Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 13 juli 2001
gepubliceerd op 20 november 2001

Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001036231
pub.
20/11/2001
prom.
13/07/2001
ELI
eli/besluit/2001/07/13/2001036231/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 JULI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, inzonderheid op de artikelen 52, 1°, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1983, en op artikel 53;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1991 betreffende de inschrijving bij het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 3 juni 1992, 28 april 1993, 23 juli 1993, 30 maart 1994, 20 juli 1994, 5 april 1995, 15 november 1995, 16 september 1997, 23 juli 1998, 15 december 2000 en 19 januari 2001;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1992 tot vaststelling van de criteria, modaliteiten en bedragen van de tussenkomsten voor individuele materiële bijstand tot sociale integratie ten gunste van personen met een handicap;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 4 mei 1999 betreffende adviesverlening inzake ergonomie en aanpassing van arbeidsposten voor personen met een handicap;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, gegeven op 14 december 2000;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 13 juli 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat onmiddellijk nieuwe algemene regels inzake tenlasteneming van individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap moeten worden vastgesteld en aan de betrokkenen moeten worden bekendgemaakt, om de toekenningsvoorwaarden van die bijstand te vereenvoudigen en de sociale integratie van de doelgroep te verbeteren;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepalingen

Artikel 1.Binnen de perken van de kredieten, vastgelegd op de begroting van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, kan overeenkomstig de bepalingen van dit besluit individuele materiële bijstand worden verleend voor de sociale integratie van personen met een handicap.

Het Vlaams Fonds kan, ten belope van 10 % van de vastgelegde kredieten, individuele bijstand voor de sociale integratie verlenen die buiten de bepalingen en bedragen van de refertelijst in de bijlage bij dit besluit vallen.

Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap;2° het Fonds : het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap;3° de materiële bijstand : de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie, die deel uitmaakt van de kosten voor sociale integratie, zoals bedoeld in artikel 52, 1°, van het decreet;4° interventieniveau : het niveau waarmee de ernst van de functiebeperking wordt aangegeven;5° functiebeperking : de beperking die de persoon ten gevolge van zijn handicap ondervindt bij het gebruik van lichaamsdelen of zintuigen;6° functioneringsdomein : het kader (omgeving en/of doelstelling) waarbinnen het hulpmiddel zal worden gebruikt;7° persoonlijke bijstandskorf : de verzameling van hulpmiddelen, die het Fonds aan de persoon met een handicap toekent voor een periode van 4 jaar, op basis van de gevraagde en noodzakelijke bijstand, en rekening houdend met de motivatie, vermeld in het gespecialiseerd multidisciplinair verslag;8° gespecialiseerd multidisciplinair verslag : het verslag, bedoeld in artikel 40, § 4, van het decreet, dat met het oog op de toekenning van individuele materiële bijstand wordt afgeleverd aan het Fonds;9° gespecialiseerd multidisciplinair team : de instantie, bedoeld in artikel 40, § 4, van het decreet die, zoals bepaald in artikel 32 van dit besluit, gemachtigd is om gespecialiseerde multidisciplinaire verslagen af te leveren en die instaat voor de persoonlijke adviesverlening van de personen met een handicap, zoals bepaald in hoofdstuk III van dit besluit;10° KOC : het kennis- en ondersteuningscentrum, bedoeld in hoofdstuk VI van dit besluit;11° gemachtigde expert : de expert die beschikt over specifieke ervaring en deskundigheid inzake het doelmatig gebruik van een segment van de materiële bijstand en die, overeenkomstig artikel 25, § 4, van dit besluit, door het KOC gemachtigd is om een gespecialiseerd persoonlijk advies te verlenen zoals bedoeld in hoofdstuk III. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 3.Het Fonds kan materiële bijstand toekennen aan personen als : 1° zij een handicap hebben overeenkomstig artikel 2, § 2, 1°, van het decreet;2° de gevraagde bijstand past binnen het integratieprotocol, bedoeld in artikel 40, § 3 en § 5, van het decreet.

Art. 4.De materiële bijstand kan aan de persoon met een handicap alleen toegekend worden voor kosten die, door de behoefte die voortvloeit uit de handicap, noodzakelijk zijn voor zijn sociale integratie.

De in het eerste lid bedoelde kosten moeten bijkomende uitgaven zijn ten opzichte van de uitgaven die een valide persoon in dezelfde omstandigheden moet doen.

De bijstand kan alleen toegekend worden als de noodzaak, de gebruiksfrequentie, de werkzaamheid en de doelmatigheid van de bijstand in functie zijn van de handicap, en in verhouding staan tot het bedrag van de gevraagde bijstand dat vermeld staat op de refertelijst in de bijlage bij dit besluit.

Art. 5.Aan personen met een handicap die de volle leeftijd van 65 jaar bereikt hebben op het ogenblik van het indienen van de aanvraag tot materiële bijstand, kan die bijstand alleen worden toegekend als die personen reeds ingeschreven waren bij het Fonds vóór deze leeftijd en als de bijstand verband houdt met een handicap die ze voor deze leeftijd al hadden.

Het bestaan van de handicap kan blijken uit : 1° een verslag als bedoeld bij artikel 40, § 4, van het decreet;2° een aanvraag tot inschrijving en bijstand bij het Rijksfonds voor Sociale Reclassering van de Mindervaliden of bij het Fonds voor Medische, Sociale en Pedagogische Zorg voor Gehandicapten.Deze aanvraag werd ingediend vóór de datum van aanvraag tot tenlasteneming van bijstand; 3° een attest of uitspraak, afgeleverd door een overheidsdienst, een verzekeringsinstelling met inbegrip van de ziekenfondsen of een gerechtelijke instantie.Uit dit attest of deze uitspraak blijkt dat de officiële vaststelling van de handicap gebeurd is vóór de aanvrager 65 jaar geworden is.

Art. 6.De kosten die de personen met een handicap voor hun sociale integratie maken, worden alleen door het Fonds ten laste genomen, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, als ze geen aanleiding kunnen geven tot tenlasteneming krachtens andere bepalingen van het decreet, van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor Medische, Sociale en Pedagogische Zorg voor Gehandicapten, of van uitvoeringsmaatregelen van deze bepalingen.

De in het eerste lid bedoelde kosten kunnen evenmin door het Fonds ten laste genomen worden indien de tenlasteneming ervan : 1° moet gebeuren krachtens een herstelwetgeving of het burgerlijk recht, inzonderheid de bepalingen betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid;2° op wettelijke, decretale of ordonnantiële basis behoort tot de bevoegdheid van andere overheidsdiensten dan het Fonds. In afwijking van de bepalingen van het tweede lid, 2°, kunnen de kosten van aankoop, onderhoud en herstelling van rolstoelen, orthopedische driewielers en duwwagens door het Fonds ten laste genomen worden na aftrek van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit. De weigering van tegemoetkoming van de ZIV mag niet te wijten zijn aan de aanvrager zelf.

Behoudens afwijking in de refertelijst in de bijlage bij dit besluit is het bedrag van de tenlasteneming, de hernieuwingstermijn en de cumulatieregeling hetzelfde als het bedrag van de tenlasteneming, de hernieuwingstermijn en de cumulatieregeling dat in de ZIV-nomenclatuur is vastgesteld voor rolstoelen en orthopedische driewielers. Voor invalidenwagens die niet in die nomenclatuur opgenomen zijn, is het bedrag van de tenlasteneming gelijk aan de nomenclatuurwaarde van de best vergelijkbare in de ZIV-nomenclatuur opgenomen verstrekking. Bij de tegemoetkoming voor een tweede rolstoel bedraagt de hernieuwingstermijn 1,5 maal de in de ZIV-nomenclatuur vastgestelde hernieuwingstermijn als de persoon met een handicap ouder is dan 18 jaar. (zie bijlage II)

Art. 7.In geen geval kan met toepassing van dit besluit de tenlasteneming gebeuren van : 1° apparatuur voor medische of paramedische behandeling of voor onderhoud van de fysieke conditie;2° dienstverlening door fysieke of rechtspersonen, behalve van de in de bijlage bij dit besluit opgenomen pedagogische hulp bij hogere studies, lessen in de techniek om zich met een lange, lichtweerkaatsende, witte stok te verplaatsen en aanvullende rijlessen;3° materiële bijstand aan personen die langer dan 3 maanden opgenomen zijn in een voorziening, erkend of gesubsidieerd om bijstand en verzorging te verlenen krachtens andere wettelijke, decretale of ordonnantiële bepalingen dan het decreet;4° materiële bijstand die behoort tot de (op school) gebruikte schooluitrusting of daarmee equivalent is, inzonderheid hulpmiddelen die nodig zijn om de lessen te volgen, schoolgeld en leerboeken;5° fietsen met een hulpmotor, snor- en bromfietsen;6° verzekeringskosten.

Art. 8.Onverminderd de bepaling van artikel 6, tweede lid, 1°, van dit besluit, kan het Fonds financiële bijstand toekennen die door het Fonds terugvorderbaar is als blijkt dat tenlasteneming mogelijk is krachtens een herstelwetgeving, met inbegrip van de arbeidsongevallen- en beroepsziektewetgeving, of krachtens het burgerlijk recht.

De persoon met een handicap verbindt zich ertoe de door het Fonds verleende bijstand bij derden in te vorderen, met inbegrip van de gerechtelijke procedure, en licht het Fonds in over het verloop en het resultaat.

Als het Fonds oordeelt dat dit noodzakelijk is, moet de persoon met een handicap het Fonds bij overeenkomst in zijn plaats stellen bij die invordering, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1249 tot 1252 van het Burgerlijk Wetboek.

Het Fonds stelt het model vast van de verbintenis en van de overeenkomst van indeplaatsstelling. HOOFDSTUK III. - Persoonlijke adviesverlening

Art. 9.§ 1. Het gespecialiseerd multidisciplinair team waarop de persoon met een handicap een beroep doet voor het afleveren van het gespecialiseerd multidisciplinair verslag, zorgt voor de persoonlijke adviesverlening. Dit advies omvat : 1° het informeren, oriënteren en begeleiden van de persoon gedurende het proces van het stellen van de zorgvraag, tot de tenlasteneming en het effectief gebruik van de materiële bijstand;2° het vertalen van de functionele vraag naar het advies over de meest aangewezen materiële bijstand;3° de nazorg en de evaluatie van het effectief gebruik van de materiële bijstand. § 2. De persoonlijke adviesverlening moet gebaseerd zijn op het onderling verband tussen de volgende factoren die bij de vraag naar materiële bijstand een rol spelen : 1° de beperkingen van de persoon en de verwachte evolutie;2° de inbreng van de persoon over zijn persoonlijke ervaring met zijn beperkingen;3° de inbreng van artsen en/of therapeuten die de persoon behandelen of behandeld hebben;4° de inbreng van personen met een handicap die ervaring hebben met het gebruik van vergelijkbare materiële bijstand;5° de globale situatie van de persoon op vlak van wonen, activiteiten, ondersteuning en assistentie;6° de gebruiksfrequentie, de werkzaamheid en de doelmatigheid van de bijstand;7° het marktaanbod en de technologische ontwikkelingen;8° de prijs-kwaliteitverhouding;9° de bepalingen van dit besluit;10° de financiële tenlasteneming in het kader van dit besluit en/of in het kader van andere regelingen. § 3. Het gespecialiseerd multidisciplinair team neemt bij de persoonlijke adviesverlening de volgende werkingsprincipes en werkwijze in acht : 1° geen financiële bijdrage vragen aan de persoon met een handicap;2° alle stappen tijdens het proces van de persoonlijke adviesverlening bespreken met de persoon met een handicap;3° de onafhankelijkheid garanderen tegenover producenten, leveranciers, verstrekkers en verhuurders van materiële bijstand;4° de privacy van de persoon met een handicap en zijn omgeving respecteren;5° de adviezen technisch deskundig onderbouwen;6° een adviesrapport met de bevindingen en de conclusies van de persoonlijke adviesverlening opstellen, en dit rapport bespreken met, en bezorgen aan de persoon met een handicap;7° het adviesrapport, bedoeld in 6° van deze paragraaf, of het (de) adviesrapport(en), bedoeld in artikel 11, § 3, 2°, van dit besluit toevoegen aan het gespecialiseerd multidisciplinair verslag, en een afschrift ervan bezorgen aan het KOC;8° de uitvoering van de conclusies van het adviesrapport opvolgen, het doelmatig en doeltreffend gebruik van de materiële bijstand evalueren;9° uitvoering geven aan de richtlijnen van het KOC voor het toepassen van een uniforme methodologie bij de persoonlijke adviesverlening;10° aan het KOC alle gevraagde inlichtingen bezorgen.

Art. 10.§ 1. Als het gespecialiseerd multidisciplinair team geconfronteerd wordt met een complexe probleemstelling, en het beschikt over onvoldoende informatie en expertise om een persoonlijk advies te kunnen verlenen, bezorgt het team de omschrijving van deze complexe probleemstelling aan het KOC. § 2. Het KOC gaat na of het intern beschikt over bijkomende informatie en kennis, op basis waarvan een persoonlijk advies kan worden verleend. Het KOC bezorgt deze bijkomende gegevens binnen een termijn van twee weken aan het gespecialiseerd multidisciplinair team.

Het team verwerkt deze bijkomende informatie in de persoonlijke adviesverlening aan de persoon met een handicap zoals bepaald in artikel 9 van dit besluit. § 3. Als het KOC intern niet beschikt over adequate bijkomende informatie, geeft het daarvan binnen een termijn van twee weken de bevestiging aan het gespecialiseerd multidisciplinair team, en verwijst het tegelijk de persoon met een handicap voor het verrkijgen van een gespecialiseerd persoonlijk advies naar de experts die gemachtigd zijn voor het segment van de materiële bijstand waar de complexe probleemstelling betrekking op heeft.

Als de complexe probleemstelling betrekking heeft op een persoon met een meervoudige handicap, kan het KOC de persoon voor meer dan één gespecialiseerd persoonlijk advies verwijzen naar meer dan één gemachtigde expert.

Het KOC bezorgt aan de persoon met een handicap en aan het gespecialiseerd multidisciplinair team de lijst(en) van de gemachtigde experts, bedoeld in het eerste en tweede lid.

In overleg met het gespecialiseerd multidisciplinair team vraagt de persoon met een handicap een gespecialiseerd persoonlijk advies aan de gemachtigde expert(en) die hij kiest uit de lijst(en) die bedoeld worden in het derde lid.

Art. 11.§ 1. De gemachtigde expert verleent op verzoek van de persoon met een handicap, en binnen een termijn van dertig dagen, een gespecialiseerd persoonlijk advies.

Deze gespecialiseerde persoonlijke adviesverlening omvat het vertalen van de complexe functionele vraag naar het advies over de meest aangewezen materiële bijstand. § 2. De gespecialiseerde persoonlijke adviesverlening moet gebaseerd zijn op het onderling verband tussen de factoren, bedoeld in artikel 9, § 2, 1°, tot en met 10°, van dit besluit. § 3. De gemachtigde expert neemt bij de gespecialiseerde persoonlijke adviesverlening de volgende werkingsprincipes en werkwijze in acht : 1° de werkingsprincipes en werkwijze, bedoeld in artikel 9, § 3, 3°, tot en met 6°;2° het adviesrapport bezorgen aan het gespecialiseerd multidisciplinair team;3° uitvoering geven aan de richtlijnen van het KOC voor het toepassen van een uniforme methodologie bij de gespecialiseerde persoonlijke adviesverlening;4° aan het KOC alle gevraagde inlichtingen bezorgen. § 4. Het Fonds neemt de kosten die de persoon met een handicap draagt voor het gespecialiseerd persoonlijk advies van een gemachtigde expert ten laste, na voorlegging aan het Fonds van : 1° een kopie van de verwijzing door het KOC naar de gemachtigde experts;2° de factuur of de onkostennota van de gemachtigde expert. Het maximumbedrag van de tenlasteneming door het Fonds van de kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op 210 euro per gespecialiseerd advies waarvoor de persoon door het KOC verwezen werd naar een gemachtigde expert. Dat bedrag wordt verhoogd met de verplaatsingskosten overeenkomstig de terugbetalingsschalen die gelden voor het overheidspersoneel. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, kan het maximumbedrag dat het Fonds ten laste neemt verhogen. HOOFDSTUK IV. - Procedure

Art. 12.Het Fonds beslist over de tenlasteneming van de bijstand overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 13.§ 1. De aanvraag tot het verkrijgen van de materiële bijstand wordt, rekening houdend met de bepalingen van dit besluit, gemotiveerd in het gespecialiseerd multidisciplinair verslag dat wordt opgemaakt door een gespecialiseerd multidisciplinair team. In dit verslag worden ook alle elementen aangebracht om het doeltreffend en doelmatig gebruik van de reeds eerder toegekende materiële hulp te evalueren.

De provinciale afdeling van het Fonds en de provinciale evaluatiecommissie kunnen bij het KOC bijkomende informatie opvragen.

Op advies van het KOC kunnen zij een gespecialiseerd advies van een gemachtigd expert vragen. § 2. In het individueel integratieprotocol, bedoeld in artikel 40, §3, van het decreet, wijst de provinciale evaluatiecommissie de in aanmerking te nemen functiebeperking(en), interventieniveau(s) en functioneringsdomein(en) aan, zoals opgenomen in de refertelijst in de bijlage bij dit besluit.

Art. 14.Het Fonds beslist voor een periode van 4 jaar over de persoonlijke bijstandskorf zoals bepaald in hoofdstuk V van dit besluit.

Art. 15.Het Fonds betekent de beslissing of het voornemen omtrent tenlasteneming binnen dertig dagen nadat een volledig dossier is ingediend. HOOFDSTUK V. - Tenlasteneming van de bijstand

Art. 16.De beslissing over de tenlasteneming van de bijstand gebeurt door het toekennen van een persoonlijke bijstandskorf. Het Fonds evalueert de doelmatigheid en het doeltreffend gebruik van de reeds eerder toegekende hulpmiddelen.

De persoonlijke bijstandskorf is samengesteld uit hulpmiddelen die in de refertelijst in de bijlage bij dit besluit vermeld staan en die op deze lijst gekoppeld worden aan de door de provinciale evaluatiecommissie toegekende functiebeperking, het interventieniveau en het functionerings-domein. Bij de samenstelling van de persoonlijke bijstandskorf mag het maximale aangegeven budget, dat in voorkomend geval per domein is bepaald in de refertelijst in de bijlage bij dit besluit, niet overschreden worden.

Voor personen met een meervoudige handicap, kan bij de samenstelling van de persoonlijke bijstandskorf geput worden uit verschillende combinaties : functiebeperking, interventieniveau, functioneringsdomein.

De tenlasteneming van de bijstand gebeurt voor de waarde die de hulpmiddelen vertegenwoordigen in de refertelijst in de bijlage bij dit besluit.

Als de aanvrager hulpmiddelen van zijn persoonlijke bijstandskorf koopt, huurt of least, waarvan de kostprijs lager is dan het bedrag dat bepaald is in de persoonlijke bijstandskorf, kan hij het resterend bedrag besteden aan : 1° de aankoop, huur of leasing van hulpmiddelen, mits die hulpmiddelen opgenomen zijn in de combinatie(s) functiebeperking, interventieniveau en functioneringsdomein die voor het samenstellen van zijn persoonlijke bijstandskorf gebruikt werd(en);2° het gedeelte van het factuurbedrag boven het in artikel 11, § 4, tweede lid, genoemd maximumbedrag van de tenlasteneming door het Fonds van de kosten van het gespecialiseerd persoonlijk advies van een gemachtigd expert.

Art. 17.Na advies van het KOC, en op voorstel van het Fonds, wordt de bijlage bij dit besluit tweemaal per jaar herzien door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. Deze herziening kan de lijst van de materiële bijstand en de refertebedragen omvatten.

Art. 18.In afwijking van de bepaling van artikel 16, tweede lid, kan de toegekende persoonlijke bijstandskorf samengesteld zijn uit hulpmiddelen die wel voldoen aan de voorwaarden, gesteld in dit besluit, maar die niet in de refertelijst in de bijlage bij dit besluit opgenomen zijn, op voorwaarde dat de bij artikel 31 bedoelde commissie een gunstige beslissing neemt.

Art. 19.In afwijking van de bepaling, vermeld in artikel 16, vierde lid, kan de tenlasteneming gebeuren voor een bedrag dat hoger is dan de waarde die de hulpmiddelen vertegenwoordigen in de refertelijst in de bijlage bij dit besluit, op voorwaarde dat de commissie, bedoeld in artikel 31, oordeelt dat het bedrag in de refertelijst niet volstaat gelet op de zeer uitzonderlijke zorgbehoefte van de persoon. Bij het bepalen van de zeer uitzonderlijke zorgbehoefte houdt deze commissie rekening met de globale situatie van de persoon.

Art. 20.De toegekende bijstand geldt voor een periode van 4 jaar, te rekenen vanaf de datum van de aanvraag.

De toegekende bijstand kan zowel op initiatief van de aanvrager als op initiatief van het Fonds, overeenkomstig de procedure, vastgelegd in hoofdstuk IV, vóór het beëindigen van de termijn, bedoeld in het eerste lid, herzien worden als zich een ingrijpende wijziging in de toestand van de aanvrager of van zijn omgeving voordoet.

Bij een nieuwe aanvraag zal het Fonds rekening houden met de in het verleden reeds toegekende bijstand en het doeltreffend en doelmatig gebruik van de materiële bijstand evalueren.

Art. 21.De beslissing over de tenlasteneming van de bijstand vermeldt : 1° de in aanmerking te nemen functiebeperking(en), interventieniveau(s) en functioneringsdomein(en), zoals opgenomen in de refertelijst in de bijlage bij dit besluit.2° de toegekende persoonlijke bijstandskorf;3° het bedrag dat de materiële bijstand van de persoonlijke bijstandskorf vertegenwoordigt op de refertelijst in de bijlage bij dit besluit;4° de begin- en einddatum van de bijstand.

Art. 22.Het Fonds bepaalt de voorwaarden voor de recuperatie en het hergebruik van de materiële bijstand.

Art. 23.§ 1. Aankopen, leveringen of werken komen alleen in aanmerking voor tenlasteneming op voorwaarde dat ze ten vroegste plaatsvinden op de datum van de aanvraag en voor de einddatum van de bijstand, vermeld in de beslissing. § 2. De facturen van de in § 1 bedoelde aankopen, leveringen of werken moeten aan het Fonds bezorgd worden binnen een termijn van 6 maanden, te rekenen vanaf de factuurdatum. Indien op de datum van de factuur de beslissing nog niet is betekend, moet de factuur bezorgd worden binnen 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de beslissing.

Art. 24.De betaling van de bijstand gebeurt op basis van ingediende facturen. HOOFDSTUK VI. - Het kennis- en ondersteuningscentrum

Art. 25.§ 1. Bij het Fonds wordt op de datum dat dit besluit in werking treedt een kennis- en ondersteuningscentrum opgericht. § 2. Het KOC wordt belast met de volgende opdrachten voor de materiële bijstand in het kader van dit besluit, de technische hulpmiddelen en de materiële aanpassingen in functie van de beperkingen van personen met een handicap : 1° behoeften van personen met een handicap continu onderzoeken;2° technische hulpmiddelen voor personen met een handicap onderwerpen aan vergelijkend onderzoek;3° alle beschikbare kennis en documentatie verzamelen, inventariseren en structureren;4° een bestand van op de markt verkrijgbare hulpmiddelen, met bijbehorende productdocumentatie, gebruikerservaring en actuele prijzen ontwikkelen en continu actualiseren;5° de verzamelde kennis, documentatie en informatie verspreiden onder het brede (doel)publiek, en gericht ter beschikking stellen aan de diverse actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van dit besluit;6° aan werkgevers of kandidaat-werkgevers van personen met een handicap advies verlenen over de noodzakelijke ergonomische en materiële aanpassingen van de arbeidspost;7° een uniforme methodologie ontwikkelen voor de realisatie van de in hoofdstuk III van dit besluit bedoelde persoonlijke adviesverlening en gespecialiseerde persoonlijke adviesverlening;8° coördineren van de toepassing van de in 7° bedoelde uniforme methodologie;9° het verlenen van de machtiging aan experts om in een specifiek segment van de materiële bijstand een gespecialiseerd advies te verlenen;10° de persoon met een handicap met een complexe zorgvraag verwijzen naar een gemachtigd expert, overeenkomstig de bepalingen van artikel 10 van dit besluit;11° de kwaliteit van de adviesverlening evalueren, die verleend wordt door de gespecialiseerde multidisciplinaire teams en door de gemachtigde experts;12° het Fonds adviseren over de minimale kwaliteitsvereisten die worden opgenomen in het lastenboek, bedoeld in artikel 28bis, § 2, 2°, van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1991 betreffende de inschrijving bij het Fonds;13° het Fonds, op basis van de in 11° bedoelde evaluatie, adviseren over de aanvragen tot machtiging, bedoeld in artikel 28bis van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1991 betreffende de inschrijving bij het Fonds;14° de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de materiële bijstand evalueren;15° het Fonds, overeenkomstig artikel 17 van dit besluit, adviseren over het voorstel van herziening van de bijlage bij dit besluit. § 3. Het KOC kan voor de uitvoering van de opdrachten bepaald in § 2, alle initiatieven ontwikkelen die het nuttig acht, en samenwerkingen aangaan met deskundige instellingen, met inbegrip van de transnationale samenwerking in Europees verband. § 4. Het KOC verleent de in § 2, 9°, bedoelde machtiging van experts, na bekrachtiging van de beslissing over de machtiging door het in artikel 29 bedoelde toezichtscomité.

Om voor machtiging in aanmerking te komen moeten de experts : 1° hun aanvraag tot machtiging gedaan hebben bij het KOC;2° verbonden zijn aan een van de onderstaande instanties : a) een onderzoeksinstituut in het raam van een instelling voor hoger onderwijs b) een revalidatieafdeling van een universitair ziekenhuis c) een organisatie die deskundigheid en ervaring inzake het doeltreffend en doelmatig gebruik van minstens één segment van de materiële bijstand in het kader van dit besluit kan bewijzen.3° niet verbonden zijn aan een producent, leverancier, verstrekker of verhuurder van materiële bijstand. Bij de eerste aanvraag verleent het KOC de machtiging voor een termijn van maximaal één jaar. Vanaf de eerste aanvraag tot verlenging kan het KOC de machtiging toestaan voor een termijn tot drie jaar.

Bij het verlenen van de machtiging houdt het KOC rekening met de in § 2, 11°, bedoelde evaluatie.

Art. 26.§ 1. Het personeelskader van het KOC wordt vastgesteld op maximaal : 1° 12 voltijdse stafmedewerkers, waarvan één het diensthoofd is, met minstens een diploma van hoger onderwijs buiten de universiteit;2° 3 voltijdse medewerkers voor onthaal en secretariaat; § 2. Het in § 1 bedoeld personeelskader wordt op de datum van de oprichting van het KOC in eerste instantie ingevuld door de overname door het Fonds van het personeel van de vzw Vlicht en van de vzw Ad Ergo.

Het Fonds sluit voor deze overname van personeel voor 30 september 2001 een overeenkomst af met de vzw Vlicht, met de vzw Ad Ergo, en met de betrokken personeelsleden.

Art. 27.Het in artikel 26, § 1, bedoelde diensthoofd is belast met de dagelijkse leiding van het KOC. Onder dagelijkse leiding wordt onder andere verstaan : 1° initiatieven nemen voor de uitvoering van de opdrachten van het KOC;2° het KOC intern organiseren;3° leiding geven aan het personeel;4° de externe communicatie en vertegenwoordiging van het KOC organiseren en verzorgen;5° de dagelijkse briefwisseling, de nota's, de verwijsbrieven, de adviezen en diverse documenten van het KOC ondertekenen;6° een jaarlijks rapport over de werking van het KOC opstellen. Het diensthoofd rapporteert over de werkzaamheden van het KOC aan het in artikel 29 bedoelde toezichtcomité en aan de leidend ambtenaar van het Fonds.

Art. 28.De kosten van het KOC zijn ten laste van het Fonds. Het werkingskrediet voor de werking van het KOC wordt vastgesteld op 595.000 euro, waarvan minimaal 80 % moet worden besteed aan de personeelskosten, en maximaal 20 % aan de werkingskosten.

Art. 29.§ 1. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, benoemt bij het KOC een toezichtcomité, en regelt er de werking van.

Het toezichtcomité is samengesteld uit 9 leden, van wie : 1° één voorzitter;2° twee ambtenaren van het Fonds, waaronder de leidend ambtenaar;3° twee ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn;4° twee ervaringsdeskundige gebruikers van materiële bijstand;5° twee experts inzake het doelmatig en doeltreffend gebruik van materiële bijstand. § 2. Het toezichtcomité heeft als taak controle uit te voeren op de werking van het KOC.

Art. 30.Het KOC stelt voor het einde van het tweede kwartaal een omstandig werkingsverslag op over de werkzaamheden van het KOC in het vorig kalenderjaar. Een door het toezichtcomité bekrachtigd exemplaar van dit verslag wordt bezorgd aan het Fonds en aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. HOOFDSTUK VII. - De bijzondere bijstandscommissie

Art. 31.§ 1. Er wordt een bijzondere bijstandscommissie opgericht die tot taak heeft bij wijze van individuele bijzondere maatregel te oordelen over de tenlasteneming van de bij artikel 1, tweede lid, bedoelde hulpmiddelen, binnen de in dat artikel vastgelegde budgettaire beperking. § 2. De bij dit artikel bedoelde commissie bestaat uit vijf leden, gekozen vanwege hun medische, technische en/of gebruiksdeskundigheid en uit één ambtenaar van het Fonds, voorgedragen door de raad van bestuur van het Fonds.

De Vlaamse regering benoemt de voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van de bij dit artikel bedoelde commissie, en stelt het bedrag van hun presentiegelden en vergoedingen vast. Het secretariaat en de werkingskosten van de commissie komen ten laste van het Fonds.

De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op, dat ter goedkeuring aan de raad van bestuur van het Fonds wordt voorgelegd. § 3. Om door de bij dit artikel bedoelde commissie te worden onderzocht moeten de aanvragen tot tenlasteneming van hulpmiddelen tegelijk aan alle volgende voorwaarden voldoen : 1° het hulpmiddel is niet opgenomen in de refertelijst in de bijlage bij dit besluit;2° de aanvraag tot tenlasteneming is geldig ingediend;3° de tenlasteneming van het hulpmiddel is mogelijk overeenkomstig de voorwaarden, gesteld in dit besluit;4° de kostprijs van het hulpmiddel overschrijdt 250 euro, inclusief BTW. In geval van verwijzing op grond van artikel 19 moet niet voldaan worden aan de onder 1° vermelde voorwaarde. § 4. De bij dit artikel bedoelde commissie kan bij het KOC bijkomende informatie opvragen. Op advies van het KOC kan deze commissie een gespecialiseerd advies van een gemachtigd expert vragen. HOOFDSTUK VIII. - Wijzigende bepalingen en slotbepalingen

Art. 32.In het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1991 wordt een artikel 28bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 28bis.§ 1. Het Fonds kan een aantal van de instanties, bedoeld in dit hoofdstuk, machtigen om gespecialiseerde multidisciplinaire verslagen af te leveren voor de toekenning van individuele materiële bijstand. Bij het verlenen van de machtiging houdt het Fonds rekening met een evenwichtige geografische spreiding. § 2. Om dergelijke machtiging te verkrijgen moet de instantie : 1° een aanvraag indienen bij het Fonds;2° voldoen aan de voorwaarden en de minimale kwaliteitsvereisten die vastgelegd zijn in een lastenboek;3° de verbintenis aangaan om de persoonlijke adviesverlening inzake de materiële bijstand op zich te nemen. Het in 2° bedoeld lastenboek wordt op voorstel van het Fonds goedgekeurd door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. § 3. Het Fonds kent de in dit artikel bedoelde machtiging toe. § 4. In afwijking van de bepalingen van artikel 28 wordt de vergoeding voor het opstellen van een in § 1 bedoeld gespecialiseerd multidisciplinair verslag vastgesteld op 210 euro. »

Art. 33.§ 1. Het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1992 tot vaststelling van de criteria, modaliteiten en bedragen van de tussenkomsten voor individuele materiële bijstand tot sociale integratie ten gunste van personen met een handicap, wordt opgeheven. § 2. Bij wijze van overgangsmaatregel worden de vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit ingediende aanvragen tot individuele materiële bijstand behandeld overeenkomstig de bepalingen van het in § 1 bedoelde besluit.

Art. 34.Het besluit van de Vlaamse regering van 4 mei 1999 betreffende adviesverlening inzake ergonomie en aanpassing van arbeidsposten voor personen met een handicap, wordt opgeheven.

Art. 35.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002, behalve de bepalingen van artikel 26, § 2, tweede lid, en van artikel 32, die in werking treden op 15 juli 2001.

Art. 36.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 13 juli 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS

Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap.

De minister-president van de Vlaamse regering P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen Mevr. M. VOGELS

II. Rolstoelen, duwwagens en orthopedische driewielers

Artikel 1.Het Fonds neemt het bedrag boven de nomenclatuurwaarde van een elektronische rolstoel enkel ten laste als de aankoop van een elektronische rolstoel : 1° de persoon in staat stelt een beroep voort te zetten, waardoor hij ofwel onder de sociale zekerheid van de werknemers ofwel onder het sociaal statuut van de zelfstandige staat;2° de persoon in staat stelt een vakomscholing voort te zetten die door het college van geneesheer-directeurs is goedgekeurd en waarvan het programma uitdrukkelijk het gebruik van een elektronisch wagentje omvat; 3° de persoon de mogelijkheid biedt verder naar school te gaan, d.w.z. regelmatig de lessen te volgen van het lager, middelbaar, hoger, beroeps- of technisch onderwijs. Die lessen moeten overdag worden gegeven en mogen niet beperkt zijn tot een gedeelte van het jaar; 4° de persoon in staat stelt een leercontract te vervullen waarvan de afsluiting is geregistreerd en de uitvoering wordt gecontroleerd door een erkend leersecretariaat;5° aangewezen is voor een persoon met een aangeboren spierdystrofie of osteogenesis imperfecta, waarbij aangetoond is dat het gebruik van een toestel met persoonlijke aandrijving tegenaangewezen is en die fysiek en psychisch bekwaam is het elektronisch toestel zinvol te gebruiken. De bekwaamheid tot zinvol gebruik moet blijken uit een uitgebreid verslag van de zorgverstrekker over de testresultaten van een vijfdaags gebruik; 6° aangewezen is voor een persoon, die jonger is dan 65 jaar op het ogenblik van de aanvraag, en die niet verblijft in een verzorgingsinrichting en die door middel van het toestel zelfstandig in haar/zijn thuismilieu kan blijven functioneren als alleenstaande of binnen het gezin en permanente afhankelijkheid van derden of opname in een verzorgingsinrichting dankzij de elektronische rolstoel kan vermijden;7° aangewezen is voor een persoon die bij een vorige aflevering van een elektronisch wagentje een verzekeringstegemoetkoming ontvangen heeft die aan de voorwaarden vermeld in de punten 1°, 2°, 3°, 4° en 5° beantwoordde en waarvoor de hernieuwingstermijn van het vorige toestel verstreken is en die niet verblijft in een verzorgingsinrichting en door middel van het toestel zelfstandig in haar/zijn thuismilieu kan blijven functioneren als alleenstaande of binnen het gezin. In de in 1° tot en met 7° vermelde gevallen neemt het Fonds nooit de nomenclatuurwaarde ten laste.

Art. 2.Het Fonds kan vóór het verstrijken van de ZIV-hernieuwingstermijn, naast een rolstoel, een tweede rolstoel, of een orthopedische driewieler ten laste nemen, met dien verstande dat nooit meer dan één elektrische of elektronische rolstoel kan worden toegekend, in de volgende gevallen : 1° voor personen met een handicap die in een residentiële voorziening verblijven kan naast een rolstoel of een orthopedische driewieler voor gebruik in de voorziening, ook een tweede rolstoel of orthopedische driewieler voor gebruik thuis ten laste genomen worden;2° voor de persoon met een handicap, die in zijn woonomgeving een lift of traplift gebruikt, kan een tweede rolstoel ten laste genomen worden. De toepassing van die bepaling mag er nooit toe leiden dat het Fonds een derde verstrekking ten laste neemt.

Art. 3.Behalve bij tenlasteneming van een tweede rolstoel met toepassing van de bepalingen van artikel 2 van deze bijlage, kent het Fonds, op voorwaarde van voorlegging van de factuur van aankoop van een tweede rolstoel of orthopedische driewieler, een forfaitaire tussenkomst toe van 735 euro, BTW inbegrepen, aan de personen met een handicap die al van het ziekenfonds, het R.I.Z.I.V. of het Fonds een tussenkomst verkregen hebben in de kosten van aankoop van een elektrische of elektronische rolstoel.

Als de factuurprijs van de tweede rolstoel of van de orthopedische driewieler lager is dan de in het vorig lid bedoelde forfaitaire tussenkomst, wordt die tot de factuurprijs teruggebracht.

Art. 4.De kosten van aankoop van elektronische rolstoelen, met inbegrip van de bijzondere aanpassingen en uitrusting, worden ten laste genomen ten belope van de factuurprijs met een maximum van 7.567 euro, BTW inbegrepen, als blijkt uit de goedkeuring door een arts van het Fonds dat die aankoop noodzakelijk is met het oog op de sociale integratie van personen met een handicap. Dit maximum van 7.567 euro wordt verhoogd tot 12.611 euro, BTW inbegrepen, voor de personen met een handicap die onmogelijk of zeer moeilijk gebruik kunnen maken van de bovenste ledematen en/of uitgesproken houdingsafwijkingen vertonen.

Die afwijkingen zijn niet van toepassing op elektronische scooters.

Art. 5.Voor duwwagens bedraagt de tenlasteneming 80 % van de factuurprijs met een maximum van 412 euro, BTW inbegrepen.

Art. 6.Voor de aanvragers die niet behoren tot één van de in artikel 1, § 1, opgesomde categorieën, zijn het bedrag van de tenlasteneming, de hernieuwingstermijn en de cumulatieregeling voor elektronische scooters dezelfde als die welke in de ZIV-nomenclatuur voor die prestatie bepaald zijn.

Art. 7.Voor rolstoelen, orthopedische driewielers en duwwagens komt het Fonds tussen ten belope van de gefactureerde kosten van herstelling, aanpassing, onderhoud en opladen van batterijen, met een jaarlijks maximum van 10 % van de nomenclatuurwaarde van de rolstoel, orthopedische driewieler of duwwagen. Dit jaarlijks maximumbedrag mag overschreden worden bij grote herstellingen mits de totale tenlasteneming voor die kosten niet meer bedraagt dan 40 % van de nomenclatuurwaarde over de totale gebruiksduur van de verstrekking.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor personen met een handicap.

De minister-president van de Vlaamse regering P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen Mevr. M. VOGELS

^