergunde inrichting van klasse 1 of 2

Art. 6bis.§ 1. Voor de verandering van een vergunde inrichting dient overeenkomstig artikelen 5 en 6 een vergunning te worden aangevraagd : 1° wanneer de verandering van een vergunde inrichting de indeling van die inrichting in een hogere klasse tot gevolg heeft, ongeacht of deze inrichting samen met andere vergunde inrichtingen als een geheel moet worden beschouwd overeenkomstig de definitie van milieutechnische eenheid, bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM; 2° wanneer de verandering een toevoeging betreft.3° wanneer de bevoegde overheid overeenkomstig de procedure vastgelegd in artikel 6ter en 6quater vaststelt dat de verandering van die aard is dat ze een bijkomend risico voor de mens of een aantasting van het leefmilieu inhoudt of de bestaande hinder vergroot. Voor de exploitatie van een nieuwe vergunningsplichtige inrichting, andere dan de vergunde inrichtingen die samen met de nieuwe inrichting overeenkomstig de definitie van milieutechnische eenheid, bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM, als een geheel moet worden beschouwd, moet eveneens een vergunning overeenkomstig artikel 5 en 6 te worden aangevraagd. § 2. Voor de toepassing van de bepalingen van § 1, 3° wordt aangenomen dat elk van de volgende verandering van die aard is dat ze een bijkomend risico voor de mens of een aantasting van het leefmilieu inhoudt of de bestaande hinder vergroot : 1° een belangrijke wijziging van een vergunde inrichting, ongeacht of deze inrichting samen met andere vergunde inrichtingen als een geheel moet worden beschouwd overeenkomstig de definitie van milieutechnische eenheid, bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM; 2° een uitbreiding van een vergunde inrichting met meer dan 50 %, ongeacht of deze inrichting samen met andere vergunde inrichtingen als een geheel moet worden beschouwd overeenkomstig de definitie van milieutechnische eenheid, bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM; 3° een uitbreiding van een vergunde inrichting die, of waardoor de inrichting, onderworpen wordt aan een milieu-effectbeoordeling en/of een veiligheidsrapportering. Voor het bepalen van de procentuele stijging zoals bedoeld in 2°, wordt de als gevolg van een milieuvergunningsaanvraag, bedoeld in artikel 6, vergunde situatie als basis genomen. § 3. In de andere gevallen dan deze bedoeld in § 1, moet de verandering van een inrichting overeenkomstig artikel 6ter worden meegedeeld aan de overheid die in eerste aanleg bevoegd is.

Art. 6ter.§ 1. De mededeling van de kleine verandering, bedoeld in artikel 6bis, § 3, moet gebeuren door middel van een meldingsformulier waarvan het model is vastgelegd in bijlage 3, gevoegd bij dit besluit.

Daarin worden ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 2, § 3 vermeld.

Voor de volledigheid van de mededeling moeten bij het meldingsformulier de volgende bijlagen worden gevoegd : 1° de beschrijving van de toestand vóór de beoogde verandering door een of meer uitvoeringsplannen op schaal van tenminste 1/200 waarop per productie-eenheid, per opslagplaats, per gebouw en per verdieping, de schikkingen van de installaties, machines, toestellen, apparaten (in voorkomend geval met hun bijbehorende motoren en opgave van het vermogen ervan) en opslagplaatsen (met capaciteit) evenals de lozingspunten van de afvalwaters weergegeven zijn alsmede de als hinderlijk ingedeelde handelingen aangegeven zijn;2° de beschrijving van de toestand na de beoogde verandering door een of meer uitvoeringsplannen op schaal van tenminste 1/200 waarop per productie-eenheid, per opslagplaats, per gebouw en per verdieping die bij de verandering betrokken zijn, de schikkingen van de installaties, machines, toestellen, apparaten (in voorkomend geval met hun bijbehorende motoren en opgave van het vermogen ervan) en opslagplaatsen (met capaciteit) evenals de lozingspunten van de afvalwaters weergegeven zijn alsmede de als hinderlijk ingedeelde handelingen aangegeven zijn;3° een afschrift van de gedane meldingen, evenals een afschrift van eerdere beslissingen over vergunningsaanvragen die werden ingediend voor de exploitatie, de lozing van afvalwaters, de verwerking van afvalstoffen, de winning van grondwater of voor de bescherming van grondwater met betrekking tot de inrichting of in voorkomend geval de datum waarop alsmede de overheid waarbij dergelijke vergunning(en) werd(en) aangevraagd. § 2. De mededeling van kleine verandering, bedoeld in § 1, moet bij een aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs gedaan worden : 1° in vijf exemplaren bij de bestendige deputatie van de provincie tot wiens ambtsgebied de percelen behoren waarop de verandering van de inrichting gepland is, of, als de inrichting zich over het grondgebied van meer dan een provincie uitstrekt, bij de onderscheiden bestendige deputaties van de provincies voor de respectieve gedeelten van de inrichting gelegen binnen hun ambtsgebied, wanneer het gaat om : a) een mededeling voor het veranderen van een vergunde inrichting van de klasse 1;b) een mededeling voor het veranderen van een vergunde inrichting van klasse 2 van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling;2° in vijf exemplaren bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de percelen liggen waarop de verandering van de inrichting gepland is, of, als de inrichting zich over het grondgebied van meer dan een gemeente uitstrekt, bij de onderscheiden colleges van burgemeester en schepenen voor de respectieve gedeelten van de inrichting gelegen binnen hun ambtsgebied, wanneer het gaat om een mededeling voor het veranderen van een vergunde inrichting van klasse 2, een andere dan deze van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling. § 3. Wanneer de inrichting zich over het grondgebied van meerdere gemeenten in eenzelfde provincie uitstrekt, wordt het aantal bij de betrokken provinciale overheid in te dienen exemplaren, bedoeld in § 2, 1°, vermeerderd met 1 per extra gemeente.

Art. 6quater.§ 1. Voor de mededeling van een kleine verandering, bedoeld in artikel 6bis, § 3, geldt de procedure vastgesteld door dit artikel. § 2. Het onderzoek van de ontvankelijkheid en volledigheid gebeurt als volgt : 1° de bevoegde overheid of de door haar daartoe gemachtigde ambtenaar onderzoekt de mededeling op volledigheid en ontvankelijkheid overeenkomstig artikel 6bis en 6ter;2° wordt de mededeling onontvankelijk bevonden, dan wordt de indiener binnen veertien kalenderdagen na het indienen van de mededeling hiervan door de bevoegde overheid of de door haar daartoe gemachtigde ambtenaar schriftelijk in kennis gesteld;3° wordt de mededeling onvolledig bevonden, dan wordt de indiener binnen veertien kalenderdagen na het indienen van de mededeling hiervan door de bevoegde overheid of haar daartoe gemachtigde ambtenaar schriftelijk in kennis gesteld;4° wordt de mededeling ontvankelijk en volledig bevonden, dan wordt de indiener binnen 14 kalenderdagen na de indiening van de mededeling of na het verstrekken van de aanvullende gegevens hiervan door de bevoegde overheid of door haar daartoe gemachtigde ambtenaar schriftelijk in kennis gesteld;5° indien er binnen veertien kalenderdagen na het indienen van de mededeling of na het verstrekken van de aanvullende gegevens geen schriftelijke kennisgeving aan de indiener werd verzonden, wordt de mededeling geacht ontvankelijk en volledig te zijn. De kennisgeving, bedoeld in 2°, vermeldt de reden van de onontvankelijkheid en wijst eventueel de overheid aan die bevoegd geacht wordt om kennis te nemen van de mededeling of van een vergunningsaanvraag.

De kennisgeving, bedoeld in 3°, vermeldt de inlichtingen en gegevens die ontbreken of nadere toelichting vereisen; § 3. De bevoegde overheid of de door haar daartoe gemachtigde ambtenaar stuurt op de dag van de verzending van de brief, bedoeld in § 2, 4° een exemplaar van het volledige mededelingsdossier naar de adviesverlenende overheidsorganen, bedoeld in artikel 20, § 1, 1° en 2°. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die ingedeeld is in één of meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst wordt daarenboven ook een exemplaar gezonden aan de Vlaamse Landmaatschappij.

De overheidsorganen, bedoeld in het eerste lid, brengen hun advies uit overeenkomstig hoofdstuk VI. Bij gebrek aan advies binnen een termijn van 30 kalenderdagen, wordt aangenomen dat bedoeld(e) adviesverlenend(e) overheidsorgaan(en) een gunstige beoordeling over de door haar te onderzoeken aspecten met betrekking tot de meegedeelde verandering heeft (hebben) uitgebracht. § 4. Binnen een termijn van 60 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de brief, bedoeld in § 2, 4°, doet de bevoegde overheid bij gemotiveerd besluit uitspraak over de mededeling van de kleine verandering.

Indien deze overheid daarbij vaststelt dat de verandering van die aard is dat ze : 1° ofwel een bijkomend risico voor de mens of een aantasting van het leefmilieu inhoudt;2° ofwel de bestaande hinder vergroot; moet voor de beoogde verandering een vergunning worden aangevraagd; deze vaststelling is niet vatbaar voor beroep.

In het andere geval wordt de verandering door een aktename vergund voor een bepaalde termijn waarvan de einddatum die van de lopende vergunning niet mag overschrijden. Deze aktename is wel vatbaar voor beroep overeenkomstig artikel 49 en 50 wanneer het gaat om een uitspraak van het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk van artikel 51 en 52 wanneer het gaat om een uitspraak van de bestendige deputatie van de provincie; § 5. De aktename, bedoeld in § 4, wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 35, 5° wanneer het gaat om een uitspraak van de bestendige deputatie van de provincie respectievelijk overeenkomstig artikel 36, 5° wanneer het gaat om een uitspraak van het college van burgemeester en schepenen.» .

Art. 10.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995 en 26 juni 1996, wordt het opschrift van hoofdstuk IV vervangen door wat volgt : « Preventie van zware ongevallen ».

Art. 11.In hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt een artikel 6quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 6quinquies.§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° « VR-inrichting » : het gehele door een exploitant beheerde gebied waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in een of meer VR-installaties, met inbegrip van gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten;2° « VR-installatie » : een technische eenheid binnen een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, gebruikt, gebezigd of opgeslagen die omvat alle uitrusting, constructies, leidingen, machines, gereedschappen, eigen spoorwegemplacementen, laad- en loskades, aanlegsteigers voor de installatie, pieren, depots of soortgelijke, al dan niet drijvende constructies, die nodig zijn voor de werking van de installatie;2° « VR-opslag » : de aanwezigheid van een hoeveelheid gevaarlijke stoffen voor opslag, veilige bewaring of voorraadbewaring;3° « aanwezigheid van gevaarlijke stoffen » : de feitelijke of toegestane aanwezigheid van dergelijke stoffen in de inrichting dan wel de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen waarvan bekend is dat zij kunnen ontstaan wanneer een industrieel chemisch proces buiten controle geraakt, in hoeveelheden gelijk aan of hoger dan de drempels in de delen 1 en 2 van bijlage 6, gevoegd bij dit besluit. § 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op : 1° militaire inrichtingen, installaties of opslagplaatsen;2° winningsindustrieën die zich op het gebied van exploratie en exploitatie van delfstoffen in mijnen en groeven en op dat van boringen bewegen;3° stortplaatsen voor afval.».

Art. 12.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 7.§ 1. De exploitant van een VR-inrichting waar gevaarlijke stoffen in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de hoeveelheid, genoemd in de delen 1 en 2, kolom 2, van bijlage 6, gevoegd bij dit besluit, aanwezig zijn, neemt alle maatregelen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. § 2. De exploitant, bedoeld in § 1, moet te allen tijde aan de met het toezicht belaste ambtenaren kunnen aantonen dat hij overeenkomstig de bepalingen van dit reglement alle noodzakelijke maatregelen heeft genomen voor het vaststellen van de bestaande risico's voor zware ongevallen, voor het nemen van passende veiligheidsmaatregelen en voor de veiligheidsvoorlichting, -training en -uitrusting van het personeel ter plaatse.

De exploitant van een VR-inrichting, een andere dan de VR-inrichting bedoeld in § 3, stelt een document op waarin zijn preventiebeleid voor zware ongevallen wordt vastgelegd en zorgt voor de correcte uitvoering van dat beleid. Het door de exploitant ingevoerde beleid ter preventie van zware ongevallen moet borg staan voor een hoog beschermingsniveau voor mens en milieu door middel van passende maatregelen, structuren en beheerssystemen. In dit document wordt rekening gehouden met de beginselen van bijlage 5 gevoegd bij dit besluit. Het document wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren, in het bijzonder met het oog op de toepassing van het eerste lid. § 3. De exploitant van een VR-inrichting waar gevaarlijke stoffen in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de hoeveelheid, genoemd in kolom 3, delen 1 en 2 van bijlage 6, gevoegd bij dit besluit, aanwezig zijn, moet een veiligheidsrapport indienen om : 1° aan te tonen dat er een beleid ter preventie van zware ongevallen en een veiligheidsbeheerssysteem voor het uitvoeren daarvan zijn ingevoerd overeenkomstig de punten, genoemd in bijlage 5, gevoegd bij dit besluit;2° aan te tonen dat de gevaren van zware ongevallen geïdentificeerd zijn en dat de nodige maatregelen zijn getroffen om die te voorkomen en de gevolgen van dergelijke voor mens en milieu te beperken;3° aan te tonen dat het ontwerp, de constructie, de exploitatie en het onderhoud van alle met de werking samenhangende installaties, opslagplaatsen, apparatuur en infrastructuur die samenhangen met de gevaren van een zwaar ongeval binnen de inrichting voldoende veilig en betrouwbaar zijn;4° aan te tonen dat er interne noodplannen zijn gemaakt en de nodige gegevens te verstrekken voor de opstelling van het externe plan om bij een zwaar ongeval de nodige maatregelen te kunnen treffen;5° te waarborgen dat voldoende gegevens aan de bevoegde overheden worden verschaft, zodat zij besluiten kunnen nemen over nieuwe activiteiten of over ontwikkelingen rond bestaande inrichtingen. Een veiligheidsrapport is tevens vereist bij wijziging van een VR-installatie, VR-inrichting, VR-opslag of proces of bij wijziging van aard en van de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die voor gevaren van zware ongevallen belangrijke gevolgen kunnen hebben. » .

Art. 13.Artikel 8, § 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : « § 1. Het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 7, § 3, zal ten minste bevatten : 1° inlichtingen over het beheerssysteem en de organisatie van de inrichting, met het oog op de preventie van zware ongevallen, die de punten dienen te bestrijken die zijn vervat in bijlage 5 bij dit besluit;2° presentatie van de omgeving van de inrichting : a) beschrijving van de plaats en zijn omgeving, met inbegrip van de geografische ligging, de meteorologische, geologische en hydrografische gegevens en in voorkomend geval, de voorgeschiedenis;b) identificatie van de installaties en andere activiteiten binnen de inrichting die het gevaar van een zwaar ongeval met zich kunnen brengen;c) beschrijving van de zones die door een zwaar ongeval kunnen worden getroffen;3° beschrijving van de VR-installatie : a) beschrijving van de voornaamste werkzaamheden en producten uit de delen van de inrichting die belangrijk zijn uit veiligheidsoogpunt, de mogelijke oorzaken van risico's van zware ongevallen en de omstandigheden waarin zo'n zwaar ongeval zich zou kunnen voordoen, vergezeld van een beschrijving van de genomen preventieve maatregelen;b) beschrijving van procédé's, met name de werkwijzen;c) beschrijving van de gevaarlijke stoffen : i) lijst van de gevaarlijke stoffen met : - de beschrijving van de gevaarlijke stoffen : chemische naam, CAS-nummer, naam volgens de IUPAC-nomencaltuur; - de maximale hoeveelheid van de gevaarlijke stof(fen) die aanwezig is (zijn) of kan (kunnen) zijn; ii) fysische, chemische en toxicologische kenmerken en indicatie van zowel de onmiddellijk als de later optredende gevaren voor mens en milieu; iii) het fysisch of chemisch gedrag onder normale gebruiksvoorwaarden of bij een voorzienbaar ongeval; 4° identificatie en analyse van de ongevallenrisico's en preventiemiddelen : a) gedetailleerde beschrijving van de scenario's voor mogelijke zware ongevallen, en de omstandigheden waarin deze zich kunnen voordoen, inclusief een samenvatting van de voorvallen die bij het op gang brengen van deze scenario's een belangrijke rol kunnen spelen, ongeacht of de oorzaken binnen of buiten de installatie liggen;b) beoordeling van de omvang en de ernst van de gevolgen van de geïdentificeerde zware ongevallen;c) beschrijving van de technische parameters en de voor de veiligheid van de installaties aangebrachte apparatuur;5° beschermings- en interventiemaatregelen om de gevolgen van een ongeval te beperken : a) beschrijving van de apparatuur die op de installatie is aangebracht om de gevolgen van zware ongevallen te beperken;b) organisatie van het alarm en de interventie;c) beschrijving van de inzetbare interne of externe middelen;d) synthese van de in a), b) en c) beschreven punten, die nodig is voor het interne noodplan.».

Art. 14.In hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een artikel 19bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 19bis.§ 1. Wanneer op om het even welke wijze door de bevoegde vergunningverlenende overheid wordt vastgesteld dat de exploitatie van de inrichting negatieve en significante effecten op het milieu van een ander Gewest en/of van een andere EU-lidstaat en/of een Verdragspartij bij het Verdrag van Espoo zou kunnen hebben, of wanneer een ander Gewest en/of een EU-lidstaat en/of een Verdragspartij bij het Verdrag van Espoo die daardoor in belangrijke mate getroffen kan worden ter zake een verzoek indient, bezorgt deze bevoegde vergunningverlenende overheid een exemplaar van de milieuvergunningsaanvraag en de bijbehorende bijlagen aan de bevoegde autoriteit van het bedoelde Gewest en/of EU-lidstaat en/of een Verdragspartij bij het Verdrag van Espoo.

Deze gegevens dienen als basis voor het nodige overleg in het kader van de bilaterale betrekkingen tussen de gewesten en/of EU-lidstaten en/of een Verdragspartij bij het Verdrag van Espoo volgens het beginsel van wederkerigheid en gelijke behandeling. § 2. De bevoegde vergunningverlenende overheid gaat over tot de toezending, bedoeld in § 1, op het tijdstip waarop zij het vergunningsaanvraagdossier toezendt aan de bevoegde burgemeester met opdracht tot het instellen van het openbaar onderzoek, bedoeld in artikel 17.

De belanghebbende inwoners van het betrokken Gewest en/of EU-lidstaat en/of een Verdragspartij bij het Verdrag van Espoo kunnen : 1° deelnemen aan het openbaar onderzoek, bedoeld in artikel 17;2° deelnemen aan het openbaar onderzoek dat de bevoegde autoriteit van het betrokken Gewest en/of EU-lidstaat en/of een Verdragspartij bij het Verdrag van Espoo op basis van het ontvangen vergunningsaanvraagdossier eventueel op haar eigen grondgebied organiseert. De bevoegde autoriteit van het betrokken Gewest en/of EU-lidstaat en/of een Verdragspartij bij het Verdrag van Espoo kan haar opmerkingen samen met de resultaten van het eventueel door haar georganiseerde openbaar onderzoek aan de bevoegde vergunningverlenende overheid ter kennis brengen binnen een termijn van twee maanden na de datum van de toezending, bedoeld in het eerste lid. § 3. Wanneer de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een MER-plichtige inrichting wordt overeenkomstig de EU-richtlijn 97/11/EG van 3 maart 1997 met het betrokken Gewest en/of EU-lidstaat overleg gepleegd over onder andere de potentiële grensoverschrijdende effecten van de inrichting en de maatregelen die worden overwogen om die effecten te beperken of teniet te doen en wordt een redelijke termijn overeengekomen waarbinnen het overleg moet plaatsvinden. ».

Art. 15.In artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De overheidsorganen die advies uitbrengen over een vergunningsaanvraag, bedoeld in artikel 6, § 1, 1°, alsmede over een beroep tegen een beslissing van de bestendige deputatie van de provincie of van het college van burgemeester en schepenen zijn : 1° de afdeling Milieuvergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;2° de bevoegde afdeling ROHM van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;3° de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg van de administratie Gezondheidszorg van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;4° de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de administratie Economie van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw;5° de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest;6° de Vlaamse Milieumaatschappij;7° de Vlaamse Landmaatschappij;8° de afdeling Water van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur. Tenzij anders bepaald, brengen deze overheidsorganen hun advies uit in de schoot van de milieuvergunningscommissies bedoeld in hoofdstuk VII. De afdelingen, bedoeld in het eerste lid 1° en 2°, verlenen advies over alle inrichtingen, de overige organen verlenen advies naar gelang van de aard van de inrichting, zoals bepaald in § 2, 3° tot en met 8°.

Tenzij anders bepaald, brengen zij hun advies uit binnen een termijn van zestig kalenderdagen na ontvangst van het dossier, als het gaat om een vergunningsaanvraag, en van dertig kalenderdagen na ontvangst van het dossier, als het gaat om een mededeling kleine verandering of beroep. ».

Art. 16.In artikel 20, § 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « als bedoeld in artikel 6, § 1, 3° » worden vervangen door de woorden « als bedoeld in artikel 6, § 1, 2° »;2° in 2°, 3°, 4° en 7° worden de woorden « in de indelingslijst » telkens vervangen door de woorden « in de vierde kolom « bemerkingen » van de indelingslijst »; 3° in 3° en 4° worden de woorden « het ...bedoelde Bestuur telkens vervangen door de woorden « de....bedoelde afdeling »; 4° 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° wanneer het gaat om een inrichting die in de vierde kolom « bemerkingen » van de indelingslijst is aangeduid met de letter « O » : de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest;»; 5° 6° wordt vervangen door wat volgt : « 6° wanneer het gaat om een inrichting die in de vierde kolom « bemerkingen » van de indelingslijst is aangeduid met de letter « M » : de Vlaamse Milieumaatschappij;»; 6° aan het eerste lid wordt een 8° toegevoegd dat luidt als volgt : « 8° wanneer het gaat om een inrichting die in de vierde kolom « bemerkingen » van de indelingslijst is aangeduid met de letter « W » : de afdeling, bedoeld in § 1, 8°.» .

Art. 17.In artikel 20, § 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de woorden « Het in § 1, eerste lid, 1° vermelde bestuur » vervangen door de woorden « De afdeling bedoeld in § 1, eerste lid, 1°. ».

Art. 18.In artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « het Bestuur Milieuvergunningen van de Administratie Milieu-, Natuur- en Landinrichting » vervangen door de woorden « de afdeling Milieuvergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer »;2° in § 1, 1° wordt het woord « afvalstoffenplan » vervangen door de woorden « milieubeleidsplan en de sectorale uitvoeringsplannen »;3° in § 2 worden de woorden « het Bestuur Ruimtelijke Ordening van de Administratie Ruimtelijke Ordening en Huisvesting » vervangen door de woorden « de bevoegde afdeling ROHM van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen »;4° in § 3 worden de woorden « het Bestuur Preventieve en Ambulante Gezondheidszorg van de Administratie Gezondheidszorg « vervangen door de woorden « de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg van de administratie Gezondheidszorg »;5° in § 4 worden de woorden « het Bestuur Natuurlijke Rijkdommen van de Administratie Economie » vervangen door de woorden « de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de administratie Economie »;6° aan § 4 wordt een 3° toegevoegd dat luidt als volgt : « 3° wanneer het een inrichting betreft die in de 4de kolom van de indelingslijst is aangeduid met de letter X, een beoordeling van het doelmatig gebruik van energie in de installatie.»; 7° in § 5,1° en 2° worden de woorden « de verwijdering » telkens vervangen door de woorden « de verwerking »;8° in § 5, 2° wordt het woord « afvalstoffenplan » vervangen door de woorden « milieubeleidsplan en de sectorale uitvoeringsplannen »;9° een § 8 wordt toegevoegd die luidt als volgt : « § 8.Het advies van de afdeling Water van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer bevat volgende gegevens : 1° een gemotiveerde beoordeling over de inrichting waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, wat betreft de kwantitatieve effecten op het beheer van de watervoerende en/of de ontvangende grondwaterlaag enerzijds en op de openbare en private bovengrondse eigendommen anderzijds;2° indien de inrichting verenigbaar wordt geacht met het grondwaterbeheersbeleid, een gemotiveerd voorstel van de vergunningsvoorwaarden die betrekking hebben op het grondwaterbeheer en het voorkomen van schade aan de openbare en private bovengrondse eigendommen.».

Art. 19.In artikel 22 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « de artikelen 6, § 1, 2° en 49 » vervangen door de woorden « de artikelen 6, § 1, 1° en 49 »;2° § 2, 3° wordt vervangen door wat volgt : « 3° een vertegenwoordiger met stemrecht van de volgende permanente adviesverlenende overheidsorganen : a) de afdeling Milieuvergunningen van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;b) de bevoegde afdeling ROHM van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;»; 3° § 2, 4° wordt vervangen door wat volgt : « 4° een vertegenwoordiger die enkel stemrecht heeft voor de milieuvergunningsdossiers waarvoor zij adviesbevoegd is, van de volgende niet-permanente adviesverlenende overheidsorganen : a) de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg van de administratie Gezondheidszorg van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;b) de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de administratie Economie van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw;c) de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest;d) de Vlaamse Milieumaatschappij;e) de Vlaamse Landmaatschappij;f) de afdeling Water van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;»; 4° in § 2 wordt 8° hernummerd tot 6°.

Art. 20.In artikel 23, § 1 van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 6, § 1, 2° » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 1° »;

Art. 21.In artikel 24 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4 worden de woorden « artikel 6, § 1, 2° » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 1° »;2° in § 5 worden de woorden « artikel 6, § 1, 2° » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 1° ».

Art. 22.In artikel 26 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Er wordt een gewestelijke milieuvergunningscommissie opgericht die de Vlaamse minister advies verleent over de beroepen die overeenkomstig artikel 51 bij de Vlaamse regering worden ingediend. »; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De gewestelijke milieuvergunningscommissie, bedoeld in § 1, is samengesteld uit : 1° het afdelingshoofd van de afdeling Milieu-vergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur of zijn afgevaardigde, die de commissie voorzit en stemrecht heeft;2° een secretaris of zijn plaatsvervangend secretaris, beiden aangewezen door de Vlaamse minister uit de ambtenaren van de Afdeling Milieuvergunningen die geen stemrecht heeft;3° een vertegenwoordiger met stemrecht van elk van de permanente adviesverlenende overheidsorganen, zijnde : a) een ambtenaar van de Afdeling Milieuvergunningen;b) het afdelingshoofd van de afdeling Stedenbouwkundige Vergunningen van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen van het departement Leefmilieu en Infrastructuur, of zijn afgevaardigde;4° een vertegenwoordiger met stemrecht voor de milieuvergunningsdossiers waarvoor ze adviesbevoegd is, van de volgende niet-permanente adviesverlenende overheidsorganen, te weten : a) het afdelingshoofd van de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg van de administratie Gezondheidszorg van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, of zijn afgevaardigde;b) het afdelingshoofd van de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de administratie Economie van het Departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw, of zijn afgevaardigde;c) de administrateur-generaal van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest, of zijn afgevaardigde;d) de administrateur-generaal van de Vlaamse Milieumaatschappij, of zijn afgevaardigde;e) het afdelingshoofd van de Mestbank van de Vlaamse Landmaatschappij, of zijn afgevaardigde;f) het afdelingshoofd van de afdeling Water van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur, of zijn afgevaardigde;5° twee deskundigen of hun respectieve plaatsvervangers met stemrecht die alle op grond van hun bijzondere wetenschappelijke en technische bekwaamheid door de Vlaamse minister worden aangewezen voor een periode van vier jaar, met dien verstande dat zij niet mogen behoren tot het college van deskundigen, bedoeld in artikel 7, § 5, van het decreet en wier mandaat hernieuwbaar is voor telkens een periode van vier jaar.».

Art. 23.In artikel 27 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « de in artikel 6, § 1, 1° bedoelde milieuvergunningsaanvraag of », « een exemplaar van de vergunningsaanvraag respectievelijk » en « een exemplaar van voormelde vergunningsaanvraag respectievelijk » geschrapt;2° § 3 wordt opgeheven;3° in § 4 wordt het woord « § 4 » vervangen door het woord « § 3 » en worden de woorden « na de datum tot ontvankelijk en volledig verklaring van de milieuvergunningsaanvraag respectievelijk » geschrapt.

Art. 24.In artikel 28 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4 worden de woorden « na de datum van indiening van de milieuvergunningsaanvraag bedoeld in artikel 6, § 1, 1° of » geschrapt;2° in § 5, eerste lid, worden de woorden « de in artikel 6, § 1, 1° bedoelde milieuvergunningsaanvraag of » geschrapt;3° in § 6, tweede lid, worden de woorden « na de datum tot ontvankelijk en volledig verklaring van de milieuvergunningsaanvraag respectievelijk » geschrapt.

Art. 25.In artikel 29 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 3° wordt opgeheven;2° in 4° worden de woorden « in geval het gaat om een beroep, » geschrapt.

Art. 26.In artikel 30, § 6, derde lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, wordt het woord « 34, 5°, c), » geschrapt.

Art. 27.In hoofdstuk VIII van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, wordt een artikel 30bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 30bis.§ 1. Een vergunning kan worden verleend wanneer deze voorwaarden bevat welke garanderen dat de inrichting voldoet aan de eisen die door dit reglement en titel II van het VLAREM zijn gesteld.

De vergunning wordt geweigerd wanneer dat niet het geval is. § 2. De vergunningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 30, § 1, 6°, c), worden vastgesteld zodanig dat : 1° overeenkomstig de EU-richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, rekening is gehouden met de algemene beginselen bedoeld in artikel 43ter;2° ze de exploitatievoorwaarden en verplichtingen van de exploitant vastgesteld in het hoofdstuk XI van dit reglement bevatten;3° ze de op de inrichting van toepassing zijnde milieuvoorwaarden vastgesteld door titel II van het VLAREM bevatten;4° ze alle maatregelen bevatten die ter vervulling van de vergunningsvoorwaarden van inzonderheid de artikelen 43bis en 43ter nodig zijn om de bescherming van lucht, water en bodem te waarborgen en aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te bereiken; 5° ze emissiegrenswaarden bevatten voor de verontreinigende stoffen, met name die van bijlage 1.1.2 bij titel II van het VLAREM, die in significante hoeveelheden uit de betrokken installatie kunnen vrijkomen, gelet op hun aard en hun potentieel voor overdracht van verontreiniging tussen milieucompartimenten (water, lucht en bodem); zo nodig, bevatten zij ook passende voorschriften ter bescherming van bodem en grondwater, en maatregelen voor het beheer van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen; 6° ze in ieder geval bepalingen bevatten betreffende de minimalisering van de verontreiniging over lange afstand of van de grensoverschrijdende verontreiniging;7° ze een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel waarborgen;8° ze passende eisen bevatten voor de controle op de lozingen, met vermelding van de meetmethode en -frequentie, de procedure voor de beoordeling van de metingen, alsmede de verplichting de bevoegde overheid in kennis te stellen van de gegevens die noodzakelijk zijn voor de controle op de naleving van de vergunningsvoorwaarden;9° ze maatregelen bevatten voor andere dan de normale bedrijfsomstandigheden, waarbij op passende wijze wordt rekening gehouden met opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen en definitieve bedrijfsbeëindiging, wanneer het milieu daardoor kan worden beïnvloed;10° ze ook tijdelijke afwijkingen van de eisen, bedoeld in § 2, 6° en 7° en § 5 van dit artikel, kunnen bevatten, indien een door de bevoegde overheid goedgekeurd saneringsplan de naleving binnen zes maanden van deze eisen waarborgt en het project tot vermindering van de verontreiniging leidt;11° ze voor de in dit reglement beoogde geïntegreerde preventie en beperking van verontreiniging door de in de indelingslijst genoemde inrichtingen andere bijzondere voorwaarden kunnen bevatten die de bevoegde overheid doelmatig acht;12° ze voorwaarden bevatten zodat er geen vermijdbare schade aan de natuur kan ontstaan. § 3. De grenswaarden, bedoeld in § 2, 5° kunnen, zo nodig, worden aangevuld of vervangen door gelijkwaardige parameters of gelijkwaardige technische maatregelen.

Voor de varkens- en pluimveehouderijen wordt bij de emissiegrenswaarden, bedoeld in § 2, rekening gehouden met de aan die categorieën installaties aangepaste regelingen. § 4. Indien met het oog op een milieukwaliteitsnorm strengere voorwaarden moeten gelden dan die welke door toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar zijn, moeten met name in de vergunning extra voorwaarden worden gesteld, onverminderd artikel 3.3.0.1 van titel II van het VLAREM en onverminderd andere maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de milieukwaliteitsnormen te voldoen. § 5. Onverminderd § 4 zijn de emissiegrenswaarden, de parameters en de gelijkwaardige technische maatregelen, bedoeld in § 2, 5° en § 3, gebaseerd op de beste beschikbare technieken, zonder dat daarmee het gebruik van een bepaalde techniek of technologie wordt voorgeschreven, met inachtneming van de technische kenmerken en de geografische ligging van de betrokken installatie, alsmede de plaatselijke milieuomstandigheden. § 6. Voor de varkens- en pluimveehouderijen kan bij de in § 2, 8° bedoelde maatregelen rekening worden gehouden met de kosten en baten. » .

Art. 28.In artikel 31, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden « Elke beslissing over een milieuvergunningsaanvraag bedoeld in artikel 6 » vervangen door de woorden « Elke beslissing over een milieuvergunningsaanvraag bedoeld in artikel 6 alsmede elke aktename van een mededeling kleine verandering, bedoeld in artikel 6quater, 3° ».

Art. 29.In hoofdstuk IX van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, wordt een artikel 31bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 31bis.Elke beslissing over een milieuvergunningsaanvraag waarop artikel 19bis van toepassing is, wordt daarenboven door de bevoegde vergunningverlenende overheid ter kennis gebracht van de bevoegde autoriteit van het betrokken Gewest en/of de betrokken EU-lidstaat en/of een Verdragspartij bij het Verdrag van Espoo.

Daartoe stuurt de bevoegde vergunningverlenende overheid een kopie van de beslissing naar voormelde bevoegde autoriteit op het tijdstip waarop zij de bekendmaking toestuurt naar de exploitant. » .

Art. 30.Artikel 32 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 32.§ 1. Over de in de gemeente geëxploiteerde inrichtingen kunnen derden op het gemeentehuis kosteloos de inhoud van de volgende documenten inzien : 1° meldingen van 3de klasse-inrichtingen;2° vergunningsaanvragen en mededelingen van kleine veranderingen;3° aktenamen van meldingen van 3de klasse-inrichtingen;4° beslissingen over milieuvergunningsaanvragen;5° vergunningen bij wege van aktename van mededelingen kleine veranderingen;6° beslissingen over vergunningsaanvragen zoals bedoeld in artikel 44 en 44bis van het decreet;7° de in het bezit van de bevoegde overheid zijnde resultaten van de lozingscontrole die volgens de vergunningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 30bis, § 2, 8° vereist is. De documenten kunnen worden ingezien zonder dat enig belang aangetoond moet worden gedurende ten minste twee dagen per week, door de gemeentebesturen te bepalen.

Bovendien moet het gemeentebestuur aan ieder die erom verzoekt, zonder dat een belang aangetoond moet worden, tegen kostendekkende vergoeding een afschrift verstrekken van de in het eerste lid vermelde beslissingen, aktenamen en vergunningen. § 2. Met het oog op de uitvoering van § 1 stelt de toezichthoudende ambtenaar de resultaten van de lozingscontrole, die volgens de vergunningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 30bis, § 2, 8° vereist is, ter beschikking van het gemeentebestuur van de gemeente waarin de inrichting is gelegen. ».

Art. 31.In het hoofdstuk X van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de Afdeling I bestaande uit artikel 34 wordt opgeheven;2° in het opschrift van de afdeling II worden de woorden « artikel 6, § 1, 2° » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 1° »;3° in het opschrift van de afdeling III worden de woorden « artikel 6, § 1, 3° » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 2° ».

Art. 32.In artikel 35 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin worden de woorden « artikel 6, § 1, 2° » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 1° »;2° aan 1°, a) wordt de volgende zin toegevoegd : « het niet bijvoegen van het bewijs van volledige betaling van de overeenkomstig artikel 19bis van het decreet verschuldigde dossiertaks bij de milieuvergunningsaanvraag, heeft van rechtswege de onvolledigheid van de vergunningsaanvraag tot gevolg;»; 3° in 2°, a) worden de woorden « artikel 6, § 1, 2°, a, c, d, e, g, h, i en j » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 1°, a, c, d, e en f ».

Art. 33.In artikel 36 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin worden de woorden « artikel 6, § 1, 3° » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 2° »;2° aan 1°, a) wordt de volgende zin toegevoegd : « het niet bijvoegen van het bewijs van volledige betaling van de overeenkomstig artikel 19bis van het decreet verschuldigde dossiertaks bij de milieuvergunningsaanvraag, heeft van rechtswege de onvolledigheid van de vergunningsaanvraag tot gevolg;»; 3° in 2°, a) worden de woorden « artikel 6, § 1, 3°, a, c en d » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 2°, a en c »;4° in 3° wordt b) vervangen door wat volgt : « b) de burgemeester of zijn in sub 1°, a) gemachtigde ambtenaar stuurt op de dag van de verzending van de brief, bedoeld in artikel 36, 1°, d), een exemplaar van de volledige vergunningsaanvraag met verzoek om advies tevens aan de overheidsorganen die overeenkomstig artikel 20 advies moeten verlenen;».

Art. 34.In artikel 37 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste zin, worden de woorden « artikel 6, § 1, 3°, e) » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 2°, d) »;2° in § 2 worden de woorden « artikel 6, § 1, 3°, e) » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 2°, d) ».

Art. 35.In artikel 38 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Bij deze vergunningsaanvraag dient evenwel geen uittreksel uit het kadastraal plan noch een milieu-effectrapport of veiligheidsrapport gevoegd te worden.Overeenkomstig artikel 19bis, § 2 van het decreet is deze aanvraag niet onderworpen aan dossiertaks. »; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.In afwijking van artikel 35 en 36 is voor de milieuvergunningsaanvragen, bedoeld in § 1, de volgende procedure van toepassing : 1° voor de aanvragen waarvoor de bestendige deputatie van de provincie bevoegd is, verloopt de procedure als volgt : a) onderzoek ontvankelijkheid en volledigheid : overeenkomstig artikel 35, 1°;b) advies van college van burgemeester en schepenen : de bestendige deputatie van de provincieraad of de door haar daartoe gemachtigde ambtenaar stuurt op de dag van de verzending van de brief, bedoeld in artikel 35, 1°, d), een verzoek om advies, samen met een exemplaar van het volledige vergunningsaanvraagdossier met de bijlagen, naar het bevoegde college van burgemeester en schepenen;dit college geeft zijn advies over dit dossier binnen een termijn van dertig kalenderdagen na ontvangst van voormeld verzoek om advies; de burgemeester of zijn daartoe gemachtigde ambtenaar stuurt het advies binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum waarop dit advies door het college van burgemeester en schepenen werd uitgebracht, aan de bestendige deputatie van de provincieraad; als er binnen de gestelde termijn geen advies is, kan de zaak doorgaan; c) uitspraak : binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de brief, bedoeld in artikel 35, 1°, d), doet de bestendige deputatie van de provincieraad een uitspraak over de milieuvergunningsaanvraag;in voorkomend geval wordt een volledig of gedeeltelijk positieve beslissing bij wege van akteneming verleend, geldend als vergunning voor een termijn van vijf jaar; d) bekendmaking : overeenkomstig artikel 35, 5°;2° voor de aanvragen waarvoor het college van burgemeester en schepenen bevoegd is verloopt de procedure als volgt : a) onderzoek ontvankelijkheid en volledigheid : overeenkomstig artikel 36, 1°;b) uitspraak : binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de brief, bedoeld in artikel 36, 1°, d), doet het college van burgemeester en schepenen uitspraak over de milieuvergunningsaanvraag;in voorkomend geval wordt een volledig of gedeeltelijk positieve beslissing bij wege van akteneming verleend, geldend als vergunning voor een termijn van vijf jaar; c) bekendmaking : overeenkomstig artikel 36, 5°.».

Art. 36.In artikel 39, § 1 van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 6, § 1, 3°, e) » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, 2°, d) ».

Art. 37.In artikel 40 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Voor de beslissing, bedoeld in § 1, verloopt de procedure als volgt : 1° wanneer de bestendige deputatie van de provincieraad de vergunning op proef heeft verleend : a) uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef vraagt de bestendige deputatie of de door haar daartoe gemachtigde provinciale ambtenaar aan de overeenkomstig artikel 58 met het toezicht belaste ambtenaren een evaluatieverslag over de inrichting;dit verslag wordt binnen een termijn van dertig dagen aan de provinciale milieuvergunningscommissie bezorgd; b) de bestendige deputatie van de provincieraad of de door haar daartoe gemachtigde provinciale ambtenaar verzoekt, uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef, het college van burgemeester en schepenen alsmede de provinciale milieuvergunningscommissie, bedoeld in artikel 22, om advies;c) de overheidsorganen die overeenkomstig artikel 20 advies moet verlenen alsmede de in artikel 22 bedoelde provinciale milieuvergunningscommissie, brengen hun advies uit overeenkomstig de hoofdstukken VI en VII met dien verstande dat de provinciale milieuvergunningscommissie advies dient te verlenen uiterlijk dertig kalenderdagen vóór het verstrijken van de vergunning op proef; de voorzitter en de secretaris van voornoemde commissie zorgen voor de uitvoering van de hen door artikelen 23 en 24 toebedeelde opdrachten; d) het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de exploitatie gebeurt, brengt zijn advies uit binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek om advies;de burgemeester stuurt het advies binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum waarop dit advies door het college van burgemeester en schepenen werd uitgebracht, aan de provinciale milieuvergunningscommissie bedoeld in artikel 22; e) uiterlijk tien kalenderdagen voor het verstrijken van de vergunning op proef, doet de bestendige deputatie van de provincie een uitspraak over de milieuvergunningsaanvraag overeenkomstig artikel 30;f) de onder sub e) bedoelde beslissing wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 35, 5°;g) met betrekking tot de stilzwijgende weigering geldt artikel 35, 6°, met dien verstande dat de aangevraagde vergunning geacht wordt te zijn geweigerd als geen uitspraak werd gedaan voor het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef;2° voor de aanvragen waarvoor het college van burgemeester en schepenen bevoegd is : a) de burgemeester of zijn daartoe gemachtigde ambtenaar verzoekt, uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef, om advies aan : - de dienst van de gemeente, belast met het onderzoek van de milieudossiers, - de overheidsorganen die overeenkomstig artikel 20 advies moeten verlenen;b) de dienst van de gemeente die met het onderzoek van de milieudossiers is belast, brengt zijn advies uit binnen een termijn van dertig kalenderdagen na ontvangst van het dossier;als er geen advies is binnen de gestelde termijn wordt aangenomen dat voormelde dienst van oordeel is dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting, veroorzaakt door de inrichting, mits gepaste milieuvergunningsvoorwaarden worden nageleefd, tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; c) de overheidsorganen die overeenkomstig artikel 20, § 2, advies dienen te verlenen, brengen hun advies uit overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI;als er binnen de gestelde termijn van dertig kalenderdagen geen advies is, wordt aangenomen dat bedoelde adviesverlenende overheidsorganen een gunstige beoordeling hebben uitgebracht over de door hen te onderzoeken aspecten met betrekking tot de ingedeelde inrichting; d) uiterlijk tien kalenderdagen voor het verstrijken van de vergunning op proef, doet het college van burgemeester en schepenen een uitspraak over de milieuvergunningsaanvraag overeenkomstig artikel 30;e) de beslissing, bedoeld in d), wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 36, 5°;f) met betrekking tot de stilzwijgende weigering geldt artikel 36, 6°, met dien verstande dat de aangevraagde vergunning geacht wordt te zijn geweigerd als geen uitspraak werd gedaan voor het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef.».

Art. 38.In hoofdstuk X van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, wordt een artikel 41bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 41bis.Voor inrichtingen die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter X zijn aangeduid gelden overeenkomstig de EU-richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging bijkomend de volgende bepalingen : 1° de vergunningsvoorwaarden worden door de bevoegde overheden geregeld getoetst en zo nodig ambtshalve overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 45 bijgesteld;voor de bestaande GPBV-installaties gebeurt een eerste toetsing uiterlijk vóór 30 oktober 2007; 2° een toetsing vindt in ieder geval plaats als : a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in de vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten worden;b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een significante beperking van de emissies zonder buitensporige kosten mogelijk maken;c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist;d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen.» .

Art. 39.In artikel 42 van hetzelfde besluit wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De overnemer moet de overname, bedoeld in § 1, vóór de datum van inwerkingtreding van de overname melden door middel van het meldingsformulier, bedoeld in artikel 2, § 2, dat bij ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs moet worden bezorgd aan de overheid die op het tijdstip van de melding overeenkomstig de aard en de klasse in eerste aanleg bevoegd is voor de overgenomen inrichting. ».

Art. 40.Aan artikel 42 van hetzelfde besluit wordt een § 3 tot en met 5 toegevoegd die luiden als volgt : « § 3. De overheid, bedoeld in § 2, neemt kennis van de melding en gaat na welke lopende vergunningen van toepassing zijn op de voor overname gemelde inrichting.

Deze overheid kan hierover het advies inwinnen van de afdeling Milieuvergunningen van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur.

Wanneer de melding, bedoeld in § 2, betrekking heeft op de overname van een inrichting die vergund is voor een of meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 en 28.2 van de indelingslijst, vraagt ze in elk geval voor de toepassing van het decreet van 21 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en zijn uitvoeringsbesluiten het advies van de Vlaamse Landmaatschappij. § 4. De overheid, bedoeld in § 2, stuurt vervolgens aan de overnemer die de melding heeft gedaan een schriftelijke ontvangstmelding.

Wanneer de melding, bedoeld in § 2, betrekking heeft op de overname van een inrichting die vergund is voor een of meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 en 28.2 van de indelingslijst, wordt in de ontvangstmelding, bedoeld in het eerste lid, een overzicht gegeven van de voor deze subrubrieken nog geldige vergunningen met vermelding van de einddatum van de overeenkomstige vergunningstermijnen en van de totaal vergunde aantallen en soorten dieren alsook de vergunde hoeveelheid en soorten van mestopslag. In voorkomend geval wordt daarbij melding gemaakt van de inperkingen die van rechtswege zijn doorgevoerd ingevolge het decreet van 21 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en zijn uitvoeringsbesluiten. De overnemer wordt slechts geacht in de rechten te zijn getreden van de exploitant voor de in de voormelde ontvangstmelding vermelde nog geldende vergunningen. § 5. De overheid, bedoeld in § 2, stuurt een afschrift van de ontvangstmelding, bedoeld in § 4, aan : 1° wanneer het gaat om een inrichting waarvoor de bestendige deputatie van de provincie bevoegd is : het college, de commissie, het comité, de overheidsorganen, diensten en maatschappijen, genoemd in artikel 35, 5°, c);2° wanneer het gaat om een inrichting waarvoor het college van burgemeester en schepenen bevoegd is : de gouverneur, het comité, de overheidsorganen, diensten en maatschappijen, genoemd in artikel 36, 5°, b).».

Art. 41.In hoofdstuk XI van hetzelfde besluit wordt een artikel 43bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 43bis.Bij de bepaling van de beste beschikbare technieken omschreven in artikel 1, 29°, moeten de volgende punten speciaal in aanmerking worden genomen : 1° de toepassing van technieken die weinig afval veroorzaken;2° de toepassing van minder gevaarlijke stoffen;3° de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en recycling van de in het proces uitgestoten en gebruikte stoffen en van afval;4° vergelijkbare processen, apparaten of exploitatiemethoden die met succes op industriële schaal zijn beproefd;5° de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;6° de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;7° de data van ingebruikneming van de nieuwe of bestaande installaties en/of inrichtingen;8° de tijd die nodig is voor het omschakelen op een betere beschikbare techniek;9° het verbruik en de aard van de grondstoffen (met inbegrip van water) en de energie-efficiëntie;10° de noodzaak het algemene effect van de emissies en de risico's op het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;11° de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken;12° de milieuvoorwaarden vastgesteld door titel II van het VLAREM die inzonderheid de krachtens artikel 16, lid 2, van de EG-richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging door de EU-Commissie, of door internationale organisaties bekendgemaakte informatie omvat.».

Art. 42.In hoofdstuk XI van hetzelfde besluit wordt een artikel 43ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 43ter.Een inrichting en/of een installatie dient overeenkomstig de EU-richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging zo te worden geëxploiteerd dat : 1° alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen, met name door toepassing van de beste beschikbare technieken;2° geen belangrijke verontreiniging wordt veroorzaakt;3° overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen en het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen;waar dit niet gebeurt, moeten die stoffen nuttig worden toegepast of aangewend worden als secundaire grondstof of, wanneer dat technisch en economisch onmogelijk is, zodanig worden verwijderd dat milieu-effecten worden voorkomen of beperkt; 4° de energie op doelmatige wijze wordt gebruikt;5° de nodige maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken;6° bij de definitieve stopzetting van de activiteiten de nodige maatregelen worden getroffen om het gevaar van verontreiniging te voorkomen en het exploitatieterrein weer in een bevredigende toestand te brengen.».

Art. 43.In artikel 45 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De bevoegde overheid kan bij gemotiveerde beslissing de in de lopende vergunning(en) opgelegde voorwaarden wijzigen of aanvullen : 1° ambtshalve;2° op verzoek van de in artikel 20 vermelde adviesorganen in zoverre deze bevoegd zijn voor adviesverlening met betrekking tot bedoelde inrichting;3° op verzoek van de exploitant;4° op verzoek van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ten gevolge van de vestiging en de exploitatie van de inrichting rechtstreeks hinder kan ondervinden;5° op verzoek van elke rechtspersoon die zich de bescherming tot doel heeft gesteld van het leefmilieu dat door de hinder ten gevolge van de vestiging en de exploitatie van de inrichting kan worden getroffen. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder « bevoegde overheid » verstaan de overheid die in eerste aanleg bevoegd is, tenzij een hogere overheid een of meer van de lopende vergunningen heeft verleend of de vergunningsvoorwaarden ervan heeft gewijzigd. In dat geval is deze hogere overheid bevoegd. ».

Art. 44.In artikel 45 van hetzelfde besluit wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Het verzoek, bedoeld in § 1, dient per ter post aangetekende zending naar de overheid, bevoegd in § 1, gestuurd te worden. ».

Art. 45.In artikel 45, § 3 en 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, 4° worden de woorden « artikel 5, § 2, 18° » vervangen door de woorden « artikel 5, § 2, 19° »;2° in § 4 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Tenzij het gaat om een ambtshalve beslissing, gelden met betrekking tot de adviesverlening, de uitspraak, de stilzwijgende weigering en de bekendmaking volgend op een verzoek, bedoeld in § 1, de volgende bepalingen : 1° wanneer de bevoegde overheid de Vlaamse minister is : a) adviesverlening : de Vlaamse minister of de daartoe gemachtigde ambtenaar van de afdeling Milieuvergunningen van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur stuurt een afschrift van het verzoek, bedoeld in § 1, nadat dit ontvankelijk en volledig werd bevonden, naar de gewestelijke milieuvergunningscommissie met verzoek om advies; de overheidsorganen die overeenkomstig artikel 20 advies dienen te verlenen alsmede de gewestelijke milieuvergunningscommissie, brengen hun advies uit overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken VI en VII; de voorzitter en de secretaris van de commissie voeren de hen door artikel 27 en 28 toebedeelde opdrachten uit; b) uitspraak : binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van het verzoek, bedoeld in § 1, doet de Vlaamse minister hierover uitspraak;c) bekendmaking : de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar, bedoeld in a), stuurt binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum van de beslissing, deze beslissing of een eensluidend verklaard afschrift ervan per ter post aangetekende zending met de opdracht tot bekendmaking ervan naar de bevoegde burgemeester; de burgemeester maakt de beslissing bekend overeenkomstig hoofdstuk IX; de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar, bedoeld in a), stuurt dezelfde dag als tot de verzending, bedoeld in het eerste lid, wordt overgegaan, per ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing ter kennisgeving naar : - de gewestelijke milieuvergunningscommissie; - de gouverneur alsmede de bestendige deputatie van de provincieraad van de provincie waartoe de percelen van de inrichting behoren; - het college, de commissie, het comité, de overheidsorganen, diensten en maatschappijen genoemd in artikel 35, 5°, c); d) stilzwijgende weigering : als de Vlaamse minister binnen een termijn van vier maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van het verzoek, bedoeld in § 1, geen uitspraak heeft gedaan, wordt de aangevraagde wijziging en/of aanvulling van vergunningsvoorwaarden geacht te zijn geweigerd; de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar, bedoeld in a), licht binnen een termijn van tien kalenderdagen na het verstrijken van de in het eerste lid vermelde termijn de aanvrager en de exploitant in over voormelde stilzwijgende weigering; de Vlaamse minister stuurt een eensluidend afschrift van het in het tweede lid bedoelde schrijven, bedoeld in het tweede lid, ter kennisgeving aan de bevoegde burgemeester alsmede aan de instanties genoemd in c), derde lid; 2° wanneer de bevoegde overheid de bestendige deputatie van de provincieraad is : artikel 35, 3°, 4°, 5° en 6° met dien verstande dat de behandelingstermijn aanvangt op de datum van verzending van het in § 1 bedoelde verzoek in plaats van op de datum van verklaring tot ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag;3° wanneer de bevoegde overheid het College van Burgemeester en Schepenen is : artikel 36, 3°, 4°, 5° en 6° met dien verstande dat de behandelingstermijn aanvangt op de datum van verzending van het in § 1 bedoelde verzoek in plaats van op de datum van verklaring tot ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag.»; 3° in § 5 worden de woorden « artikel 34, 5° » vervangen door de woorden « artikel 45, § 4, 1°, c) ».

Art. 46.In artikel 47 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Als de exploitant de bepalingen van het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten alsmede de geldende vergunningsvoorwaarden niet naleeft, kan de bevoegde overheid bij gemotiveerde beslissing de milieuvergunning volledig of gedeeltelijk schorsen of opheffen.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bevoegde overheid verstaan de overheid die in eerste aanleg bevoegd is, tenzij een hogere overheid een of meer van de lopende vergunningen heeft verleend of de vergunningsvoorwaarden ervan heeft gewijzigd. In dat geval is deze hogere overheid bevoegd. »; 2° in § 2, 4° worden de woorden « artikel 34, 5° » vervangen door de woorden « artikel 45, § 4, 1°, c) ».

Art. 47.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995 en 26 juni 1996, wordt het opschrift van hoofdstuk XIII vervangen door wat volgt : « Beroepen tegen in eerste aanleg door het college van burgemeester en schepenen genomen beslissingen over milieuvergunningsaanvragen en gedane aktenamen van mededelingen kleine veranderingen ».

Art. 48.In artikel 49 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « Tegen elke beslissing van het College van Burgemeester en Schepenen over een vergunningsaanvraag als bedoeld in artikel 6, § 1, 3° » vervangen door de woorden : « Tegen elke beslissing van het college van burgemeester en schepenen over een vergunningsaanvraag als bedoeld in artikel 6, § 1, 2° en tegen een door hetzelfde college gedane aktename als bedoeld in artikel 6quater, § 4 »;2° in § 1, 3° worden de woorden « advies hebben uitgebracht over de in § 1 bedoelde beslissing » vervangen door de woorden « adviesbevoegdheid hebben over de inrichting ».

Art. 49.In artikel 50 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan 1°, b) wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « heeft de onontvankelijkheid, bedoeld in het eerste lid, evenwel betrekking op het niet bijvoegen van de door het artikel 49, § 2 voorgeschreven bijlage(n), wordt de indiener van het beroep door de bestendige deputatie van de provincie of de gemachtigde ambtenaar, bedoeld in a), hiervan in kennis gesteld bij ter post aangetekend schrijven;indien de indiener van het beroep binnen een termijn van veertien kalenderdagen na verzending van voormelde kennisgeving, de ontbrekende bijlage(n) niet heeft toegevoegd aan zijn eerder ingediend beroepsschrift, wordt het beroep van rechtswege onontvankelijk; »; 2° 3° wordt vervangen door wat volgt : « 3° Uitspraak : a) de bestendige deputatie van de provincie kan bij gemotiveerd besluit de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen eenmaal verlengen met maximum één maand;de bestendige deputatie van de provincie of de gemachtigde ambtenaar, bedoeld in 1°, a), deelt deze beslissing voor het verstrijken van de vastgestelde termijn bij ter post aangetekende zending mee aan de aanvrager alsmede aan de indiener van het beroep; b) binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het beroep door de Bestendige Deputatie van de provincie, of in voorkomend geval vóór het verstrijken van de verlengde termijn, doet de Bestendige Deputatie van de provincie uitspraak over het beroep;deze uitspraak omvat een gemotiveerde beslissing over de aanspraken en bezwaren die door de indiener(s) van het beroep werden gesteld; »; 3° in 5° wordt a) vervangen door wat volgt : « a) als binnen een termijn van vier maanden, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het beroep of, in voorkomend geval, voor het verstrijken van de verlengde termijn, door de bestendige deputatie van de provincieraad geen uitspraak is gedaan, wordt : - indien de vergunning in eerste aanleg werd geweigerd of er in eerste aanleg geen uitspraak werd gedaan binnen de vastgestelde of verlengde termijn : de aangevraagde vergunning geacht te zijn verkregen voor een termijn van twintig jaar, tenzij het gaat om een verandering in welk geval een termijn gelijk verstrijkend met de lopende milieuvergunning geldt;de termijn van ingebruikneming alsmede de aanvangsdatum en de einddatum van de vergunningstermijn zijn deze bepaald in artikel 30; - indien in eerste aanleg een vergunning werd verleend en er een beroep werd ingediend door de gouverneur, het college van burgemeester en schepenen of de adviesverlenende overheidsorganen : de in eerste aanleg verleende vergunning geacht definitief te zijn; ».

Art. 50.In hoofdstuk XIII van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, wordt het opschrift van Afdeling II vervangen door wat volgt : « Beroepen tegen in eerste aanleg door de bestendige deputatie van de provincie getroffen beslissingen over milieuvergunningsaanvragen en gedane aktenamen van mededelingen kleine veranderingen ».

Art. 51.In artikel 51, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de woorden « Tegen elke beslissing in eerste aanleg van de Bestendige Deputatie van de provincie over een vergunningsaanvraag als bedoeld in artikel 6, § 1, 2° » vervangen door de volgende woorden : « Tegen elke beslissing in eerste aanleg van de bestendige deputatie van de provincie over een vergunningsaanvraag als bedoeld in artikel 6, § 1, 1° en tegen een door dezelfde deputatie gedane aktename als bedoeld in artikel 6quater, 3° ».

Art. 52.In artikel 52 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1° wordt b) vervangen door wat volgt : « heeft de onontvankelijkheid, bedoeld in het eerste lid, evenwel betrekking op het niet bijvoegen van de door het artikel 49, § 2 voorgeschreven bijlage(n), wordt de indiener van het beroep door de Vlaamse minister of de sub a) vermelde gemachtigde ambtenaar hiervan in kennis gesteld bij ter post aangetekend schrijven;indien de indiener van het beroep binnen een termijn van veertien kalenderdagen na verzending van voormelde kennisgeving, de ontbrekende bijlage(n) niet heeft toegevoegd aan zijn eerder ingediend beroepsschrift, wordt het beroep van rechtswege onontvankelijk; »; 2° 3° wordt vervangen door wat volgt : « 3° Uitspraak : a) de Vlaamse minister kan bij gemotiveerd besluit de termijn waarbinnen hij een uitspraak moet doen eenmaal verlengen met maximum één maand;de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar, bedoeld in 1°, a), deelt deze beslissing voor het verstrijken van de vastgestelde termijn bij ter post aangetekende zending mee aan de aanvrager alsmede aan de indiener van het beroep; b) binnen een termijn van vijf maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het beroep door de Vlaamse minister, of in voorkomend geval voor het verstrijken van de verlengde termijn, doet de Vlaamse minister uitspraak over het beroep;deze uitspraak omvat een gemotiveerde beslissing over de aanspraken en bezwaren die door de indiener(s) van het beroep werden gesteld; »; 3° in 5° wordt a) vervangen door wat volgt : « a) als binnen een termijn van vijf maanden, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het beroep of, in voorkomend geval, voor het verstrijken van de verlengde termijn door de Vlaamse minister geen uitspraak is gedaan, wordt : - indien de vergunning in eerste aanleg werd geweigerd of er in eerste aanleg geen uitspraak werd gedaan binnen de vastgestelde of verlengde termijn : de aangevraagde vergunning geacht te zijn verkregen voor een termijn van twintig jaar, tenzij het gaat om een verandering in welk geval een termijn gelijk verstrijkend met de lopende milieuvergunning geldt;de termijn van ingebruikneming alsmede de aanvangsdatum en de einddatum van de vergunningstermijn zijn deze bepaald in artikel 30; - indien in eerste aanleg een vergunning werd verleend en er beroep werd ingediend door de gouverneur, het college van burgemeester en schepenen of de adviesverlenende overheidsorganen : de in eerste aanleg verleende vergunning geacht definitief te zijn; ».

Art. 53.In artikel 53 van hetzelfde besluit worden in 1° en 2° de woorden « binnen de gestelde termijn » vervangen door de woorden « binnen de gestelde of in voorkomend geval binnen de verlengde termijn ».

Art. 54.In hoofdstuk XIII van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, wordt een artikel 53bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 53bis.§ 1. In geval de uitspraak, bedoeld in artikel 50, 3° en 52, 3°, een vergunning op proef omvat, wordt zonder extra formaliteiten een definitieve beslissing over de milieuvergunningsaanvraag genomen vóór het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef. § 2. Voor de beslissing, bedoeld in § 1, verloopt de procedure als volgt : 1° wanneer de Vlaamse minister de vergunning op proef heeft verleend : a) uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef vraagt de Vlaamse minister of de daartoe gemachtigde ambtenaar van de afdeling Milieuvergunningen van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur aan de overeenkomstig artikel 58 met het toezicht belaste ambtenaren een evaluatieverslag met betrekking tot de inrichting;dit verslag wordt binnen een termijn van dertig dagen aan de gewestelijke milieuvergunningscommissie bezorgd; b) de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar, bedoeld in a), verzoekt, uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef, de gewestelijke milieuvergunningscommissie om advies;c) de overheidsorganen die overeenkomstig artikel 20 advies dienen te verlenen alsmede de gewestelijke milieuvergunningscommissie, brengen hun advies uit overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken VI en VII met dien verstande dat de gewestelijke milieuvergunningscommissie advies dient te verlenen uiterlijk dertig kalenderdagen vóór het verstrijken van de vergunning op proef; de voorzitter en de secretaris van voornoemde commissie zorgen voor de uitvoering van de hen door artikelen 27 en 28 toebedeelde opdrachten; d) uiterlijk tien kalenderdagen voor het verstrijken van de vergunning op proef, doet de Vlaamse minister een uitspraak over de definitieve vergunning;e) de beslissing, bedoeld in d), wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 52, 4°;f) met betrekking tot de stilzwijgende vergunning gelden de bepalingen van artikel 52, 5°, met dien verstande dat de vergunning geacht wordt definitief te zijn als geen uitspraak werd gedaan voor het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef;in dat geval is de termijn van de proefvergunning begrepen in de stilzwijgende vergunningstermijn en gelden de milieuvoorwaarden opgelegd in de proefvergunning; 2° wanneer de bestendige deputatie van de provincieraad de vergunning op proef heeft verleend : a) uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef vraagt de bestendige deputatie of de door haar daartoe gemachtigde provinciale ambtenaar aan de overeenkomstig artikel 58 met het toezicht belaste ambtenaren een evaluatieverslag met betrekking tot de inrichting;dit verslag wordt binnen een termijn van dertig dagen aan de provinciale milieuvergunningscommissie bezorgd; b) de bestendige deputatie van de provincieraad of de door haar daartoe gemachtigde provinciale ambtenaar verzoekt, uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef, het college van burgemeester en schepenen alsmede de provinciale milieuvergunningscommissie, bedoeld in artikel 22, om advies;c) de overheidsorganen die overeenkomstig artikel 20 advies dienen te verlenen alsmede de in artikel 22 bedoelde provinciale milieuvergunningscommissie, brengen hun advies uit overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken VI en VII met dien verstande dat de provinciale milieuvergunningscommissie advies dient te verlenen uiterlijk dertig kalenderdagen vóór het verstrijken van de vergunning op proef; de voorzitter en de secretaris van voornoemde commissie zorgen voor de uitvoering van de hen door artikelen 23 en 24 toebedeelde opdrachten; d) het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de exploitatie gebeurt, brengt zijn advies uit binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek om advies;de burgemeester stuurt het advies binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum waarop dit advies door het college van burgemeester en schepenen werd uitgebracht, aan de in artikel 22 bedoelde provinciale milieuvergunningscommissie; e) uiterlijk tien kalenderdagen voor het verstrijken van de vergunning op proef, doet de Bestendige Deputatie van de provincie uitspraak;f) de beslissing, bedoeld in e), wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 50, 4°;g) met betrekking tot de stilzwijgende vergunning gelden de bepalingen van artikel 50, 5°, met dien verstande dat de vergunning geacht wordt definitief te zijn als geen uitspraak werd gedaan voor het verstrijken van de termijn van de vergunning op proef;in dat geval is de termijn van de proefvergunning begrepen in de stilzwijgende vergunningstermijn en gelden de milieuvoorwaarden opgelegd in de proefvergunning. ».

Art. 55.In artikel 57, § 2 van hetzelfde besluit worden in het tweede gedachtestreepje de woorden « artikel 34, 4°, » geschrapt.

Art. 56.In artikel 58 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1° worden in het tweede lid de woorden « het in sub 2° hierna bedoelde Bestuur Milieu-inspectie » vervangen door de woorden « de in sub 2° bedoelde afdeling Milieu-inspectie »;2° 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° de leidend ambtenaar van de AMINAL alsook de door de Vlaamse minister aangestelde ambtenaren van de afdeling Milieu-inspectie van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;deze ambtenaren zijn belast met het toezicht over de inrichtingen van klasse 1 en met het hoog toezicht over de inrichtingen van klasse 2 en 3; »; 3° 3° wordt vervangen door wat volgt : « 3° de door de Vlaamse minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid aangestelde ambtenaren van de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;deze ambtenaren zijn belast met het toezicht over de inrichtingen van klasse 1 en 2 waarvoor de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg volgens artikel 20 adviesbevoegdheid heeft, voor wat de gezondheidsaspecten betreft; » 4° 4° wordt vervangen door wat volgt : « 4° de door de Vlaamse minister bevoegd voor het economisch beleid, aangestelde ambtenaren van de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van het departement Economie, Werkgelegenheid en Binnenlandse Aangelegenheden;deze ambtenaren zijn belast met het toezicht over de inrichtingen van klasse 1 en 2 waarvoor de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie volgens artikel 20 adviesbevoegdheid heeft, voor wat het gevaar voor grondverschuivingen en/of instortingen betreft. ».

Art. 57.In artikel 60, § 1 en § 4 van hetzelfde besluit worden de woorden « het Bestuur Algemeen Milieubeleid van de Administratie van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrichting » vervangen door de woorden : « de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer ».

Art. 58.In artikel 61 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de woorden « het Bestuur Algemeen Milieubeleid van de Administratie van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrichting » vervangen door de woorden : « de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer ».

Art. 59.In artikel 62 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, 1°, f) en § 6, 6° worden de woorden « het Bestuur Milieu-inspectie van de Administratie Milieu, Natuur en Landinrichting » vervangen door de woorden « de afdeling Milieu-inspectie van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer »;2° in § 2,2°, b) en in § 3, 2°, b) worden de woorden « het Bestuur Milieuvergunningen van de Administratie Milieu, Natuur en Landinrichting » vervangen door de woorden « de afdeling Milieuvergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer »;3° § 7 wordt vervangen door wat volgt : « § 7.Om als laboratorium te kunnen worden erkend, moet het laboratorium voldoen aan de voorwaarden vastgesteld in het hoofdstuk 1.3 « Erkende milieudeskundigen » van titel II van het VLAREM. » .

Art. 60.In artikel 64 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden de woorden « het Bestuur Milieuvergunningen van de Administratie Milieu, Natuur en Landinrichting » vervangen door de woorden « de afdeling Milieuvergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer ».

Art. 61.In artikel 65, § 3 van hetzelfde besluit worden de woorden « de in § 1 bedoelde maatregelen » vervangen door de woorden « de maatregelen, bedoeld in § 2, ».

Art. 62.In artikel 68, § 4, 1° van hetzelfde besluit worden de woorden « het Bestuur Milieuvergunningen van de Administratie Milieu, Natuur en Landinrichting » vervangen door de woorden « de afdeling Milieuvergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer ».

Art. 63.Aan artikel 70 van hetzelfde besluit wordt een § 3 toegevoegd die luidt als volgt : « § 3. Vergunningsaanvragen voor de winning van grondwater of het kunstmatig aanvullen van grondwater, ingediend vóór de inwerkingtreding van de rubriek 53 « Winning van grondwater » en rubriek 54 « het kunstmatig aanvullen van grondwater » van de indelingslijst, worden afgehandeld volgens de procedure vastgesteld door het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1985 houdende reglementering en vergunning voor het gebruik van grondwater en de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones. » .

Art. 64.In artikel 71 van hetzelfde besluit worden de woorden « de verwijdering van afvalstoffen » vervangen door de woorden « de verwerking van afvalstoffen ».

Art. 65.In artikel 73 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, worden in het tweede lid de woorden « de artikelen 5, 6, 45 en 47 » vervangen door de woorden « de artikelen 5, 6, 6ter, 42, 45 en 47 ». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan de bijlagen bij titel i van het VLAREM

Art. 66.De bijlage 1, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995 en 26 juni 1996 wordt vervangen door de bijlage 1 bij dit besluit.

Art. 67.De bijlage 3, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, wordt gewijzigd als volgt : 1° in het punt D wordt de zin « De melding van verandering van een bestaande inrichting » vervangen door de zin « De melding van verandering van een bestaande inrichting derde klasse die na verandering in de derde klasse blijft ingedeeld en die geen deel uitmaakt van een milieutechnische eenheid vergund als eerste of tweede klasse »;2° aan het punt D wordt het volgende toegevoegd : « O - De mededeling van een kleine verandering van een bestaande inrichting eerste of tweede klasse, omvattende : O - het exploiteren van een nieuwe derde klasse-inrichting die een milieutechnische eenheid vormt samen met vergunde inrichtingen vergund : O - als eerste klasse; O - als tweede klasse;

O - het veranderen van een bestaande derde klasse-inrichting die na de verandering in de derde klasse blijft ingedeeld en die een milieutechnische eenheid vormt samen met vergunde inrichtingen vergund : O - als eerste klasse;

O - als tweede klasse;

O - het veranderen van een tweede of eerste klasse-inrichting die na de verandering in dezelfde klasse blijft ingedeeld en die een milieutechnische eenheid vormt samen met vergunde inrichtingen vergund : O - als eerste klasse;

O - als tweede klasse; »; 3° de bepaling van het punt F wordt vervangen door de volgende bepaling : « F.Bijlagen 1° Wanneer de melding betrekking heeft op het exploiteren van een nieuwe derde klasse-inrichting en/of op de verandering van een bestaande inrichting derde klasse die na verandering in de derde klasse blijft ingedeeld en die geen milieutechnische eenheid vormt met inrichtingen vergund als eerste of tweede klasse, dient steeds een plan op schaal van tenminste 1/500 gevoegd waarop de ligging van de inrichting op het betrokken kadastraal perceel is aangegeven. 2° Wanneer de melding betrekking heeft op een inrichting die ingedeeld is in één of meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst dienen daarenboven de volgende bijlagen bijgevoegd : a) een lijst met de aantallen dieren gespecificeerd overeenkomstig de diersoorten (categorieën) vermeld in artikel 5 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen; b) voor zover de meldingsplichtige de cultuurgronden in eigen gebruik nog niet digitaal bij de Mestbank heeft laten registreren, een opgave van de kadastrale percelen welke in eigen gebruik zijn en het bijhorend kaartmateriaal op schaal 1/10.000 met aanduiding van de desbetreffende percelen; c) de bij de inrichting behorende mestafzet-, mestafname-, mestexport- en/of mestverwerkingsovereenkomsten.3° Wanneer de melding betrekking heeft op de winning van grondwater, dienen voor elk van de grondwaterwinningen gegroepeerd per watervoerende laag de volgende gegevens te worden aangegeven : a) de activiteit waarbinnen de grondwaterwinning zich situeert;b) de bestemming van het grondwater;c) de beoogde of noodzakelijke waterkwaliteit;d) de beoogdemaximum hoeveelheid te winnen grondwater uitgedrukt in m3 per dag en per jaar;e) de diepte waarop het grondwater gewonnen wordt ten opzichte van het maaiveld;e) de aard en het maximum vermogen van de pomp(en) uitgedrukt in m3/uur en in kilowatt;f) de apparatuur en/of middelen voorzien voor de meting van het gewonnen grondwatervolume; g) de situering van alle (geregistreerde en niet geregistreerde) pompen op kaartmateriaal op schaal van ten minste 1/5.000. 4° Wanneer de melding betrekking heeft op een mededeling kleine verandering van een inrichting tweede of eerste klasse dienen bij het meldingsformulier de volgende bijlagen te worden gevoegd : a) de beschrijving van de toestand vóór de beoogde verandering door een of meer uitvoeringsplannen op schaal van ten minste 1/200 waarop per productie-eenheid, per opslagplaats, per gebouw en per verdieping, de schikkingen van de installaties, machines, toestellen, apparaten (in voorkomend geval met hun bijbehorende motoren en opgave van het vermogen ervan) en opslagplaatsen (met capaciteit) evenals de lozingspunten van de afvalwaters weergegeven zijn alsmede de als hinderlijk ingedeelde handelingen aangegeven zijn;b) de beschrijving van de toestand na de beoogde verandering door een of meer uitvoeringsplannen op schaal van ten minste 1/200 waarop per productie-eenheid, per opslagplaats, per gebouw en per verdieping die bij de verandering betrokken zijn, de schikkingen van de installaties, machines, toestellen, apparaten (in voorkomend geval met hun bijbehorende motoren en opgave van het vermogen ervan) en opslagplaatsen (met capaciteit) evenals de lozingspunten van de afvalwaters weergegeven zijn alsmede de als hinderlijk ingedeelde handelingen aangegeven zijn;c) een afschrift van de gedane meldingen, evenals een afschrift van eerdere beslissingen over vergunningsaanvragen die werden ingediend voor de exploitatie, de lozing van afvalwaters, de verwerking van afvalstoffen, de winning van grondwater of voor de bescherming van grondwater met betrekking tot de inrichting of in voorkomend geval de datum waarop alsmede de overheid bij wie dergelijke vergunning(en) werd(en) aangevraagd.» .

Art. 68.De bijlage 4, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, 27 april 1994 en 1 juni 1995, wordt gewijzigd als volgt : 1° aan het punt B wordt een sub 5 toegevoegd luidend als volgt : « 5.De exploitant heeft een milieucoördinator aangesteld? (JA/NEEN)..........

Zo ja : - naam, voornaam, geboortedatum en adres van deze milieucoördinator; - is hij/zij een werknemer van de exploitant? (JA/NEEN)..........

Zo ja : functie :.......................................

Zo neen : beroep :......................................... »; 2° in sub 4.2 van het punt D worden de woorden « directe of » geschrapt en worden de woorden « nr. 17.1. » vervangen door de woorden « nr. 52 »; 3° in sub 4.3. van het punt D worden de woorden « verwijdering van afvalstoffen », « verwijderd » en « afvalstoffenverwijdering » respectievelijk vervangen door de woorden « verwerking van afvalstoffen », « verwerkt » en « afvalstoffenverwerking »; 4° aan het punt D worden een sub 4.6, sub 4.7, sub 4.8 en sub 4.9 toegevoegd respectievelijk luidend als volgt : « 4.6. In geval de aanvraag betrekking heeft op de winning van grondwater : Geef aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub 4.1) voor elk van de grondwaterwinningen, gegroepeerd per watervoerende laag : 1° de activiteit waarbinnen de grondwaterwinning zich situeert;2° de bestemming van het grondwater;3° de beoogde of noodzakelijke waterkwaliteit;4° de beoogde maximum hoeveelheid te winnen grondwater uitgedrukt in m3 per dag en per jaar;5° de aard van de waterwinning;6° de technische kenmerken van de grondwaterwinning met inzonderheid de aanduiding van : - de diepte waarop het grondwater gewonnen wordt ten opzichte van het maaiveld; - de binnendiameter van de buis, de plaats, de lengte en de doorsnede van de galerij of van de draineerbuis, de plaats en de lengte van de klei- of cementafdichting; - de aard en het maximum vermogen van de pompen uitgedrukt in m3/uur en in kilowatt; 7° de apparatuur en/of middelen voorzien voor de meting van : - het gewonnen grondwatervolume; - het grondwaterpeil; 8° de verschillende waterbevoorradingsbronnen met hun respectieve debieten per dag en per jaar; 9° de situering van alle (geregistreerde en niet geregistreerde) pompen op kaartmateriaal op schaal van ten minste 1/5.000.

Bijl....

Geef daarenboven in geval de aanvraag betrekking heeft op de winning van grondwater behorende tot een grondwaterwinningseenheid met een totale capaciteit, deze van de geplande grondwaterwinning inbegrepen, van meer dan 2.500 m3/dag of meer dan 500.000 m3/jaar : 1° een hydrogeologische studie als bedoeld in artikel 5, § 3, 6° van titel I van het VLAREM Bijl.... 2° een technisch rapport waarin het effect van de geplande grondwaterwinning op de openbare en private bovengrondse eigendommen is bestudeerd en omschreven. Bijl.... 4.7. In geval de aanvraag betrekking heeft op het kunstmatig aanvullen van het grondwater : Geef aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub 4.1) : 1° de activiteit waarbinnen de kunstmatige aanvulling zich situeert;2° de omschrijving en diepte van de grondwaterlaag die kunstmatig zal worden aangevuld;3° de herkomst en de kwaliteit van het infiltratiewater;4° de maximum hoeveelheid water ingebracht als kunstmatige aanvulling uitgedrukt in m3 per dag en per jaar;5° de apparatuur en/of middelen voorzien voor de meting van : - de hoeveelheid water ingebracht als kunstmatige aanvulling; - het grondwaterpeil.

Bijl.... 6° een hydrogeologische studie als bedoeld in artikel 5, § 3, 7° van titel I van het VLAREM Bijl.... 7° een technische nota betreffende de infiltratietechniek en de maatregelen die genomen worden om verontreiniging van de watervoerende lagen te voorkomen. Bijl.... 4.8. In geval de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die ingedeeld is in een of meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst : Geef aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub 4.1) : 1° een lijst met de aantallen dieren gespecificeerd overeenkomstig de diersoorten (categorieën) vermeld in artikel 5 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen; Bijl.... 2° voor zover de aanvrager de cultuurgronden in eigen gebruik nog niet digitaal bij de Mestbank heeft laten registreren, een opgave van de kadastrale percelen die in eigen gebruik zijn en het bijbehorend kaartmateriaal op schaal 1/10.000 met aanduiding van de desbetreffende percelen;

Bijl.... 3° de bij de inrichting behorende mestafzet-, mestafname-, mestexport- en/of mestverwerkingsovereenkomsten; Bijl.... 4° indien het een gemengde inrichting betreft (rubriek 9.5) : de berekening van de formule voor de bepaling van de klasse-indeling die op het bedrijf van toepassing is.

Bijl.... 4.9. In geval de aanvraag betrekking heeft op een inrichting van de klasse 1 of 2 die in de vierde kolom van de indelingslijst is aangeduid met de letter X : Geef aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub 4.1) : 1° een bijlage inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging die een beschrijving bevat van : a) de installatie en de aard en omvang van de activiteiten die daar plaatsvinden;b) de grondstoffen en hulpmaterialen, de andere stoffen, inzonderheid afvalstoffen en secundaire grondstoffen, en de energie die in de installatie worden gebruikt of door de installatie worden gegenereerd;c) de emissiebronnen van de installatie;d) de situatie van de plaats waar de installatie komt;e) aard en omvang van de te voorziene emissies van de installatie in elk milieucompartiment met een overzicht van de significante milieu-effecten van de emissies;f) de beoogde technologie en de andere technieken ter voorkoming of, indien dat niet mogelijk is, ter vermindering van de emissies van de installatie;g) zo nodig de maatregelen betreffende de preventie en de nuttige toepassing van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen; h)i de andere maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan de algemene beginselen van de fundamentele verplichtingen van de exploitant, bedoeld in artikel 43ter; i) de maatregelen die worden getroffen ter controle van de emissies in het milieu. Bijl.... 2° een niet-technische samenvatting van de in de sub 1° bedoelde bijlage genoemde gegevens. Bijl....

Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een MER-plichtige inrichting volstaat een verwijzing naar het bij de aanvraag gevoegde milieu-effectrapport inzoverre voormelde gegevens in dit milieu-effectraport zijn opgenomen. »; 5° in punt E worden de woorden « best beschikbare techniek » vervangen door de woorden « beste beschikbare technieken ».

Art. 69.De bijlage 5, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995 en 26 juni 1996 wordt vervangen door de bijlage 5 zoals weergegeven in bijlage 2, gevoegd bij dit besluit.

Art. 70.De bijlage 6, gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995 en 26 juni 1996 wordt vervangen door de bijlage 6 zoals weergegeven in bijlage 3, gevoegd bij dit besluit.

Art. 71.De bijlage 7 gevoegd bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995, wordt gewijzigd als volgt : 1° in A.4) j van het Deel II wordt het woord « onsteking » vervangen door het woord « ontsteking »; 2° in B.1 en B.2 van het Deel II worden de woorden « zoals herhaardelijk gewijzigd » vervangen door de woorden « zoals herhaaldelijk gewijzigd »; 3° in B.3 van het Deel II worden : a) in de eerste zin de woorden « en de Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer » vervangen door de woorden « van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer »;b) in het voorlaatste lid de woorden « telefoon en telefaxnummer » vervangen door de woorden « telefoon- en telefaxnummer »;4° in E van het Deel II worden in het eerste lid de woorden « zoals herhaardelijk gewijzigd » vervangen door de woorden « zoals herhaaldelijk gewijzigd »;5° in b) van het Deel III wordt het woord « ern-stige » vervangen door het woord « ernstige »;6° in d) van het Deel III worden de woorden « voor stoten wrijving » vervangen door de woorden « voor stoten en wrijving »;7° in e) van het Deel III worden de woorden « met name onvlambare » vervangen door de woorden « met name ontvlambare ».

Art. 72.De bijlage 9A gevoegd bij het hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, wordt gewijzigd als volgt : 1° in artikel 6 wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1.Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk IIIbis van titel I van het Vlarem. »; 2° in artikel 6, § 2 worden de woorden « dient uiterlijk tien kalenderdagen vóór de datum van overname » vervangen door de woorden « dient voor de datum van inwerkingtreding van de overname ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1985 houdende reglementering en vergunning voor het gebruik van grondwater en de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones

Art. 73.Het opschrift van het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1985 houdende reglementering en vergunning voor het gebruik van grondwater en de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones wordt vervangen door wat volgt : « besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1985 houdende nadere regelen voor de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones ».

Art. 74.Artikel 2 tot en met 13 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 75.In hetzelfde besluit wordt het opschrift van hoofdstuk V vervangen door wat volgt : « Procedure voor de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones ».

Art. 76.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 14.De Vlaamse regering neemt in eerste en laatste aanleg een besluit over een voorstel tot afbakening om reden van openbaar nut van waterwingebieden en beschermingszones. ».

Art. 77.In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « De aanvraag voor een grondwaterwinning van categorie C » en « grondwaterwinning » respectievelijk vervangen door de woorden « Het voorstel tot afbakening van een waterwingebied en bijbehorende beschermingszones » en « te beschermen grondwaterwinning »;2° in § 2 wordt de bepaling van het eerste lid vervangen door de volgende bepaling : « Het voorstel moet in viervoud worden ingediend.».

Art. 78.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 16.§ 1. De provinciegouverneur kan binnen de dertig dagen na ontvangst van het voorstel, aanvullende gegevens opvragen bij de indiener van het voorstel. § 2. Uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het voorstel of van de vereiste extra gegevens stuurt de provinciegouverneur een volledig exemplaar van het voorstel naar : 1° de afdeling Water van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;2° de bevoegde afdeling ROHM van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen van het departement Leefmilieu en Infrastructuur. Voormelde afdelingen brengen hun advies uit binnen een termijn van negentig kalenderdagen na ontvangst van het voorstel. Indien het advies niet verstrekt wordt binnen de vastgestelde termijn, wordt het geacht gunstig te zijn. ».

Art. 79.In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 en § 2 worden de woorden « het aanvraagdossier » vervangen door de woorden « het voorstel »;2° in § 2 worden de woorden « de aanvrager » telkens vervangen door de woorden « de indiener van het voorstel »;3° in § 3 worden de woorden « de directeur-generaal van de administratie voor ruimtelijke ordening en leefmilieu » vervangen door de woorden « de afdeling Water van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur die binnen een termijn van dertig kalenderdagen na ontvangst van het vervolledigde dossier een voorstel van beslissing voorlegt aan de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu »;4° § 4 wordt opgeheven.

Art. 80.Artikel 18, 23, 24, 26, 27, 28 en 29 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 81.In artikel 30 van hetzelfde besluit worden de woorden « de directeur van de provinciale dienst van de administratie voor ruimtelijke ordening en leefmilieu » vervangen door de woorden « het afdelingshoofd van de afdeling Water van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur ». HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 82.§ 1. De meldingen van derde klasse-inrichtingen, mededelingen van veranderingen, vergunningsaanvragen en meldingen van overnames die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit werden ingediend met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995 en 26 juni 1996, worden afgehandeld volgens de procedure die van toepassing was op het ogenblik van hun indiening. § 2. Voor de op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit in bedrijf gestelde inrichting die onder de toepassing valt van een nieuwe of gewijzigde (sub)rubriek van de indelingslijst, moet geen milieuvergunningsaanvraag overeenkomstig artikel 38, § 1, worden ingediend, wanneer diezelfde inrichting reeds vergunningsplichtig was op basis van de indelingslijst die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van dit besluit. In dat geval blijft de lopende milieuvergunning onverminderd geldig.

Art. 83.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de tweede maand volgend op de maand waarin het besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, behoudens de bepalingen van artikel 1, 4°, 5°, 6° en 8° en van de artikelen 10 tot en met 13 die in werking treden op de datum van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Art. 84.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 12 januari 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

Bijlage 1 Lijst van als hinderlijk beschouwde inrichtingen tot vaststelling, overeenkomstig het bedoelde in artikel 3 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, bij welke van de drie klassen van inrichtingen zij worden ingedeeld, naargelang van de graad waarin zij geacht worden belastend te zijn voor de mens en het leefmilieu De in onderhavige lijst opgenomen inrichtingen worden als hinderlijk ingedeeld in de klasse, aangegeven in de derde kolom van de tabel van de hierna vermelde lijst.

De in de indelingslijst genoemde drempelwaarden hebben in het algemeen betrekking op de productiecapaciteit of op het vermogen. Wanneer een exploitant in dezelfde inrichting of op dezelfde plaats verscheidene activiteiten van dezelfde rubriek verricht, worden de capaciteiten van de activiteiten bij elkaar opgeteld.

Wanneer een inrichting onder de toepassing valt van verschillende indelingsrubrieken behorend tot verschillende klassen, geldt voor deze inrichting de procedure van de hoogste klasse.

Verklaring van de symbolen aangegeven in de kolommen 4 tot en met 7 : - Kolom 4 « Bemerkingen » : A = Inrichting van klasse 2 waarvoor de in artikel 20, § 1 van titel I van het VLAREM bedoelde overheidsorganen advies verstrekken.

E = Inrichting waarvoor de Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de Administratie Economie advies verstrekt.

G = Inrichting waarvoor de Afdeling Preventieve en Ambulante Gezondheidszorg van de Administratie Gezondheidszorg advies verstrekt.

L = Inrichting waarvoor de Vlaamse Landmaatschappij advies verstrekt.

M = Inrichting waarvoor de Vlaamse Milieumaatschappij advies verstrekt.

O = Inrichting waarvoor de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaams Gewest advies verstrekt.

T = Inrichting waarvoor een tijdelijke vergunning kan worden verkregen.

W = Inrichting waarvoor de Afdeling Water van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer advies verstrekt.

X = Inrichting die een GPBV-installatie betreft zoals gedefiniëerd door sub 16° van artikel 1 van titel I van het VLAREM en die als dusdanig tevens onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het VLAREM inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24 september 1996.

Dergelijke inrichting omvat telkens de vaste technische eenheid waarin de in de overeenkomstige tweede kolom vermelde activiteiten en processen alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging (zie ook artikel 5, § 7 van titel I van het VLAREM). - Kolom 5 « Coördinator » : A = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM een milieucoördinator van het eerste niveau dient aangesteld.

B = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM een milieucoördinator van het tweede niveau dient aangesteld.

N = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM vrijstelling is verleend van de verplichting tot aanstelling van een milieucoördinator. - Kolom 6 « Audit » : E = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM door de vergunningverlenende overheid een eenmalige milieuaudit kan worden opgelegd.

P = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM door de vergunningverlenende overheid een periodieke milieuaudit kan worden opgelegd. - Kolom 7 « Jaarverslag » : J = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM een milieujaarverslag moet worden ingediend.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 1999 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1985 houdende reglementering en vergunning voor het gebruik van grondwater en de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones.

Brussel, 12 januari 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

Bijlage 2 « Bijlage 5 Gegevens en minimuminlichtingen die aan de orde moeten komen in het document inzake preventiebeleid voor zware ongevallen, bedoeld in het artikel 7, § 2 van titel I van het VLAREM. DEEL I. - In artikel 7, § 2 bedoelde beginselen en in artikel 8, § 1 bedoelde informatie betreffende het beheerssysteem en de organisatie van de inrichting met het oog op de preventie van zware ongevallen Bij het door de exploitant uitgewerkte preventiebeleid voor zware ongevallen en het veiligheidsbeheerssysteem, wordt rekening gehouden met onderstaande factoren. De voorschriften van het in artikel 7 genoemde document moeten zijn afgestemd op de risico's van een zwaar ongeval die de inrichting met zich brengt : a) het preventiebeleid voor zware ongevallen dient schriftelijk te worden vastgelegd en de algemene doelstellingen en beginselen/uitgangspunten te bevatten die de exploitant hanteert voor de beheersing van de risico's van zware ongevallen;b) in het veiligheidsbeheerssysteem moet dat gedeelte van het algemene beheerssysteem zijn opgenomen waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de procédés en de hulpmiddelen welke het mogelijk maken het preventiebeleid voor zware ongevallen te bepalen en uit te voeren, behoren;c) de volgende punten komen aan de orde in het veiligheidsbeheerssysteem : i) de organisatie en het personeel - de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de gevaren van zware ongevallen wordt betrokken.Het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dit personeel en de organisatie van die opleiding. De deelneming van het personeel en eventueel van de (onder)aannemers; ii) de identificatie van de gevaren in de beoordeling van de risico's van zware ongevallen - aanneming en toepassing van procedures voor de systematsiche identificatie van de gevaren van zware ongevallen die zich bij normale werking kunnen voordoen, alsook de beoordeling van de waarschijnlijkheid en de ernst van die ongevallen; iii) de controle op de exploitatie - aanneming en toepassing van procedures en instructies voor veilige werking, ook met betrekking tot het onderhoud van de installaties, de processen, de apparatuur en de tijdelijke onderbrekingen; iv) de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen - aanneming en toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen aan bestaande installaties of opslagplaatsen, dan wel voor het ontwerpen van een nieuwe procédé of een nieuwe installatie of opslagplaats; v) de planning voor noodsituaties - aanneming en toepassing van procedures om door een systematische analyse de voorzienbare noodsituaties te onderkennen en om de noodplannen voor dergleijke noodsituaties uit te werken, te beproeven en te toetsen; vi) het toezicht op de prestaties - aanneming en toepassing van procedures voor een permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen die door de exploitant zijn bepaald als onderdeel van het preventiebeleid voor zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, en invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij niet-inachtneming. Tot deze procedures moet behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen of bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, alsook het onderzoek daarnaar en die follow-up, een en ander op basis van de ervaringen uit het verleden; vii) de controle en de analyse - aanneming en toepassing van procedures om het preventiebeleid voor zware ongevallen en de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem systematisch periodiek te beoordelen. De met documenten gestaafde analyse door de directie van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan.

DEEL II. - Gegevens en minimuminlichtingen die in het artikel 8, § 1 bedoelde veiligheidsrapport aan de orde moeten komen I. Inlichtingen over het beheerssysteem en de organisatie van de inrichting, met oog op de preventie van zware ongevallen.

Deze inlichtingen dienen de in deel I vervatte punten te bestrijken.

II. Presentatie van de omgeving van de inrichting A) Beschrijving van de plaats en zijn omgeving, met inbegrip van de geografische ligging, de meteorologische, geologische en hydrografische gegevens en, in voorkomend geval, de voorgeschiedenis;

B) Indentificatie van de installaties en andere activiteiten binnen de inrichting die het gevaar van een zwaar ongeval met zich kunnen brengen;

C) Beschrijving van de zones die door een zwaar ongeval zouden kunnen worden getroffen;

III. Beschrijving van de installatie A) Beschrijving van de voornaamste werkzaamheden en producten uit de delen van de inrichting die belangrijk zijn uit veiligheidsoogpunt, de mogelijke oorzaken van risico's van zware ongevallen en de omstandigheden waarin zo'n zwaar ongeval zich zou kunnen voordoen, vergezelgd van een beschrijving van de genomen preventieve maatregelen;

B) Beschrijving van procédés, met name de werkwijzen;

C) Beschrijving van de gevaarlijke stoffen : 1. lijst van de gevaarlijke stoffen met : - de beschrijving van de gevaarlijke stoffen : chemische naam, CAS-nummer, naam volgens de IUPAC-nomenclatuur - de maximale hoeveelheid van de gevaarlijke stof(fen) die aanwezig is (zijn) of kan (kunnen) zijn;2. fysische, chemische en toxicologische kenmerken en indicatie van zowel de onmiddellijk als de later optredende gevaren voor mens en milieu;3. het fysische of chemische gedrag onder normale gebruiksvoorwaarden of bij een voorzienbaar ongeval. IV. Identificatie en analyse van de ongevallenrisico's en preventiemiddelen A) Gedetailleerde beschrijving van de scenario's voor mogelijke zware ongevallen, en de omstandigheden waarin deze zich kunnen voordoen, inclusief een samenvatting van de voorvallen die bij het op gang brengen van deze scenario's een belangrijke rol kunnen spelen, ongeacht of de oorzaken binnen of buiten de installatie liggen;

B) Beoordeling van de omvang en de ernst van de gevolgen van de geïdentificeerde zware ongevallen : C) Beschrijving van de technische parameters en de voor de veiligheid van de installaties aangebrachte apparatuur.

V. Beschermings- en interventiemaatregelen om de gevolgen van een ongeval te beperken A) Beschrijving van de apparatuur die op de installatie is aangebracht om de gevolgen van zware ongevallen te beperken;

B) Organisatie van het alarm en de interventie;

C) Beschrijving van de inzetbare interne of externe middelen;

D) Synthese van de in A), B) en C) beschreven punten, die nodig is voor het interne noodplan bedoeld in artikel II. » Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 1999 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1985 houdende reglementering en vergunning voor het gebruik van grondwater en de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones.

Brussel, 12 januari 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

Bijlage 3 « Bijlage 6 VR-Inrichtingen als omschreven in artikel 7 van titel I van het VLAREM Inleiding 1. Deze bijlage betreft de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een inrichting, als omschreven in artikel 3 van deze richtlijn, en stelt de toepassing van de artikelen vast.2. Mengsels en preparaten worden behandeld als zuivere stoffen, mits zij binnen de in deel 2, voetnoot 1, vermelde concentratiegrenzen blijven welke aan de hand van hun eigenschappen krachtens de desbetreffende richtlijn en/of de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang zijn vastgesteld, tenzij specifiek een samenstellingspercentage of een andere beschrijving wordt gegeven.3. De onderstaande drempelwaarden gelden per inrichting.4. De voor de toepassing van de artikelen in aanmerking te nemen hoeveelheden zijn de maximumhoeveelheden die op enig moment aanwezig zijn of kunnen zijn.Gevaarlijke stoffen die slechts in hoeveelheden van 2 % of minder van de vermelde drempelwaarde in een inrichting aanwezig zijn, worden bij de berekening van de totale aanwezige hoeveelheden buiten beschouwing gelegen, indien zij zich op een zodanige plaats in de inrichting bevinden dat deze niet de oorzaak van een zwaar ongeval elders op het bedrijfsterrein kan zijn. 5. De in deel 2, voetnoot 4, vermelde regels voor het optellen van gevaarlijke stoffen of categorieën gevaarlijke stoffen zijn eventueel van toepassing. DEEL 1. - Met name genoemde stoffen Wanneer een in deel I genoemde stof of groep stoffen ook in een categorie van deel 2 valt, moeten de in deel 1 vermelde drempelwaarden worden gehanteerd.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld VOETNOTEN 1. Stoffen en preparaten worden ingedeeld volgens de volgende richtlijnen (als gewijzigd) en de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang : - Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (1). - Richtlijn 88/379/EEG van de Raad van 7 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (2). - Richtlijn 78/63/EEG van de Raad van 26 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (bestrijdingsmiddelen) (3).

Voor stoffen en preparaten die niet volgens een van de bovenstaande richtlijnen als gevaarlijk zijn ingedeeld, maar die desondanks in een inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn en die onder de omstandigheden in de inrichting equivalente eigenschappen hebben of kunnen hebben wat de mogelijkheden van een zwaar ongeval betreft, worden de procedures voor de voorlopige indeling overeenkomstig het desbetreffende artikel van de ter zake dienende richtlijn gevolgd.

Voor stoffen en preparaten die zodanige eigenschappen hebben dat ze op verscheidene wijzen kunnen worden ingedeeld, is in het kader van deze richtlijn de laagste drempelwaarde van toepassing.

In verband met deze richtlijn wordt volgens de procedure van artikel 22 een lijst met gegevens over de stoffen en preparaten opgesteld, bijgewerkt en goedgekeurd. 2. Onder ontplofbare stof wordt verstaan : a) i) een stof of preparaat die (dat) ontploffingsgevaar oplevert door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken (waarschuwingszin R2); ii) een pyrotechnische stof is een stof (of een mengsel van stoffen) die tot doel heeft warmte, licht, geluid, gas of rook of een combinatie van dergelijke verschijnselen te produceren door middel van niet-ontploffende zichzelf onderhoudende exotheme chemische reacties; of iii) een ontplofbare of pyrotechnische stof of een ontplofbaar of pyrotechnisch preparaat die (dat) in voorwerpen is vervat; b) een stof of preparaat die (dat) ernstig ontploffingsgevaar oplevert door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken (waarschuwingszin R3).3. Onder ONTVLAMBAAR, LICHT ONTVLAMBAAR en ZEER LICHT ONTVLAMBAAR (categoriën 6, 7 en 8) wordt verstaan : a) ONTVLAMBARE vloeistoffen : stoffen en preparaten met een vlampunt van minimaal 21° C en maximaal 55° C (waarschuwingszin RIO), die blijven branden;b) LICHT ONTVLAMBARE vloeistoffen : 1.- stoffen en preparaten die warm kunnen worden en tenslotte in contact met de lucht bij de omgevingstemperatuur zonder toevoer van energie vlam kunnen vatten (waarschuwingszin R17); - stoffen die een vlampunt hebben dat lager is dan 55° C en die onder druk vloeibaar blijven, wanneer onder bepaalde verwerkingsomstandigheden, zoals hoge druk en hoge temperatuur, gevaar voor een zwaar ongeval kan ontstaan; 2. stoffen en preparaten met een vlampunt dat lager ligt dan 21 ° C en die niet zeer licht ontvlambaar zijn (waarschuwingszin R11, tweede streepje);c) zeer LICHT ONTVLAMBARE gassen en vloeistoffen : 1.vloeibare stoffen en preparaten die een vlampunt hebben dat lager ligt dan 0° C en een kookpunt (of in geval van een kooktraject een eerste kookpunt) dat bij normale druk maximaal 35° C is (waarschuwingszin R12, eerste streepje), en 2. gasvormige stoffen en preparaten die in contact met de lucht bij kamertemperatuur en normale druk ontvlambaar zijn (waarschuwingen R12, tweede streepje), ongeacht of zij als gas of onder druk als vloeistof worden bewaard, met uitzondering van de in deel 1 bedoelde zeer licht ontvlambare vloeibare gassen (inclusief LPG) en aardgdas, en 3.vloeibare stoffen en preparaten die op een temperatuur worden gehouden die hoger ligt dan hun kookpunt. 4. Voor de berekening van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen in een inrichting wordt de volgende formule gebruikt : q1/Q + q2/Q + q3/Q + q4/Q + q5/Q +..... > 1 Hierbij is : qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x uit deel 1 of de hoeveelheid gevaarlijke stoffen van categorie x uit deel 2;

Q = de hiervoor in deel 1 of deel 2 genoemde drempelwaarde.

Indien deze som gelijk is aan of groter dan 1, valt de inrichting onder de bepalingen van de richtlijn.

Deze formule wordt voor de volgende gevallen gebruikt : a) voor de optelling van stoffen en preparaten die in deel 1 voorkomen en in kleinere hoeveelheden dan de drempelwaarde aanwezig zijn, gecombineerd met de stoffen van deel 2 die tot dezelfde categorie behoren, en voor de optelling van stoffen en preparaten van deel 2 die tot dezelfde categroie behoren;b) voor de optelling van de stoffen en preparaten van de categorieën 1, 2 en 9 die zich in dezelfde inrichting bevinden;c) voor de optelling van de stoffen en preparaten van de categoriën 3, 4, 5, 6, 7a, 7b en 8 die zich in dezelfde inrichting bevinden.» Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 1999 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1985 houdende reglementering en vergunning voor het gebruik van grondwater en de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones.

Brussel, 12 januari 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS _______ Nota's (1) PB nr.196 van 16.8.1967, blz. 1. Richtlijn laatstselijk gewijzigd bij Richtlijn 93/105/EG (PB nr. L 294 van 30.11.1993, blz. 21). (2) PB nr.L 187 van 16.7.1988 blz. 14. (3) PB nr.L 206 van 29.7.1978, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/32/EEG (P.B. nr. L 154 van 5.6.1992 blz. 1).

^