Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 13 april 1999
gepubliceerd op 29 juni 1999

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de erkenning en subsidiëring van centra voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze voor personen met een handicap

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035659
pub.
29/06/1999
prom.
13/04/1999
ELI
eli/besluit/1999/04/13/1999035659/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 APRIL 1999. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de erkenning en subsidiëring van centra voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze voor personen met een handicap


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, inzonderheid op hoofdstuk VI en op artikel 52, 2° en 53;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, gegeven op 26 januri 1999;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 29 maart 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de regeling betreffende erkenning, werking en subsidiëring van centra voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze per 30 juni 1999 verstrijkt en dus onmiddellijk dient te worden aangepast aan de nieuwe inzichten en structuren inzake sociale integratie van deze personen, en dat onderhavige regeling zo dicht mogelijk moet aansluiten op de regelgeving inzake arbeidstrajectbegeleiding, beroepsopleiding en tewerkstelling van personen met een handicap;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap;2° het centrum : de Centra voor Gespecialiseerde Voorlichting bij Beroepskeuze (CGVB).Dit zijn de voorzieningen die hoofdzakelijk tot opdracht hebben gespecialiseerde voorlichting over de beroepskeuze te verstrekken aan personen met een handicap; 3° het Provinciaal SamenwerkingsContract (PSC) : de schriftelijke overeenkomst tussen alle CGVB's, zoals bedoeld in 2°, die binnen een provincie erkend zijn, en waarin zij hun onderlinge samenwerking vastleggen en een voorstel van verdeelsleutel opnemen voor de toekenning van de subsidies van het Fonds aan de CGVB's;4° de persoon met een handicap : de persoon met een handicap zoals bedoeld in artikel 2, § 2, 1° van het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, waarvoor bij de bijstandsindicatie maatregelen inzake beroepsoriëntering, beroepsopleiding of tewerkstelling opgenomen zijn of overwogen worden;5° het Fonds : het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap.

Art. 2.Het Fonds kan overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en binnen de grenzen van de hiervoor op zijn begroting ingeschreven kredieten, centra erkennen en subsidiëren. HOOFDSTUK II. - Erkenning CGVB

Art. 3.§ 1. Onverminderd de algemene erkenningsvoorwaarden bepaald in hoofdstuk VI van het decreet of ter uitvoering ervan, moet een centrum, om erkend te worden : 1° opgericht zijn als vereniging met rechtspersoonlijkheid zonder winstgevend oogmerk;2° de sociale integratie van de personen met een handicap nastreven zodat ze zoveel mogelijk geïntegreerd zijn, via tewerkstelling in het normale economische of het beschutte circuit, of via een aangepaste dagbesteding, als bovengenoemde tewerkstelling onmogelijk blijkt;3° binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit de betrokkenheid kunnen aantonen bij de werking en het bestuur van de door het Fonds erkende arbeidstrajectbegeleidingsdienst van de provincie waarin het centrum zich situeert, en, met het oog op het optimaliseren van de professionele integratie van personen met een handicap, deelnemen aan het regionaal netwerkoverleg met andere voorzieningen of organisaties die actief zijn op het vlak van de beroepsoriëntering en de toeleiding naar de arbeidsmarkt van risicogroepen, met inbegrip van personen met een handicap;4° het PSC onderschreven hebben;5° om zijn taak zoals omschreven in dit besluit op te nemen, beschikken over de nodige infrastructuur en bijzondere uitrusting : a) die aangepast zijn aan de personen met een handicap;b) die voldoen aan de algemene bouwtechnische en bouwfysische normen, die voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap vastgesteld zijn, ter uitvoering van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;6° beschikken over de minimale personeelsbezetting, zoals omschreven in hoofdstuk III, en de opleiding van dit personeel regelmatig actualiseren via bijscholing;7° jaarlijks uiterlijk op 1 april aan het Fonds een werkingsverslag over het voorgaande jaar voorleggen;8° per persoon in consultatie een individueel dossier bijhouden;9° een boekhouding voeren overeenkomstig het door het Fonds vastgelegde model;10° de nodige psychische en sociale bijstand verlenen aan de personen met een handicap;11° een technische, budgettaire en administratieve autonomie hebben die het in staat stelt zijn opdracht te vervullen;12° zich richten tot alle categorieën van personen met een handicap. § 2. Om de toegankelijkheid en bereikbaarheid te optimaliseren, kan de vereniging met het akkoord van het Fonds antennepunten oprichten buiten de zetel van het centrum; § 3. Bij het uitvoeren van de opdracht zoals vastgesteld in § 1, 2° houdt het centrum rekening met de volgende vijf belangrijke doelstellingen : 1° detectie en informatie;2° multidisciplinaire diagnosestelling;3° oriëntering;4° methodiekontwikkeling inzake evaluatie van arbeidscompetenties en analyse van werkomgevingen;5° arbeidsmarktgericht vernieuwen en/of ontwikkelen van het diagnostisch instrumentarium;

Art. 4.Het Fonds beslist over de vergunningen en erkenningen die aan de centra verleend worden, overeenkomstig de procedure die vastgesteld werd ter uitvoering van de bepalingen van hoofdstuk VI van het decreet.

Art. 5.De bepalingen die genomen werden ter uitvoering van artikel 47 van het decreet, zijn van toepassing op de centra. HOOFDSTUK III. - Minimumpersoneelsbezetting en opdracht van het CGVB

Art. 6.§ 1. De bij artikel 3, § 1, 6°, bedoelde minimumpersoneelsbezetting bestaat uit : 1° een FTE (full time equivalent) licentiaat in de psychologische en pedagogische wetenschappen, die gespecialiseerd is in psychodiagnostische technieken;2° 0,5 FTE personeelslid met minstens het niveau van diploma hoger onderwijs buiten de universiteit, met deskundigheid in sociale begeleiding en onderzoek. Uit een arbeidsovereenkomst moet blijken dat deze personeelsleden verbonden zijn aan het centrum. Deze personeelsleden mogen gesubsidieerd zijn krachtens een andere reglementering waarvan de uitgaven al dan niet ten laste vallen van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, mits op sluitende wijze wordt aangetoond dat de bedoelde personeelsleden belast zijn met de opdrachten zoals omschreven in artikel 3, § 1, 2° en 10 van dit besluit en dat er geen sprake is van dubbele subsidiëring. § 2. De bij dit artikel bedoelde minimumpersoneelsbezetting wordt uitgedrukt in FTE, waarbij een FTE overeenstemt met een tewerkstellingsduur van 38 uur per week. § 3. Naast de minimumpersoneelsbezetting dient het centrum een contractueel vastgelegde samenwerkingsverbintenis te hebben met een arts die gespecialiseerd is in onderzoek van personen met een handicap.

Art. 7.De bezoldiging van de in artikel 6, § 1 bedoelde personeelsleden moet minimaal overeenstemmen met de salarisschalen en anciënniteitsregels die vastgesteld zijn ten aanzien van de personeelsleden die gesubsidieerd worden overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 houdende de subsidiëring van de personeelskosten in bepaalde voorzieningen van de welzijnssector.

Art. 8.Elk centrum garandeert een optimale, klantvriendelijke dienstverlening aan de personen met een handicap.

Deze dienstverlening houdt minstens de informatieverstrekking in aan de persoon met een handicap of met een vermoeden van handicap, evenals een onafhankelijke, multidisciplinaire en longitudinale diagnose en oriëntering van de personen met een handicap die zich op eigen initiatief tot het centrum richten, of er naar verwezen worden door het Fonds, door één van de instanties zoals bedoeld in artikel 40, § 4 van het decreet of door een arbeidstrajectbegeleidingsdienst. HOOFDSTUK IV. - Het PSC

Art. 9.§ 1. De centra binnen eenzelfde provincie sluiten een PSC af waarin zij hun onderlinge samenwerking vastleggen en een voorstel van verdeelsleutel voor de toekenning van de subsidies van het Fonds aan de centra opnemen. Een model van dergelijk contract kan door het Fonds worden opgelegd. Het Fonds beslist over de verdeling van de subsidies en keurt het contract goed. § 2. Het PSC voor de provincie Vlaams-Brabant dient eveneens de beroepsoriëntering te regelen van de personen met een handicap, die wonen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Met het oog hierop zullen eveneens de centra die in dit Gewest gevestigd zijn, en die bedoeld worden in artikel 1, 2°, in het PSC opgenomen worden.

Art. 10.De inhoud van het PSC omvat minstens volgende elementen : - de taakverdeling onder de centra met het oog op een optimale dienstverlening aan alle inwoners van de provincie; - een voorstel van verdeelsleutel voor de toekenning door het Fonds van de subsidiëring die in hoofdstuk V omschreven wordt; - afspraken rond coördinatie en afstemming van de werking van de centra binnen de provincie; - de wijze waarop de centra deelnemen aan de werking en het bestuur van de arbeidstrajectbegeleidingsdienst van de provincie. HOOFDSTUK V. - Subsidiëring

Art. 11.§ 1. Het totaal van de door het Fonds aan de erkende centra van één provincie toegekende subsidies, bestaat uit twee schijven : een vaste subsidieschijf, die gelijk is voor alle provincies, en een variabele subsidieschijf, die varieert naargelang het inwonersaantal van de provincie. § 2. De vaste subsidieschijf bedraagt 7,8 miljoen frank per provincie.

De variabele subsidie bedraagt 10 000 frank per begonnen schijf van 10.000 inwoners. § 3. De subsidiebedragen worden geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. Voor de toepassing hiervan zijn de bedragen bedoeld in § 2, gekoppeld aan het indexcijfer dat van kracht is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit. § 4. Het Fonds betaalt de subsidie uit aan de centra die het PSC onderschrijven. § 5. Minimum 80 procent van de subsidie die wordt bedoeld in § 1 en § 2, wordt besteed aan de personeelskosten voor het personeel dat in artikel 6 wordt bedoeld, of wordt gebruikt voor de uitbreiding van het CGVB-team. Deze uitbreiding moet de multidisciplinariteit waarborgen.

Art. 12.§ 1. Als de resultatenrekening van een centrum een bepaald jaar een batig saldo vertoont, moet het centrum hiermee reserves opbouwen. Die reserves moeten worden aangewend om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van de opdracht van het centrum. De concrete aanwending ervan wordt door het Fonds nagegaan in het kader van het toezicht dat wordt bedoeld in hoofdstuk X van het decreet. § 2. De minister kan het bedrag van de toegestane reserves beperken.

Art. 13.§ 1. Per kwartaal wordt aan het erkende centrum 22,5 pct van de jaarlijkse subsidie zoals bepaald in dit hoofdstuk, uitgekeerd.

Het saldo van de toegekende subsidie wordt uitgekeerd na voorlegging aan het Fonds van het werkingsverslag dat wordt bedoeld in artikel 3, § 1, 7°, en de rekeningen, en als uit de door het Fonds goedgekeurde rekeningen blijkt dat het saldo verschuldigd is. § 2. Voor centra die in de loop van een werkingsjaar erkend worden, worden de subsidies die bedoeld worden in dit hoofdstuk, slechts uitgekeerd in verhouding tot de periode van hun erkenning in het lopende jaar. HOOFDSTUK VI. - Evaluatie

Art. 14.Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk X van het decreet moeten de instrumenten zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 7°, 8 en 9, altijd ter beschikking worden gehouden van het Fonds. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 15.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° artikel 41, 2°, 43 en 55 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen;2° het ministerieel besluit van 6 april 1964 houdende vaststelling van de voorwaarden van betaling van de kosten voor onderzoekingen inzake gewone of gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze, gedaan ter uitvoering van artikel 14 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen;3° het ministerieel besluit van 30 januari 1967 houdende vaststelling van de criteria van toekenning der toelagen voor de oprichting, de vergroting, de inrichting en het onderhoud van de centra voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze;4° de reglementaire beslissing van 7 februari 1964 tot vaststelling van de modaliteiten en voorwaarden van voorlopige erkenning van de centra of diensten voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze.

Art. 16.Als overgangsmaatregel blijven de centra voor gespecialiseerde voorlichting bij beroepskeuze van minder-validen, die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit beschikken over een voorlopige erkenning ter uitvoering van de bepalingen van artikel 144 van het in artikel 15,1° vermeld koninklijk besluit, deze erkenning behouden tot op het ogenblik van hun erkenning krachtens de bepalingen van dit besluit, zonder dat de erkenning op basis van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 langer kan duren dan 1 januari 2000.

Tot op het ogenblik van de erkenning op basis van dit besluit blijven zij gesubsidieerd op basis van de bepalingen bedoeld in artikel 15.

Art. 17.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1999.

Art. 18.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 13 april 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^