Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 14 september 2001
gepubliceerd op 27 september 2001

Besluit van de Vlaamse regering tot organisatie van de kabinetten van de leden van de Vlaamse regering

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001036102
pub.
27/09/2001
prom.
14/09/2001
ELI
eli/besluit/2001/09/14/2001036102/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 SEPTEMBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering tot organisatie van de kabinetten van de leden van de Vlaamse regering


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 68, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor de Begroting, gegeven op 14 september 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de werking en de continuïteit van de Vlaamse regering gewaarborgd moeten worden;

Op het gezamenlijk voorstel van de leden van de Vlaamse regering;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Bevoegdheden

Artikel 1.De bevoegdheden van de kabinetten van de leden van de Vlaamse regering zijn de volgende : 1° advies over de functionele bevoegdheden van het lid van de Vlaamse regering;2° advies over het beleidsondersteunend werk van de administratie;3° advies over aangelegenheden die invloed kunnen uitoefenen op het algemeen beleid van de Vlaamse regering of op de werkzaamheden van het Vlaams Parlement;4° het secretariaat van het lid van de Vlaamse regering en de behandeling van de persoonlijke briefwisseling van het lid van de Vlaamse regering;5° behandeling van vragen om audiëntie;6° het woordvoerderschap inzake het beleid van het lid van de Vlaamse regering. HOOFDSTUK II. - Samenstelling van de kabinetten Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 2.In dit besluit wordt bij elke verwijzing naar personen de mannelijke vorm gebruikt.

Art. 3.Bij de indienstneming op een kabinet zal gestreefd worden naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen.

Art. 4.De leden van de Vlaamse regering beschikken over een kabinet dat bestaat uit stafleden, uitvoerend personeel en aanvullend personeel.

Art. 5.De personeelsleden van de kabinetten kunnen gedetacheerd of aangesteld worden.

Art. 6.Met uitzondering van de personeelsleden van de onderwijsinrichtingen georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap en van de provinciale en lokale besturen, mogen de personeelsleden van de openbare diensten, aangewezen om deel uit te maken van een kabinet, noch hun betrekking, noch de bevoegdheden ervan verder blijven uitoefenen. Afdeling 2. - Stafleden

Art. 7.§ 1. Voor de uitoefening van de bevoegdheden genoemd in artikel 1, kan een beroep worden gedaan : 1° bij het kabinet van de minister-president op : a) één kabinetschef, belast met de algemene leiding van het kabinet van de minister-president;b) één kabinetschef, belast met het socio-economisch en financieel beleid;c) één woordvoerder;d) één diplomatiek raadgever;e) één kabinetssecretaris en/of privé-secretaris;f) raadgevers voor de inhoudelijke bevoegdheden naar rato van de aantallen per bevoegdheidsdomein, zoals bepaald in § 3;g) maximaal tien raadgevers voor de opvolging van het beleid van de Vlaamse regering en van de materies inzake het algemeen beleid van de Vlaamse regering;h) maximaal twee raadgevers voor de opvolging van het socio-economisch en financieel beleid van de Vlaamse regering;2° bij het kabinet van de minister vice-president op : a) één kabinetschef, belast met de algemene leiding van het kabinet van de minister vice-president;b) zeven raadgevers voor de opvolging van de materies inzake het algemeen beleid van de Vlaamse regering;c) één raadgever voor de algemene projecten van de Vlaamse regering.3° bij het kabinet van de Vlaamse minister op : a) één kabinetschef, belast met de algemene leiding van het kabinet;b) vijf raadgevers voor begrotingsaangelegenheden, voor de algemene beleidsondersteuning, voor de opvolging van de materies van de andere leden van de Vlaamse regering, voor de functie van kabinetssecretaris en/of privé-secretaris en voor het woordvoerderschap; c)raadgevers voor de inhoudelijke bevoegdheden naar rato van de aantallen per bevoegdheidsdomein, zoals bepaald in § 3.

Indien de Vlaamse regering bestaat uit drie of meer partijen, kan één Vlaamse minister van de derde en/of de vierde partij bijkomend beroep doen op zes raadgevers voor de opvolging van de materies van de andere leden van de Vlaamse regering. 4° bij het kabinet van het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de Ambtenarenzaken, bevoegd voor de begroting of bevoegd voor het onderwijs, op één raadgever voor de onderhandelingen met de overheidsvakbonden. § 2. De minister-president kan aan vijf raadgevers de functie van adjunct-kabinetschef toevertrouwen.

De minister vice-president kan aan drie raadgevers de functie van adjunct-kabinetschef toevertrouwen.

De Vlaamse minister kan aan twee raadgevers de functie van adjunct-kabinetschef toevertrouwen. Indien de goede werking van het kabinet dit vereist kan dit aantal, mits toestemming van de minister-president, op drie worden gebracht.

Eén Vlaamse minister van de derde en/of de vierde partij kan bijkomend aan één raadgever de functie van adjunct-kabinetschef toevertrouwen.

Het lid van de Vlaamse regering kan een raadgever belasten met een bijzondere en tijdelijke opdracht van een dergelijk niveau, dat de gelijkstelling van deze functie met de rang van kabinetschef toegelaten is. § 3. De bevoegdheidsdomeinen, bedoeld in artikel 7, § 1, 1°, f) en artikel 7, § 1, 3°, c) zijn de volgende : 1° Bevoegdheidsdomeinen met twee raadgevers : 1) begroting gemeenschapsaangelegenheden 2) begroting gewestaangelegenheden 3) binnenlandse aangelegenheden - gemeenten 4) economie : expansiesteun 5) economisch buitenlands beleid, incl.de export 6) fiscaal beleid 7) gezondheidsbeleid 8) land, incl.mest 9) landbouw 10) milieuhygiëne : vergunningen, water, lucht en geluid 11) ruimtelijke ordening 12) tewerkstelling : werkgelegenheid 13) tewerkstelling : arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding 14) vervoer : wegeninfrastructuur 15) wetenschaps- en technologiebeleid 2° Bevoegdheidsdomeinen met één raadgever : 1) algemeen buitenlands beleid 2) ambtenarenzaken diensten Vlaamse regering 3) ambtenarenzaken VOI's 4) basisonderwijs 5) binnenlandse aangelegenheden - intercommunales en provincies 6) Brusselse aangelegenheden 7) economie - algemeen 8) energie 9) Europees beleid 10) financieel beleid 11) gebouwenbeheer 12) gelijkekansenbeleid 13) gezins-, jongeren- en ouderenbeleid 14) hoger onderwijs aan de hogescholen 15) hoger onderwijs aan de universiteiten 16) huisvesting 17) informatica, incl.GIS-Vlaanderen 18) institutionele aangelegenheden 19) kunsten 20) maatschappelijk welzijn, incl.OCMW en kansarmoede 21) media 22) mobiliteit en openbaar vervoer 23) natuur 24) permanente vorming : onderwijs sociale promotie, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenvorming en afstandsonderwijs 25) planning en statistiek 26) secundair onderwijs 27) sociaal-cultureel vormingswerk : volwassenen en jeugd 28) stedelijk beleid 29) toerisme 30) vervoer : waterinfrastructuur en zeewezen 31) welzijnsbeleid : bijzondere doelgroepen, incl.migranten, gehandicapten en bijzondere jeugdzorg

Art. 8.Binnen de perken van de daartoe voorziene kredieten kunnen de leden van de Vlaamse regering, mits toestemming van de minister-president, voor in de tijd beperkte opdrachten of voor specifieke opdrachten een beroep doen op experten die gedetacheerd of aangesteld kunnen worden. Deze experten worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal stafleden overeenkomstig artikel 7. Afdeling 3. - Uitvoerende personeelsleden

Art. 9.Bij het kabinet van de minister-president bestaat het uitvoerend personeel uit maximaal vijfentwintig personeelsleden.

Bij het kabinet van de minister vice-president bestaat het uitvoerend personeel uit maximaal zeven uitvoerende personeelsleden.

Bij het kabinet van de Vlaamse minister bestaat het uitvoerend personeel uit maximaal vijftien uitvoerende personeelsleden.

Eén Vlaamse minister van de derde en/of de vierde partij kan bijkomend beroep doen op drie uitvoerende personeelsleden.

Art. 10.Binnen de perken van de kabinetsbegroting kunnen de leden van de Vlaamse regering een functie van uitvoerend personeelslid omzetten in een functie van staflid. Afdeling 4. - Aanvullende personeelsleden

Art. 11.Bij het kabinet van de minister-president bestaat het aanvullend personeel uit maximaal zestien personeelsleden.

Bij het kabinet van de minister vice-president bestaat het aanvullend personeel uit maximaal vijf personeelsleden.

Bij het kabinet van de Vlaamse minister bestaat het aanvullend personeel uit maximaal elf personeelsleden.

Ambtenaren van niveau A en titularissen van gelijkwaardige graden behorende tot andere openbare diensten of tot de gesubsidieerde onderwijsinrichtingen, mogen geen deel uitmaken van het aanvullend personeel.

Art. 12.Binnen de perken van de kabinetsbegroting kunnen de leden van de Vlaamse regering een functie van aanvullend personeelslid omzetten in een functie van staflid.

Art. 13.De schoonmaak van de kabinetten van de leden van de Vlaamse regering wordt uitgevoerd door de DAB Schoonmaak van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling 5. - Tijdelijke ondersteuning uittredende ministers

Art. 14.Bij het kabinet van de minister-president wordt een cel opgericht waarin per uittredend lid van de Vlaamse regering dat geen ministeriële functie meer uitoefent een staflid en een uitvoerend personeelslid worden voorzien. De leden van deze cel maken deel uit van het kabinet van de minister-president, maar worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal stafleden en leden van het uitvoerend personeel waarover de minister-president volgens artikel 7, § 1, 1° en artikel 9 kan beschikken. HOOFDSTUK III. - Werking

Art. 15.Het lid van de Vlaamse regering benoemt en ontslaat de personeelsleden van het kabinet.

De kabinetschef en de adjunct-kabinetschef worden evenwel door de Vlaamse regering benoemd of ontslagen op voorstel van het bevoegde lid van de Vlaamse regering.

De minister-president van de Vlaamse regering ondertekent samen met het bevoegde lid van de Vlaamse regering de besluiten, bedoeld in het tweede lid.

Art. 16.De kabinetschef kan bij besluit van de Vlaamse regering gemachtigd worden de eretitel van zijn ambt te voeren, op voorwaarde dat hij dat ambt in een kabinet van de Vlaamse regering gedurende ten minste twee jaar heeft waargenomen.

Art. 17.De kabinetschef of de adjunct-kabinetschef zendt de instructies en nota's van het lid van de Vlaamse regering aan de departementen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap door via de secretaris-generaal, aan de Vlaamse openbare instellingen via de leidend ambtenaar of aan de wetenschappelijke instellingen via het instellingshoofd.

In zeer dringende gevallen of bij gebruik van e-mail kan hij van deze regel afwijken, voor zover hij de betrokken secretaris-generaal, de betrokken leidend ambtenaar of het betrokken instellingshoofd onmiddellijk en ook schriftelijk, hetzij via dezelfde e-mail op de hoogte brengt. HOOFDSTUK IV. - Financieel statuut Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 18.De loonlast van het personeel van de kabinetten wordt aangerekend op de kabinetsbegroting.

Art. 19.Binnen de perken van de kabinetsbegroting wordt het salaris van het gedetacheerd en aangesteld kabinetspersoneel vastgesteld bij de aanwerving.

Art. 20.Het salaris van het personeel van de kabinetten wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald.

Art. 21.De salarissen zijn aan 100% en volgen de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982.

De bedragen tegen 100 % worden gekoppeld aan het indexcijfer 138.01 (102.02).

De maandbedragen zijn gelijk aan 1/12 van de jaarbedragen.

Wanneer het maandbedrag niet volledig verschuldigd is wordt het gedeeltelijk uitbetaald overeenkomstig de regeling die in het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap van toepassing is inzake de betaling van het gedeeltelijk maandsalaris. Afdeling 2. - Terugbetaling aan de instelling van herkomst

Art. 22.§ 1. De geldelijke toestand van de personeelsleden van een kabinet die behoren tot een ministerie, een andere openbare dienst of een gesubsidieerde onderwijsinrichting, wordt als volgt geregeld : 1° De gedetacheerde personeelsleden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap worden verder gesalarieerd door hun departement van herkomst.Dit salaris wordt door het departement voor de duur van de detachering aangerekend op de kabinetsbegroting. De personeelsleden ontvangen verder een salariscomplement ten belope van het verschil tussen het salaris in het departement van herkomst en het salaris dat zij op het kabinet in toepassing van artikel 19 van dit besluit toegekend krijgen. 2° Voor de gedetacheerde personeelsleden van andere ministeries, openbare diensten of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen stort, indien de werkgever ermee instemt de betaling van het salaris voort te zetten, het lid van de Vlaamse regering het salaris van het personeelslid, het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en alle toelagen en vergoedingen inherent aan de uitgeoefende functie, alle berekend volgens de bepalingen die in de instelling van herkomst op hem van toepassing zijn, eventueel verhoogd met de werkgeversbijdragen aan de dienst van herkomst terug.De personeelsleden ontvangen verder een salariscomplement ten belope van het verschil tussen het salaris in de instelling van herkomst en het salaris dat zij op het kabinet in toepassing van artikel 19 van dit besluit toegekend krijgen.3° Indien de werkgever van de personeelsleden, genoemd in 2°, de betaling van het salaris stopzet, krijgen de personeelsleden hun salaris in toepassing van artikel 19 van dit besluit. § 2. De geldelijke toestand van de personeelsleden van een kabinet die niet behoren tot een ministerie, een andere openbare dienst of een gesubsidieerde onderwijsinrichting, wordt als volgt geregeld : 1° Indien de werkgever ermee instemt de betaling van het salaris voort te zetten, ontvangen de personeelsleden een salariscomplement ten belope van het verschil tussen het salaris in de instelling van herkomst en het salaris dat hen in toepassing van artikel 19 van dit besluit toegekend wordt.Het bevoegde lid van de Vlaamse regering stort het salaris van het personeelslid, eventueel verhoogd met de werkgeversbijdragen aan de instelling van herkomst terug. 2° Indien de werkgever de betaling van het salaris stopzet, krijgen de personeelsleden hun salaris in toepassing van artikel 19 van dit besluit. Afdeling 3. - Vergoedingen en toelagen

Art. 23.De regeling voor het personeel van het ministerie van de Vlaamse gemeenschap inzake gezinsbijslag, haard- of standplaatstoelage, vakantiegeld, eindejaarstoelage en andere toelagen zijn van overeenkomstige toepassing op het personeel van de kabinetten, met uitzondering van de toelage voor het presteren van overuren en de toelage voor nacht-, zaterdag- en zondagswerk.

Art. 24.§ 1. De regeling voor reis- en verblijfkosten voor het personeel van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap is van overeenkomstige toepassing op het personeel van de kabinetten, met dien verstande dat de volgende gelijkstellingen worden gehanteerd : 1° kabinetschef en adjunct-kabinetschef : ambtenaren van rang A3;2° raadgever : ambtenaren van rang A1;3° uitvoerend en aanvullend personeel : ambtenaren van niveau B. De gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid mag echter niet tot gevolg hebben dat een gedetacheerd personeelslid in een graad gerangschikt wordt die lager is dan zijn graad in de instelling van herkomst. § 2. De kabinetschef mag voor dienstreizen gebruik maken van zijn eigen wagen onder de voorwaarden die in het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap worden bepaald voor de secretarissen-generaal.

Het andere personeelslid mag zijn eigen wagen gebruiken onder de voorwaarden die in het ministerie van de Vlaamse gemeenschap worden bepaald voor de personeelsleden waarmee hij krachtens § 1 gelijkgesteld wordt.

Met uitzondering van het contingent voor de kabinetschef, mag het totaal van de machtigingen voor het gebruik van een persoonlijke wagen 50 000 kilometer per jaar en per kabinet en 9 000 kilometer per jaar en per rechthebbende niet overschreden worden.

Art. 25.De regeling voor het personeel van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap inzake de werkgeversbijdrage in het woon-werkverkeer met het openbaar vervoer is van overeenkomstige toepassing op het personeel van de kabinetten. Voor de kabinetschef en de adjunct-kabinetschef is het supplement voor een abonnement in eerste klasse ten laste van de kabinetsbegroting.

Art. 26.De regeling voor de ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap inzake vergoeding voor begrafeniskosten is van toepassing op het personeel van de kabinetten.

Art. 27.§ 1. Het lid van de Vlaamse regering kent een forfaitaire toelage wegens ontslag toe aan personen die, volgens hiernavermelde voorwaarden, functies in een kabinet hebben waargenomen en generlei beroepsinkomen of vervangingsinkomen of rustpensioen genieten. Een overlevingspensioen of een uitkering van het gewaarborgd minimum door een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn wordt niet als een vervangingsinkomen beschouwd. § 2. Deze toelage beloopt : 1° één maand salaris voor een ononderbroken activiteitsperiode op een kabinet van één tot zes maanden;2° twee maanden salaris voor een ononderbroken activiteitsperiode van zes maanden tot één jaar;3° drie maanden salaris voor een ononderbroken activiteitsperiode van 1 tot 11/2 jaar;4° vier maanden salaris voor een ononderbroken activiteitsperiode van 11/2 tot twee jaar;5° maximaal vijf maanden salaris voor een ononderbroken activiteitsperiode van twee jaar en meer. § 3. De toelage wegens ontslag wordt in maandelijkse schijven uitbetaald. Om van deze toelage te kunnen genieten dient belanghebbende maandelijks een verklaring op erewoord in te sturen waaruit blijkt dat hij gedurende de betrokken periode generlei beroepsactiviteit uitoefende, of dat hij zich bevindt in één van de voorwaarden voorzien in § 4. § 4. In afwijking van § 1, kent het lid van de Vlaamse regering een forfaitaire toelage wegens ontslag toe aan personen die functies in een kabinet hebben waargenomen en uitsluitend titularis zijn van één of meer onvolledige functies of genieten van één of meer pensioenen ten laste van de Schatkist die betrekking hebben op één of meer onvolledige loopbanen of die een werkloosheidsuitkering of een vervangingsinkomen ingevolge ziekte of zwangerschap genieten.

In dit geval wordt de toelage wegens ontslag vastgesteld overeenkomstig § 2, enkel verminderd met de totale som die aan de betrokkene voor de overeenstemmende periode is verschuldigd als : 1° hetzij salaris voor de onvolledige functies, voor zover betrokkene na de datum van het ontslag op het kabinet titularis werd van deze functies, 2° hetzij pensioen voor een onvolledige loopbaan, voor zover het recht op dit pensioen ontstond of door betrokkene werd aangewend na de datum van het ontslag op het kabinet;3° hetzij werkloosheidsuitkering;4° hetzij vervangingsinkomen ingevolge ziekte of zwangerschap. Er wordt voor de toepassing van het tweede lid geen rekening gehouden met het salaris voor onvolledige functies waarvan betrokkene titularis was voor de datum van het ontslag op het kabinet of het pensioen voor een onvolledige loopbaan dat aan betrokkene werd uitbetaald voor de datum van het ontslag op het kabinet. § 5. Er is geen toelage wegens ontslag verschuldigd aan hen die uit eigen beweging hun ambt neerleggen. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 28.Het besluit van de Vlaamse regering van 27 juli 1999 tot organisatie van de kabinetten van de Vlaamse ministers wordt opgeheven.

Art. 29.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 augustus 2001.

Art. 30.De leden van de Vlaamse regering zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 14 september 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De minister vice-president van de Vlaamse regering en de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA De Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken, en Buitenlands Beleid, P. VAN GREMBERGEN De Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, J. GABRIELS

^