Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 16 mei 2014
gepubliceerd op 24 september 2014

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek en aan de CLP-verordening

bron
vlaamse overheid
numac
2014036521
pub.
24/09/2014
prom.
16/05/2014
ELI
eli/besluit/2014/05/16/2014036521/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

VLAAMSE OVERHEID


16 MEI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek en aan de CLP-verordening


De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur Verslag aan de leden van de Vlaamse Regering Betreft: Ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek en aan de CLP-verordening Algemene toelichting Dit ontwerpbesluit wijzigt grotendeels titel I en titel II van het VLAREM en de bijlagen, en in beperkte mate het VLAREL (besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu) en het VLAREL-BIS (besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 tot wijziging van het VLAREL en tot wijziging van diverse andere besluiten wat betreft erkenningen met betrekking tot het leefmilieu). Ook worden de volgende besluiten van de Vlaamse Regering met dit besluit gewijzigd: - het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (MER-besluit) - het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater (Stooktoestellenbesluit) - het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (VLAREBO) - het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (Milieuhandhavingsbesluit) - het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici - het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 van diverse andere besluiten inzake leefmilieu houdende omzetting van Europese richtlijnen en andere diverse wijzigingen (VLAREM-trein 2012) Hieronder worden de voornaamste wijzigingen algemeen toegelicht. 1. Uitvoering geven aan verordening nr.708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur Via dit besluit worden de Europese Verordening (EG) nr. 708/2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet voorkomende soorten in aquacultuur en de Europese Verordening (EG) nr. 535/2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 708/2007, uitvoerbaar gemaakt. Deze Verordening heeft in essentie het voorkomen van veranderingen in de ecosystemen en negatieve biologische interactie met inheemse populaties tot doel. Met onderhavige VLAREM-wijziging wordt het voor exploitanten van aquacultuurvoorzieningen mogelijk gemaakt om een vergunningsaanvraag, zoals vereist in de betreffende Verordening, in te dienen voor verplaatsingen van uitheemse soorten of plaatselijk niet voorkomende soorten. Er werden eveneens sectorale voorwaarden in titel II van het VLAREM opgenomen voor gesloten en open aquacultuurvoorzieningen. 2. Vertaling van Vlaamse BBT-studies Sinds de VLAREM-trein 2011 (besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011) wordt er bij elke VLAREM-wijziging werk van gemaakt om de laatste nieuwe BBT-studies telkens systematisch te vertalen naar het VLAREM.Met onderhavige VLAREM-wijziging gebeurt dit voor de volgende Vlaamse BBT-studies: a. voor de houtverwerkende nijverheid (aanpassen van artikel 5.19.1.4, § 2bis, van titel II van het VLAREM) b. voor de droogkuissector (aanpassen van afdeling 5.41.2 "Inrichtingen voor het chemisch reinigen van textiel" van titel II van het VLAREM) c. voor de laboratoria (aanpassen van hoofdstuk 5.24 van titel II van het VLAREM en de bijhorende sectorale lozingsnormen) d. voor de (mest)covergistingsinstallaties (het bepalen van specifieke voorwaarden voor vergistingsinstallaties in het VLAREM) 3.Wijzigingen aan hoofdstuk 5.60 "Opvulling met niet-verontreinigde uitgegraven bodem" van titel II van het VLAREM" ingevolge de studie "Onderzoek stabiliteitsrisico's ontginningen" (2010, bvba Geolab in samenwerking met prof. J. Maertens van de K.U. Leuven) De afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (ALBON) van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie beschikt over een advies- en toezichtbevoegdheid wat betreft het gevaar voor stabiliteitsproblemen bij inrichtingen vergund in het kader van de VLAREM-rubriek 60 (Opvulling met niet-verontreinigde uitgegraven bodem). Tien jaar ervaring in de uitoefening van deze advies- en toezichtbevoegdheid (sinds de invoering van rubriek 60 in 2002) doet ALBON concluderen dat de huidige sectorale voorwaarden in hoofdstuk 5.60 van titel II van het VLAREM ontoereikend zijn om het gevaar voor stabiliteitsproblemen in deze inrichtingen op een voldoende wijze in te perken. Getuige hiervan de bressen die tijdens deze periode bij de opvulling van verschillende ontginningsputten in Vlaanderen zijn ontstaan, waaronder een paar zeer aanzienlijke in 2003 en 2004.

Stabiliteitsrisico's dienen op een wetenschappelijk onderbouwde wijze te worden aangepakt. Het is hierbij niet aangewezen om telkens ad hoc bijzondere voorwaarden inzake stabiliteit in de vergunningen te laten opnemen. Ter evaluatie van de huidige VLAREM-bepalingen en in functie van de opmaak van een voorstel tot aanpassing ervan, werd in 2010 in opdracht van ALBON een studie "Onderzoek stabiliteitsrisico's ontginningen" uitgevoerd door de bvba Geolab in samenwerking met professor Jan Maertens van de K.U. Leuven.

De resultaten van deze studie vormden al de basis voor een grondige aanpassing van de sectorale voorwaarden in hoofdstuk 5.18 "Ontginningen" van titel II van het VLAREM via de VLAREM-trein 2012 (Besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013). De studie formuleerde echter ook uitgebreide aanbevelingen tot aanpassing van de sectorale voorwaarden in hoofdstuk 5.60 "Opvulling met niet-verontreinigde uitgegraven bodem". Het voorliggende ontwerp tot aanvulling van hoofdstuk 5.60 vormt hier de weerslag van.

De huidige sectorale voorwaarden in hoofdstuk 5.60 van titel II van het VLAREM hebben enkel betrekking op de kwaliteit, de herkomst en de aanvaardingsprocedure van de uitgegraven bodem die gebruikt wordt bij de opvulling van groeven, graverijen, uitgravingen of andere putten, en het toezicht daarop, en op maatregelen inzake de grondwaterkwaliteit. Van sectorale voorwaarden die de stabiliteit van de opvulling moeten garanderen, ontbreekt echter elk spoor. Het voorliggende ontwerp tot aanvulling van hoofdstuk 5.60 wil deze lacune opvullen, dit op basis van de resultaten van de hogervermelde studie. 4. Wijziging aangaande verbranding van biomassa-afval in open lucht en in residentiële houtkachels Deze VLAREM-wijziging omvat de invoering in VLAREM van een verbod op de verbranding in open lucht, uitgezonderd voor welomschreven doeleinden.De invoering van het verbod op verbranding in open lucht is een uitvoering van een actie uit het nieuwe Vlaamse luchtkwaliteitsplan dat op 30 maart 2012 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd. Het verbod op de verbranding in open lucht beoogt een vermindering van de uitstoot van fijn stof naar de omgeving en dus een daling van de concentratie van fijn stof in de lucht. Daarnaast wordt ook een reductie van de emissie van de erg gezondheidsschadelijke producten van onvolledige verbranding vooropgesteld.

Door deze VLAREM-wijziging worden volgende doelen bereikt: (1) Een verbetering van de luchtkwaliteit, zoals beoogd door de Europese richtlijn 1999/30/EG betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht, vervangen door de richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa.(2) De inconsistenties worden opgeheven die momenteel bestaan tussen enerzijds de indelingslijst van titel I van het VLAREM, waarin afvalverbranding steeds als een vergunningsplichtige activiteit wordt beschouwd, en anderzijds bepalingen in deel 4 van titel II van het VLAREM, waarin het verbranden van een aantal strikt gedefinieerde afvalstoffen onder welbepaalde voorwaarden wel toegelaten is.(3) De milieuwetgeving wordt in overeenstemming gebracht met het Afvalstoffendecreet en het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA), waarin een verbrandingsverbod voor selectief ingezamelde stromen is vastgelegd, uitgezonderd wanneer deze verbranding dient voor de opwekking van hernieuwbare energie (in casu groene stroom of groene warmte). 5. Uitvoering van de TWOL Schouwspelzalen De huidige sectorale voorwaarden voor rubrieken 32.1 (inrichtingen met muziekactiviteiten) en 32.2 (schouwspelzalen) zijn niet meer geheel actueel, in het bijzonder de bepalingen aangaande de bescherming van het publiek. Voornamelijk worden een aantal bepalingen met betrekking tot brandvoorkoming, brandbestrijding en evacuatie gebundeld en geactualiseerd in de algemene bepalingen. Hierdoor zijn deze bepalingen niet enkel van toepassing op de schouwspelzalen (zoals voorheen vaak het geval was), maar ook op de inrichtingen met muziekactiviteiten. Het is immers noodzakelijk dat voor inrichtingen met muziekactiviteiten, die gekenmerkt zijn door een groot aantal aanwezige personen op een beperkte ruimte, een minimale bescherming wordt geboden voor dit publiek inzake brandvoorkoming, -bestrijding en evacuatie.

Voor nieuwe inrichtingen (in nieuwe én bestaande gebouwen), vergund na 1 juli 2014, wordt geëist dat deze steeds minimaal aan de federale basisnormen brandveiligheid voldoen, voor wat betreft de constructie-eisen en brandveiligheidsvoorschriften. Dit ongeacht het toepassingsgebied beschreven in de federale basisnorm.

Er worden een aantal wijzigingen doorgevoerd voor de brandbestrijding in de inrichtingen met muziekactiviteiten en schouwspelzalen. Deze wijzigingen hebben tot doel om enerzijds in deze inrichting een snelle bestrijding van de brand mogelijk te maken en anderzijds een vlottere evacuatie te bekomen door een betere organisatie van de branddetectie, waarschuwing en alarmering. De minimaal te gebruiken branddetectie- en waarschuwingsmiddelen is afhankelijk van het aantal mogelijke bezoekers in de inrichting. 6. Uitvoering van de TWOL LPG-installaties De huidige sectorale voorwaarden voor LPG-installaties (brandstofverdeelinstallaties) zijn niet meer geheel actueel, in het bijzonder de bepalingen aangaande de risicoafstanden.Er werden via een TWOL-studie, uitgevoerd door een erkend VR-deskundige, nieuwe risicoafstanden voor LPG-stations bepaald. Deze risicoafstanden zijn gebaseerd op een kwantitatieve risicoberekening, uitgaande van de huidige stand der techniek voor LPG-stations en gebaseerd op de richtlijnen van de dienst Veiligheidsrapportering. Tijdens het TWOL-onderzoek werd de sector maximaal betrokken om een groot draagvlak te creëren voor de nieuwe voorwaarden en om de laatste informatie betreffende de stand der techniek te leveren.

Er wordt een wijziging van het aanvraagformulier doorgevoerd waarbij gegevens gevraagd worden betreffende parameters die relevant zijn om de risicoafstanden op generieke wijze te kunnen bepalen, op de aanwezige beveiligingen en op het groepsrisico. In de huidige VLAREM-bepalingen wordt het groepsrisico van een LPG-station eerder impliciet getoetst, nu zal dit systematisch bij de milieuvergunningsaanvraag gebeuren. De exploitant kan kiezen tussen de berekening van het groepsrisico opgesteld door een erkend VR-deskundige die aantoont dat er een aanvaardbaar groepsrisico is, of voor de toetsing via de tabellen die in de toelichtingsbijlage zijn opgenomen. Bij deze tabellen zijn de voorwaarden waarbij deze van toepassing vermeld en wordt een onderscheid gemaakt tussen het volume van de houder, de doorzet van het LPG-station en tussen ondergrondse en bovengrondse houders. De toetsing van het groepsrisico is tweeledig: zowel voor de naburige woonpopulatie, als voor publiek bezochte locaties en puntlocaties, moet het LPG-station aan het groepsrisico voldoen.

De sectorale voorwaarden worden aangepast aan de huidige stand der techniek voor LPG-stations en waar nodig is de bestaande tekst verduidelijkt.

Een andere belangrijke wijziging is dat bijlage 5.16.6 "Standaardcriteria en minimale technische eisen voor LPG-stations" vervangen wordt door drie nieuwe bijlagen, namelijk, bijlage 5.16.6.1 "Standaardcriteria", bijlage 5.16.6.2 "Minimale technische eisen voor LPG-stations" en bijlage 5.16.6.3 "Risicoafstanden voor LPG-stations".

Dit is nodig omdat de bestaande bijlage verouderd en onduidelijk is.

Nieuwe stations zullen dadelijk moeten voldoen aan de nieuwe risicoafstandsregels. Voor bestaande stations is de overgangstermijn om te voldoen aan de nieuwe risicoafstandsregels vastgelegd op 1 januari 2019. 7. Uitvoering geven aan de CLP-verordening (EG) Nr.1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 De indeling van gevaarlijke producten in het VLAREM, alsook sectorale voorwaarden ivm gevaarlijke producten zijn gebaseerd op de indeling van gevaarlijke producten volgens de Europese stoffen- en preparaten- of mengselrichtlijn.

In Europa wordt het door UNECE uitgevaardigd Globally Harmonised System doorgevoerd via de CLP-verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006. In de CLP-verordening is er sprake van 29 gevarenklassen en een 60-tal gevarencategorieën; in de huidige richtlijnen is er sprake van 15 gevarencategorieën waarvan er maar twaalf vertaald zijn naar de indelingslijst en waarbij er ook nog rubrieken zijn toegevoegd voor P3- en P4-producten. De indeling volgens CLP wordt bijgevolg veel uitgebreider.

Krachtens artikel 60 van deze verordening worden de stoffenrichtlijn en prepa-ratenrichtlijn met ingang van 1 juni 2015 ingetrokken. Gelet op de intrekking van de Stoffen- en preparatenrichtlijn en de verschillende manier van indeling van gevaarlijke producten t.o.v. de huidige richtlijnen, zal het VLAREM waar het zich baseert op deze Europese richtlijnen moeten aangepast worden.

Om deze verandering te onderzoeken is er een TWOL studie "Evaluatie van de impact van de CLP-verordening op de Vlaamse milieuvergunningenwetgeving, en voorstellen van beleidsopties met inbegrip van impactanalyse" uitgevoerd. Om een gedragen voorstel uit te werken zaten er in de stuurgroep naast vertegenwoordigers van de overheid ook vertegenwoordigers van Essenscia, Agoria en VOKA en is er tweemaal een publieke bevraging geweest.

De resultaten van de TWOL-studie zijn het vertrekpunt voor de voorgestelde aanpassing.

De aanpassingen aan de indelingslijst t.g.v. de CLP-verordening en SEVESO III-richtlijn worden ingevoerd vanaf 1 juni 2015, een scharnierdatum van de CLP-verordening vanaf wanneer alle gevaarlijke producten over een indeling volgens de CLP-verordening dienen te beschikken. Tot die datum moet nog steeds de indeling volgens de stoffen- en preparatenrichtlijn vermeld worden op de MSDS-fiches van de gevaarlijke producten.

De veranderingen aan het VLAREM als gevolg van de CLP-verordening zijn terug te vinden in de artikelen 3, 32 (5°, a; 12°, a, b en c; 13°, a en b; 14°, 15°, 22° ), 37 (3° ), 40 (10° en 13° ), 41 (3° ), 43, 44, 45 (3°, 6°, 7° en 12° ), 58, 59, 60, 63, 64, 87, 95, 96, 99 (1° en 2° ), 100, 101, 102, 127, 146, 148, 149, 155, 156 (1° ), 157, 158, 159, 183, 187, 188, 193, 197, 198 (3° ), 199, 200, 201 (2° en 3° ), 206 (1° ), 208 (2° ), 211 (2° en 3° ), 213 (1° ), 255, 260, 265, 271, 325, 340, 342, 343, 355, 360, 364, 367, 413 (1° ), 423, 424, 425 (10° ), 426, 429, 432, 433, 443 tot en met 447, 449 tot en met 459, 468, 469, 470 (9° ), 471, 480, 485 tot en met 491, 493 tot en met 502, 515, 545, 547 tot en met 549, 552 tot en met 554, 556, 559, 560, 562 tot en met 564, 572, 573, 634 en 635.. 8. Uitvoering geven aan de SEVESO III-richtlijn (Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 04/07/2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad) Naast de CLP-verordening wordt het VLAREM (de indelingslijst en bijlage 5 en 6 van titel I van het VLAREM en titel II van het VLAREM) ook aangepast aan de Seveso III-richtlijn (Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad).De Seveso III-richtlijn is de aanpassing van de SEVESO-wetgeving aan de CLP-verordening. 9. Wijzigingen aan het VLAREL De belangrijkste wijzigingen aan het VLAREL kaderen binnen het uniformiseren van de opleiding van erkend technicus gasvormige brandstof tussen de Gewesten.De opleiding van een erkend technicus gasvormige brandstof wordt modulair georganiseerd. In het Vlaams Gewest bestaat de opleiding van erkend technicus gasvormige brandstof momenteel uit drie modules: een basismodule (module G1) en twee uitbreidingsmodules (module G2 en module G3). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest wordt de opleiding ingedeeld in respectievelijk de modules G1 en G2 en de modules GI en GII. Om te evolueren naar een meer uniforme wetgeving binnen het Vlaams Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest worden in het Vlaams Gewest de huidige modules G1 en G2 samengevoegd in de module GI en wordt de uitbreidingsmodule G3 vervangen door de uitbreidingsmodule GII. Hierdoor worden twee niveaus van technici gasvormige brandstof gecreëerd: technici niveau GI met certificaat niveau GI en technici niveau GII met certificaat niveau GII. Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Dit artikel bepaalt dat dit besluit onder andere voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad, zijnde de Seveso III-richtlijn.

Artikel 2 Dit artikel bepaalt dat dit besluit onder andere voorziet in de omzetting van artikel 8, lid 4, en artikel 14, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG. HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van titel I van het VLAREM Artikel 3 Dit artikel voegt voor de volgende begrippen een definitie toe aan artikel 1 van titel I van het VLAREM: De begrippen "verordening Aquacultuur" (87° ), "aquacultuur" (88° ), "open aquacultuurvoorziening (89)" en "gesloten aquacultuurvoorziening (90)" en dit om de leesbaarheid te verhogen van de nieuwe bepalingen (nieuwe rubriek 62 en nieuwe sectorale voorwaarden in hoofdstuk 5.62, zie verder) die worden doorgevoerd in het kader van het uitvoerbaar maken van deze verordening.

Voor het begrip dierlijke bijproducten wordt een definitie ingevoerd.

De verkorte citeerwijze verhoogt immers de leesbaarheid van de bepalingen van het VLAREM. Dit geldt eveneens voor het verdrag van Helsinki (92° ) en de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportering (93° ).

Met het oog op de invoering van een adviesbevoegdheid van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) bij de behandeling van milieuvergunningsaanvragen voor bepaalde inrichtingen en de beroepen hierover wordt het "ARBIS" (94° ) gedefinieerd.

De begrippen "ingrijpende renovatie" (95° ) en "kosten-batenanalyse" (97° ) worden ingevoerd en dit voor de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG.De definitie van ingrijpende renovatie, zoals vastgelegd in de Energie-efficiëntie-richtlijn (artikel 2, lid 44), wordt letterlijk overgenomen teneinde ze als selectiecriterium te kunnen hanteren bij het opleggen van een KBA in geval van renovatie.

Daarnaast wordt een definitie van kosten-batenanalyse vastgelegd, waarin wordt verwezen naar de verdere uitwerking in punt F19 van bijlage 4.B van titel I van het VLAREM (zie verder). Hier wordt naar teruggegrepen in de verschillende bepalingen voor stookinstallaties (zie verder, wijzigingen aan hoofdstuk 5.43).

Er worden definities toegevoegd voor aardgasopslag (98° ), aardgasaflevereenheden (99° ) en aardgasafleverinstallaties (100° ).

Deze definities zijn noodzakelijk voor een correcte bepaling van de indeling van inrichtingen voor de bevoorrading van voertuigen met aardgas in de juiste subrubriek van 16.9. Deze definities worden ook in overeenstemming gebracht met de nieuwe Belgische norm NBN D 60-001 voor installaties voor het afleveren van gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen.

Dit artikel voegt ook voor de begrippen "CLP-verordening" (98° ), "gevaarlijke producten" (99° ), "gevaarlijke gassen" (100° ), "brandbare vloeistoffen" (101° ), gevarenklasse (102° ), gevarencategorie (103° ), gevarenpictogram (104° ), en opslagplaats (105° ) definities toe.Door het toevoegen van deze nieuwe begrippen wordt enerzijds het toepassingsgebied van nieuwe bepalingen verduidelijkt en anderzijds de leesbaarheid van nieuwe bepalingen verhoogd, door o.a. citeerwijzen te verkorten. De definitie van opslagplaats wordt verplaatst vanuit titel II van het VLAREM omdat dit ook van belang is voor de indelingslijst. Deze definitie wordt aangepast zodat "winkelruimten, voor het publiek toegankelijk, voor de verkoop van gevaarlijke producten in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 l of 30 kg" nu ook duidelijk uitgesloten worden als opslagplaats.

De definities voor gevaar, risico en zwaar ongeval worden geschrapt aangezien deze in het kader van het DABM ook gedefinieerd worden Artikel 4 Dit artikel wijzigt artikel 5 van titel I van het VLAREM. Punt 1° Aan artikel 5, § 3, van titel I van het VLAREM wordt een punt 8° toegevoegd. Hierin wordt gesteld dat er bij de milieuvergunningsaanvraag voor een LPG-station een beschrijving van de uitvoering van het LPG-station en een bewijs waarin aangetoond wordt dat het groepsrisico aanvaardbaar is door de tabellen ingevoegd in de toelichtingsbijlage F16 in te vullen of door het toevoegen van een berekening van het groepsrisico opgesteld door een erkend VR-deskundige. Hierdoor kan bij de aanvraag dadelijk getoetst worden of voldaan is aan de standaardcriteria, de minimale technische eisen en het groepsrisico.

Punt 2° Dit punt wijzigt paragraaf 8 (in verband met het toevoegen van een energiestudie aan de vergunningsaanvraag). a) het woord "energiegebruik" wordt tekens vervangen door de woorden "primair energiegebruik".b) In het eerste lid wordt punt b vervangen.Dit punt stelt wanneer er een energiestudie bij de aanvraag moet gevoegd worden als het een verandering van een inrichting betreft en wordt met deze wijziging conform gesteld aan de bepalingen van het milieuvergunningsaanvraagformulier, punt F8 (zie verder).

Punt 3° Aan artikel 5 van titel I van het VLAREM wordt voor de uitvoering van de Verordening Aquacultuur ook een paragraaf 11 toegevoegd.

Bij de milieuvergunningsaanvraag voor een introductie van een uitheemse soort of een translocatie van een plaatselijk niet voorkomende soort in een open aquacultuurvoorziening, moeten verschillende bijlagen verplicht toegevoegd worden: - Voor een gesloten aquacultuurinrichting: een bijlage die aantoont dat voldaan wordt aan de definitie van een gesloten aquacultuurinrichting, conform artikel 3.3 van de verordening aquacultuur. - Voor een open aquacultuurinrichting: o een bijlage conform artikel 6.2 van de verordening aquacultuur, en in het geval van een niet routinematige verplaatsing een bijlage conform artikel 9.2 van de Verordening Aquacultuur; o een noodplan voor niet-routinematige introducties en voor proefuitzettingen voorafgaand aan het uitzetten van een aquatisch organisme, opgesteld conform artikel 17 van de verordening aquacultuur; o een bijlage die aantoont dat voldaan wordt aan richtlijnen 2006/88/EG en 2000/29/EG, conform artikel 13 en 19 van de verordening aquacultuur.

Artikel 5 Dit artikel wijzigt artikel 6quater, § 3, van titel I van het VLAREM. De laatste zin wordt opgeheven.

Artikel 6 Dit artikel wijzigt artikel 7 van titel I van het VLAREM. Paragraaf 1 en 2 worden opgeheven en vervangen door een verwijzing naar het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM), waarin deze definities (ook) opgenomen zijn.

Artikel 7 Dit artikel wijzigt artikel 8 van titel I van het VLAREM. Punten 1° en 2° Deze punten wijzigen paragraaf 1. De inhoud van het veiligheidsrapport wordt geregeld in het DABM en dient in VLAREM niet herhaald te worden.

Dit is omwille van wetgevingstechnische redenen af te raden en kan enkel leiden tot verwarring en tegenstrijdigheden.

Punten 3° en 4° Paragraaf 2 en paragraaf 3 worden opgeheven, en een nieuwe paragraaf 2 wordt toegevoegd. Dit vermijdt dubbele bepalingen in zowel het VLAREM als het DABM, maar behoudt noodzakelijke bepalingen voor de leesbaarheid en de duidelijkheid van het VLAREM. Artikel 8 .

Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Door deze artikels worden artikels 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, en 16 van titel I van het VLAREM opgeheven. Hoofdstuk IV (Preventie van zware ongevallen) van titel I van het VLAREM bevat bepalingen die (ook) in het DABM zijn opgenomen. Bijgevolg zijn deze bepalingen overbodig.

Artikel 16 Dit artikel wijzigt artikel 17, § 3, van titel I van het VLAREM. 1° Het betreft louter het rechtzetten van een materiële vergissing (lidwoord te veel).2° Deze bepaling heft de verplichting op om de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg in het openbaar onderzoek over milieuvergunningsaanvragen te betrekken.Voormelde verplichting werd overgenomen uit het ARAB en is doelloos geworden sinds de regelgeving over het welzijn op het werk enerzijds en de bescherming van mens en leefmilieu anderzijds in afzonderlijke regelingen zijn opgenomen.

Artikel 17 Dit artikel voegt een nieuw artikel 19ter in titel I van het VLAREM in.

Dit artikel bepaalt dat wanneer er bij de exploitatie van een zwaar ongeval waarschijnlijk betekenisvolle effecten kunnen zijn voor mens of milieu van een ander Gewest of van een andere EU-lidstaat of een Verdragspartij bij het Verdrag van Helsinki de vergunningsaanvraag en de bijhorende bijlagen, door de bevoegde vergunningverlenende overheid, aan de bevoegde autoriteiten van de mogelijke getroffen Gewest, EU lidstaat of Verdragspartij bij het Verdrag van Helsinki worden overgemaakt en kunnen deze deelnemen aan het openbaar onderzoek. De opmerkingen van deze partijen worden binnen een termijn van twee maanden na toezending aan de betrokken vergunningverlenende overheid overgemaakt.

Artikel 18 Dit artikel wijzigt artikel 20 van titel I van het VLAREM. De wijzigingen voorzien in de punten 1° 2° en 5° 3° voegen het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle toe aan de lijst van overheidsorganen die advies uitbrengen over een vergunningsaanvraag die tot de bevoegdheid van de deputatie behoort en over beroepen tegen de beslissingen van de deputatie en het college van burgemeester en schepenen over een milieuvergunningsaanvraag.

Het advies van voormeld Federaal Agentschap is vereist wanneer de vergunningsaanvraag of het beroep een van de volgende nucleaire inrichtingen, vermeld in het ARBIS, betreft: inrichtingen van klasse I, vermeld in artikel 3.1, a), van het ARBIS; de inrichtingen, vermeld in artikel 3.1, b), 1, van het ARBIS; de inrichtingen van klasse II, vermeld in artikel 3.1, b), van het ARBIS waar zich een of meerdere deeltjesversnellers bevinden die gebruikt worden voor onderzoek of voor de productie van radionucliden met uitzondering van elektronische microscopen alsook de inrichtingen waar deze deeltjesversnellers worden vervaardigd of getest; de inrichtingen van klasse II, vermeld in artikel 3.1, b), van het ARBIS waar zich bestralingsinstallaties bevinden (van voedingsmiddelen, medisch materiaal, polymeren,...) met een bron waarvan de activiteit gelijk is aan of hoger ligt dan 100 TBq, met uitzondering van bestralingseenheden voor de behandeling van patiënten met uitzondering van bronnen die in alle omstandigheden in hun afscherming blijven (gebruik, onderhoud, ontwerpongevallen); de inrichtingen van klasse II, vermeld in artikel 3.1, b), van het ARBIS waar radioactieve stoffen worden verpakt voor verkoop in industriële hoeveelheden.

Op de website van de afdeling Milieuvergunningen wordt een lijst ter beschikking gesteld met de inrichtingen die onder voormelde omschrijving vallen.

Met de aanpassing, vermeld in punt 3°, worden woorden die overbodig zijn geworden na vorige aanpassingen van het VLAREM weggelaten.

Punt 4° voegt een punt 2bis in paragraaf 2 in. Hierdoor wordt het advies van de afdeling Milieuvergunningen verplicht gesteld voor milieuvergunningsaanvragen voor tijdelijke inrichtingen. Tijdelijke inrichtingen worden ongeacht de klasse waartoe ze behoren door het college van burgemeester en schepenen vergund. De deputatie is bevoegd in tweede administratieve aanleg.

Punt 6° wijzigt het eerste lid van paragraaf 3. Hierdoor wordt het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle expliciet aangeduid als overheidsdienst waaraan de afdeling Milieuvergunningen subadvies kan vragen in het kader van haar advisering van een milieuvergunningsaanvraag of een beroep hierover. Dit zal onder meer het geval zijn bij milieuvergunningsaanvragen voor SEVESO-inrichtingen die gelegen zijn op een afstand van minder dan 2 kilometer van een, op grond van federale regelgeving vergunde nucleaire inrichting, die volgens art. 3.1, a), van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende Algemeen Reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen (ARBIS), is ingedeeld in de klasse I. Punt 7° wijzigt het eerste lid van paragraaf 3. Het woord "energie" wordt toegevoegd aan de beleidsdomeinen waarbinnen overheidsdiensten gevraagd kunnen worden om subadviezen op te stellen. Dit moet toelaten het advies van het Vlaams Energieagentschap in te winnen rond kosten-batenanalyses die uitgevoerd worden in het kader van een (nieuw) verwarmings- of koelingsnetwerk (Richtlijn Energie-efficiëntie).

Artikel 19 Punt 1° van dit artikel voegt een punt 3° toe aan artikel 21 van titel I van het VLAREM. Dit artikel specifieert de adviesrol van het Vlaams Energieagentschap inzake de kosten-batenanalyses die uitgevoerd worden voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 20 MW. Bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag met betrekking tot elektriciteitscentrales of afvalverbrandingsinstallaties wordt rekening gehouden met de totale benutting van de restwarmte en het advies van het Vlaams Energieagentschap daaromtrent. (Richtlijn Energie-efficiëntie) Punt 2° voegt een paragraaf 12 toe waarin geëxpliciteerd wordt wat het advies dat door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle bij de behandeling van vergunningsaanvragen en beroepen voor bepaalde inrichtingen vereist is, moet inhouden.

Artikel 20 Dit artikel wijzigt artikel 30, § 2, van titel I van het VLAREM in het kader van het uitvoerbaar maken van de verordening aquacultuur.

De vergunningstermijn voor de introductie van een uitheemse soort of een translocatie van een plaatselijk niet voorkomende soort in een open aquacultuurvoorziening wordt conform artikel 6.1 van de verordening aquacultuur beperkt tot maximum zeven jaar.

Artikel 21 Dit artikel wijzigt artikel 31, § 2, 3°, a), van titel II van het VLAREM. Dit artikel zet een kleine vergissing recht.

Artikel 22 Dit artikel voegt een nieuw artikel 31ter in titel I van het VLAREM in.

Met dit artikel wordt de bevoegde autoriteit van het betrokken Gewest, de betrokken EU-lidstaat of Verdragspartij bij het Verdrag van Helsinki in kennis gesteld van de beslissing over de milieuvergunningsaanvraag. Het artikel 31ter bepaalt de nadere regels van deze in kennis stelling.

Artikel 23 Dit artikel wijzigt artikel 35, 5°, c), van titel I van het VLAREM. 1° Deze bepaling heft de verplichting op om de beslissing van de deputatie over milieuvergunningsaanvragen aan de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg bekend te maken.Voormelde verplichting werd overgenomen uit het ARAB en is doelloos geworden sinds de regelgeving over het welzijn op het werk enerzijds en de bescherming van mens en leefmilieu anderzijds in afzonderlijke regelingen zijn opgenomen (zie ook de wijziging van artikel 17, § 3, van titel I van het VLAREM bij dit besluit). 2° Het betreft louter het rechtzetten van een materiële vergissing (lidwoord te veel).3° Dit punt voegt twee punten aan artikel 35, 5°, c), van titel I van het VLAREM toe, hetgeen betrekking heeft op de bekendmaking van de beslissing over de milieuvergunningsaanvraag inzake klasse I-inrichtingen.Deze toevoeging heeft tot gevolg dat de beslissing over de milieuvergunningsaanvraag in bepaalde welomschreven gevallen ook verzonden wordt aan de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportering en veiligheidsrapportering.

Artikel 24 Dit artikel wijzigt artikel 36, 5°, b) van titel I van het VLAREM, hetgeen betrekking heeft op de bekendmaking van de beslissing over de milieuvergunningsaanvraag inzake klasse II-inrichtingen. 1° Deze bepaling heft de verplichting op om de beslissing van de gemeente over milieuvergunningsaanvragen aan de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg bekend te maken.Voormelde verplichting werd overgenomen uit het ARAB en is doelloos geworden sinds de regelgeving over het welzijn op het werk enerzijds en de bescherming van mens en leefmilieu anderzijds in afzonderlijke regelingen zijn opgenomen (zie ook de wijziging van artikel 17, § 3, van titel I van het VLAREM bij dit besluit). 2° Deze toevoeging heeft tot gevolg dat de beslissing over de milieuvergunningsaanvraag in bepaalde welomschreven gevallen ook verzonden wordt aan de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportering. Artikel 25 Dit artikel voegt een artikel 37bis in in titel I van het VLAREM in het kader van het uitvoerbaar maken van de Verordening Aquacultuur.

De termijn van uitspraak is conform artikel 10.1 van de Verordening Aquacultuur uiterlijk 6 maanden na indiening van de milieuvergunningsaanvraag. In de uitzonderlijke gevallen bepaald in de artikelen 10.1, 10.2 en 11 van de Verordening Aquacultuur, kan de termijn afwijkend zijn.

Artikel 26 Dit artikel wijzigt artikel 41 van titel I van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 1 en punt 2° heft paragraaf 2 op.

De wijzigingen hebben betrekking op het verwijderen van de bepalingen die werden opgenomen ter omzetting van de richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd, de richtlijn van de Europese Gemeenschappen 80/68/EEG van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen. Deze richtlijnen worden immers ingetrokken door artikel 22 van de richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid en dit met ingang van 22 december 2013.

Er wordt gekozen om niet meer te spreken van gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de richtlijn 76/464/EG en 80/68/EEG. Een loutere verwijzing naar de rubrieken 3.4. en 3.6.3 zou te ruim zijn, omdat ook lozingen zonder gevaarlijke stoffen (3.4.1° a) 3.6.3.1° a)) daaronder vallen.

Aangezien de lijsten 2B en 2C behouden blijft, wordt er best naar deze bijlage verwezen. Door het weglaten van de verwijzing naar voormelde rubrieken wordt de volgende zinsnede best toegevoegd: `in concentraties hoger dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van titel II van het VLAREM'. Deze verduidelijking is immers terug te vinden in voormelde rubrieken.

Door het schrappen van de termijn van vier jaar blijft het mogelijk om het onderzoek te laten plaatsvinden, gekoppeld aan het maatregelenprogramma conform de Kaderrichtlijn Water.

Het is wenselijk dat hier de volledige procedure van artikel 45 van titel I van het VLAREM toepasbaar is en niet enkel een ambtshalve onderzoek. Op die manier is artikel 45, 2°, ook van toepassing, zodat het onderzoek eveneens kan geschieden op verzoek van de VMM, die ter zake de bevoegde adviesinstantie is. Vandaar ook dat een verplichte termijn niet meer noodzakelijk is, zoals momenteel om de vier jaar.

Er is enkel verplicht advies bij een ambtshalve onderzoek van de bevoegde overheid. Als het initiatief immers uitgaat van de adviesinstanties zelf is verder advies van hen niet langer vereist.

Artikel 27 Dit artikel voegt een artikel 41quater in in titel I van het VLAREM. Dit voegt de verplichting in tot regelmatige toetsing van afval(mee)verbrandingsinstallaties conform artikel 45, lid 4, van de Richtlijn Industriële Emissies.

Artikel 28 Dit artikel wijzigt artikel 42, § 3, van titel I van het VLAREM. Dit artikel regelt de procedure bij overname van een milieuvergunning door een andere exploitant. Paragraaf 3 van dit artikel stelt in de laatste zin dat de bevoegde overheid bij dit soort dossiers het advies kan inwinnen van de afdeling bevoegd voor milieuvergunningen. Dit advies biedt geen meerwaarde en in het kader van administratieve vereenvoudiging kan deze bepaling dan ook opgeheven worden.

Artikel 29 Dit artikel wijzigt artikel 45, § 3, 1°, eerste lid, van titel I van het VLAREM. In voormelde bepaling worden de gegevens opgelijst die in een verzoek tot wijziging van de vergunningsvoorwaarden moeten worden vermeld. Een dergelijk verzoek kan zowel door de exploitant als de adviesverlenende instanties, de gehinderden en de milieuverenigingen worden ingediend.

De lijst van op te nemen gegevens strookt niet met de verschillende hoedanigheden van de verzoekers. Die incoherentie wordt hierbij rechtgezet.

Ook worden de gegevens met betrekking tot het gebruiksrecht van de exploitant over de percelen die irrelevant zijn voor de milieutechnische beoordeling van het verzoek tot wijziging voorwaarden niet langer opgevraagd. Dit geldt ook voor de gegevens die al in het bezit zijn van de vergunningverlenende overheden. Met de aanpassing van deze bepaling wordt dus eveneens een vermindering van de administratieve lasten beoogd.

Artikel 30 Dit artikel wijzigt artikel 45, § 4bis, van titel I van het VLAREM om te verhelpen aan de interpretatieproblemen met betrekking tot de modaliteiten van het openbaar onderzoek dat georganiseerd moet worden voor een aanvraag tot wijziging van de vergunningsvoorwaarden (Er is geen openbaar onderzoek in geval van een ambtshalve beslissing tot wijziging van voorwaarden van een inrichting die geen GPBV-installatie is, of geen inrichting is die is ingedeeld in rubriek 2.3.11 van de indelingslijst, met uitzondering van wat betrekking heeft op het inert afval, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en het niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A, en met uitzondering van de afvalvoorzieningen vermeld in artikel 5.2.6.10.1, § 3, van titel II van het VLAREM).

Gelet op het feit dat het hier enkel gaat om een mogelijke wijziging van de vergunningsvoorwaarden, wordt de schriftelijke kennisgeving van eigenaars en gebruikers van gebouwen binnen een straal van 100 m, vermeld in artikel 17, § 3, 1°, van VLAREM I, in deze niet noodzakelijk geacht. Deze individuele schriftelijke kennisgeving is overigens ook niet verplicht gesteld door boven vermelde EG-inspraakrichtlijn.

Artikel 31 Dit artikel wijzigt artikel 50, 4°, c) en 52, 4°, c) van titel I van het VLAREM. Deze bepaling heft de verplichting op om de beslissing van de deputatie en de Minister over een beroep dat wordt aangetekend tegen een beslissing over een milieuvergunningsaanvraag aan de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg bekend te maken. Voormelde verplichting werd overgenomen uit het ARAB en is doelloos geworden sinds de regelgeving over het welzijn op het werk enerzijds en de bescherming van mens en leefmilieu anderzijds in afzonderlijke regelingen zijn opgenomen (zie ook de wijziging van artikel 17, § 3, van titel I van het VLAREM bij dit besluit).

Artikel 32 Dit artikel wijzigt de indelingslijst van het VLAREM. Punt 1° Dit punt wijzigt de zin "verklaring van de symbolen aangegeven in de kolommen 4 tot en met 7:" daar er acht kolommen zijn in de indelingslijst en er voor de achtste kolom ook symbolen worden verklaard.

Dit punt wijzigt de verklaring van de symbolen aangegeven in de kolom 8 "Vlarebo" boven de indelingslijst. Vooreerst wordt de verwijzing naar het bodemdecreet en het VLAREBO verkort geformuleerd voor de symbolen O, A, B en S. Vervolgens wordt zowel een A* en een B* -symbool toegevoegd (vanaf 1 juni 2015) om bij de opslag van brandbare vloeistoffen in rubriek 6.4 en ontvlambare vloeistoffen in rubriek 17.3.2.1 en rubriek 17.3.2.2. de indelingslijst terug drastisch te vereenvoudigen, doch het onderscheid te kunnen behouden tussen uitsluitend bovengrondse opslag en de combinatie van zowel bovengrondse als ondergrondse opslag.

Punt 2° Dit punt wijzigt rubriek 2 (Afvalstoffen) van de indelingslijst. a) en b) Op 23 december 2012 werd het Materialendecreet goedgekeurd. Dit decreet vervangt het Afvalstoffendecreet van 2 juli 1981. Op 17 februari 2012 werd het uitvoeringsbesluit hiervan, het Vlaams Reglement voor het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA) goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Dit nieuw uitvoeringsbesluit vervangt het Vlaams Reglement voor Afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA) volledig. Deze wijzigingen vervangen de verwijzingen naar het Afvalstoffendecreet en het VLAREA in de indelingslijst door verwijzingen naar het Materialendecreet en het VLAREMA. c) in rubriek 2.1.1 inzake de opslag van afvalstoffen niet aan een verwerking verbonden, wordt in de uitzonderingsbepaling het punt c) `de opslag van gerecupereerde bouwmaterialen' geschrapt. Dit betreft een overbodig punt, gezien gerecupereerde bouwmaterialen geen afvalstoffen betreffen indien aan de toepasselijke criteria wordt voldaan. d) In rubriek 2.1.2, a), (***) wordt in de VLAREBO-kolom (kolom 8) de letter "O" opgeheven. De decretale grondslag voor de lijst van risico-inrichtingen ligt in de artikelen 2 en 6 van het Bodemdecreet.

Dit krijgt verdere uitwerking in artikel 21 van het VLAREBO. De effectieve aanduiding van de risico-inrichtingen gebeurt echter in de kolom 8 van de indelingslijst van bijlage 1 van VLAREM I. In 2012 heeft de OVAM een studie laten uitvoeren rond de mogelijke optimalisatie van de lijst van risico-inrichtingen. Op basis van deze studie wordt nu voor een resem rubrieken de VLAREBO-verplichting opgeheven. e) in het verleden is geopteerd om de verbranding van afvalstoffen in alle gevallen onder de rubriek 2.3 in te delen (opslag en verwijdering van afvalstoffen), ook al betrof het nuttige toepassing. Deze wijziging heeft als doel om dit verder te verduidelijken bij de rubriek 2.2 (opslag en nuttige toepassing van afvalstoffen). f) g) De mogelijke risico's op bodemverontreiniging kunnen bij de rubriek 2.2.1, c), 2° hoger ingeschat worden dan bij de rubriek 2.2.1, d), 2°.

Daarom wordt voor rubriek 2.2.1, c), 2° in kolom 8 een B voorzien (i.p.v. de letter A) en in de rubriek 2.2.1, d), 2° in kolom 8 een A voorzien (i.p.v. de letter B). h) Dit punt wijzigt rubriek 2.2.1, e), 1°, door in de VLAREBO-kolom de letter "A" te schrappen (zie d)). i) j) Deze punten wijzigen de rubrieken 2.2.2, b) en f). De mogelijke risico' sop bodemverontreiniging kunnen bij de rubriek 2.2.2, b), hoger ingeschat worden dan bij de rubriek 2.2.2, f). Daarom wordt voor rubriek 2.2.2, b), 2°, in kolom 8 een B voorzien (in plaats van de letter A) en in de rubriek 2.2.2, f), 2°, een A (in plaats van de letter B). k) Dit punt wijzigt rubriek 2.2.2, g), 1°, door in de VLAREBO-kolom de letter "A" te schrappen (zie d)). l) Dit punt wijzigt rubriek 2.2.2, g), 2° "opslag en mechanische behandeling van andere gevaarlijke afvalstoffen met een opslagcapaciteit van meer dan 1 ton".

Met het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 27 januari 2009, werd de gehele indelingslijst vervangen, en werd per vergissing de letter "A" bij deze rubriek in de kolom "Milieucoördinator" niet mee overgenomen.

Dit erratum wordt met dit punt rechtgezet. m) in rubriek 2.2.3 wordt in de uitzonderingsbepaling (nuttige toepassing op de plaats van productie, inclusief thuiscompostering, alsook boerderijcompostering wanneer er gewerkt wordt met uitsluitend bedrijfseigen uitgangsmateriaal en de compost uitsluitend bestemd is voor de eigen percelen, wordt niet als een opslag of behandeling van afvalstoffen beschouwd) de term "nuttige toepassing" vervangen door "nuttige aanwending" omdat het begrip "nuttige toepassing" in dit geval geen duidelijke woordkeuze betreft. Men spreekt namelijk van "nuttige toepassing" in het geval van afvalstoffen en met deze uitzonderingsbepaling wordt er juist duidelijk gemaakt dat het geen afvalstoffen betreffen. n) tot en met o) Deze punten schrappen de letter "O" in de VLAREBO-kolom van de rubrieken 2.2.3, a), 3°, 2.2.3, b), 2°, 2.2.3, b), 3°, 2.2.3, c), 2° en 2.2.3, c), 3° (zie d)). q) Dit punt schrapt de letters "O" en "T" in de kolom "bemerkingen" van rubriek 2.2.3, c), 1°. Deze rubriek werd ingevoegd door de VLAREM-trein 2011, maar het toevoegen van de letters "O" en "T" in de kolom "bemerkingen" betreft een materiële vergissing die hierbij wordt rechtgezet. u) Dit punt schrapt de letter "A" in de VLAREBO-kolom van rubriek 2.2.3, f) (zie d)). v) Dit punt vervangt de rubriek 2.2.4, dit in het kader van de Verordening Dierlijke Bijproducten (EG) nr. 1069/2009 en haar uitvoerende Verordening (EU) nr. 142/2011, gezien onder meer de gehanteerde terminologie niet meer overeenstemt. Een verordening is rechtstreeks van toepassing. Er moet enkel over gewaakt worden dat de Vlaamse regelgeving geen tegenstrijdigheden met deze verordeningen bevat.

De wijziging houdt een vereenvoudiging van de gebruikte indeling van de rubriek in, zonder de bestaande indeling uit het oog te verliezen.

Hierbij wordt er rechtstreeks verwezen naar de definities uit de verordening in plaats van deze in de indelingslijst opnieuw op te nemen. Ook wordt er expliciet vermeld dat de verwijdering van krengen van gezelschapsdieren door begraving, de verwijdering van dierlijk afval door verbranding en het composteren en vergisten van dierlijk afval onder de toepassing vallen van de rubrieken 2.3.12, 2.3.4 en 2.2.3. De destructie of verwerking van kadavers of dierlijk afval met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag wordt in deze rubriek geschrapt. In het kader van de omzetting van de Richtlijn Industriële Emissies is er geopteerd om alle GPBV-rubrieken van rubriek 2 te groeperen onder de nieuwe GPBV-rubriek 2.4; in dit geval zal dit de rubriek 2.4.7 worden. w) Dit punt schrapt de letter "O" in de VLAREBO-kolom van rubriek 2.2.5, e), 1° (zie d)). x) Dit punt schrapt de letter "A" in de VLAREBO-kolom van rubriek 2.2.5, f), 1° (zie d)). y) in het verleden is geopteerd om de verbranding van afvalstoffen in alle gevallen onder de rubriek 2.3 in te delen (opslag en verwijdering van afvalstoffen), ook al betrof het nuttige toepassing. Deze wijziging heeft als doel om dit verder te verduidelijken bij de rubriek 2.3. z) en bb) en cc) deze punten schrappen de letter "A" in de VLAREBO-kolom van de rubrieken 2.3.3, a), 2.3.4.1, g) en i). (zie d)). aa) Dit punt vervangt de uitzonderingen onder rubriek 2.3.4 "Opslag en verbranding of meeverbranding, al dan niet als experiment, met of zonder energiewinning en met of zonder terugwinning van stoffen" Verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties waarin afvalstoffen worden verwerkt, zijn ingedeeld in rubriek 2.3.4. Onder rubriek 2.3.4 wordt actueel een uitzondering gemaakt voor het verbranden van onbehandeld stukhout in houtkachels voor de verwarming van woonverblijven en werkplaatsen, in sfeerverwarmers en gelijksoortige toestellen met een nominaal thermisch vermogen van maximaal 300 kW. Om enerzijds beter te verduidelijken welke afvalstoffen mogen verbrand worden in de toestellen vermeld onder uitzondering 1, en om anderzijds de uitzonderingen van rubriek 2.3.4. uit te breiden met de uitzonderingen waaronder wel nog in open lucht mag verbrand worden, worden de uitzonderingen vervangen.

Wat betreft de huidige eerste uitzondering wordt de term `onbehandeld stukhout' vervangen, omdat dit strikt gezien geen afvalstof is maar een brandstof. In de plaats komt de omschrijving `onbehandeld houtafval met een watergehalte van maximaal 20 %, uitgezonderd zaagsel, krullen, schaafsel, stof en spanen'.

Aangaande de verbranding in open lucht, worden als uitzonderingen toegevoegd: (1) een verwijzing naar de bepalingen van artikel 99 van het Bosdecreet, (2) het maken van vuur in natuurgebieden, wanneer dat noodzakelijk is, (3) de verbranding van landbouwproducten als afvoer of verwerking ter plaatse van het biomassa-afval niet mogelijk is, of als dat vanuit fytosanitair oogpunt noodzakelijk is (de zinsnede "als afvoer of verwerking ter plaatse van het biomassa-afval niet mogelijk is" werd toegevoegd naar aanleiding van de publieke consultatie na een opmerking afkomstig van de Boerenbond), (4) het verbranden van droog onbehandeld hout bij het maken van een open vuur, (5) het verbranden van droog onbehandeld hout of een vaste fossiele brandstof in een sfeerverwarmer, (6) het verbranden van dierlijk afval conform artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 juni 2013 betreffende dierlijke bijproducten en afgewerkte producten, (7) het verbranden van hout in het kader van folkloristische evenementen.

De vermelde uitzonderingen worden weerhouden omwille van twee redenen.

Enerzijds omdat ze betrekking hebben op activiteiten die noodzakelijk zijn in het kader van bos- en natuurbeheer, fytosanitaire redenen en de verwerking van dierlijk afval, en die voortvloeien uit reeds bestaande wetgeving. Anderzijds omdat het niet wenselijk wordt geacht om specifieke folkloristische activiteiten of activiteiten waarbij hout wordt verbrand voor de gezelligheid (kampvuren, sfeerverwarmers) te verbieden; in het kader van folkloristische activiteiten (bijvoorbeeld kerstboomverbrandingen) wordt wel rekening gehouden met de mogelijke hinder en blootstelling van omwonenden door het invoeren van een afstandsregel van 100 meter.

De eerste uitzondering op rubriek 2.3.4 werd bijgesteld na de publieke consultatie van onderhavig besluit. In de versie van de publieke consultatie was onder de eerste uitzondering van rubriek 2.3.4. het volgende opgenomen: "onbehandeld houtafval, uitgezonderd zaagsel, krullen, schaafsel, stof, spanen, plaketten en chips" Hieraan zijn bijkomend enkele verfijningen aangebracht, namelijk: 1) Het woord `plaketten' is geschrapt: Deze term is niet eenduidig gedefinieerd, en daarom ook niet controleerbaar en handhaafbaar.2) Het woord `chips' is geschrapt: Enerzijds omdat houtchips niet te beschouwen zijn als een afvalstof of restproduct zoals bv.houtstof, schaafsel, en dergelijke, omdat ze specifiek worden aangemaakt voor verbranding. Daarom is het juridisch gezien niet correct om de houtchips te vermelden onder rubriek 2.3.4. Anderzijds is er geen reden om aan te nemen dat houtchips tot meer emissies zouden leiden dan gewoon stukhout. Wel integendeel, omdat houtchips normaal gezien worden verbrand in specifiek ontworpen ketels die beter presteren dan een gewone stukhoutkachel of - ketel. Voor zaagsel, krullen, schaafsel, stof en spanen is wel geweten dat deze leiden tot hogere emissies. Tot slot wordt hierdoor vermeden dat een resem bestaande houtchipsketels (vaak bij landbouwers) plots vergunningsplichtig zouden worden. 3) Er is toegevoegd dat het watergehalte van het onbehandeld houtafval maximaal 20 % mag bedragen: Dat komt overeen enerzijds met luchtdroog gedroogd stukhout (twee jaar gedroogd).Anderzijds komt het overeen met houtchips die luchtdroog werden gedroogd of op kortere termijn gedroogd met mechanische ventilatie. Dat stemt overeen met de afbakening die gebruikt wordt in de Oostenrijkse ÖNorm M7133 voor het classificeren van houtchips (klasse w20) die voor verbranding worden aangeboden. Het toevoegen van het maximaal watergehalte garandeert lagere emissies van stof wegens betere verbranding (temperatuur, zuurstof) en minder producten van onvolledige verbranding. Op die manier wordt een goede en realistische controle ingebouwd van de verbrandingsomstandigheden en dus emissies bij de installaties onder 300 kWth.

Punt 3° Dit punt wijzigt de rubrieken 3.4 en 3.6.3. De redenering dat de rapportagegrens gehanteerd wordt als het indelingscriterium lager ligt staat nu reeds vermeld in bijlage 2.3.1, artikel 3, van titel II van het VLAREM. Aangezien hiervan de vergunningsplicht vanaf kan hangen is het juridisch niet correct dat dit vermeld wordt in een bijlage van titel II van het VLAREM, en moet dit in de indelingslijst worden opgenomen in bijlage 1 van titel I van het VLAREM. Punt 4° Dit punt schrapt de letter "O" in de VLAREBO-kolom van rubriek 4.1.1 (zie punt 1°, d)).

Punt 5° Dit punt wijzigt rubriek 6 (Brandstoffen) van de indelingslijst: a) en c) Aan de hoofding "Brandstoffen" wordt "en vloeibare brandstoffen" toegevoegd.Door de aanpassing van VLAREM aan de CLP-verordening, wordt de huidige rubriek 17 integraal vervangen en zal naar de toekomst enkel nog van toepassing zijn voor de opslag en aanwezigheid van gevaarlijke producten. Omdat de CLP-indeling slechts geldt voor vloeistoffen met een vlampunt tot 60° C, zal rubriek 17 dus tot die producten beperkt blijven. P3 en P4 -producten zonder gevarenindeling en brandstofverdeelinstallaties (geen opslag, voorheen rubriek 17.3.9.) vallen bijgevolg niet langer onder de aangepaste rubriek 17. Om voor de opslag van deze "brandbare vloeistoffen" en de brandstofverdeelinstallaties de vergunnings- of meldingsplicht te behouden en op die manier ook duidelijkheid en eenvormigheid te verzekeren naar het milieuvoorwaardenkader toe, worden nieuwe indelingsrubrieken toegevoegd, namelijk rubrieken 6.4 en 6.5 voor respectievelijk de opslag van brandbare vloeistoffen en de brandstofverdeelinstallaties. b) Tot op heden werd voor de klasse-indeling enkel rekening gehouden met de bestemming volgens het gewestplan (zoals ook vermeld in de indelingslijst onder de rubrieken).Er zou echter ook gekeken moeten worden naar de bestemming volgens RUP's - BPA's e.d. Daarom wordt rubriek 6.2 in die zin aangepast, zoals dat ook gebeurde in rubriek 9 ten gevolge van de publieke consultatie na een opmerking van de Boerenbond, teneinde de omschrijving duidelijker te maken.

Punt 7° Dit punt brengt een aantal wijzigingen aan in rubriek 9.

Tot op heden werd voor de klasse-indeling van de landbouwbedrijven enkel rekening gehouden met de bestemming volgens het gewestplan (zoals ook vermeld in de indelingslijst onder de subrubrieken). Er zou echter ook gekeken moeten worden naar de bestemming volgens RUP's - BPA's e.d.

Daarom wordt rubriek 9 in die zin aangepast. De formulering werd aangepast ten gevolge van de publieke consultatie na een opmerking van de Boerenbond, teneinde de omschrijving duidelijker te maken.

Een tweede wijziging betreft het opheffen van rubriek 9.10 "Intensieve aquacultuur" in het kader van het uitvoerbaar maken van de Verordening Aquacultuur. Er wordt namelijk een nieuwe rubriek 62 toegevoegd aan de indelingslijst hiervoor (zie verder).

Aan rubriek 5 worden er twee nieuwe subrubrieken toegevoegd.

Bij rubriek 9.5 ontbreken heden de subrubrieken inzake GPBV-inrichtingen. Dit wordt nu rechtgezet. De criteria voor een intensieve pluimveehouderij of een intensieve varkenshouderij zijn eveneens geldig indien nog andere diersoorten, zijnde gevogelte, varkens ouder dan tien weken, mestkalveren en inheemse grote zoogdieren worden gehouden op het bedrijf.

Tenslotte worden er in rubriek 9 ook een aantal wijzigingen aangebracht ten opzichte van het houden van bizons. Momenteel is deze activiteit niet ingedeeld. Bizons zijn runderachtigen, maar zijn te beschouwen als een uitheemse diersoort. Bijgevolg zijn ze heden niet in te delen onder rubriek 9.4.3 (Inheemse grote zoogdieren (paard en runderachtigen).

Uitheemse zoogdieren zijn in principe ingedeeld onder de indelingsrubriek 9.2.2°, a. In het rubriekhoofd worden echter wel een aantal uitzonderingen vermeld, zijnde "Diergaarden e.d. (met uitzondering van inrichtingen waar huisdieren, landbouwdieren, gezelschapsdieren, vissen, schildpadden en elders vermelde dieren worden gehouden)".

In deze uitzonderingssituaties vallen de vernoemde dieren niet onder de rubriek "Diergaarden" en zijn ze dus niet vergunningsplichtig.

Vermits het de bedoeling kan zijn om de bizons te houden voor vleesproductie, betreft het weldegelijk landbouwdieren en is de uitzondering van toepassing.

Het kan evenwel niet de bedoeling zijn om het houden van bizons niet meldings- of vergunningsplichtig te stellen. Daarom wordt rubriek 9 hieraan aangepast.

In rubriek 9.4 is de term inheems geschrapt waardoor alle zoogdieren (inheems en uitheems) onder deze rubriek vallen indien ze niet onder 9.2, 9.6, 9.7 of 9.8 vallen. Ook in de andere rubrieken (9.5 en 9.7) wordt het woord "inheems" opgeheven.

Punt 8° Dit punt schrapt de letter "O" in de VLAREBO-kolom van de rubrieken 10.1.2, a), 10.1.2, b), 10.1.3, a), 10.1.3, b), 10.2.2, a), 10.2.2, b), 10.2.3, a), 10.2.3, b), 10.3.1 en 10.3.2 (Dranken) (zie punt 1°, d)).

Punt 9° Dit punt schrapt de letter "O" en "A" uit de VLAREBO-kolom van respectievelijk de rubrieken 11.1.1, a), 11.1.1, b) en 11.2.1, a), en rubriek 11.2.1, b) (Drukkerijen en grafische industrie) (zie punt 1°, d)).

Punt 10° Dit punt wijzigt rubriek 12.1 "Elektriciteitsproductie". a) Dit punt wijzigt de eerste zin van rubriek 12.1 door niet langer te verwijzen naar rubriek 43.2 "Verbrandingsinrichtingen met elektriciteitsproductie". Met die zin wordt aangeduid welke inrichtingen onder deze rubriek ressorteren en dat zijn onder andere inrichtingen die niet in de rubrieken 20.1.5, 20.16 en 43.2 ingedeeld worden. Rubriek 43.2 werd evenwel samengevoegd met rubriek 43.1 "Verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie (stookinstallaties en dergelijke)" via de VLAREM-trein 2012 (besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013). De elektriciteitsproductie gebeurt niet via de stookinstallatie zelf. Het is dus logischer om ook rubriek 12 van toepassing te stellen voor verbrandingsinrichtingen met elektriciteitsproductie. b) Dit punt schrapt de letter "O" in de VLAREBO-kolom van de rubrieken 12.1.1, a) en 12.1.1, b) (zie punt 1°, d)).

Punt 11° Dit punt schrapt de letter "O" in de VLAREBO-kolom van de rubrieken 13.2.2, a), 13.2.2, b), 13.2.3, a), 13.2.3, b) en 13.3 (zie punt 1°, d)).

Punt 12° Dit punt wijzigt rubriek 15.5.2°, a). De redenering dat de rapportagegrens gehanteerd wordt als het indelingscriterium lager ligt staat nu reeds vermeld in bijlage 2.3.1 art. 3 van titel II van het VLAREM. Aangezien hiervan de vergunningsplicht vanaf kan hangen is het juridisch niet correct dat dit vermeld wordt in een bijlage van titel II van het VLAREM, en moet dit in de indelingslijst worden opgenomen in bijlage 1 van titel I van het VLAREM. Dit punt wijzigt rubriek 15.5. (Standaardgarages en -carrosseriebedrijven) van de indelingslijst: a), b) en c) rubriek 15.5. wordt wat betreft de opslag van brandbare vloeistoffen, brandstofverdeelinstallaties en de opslag van gevaarlijke producten aangepast conform de aanpassingen van rubriek 6 en rubriek 17 in het kader van de CLP-verordening.

Punt 13° Dit punt wijzigt rubriek 16 (Gassen) van de indelingslijst: a) en b) Rubriek 16.4 betreffende het niet-huishoudelijk vullen van verplaatsbare recipiënten en de bevoorrading van motorvoertuigen wordt geherformuleerd. Hierbij wordt het gedefinieerd begrip "gevaarlijke gassen" gebruikt ter vervanging van "samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen" en worden de termen "giftige" en "ontvlambare" vervangen door een verwijzing naar de gevarenpictogrammen zoals bepaald volgens bijlage 1 van de CLP-verordening. Ontplofbare gassen worden geschrapt, aangezien deze strikt genomen niet bestaan volgens de CLP-verordening (zijn feitelijk ontvlambare gassen). c) en d) rubrieken 16.7 en 16.8 betreffen opslagplaatsen voor gevaarlijke producten, en worden bijgevolg geschrapt in rubriek 16 en ondergebracht in de nieuwe rubriek 17. e) Dit punt vervangt rubriek 16.9. In rubriek 16.9 wordt een extra opdeling van de installaties voor het afleveren van aardgas aan motorvoertuigen doorgevoerd. Als klasse 3 rubriek gelden voortaan de aardgasaflevereenheden (homecompressoren) die niet publiek toegankelijk zijn en niet beschikken over een aardgasopslag.

Voor kleinere afleverinstallaties voor de bevoorrading van bedrijfseigen voertuigen met een maximaal aanzuigzijdig debiet van 20 Nm®/u en aardgasopslag van maximaal 3.000 l wordt een nieuwe klasse 2A rubriek gecreëerd. De overige installaties, zowel voor CNG als LNG blijven in de klasse I ingedeeld. f) Dit punt wijzigt rubriek 16.12.2 "het afvangen van koolstofdioxidestromen, afkomstig van installaties die met een X zijn aangeduid in de vierde kolom van de indelingslijst, met het oog op de geologische opslag overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond". Het algemeen principe geldt dat voor alle GPBV-bedrijven een milieujaarverslag moet worden ingediend. Deze verplichting wordt hiermee ook toegevoegd aan de GPBV-activiteit, zoals ingedeeld in voormelde rubriek.

Punt 14° Dit punt wijzigt rubriek 17 (Gevaarlijke producten) van de indelingslijst. De huidige rubriek 17 wordt integraal vervangen en zal naar de toekomst enkel nog van toepassing zijn voor de opslag en aanwezigheid van gevaarlijke producten. Aangezien de gevaarlijke producten zowel uit vloeistoffen en vaste stoffen bestaan, maar ook uit gassen en aerosolen wordt de opslag van deze laatste twee uit de rubriek 16 gelicht (zie punt 10° b)) en opgenomen in de rubriek 17.1 en meer precies in rubriek 17.1.1 voor de opslag van aerosolen en rubriek 17.1.2 voor de opslag van gevaarlijke gassen . Onder gevaarlijke gassen worden verstaan samengeperste, vloeibaar gemaakte, in oplossing gehouden of sterk gekoelde vloeibare gassen volgens de CLP-verordening.

Zoals vandaag blijft de opslag van gevaarlijke gassen opgesplitst in opslag van gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten en opslag van gevaarlijke gassen in vaste houders.

Deze aanpak maakt het mogelijk om eenvoudiger in te spelen op toekomstige wijzigingen van de CLP-verordening, daar de consequenties specifiek tot één indelingsrubriek beperkt blijven.

De rubriek 17.2 blijft behouden voor de lagedrempel en hogedrempel SEVESO-inrichtingen. De formulering wordt in overeenstemming gebracht met de geldende definities, alsook wordt voor de duidelijkheid een verwijzing naar de sommatieregel, van toepassing bij SEVESO-inrichtingen opgenomen.

Voor de opslag van gevaarlijke vaste stoffen en vloeistoffen wordt de rubriek 17.3 aangepast naar de gevarenklassen en categorieën van de CLP-verordening. Hierbij wordt afgestapt van het principe van hoofdeigenschap. De notie hoofdeigenschap werd in de rubriek 17 van de indelingslijst geïntroduceerd om een meervoudige (sub)rubricering van gevaarlijke stoffen te vermijden. Het bepalen van de hoofdeigenschap geeft in de praktijk echter aanleiding tot discussies, wat o.m. de rechtszekerheid niet ten goede komt. Na de afstemming van het Vlarem op de CLP-verordening zal dit gelet op het grote aantal gevarenklassen en categorieën dit niet anders zijn. De invalshoek van de hoofdeigenschap kan er verder toe leiden dat de exploitant zich toespitst op de hoofdeigenschap van een gevaarlijk product en geen of minder aandacht heeft voor de (eventuele) andere gevaarseigenschappen ervan. Bovendien strookt een specifieke aanpak enkel voor Vlaanderen niet met het principe van CLP waarmee gestreefd wordt naar een eenvormige werkwijze binnen Europa.

Voor de subrubricering van vloeibare brandstoffen wordt de huidige uitzondering behouden en moet evenwel uitsluitend met het gevarenpictogram GHS02 rekening gehouden worden. Dit voorkomt dat particuliere stookolietanks plots ingedeeld zouden worden, alsook de andere uitzonderingen voor dit type van opslag blijven behouden (rubriek 17.3.2).

Voor wat betreft vloeistoffen en vaste stoffen worden de subrubrieken omschreven aan de hand van het (de) gevarenpictogram(men), waardoor het product gekenmerkt is. Onder "gekenmerkt zijn van een gevaarlijk product door minstens één gevarenpictogram" wordt verstaan: het voorkomen van één of meerdere van de gevarenpictogrammen GHS01 t.e.m.

GHS09, als etiketteringselement op het etiket, of het voorkomen van één of meerdere van de gevarenpictogrammen GHS01 t.e.m. GHS09, als etiketteringselement in hoofdstuk 2 van het veiligheidsinformatieblad.

Het gevarenpictogram maakt samen met de verwijzing naar respectievelijk GHS01 t.e.m. GHS08 (aanduiding van de gevarenpictogrammen) deel uit van de rubriekomschrijving. Hierdoor wordt een aanzienlijke vereenvoudiging gebracht in de complexe CLP-indeling, zonder afbreuk te doen aan de aanpassing van Vlarem aan de CLP-verordening. Dit geeft voor het totaal van 26 gevarenklassen en 60 -tal gevarencategorieën slechts 8 hoofdrubrieken. Dergelijke vereenvoudiging kadert ook in de visie dat de bijlage 1 van titel I van het VLAREM een lijst is op basis waarvan bepaald wordt of een bepaalde activiteit al dan niet vergunnings- of meldingsplichtig is, en in voorkomend geval welke de bevoegde overheid is. Dit belet niet dat gevaarlijke producten gekenmerkt door eenzelfde gevarenpictogram gedifferentieerde gevarenklassen en -categorieën kennen. Deze differentiatie kan echter nog steeds worden doorgevoerd op het niveau van de milieuvoorwaarden.

Met het oog op het openbaar onderzoek over een milieuvergunningsaanvraag met (o.m.) een activiteit van rubriek 17 als voorwerp en in het licht van de redactie van milieuvergunningsbesluiten waarvan rubriek 17 deel uitmaakt, is ervoor gekozen om de betrokken subrubrieken te voorzien van een titel, ook al zal deze niet volledig de draagwijdte weergeven van de opslag die door de kwestieuze rubriek wordt gevat. Er wordt in de rubriek dan ook de nodige duiding worden gegeven omtrent de draagwijdte van de titels.

Voor vloeistoffen en vaste stoffen die volgens de CLP-verordening geen gevarenpictogram op het etiket moeten hebben, wordt geen aparte subrubriek in de aangepaste indelingslijst voorzien. Dit vereenvoudigt de indeling, maar verhoogt het risico naar de omgeving niet aangezien de algemene voorwaarden van toepassing zijn- inclusief voorwaarden voor opslag van gevaarlijke producten - op ingedeelde inrichtingen.

Om een inschatting te maken van de impact van de nieuwe rubriceringswijze werd in het kader van de TWOL-studie binnen de geharmoniseerde lijst (dd. 1/2012 via webstek van ECHA ) van stoffen nagegaan welke de verdeling is van de stoffen o.m. naar het aantal (bijbehorende) gevarenpictogrammen toe.

Uit deze oefening blijkt dat bijna 6 % van de stoffen geen gevarenpictogram heeft. Nader onderzoek leert dat het uitsluitend gaat om stoffen gekenmerkt door H412 (schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen) of H413 (kan langdurige gevolgen voor in het water levende organismen hebben). Dit betreft meer bepaald de stoffen die gevaarlijk zijn voor het aquatisch milieu van gevarencategorie respectievelijk 3 of 4. Volgens de stoffenrichtlijn komt dit overeen met de respectievelijke risicozinnen R52/53 en R53 die beide ook geen gevarensymbool dragen, maar wel als milieugevaarlijk zijn ingedeeld. Dit betekent aldus dat de overgang naar een indelingslijst met gebruik van het gevarenpictogram volgens CLP ertoe leidt dat een aantal producten die thans als milieugevaarlijk zijn ingedeeld (EG) en hiertoe in de huidige betrokken subrubriek moeten worden opgenomen, niet langer zouden moeten opgenomen worden in de rubriek 17. Bijkomend werd het volgende vastgesteld: Uit een screening van de betrokken 243 stoffen met H412 en/of H413, echter zonder enig gevarenpictogram, blijkt dat het niet gaat om typisch gangbare producten. Abstractie makend van labo's, waar het gaat om de opslag van eerder beperkte hoeveelheden, lijkt het dan ook weinig waarschijnlijk dat in een inrichting uitsluitend dergelijke producten in belangrijke hoeveelheden aanwezig zouden zijn. Indien men alle stoffen gekenmerkt door H412 en/of H413 beschouwt, dan blijkt dat ongeveer 63 % ervan toch gekenmerkt wordt door een gevarenpictogram en hierdoor wel gevat wordt door een subrubriek binnen rubriek 17.

De verdere opdeling binnen de geharmoniseerde stoffenlijst van de stoffen gekenmerkt door één of meerdere gevarenpictogram(men) is weergegeven in onderstaande figuur.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Er is nagegaan hoeveel subrubrieken voor de opslag van een gevaarlijke stof van toepassing worden met de meervoudige rubricering (CLP) en dit in vergelijking met het systeem van hoofdeigenschap (EG). Hoewel het systeem met de hoofdeigenschap geen meervoudige rubricering voorziet, kent het wel een uitzondering voor wat betreft producten die een vlampunt hebben en een hoofdeigenschap die hiermee geen verband houdt (twee subrubrieken van toepassing). Rekening houdende met deze correctie kan gesteld worden dat de verhouding van het aantal subrubrieken in functie van CLP tot het aantal stoffen volgens hoofdeigenschap gemiddeld genomen over alle stoffen in de gehar-moniseerde lijst, gelijk is aan ca. 1,8.

Indien men rekening houdt met het feit dat de geharmoniseerde lijst een minimum indeling geeft, is het niet uit te sluiten dat een aantal stoffen nog bijkomende gevarenpictogrammen hebben wat in voorkomend geval leidt tot indeling in bijkomende subrubrieken. In die zin kan gesteld worden dat de verhouding tussen het aantal rubrieken met meervoudige rubricering en het aantal rubrieken met hoofdeigenschap rond een factor 2 ligt.

De invloed van de meervoudige rubricering op de te vergunnen hoeveelheden in de subrubrieken zal uiteindelijk bepaald worden door de aard van effectieve opslag van de verschillende gevaarlijke producten bij een exploitant en zal in dit opzicht dus zeer sterk kunnen verschillen al naargelang de specifieke situatie. Enkele voorbeelden illustreren dit: o Een uiterste situatie is deze waarbij een exploitant enkel gevaarlijke producten in huis heeft die door één gevarenpictogram gekenmerkt worden waardoor er in principe geen verschil is tussen de situatie met hoofd-eigenschap (EG-indeling) en de meervoudige rubricering (CLP-verordening). o Indien het louter gevaarlijke producten betreft steeds met vijf gevarenpictogrammen die thans volgens hoofdeigenschap ook elk in een verschillende subrubriek zijn ingedeeld, zal voor elke subrubriek de hoeveelheid kunnen vervijfvoudigen door de meervoudige rubricering. o Indien het één gevaarlijk product betreft met vijf gevarenpictogrammen dat thans volgens hoofdeigenschap in één subrubriek is ingedeeld, zal er van één naar vijf subrubrieken gegaan worden en zal de subrubriek met de strengste drempelwaarde de klasse bepalen. o Indien er twee stoffen aanwezig zijn die elk twee gevarenpictogrammen hebben waardoor ze beide in dezelfde twee subrubrieken worden ingedeeld, zal dit een verdubbeling van de hoeveelheden in die subrubrieken tot gevolg hebben.

Uit deze voorbeelden blijkt dat niet zonder meer kan gesteld worden wat de invloed is van de overgang van het principe van hoofdeigenschap naar de meervoudige rubricering. Met de gedetailleerde bevraging van de sectoren werd gepeild naar praktijksituaties, doch deze feedback werd ikv de TWOL-studie niet verkregen, mede omdat voor mengsels de gevarenindeling volgens CLP nog onbekend of te onzeker is.

In het kader van TWOL-studie werd zeer algemeen gesteld dat voor een opslag van gevaarlijke producten waarbij elk product in eenzelfde hoeveelheid voorkomt, en in de veronderstelling dat de gevarenindeling impliceert dat deze gevaarlijke producten volgens hun hoofdeigenschap verdeeld zijn over de verschillende subrubrieken, gemiddeld genomen de hoeveelheden in de subrubrieken zullen verdubbelen (factor 2 die hoger werd afgeleid). Om te vermijden dat de overgang naar een meervoudige rubricering ertoe leidt dat er een belangrijke verschuiving is van klasse 3 naar klasse 2 en van klasse 2 naar klasse 1 dienen de drempelwaarden dan ook aangepast te worden. Hierbij werd in het algemeen het volgende weerhouden: o Voor de laagste drempelwaarde die de klasse 3 vastlegt, worden de huidige drempelwaarden weerhouden. Deze keuze impliceert dat een aantal bedrijven klasse 3 zullen worden waar ze voorheen niet als hinderlijk waren ingedeeld. o Voor de onderste drempelwaarde voor klasse 2 wordt een tweemaal hogere drempelwaarde weerhouden. o Voor de onderste drempelwaarde voor klasse 1 wordt eveneens een tweemaal hogere drempelwaarde weerhouden.

Dit algemene principe wordt niet toegepast voor de rubriek: o 17.3.1: de ontploffingsgevaarlijke stoffen krijgen nu een eigen rubriek, waar deze voorheen samen met de (zeer) giftige stoffen één rubriek vormden. o 17.3.2.2 en 17.3.3, waarbij rekening gehouden werd met de toepasselijke SEVESO-drempels, waardoor de inrichting ook in de rubriek 17.2 in de klasse 1 zou ingedeeld zijn. o 17.3.3: voor de oxiderende stoffen wordt de klasse 1 drempel op 50 ton gelegd. Dit is tevens de hoge SEVESO-drempel, waardoor de inrichting ook in de rubriek 17.2 in de klasse 1 zou ingedeeld zijn.

Ook hier is er nu een eigen rubriek, waar deze voorheen samen met de irriterende, corrosieve en schadelijke stoffen één rubriek vormden. o 17.3.5: aangezien een aantal schadelijke producten bijkomend als toxisch ingedeeld zullen worden, wordt hier de drempel bijkomend verhoogd. o 17.3.7: Voor deze activiteit was er voorheen nog geen specifieke rubriek. De voorgestelde drempels stemmen overeen met de drempels van soortgelijke risico's Aangezien een aantal gevarencategorieën in het verleden samen geteld werden in één rubriek en deze nu een aparte rubriek krijgen, kan dit ook helpen om een klasse-verhoging te krijgen louter door de aanpassing van VLAREM aan de CLP-verordening.

In de huidige rubriek 17 worden de drempelwaarden zowel in liters (specifiek voor de P-producten) als in kilogram (voor andere dan P-producten) uitgedrukt. Aangezien rubrieken zowel voor vaste stoffen als vloeistoffen van toepassing worden, is het noodzakelijk om voor het indelingscriterium van vloeistoffen en vaste stoffen het gebruik van kilogram/ton als uitgangspunt te gebruiken. Voor gassen wordt met waterinhoud gerekend. Voor aerosolen worden de drempelwaarden uitgedrukt als netto inhoud in liter waarbij het eenvoudigheidshalve gaat om de inhoud die op de verpakking is vermeld.

Aangezien nog enkel de opslag en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen vervat zitten in rubriek 17, worden de rubrieken 17.3.1 en 17.3.9 geschrapt. De huidige rubriek 17.3.1 wordt integraal geschrapt aangezien deze activiteit reeds gevat is in de toepasselijke rubrieken van rubriek 7 van de indelingslijst van titel I van het VLAREM. De rubriek 17.3.9 "De brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) ", wordt verplaatst naar de rubriek 6.5 als onderdeel van de rubriek 6 ("Brandstoffen en brandbare vloeistoffen") In de rubriek 17.4 wordt de drempel voor kleine verpakkingen opgetrokken naar 30 l voor een individuele verpakking, wat meer rekening houdt met de realiteit.

Punt 15°, a) Dit punt schrapt de letter "O" in de VLAREBO-kolom van de rubrieken 19.3.2, a), 19.3.2, b), 19.3.3, a) en 19.3.3, b) (zie punt 1°, d)).

Punt 15°, b), d) en e) Dit punt wijzigt rubriek 19 van de indelingslijst: b), c) en d) rubriek 19.8. wordt wat betreft de opslag van brandbare vloeistoffen, brandstofverdeelinstallaties en de opslag van gevaarlijke producten aangepast conform de aanpassingen van rubriek 6 en rubriek 17 in het kader van de CLP-verordening.

Punt 15°, c) Dit punt wijzigt rubriek 19.8.2°, a). De redenering dat de rapportagegrens gehanteerd wordt als het indelingscriterium lager ligt staat nu reeds vermeld in bijlage 2.3.1 art. 3 van titel II van het VLAREM. Aangezien hiervan de vergunningsplicht vanaf kan hangen is het juridisch niet correct dat dit vermeld wordt in een bijlage van titel II van het VLAREM, en moet dit in de indelingslijst worden opgenomen in bijlage 1 van titel I van het VLAREM. Punt 16° Dit punt schrapt de letter "O" in de VLAREBO-kolom van de rubrieken 20.2.4, b), 1, 20.3.5, a), 1, a) en 20.3.5, a), 1, b) (zie punt 1°, d)).

Punt 17° Dit punt wijzigt rubriek 20.3.1 en betreft een verduidelijking.

Punt 18° Dit punt wijzigt rubriek 21.3. In de VLAREBO-kolom wordt de letter "A" opgeheven.

Punt 19° Dit punt wijzigt rubriek 22.2. In de VLAREBO-kolom wordt de letter "O" opgeheven.

Punt 20° Dit punt vervangt rubriek 24 "Laboratoria" en betreft de vertaling van de BBT-studie voor de laboratoria.

Punt 21° Dit punt brengt twee wijzigingen aan in rubriek 28.

De letter "O" in de VLAREBO-kolom van de rubriek 28.1, f), 2°, wordt opgeheven.

Tot op heden werd voor de klasse-indeling van de opslagplaatsen voor dierlijke mest (rubriek 28.2) enkel rekening gehouden met de bestemming volgens het gewestplan (zoals ook expliciet vermeld in de indelingslijst onder deze rubriek). Er zou echter ook gekeken moeten worden naar de bestemming volgens RUP's - BPA's e.d.

Daarom wordt rubriek 28.2 in die zin aangepast. De formulering werd aangepast ten gevolge van de publieke consultatie na een opmerking van de Boerenbond, teneinde de omschrijving duidelijker te maken.

Punt 22° Dit punt vervangt het woord "ontvlammingspunt" door "vlampunt" in rubriek 29.5.7. In de bijlage 1 van de CLP-verordening wordt het vlampunt gebruikt voor de indeling van stoffen en mengsels, en niet het ontvlammingspunt.

Punt 23° Dit punt wijzigt de rubrieken 30.2.1°, a), 30.7.2°, a), 30.7.2°, b), 30.7.3°, a), en 30.7.3°, b). In de kolom "Vlarebo" wordt de letter "O" telkens opgeheven.

Punt 24° Dit punt vervangt de rubrieken 32.1 en 32.2.

Het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 betreffende het maximaal geluidsniveau van muziek in inrichtingen, vervangt de rubrieken 32.1 en 32.2 van de indelingslijst. Hierbij werd over het hoofd gezien dat de symbolen van de kolom bemerkingen ook aan de nieuwe indeling moeten worden aangepast. Bij deze wordt dit rechtgezet.

Uit de huidige formulering in de indelingslijst zou, ten onrechte, kunnen worden geconcludeerd dat private inrichtingen ook ingedeeld kunnen zijn. In hoofdstuk 6.7 wordt wel impliciet duidelijk gemaakt dat het in rubriek 32.1 om voor het publiek toegankelijke inrichtingen gaat maar dit komt niet duidelijk naar voor in de rubriek zelf.

Aangezien de indelingslijst op zich moet kunnen staan, wordt best ter verduidelijking ook in de rubriek verwezen naar publiek toegankelijke inrichtingen. Dit punt wijzigt de indeling dan ook als volgt: In subrubriek 32.1.1° worden de woorden "feestzalen en lokalen" vervangen door de woorden "feestzalen en andere voor publiek toegankelijke lokalen". In subrubriek 32.1.2° worden de woorden "feestzalen, lokalen en schouwspelzalen" vervangen door de woorden " feestzalen, schouwspelzalen en andere voor publiek toegankelijke lokalen".

Het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 betreffende het maximaal geluidsniveau van muziek in inrichtingen plaatst onderaan rubriek 32.1 een aantal uitzonderingen. Door deze uitzonderingen onderaan te plaatsen zou, ten onrechte, kunnen worden geconcludeerd dat deze uitzonderingen van toepassing zijn op beide subrubrieken. Dit is echter niet het geval. Daarom is het, ter verduidelijking, nodig om deze op te splitsen per subrubriek. Dit punt wijzigt dan ook rubriek 32.1 in die mate dat de van toepassing zijnde uitzonderingen afzonderlijk onder subrubriek 32.1.1° en subrubriek 32.1.2° worden vermeld. Voor subrubriek 32.1.1° is enkel de uitzondering op muziekactiviteiten die een toelating als vermeld in artikel 6.7.3, § 3 kregen van toepassing omdat de andere uitzonderingen gaan over toelatingen om hoger dan 95 dB(A) LAeq,15min te gaan. Voor subrubriek 32.1.2° zijn de drie uitzonderingen van toepassing.

Dit punt schrapt de woorden "en ? 100 dB(A) LAeq,60min" uit rubriek 32.1.2°. Deze woorden worden geschrapt omdat in de indelingslijst normaal gezien geen maxima worden opgenomen. Door een maximum op te nemen kan de veronderstelling ontstaan dat het ook mogelijk is om muziekactiviteiten met hogere geluidsniveaus te organiseren.

Punt 25° Dit punt vervangt punt 1° van rubriek 32.9 "Omloop voor wedstrijden, test- en oefenritten, of test- en oefenvaarten, met motorvoertuigen of motorvaartuigen, met inbegrip van recreatief gebruik alsook van waterskiën andere dan bedoeld in subrubriek 32.8.2, in andere dan zeebadzones, niet volledig gelegen op de openbare weg of op openbare waterwegen". Er wordt voorzien in een bijkomende klasse 3-rubriek voor crosswedstrijden die hoogstens één keer per jaar doorgaan en aansluitende oefenritten. Een wedstrijd kan gespreid zijn over maximaal twee aansluitende dagen. De oefenritten mogen maximaal drie dagen duren en dit in de periode twee dagen voor de wedstrijd en een dag erna.

Punt 26° Dit punt wijzigt rubriek 34 (VLAREBO-kolom).

Punt 27° Dit punt wijzigt rubriek 39 "Stoomtoestellen en warm watertoestellen (vastgeplaatste)".

De indeling van stoomtoestellen in rubriek 39 gebeurt op basis van waterinhoud. Hierbij is niet gespecifieerd of het de totale of individuele waterinhoud betreft. Dit schept verwarring. De individuele waterinhoud wordt beschouwd. Het belangrijkste te beschouwen aspect bij stoomtoestellen heeft immers betrekking op veiligheid. Het risico is veel kleiner bij veel kleine toestellen dan bij één groot toestel.

Omtrent de begrippen wordt in de indelingslijst verwezen naar het koninklijk besluit van 18 oktober 1991 betreffende de stoomtoestellen.

In het koninklijk besluit is sprake van "inhoud", terwijl in de indelingslijst de indeling gebeurt op basis van "waterinhoud". Conform het koninklijk besluit wordt dit aangepast naar "inhoud".

Punt 28° Dit punt wijzigt rubriek 41.8. In de VLAREBO-kolom wordt de letter "O" opgeheven.

Punt 29° Dit punt wijzigt de rubrieken 42.4.1°, a) en 42.4.1°, b). In de VLAREBO-kolom wordt de letter "O" opgeheven.

Punt 30° Dit punt vervangt rubriek 43.3 in het kader van de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG. Dit punt specifieert de adviesrol van het Vlaams Energieagentschap inzake de kosten-batenanalyses die uitgevoerd worden voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 20 MW. Punt 31° Dit punt wijzigt rubriek 44.3. In de VLAREBO-kolom wordt de letter "O" opgeheven.

Punt 32° Dit punt wijzigt rubriek 45.1, a), 1. In de VLAREBO-kolom wordt de letter "O" opgeheven.

Punt 33° Dit punt wijzigt rubriek 45.1, d), door in de VLAREBO-kolom de letters O en S in toe voegen. Deze activiteit "slachthuizen met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag geslachte dieren" betreft immers een klasse 1-activiteit die bovendien ook een IPPC-activiteit is (vandaar de S: verplichting tot de opmaak van een situatierapport conform de Richtlijn Industriële Emissies). Ook de andere activiteiten die ingedeeld zijn in klasse 1 onder de rubriek 45.1 staan aangeduid met een "O" in de VLAREBO-kolom.

Punt 34° Dit punt wijzigt rubriek 45.6, b "installaties voor het bewerken en verwerken van melk met een hoeveelheid ontvangen melk van meer dan 200 ton per dag". De verplichting tot indienen van een milieujaarverslag (het betreft immers een GPBV-activiteit) werd via het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 vergeten op te nemen. Dit erratum wordt met deze wijziging rechtgezet.

Punt 35° Tot op heden werd voor de klasse-indeling van de landbouwbedrijven enkel rekening gehouden met de bestemming volgens het gewestplan (zoals ook vermeld in de indelingslijst onder de subrubrieken). Er zou echter ook gekeken moeten worden naar de bestemming volgens RUP's - BPA's e.d.

Daarom wordt rubriek 45.14 in die zin aangepast, zoals dat ook gebeurde in rubriek 9 ten gevolge van de publieke consultatie na een opmerking van de Boerenbond, teneinde de omschrijving duidelijker te maken.

Punt 36° Dit punt wijzigt rubriek 45.16 en zorgt ervoor dat deze rubriek volledig conform de Richtlijn Industriële Emissies is.

Punt 37° Dit punt vervangt de rubriek 45.18, dit in het kader van de verordening dierlijke bijproducten (EG) nr. 1069/2009 en haar uitvoerende verordening (EU) nr. 142/2011, gezien onder meer de gehanteerde terminologie niet meer overeenstemt. Een verordening is rechtstreeks van toepassing. Er moet enkel over gewaakt worden dat de Vlaamse regelgeving geen tegenstrijdigheden met deze verordeningen bevat.

Punt 38° Dit punt vervangt rubriek 48.1.1. van de indelingslijst, waarbij de formulering aangepast werd aan de nieuwe Seveso III-richtlijn en de nieuwe bijlage 6 van titel I van het VLAREM. Punt 39° Dit punt wijzigt rubriek 49.1. Het opschrift van het koninklijk besluit van 21 september 2004 werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 juni 2008. De verwijzing naar voormeld koninklijk besluit wordt in die zin aangepast.

Punt 40° In rubriek 49.2 wordt de verwijzing naar "de wet op de ziekenhuizen van 7 augustus 1987" vervangen door het koninklijk besluit van 10 juli 2008 aangezien deze wet gecoördineerd werd door het koninklijk besluit van 10 juli 2008 houdende coördinatie van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen.

Punt 41° Rubriek 49.3 wordt opgeheven gezien de activiteiten die de meeste milieuhinder kunnen veroorzaken al gevat zijn door de vorige rubrieken 49.1 en 49.2.

Punt 42° Dit punt wijzigt rubriek 53. a) Dit punt vervangt punt b.van de uitzonderingen van rubriek 53. Er wordt voor gans de rubriek 53 en de bijhorende sectorale voorwaarden onder hoofdstuk 5.53 van titel II van het VLAREM een afstemming doorgevoerd van de indelingsgrenzen. Het cijfer dat gebruikt wordt voor de bepaling van de bovengrens is inclusief voor die rubriek of voorwaarde. In deze lijn wordt ook de uitzondering juister omschreven. b) Dit punt wijzigt rubriek 53.1 "Boren van grondwaterwinningsputten en/of grondwaterwinning voor het uitvoeren van proefpompingen gedurende minder dan een jaar". De termijn van "een jaar" wordt vervangen door "drie maanden". Deze termijn is ook terug te vinden in artikel 28ter. § 2, 3°, van het Grondwaterdecreet waarin, voor proefpompingen die minder dan drie maanden in gebruik zijn, een vrijstelling van de heffing op het winnen van grondwater wordt vastgelegd.. c) Dit punt vervangt rubriek 53.2. De aanvulling verduidelijkt dat het terugpompen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag (zogenaamde retourbemaling) mee vervat zit in deze rubriek zodat niet afzonderlijk bv. aparte rubriek 54 moet aangevraagd worden. Verder wordt er een maximumgrens ingevoerd voor de meldingsplicht en wordt er vergunningsplicht voor grotere bemalingen ingevoerd. De meldingsplicht die nu geldt zonder debietsgrens (tot de rubriek 53.11 van toepassing is) zorgt ervoor dat er vele bemalingen zijn die een aanzienlijke invloed hebben op het milieu of stabiliteit zonder dat er een oordeelkundige evaluatie van deze inrichtingen plaatsvindt. De huidige indelingslijst zorgt ook voor ongelijkheid tussen bemalingen waar bijna geen vergunningsplicht geldt en andere grondwaterwinningen die veel sneller vergunningsplichtig zijn, terwijl het milieueffect gelijkaardig is. De vergunningsplicht wordt ingevoerd voor de bemalingen (gelegen in ander gebied dan vermeld in rubriek 53.2.1° ) die het grondwater verlagen tot meer dan 4 meter onder maaiveld en die netto meer dan 30 000 m®/jaar onttrekken. De netto in de debietsbepaling houdt in dat het debiet aan onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater dat in dezelfde watervoerende laag wordt teruggepompt via putten, vijvers, grachten, e.d. in mindering mag gebracht worden van het totaal opgepompte debiet om het netto debiet te bepalen. Tot slot wordt er de mogelijkheid ingevoerd om een vergunning aan te vragen voor een tijdelijke inrichting. d) Dit punt vervangt rubriek 53.4. De aanvulling verduidelijkt dat het terugpompen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag (zogenaamde retourbemaling) mee vervat zit in deze rubriek zodat niet afzonderlijk bv. aparte rubriek 54 moet aangevraagd worden. e) Dit punt vervangt rubriek 53.5. De aanvulling verduidelijkt dat het terugpompen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag (zogenaamde retourbemaling) mee vervat zit in deze rubriek zodat niet afzonderlijk bv. aparte rubriek 54 moet aangevraagd worden. Verder wordt er een maximumgrens ingevoerd voor de meldingsplicht en wordt er vergunningsplicht voor grotere bemalingen ingevoerd. De meldingsplicht die nu geldt zonder debietsgrens (tot de rubriek 53.11 van toepassing is) zorgt ervoor dat er vele bemalingen zijn die een aanzienlijke invloed hebben op het milieu of stabiliteit zonder dat er een oordeelkundige evaluatie van deze inrichtingen plaatsvindt. De huidige indelingslijst zorgt ook voor ongelijkheid tussen bemalingen waar bijna geen vergunningsplicht geldt en andere grondwaterwinningen die veel sneller vergunningsplichtig zijn, terwijl het milieueffect gelijkaardig is. Tot slot wordt er de mogelijkheid ingevoerd om een vergunning aan te vragen voor een tijdelijke inrichting. f) Dit punt vervangt rubriek 53.8. Er wordt een belangrijke wijziging aangebracht die grotendeels een klasse-verlaging inhoudt. De grens voor de vergunningsplicht wordt opgetrokken tot 5 000 m® per jaar voor grondwaterwinningen die minder diep zijn dan een nieuw in te voeren dieptecriterium (zie ook artikel 35). Voor de grondwaterwinningen die dieper zijn dan dit nieuwe dieptecriterium geldt de vergunningsplicht vanaf de eerste m®. De kaart met het nieuwe dieptecriterium is opgemaakt op basis van het voorkomen van (delen van) freatische watervoerende lagen waar geen specifiek kwalitatief of kwantitatief beleid wordt gevoerd. Zo wordt de diepte beperkt tot 2,5 meter onder maaiveld binnen beschermingszones die zijn afgebakend rond grondwaterwinningen voor de openbare watervoorziening en binnenwaterwingebieden. Verder wordt de diepte ook beperkt tot 0 meter voor de speciale beschermingszones en een buffer van 100 meter rond deze beschermingszones. In verzilt gebied wordt de diepte beperkt tot de helft van de diepte van het zoet-zoutwatercontactvlak, met een minimum van 2,5 meter onder maaiveld. Tot slot is er voor de overige zones in Vlaanderen ook een algemene beperking tot maximaal 100 meter diep en minimaal 5 meter diep. Voorbeelden van waar wel een specifiek beleid zijn de verzilte gebieden, speciale beschermingszones, waterwingebieden en beschermingszones die zijn afgebakend rond grondwaterwinningen voor de openbare watervoorziening, enzovoort. Voor de grondwaterwinningen die minder diep zijn dan het nieuwe dieptecriterium en die maximaal 5000 m® per jaar grondwater onttrekken, werd bepaald dat het effect op mens en milieu beperkt en aanvaardbaar is, zodat een vergunningsplicht geen meerwaarde heeft.

Diepere grondwaterwinningen kunnen ook bij een beperkt debiet een belangrijk effect op het grondwatersysteem hebben. Gelet op dit mogelijk belangrijk effect is het aangewezen deze dan ook vergunningsplichtig te maken. Een eerste inschatting geeft aan dat ongeveer 25 % van de huidig vergunningsplichtige grondwaterwinningen meldingsplichtig zullen worden. Het percentage van bestaande meldingsplichtige diepe grondwaterwinningen dat vergunningsplichtig zal worden, kan niet ingeschat worden omdat niet alle meldingsplichtige grondwaterwinningen gedigitaliseerd zijn. Vanuit de dossierervaring kan wel gesteld worden dat dit aantal beperkt is. Het moet duidelijk zijn dat deze aanpassing voornamelijk een belangrijke administratieve vereenvoudiging is voor zowel exploitanten als overheid, waarbij er meer gefocust wordt op grondwaterwinningen die een belangrijk effect op het grondwatersysteem kunnen hebben. g) Dit punt vervangt rubriek 53.11. Gelet op het feit dat deze rubriek afgestemd is op rubriek 10, o) van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit en gelet op het feit dat deze laatste rubriek gewijzigd wordt door middel van onderhavig besluit (zie verder), wordt rubriek 53.11 dienovereenkomstig licht gewijzigd. Hierbij wordt dan ook verwezen naar de toelichting vermeld bij het wijzigingsartikel dat het project-m.e.r.-besluit wijzigt. h) Dit punt voegt een nieuwe rubriek 53.12 toe. Deze nieuwe rubriek maakt het mogelijk om deze specifieke wijze van winnen van grondwater te voorzien van een gepast kader van voorwaarden. Tot op heden zijn deze inrichtingen, voor wat betreft het terugpompen van het belucht grondwater, ingedeeld onder rubriek 54.1 met bijhorende voorwaarden die niet optimaal zijn afgestemd. Het ondergronds beluchten wordt beperkt tot freatische watervoerende lagen om geen conflict te creëren met de milieukwantiteitsnormen voor grondwater (artikel 4, 3°, van bijlage 2.4.1 bij titel II van het VLAREM).

Punt 43° Dit punt wijzigt rubriek 54. a) Dit punt wijzigt het opschrift.Verduidelijking dat het terugvoeren bij die specifieke rubrieken niet ingedeeld is onder de rubriek 54. b) Dit punt heft de letter "A" op in de VLAREBO-kolom van de rubrieken 54.1 en 54.3. c) Dit punt heft de letter "O" op in de VLAREBO-kolom van de rubriek 54.2. d) Dit punt vervangt de woorden "de capaciteit" door "het debiet" naar analogie met de gebruikte terminologie in rubriek 53.11.

Punt 44° a) Dit punt vervangt rubriek 55.1.

Door het invoeren van de erkenning voor de boorbedrijven via VLAREL zal er beter ingegrepen kunnen worden op de uitvoering van boringen.

Het zijn ook de boorbedrijven die de kennis en ervaring (moeten) hebben om dergelijke inrichtingen oordeelkundig te plaatsen zonder grote risico's en hinder voor het milieu. De exploitanten zijn in feite overgeleverd aan de uitvoering door deze boorbedrijven. Vandaar dat er gekozen is om een deel van de verantwoordelijkheid van de exploitant te verschuiven naar het erkend boorbedrijf (o.a. ook rapportering over de geïnstalleerde inrichting aan de overheid). Door de mogelijkheid om in te grijpen op de uitvoering van de boring en het feit dat de exploitatie, mits goed beheer en naleving van de opgelegde voorwaarden uit hoofdstuk 6.9, slechts een beperkte tot onbestaande invloed kan hebben op het leefmilieu, is het een verdedigbare keuze om de administratieve last voor dergelijke inrichtingen te beperken.

Een eerste inschatting leert dat deze aanpassing, samen met de nieuwe kaart voor het dieptecriterium voor de rubriek 55.1 een zeer belangrijke administratieve vereenvoudiging zal betekenen voor exploitanten en overheid. De meldingsplicht wordt afgeschaft (informatie wordt verkregen via de erkende boorbedrijven) en de vergunningsplicht wordt nog verder beperkt. De verwijzing naar de dieptekaart wordt ook aangepast naar de nieuwe versie. b) en c) Deze punten voegen een adviesbevoegdheid in voor de afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (ALBON), in de rubrieken 55.2 en 55.3. In de huidige fase van prospectie en pilootprojecten in de diepe ondergrond is het aangewezen om op zeer korte termijn reeds de rol van adviesverlener voor de ALBON toe te voegen aan de rubrieken 55.2 (meer dan 500 meter diep) en 55.3 (meer dan 100 meter diep). Het boren, beveiligen en afwerken van zeer diepe putten en het oppompen en terugvoeren van formatiewater in zeer diepe watervoerende lagen vraagt immers specifieke expertise en kennis van diepe ondergrond, reservoirgeologie en rotsmechanica.

Punt 45° Dit punt vervangt rubriek 60 "Geheel of gedeeltelijk opvullen met niet-verontreinigde uitgegraven bodem en niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers".

Momenteel is de opvulling van groeves en dergelijke met een ander materiaal dan "niet verontreinigde uitgegraven bodem" en "niet verontreinigde baggerspecie" niet ingedeeld. Het moet evenwel mogelijk zijn om deze activiteit toch mogelijk te maken, vandaar deze wijziging, en hierbij horend ook de wijzigingen aan hoofdstuk 5.60, zie verder.

Punt 46° Dit punt wijzigt rubriek 61.2, 2° "Tussentijdse opslag voor uitgegraven bodem die voldoet aan een toepassing overeenkomstig het VLAREBO met een capaciteit van meer dan 10.000 m®". De afdeling grondwater van VMM wenst geen advies meer te geven bij TOP. Punt 47° Dit punt voegt een nieuwe rubriek 62 "Aquacultuur" toe aan de indelingslijst.

De oorspronkelijke rubriek 9.10 "Intensieve aquacultuur" wordt opgeheven (zie eerder) en krijgt een nieuwe rubrieknummer (62.1) samen met de nieuwe subrubriek betreffende de Verordening Aquacultuur (62.2). Op die manier staat alles rond aquacultuur bij elkaar in de indelingslijst.

De oorspronkelijke rubriek 9.10 wordt vereenvoudigd tot intensieve aquacultuur van vis met een jaarproductiecapaciteit aan levend gewicht vanaf 100 ton ingedeeld in klasse 2 en intensieve aquacultuur van vis of schelpdieren vanaf 1000 ton in klasse 1 (rubriek 62.1). Een nieuwe rubriek 62.2 wordt ingevoerd naar aanleiding van het uitvoerbaar maken van de Verordening Aquacultuur. De uitzonderingen opgenomen in de indelingslijst zijn bepalingen van artikel 2.2, 2.4 en 2.5 van de Verordening Aquacultuur. Een opdeling wordt gemaakt tussen de gesloten (klasse 2) en open (klasse 1) aquacultuurvoorzieningen. Voor de milieuvergunningsaanvraag van klasse 2 inrichtingen wordt voorzien dat de afdeling Milieuvergunningen en de Vlaamse Milieumaatschappij advies kunnen verstrekken.

Artikel 33 Dit artikel wijzigt bijlage 2B van titel I van het VLAREM. De geldigheidsduur wordt geschrapt aangezien alle bepalingen, die uit de met ingang van die datum ingetrokken richtlijn 76/464/EEG, worden opgeheven. Door het behouden van de lijsten I en II kunnen alle verwijzingen naar bijlage 2B blijven bestaan in titel II van het VLAREM. Door dit behoud, wordt er in principe inhoudelijk niet geraakt aan de huidige principes inzake gevaarlijke stoffen. Het enige verschil is nu dat deze opgehangen worden aan de Kaderrichtlijn Water in plaats van aan de oude ingetrokken richtlijn 80/68/EEG. Artikel 34 Dit artikel wijzigt bijlage 2C van titel I van het VLAREM. De geldigheidsduur wordt geschrapt aangezien alle bepalingen, die uit de met ingang van die datum ingetrokken richtlijn 76/464/EEG, worden opgeheven.

De oorspronkelijke lijst I wordt vervangen door de lijst 2A, echter zonder de aldaar vermelde punten 10), 11) en 12), omdat dit geen gevaarlijke stoffen zijn.

Punt 10) in lijst I werd gekozen voor een gelijkaardige formulering als elders in titel II van het VLAREM (zie bijvoorbeeld artikel 5BIS.15.5.4.3.3, 5BIS.15.5.4.3.6, § 1, 5BIS.19.8.4.5.3, 5BIS.19.8.4.5.6, § 1, 6.2.2.3.1, § 1, en 6.2.2.4.1, § 1) Lijst II omvat nu een verwijzing naar de 170 gevaarlijke stoffen waarvoor er een milieukwaliteitsnorm werd bepaald.

Door het behouden van de lijsten I en II kunnen alle verwijzingen naar bijlage 2C blijven bestaan in titel II van het VLAREM. Door de invulling die deze lijsten nu krijgen, wordt er in principe inhoudelijk niet geraakt aan de huidige principes inzake gevaarlijke stoffen. Het enige verschil is nu dat deze opgehangen worden aan de Kaderrichtlijn Water in plaats van aan de oude ingetrokken richtlijn 76/464/EEG. Artikel 35 Dit artikel vervangt bijlage 2ter van titel I van het VLAREM. Deze nieuwe bijlage (kaart met de dieptecriteria voor rubriek 53.8) is noodzakelijk om binnen de rubriek 53.8 een diepte- en locatieafhankelijk beleid te kunnen voeren waarbij de grondwaterwinningen waarvoor op voorhand geweten is dat deze slechts een beperkte en aanvaardbare invloed kunnen hebben (gelet op ligging, diepte en beperkt onttrokken hoeveelheid grondwater) worden vrijgesteld van vergunningsplicht.

Artikel 36 Dit artikel voegt een nieuwe bijlage in in titel I van het VLAREM, namelijk bijlage 2quinquies.

Bijlage 2quinquies (kaart met de dieptecriteria voor rubriek 55.1): Gelet op de toegenomen kennis en ervaring is ervoor gekozen om dit dieptecriterium niet enkel diepteafhankelijk te maken op basis van het voorkomen van scheidende en kwetsbare lagen, maar vooral afhankelijk te maken van het stijghoogteverschil tussen verschillende watervoerende lagen. Een groter stijghoogteverschil komt overeen met een groter drukverschil waarbij er een groter risico bestaat op schadelijke effecten op het grondwatersysteem. De voorgestelde wijziging is minimaal een behoud van de huidige situatie, maar voor een belangrijk deel van Vlaanderen een beperking van de vergunningsplicht aangezien het dieptecriterium voor meer dan 50 % van Vlaanderen wordt verlegd naar 150 meter onder maaiveld.

Artikel 37 Dit artikel wijzigt bijlage 3.A van titel I van het VLAREM. 1° Dit punt wijzigt het opschrift.2° Dit punt heft de punten B7 tot en met B9 en het bijhorend opschrift op. De gegevens met betrekking tot het beschikkingsrecht van de exploitant zijn irrelevant voor de beoordeling van een mededeling kleine verandering op zijn milieu-hygiënische merites. Het niet langer opvragen van deze gegevens kadert in een beleid dat streeft naar administratieve lastenvermindering voor de exploitant. 3° Dit punt wijzigt punt E4.De term "gevaarlijke stoffen" wordt vervangen door "gevaarlijke producten", zodat verduidelijkt wordt dat het gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening betreft. De term "gevaarlijke stoffen" wordt namelijk al gebruikt in het kader van de lozing van gevaarlijke stoffen enerzijds, en anderzijds in het kader van de Seveso III -richtlijn. 4° Dit punt wijzigt punt F5. Aan het modelformulier voor "Mededeling van een kleine verandering of melding van klasse 3-onderdelen van een vergunde inrichting van klasse 1 of 2" wordt in punt F het zinsdeel "die het voorwerp heeft uitgemaakt van een veiligheidsnota die door een erkende VR-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, e), van het VLAREL, en door de afdeling, bevoegd voor veiligheidsrapportering, is goedgekeurd, voegt u de voormelde veiligheidsnota als bijlage F5 bij dit formulier" vervangen door het zinsdeel "dan voegt u een veiligheidsnota toe als bijlage F5 bij dit formulier die door een erkende VR-deskundige als vermeld in artikel 6, 1°, e), van het VLAREL is opgesteld en door de afdeling, bevoegd voor veiligheidsrapportering, is goedgekeurd". Hiermee wordt verduidelijkt dat de toegevoegde veiligheidsnota dient opgesteld te worden door een erkende VR-deskundige en tevens goedgekeurd dient te worden door de afdeling, bevoegd voor veiligheidsrapportering. 5° Dit punt voegt een punt F6 toe in het kader van de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG. Dit artikel implementeert de bepalingen van de richtlijn voor een mededeling van kleine verandering of melding van klasse 3-onderdelen.

Dit beperkt zich tot stookinstallaties ten behoeve van een nieuw verwarmings- of koelingsnetwerk of ingrijpende renovatie van een bestaande stookinstallatie met een vermogen van meer dan 20 MW. Tevens wordt de algemene methodologie voor het uitvoeren van de kosten-batenanalyse uitgewerkt, conform bijlage IX, deel 2 van de Energie-efficiëntie-richtlijn 6° Aangezien het dieptecriterium mee de indelingsklasse bepaalt, is het noodzakelijk dat de bepaling van dit dieptecriterium wordt toegevoegd aan de melding om vast te kunnen stellen of de correcte rubriek vermeld wordt.7° Dit punt wijzigt de toelichtingsbijlage in het kader van de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG. Dit artikel implementeert de bepalingen van de richtlijn voor een mededeling van kleine verandering of melding van klasse 3-onderdelen.

Dit beperkt zich tot stookinstallaties ten behoeve van een nieuw verwarmings- of koelingsnetwerk of ingrijpende renovatie van een bestaande stookinstallatie met een vermogen van meer dan 20 MW. Tevens wordt de algemene methodologie voor het uitvoeren van de kosten-batenanalyse uitgewerkt, conform bijlage IX, deel 2 van de Energie-efficiëntie-richtlijn. De minister bevoegd voor energie zal tevens criteria vastleggen om installaties vrij te stellen van het uitvoeren van de kosten-batenanalyse. Deze criteria betreffen onder andere drempels uitgedrukt in hoeveelheid beschikbare nuttige restwarmte en afstand tussen de installatie en de stadverwarmingsnetten. De criteria zullen vastgelegd worden zodra deze beschikbaar zijn in het kader van de uitgebreide beoordeling van het potentieel voor de toepassing van een kwalitatieve warmte-krachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling, overeenkomstig artikel 14 lid 1 van Richtlijn 2012/27/EU en ten laatste op 31 december 2015. Dit ministerieel besluit dient, alvorens het ondertekend wordt, meegedeeld te worden aan de Vlaamse Regering.

Artikel 38 Dit artikel wijzigt bijlage 3B van titel I van het VLAREM. De punten B7 tot B7 en het bijhorend opschrift worden opgeheven. De gegevens met betrekking tot het beschikkingsrecht van de exploitant zijn irrelevant voorde melding van een louter derde klasse inrichting of de verandering ervan. Het niet langer opvragen van deze gegevens kadert in een beleid dat streeft naar administratieve lastenvermindering voor de exploitant.

Artikel 39 Dit artikel wijzigt bijlage 3C van titel I van het VLAREM. De punten B7 tot en met B9 en het bijhorend opschrift worden opgeheven. De gegevens met betrekking tot het beschikkingsrecht van de exploitant zijn irrelevant voor de melding van een overname. Het niet langer opvragen van deze gegevens kadert in een beleid dat streeft naar administratieve lastenvermindering voor de exploitant.

Artikel 40 Dit artikel wijzigt bijlage 4A (milieuvergunningsaanvraagformulier) van titel I van het VLAREM. Punt 1° heft het opschrift op "gebruiksrecht van de exploitant".

Punt 2° Dit punt heft de punten A7 tot en met A9 op en het bijhorend opschrift op.

De gegevens met betrekking tot het beschikkingsrecht van de exploitant zijn irrelevant voor de beoordeling van een milieuvergunningsaanvraag op zijn milieu-hygiënische merites. Het niet langer opvragen van deze gegevens kadert in een beleid dat streeft naar administratieve lastenvermindering voor de exploitant.

Punt 3° De vervanging van D9, D10 en D11 door D9, D10, D10bis, D10ter, D10quater en D11 hebben tot doel de punten die handelen over milieueffectrapportage te herstructureren. Deze aanpassing kwam er naar aanleiding van vragen uit de praktijk. Bij deze herschikking werd rekening houden met het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 inzake de nadere regels van de project-m.e.r.-screening en de trapsgewijze aanpak uit de Algemene handleiding project-m.e.r.-screening van de Dienst Mer van 11 maart 2013.

Punt 4° tot en met 8° Deze punten wijzigen punt D12 tot en met D14.

De wijzigingen betreffen enerzijds louter taalkundige aanpassingen en anderzijds hebben ze tot doel de opmaak van de vergunningsaanvraag voor de aanvrager te vergemakkelijken.

D12 wordt ook aangepast conform de nieuwe Seveso III-richtlijn.

Punt 9°, 12° Deze punten vervangen in respectievelijk punten E5 en E11 de term "gevaarlijke stoffen" door "gevaarlijke producten", zodat verduidelijkt wordt dat het gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening betreft. De term "gevaarlijke stoffen" wordt namelijk al gebruikt in het kader van de lozing van gevaarlijke stoffen enerzijds, en anderzijds in het kader van de Seveso III -richtlijn.

Als gevolg van de meervoudige rubricering neemt het belang toe om voor een opslagplaats de werkelijke opslagcapaciteit te kennen, zowel naar duidelijkheid voor de exploitant, als duidelijkheid naar de omgeving.

Deze informatie wordt bijkomend in E5 gevraagd.

Punt 10° Dit punt wijzigt het milieuvergunningsaanvraagformulier door punt E7 te vervangen. De informatie onder punt E7 heeft betrekking op de technische gegevens die bij elke aanvraag vereist zijn. De tweede zin van de huidige formulering ("Als het verwerking betreft, vermeld dan de code overeenkomstig de afvalstoffenlijst in bijlage 1.2.1.van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 (VLAREA).") is overbodig, aangezien dit punt handelt over geproduceerde afvalstoffen en niet, zoals wordt gesuggereerd, over verwerking van afvalstoffen.

De wijziging van punt E7 houdt tevens een correcte verwijzing naar de overeenkomstige artikelen uit het VLAREMA voor wat de R- of D-code betreft.

Punt 11° Dit punt vervangt punt E8.

Omwille van overlap tussen E8 inzake waterhuishouding en E12 inzake watertoets wordt voorgesteld om alle info inzake afvoer van hemelwater te centraliseren onder E8. Bovendien wordt voorzien in één overzichtelijk en gedetailleerd rioleringsplan met duidelijke vermelding van de wijze van afvoer van hemelwater, alsook van de diverse afvalwaterstromen. Dit plan zorgt voor een belangrijke verduidelijking van vaak zeer moeilijk te beoordelen afwateringsstructuren. Deze aanpassing draagt bijgevolg bij tot de verdere administratieve vereenvoudiging.

Tevens werd gezorgd voor een betere verankering van de te volgen drietrapsstrategie inzake afvoer van hemelwater, zoals opgenomen in artikel 4.2.1.2, § 5, van titel II van het VLAREM. Punt 13° Dit punt heft het punt E12 op.

Punt 14° Dit punt wijzigt punt E14 en zet een materiële vergissing recht.

Punt 15° Dit punt vervangt punt F8 van het milieuvergunningsaanvraagformulier.

In punt F8 (van toepassing voor energie-intensieve inrichtingen) wordt voor de berekening van elektriciteit aangegeven dat 0,1 PJ gelijk is aan 27,78 kWh elektriciteit. Het betreft hier echter het primair energieverbruik (zie ook besluit Energieplanning), waarbij een gemiddeld opwekkings- en transportrendement van 40 % in rekening gebracht moet worden. De berekening in bijlage 4.A houdt hier geen rekening mee en is bijgevolg onvolledig. Bovendien wordt enkel de berekening voor elektriciteit weergegeven en niet deze voor aardgas, stookolie,... . De berekening wordt aangepast en de omrekeningsformules voor de belangrijkste energiebronnen worden toegevoegd. Verder wordt overal verduidelijkt dat het primair energiegebruik betreft.

Een energiestudie moet toegevoegd worden bij de verandering van een inrichting met een totaal jaarlijks energiegebruik van ten minste 0,1 petajoule (PJ), voor zover die verandering de onderdelen van de inrichting betreft die voor het energieverbruik relevant zijn. Door het VEA is bepaald dat dit van toepassing is bij een primair meerverbruik van minimaal 10 TJ per jaar. Dit primair meerverbruik van 10 TJ per jaar wordt expliciet opgenomen. Indien een energieverslindende installatie wordt vervangen door een moderner en energiezuiniger model (met een energieverbruik van minstens 10 TJ), moet ook een energiestudie voor de vervangingsinstallatie worden opgesteld, ook al resulteert deze eigenlijk in een minderverbruik. Om die objectieve ondergrens van 10 TJ vast te stellen, kijkt men dus naar het verbruik van de nieuwe installatie op zich, en niet naar de oudere installaties die uit gebruik genomen zijn.

Punt 16° Dit punt vervangt in punt F11 de verwijzing naar rubriek 17.3.9 door een verwijzing naar rubriek 6.5.

Punt 17° Dit punt voegt een punt F17, F18 en F19 toe aan bijlage 4A (milieuvergunningsaanvraagformulier) van titel I van het VLAREM. Punt F17 wordt ingevoegd in het kader van het uitvoerbaar maken van de verordening aquacultuur.

Als de aanvraag betrekking heeft op de introductie van uitheemse soorten of translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten in aquacultuurvoorzieningen, ingedeeld op basis van rubriek 62.2 van de indelingslijst, moeten aan de aanvraag verschillende bijlages toegevoegd worden, zoals beschreven in punt F17 van de toelichtingsbijlage bij het aanvraagformulier (bijlage 4B, zie volgend artikel).

Conform artikel 6.3 van de verordening aquacultuur volstaat bij de hernieuwing van een verplaatsing naar een open aquacultuurvoorziening de verwijzing naar de voorgaande vergunning.

Punt F18 wordt ingevoegd voor LPG-stations. Als de aanvraag betrekking heeft op een LPG-station, moeten bij het aanvraagformulier als bijlage F18 de gegevens en documenten die vermeld worden in de toelichtingsbijlage bij dit formulier in punt F18 toegevoegd worden.

Dit punt voegt ook een punt F19 toe aan het aanvraagformulier in het kader van de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG. Punt 18° Dit punt voegt aankruisvakjes toe aan het aanvraagformulier voor de nieuwe punten F18 (LPG), F17 (aquacultuur) en F19 (energie-efficiëntie) en schrapt het aankruisvakje A9.

Artikel 41 Dit artikel wijzigt bijlage 4B (toelichtingsbijlage bij het aanvraagformulier) van titel I van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt het punt E12. Omwille van overlap tussen E8 inzake waterhuishouding en E12 inzake watertoets wordt voorgesteld om alle info inzake afvoer van hemelwater te centraliseren onder E8. Bovendien wordt voorzien in één overzichtelijk en gedetailleerd rioleringsplan met duidelijke vermelding van de wijze van afvoer van hemelwater, alsook van de diverse afvalwaterstromen. Dit plan zorgt voor een belangrijke verduidelijking van vaak zeer moeilijk te beoordelen afwateringsstructuren. Deze aanpassing draagt bijgevolg bij tot de verdere administratieve vereenvoudiging.

Tevens werd gezorgd voor een betere verankering van de te volgen drietrapsstrategie inzake afvoer van hemelwater, zoals opgenomen in artikel 4.2.1.2, § 5, van titel II van het VLAREM. Punt 2° Dit punt wijzigt punt F1, A, 4, om de terminologie af te stemmen met deze van het VLAREL. Punt 3° Dit punt vervangt in punt F3 de term "gevaarlijke stoffen" door "gevaarlijke producten", zodat verduidelijkt wordt dat het gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening betreft. De term "gevaarlijke stoffen" wordt namelijk al gebruikt in het kader van de lozing van gevaarlijke stoffen enerzijds, en anderzijds in het kader van de Seveso III -richtlijn.

Punt 4° Dit punt wijzigt punt F4, 6.2. Het betreft de rechtzetting van een verkeerde verwijzing.

Punt 5° Dit punt wijzigt punt F5 "Grondwaterwinning". a) Dit punt voegt een punt o) toe aan punt 1.Aangezien het dieptecriterium mee de indelingsklasse bepaalt, is het noodzakelijk dat de bepaling van dit dieptecriterium wordt toegevoegd aan de aanvraag om vast te kunnen stellen of de correcte rubriek vermeld wordt. b) Dit punt wijzigt punt 2.1 om de terminologie af te stemmen met deze van het VLAREL. Punt 6° Dit punt wijzigt punt F6 om de terminologie af te stemmen met deze van het VLAREL. Punt 7° Dit punt voegt de punten F17 (aquacultuur), F18 (LPG) en F19 (energie-efficiëntie) toe.

Punt F17 voert de verordening aquacultuur uit.

Bij de milieuvergunningsaanvraag voor een introductie van een uitheemse soort of een translocatie van een plaatselijk niet voorkomende soort in een open aquacultuurvoorziening, moeten verschillende bijlagen verplicht toegevoegd worden: - Voor een gesloten aquacultuurinrichting: een bijlage die aantoont dat voldaan wordt aan de definitie van een gesloten aquacultuurinrichting, conform artikel 3.3 van de verordening aquacultuur. - Voor een open aquacultuurinrichting: o een bijlage conform artikel 6.2 van de verordening aquacultuur, en in het geval van een niet routinematige verplaatsing een bijlage conform artikel 9.2 van de verordening aquacultuur; o een noodplan voor niet-routinematige introducties en voor proefuitzettingen voorafgaand aan het uitzetten van een aquatisch organisme, opgesteld conform artikel 17 van de verordening aquacultuur; o een bijlage die aantoont dat voldaan wordt aan richtlijnen 2006/88/EG en 2000/29/EG, zoals omgezet in het koninklijk besluit van 9 november 2009 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren en het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, conform artikel 13 en 19 van de verordening aquacultuur.

Punt F18 vermeldt de gegevens die de exploitant moet verstrekken over de beschrijving van de uitvoering van het LPG-station. De gevraagde gegevens hebben betrekking op parameters die relevant zijn om de risicoafstanden op generieke wijze te kunnen bepalen, op de aanwezige beveiligingen en op het groepsrisico. In de huidige VLAREM wordt het groepsrisico van een LPG-station eerder impliciet getoetst, nu zal dit systematisch bij de milieuvergunningsaanvraag gebeuren. De exploitant kan kiezen tussen de berekening van het groepsrisico opgesteld door een erkend VR-deskundige die aantoont dat er een aanvaardbaar groepsrisico is, of voor de toetsing via de tabellen die in de toelichtingsbijlage zijn opgenomen. Bij deze tabellen zijn de voorwaarden waarbij deze van toepassing vermeld en wordt een onderscheid gemaakt tussen het volume van de houder, de doorzet van het LPG-station en tussen ondergrondse en bovengrondse houders. De opmaak van deze tabellen is gebeurd door een erkend VR-deskundige, rekening houdend met de meest recente richtlijnen betreffende kwantitatieve risicoanalyse, uitgevaardigd door de dienst Veiligheidsrapportering (LNE). De toetsing van het groepsrisico is tweeledig: zowel voor de naburige woonpopulatie als voor publiek bezochte locaties en puntlocaties moet het LPG-station aan het groepsrisico voldoen. Door de keuze te laten tussen een berekening door een erkend VR-deskundige en de toetsing van het groepsrisico via de tabellen, wordt verwacht dat er vooral van de tweede optie gebruik zal gemaakt worden, omdat dit voor de exploitant sneller en goedkoper zal zijn.

Punt F19 betreft de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG. Dit punt implementeert de bepalingen van de richtlijn voor wat betreft de aanvraag van een nieuwe vergunning. Dit heeft betrekking op nieuwe stookinstallaties met een vermogen van meer dan 20 MW, een ingrijpende renovatie van stookinstallaties met een vermogen van meer dan 20 MW, stookinstallaties met een vermogen van meer dan 20 MW die een hernieuwing vragen van de vergunning en installaties die aangesloten worden op een verwarmings- of koelingsnetwerk. Het opleggen van een KBA bij hernieuwing van de vergunning gaat verder dan de eisen opgelegd in de energie-efficiëntie-richtlijn, maar komt wél overeen met de huidige benadering in VLAREM betreffende het opleggen van uitvoering in WKK-modus.

Tevens wordt de algemene methodologie voor het uitvoeren van de kosten-batenanalyse uitgewerkt, conform bijlage IX, deel 2 van de Energie-efficiëntie-richtlijn. De minister bevoegd voor energie zal tevens drempels vastleggen voor de minimumhoeveelheid beschikbare nuttige restwarmte waaronder en de maximale afstand waarboven de installatie vrijgesteld wordt van het uitvoeren van de kosten-batenanalyse. Deze drempels zullen vastgelegd worden zodra deze beschikbaar zijn in het kader van de uitgebreide beoordeling van het potentieel voor de toepassing van een kwalitatieve warmte-krachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling, overeenkomstig artikel 14 lid 1 van Richtlijn 2012/27/EU en ten laatste op 31 december 2015. Dit ministerieel besluit dient, alvorens het ondertekend wordt, meegedeeld te worden aan de Vlaamse Regering.

Artikel 42 Dit artikel wijzigt bijlage 5 van titel I van het VLAREM vanaf 1 juni 2015. Het betreft het aanpassen van deze bijlage conform de aanpassingen aan hoofdstuk IV.Hoofdstuk IV (Preventie van zware ongevallen) van titel I van het VLAREM bevat bepalingen die (ook) in het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) zijn opgenomen (zie voorheen). De bestaansreden van bijlage 5 van dit besluit (gegevens en minimuminlichtingen die aan de orde moeten komen in het veiligheidsbeheerssysteem en het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 8 van titel I van VLAREM) is enkel gelegen in de bepalingen van hoofdstuk IV. Hoofdstuk IV werd aangepast om dubbele bepalingen in zowel het DABM als het VLAREM te vermijden, echter met behoud van enkele bepalingen om in afwachting van de aanpassing van het DABM het kader van de leesbaarheid en duidelijkheid van het VLAREM te bewaren, waaronder artikel 8.

Artikel 43 Dit artikel vervangt bijlage 6 van titel I van het VLAREM in kader van de CLP-verordening.

Artikel 44 Dit artikel heft bijlage 7 van titel I van het VLAREM vanaf 1 juni 2015 op. Het betreft de schrapping van bijlage 7 in het kader van de CLP-verordening. De termen `gevaarlijke producten' en `gevaarlijke stoffen' komen veelvuldig voor in het VLAREM en het is niet altijd zonder meer (onmiddellijk) duidelijk wat de exacte draagwijdte ervan is omdat de oorsprong en definities verschillend kunnen zijn. Voor gevaarlijke producten, andere dan gevaarlijke stoffen zoals bedoeld bij lozing van afvalwater en Seveso, wordt nu verwezen naar bijlage 7.

De bijlage 7 is gebaseerd op de stoffenrichtlijn, die echter opgeheven en vervangen zal worden door de CLP-verordening. In plaats van de verwijzing naar de bijlage 7, zal vanaf 1 juni 2015 zonder meer gewerkt worden met de indeling volgens (en dus verwijzing naar) de CLP-verordening. Waar in de tekst van het VLAREM wordt verwezen naar de bijlage 7, zal nu verwezen worden naar de CLP-verordening. Bijlage 1 van de CLP-verordening geeft een overzicht van de indeling van gevaarlijke stoffen en mengsels op basis van gevaren-pictogrammen, gevarenklassen en gevarencategorieën. Om de leesbaarheid van de tekst te bevorderen, wordt een definitie van `CLP-verordening' opgenomen in titel I van het VLAREM, evenals definities voor gevarenpictogrammen, gevarenklassen en gevaren-categorieën volgens de CLP-verordening.

Bijgevolg kan bijlage 7 worden opgeheven. Op de website van LNE zullen echter richtlijnen en een overzicht geplaatst worden voor de indeling van gevaarlijke producten op basis van gevarenpictogrammen, gevarenklassen en -categorieën volgens de CLP-verordening, samen met de overeenkomstige indelings-rubrieken van bijlage I van het VLAREM. Gezien (bijlage 1 van) de CLP-verordening regelmatig aangepast wordt en het opnemen van bepalingen van een verordening in de regionale wetgevingstekst niet wenselijk is, is het opnemen van een aangepaste bijlage 7 geen optie.

Artikel 45 Dit artikel wijzigt artikel 1.1.2 (definities) van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt wijzigt de definities voor afvalstoffenverwerking.

De terminologie "rookgas" wordt in drie definities (verbrandingsinrichting, vliegas en residu) vervangen door "afgas". In de Vlaremtrein 2011 (BVR van 23 december 2011) werd reeds op enkele locaties het woord "afvalgassen" vervangen door "afgassen", aangezien het hier geen afvalstof betreft. Dit wordt met dit wijzigingsbesluit op alle locaties in VLAREM gewijzigd. De term "afgassen" is tevens in lijn met de Europese richtlijnen.

Ook de termen "afvallucht" en "afgewerkt gas" worden vervangen door afgassen. De termen "afvalgaszuiveringsinstallatie", "wasinstallatie voor afgewerkt gas", "zuiveringsinrichting voor afgewerkt gas", "rookgasbehandelingssystemen" en "afgaszuiveringsinrichting" worden vervangen door "afgasbehandelingsinstallatie".

Bij de verbrandingsinstallaties wordt de term "rookgassen" gebruikt.

In de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE) wordt ook hier de term "afgassen" gebruikt. Bij de omzetting van de RIE (VLAREM-trein 2012, BVR van 7 juni 2013) werd reeds overal de term "afgassen" gebruikt. Waar de term "rookgassen" nog voorkomt in VLAREM, wordt deze overal vervangen door "afgassen". Verder wordt overal de term "schoorsteen" gebruikt in plaats van "schouw", dit ook in het kader van het gebruik van de juiste terminologie, zoals de RIE aangeeft.

Punt d): De terminologie van de definitie voor verontreinigd behandeld houtafval wordt in overeenstemming gebracht met de terminologie van de definitie van biomassa-afval die op zijn beurt werd aangepast conform de terminologie van de RIE. Punt 2° Dit punt vervangt de definitie van "geleide emissie". De passage "een in principe meetbare volumestroom (debiet)" is onvoldoende duidelijk.

Dit biedt de exploitant de mogelijkheid om in vraag stellen of een emissie geleid is. Deze ruimte voor interpretatie bemoeilijkt het handhaven. Verder voorziet de omzetting van de RIE (VLAREM-trein 2012, BVR van 7 juni 2013) in een definitie voor het woord `schoorsteen' waardoor het verwijzen naar het woord "schoorsteen" in de definitie voldoende is.

Punt 3° Dit punt wijzigt de titel "definities gassen" naar "definities behandelen van gassen (hoofdstuk 5.16)" vanaf 1 juni 2015. Het betreft een wijziging in het kader van de CLP-verordening. Hiermee wordt duidelijk aangegeven dat de `opslag' van gassen wordt ondergebracht onder hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM (opslag van gevaarlijke producten). De activiteiten m.b.t. het `behandelen' van gassen (compressor, airco, LPG-station, aardgastankstations,...) blijven ook na aanpassing van de indelingslijst ingedeeld in de rubriek 16. Verder worden de definities in verband met de opslag van gassen (open opslagplaats, gesloten opslagplaats, opslagcapaciteit, stockeringszone, veiligheidsscherm, en inhoudsvermogen van de houders opgeheven en verplaatst naar de definities voor gevaarlijke producten (hoofdstuk 5.17). De definitie voor opslagplaats wordt verplaats naar titel I van het VLAREM. In artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM wordt onder de "definities gassen" de definitie "kwetsbare locatie" vervangen door de definitie zoals in de code van goede criteria inzake risicocriteria.

Reden hiervoor is om meer uniformiteit te bekomen.

Er wordt ook een definitie toegevoegd voor LPG-reservoir om de onduidelijkheid over de term LPG-reservoir uit te klaren. Dit is een vaste houder voor de opslag van onder druk vloeibaar gemaakte petroleumgassen, zijnde gassen of mengsels van gassen die rechtstreeks kunnen gevormd worden uit de raffinage van ruwe olie.

Met rechtstreekse vorming wordt bedoeld dat de producten geen bijkomende chemische reacties hebben ondergaan zoals addities met heteroatomen zoals stikstof, zwavel, fosfor, chloor of fluor. Enkele voorbeelden van petroleumgassen zijn propaan, butaan, ethyleen, propyleen en butadieen.

Punt 4° Dit punt vervangt in "Definities koelinstallaties" de definitie "relatief lekverlies".

Er heerst te veel onduidelijkheid over hoe het relatief lekverlies van een koelinstallatie moet worden berekend. Daardoor gebeurt het dat voor eenzelfde installatie waar bijvullingen aan zijn gebeurd, verschillende relatieve lekverliezen worden berekend, naargelang de interpretatie van de persoon die de berekening uitvoert. Met het voorliggend artikel wordt de definitie van relatief lekverlies verduidelijkt en wordt een formule ingevoerd zodat iedereen dezelfde berekening van het relatief lekverlies maakt. De berekening van het relatief lekverlies gebeurt aan de hand van de som van alle bijvullingen gedurende een kalenderjaar ten opzichte van de nominale koelmiddelinhoud van de koelinstallatie.

Punt 5° Dit punt wijzigt de algemene definities voor luchtverontreiniging. a) Dit punt vervangt de titel door nu te verwijzen naar de volledige delen van titel II van het VLAREM in plaats van naar de hoofdstukken. De bepalingen omtrent luchtverontreiniging staan immers doorheen het gehele VLAREM. b) Dit punt wijzigt de definitie van "Nm®" door het getal 273 te vervangen door 273,15, wat de exacte waarde betreft van de standaardtemperatuur uitgedrukt in Kelvin.c) Dit punt vervangt de definitie van "geleide emissie" conform de wijziging in voorgaand punt.d) Dit punt voegt een definitie toe voor "sfeerverwarmer" en "referentiemeetmethode". Punt 6° Dit punt wijzigt de titel en de inhoud van de "Definities gevaarlijke producten (productie en opslag) (hoofdstukken 4.1, 5.17, en 6.5) vanaf 1 juni 2015. Het betreft het vervangen van de titel door "Definities gevaarlijke producten en brandbare vloeistoffen (hoofdstukken 4.1., 5.17. en 6.5. en afdelingen 5.6.2. en 5.6.3.). a) De definities met betrekking tot de opslag van gassen worden naar hier verplaatst onder de nieuw ingevoegde subtitel `gevaarlijke gassen'.b) Verder wordt de subtitel "Gevaarlijke producten" vervangen door "Gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen en brandbare vloeistoffen". Door de verplaatsing van de "niet -gevaarlijke" P3 - en P4 producten en de brandstofverdeelinstallaties van rubriek 17 naar respectievelijk rubriek 6.4 en 6.5, gelden een aantal bestaande definities ook voor de brandbare vloeistoffen. Bijkomend worden een aantal definities geschrapt, en een aantal nieuwe definities toegevoegd.

I. De definities "gevaarlijke vloeistoffen van groep 1", "gevaarlijke vloeistoffen van groep 2, "gevaarlijke vloeistoffen van groep 3" en "erkende stookolietechnicus" worden toegevoegd ten gunste van de leesbaarheid, de duidelijkheid, het toepassingsgebied en de vereenvoudiging van de bepalingen.

II. De definities "hoofdeigenschap", "P1-producten", P2-producten", P3-producten", "P4-producten", "tankenpark voor P-producten", "tankenpark voor andere dan P-producten", "vaste stof" en "vloeistof" worden opgeheven. Gelet op de aanpassingen in functie van de CLP-verordening wordt het principe van de hoofdeigenschap voor gevaarlijke producten verlaten. Ook de definities voor P-producten, die titel II van het VLAREM hanteert voor de brandbare en ontvlambare vloeistoffen, worden geschrapt, en (deels) vervangen door de gevaarlijke vloeistoffen van groep 1, 2 of 3. Met de CLP-verordening worden de criteria voor het vlampunt gewijzigd. De vlampunten die de P-producten definiëren, zijn niet in overeenstemming met de gevarencategorieën voor ontvlambare vloeistoffen van de CLP-verordening. Tot slot definieert de CLP-verordening de begrippen "vaste stof" en "vloeistof" op een andere wijze, zodat deze definities in het VLAREM geschrapt kunnen worden.

III. De definitie van opslagplaats wordt gewijzigd, in die zin dat winkelruimten met een opslag van gevaarlijke producten in kleine verpakkingen, niet langer als een opslagplaats worden beschouwd.

Punt 7° Dit punt wijzigt de definities "Meten en beheersen van fugitieve VOS-emissies". Het betreft het aanpassen van de definities "product type 1" en "product type 2" aan de CLP-verordening. Meer bepaald worden de "oude" R-zinnen (risicozinnen) vervangen door de "nieuwe" H-zinnen (gevarenaanduidingen).

Punt 8° Dit punt voegt twee definities toe onder "definities ontspanningsinrichtingen", "schouwspelzalen", meer bepaald "brandwerendheid (of brandweerstand)" en "brandreactie" naar aanleiding van de wijzigingen aan hoofdstuk 5.32 (zie verder).

Punt 9° Dit punt wijzigt de definities van "omlopen voor motorvoertuigen" ten gevolge van de vervanging van rubriek 32.9 van de indelingslijst. De definitie van "motorvoertuig" wordt vervangen. Een motorvoertuig heeft niet langer betrekking op een voertuig te water. Daarvoor wordt een nieuwe definitie ingevoegd, namelijk van "motorvaartuig".

Punt 10° Dit punt wijzigt de definities onder "Definities oppervlaktewater- en grondwaterbescherming (integraal waterbeleid (hoofdstukken 2.3,4.2, 5.3 en 6.2 (oppervlaktewater) en 2.4,4.3, 5.53, 5.54 en 5.55 (grondwater)". a) Dit punt wijzigt het opschrift door voor de definities inzake grondwater ook te verwijzen naar hoofdstuk 6.9 "Beheersing van bodem- en grondwaterverontreiniging", naast de verwijzing naar de hoofdstukken 5.54 en 5.55. b) Dit punt wijzigt het opschrift van "Integraal waterbeleid" door nu ook te verwijzen naar de definities van artikel 2 van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer.c) Dit punt heft de definitie van "afvalwater" op na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit.Dit begrip is immers reeds gedefinieerd in titel I van het VLAREM. d) Dit punt wijzigt de definitie "drinkwater A1, A2 en A3".e) Dit punt heft de definities op voor "viswater" en "schelpdierwater".De richtlijn 2006/44/ EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen en de richtlijn 2006/113/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater, worden immers ingetrokken door artikel 22 van de richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid en dit met ingang van 22 december 2013. f) Dit punt heft de definities op voor "referentiemeetmethode", "precisie" en "juistheid".g) Dit punt voegt nieuwe definities toe voor "referentiemeetmethode" en meetonzekerheid".Met deze wijziging van de definitie van referentiemeetmethode wordt deze afgestemd op de definitie van compendium van het VLAREL en de oude termen "precisie" en "juistheid" worden vervangen door "meetonzekerheid" wat een vereenvoudiging van de wetgeving inhoudt.

Punt 11° Dit punt wijzigt de definities onder "Definities energieplanning (hoofdstuk 4.9)". a) Dit punt wijzigt het opschrift, aangezien onder hoofdstuk 4.9 een nieuwe afdeling opgenomen wordt omtrent energieaudits. b) Er wordt een definitie toegevoegd voor "energieaudit" voor de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG. Punt 12° Dit punt wijzigt vervangt de "Definities afval van winningsindustrieën (Hoofdstuk 2.12, 5.2 (afdeling 5.2.6) en 5.18; Bijlagen 5.2.6.1, 5.2.6.2 en 5.2.6.3)". Het betreft het aanpassen van de definitie "gevaarlijke stof", waarbij verwezen wordt naar de CLP-verordening, en niet meer naar de bijlage 7 van titel I van het VLAREM. Artikel 46 Dit artikel wijzigt artikel 1.2.2.2, § 1, van titel II van het VLAREM. Deze bepaling die de elementen opsomt die moeten meegedeeld worden in de afwijkingsaanvraag, wordt vervolledigd met een administratief luik.

Er wordt gesteld dat een aanvraag ook een aantal gegevens van de aanvrager, een contactpersoon en de inrichting moet bevatten.

Artikel 47 Dit artikel wijzigt artikel 1.2.2bis.4 van titel II van het VLAREM. Deze bepaling die de elementen opsomt die moeten meegedeeld worden in de aanvraag tot afwijking van BBT-GEN, wordt vervolledigd met een administratief luik. Er wordt gesteld dat een aanvraag ook een aantal gegevens van de aanvrager, een contactpersoon en de inrichting moet bevatten.

Artikel 48 Dit artikel wijzigt artikel 1.2.2ter.1, § 3, van titel II van het VLAREM. Dit artikel heft het tweede lid van paragraaf 3 van artikel 1.2.2ter.1 van titel II van het VLAREM op. Hiermee wordt een vergissing rechtgezet.

Artikel 49 Dit artikel wijzigt artikel 1.2.2ter.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° : Dit artikel brengt een aantal correcties aan in artikel 1.2.2ter, § 2, 1° van titel II van het VLAREM. Punten 2° en 3° : Indien de behandeling van een afwijkingsaanvraag een openbaar onderzoek vereist wordt de schriftelijke kennisgeving van eigenaars en gebruikers van gebouwen binnen een straal van 100 m, vermeld in artikel 17, § 3, 1° van het VLAREM I, niet noodzakelijk geacht. Dit is momenteel evenmin vereist voor het openbaar onderzoek dat naar aanleiding van bepaalde aanvragen tot wijziging van voorwaarden met toepassing van artikel 45 van VLAREM I wordt georganiseerd (zie ook artikel 30 van dit wijzigingsbesluit). Met dit artikel worden de verplichtingen inzake bekendmaking bij het openbaar onderzoek van beide gelijkaardige procedures op elkaar afgestemd en wordt het aanschrijven van eigenaars geschrapt.

Dit punt heft de verplichting op om de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg bij het openbaar onderzoek over een afwijkingsaanvraag te betrekken. (zie ook de wijziging van artikel 17, § 3, van titel I van het VLAREM bij dit besluit).

Punt 4° : Hiermee wordt een vergissing rechtgezet.

Artikel 50 Dit artikel wijzigt artikel 1.2.2ter.6, § 2, 1°, van titel II van het VLAREM. Dit artikel zet enkele kleine vergissingen recht.

Artikel 51 Dit artikel wijzigt artikel 1.2.2ter.7 van titel II van het VLAREM. Deze bepaling heft de verplichting op om de beslissing van de Minister over afwijkingsaanvraag aan de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg de FOD bekend te maken (zie ook de wijziging van artikel 17, § 3, van titel I van het VLAREM bij dit besluit).

Artikel 52 Dit artikel vervangt punten 1° tot en met 5° van artikel 1.3.1.1, § 1, van titel II van het VLAREM. De terminologie van de erkende labo's en milieudeskundigen wordt aangepast conform VLAREL. Artikel 53 Dit artikel vervangt artikel 2.3.6.1 van titel II van het VLAREM. In dit artikel werd de oude terminologie van de RL 76/464 vervangen door de terminologie en principes van de kaderrichtlijn Water. De verwijzing naar de ingetrokken richtlijn 76/464/EG in paragraaf 1 wordt vervangen door een rechtstreekse verwijzing naar het Decreet Integraal Waterbeleid, ter omzetting ban de Kaderrichtlijn water.

Paragraaf 2 wordt vervangen aangezien het reductieprogramma opgelegd door de ingetrokken richtlijn 76/464/EG vervangen wordt door het maatregelenprogramma, opgelegd door de Kaderrichtlijn Water.

Paragraaf 3, alwaar ook sprake is van de reductieprogramma's uit de ingetrokken richtlijn 76/464/EG, is niet meer relevant en wordt daarom opgeheven.

In paragraaf 4 wordt nu ook gesproken van de maatregelenprogramma's in plaats van het reductieprogramma.

Paragraaf 5 wordt opgeheven aangezien deze paragraaf beschrijft hoe het reductieprogramma uit de ingetrokken richtlijn 76/464/EG aan de Commissie moet gecommuniceerd worden.

De plicht, opgenomen in paragraaf 6, vervalt met het wegvallen van de richtlijn 76/464/EG waardoor ook deze paragraaf wordt opgeheven. Er is momenteel wel een inventarisplicht prioritaire stoffen, dewelke nader beschreven staat in het Decreet Integraal Waterbeleid.

Artikel 54 Dit artikel wijzigt artikel 2.5.1.1, § 4, van titel II van het VLAREM. Er moet niet langer naar de speciale beschermingszones verwezen worden omdat de overgangstermijnen die golden voor de naleving van de milieukwaliteitsnormen voor de lucht verstreken zijn.

Artikel 55 Dit artikel wijzigt artikel 2.5.1.2 van titel II van het VLAREM. Paragraaf 1 wordt opgeheven omdat hier afwijkende milieukwaliteitsnormen voor de speciale beschermingszones waren voorzien. Aangezien de overgangstermijn hiervoor verstreken is, worden de overeenkomstige bepalingen voor de speciale beschermingszones geschrapt.

Artikel 56 Dit artikel heft artikel 2.14.3.3 van titel II van het VLAREM op.

De normering voor vast en tijdelijk opgestelde zendantennes voor elektromagnetische golven (10 MHz - 10 GHz) is opgenomen in de hoofdstukken 2.14 en 6.10 van respectievelijk delen 2 en 6 van titel II van het VLAREM. Overeenkomstig deze normering is de exploitatie of de verandering van een vast opgestelde zendantenne verboden zonder conformiteitsattest.

Volgens artikel 6.10.2.4 kan de afdeling, bevoegd voor milieuhinder van elektromagnetische golven, zich laten bijstaan door een door de minister aan te duiden bevoegde instelling bij de beoordeling van de aanvragen voor een conformiteitsattest. Er wordt bepaald dat de bevoegde instelling dan de nodige berekeningen of metingen uitvoert en hierover een rapport opstelt.

Door het ministerieel besluit van 26 januari 2011 houdende de aanwijzing van de instelling bevoegd voor beoordeling van technische dossiers bij de aanvraag van een conformiteitsattest voor een vast opgestelde zendantenne (B.S. 16 februari 2011), werd het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT) aangeduid als bevoegde instelling.

Overeenkomstig het advies met nr. 51.980/VR van 25 september 2012 van de Raad van State over het voorontwerp van decreet `houdende instemming met het samenwerkingsakkoord, gesloten tussen de Federale Staat en het Vlaamse Gewest betreffende de beoordeling van de technische dossiers, het uitvoeren van smalbandmetingen en het opstellen en actualiseren van een kadaster van vast opgestelde zendantennes inzake de normering van vast en tijdelijk opgestelde zendantennes voor elektromagnetische golven tussen 10MHz en 10GHz', is een verdere samenwerking in het kader van een samenwerkingsakkoord voor de aangelegenheid voorwerp hiervan tussen de federale overheid en het Vlaamse Gewest echter niet meer mogelijk.

Voor de verdere uitvoering van de taken van de Vlaamse overheid in het kader van de normering voor vast opgestelde zendantennes keurde de Vlaamse Regering op 19 juli 2013 (VR 2013 2405 DOC.0505/1) de aanwerving van 4 VTE goed bij het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). Ze keurde ook de overheveling van het nodige budget voor deze aanwerving goed. Vanaf 1 januari 2014 start de bevoegde Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer en Milieu & Gezondheid met de uitvoering van de taken.

Deze wijziging past dan ook artikel 2.14.3.3, artikel 6.10.2.3., lid 4 en artikel 6.10.2.4. van titel II van het VLAREM aan zodat de verwijzingen naar de bevoegde instelling geschrapt worden.

Artikel 57 Dit artikel voegt een hoofdstuk 2.16 "Beleidstaken inzake energie-efficiëntie" toe aan deel 2 van titel II van het VLAREM in het kader van de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (EER).

Het enige artikel in dit hoofdstuk heeft betrekking op het rapporteren aan de Europese Commissie van de beslissingen genomen overeenkomstig artikel 5.2.3bis.1.12, § 2, lid 2, artikel 5.43.2.34, § 1, lid 2, en artikel 5.43.3.19, lid 2. Dit artikel geeft invulling aan de bepaling van artikel 14(8) van de EER. Artikel 58 Dit artikel wijzigt artikel 3.1.1, § 5, van titel II van het VLAREM en sluit de (strengere) toepassing uit van inplantingsregels op de bestaande opslag van gevaarlijke producten en brandbare vloeistoffen als gevolg van de CLP-verordening. Wat `bestaande opslag van gevaarlijke producten en brandbare vloeistoffen' uitmaakt, wordt omschreven in een nieuw artikel 3.2.3.1 van titel II van het VLAREM. Inplantingsregels omvatten verbodsbepalingen en afstandsbepalingen.

Verbodsbepalingen betreffen de onverenigbaarheid tussen, enerzijds, bepaalde inrichtingen of onderdelen ervan en, anderzijds, bepaalde activiteiten, zones of gebieden. Afstandsbepalingen betreffende de na te leven minimumafstanden van inrichtingen of onderdelen ervan ten opzichte van bepaalde activiteiten, zones of gebieden (artikel 1.1.2. van het titel II van het VLAREM). Deze bepaling is geïnspireerd op soortgelijke bepalingen in deel 3 van titel II van het VLAREM die ertoe strekken de toepassing van inplantingsregels in beginsel uit te sluiten wanneer die het recht op exploitatie kunnen hinderen. Zij geldt ook bij de hernieuwing van de vergunning.

Artikel 59 Dit artikel wijzigt artikel 3.2.1.2 van titel II van het VLAREM vanaf 1 juni 2015. Het betreft de schrapping van overgangsbepalingen en -termijnen in paragraaf 3, punt a, aangezien deze termijnen al ruim verstreken zijn. Voor de invoering van de wijzigingen in het kader van de CLP-verordening worden aparte overgangsbepalingen en -termijnen voorzien.

Artikel 60 Dit artikel voegt een nieuwe afdeling toe aan hoofdstuk 3.2 "Overgangsbepalingen" van titel II van het VLAREM, namelijk "Afdeling 3.2.3. Overgangsbepalingen voor bestaande opslag van gevaarlijke producten en brandbare vloeistoffen".

Deze afdeling is geïnspireerd op het artikel 3.2.1.2 van afdeling 3.2.1 dat de overgangsbepalingen voor bestaande inrichtingen regelt en meer bepaald de verhouding tussen lopende voorwaarden en de nieuwe voorschriften. Het nieuwe artikel 3.2.3.1. definieert de bestaande opslag van gevaarlijke producten en brandbare vloeistoffen. Het nieuwe artikel 3.2.3.2 gaat terug op artikel 3.2.1.2, § 2. Ook hier blijft de mogelijkheid bestaan om op verzoek de bestaande voorwaarden aan te passen aan de voorschriften van titel II van het VLAREM. Artikel 3.2.3.3 stelt dat, wanneer de lopende voorwaarden minder streng zijn dan de `CLP-gerelateerde bepalingen' van dit besluit, vanaf 1 juni 2016 aan deze strengere `CLP-voorschriften' (en eventuele bijkomende voorschriften) moet worden voldaan. Voor een reeks uitdrukkelijk vermelde bepalingen bedraagt deze termijn 1 juni 2018. Daarenboven geldt in voorkomend geval het afwijkend regime van de bijzondere overgangsbepalingen (zie art. 5.6.2.2.12, art. 5.6.2.3.18, art. 5.17.2.5, art. 5.17.4.2.12 en art. 5.17.4.3.20). Artikel 3.2.3.4 stipuleert dat voor 1 juni 2015 toegestane afwijkingen voor bestaande opslag blijven gelden tot het einde van de vergunningstermijn overeenkomstig de voorwaarden in de afwijkingsbesluiten. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 1.2.4.1 van titel II van het VLAREM. Artikel 61 Dit artikel wijzigt artikel 4.1.5.1, § 2, van titel II van het VLAREM teneinde de terminologie te conformeren met deze van het VLAREL. Artikel 62 Dit artikel wijzigt artikel 4.1.6.2, § 1, van titel II van het VLAREM om de terminologie met betrekking tot de ladder van Lansink af te stemmen met deze van het materialendecreet.

Artikel 63 Artikel 64 Deze artikelen wijzigen artikelen 4.1.7.1 en 4.1.7.2 van titel II van het VLAREM vanaf 1 juni 2015. Het betreft enerzijds een wijziging in het kader van de CLP-verordening, anderzijds een tekstuele wijziging.

De woorden "bijlage 7 van titel I van het VLAREM" worden vervangen door "gevaarlijke stoffen volgens de CLP-verordening". De oude bijlage 7 is gebaseerd op de stoffenrichtlijn, die vervangen wordt door de CLP-verordening. Verder wordt in artikel 4.1.7.2 het woord "en" tussen "tanks" en "vaten" vervangen door "of".

Artikel 65 Dit artikel wijzigt artikel 4.1.9.1.3, § 3, van titel II van het VLAREM. Artikel 66 Dit artikel vervangt artikel 4.1.9.2.7, § 2, van titel II van het VLAREM. Artikel 67 Dit artikel heft afdeling 4.1.10 "Bijzondere onderzoekscommissies" van titel II van het VLAREM op. Deze onderzoekscommissie was opgericht naar aanleiding van de verontreiniging door dioxinen veroorzaakt door industriële installaties en meer specifiek afvalverbrandingsinstallaties. Deze commissie was eind jaren '90 actief en heeft toen verschillende adviezen uitgebracht. De dioxineproblematiek bij afvalverbrandingsinstallaties is ondertussen onder controle en de onderzoekscommissie is niet meer actief. Deze afdeling kan bijgevolg geschrapt worden.

Artikel 68 Dit artikel wijzigt artikel 4.1.12.2, § 2, van titel II van het VLAREM naar aanleiding van de publieke consultatie. Er werd opgemerkt dat er moet gestreefd worden naar één enkele melding. Daarom moet er enkel nog gemeld worden bij een voorval aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, en niet ook nog aan de burgemeester. Dit artikel werd aangepast na de eerste principiële goedkeuring teneinde een tegenstrijdigheid met artikel 7 van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) recht te zetten ("zo spoedig mogelijk" werd vervangen door "onmiddellijk" voor inrichtingen die onder het toepassingsgebied vallen van de RIE).

Artikel 69 Dit artikel wijzigt artikel 4.2.1.3 van titel II van het VLAREM. Vandaag is er in de milieuwetgeving een absolute aansluitplicht voorzien voor de lozing van huishoudelijk afvalwater. In een aantal specifieke gevallen is het realiseren van deze aansluiting niet in overeenstemming met de best beschikbare technieken. Het is dan ook aangewezen om toe te laten dat in deze gevallen hiervan kan worden afgeweken, op voorwaarde dat de lozingsvoorwaarden voor lozing in het individueel te optimaliseren buitengebied worden nageleefd.

Voor ingedeelde inrichtingen bestaat wel reeds de mogelijkheid om een individuele afwijking aan te vragen voor de in artikel 4.2.1.3, 5BIS.15.5.4.3.2 en 5BIS.19.8.4.5.2 van titel II van het VLAREM beschreven aansluitplicht. Via deze wijziging wordt de procedure voor deze afwijkingsaanvraag vereenvoudigd. De afwijking kan, via deze aanpassing, behandeld worden via de milieuvergunning. Er is bovendien voorzien dat, indien wordt afgeweken van de aansluitplicht, de lozingsvoorwaarden voor lozing in het individueel te optimaliseren buitengebied moeten worden nageleefd.

Verder betreft het de verduidelijking van "bestaande gebouwen" bij het moeten aanleggen van gescheiden riolering.

Artikel 70 Dit artikel wijzigt artikel 4.2.2.1 van titel II van het VLAREM. In dit artikel wordt er verwezen naar "bijlage 2C bij titel I van het VLAREM". "Bijlage 2C" wordt echter reeds gedefinieerd in titel II van het VLAREM als "lijst 2C van bijlage 2 bij Titel I van het VLAREM", dus is het onnodig om hier nog de woorden "bij titel I van het VLAREM" te vermelden.

Artikel 71 Dit artikel vervangt punt c) van artikel 4.2.3.1, 3°, van titel II van het VLAREM. Het deltaprincipe wordt uitgebreid met drinkwater op vraag van de bedrijven.

Artikel 72 Dit artikel wijzigt artikel 4.2.4.1, § 3, 3°, van titel II van het VLAREM en betreft louter een afstemming van de terminologie inzake erkende MER-deskundigen conform het VLAREL. Artikel 73 Dit artikel vervangt paragraaf 3 en 4 van artikel 4.2.5.2.1 van titel II van het VLAREM. Met het huidige zelfcontrolesysteem werd een aantal problemen vastgesteld, waaronder het feit dat niet geweten is welke bedrijven voor welke parameters aan zelfcontrole doen, welk labo de goedkeuring van de methode verleend heeft en of de goedkeuring kwaliteitsvol gebeurd is. Op basis van de ervaring met het huidige zelfcontrolesysteem worden de volgende zaken aangepast: - labo's moeten erkend zijn voor de desbetreffende monstername/meting/analyse om de goedkeuring te kunnen verlenen; indien geen enkel labo erkend is voert het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest, dat geacht wordt erkend te zijn, de goedkeuring uit, - de frequentie van goedkeuring van de methode wordt zowel voor het water- als het luchtzelfcontrolesysteem op driejaarlijks gezet, - de goedkeuring gebeurt volgens een code van goede praktijk, - op basis van een gemotiveerde aanvraag kan een gelijkwaardige inrichtingspecifieke methode in uitzonderlijke gevallen aanvaard worden; de goedkeuring van de methode gebeurt dan door het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest, - het invoeren van een meldingsplicht: de exploitant moet melden welke parameters onder zelfcontrole gebeuren en door welk erkend labo de (driejaarlijkse) goedkeuring verleend is zodat controle hierop mogelijk is.

Artikel 74 Dit artikel wijzigt artikel 4.2.5.3.1 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt de tabel in paragraaf 1; deze tabel werd aangepast conform de concordantietabel.

Punt 2° vervangt paragraaf 3 en 4.

Met het huidige zelfcontrolesysteem werd een aantal problemen vastgesteld, waaronder het feit dat niet geweten is welke bedrijven voor welke parameters aan zelfcontrole doen, welk labo de goedkeuring van de methode verleend heeft en of de goedkeuring kwaliteitsvol gebeurd is. Op basis van de ervaring met het huidige zelfcontrolesysteem worden de volgende zaken aangepast: - labo's moeten erkend zijn voor de desbetreffende monstername/meting/analyse om de goedkeuring te kunnen verlenen; indien geen enkel labo erkend is voert het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest, dat geacht wordt erkend te zijn, de goedkeuring uit, - de frequentie van goedkeuring van de methode wordt zowel voor het water- als het luchtzelfcontrolesysteem op driejaarlijks gezet, - de goedkeuring gebeurt volgens een code van goede praktijk, - op basis van een gemotiveerde aanvraag kan een gelijkwaardige inrichtingsspecifieke methode in uitzonderlijke gevallen aanvaard worden; de goedkeuring van de methode gebeurt dan door het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest, - het invoeren van een meldingsplicht: de exploitant moet melden welke parameters onder zelfcontrole gebeuren en door welk erkend labo de (driejaarlijkse) goedkeuring verleend is zodat controle hierop mogelijk is.

Artikel 75 Dit artikel wijzigt artikel 4.2.6.1 van titel II van het VLAREM. Er wordt verduidelijkt dat de controle zowel geldig is voor bedrijfsafvalwater als voor koelwater. Er gebeurt tevens een rechtzetting van de materiële vergissing rond lijst I, II en III van bijlage 2C. Artikel 76 Dit artikel wijzigt artikel 4.2.8.3.1, 2°, van titel II van het VLAREM door toe te voegen dat, indien het septisch materiaal te veel stoffen bevat die niet eigen zijn aan septisch materiaal, de aangevoerde lading, of een deel van de lading geweigerd kan worden door de openbare waterzuiveringsinstallatie, en dit dan moet verwerkt worden door een erkend verwerker.

Artikel 77 Dit artikel wijzigt artikel 4.3.2.3, § 2, van titel II van het VLAREM en betreft de afstemming van deze bepaling met de terminologie van het VLAREL. Artikel 78 Dit artikel heft artikel 4.4.1.1 van titel II van het VLAREM op.

In titel II van het VLAREM worden actueel in hoofdstuk 4.4 "Beheersing van luchtverontreiniging" onder art. 4.4.1.1 algemene bepalingen gegeven die betrekking hebben op het verbranden in open lucht. Meer bepaald wordt de verbranding voor enkele strikt gedefinieerde plantaardige afvalstoffen wel toegelaten, alhoewel dit actueel volgens de indelingslijst een vergunningsplichtige activiteit is.

Om deze inconsistentie op te heffen, wordt het volledige artikel 4.4.1.1 geschrapt.

Artikel 79 Dit artikel wijzigt artikel 4.4.2.1 van titel II van het VLAREM. Er wordt een paragraaf 2 toegevoegd die dezelfde bepalingen bevat als het vroegere artikel 4.4.3.1, § 4. Het betreft dus louter een verplaatsing van voorwaarden teneinde een coherenter geheel te bekomen.

Artikel 80 Dit artikel vervangt artikel 4.4.2.2, § 1, van titel II van het VLAREM. Paragraaf 1 met betrekking tot de lozing van afgassen wordt verduidelijkt.

De schoorsteen wordt uitgerust met meetopeningen, uitgevoerd overeenkomstig een code van goede praktijk en, in functie van de veilige en praktische uitvoering van de controlemetingen, met een meetplatform of gelijkwaardig alternatief. Voor installaties die voor 1 juli 2014 vergund zijn, gelden deze verplichtingen vanaf 1 juli 2017, tenzij anders bepaald in de milieuvergunning.

Artikel 81 Dit artikel wijzigt artikel 4.4.2.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° In paragraaf 1 wordt de aanvaarding door de afdeling Milieuvergunningen van een andere gelijkwaardige code van goede praktijk als alternatief voor het schoorsteenhoogte- en verspreidingsberekeningssysteem uit bijlage 4.4.1, vervangen door een toelating in de milieuvergunning, mits goedkeuring door een erkend MER-deskundige in de discipline lucht.

Ten gevolge van de verstrenging van de emissiewaarden vermeld in art. 4.4.2.2 is het mogelijk dat aanpassingen noodzakelijk zijn aan bestaande schoorstenen. Voor deze aanpassing wordt een overgangstermijn voorzien.

Punt 2° Dit punt wijzigt paragraaf 2. Door de bestaande definitie van "schoorsteen" kunnen de woorden "of geleid kanaal" geschrapt worden.

Verder worden er nog twee terminologische aanpassingen doorgevoerd.

Artikel 82 Dit artikel vervangt artikel 4.4.2.4 van titel II van het VLAREM en betreft louter een herformulering.

Artikel 83 Dit artikel heft artikel 4.4.2.5 van titel II van het VLAREM daar dit artikel verstreken overgangstermijnen bevatten.

Artikel 84 Dit artikel vervangt afdeling 4.4.3 "Algemene emissiegrenswaarden" (voor lucht) van titel II van het VLAREM. De bepalingen in afdeling 4.4.3 zijn ook van toepassing op de sectorale emissiegrenswaarden. De titel van de afdeling wordt daarom aangepast naar "Emissiegrenswaarden" en de afdeling wordt herschreven om dit duidelijker te stellen. In het huidige artikel 4.4.3.1, § 1bis, wordt voor de grensmassastromen verwezen naar bijlage 4.4.2, terwijl eigenlijk verwezen moet worden naar bijlage 4.4.3. Dit wordt aangepast.

Artikel 85 Dit artikel vervangt afdeling 4.4.4 "Meetstrategie en toetsing meetwaarden" van titel II van het VLAREM. In artikel 4.4.4.1, § 2, is voorzien dat afgeweken kan worden van de continue metingen door andere controles.

In artikel 4.4.4.2, § 2, is voorzien dat afgeweken kan worden van periodieke emissiemetingen door andere controles. Er worden voorwaarden gekoppeld aan deze mogelijkheid tot afwijking. Goedkeuring door een erkend MER-deskundige is hier essentieel om te garanderen dat de emissies met een gelijkwaardige nauwkeurigheid vastgesteld worden.

Daarnaast gebeurt een afstemming van de te gebruiken methode met artikel 45, § 2, van het VLAREL dat de methoden bevat die erkende laboratoria in de discipline lucht moeten gebruiken indien er geen LUC-methode bestaat.

Artikel 4.4.4.2, § 4, wordt vervangen. Het betreft een verduidelijking door wie de metingen uitgevoerd moeten worden en een aanpassing van het zelfcontrolesysteem. Met het huidige zelfcontrolesysteem werd een aantal problemen vastgesteld, waaronder het feit dat niet geweten is welke bedrijven voor welke parameters aan zelfcontrole doen, welk labo de goedkeuring van de methode verleend heeft en of de goedkeuring kwaliteitsvol gebeurd is. Op basis van de ervaring met het huidige zelfcontrolesysteem worden de volgende zaken aangepast: o labo's moeten erkend zijn voor de desbetreffende monstername/meting/analyse om de goedkeuring te kunnen verlenen; indien geen enkel labo erkend is voert het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest, dat geacht wordt erkend te zijn, de goedkeuring uit, o de frequentie van goedkeuring van de methode wordt zowel voor het water- als het luchtzelfcontrolesysteem op driejaarlijks gezet (voor lucht was dit al het geval), o de goedkeuring gebeurt volgens een code van goede praktijk, o op basis van een gemotiveerde aanvraag kan een gelijkwaardige inrichting-specifieke methode in uitzonderlijke gevallen aanvaard worden in de milieuvergunning; de goedkeuring van de methode gebeurt dan door het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest, o het invoeren van een meldingsplicht: de exploitant moet melden welke parameters onder zelfcontrole gebeuren en door welk erkend labo de (driejaarlijkse) goedkeuring verleend is zodat controle hierop mogelijk is (zie artikel 4.4.4.2, § 6). Met het huidige zelfcontrolesysteem werd een aantal problemen vastgesteld, waaronder het feit dat niet geweten is welke bedrijven voor welke parameters aan zelfcontrole doen, welk labo de goedkeuring van de methode verleend heeft en of de goedkeuring kwaliteitsvol gebeurd is. Op basis van de ervaring met het huidige zelfcontrolesysteem wordt daarom een meldingsplicht ingevoerd waarbij de exploitant moet melden welke parameters onder zelfcontrole gebeuren en door welk erkend labo de (driejaarlijkse) goedkeuring verleend is zodat controle hierop mogelijk is.

Met betrekking tot de kwaliteitsborging van de geautomatiseerde meetsystemen wordt gesteld dat deze tot eind juni 2017 uitgevoerd moeten worden conform een code van goede praktijk en vanaf 1 juli 2017 volgens CEN-normen. Momenteel bestaat voor controle van geautomatiseerde meetsystemen de Vlaamse code van goede praktijk en de Europese CEN-norm. Voor afvalverbranding en stookinstallaties moet conform de IED de CEN-norm toegepast worden. Omwille van uniforme behandeling wordt geopteerd om voor andere continue meetapparatuur eveneens over te schakelen naar de CEN-norm. Hiervoor wordt wel een overgangstermijn voorzien. De code van goede praktijk zal in 2013 aangepast worden en opgesplitst worden in enerzijds een actualisatie van de huidige code voor installaties die nog tot 2018 de code mogen toepassen en anderzijds een verduidelijking van de CEN-norm voor installaties die de controle volgens de CEN-norm uitvoeren.

In art. 4.4.4.4, § 1, is heden bepaald dat emissiemetingen ter controle van de algemene emissiegrenswaarden enkel door eerste klasse inrichtingen uitgevoerd moeten worden. De emissiegrenswaarden gelden ook voor inrichtingen ingedeeld in een lagere klasse, dus is het logisch dat deze inrichtingen ook emissiemetingen moeten uitvoeren.

Deze aanpassing verhindert bovendien dat door aanpassingen van de indelingslijst (klasse 1 wordt klasse 2) geen emissiemetingen meer zouden moeten uitgevoerd worden.

In art. 4.4.4.1, § 4, wordt toegevoegd dat voor installaties die niet continu in bedrijf zijn, de meetfrequentie afgestemd kan worden op de periodes dat de installatie effectief in gebruik is, mits goedkeuring van de toezichthouder. De werking van de installatie wordt in dit geval continu geregistreerd.

Aan artikel 4.4.4.1 wordt een paragraaf 5 toegevoegd waarin gesteld wordt dat naast metingen van de relevante parameters tevens de betrokken procesparameters gemeten moeten worden.

In art. 4.4.4.2 worden in paragraaf 4 enkele verduidelijkingen ingevoegd omtrent uitvoering van de metingen en keuring van continue meetsystemen. Dit is reeds opgenomen in bepaalde sectorale voorwaarden, maar wordt best algemeen geregeld.

In artikel 4.4.4.3 wordt de monsternemingsduur aangepast. Tevens wordt toegevoegd dat de referentieperiode opgesplitst kan worden in de tijd in verschillende periode van minimaal 1 uur. In de praktijk gebeurt het immers dat op één gemeenschappelijk emissiepunt meerdere van elkaar onafhankelijke batchprocessen zijn aangesloten of dat een batchproces dagen tot zelfs weken duurt met een emissie die varieert in de tijd. Dit leidt tot de situatie dat zelfs wanneer een maximale referentieperiode van 4 uren in acht wordt genomen, het beschouwen van deze periode onvoldoende is voor het bekomen van een representatief gemiddelde meetwaarde. Door het voorzien in de mogelijkheid om de referentieperiode opsplitsbaar te maken in de tijd, kan een controlemeting worden uitgevoerd die een representatief resultaat oplevert.

In artikel 4.4.4.5, 4°, geldt heden voor de beoordeling van continue metingen "tenzij anders vermeld in de milieuvergunning". Een afwijking van de beoordeling is een impliciete afwijking van de emissiegrenswaarden, wat niet de bedoeling is. Dit wordt dan ook geschrapt.

In VLAREM zijn in omzetting van de Richtlijn Industriële Emissies bepalingen opgenomen omtrent de beschikbaarheid van geautomatiseerde meetsystemen voor afvalverbrandingsinstallaties en grote stookinstallaties. Een vergelijkbare bepaling voor continue meetsystemen op andere installaties ontbreekt echter in VLAREM. Aangezien onvoldoende beschikbaarheid van de meetsystemen kan leiden tot problemen m.b.t. de controle op de naleving van de emissiegrenswaarden, wordt een gelijkaardige bepaling toegevoegd voor alle installaties.

Artikel 86 Dit artikel vervangt de tabel met emissiewaarden in artikel 4.4.5.1 van titel II van het VLAREM. Dit gebeurt louter om te zorgen voor een uniforme benaming van de parameters doorheen het gehele VLAREM. Artikel 87 Dit artikel wijzigt artikel 4.4.6.1.1. van titel II van het VLAREM. Het betreft een vervanging van de "oude" R-zinnen (risicozinnen) door de "nieuwe" H-zinnen (gevarenaanduidingen) conform de CLP-verordening.

Artikel 88 Dit artikel wijzigt artikel 4.4.6.2.1 van titel II van het VLAREM. 1° Dit punt wijzigt artikel 4.4.62.1, § 3, door telkens het woord "koolwaterstoffen" te vervangen door de woorden "organische stoffen".

De term "koolwaterstoffen" kan op twee verschillende manieren geïnterpreteerd worden: met name als "organische stof", maar ook als "organische stoffen die uitsluitend bestaan uit C en H (alkanen en alkenen)".. 2° Dit betreft louter het rechtzetten van een materiële vergissing (taalfout). Artikel 89 Dit artikel wijzigt artikel 4.4.6.2.2, § 2, 3°, b), van titel II van het VLAREM door telkens het woord "koolwaterstoffen" te vervangen door de woorden "organische stoffen".

De term "koolwaterstoffen" kan op twee verschillende manieren geïnterpreteerd worden: met name als "organische stof", maar ook als "organische stoffen die uitsluitend bestaan uit C en H (alkanen en alkenen)"..

Artikel 90 Dit artikel wijzigt artikel 4.4.6.2.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt paragraaf 3 omwille van het schrappen van overgangstermijnen die verstreken zijn en het aanpassen van de terminologie conform VLAREL. Punt 2° Dit betreft louter het rechtzetten van een materiële vergissing.

Artikel 91 Dit artikel wijzigt artikel 4.4.7.2.3 van titel II van het VLAREM door het wegwerken van een foutieve verwijzing (naar artikel 4.4.7.2.10).

Artikel 4.4.7.2.10 bevat de bepalingen van het stofrapport. Via het huidige artikel 4.4.7.2.3 is het mogelijk om via de milieuvergunning een afwijking te bekomen van de bepalingen in de artikels 4.4.7.2.4 tot en met 4.4.7.2.10. Het was echter niet de bedoeling om af te wijken van de bepalingen met betrekking tot het stofrapport.

Artikel 92 Dit artikel wijzigt artikel 4.5.3.1 van titel II van het VLAREM. De verwijzing naar de gebieden onder 5° bis van bijlage 2.2.1 van titel II van het VLAREM (agrarische gebieden) wordt geschrapt, daar de gebieden onder 5° bis voortaan vallen onder 10° (zie verder voor de wijziging in de voornoemde bijlage). De waarde waaraan het specifieke geluid in gebieden die vallen onder 10° moeten voldoen zal op dezelfde wijze bepaald worden als deze voor de gebieden die vallen onder 2°, 3°, 5°, 8° en 9°.

Artikel 93 Dit artikel vervangt hoofdstuk 4.9 door een nieuw hoofdstuk 4.9, dat bestaat uit een afdeling 4.9.1 omtrent energieplanning, een afdeling 4.9.2 omtrent energieaudits en een afdeling 4.9.3 omtrent de ingave van de gegevens volgend uit de opmaak van een energieplan of een energieaudit in een webapplicatie.

In afdeling 4.9.1 worden de huidige bepalingen uit hoofdstuk 4.9 overgenomen. Na eerste principiële goedkeuring wordt terug gekomen van de verlaging van de grens van 0,5 PJ naar 0,1 PJ, die alle energie-intensieve inrichtingen verplicht tot het opstellen van een conform verklaard energieplan, met een bijhorende cyclus van vier jaar en een uitvoeringsverplichting van de rendabele maatregelen uit het energieplan.

De vernieuwde Europese Richtlijn betreffende energie-efficiëntie (2012/27/EU) van 25 oktober 2012 legt in artikel 8, lid 4, de verplichting op aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat alle ondernemingen die geen KMO's zijn een energieaudit ondergaan die op een onafhankelijke en kostenefficiënte manier, door gekwalificeerde en/of geaccrediteerde deskundigen of onder supervisie van onafhankelijke instanties op grond van de nationale wetgeving, uiterlijk op 5 december 2015 en tenminste om de vier jaar na de voorgaande energieaudit wordt uitgevoerd. Afdeling 4.9.2 voorziet in de omzetting van deze bepalingen. Grote ondernemingen die reeds een energieplan opstellen in kader van het Besluit Energieplanning, of in kader van de energiebeleidsovereenkomsten voor de energie-intensieve industrie, worden vrijgesteld van de verplichting een energieaudit op te stellen. Grote ondernemingen die beschikken over een Europese energienorm EN 16001 of over een internationale norm voor energiemanagementsystemen ISO 50001, worden eveneens vrijgesteld van de verplichting een energieaudit op te stellen.

Artikel 4.9.1.2 verplicht de onderneming binnen de zes maanden een energieplan op te stellen wanneer de ondergrens voor energieverbruik overschreden wordt. Het energieplan dient vervolgens door de bevoegde autoriteit conform verklaard te worden. Het energieplan lijst de maatregelen op die een IRR van 15 % overschrijden.

De onderneming voert de maatregelen binnen de drie jaar uit, tenzij er gegronde economische redenen zijn die dit verhinderen. In dergelijk geval wordt een verlengde termijn voor uitvoering van de nog niet uitgevoerde maatregelen aan de onderneming toegekend. De ervaring met de economische crisis in 2009 binnen het benchmarkingconvenant leert dat dergelijk uitstel van maatregelen voor een bedrijf noodzakelijk kan zijn, wanneer zijn economische toestand niet langer toelaat financiering voor projecten te vinden aan marktconforme voorwaarden.

Bij gebrek aan uitstel, dreigt immers het verlies van de milieuvergunning, wat bezwaarlijk zal bijdragen aan een economisch herstel van het bedrijf. Wanneer het herstel van de economische gezondheid van het bedrijf optreedt, dient het energieplan verder zoals voorzien uitgevoerd te worden.

Bij ontstentenis van een vrijwillige overeenkomst zullen alle bedrijven onder het besluit Energieplanning vallen. Bijgevolg dient dan ook binnen voorliggende regelgeving deze voorziening getroffen te worden.

De gegevens volgend uit de opmaak van een energieplan of een energieaudit worden ingegeven in een webapplicatie. Ook de resultaten van de energieaudit volgend uit de EN 16001- of de ISO 50001-procedure worden ingegeven in de webapplicatie, De bepalingen hieromtrent worden opgenomen in afdeling 4.9.3. De webapplicatie bevat de verbruiksprofielen van de gebouwen en processen, alsook de verbeteringsvoorstellen met inschatting van energiebesparing en kosten. Door op voorhand categorisering in de webapplicatie van de verbeteringsvoorstellen te maken kan hierop nadien statistiek gemaakt worden, nl. welke voorstellen komen meest voor, wat is ingeschatte energiebesparing en kost bij realisatie en op die manier kan eventuele ondersteuning via premie/... gebudgetteerd worden. Termijn ontwikkeling webapplicatie bij Vlaams Energieagentschap: 2014.

Het Vlaams Energieagentschap oefent de supervisie uit op de energieaudits en de auditeurs via de supervisie op de webapplicatie.

Ook aanvraag accreditatie van de auditeur loopt via deze webapplicatie (light-versie van de accreditatie: nl. wie aanvraagt, krijgt accreditatie). De accreditatie wordt daarmee herleid tot een registratie. Aangezien het Vlaams Energieagentschap de supervisie van het werk van deze auditeurs op zich neemt via de webapplicatie, is voldaan aan de eisen van de EU EED, art. 8 lid 1.

Artikel 94 Dit artikel vervangt artikel 5.2.1.1, § 5, van titel II van het VLAREM. In deel 5 van titel II van het VLAREM worden verschillende achterhaalde verwijzingen naar de Verordening Dierlijke Bijproducten (EG) nr. 1774/2002 vervangen door de correcte verwijzing naar de verordening dierlijke bijproducten (EG) nr. 1069/2009 en haar uitvoerende Verordening (EU) nr. 142/2011.

Artikel 95 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.1.9. van titel II van het VLAREM. Het betreft enerzijds een wijziging in het kader van de CLP-verordening.

Meer bepaald worden de woorden "Ontvlambare stoffen of producten" vervangen door "producten gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening". Anderzijds wordt in het kader van een uniforme regelgeving de temperatuur aangepast van 35° C naar 40° C, conform gelijkaardige bepalingen in titel II van het VLAREM. Artikel 96 Dit artikel wijzigt paragraaf 2 van artikel 5.2.2.3 van titel II van het VLAREM. Het betreft het vervangen van de woorden "bijhorende gevarensymbolen" door "bijbehorende gevarenpictogrammen". De gevarenpictogrammen volgens de CLP-verordening worden gebruikt voor de indeling en karakterisering van gevaarlijke producten.

Artikel 97 Dit artikel vervangt het opschrift van subafdeling 5.2.2.3 "Biologische behandeling van groenafval, GFT-afval en organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen" door "Opslag en compostering van groenafval, GFT-afval en organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen". Op basis van de aanbevelingen in de BBT-studie (mest)covergistingsinstallaties van februari 2012 worden bijkomende voorwaarden in het VLAREM ingevoerd. De titel van deze subafdeling wordt vervangen om verwarring te vermijden.

Artikel 98 Dit artikel voegt een subafdeling 5.2.2.3ter toe aan afdeling 5.2.2 van titel II van het VLAREM. Op basis van de aanbevelingen in de BBT-studie (mest)covergistingsinstallaties van februari 2013 wordt een nieuwe subafdeling toegevoegd voor de opslag en biologische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen. Er waren nog geen sectorale voorwaarden opgenomen in titel II van het VLAREM voor inrichtingen ingedeeld in rubriek 2.2.3, f) (andere biologische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen), rubriek 2.3.3, a) (opslag en biologische behandeling, andere dan deze bedoeld in rubriek 2.3.7, van niet gevaarlijke afvalstoffen) en rubriek 2.3.7, d) (mechanische, fysisch-chemische en/of biologische behandeling van baggerspecie en/of ruimingsspecie afkomstig van het ruimen, verdiepen en/of verbreden van bevaarbare en onbevaarbare waterlopen behorende tot het openbaar hydrografisch net en/of van de aanleg van nieuwe waterinfrastructuur).

De nieuwe subafdeling is van toepassing op inrichtingen vermeld in de subrubrieken 2.2.3, e) en f), 2.3.3, a) en 2.3.7, d) van de indelingslijst.

Ter beperking van de emissies naar water moet de exploitant ervoor zorgen dat de open bekkens maximaal gevuld worden tot een niveau waarbij er geen gevaar is dat de bekkens overlopen.

Er worden ook bepalingen opgenomen inzake de aanvoer van vloeibare organisch-biologische afvalstoffen (OBA's) om enerzijds geurhinder en anderzijds verontreiniging van bodem, grond- of oppervlaktewater te vermijden. Hierbij wordt een overgangstermijn voorzien voor bestaande inrichtingen om de noodzakelijke aanpassingen (verharde vloer,...) te kunnen uitvoeren.

Artikel 99 Punt 1° en 2° : Dit artikel wijzigt paragraaf 1 en 5 van artikel 5.2.2.5.2 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening. Het betreft het vervangen van paragraaf 1 door "Voor de gevaarlijke afvalstoffen gelden de voorwaarden van hoofdstuk 5.17 bovenop de volgende voorwaarden" en het vervangen van de woorden "bijhorende gevaarsymbolen" door "bijbehorende gevarenpictogrammen" in paragraaf 5. De gevarenpictogrammen volgens de CLP-verordening worden gebruikt voor de indeling en karakterisering van gevaarlijke producten.

Punt 3° : Dit artikel vervangt artikel 5.2.2.5.2, § 10, van titel II van het VLAREM. De huidige VLAREM-bepalingen voor de opslag van batterijen zijn niet consistent.

Zo wordt in artikel 5.2.2.5.2, § 10, van titel II van het VLAREM (de sectorale voorwaarden voor de opslag en behandeling van gevaarlijke afvalstoffen) bepaald dat de behandeling en opslag van afgedankte batterijen en accu's in verwerkingsfaciliteiten, waaronder ook de tijdelijke opslag, moet plaatsvinden op overdekte locaties met vloeistofdichte vloer of in weerbestendig afgedekte en zuurbestendige containers. Deze bepaling stemt overeen met artikel 5.2.7.2 van het Vlaams reglement inzake het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA) en is een omzetting van de verplichtingen voor de opslag van batterijen opgenomen in de Richtlijn 2006/66/EG inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en -accu's. Deze bepaling in VLAREMA werd overgenomen uit het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA), na omzetting in klare taal.

Met dit wijzigingsartikel wordt artikel 5.2.2.5.2, § 10, omgezet in klare taal, maar de inhoud blijft wel behouden aangezien deze conform de Batterijenrichtlijn is.

Artikel 100 Dit punt wijzigt paragraaf 1 van artikel 5.2.2.6.5 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening. Het betreft het vervangen van het woord "gevaarsymbolen" door "gevarenpictogrammen".

De gevarenpictogrammen volgens de CLP-verordening worden gebruikt voor de indeling en karakterisering van gevaarlijke producten.

Dit artikel vervangt ook artikel 5.2.2.6.5, § 2, van titel II van het VLAREM. Artikel 5.2.2.6.5 van de sectorale voorwaarden voor de opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken bepaalt dat de batterijen moeten worden opgeslagen op een overdekte, ingekuipte zuurbestendige en vloeistofdichte vloer. Andere uitvoeringsvormen voor de opslagruimte voor batterijen dienen de goedkeuring van de toezichthoudende overheid te dragen. Dit is echter niet conform de verplichtingen uit de Richtlijn 2000/53/EG betreffende autowrakken, waarin bepaald wordt dat de accu's moeten worden opgeslagen in adequate containers.

In de praktijk worden afgedankte autobatterijen en -accu's in de meeste gevallen opgeslagen in weerbestendig afgedekte en zuurbestendige containers. Dit is ook goedkoper dan te voorzien in een vloeistofdichte vloer.

Artikel 5.2.2.6.5 wordt gewijzigd zodat voldaan wordt aan de verplichting van voormelde Richtlijn. Inrichtingen vergund voor de opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken mogen de afgedankte batterijen alleen opslaan in zuurbestendige containers.

Voor inrichtingen vergund voor de opslag en mechanische behandeling van gevaarlijke afvalstoffen moet de mogelijkheid om de batterijen op te slaan op een vloeistofdichte vloer blijven bestaan.

Artikel 101 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.2.8.2 van titel II van het VLAREM. Het betreft een wijziging in het kader van de CLP-verordening. In de eerste paragraaf worden de woorden "met een ontvlammingspunt hoger dan 55° C en lager dan of gelijk aan 100 ° C" opgeheven", en vervangen door "opgenomen in afdeling 5.6.2.". De term "brandbare vloeistoffen" wordt gedefinieerd, zodat deze beschrijving geschrapt kan worden. De voorwaarden voor de opslag van brandbare vloeistoffen bevindt zich in afdeling 5.6.2.

Artikel 102 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.2.9.3 van titel II van het VLAREM. Het betreft enerzijds een louter tekstuele aanpassing in paragraaf 2, en anderzijds een aanpassing in kader van de CLP-verordening in paragraaf 3, waarbij de woorden "bijhorende gevarensymbolen" vervangen worden door "bijbehorende gevarenpictogrammen." Artikel 103 Dit artikel wijzigt de titel van subafdeling 5.2.2.10 "Inrichtingen voor het opslaan en verwerken van dierlijk afval" van titel II van het VLAREM. De term "dierlijk afval" wordt vervangen door "dierlijke bijproducten die worden beschouwd als afvalstoffen", conform de Verordening Dierlijke Bijproducten (EG) nr. 1069/2009 en haar uitvoerende Verordening (EU) nr. 142/2011.

Artikel 104 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.2.10.1 van titel II van het VLAREM. Punt 1° wijzigt paragraaf 2. De zinsnede "tot en met de warmtebehandelings-systemen", wordt geschrapt, gezien dit overbodig is. De warmtebehandelings-systemen zitten namelijk vervat in "alle behandelingsruimten van het productie-proces", zoals reeds vermeld in deze bepaling.

Punt 2° wijzigt paragraaf 2 door het woord "afvallucht" te vervangen door het woord "afgassen".

Punt 3° wijzigt paragraaf 3. Het gebruik van de term "warmtebehandelingssystemen" is te beperkend, gezien er ook nog andere behandelingsmethoden mogelijk zijn, zoals chemische en stralingsbehandelingen. Daarom wordt in artikel 5.2.2.10.1, § 3, de term "warmtebehandeling" vervangen door de zin "behandeling overeenkomstig bijlage IV van de uitvoerende Verordening Dierlijke bijproducten (EU) nr. 142/2011".

Artikel 105 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.2.10.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 1.

Punt 2° heft paragrafen 2 en 3 op.

De voorwaarde dat "in uitzonderlijke gevallen voldoende gekoelde afvalstoffen in gekoelde gesloten ruimten langer kunnen worden bewaard" is niet handhaafbaar en wordt geschrapt (paragraaf 2). Om dit op te vangen wordt de bepaling van paragraaf 1 van dit artikel, namelijk dat de aangevoerde afvalstoffen uiterlijk binnen 24 uur na aanvoer moeten zijn verwerkt, voorafgegaan door "tenzij anders vermeld in de milieuvergunning".

Artikel 5.2.2.10.2, § 3, wordt geschrapt. Deze bepaling, namelijk dat huiden zo spoedig mogelijk na het vrijkomen gekoeld worden bewaard, is met de VLAREM-trein 2011 gewijzigd conform het overeenkomstige artikel in afdeling 5.45.2 betreffende slachthuizen en slachterijen. Bij nader inzicht is een dergelijke formulering bij de voorwaarden voor inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen niet correct, gezien de zinsnede "na het vrijkomen" enkel betrekking heeft op slachthuizen en niet op afvalverwerkingsbedrijven.

Artikel 106 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.2.10.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 1 om de terminologie aan te passen (betreffende afgassen).

Punt 2° heft paragraaf 2 op. Deze bepaling, namelijk dat de afgassen van de warmtebehandelingsinstallatie naar een aangepaste behandelingsinstallatie worden geleid, zit reeds vervat in paragraaf 1 van dit artikel.

Artikel 107 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.2.10.4 van titel II van het VLAREM teneinde de terminologie af te stemmen met deze van het VLAREL. Artikel 108 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.2.12.2 van titel II van het VLAREM. De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Het laatste lid wordt opgeheven, daar dit lid bepalingen bevat met betrekking tot de uitvoering van metingen en de controle van meetmethodes en vast opgestelde meetapparatuur. Deze bepalingen worden immers via dit wijzigingsbesluit duidelijker vervat in hoofdstuk 4.4, zodat ze hier overbodig worden.

Artikel 109 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.1.7 van titel II van het VLAREM. Dit punt conformeert de VLAREM-bepalingen inzake de uitbating van afval(mee)verbrandingsinstallaties aan de RIE, artikel 46, lid 5.

Artikel 110 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.1.11 van titel II van het VLAREM. Punten 1° en 2° : Dit punt conformeert de VLAREM-bepalingen inzake afvalverbranding (exploitatievoorwaarden inzake temperatuurmeting) aan de RIE, artikel 50, lid 2.

Punten 3° en 4° : Dit betreft een aanpassing conform hoofdstuk IV (bijzondere bepalingen betreffende afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties) van de Richtlijn Industriële Emissies. In het geval dat afwijkende exploitatievoorwaarden worden toegepast, moeten bij afvalmeeverbrandingsinstallaties de emissies van TOC en CO tevens voldoen aan de emissiegrenswaarden van afvalverbrandingsinstallaties.

Artikel 111 Dit artikel vervangt artikel 5.2.3bis.1.12 van titel II van het VLAREM in het kader van de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG. In dit artikel wordt een kosten-batenanalyse opgelegd aan afvalverbrandingsinstallaties, daar deze in een apart hoofdstuk 5.2. zijn opgenomen in titel II van het VLAREM. Een afvalverbrandingsinstallatie kan op basis van de verbrandingsgassen enkel warmte, enkel elektriciteit of beide produceren. Zowel de WKK-optie als de optie van levering aan een verwarmings- of koelingsnetwerk dienen bijgevolg onderzocht.

De oorspronkelijke bepaling dat de opgewekte warmte zo veel mogelijk nuttig gebruikt moet worden volgens de beste beschikbare technologieën blijft weerhouden, omdat deze bepaling een ruimer toepassingsgebied dekt dan enkel WKK en verwarmings- of koelingsnetwerken.

Artikel 112 Dit artikel vervangt paragraaf 1 van artikel 5.2.3bis.1.14 van titel II van het VLAREM. Bepaalde standaardomstandigheden waarbij luchtemissiegrenswaarden gelden, zoals druk en temperatuur worden geschrapt, daar deze al gevat zijn in de algemene voorwaarden van artikel 4.4.3.3, § 1.

Artikel 113 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.1.16 van titel II van het VLAREM. Punt 1° : Dit punt vervangt paragraaf 1 van artikel 5.2.3bis.1.16 van titel II van het VLAREM. Bepaalde standaardomstandigheden waarbij luchtemissiegrenswaarden gelden, zoals druk en temperatuur worden geschrapt, daar deze al gevat zijn in de algemene voorwaarden van artikel 4.4.3.3, § 1.

Punt 2° vervangt het woord "verbrand" door "meeverbrand" daar deze bepaling specifiek handelt over afvalmeeverbrandingsinstallaties. (conform annex VI, deel 6, punt 2.7, van de RIE).

Artikel 114 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.1.19 van titel II van het VLAREM en zet een materiële vergissing recht conform annex VI, deel 4, onder 1 van de RIE. Artikel 115 Dit artikel vervangt het tweede lid van artikel 5.2.3bis.1.20 van titel II van het VLAREM. Bepaalde standaardomstandigheden waarbij luchtemissiegrenswaarden gelden, zoals druk en temperatuur worden geschrapt, daar deze al gevat zijn in de algemene voorwaarden van artikel 4.4.3.3, § 1.

Artikel 116 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.1.24, § 3, van titel II van het VLAREM. Het betreft een rechtzetting van een foutieve wijziging via de VLAREM-trein 2012.

Artikel 117 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.1.27, § 2, 2°, van titel II van het VLAREM en verduidelijkt de gemaakte verwijzingen in het kader van annex VI, deel 8, punt 1.1.d, van de RIE).

Artikel 118 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.1.28 van titel II van het VLAREM. Punt 1° wijzigt paragraaf 3 teneinde de terminologie inzake erkende deskundigen af te stemmen met deze van het VLAREL. Punt 2° voegt een paragraaf 4 toe inzake de meting van afvalwater conform artikel 48, lid 4, van de RIE. Artikel 119 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.1.34, § 2, van titel II van het VLAREM. Het betreft louter een terminologische aanpassing.

Artikel 120 Dit artikel vervangt artikel 5.2.3bis.3.1 van titel II van het VLAREM. In deel 5 van titel II van het VLAREM worden verschillende achterhaalde verwijzingen naar de Verordening Dierlijke Bijproducten (EG) nr. 1774/2002 vervangen door de correcte verwijzing naar Verordening Dierlijke Bijproducten (EG) nr. 1069/2009 en haar uitvoerende Verordening (EU) nr. 142/2011.

Artikel 121 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.3.5 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt wijzigt de eenheid "kg/u" door het correcte "kg/h". De wetenschappelijk correcte afkorting van de tijdseenheid "uur" is "h" en niet "u", wat de afkorting is voor "atomaire massa-eenheid".

Punt 2° Dit punt zet een spellingsfout recht.

Artikel 122 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.3.6, § 3, van titel II van het VLAREM. Door de definitie voor "schoorsteen" die heden bestaat (ingevoegd via de VLAREM-trein 2012, BVR van 7 juni 2013), is het niet langer nodig ook te verwijzen naar de afvoerkanalen.

Artikel 123 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.3.7 van titel II van het VLAREM. Punt 1° : De wetenschappelijk correcte afkorting van de tijdseenheid "uur" is "h" en niet "u", wat de afkorting is voor "atomaire massa-eenheid".

Punt 2° schrapt de laatste zinnen van paragraaf 2. Deze zinnen bevatten bepalingen met betrekking tot de uitvoering van metingen en de controle van meetmethodes en vast opgestelde meetapparatuur. Deze bepalingen worden immers via dit wijzigingsbesluit duidelijker vervat in hoofdstuk 4.4, zodat ze hier overbodig worden.

Artikel 124 Dit artikel vervangt artikel 5.2.3bis.3.8 van titel II van het VLAREM. De terminologie wordt aangepast conform VLAREM. Artikel 125 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.4.10, § 5, van titel II van het VLAREM. Deze punten bevatten bepalingen met betrekking tot de uitvoering van metingen en de controle van meetmethodes en vast opgestelde meetapparatuur. Deze bepalingen worden immers via dit wijzigingsbesluit duidelijker vervat in hoofdstuk 4.4, zodat ze hier overbodig worden.

Artikel 126 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.0.3, 3, a), van titel II van het VLAREM. Een verkeerde verwijzing wordt hiermee rechtgezet.

Artikel 127 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.2 van titel II van het VLAREM. Dit punt wijzigt paragraaf 1 van artikel 5.2.4.1.2 van titel II van het VLAREM. Het betreft enerzijds het opheffen van punt 5°, en anderzijds het wijzigen van punten 3° en 4°. Meer bepaald wordt in punt 3 de term "bijtend" vervangen door "corrosief" en wordt "zeer licht ontvlambaar" geschrapt, zodat de gevaarlijke eigenschappen van afvalstoffen volgens het VLAREMA wordt geformuleerd. In punt 4 wordt de formulering van giftige organische stoffen aangepast naar acuut toxische organische stoffen van gevarencategorie 1 en 2 volgens de CLP-verordening.

De verbodsbepaling (artikel 5.2.4.1.2, § 1, 5° ) en de bijhorende afwijkingsbepaling (artikel 5.2.4.1.2, § 2) van titel II van het VLAREM met betrekking tot het stortverbod voor afvalstoffen die giftige anorganische stoffen bevatten in bepaalde concentraties, staan al sinds 1995 in titel II van het VLAREM, waarbij dient vermeld te worden dat deze verbodsbepaling evenwel niet werd opgelegd ten gevolge van de implementatie van de Europese beschikking 2003/33 van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen. Na de implementatie van deze Europese beschikking in 2006 werden er echter duidelijke grenswaarden voor uitloging vastgesteld in titel II van het VLAREM onder meer voor categorie 1-stortplaatsen (voor uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen, artikel 5.2.4.1.10) en voor categorie 2-stortplaatsen (voor gevaarlijke afvalstoffen die aanvaardbaar zijn op stortplaatsen voor niet-gevaarlijke afvalstoffen, artikel 5.2.4.1.9). Daarnaast bleef echter voormeld specifiek stortverbod en bijhorende afwijking van kracht in de geldende Vlaamse regelgeving.

Op de afvalmarkt worden de exploitanten van Vlaamse categorie 1-stortplaatsen soms geconfronteerd met de vraag tot aanvaarding van metalen en metaalverbindingen (waaronder legeringen) die niet meer voor recyclage in aanmerking komen of geen afzet meer kennen ten gevolge van wettelijke beperkingen. Aangezien echter verschillende metalen waaronder Hg, Cd, As, Ti, Be (en hun verbindingen) zijn ingedeeld als giftige gevaarlijke stoffen/preparaten, kunnen ze niet op een stortplaats worden aanvaard omwille van voormeld specifiek stortverbod.

Anderzijds biedt de omlegging van bepaalde aanwezige giftige verbindingen naar minder giftige verbindingen, zoals opgelegd in de voormelde afwijkingsbepaling, niet altijd een milieuhygiënische meerwaarde, aangezien bepaalde metaalverbindingen in hun aangeboden toestand geen uitloogbaar karakter hebben, zodat een omzetting naar een andere chemische vorm in dit geval weinig of niet relevant is.

Door de implementatie van de Europese beschikking werd een uitgebreide set van uitloogwaarden opgelegd in titel II van het VLAREM, onder meer voor Hg, Cd en As. Voor Ti en Be zijn er evenwel geen uitloogcriteria van kracht, noch in de Europese wetgeving, noch in de Vlaamse wetgeving. Om te voorkomen dat voormelde giftige verbindingen zonder enige bijzonder maatregel toch op een stortplaats worden gestort bij volledige schrapping van het specifiek stortverbod, worden via een aparte paragraaf in het betreffende artikel van titel II van het VLAREM welbepaalde milieuvoorwaarden opgelegd in het geval dat dergelijke giftige verbindingen worden aanvaard op een stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen. Hierbij wordt tevens het storten "onder zoutcelcondities" opgelegd, wat duidelijker is dan het huidig opgelegde "storten op een apart gedeelte van de stortplaats" (artikel 5.2.4.1.2, § 2, 2°, van titel II van het VLAREM). De voorgestelde milieuvoorwaarden zijn cumulatief van toepassing.

De wijziging van dit artikel bevat tevens een verwijzing naar de correcte Europese regelgeving.

Omwille van het voorgaande wordt enerzijds voormeld specifiek stortverbod, bepaald in artikel 5.2.4.1.2, § 1, 5° van titel II van het VLAREM, geschrapt en anderzijds wordt het artikel 5.2.4.1.2, § 2 van titel II van het VLAREM behouden, doch gewijzigd.

Artikel 128 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.3, 4°, a), van titel II van het VLAREM. Een verkeerde verwijzing wordt hiermee rechtgezet.

Artikel 129 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.4 van titel II van het VLAREM. Een verkeerde verwijzing wordt hiermee rechtgezet.

Artikel 130 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.5, § 2, van titel II van het VLAREM. Een verkeerde verwijzing wordt hiermee rechtgezet.

Artikel 131 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.6 van titel II van het VLAREM. Een verkeerde verwijzing wordt hiermee rechtgezet.

Artikel 132 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.8, § 1, 4°, f), van titel II van het VLAREM. Het betreft een terminologische aanpassing (rookgasbehandeling vervangen door afgasbehandelingsinstallatie).

Artikel 133 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.9, § 6, 2°, van titel II van het VLAREM. Het betreft louter het rechtzetten van een materiële vergissing.

Artikel 134 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.10, § 1, 3°, van titel II van het VLAREM. Volgens dit artikel kunnen de volgende gevaarlijke asbesthoudende afvalstoffen gestort worden op een categorie 1-stortplaats: - afvalstoffen die vrije asbestvezels bevatten zoals spuitasbest, asbestisolatiemateriaal, asbeststof met inbegrip van bodemmaterialen en andere afvalstoffen verontreinigd met vrije asbestvezels in concentraties > 0,1 Gew % of waarin duidelijk asbestvlokken waarneembaar zijn; - verpakkingsafval en plastiekafval dat met asbest verontreinigd is; - niet vershredderbaar materiaal zoals metalen onderdelen dat met asbest of asbesthoudend materiaal bedekt of bekleed is. Onder niet vershredderbaar materiaal wordt verstaan materiaal waarbij met toepassing van de best beschikbare technieken het asbestgedeelte niet of zeer moeilijk kan gescheiden worden van het dragermateriaal; - onder asbesthoudende afvalstoffen worden tevens begrepen: afvalstoffen geheel of gedeeltelijk bestaande uit keramische vezels met gelijkaardige carcinogene eigenschappen; - afvalstoffen bestaande uit asbesthoudende bouwmaterialen waarbij asbestvezels in gebonden vorm aanwezig zijn.

Van 1995 tot 2006 werden in voormeld artikel de volgende voorschriften inzake criteria voor het aanvaarden van asbesthoudend afval mee opgelegd: - afvalstoffen die vrije asbestvezels of asbeststof bevatten mogen slechts worden gestort voor zover de afvalstoffen zodanig worden behandeld dat er geen asbestdeeltjes in het milieu kunnen terecht komen. Daartoe worden de afvalstoffen gecementeerd zodat de aanwezige asbestvezels in een matrix worden ingekapseld. Het asbestafval dient homogeen in het gecementeerd materiaal verspreid te zijn. De in het gecementeerde materiaal aanwezige asbestvlokken of brokstukken mogen maximaal 1 cm groot zijn. Het gecementeerd materiaal wordt verpakt in een stofdichte plastiekverpakking met de nodige asbestetikettering; - verpakkingsafval en plastiekafval verontreinigd met asbest dient te worden samengeperst (dichtheid min. 400 kg/m®). Het samengeperst materiaal wordt verpakt in een stofdichte plastiekverpakking met de nodige asbestetikettering; - niet vershredderbaar materiaal dat met asbest of asbesthoudend materiaal bedekt of bekleed is wordt verpakt in een dubbelwandige stofdichte plastiekverpakking met de nodige asbestetikettering.

Het behandelen en storten van asbesthoudende afvalstoffen gebeurt zodat geen asbestvezels of asbeststof kunnen vrijkomen in de lucht en geen vloeistoffen worden verloren die asbestvezels of asbeststof kunnen bevatten. De met het oog op het storten noodzakelijke voorbehandelingen gebeuren in een daartoe geschikte inrichting." Ten gevolge van de implementatie van de Europese beschikking 2003/33 van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen werd in 2006 voormelde bijkomende bepalingen (voorschriften) echter geschrapt in titel II van het VLAREM. Na de implementatie van de Europese beschikking in 2006 werden voormelde specifieke voorschriften evenwel opgenomen in het ontwerp 'Code van goede praktijk voor het aanvaarden en storten van afval op Vlaamse stortplaatsen (versie 2007)'.

Voormelde voorschriften werden in die ontwerpcode tevens aangevuld met de volgende bepaling: "Beslissingsboom aanvaarding asbestmateriaal en vezelvrijstellingstest zijn beiden te vinden in CMA/2/II/C.1." Voormelde ontwerpcode van goede praktijk voor het aanvaarden van afval op stortplaatsen van 2007 werd echter nooit opgenomen in een ministeriële omzendbrief of besluit.

Niettegenstaande dat de meeste categorie 1-stortplaatsen sindsdien deze specifieke criteria voor het aanvaarden van asbesthoudend afval hanteren, is het aangewezen om deze voorwaarden terug op te nemen in artikel 5.2.4.1.10, § 3, van titel II van het VLAREM. Op deze wijze wordt voorkomen dat asbesthoudend afval zonder enige bijzondere maatregel toch op een categorie 1-stortplaats wordt gestort. Bijkomend wordt de verwijzing naar het CMA/2/II/C.1 inzake de evaluatiemethodiek voor asbesthoudende afvalstoffen en de vezelvrijstellingstest mee opgenomen in dit artikel.

Artikel 135 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.11 van titel II van het VLAREM. Het betreft een rechtzetting: op verschillende plaatsen worden de woorden "deel 1", "deel 2" en "deel 3" vervangen door de woorden "punt A", "punt B" en "punt C".

Artikel 136 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.12, § 1, van titel II van het VLAREM. Het betreft een tekstuele aanpassing inzake het afstemmen op de terminologie van het VLAREL betreffende erkende laboratoria.

Artikel 137 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.3.3 van titel II van het VLAREM; het betreffen louter rechtzettingen.

In paragraaf 1 wordt de verwijzing naar artikel 5, § 2, 14, van titel I van het VLAREM vervangen door "punt F1 van de toelichtingsbijlage bij de aanvraag van een milieuvergunning, vervat in bijlage 4 van titel I van het VLAREM.".

In paragraaf 5 wordt de verwijzing naar " § 3" vervangen door paragraaf 4.

Artikel 138 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.4.6, § 3, van titel II van het VLAREM. De terminologie wordt afgestemd op het VLAREL. Artikel 139 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.6.2 van titel II van het VLAREM. Het betreft een tekstuele aanpassing inzake het afstemmen op de terminologie van het VLAREL betreffende erkende laboratoria.

Artikel 140 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.6.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1 en 2 wijzigen paragraaf 6 en 8. Het betreft een tekstuele aanpassing inzake het afstemmen op de terminologie van het VLAREL betreffende erkende laboratoria.

Punt 3° en 4° wijzigen paragraaf 9. Het betreft een rechtzetting: - in de voetnoot (3) wordt de verwijzing naar "c" vervangen door "A". - in punt A wordt de verwijzing naar "subafdeling 5.2.4.5 en artikel 5.2.4.5. § 6" vervangen door "subafdeling 5.2.4.5 en deze subafdeling".

Artikel 141 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.5.2.1 (aanvaarding van baggerspecie op de monostortplaats) van titel II van het VLAREM. Deze wijziging is conform de wijziging van artikel 5.2.4.1.2 inzake de aanvaarding van afvalstoffen op stortplaatsen. Dezelfde motivatie is dus van toepassing. Het gaat om identieke bepalingen.

Artikel 142 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.5.3.3 van titel II van het VLAREM, het betreft louter een rechtzetting van een verkeerde verwijzing.

Artikel 143 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.5.5.3, § 6, van titel II van het VLAREM. Het betreft een tekstuele aanpassing inzake het afstemmen op de terminologie van het VLAREL betreffende erkende laboratoria.

Artikel 144 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.5.6.4 van titel II van het VLAREM. Naar analogie met de overige stortplaatsen is het wenselijk dat de exploitant zelf instaat voor het bemonsteren van de peilputten rond zijn inrichting (monostortplaats voor baggerspecie) en dat de resultaten worden opgestuurd naar de toezichthouder. Er is geen grote meerwaarde dat dit door de toezichthouder wordt geïnitieerd aangezien de exploitant voor de kosten verantwoordelijk is.

Het betreft tevens een tekstuele aanpassing inzake het afstemmen op de terminologie van het VLAREL betreffende erkende laboratoria.

Artikel 145 Dit artikel heft paragraaf 7 op van artikel 5.3.2.4 van titel II van het VLAREM, aangezien deze paragraaf melding maakt van richtlijnen die worden ingetrokken met ingang van 22 december 2012. Dit overeenkomstig artikel 12 van de richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van richtlijn 2000/60/EG. Artikel 146 Dit artikel wijzigt artikel 5.4.1.5 van titel II van het VLAREM. Het betreft een wijziging in het kader van de CLP-verordening. Enerzijds worden de categorieën zeer licht ontvlambare stoffen en oxiderende stoffen vervangen door overeenkomstige gevarenklassen- en categorieën volgens de CLP-verordening. Anderzijds wordt de verwijzing naar de bijlage 7 van titel I vervangen door een verwijzing van de CLP-verordening.

Artikel 147 Dit artikel wijzigt artikel 5.4.1.6 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging is conform de wijziging van artikel 5.4.1.5 van titel II van het VLAREM. Het gaat om gelijkaardige bepalingen. Dezelfde motivatie is dus van toepassing.

Artikel 148 Dit artikel wijzigt artikel 5.4.1.7 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging is conform de wijziging van artikel 5.2.1.9. van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 149 Dit artikel wijzigt artikel 5.4.2.2. van titel II van het VLAREM. Het betreft een wijziging in het kader van de CLP-verordening. De categorieën "ontvlambare stoffen en - producten" worden vervangen door "vaste stoffen en vloeistoffen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening".

Artikel 150 Dit artikel vervangt artikel 5.4.2.3 van titel II van het VLAREM. De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van VLAREM II worden hier geschrapt. Verder gebeuren er ook nog terminologische aanpassingen, zoals het benoemen van verschillende parameters op een eenduidige manier doorheen het gehele VLAREM. Artikel 151 Dit artikel wijzigt artikel 5.4.3.1.4 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt paragraaf 1. Deze bepalingen worden nu grotendeels gedekt door de algemene voorwaarden van VLAREM II. Punt 2° Dit punt vervangt paragraaf 2.

De BBT-studie omtrent stofnormering in VLAREM (2007) is op heden slechts gedeeltelijk omgezet. Een verstrenging van de stofnorm voor het aanbrengen van bedekkingsmiddelen is op heden nog niet doorgevoerd. De emissiegrenswaarde voor stof voor spuitcabines wordt met dit wijzigingsbesluit verstrengd in overeenstemming met deze BBT-studie (zie 3° ). Deze verstrenging wordt ook doorgevoerd in de voorwaarden voor standaardgarages en standaardhoutbewerkingsbedrijven (zie verder).

De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van VLAREM II worden hier geschrapt. Verder gebeuren er ook nog terminologische aanpassingen, zoals het benoemen van verschillende parameters op een eenduidige manier doorheen het gehele VLAREM. Punt 3° Dit punt wijzigt paragraaf 2bis, derde lid, 5°. De woorden "erkende overbrenger" (van afvalstoffen) worden vervangen door de woorden "een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar" in het kader van het Materialendecreet.

Punt 4° Dit punt heft paragraaf 3 op. Deze bepaling (Met betrekking tot de meting en evaluatie van de meetresultaten van de in § 2 bedoelde emissiegrenswaarden, gelden de bepalingen van de meetstrategie vastgesteld in hoofdstuk 4.4) wordt gedekt door de algemene voorwaarden van VLAREM II. Artikel 152 Dit artikel wijzigt artikel 5.4.3.2.2 van titel II van het VLAREM. Het betreft een terminologische aanpassing (stofdeeltjes vervangen door stof, teneinde deze parameter doorheen het gehele VLAREM uniform te benoemen).

Artikel 153 Dit artikel wijzigt artikel 5.4.3.2.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt paragraaf 3.

Punt 2° Dit punt wijzigt paragraaf 4 door de terminologie aan te passen conform het VLAREL. Punt 3° Dit punt heft paragraaf 5 op. Deze bepaling (Met betrekking tot de meting en evaluatie van de meetresultaten van de in § 3 bedoelde emissiegrenswaarden, gelden de bepalingen van de meetstrategie, vastgesteld in hoofdstuk 4.4) wordt gedekt door de algemene voorwaarden van VLAREM II. Artikel 154 Dit artikel wijzigt artikel 5.4.4.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt paragraaf 3. Deze paragraaf wordt beperkt: de zaken die gedekt worden door de algemene voorwaarden van VLAREM II worden geschrapt.

Punt 2° Dit punt vervangt paragraaf 4.

De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van VLAREM II worden hier geschrapt.

Punt 3° Dit punt heft paragraaf 5 op. Deze bepaling (Met betrekking tot de meting en evaluatie van de meetresultaten van de in § 4 bedoelde emissiegrenswaarden, gelden de bepalingen van hoofdstuk 4.4 ter zake "Meetstrategie inzake luchtverontreinigende stoffen") wordt gedekt door de algemene voorwaarden van VLAREM II. Artikel 155 Dit artikel wijzigt artikel 5.5.1.5, § 1, van titel II van het VLAREM door vanaf 1 juni 2015 een verwijzing aan te passen ten gevolge de CLP-verordening.

Artikel 156 Dit artikel wijzigt artikel 5.5.1.6 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt paragraaf 1. Enerzijds wordt de tekst van paragraaf 1 gewijzigd. De bepaling "tenzij anders bepaald in de milieuvergunning" wordt geschrapt. Een versoepeling van deze op BBT gebaseerde emissiegrenswaarden via de milieuvergunning is niet wenselijk. Bovendien kan steeds afgeweken worden van emissiegrenswaarden in strengere zin. Verder worden de bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van titel II van het VLAREM hier geschrapt. Anderzijds worden in de tabel de bestaande categorieën van gevaarlijke producten vervangen door hun overeenkomstige gevarenklassen, -categorieën en -pictogram volgens de CLP-verordening.

Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Punt 2° Dit punt heft paragraaf 2 op. Deze bepaling wordt gedekt door de algemene voorwaarden van VLAREM II (artikel 4.4.4.1, § 3, en artikel 4.4.3.2, § 1).

Artikel 157 Dit artikel wijzigt artikel 5.5.1.7 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging is conform de wijziging van artikel 5.2.1.9 en artikel 5.4.1.7 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 158 Dit artikel wijzigt vanaf 1 juni 2015 hoofdstuk 5.6 van titel II van het VLAREM. Hoofdstuk 5.6 betreffende de vaste brandstoffen wordt vervangen door een nieuw hoofdstuk 5.6 voor de brandstoffen en brandbare vloeistoffen. Deze wijziging is conform de wijziging van de indelingslijst met betrekking tot rubriek 6. Door de aanpassing van VLAREM aan de CLP-verordening, wordt de huidige rubriek 17 integraal vervangen en zal naar de toekomst enkel nog van toepassing zijn voor de opslag en aanwezigheid van gevaarlijke producten. Omdat de CLP-indeling slechts geldt voor vloeistoffen met een vlampunt tot 60 ° C, zal rubriek 17 dus tot die producten beperkt blijven. P3 en P4-producten zonder gevarenindeling en brandstofverdeelinstallaties (geen opslag, voorheen rubriek 17.3.9.) vallen bijgevolg niet langer onder de aangepaste rubriek 17. Om voor de opslag van deze "brandbare vloeistoffen" en de brandstofverdeelinstallaties de vergunnings- of meldingsplicht te behouden en op die manier ook duidelijkheid en eenvormigheid te verzekeren naar het milieuvoorwaardenkader toe, worden aan hoofdstuk 5.6 nieuwe afdelingen toegevoegd, namelijk afdeling 5.6.1 voor de brandbare vloeistoffen en afdeling 5.6.2 voor de brandstofverdeelinstallaties. In deze afdelingen worden de huidige voorwaarden van hoofdstuk 5.17, die momenteel van toepassing zijn op de opslag van loutere P3- en P4-producten overgenomen evenwel aangepast aan de CLP-verordening. Voor de voorwaarden aangaande verdeelinstallaties, uitstoot van VOS en damprecuperatie wordt dezelfde oefening gemaakt. Voorwaarden specifiek bestemd voor de opslaghouders blijven echter behouden in hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM. Voor houders die vanaf 1 juni 2015 onder toepassing van rubriek 6.4 vallen en voorheen niet ingedeeld waren of waar er gewijzigde voorwaarden op van toepassing worden, worden overgangsbepalingen toegevoegd. Na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit werd artikel 5.6.1.1.6, § 1, bijkomend aangepast. De verwijzing naar Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming is niet meer relevant (verwijzing naar Codex is immers ook al in andere soortgelijke artikelen doorgevoerd). Dit wordt aangepast naar analogie met art. 5.17.4.1.8. § 1 (CLP-versie), namelijk "De elektrische installaties, toestellen en verlichtingstoestellen beantwoorden aan de voorschriften van de Codex voor het Welzijn op het Werk en van het AREI (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties), in het bijzonder de artikelen die handelen over ruimten waarin een ontplofbare atmosfeer kan ontstaan." Artikel 5.6.1.2.12 en artikel 5.6.1.3.18 van titel II van het VLAREM regelen de overgangsregeling voor respectievelijk bestaande ondergrondse en bovengrondse houders waarin brandbare vloeistoffen in opslag zijn. Deze bepaling krijgt voorrang op de algemene overgangsbepaling van 3.2.3.3 van titel II van VLAREM. Voor houders vanaf 1 juni 2015 (strenger) worden ingedeeld in rubriek 6.4 van de indelingslijst zijn naast de afstands- en verbodsregels ook de scheidingsafstanden, de bepalingen betreffende de installatie- en constructiewijze, de bijhorende leidingen, het vulpunt en de vulplaats niet van toepassing. Dit is met behoud van de mogelijkheid bijzondere voorwaarden op te leggen in de milieuvergunning. Verdere verplichtingen op het gebied van onderzoek en uitrusting treden gefaseerd in werking vanaf 1 juni 2016 of 1 juni 2018.

Na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit werd artikel 5.6.2.1.3, § 1, bijkomend aangepast. In artikel 5.6.2.1.3 § 1 (vanaf 01.06.2015) waren de wijzigingen aangaande de elektrische installaties, die in het huidige versie van art. 5.17.5.3 van titel II van het VLAREM worden doorgevoerd, niet opgenomen. De bepalingen van artikel 5.6.2.1.3, § 1, worden nu aangepast aan de analoge bepalingen van artikel 5.17.5.3. Ook artikel 5.6.2.1.6, 1°, werd gewijzigd: na de bepaling "de rand van de houder" worden de woorden " voor gevaarlijke vloeistoffen van groep 1" toegevoegd ter verduidelijking.

Artikel 159 Dit artikel wijzigt artikel 5.7.1.3 van titel II van het VLAREM. Het betreft een wijziging in het kader van de CLP-verordening in paragraaf 3. De categorieën zeer licht ontvlambare en licht ontvlambare vloeistoffen vervangen door overeenkomstige gevarenklassen- en categorieën volgens de CLP-verordening. Artikel 160 Dit artikel vervangt artikel 5.7.1.4 van titel II van het VLAREM. De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg. Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van VLAREM II worden hier geschrapt.

Het betreft de schrapping van punt 3° in de tabel met emissiegrenswaarden. Deze emissiegrenswaarden zijn overbodig, aangezien ze ook opgenomen zijn in de tabel van artikel 5.5.1.6 van titel II van het VLAREM. Artikel 161 Dit artikel wijzigt artikel 5.7.2.3, § 2, van titel II van het VLAREM. Punt 1° : Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van VLAREM II (artikel 4.4.3.3, § 1) worden hier geschrapt. Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Punt 2° : dit punt vervangt punt a) in het kader van het Protocol van Göteborg (GP).

Dit protocol beoogt de reductie van atmosferische emissies van stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxiden (SO2), vluchtige organische stoffen (VOS) en ammoniak (NH3). Hiervoor werden in het protocol voor de betrokken polluenten nationale emissieplafonds opgelegd en werden installatievoorschriften (veelal in de vorm van emissiegrenswaarden) en productnormen vastgesteld voor diverse sectoren en activiteiten.

De emissiegrenswaarden en productnormen komen grotendeels overeen met de bepalingen uit EU-regelgeving (voornamelijk richtlijn Industriële Emissies 2010/75/EG en diverse BBT-referentie-documenten). De emissieplafonds zijn berekend op basis van de verwachte groei in activiteiten en energieverbruik en de evolutie van de emissie onder huidig EU-beleid. Dit betekent dat de meeste bepalingen al zijn opgenomen in de Vlaamse regelgeving (middels de implementatie van de RIE via het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, VLAREM-trein 2012) of er binnenkort, bij de omzetting van de recent gepubliceerde BREF-conclusies, in zullen worden opgenomen. Enkele bepalingen zijn afkomstig uit oudere BREF's die nog niet onder het toepassingsgebied van de RIE vallen. Deze bepalingen worden middels dit besluit omgezet. Deze hebben betrekking op de productie van titaandioxide, de productie van salpeterzuur, installaties voor het walsen van metalen en gieterijen.

Dit artikel heeft betrekking op de productie van titaandioxide. Voor de productie van titaandioxide wordt een norm voor SO2 toegevoegd voor het chlorideproces (bestond enkel voor het sulfaatproces); voor de productie van salpeterzuur wordt de norm voor NOx verstrengd.

Punt 3° Dit punt betreft een tekstuele aanpassing overeenkomstig de Rectificatie van de RIE. Artikel 162 Dit artikel wijzigt artikel 5.7.2.5 van titel II van het VLAREM En betreft een tekstuele aanpassing overeenkomstig de Rectificatie van de RIE. Artikel 163 Dit artikel wijzigt artikel 5.7.3.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt voert een terminologische aanpassing door in paragraaf 3 (rookgasontzwaveling wordt vervangen door afgasontzwaveling).

Punt 2° Dit punt heft punt 1° van paragraaf 4 op. Dit punt bevat namelijk voorwaarden die van toepassing waren tot 31 december 2011. Daar deze termijn is verstreken, kunnen deze geschrapt worden.

Punt 3° Dit punt wijzigt punt 2° van paragraaf 4 als gevolg van voormeld punt.

Punt 4° Dit punt vervangt paragraaf 5 teneinde alle bepalingen omtrent luchtemissiegrenswaarden uniform te maken doorheen het gehele VLAREM. Zo wordt de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Punt 5° Dit punt wijzigt paragraaf 7 door een terminologische aanpassing (rookgassen wordt vervangen door afgassen).

Artikel 164 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 5.7.1.4 van titel II van het VLAREM enerzijds omwille van terminologische aanpassingen en anderzijds in het kader van het protocol van Göteborg. Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden.

Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Artikel 165 Dit artikel wijzigt artikel 5.7.5.1, § 2, van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt doet een terminologische aanpassing teneinde alle bepalingen inzake luchtemissiegrenswaarden doorheen het gehele VLAREM uniform te omschrijven.

Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Punt 2° Dit punt vervangt de eenheid "g/u" door het correcte "g/h". De afkorting van de tijdseenheid uur is immers "h".

Punt 3° Dit punt voert een terminologische aanpassing door (grenswaarde vervangen door emissiegrenswaarde).

Artikel 166 Dit artikel vervangt paragraaf 3 van artikel 5.7.6.1 van titel II van het VLAREM. Het betreft een terminologische aanpassing teneinde alle bepalingen inzake luchtemissiegrenswaarden doorheen het gehele VLAREM uniform te omschrijven.

Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Artikel 167 Dit artikel wijzigt artikel 5.7.7.1 van titel II van het VLAREM. In beide punten betreffen het terminologische aanpassingen (conform VLAREL, uniformiteit benaming parameters). Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden.

Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Artikel 168 Dit artikel wijzigt artikel 5.7.8.1 van titel II van het VLAREM. In alle punten betreffen het terminologische aanpassingen (gebruik van het woord "afgassen", uniformiteit benaming parameters). Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Artikel 169 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 5.7.9.1 van titel II van het VLAREM. Het betreft een terminologische aanpassing teneinde alle bepalingen inzake luchtemissiegrenswaarden doorheen het gehele VLAREM uniform te omschrijven.

Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Artikel 170 Dit artikel wijzigt artikel 5.7.11.1, § 3, van titel II van het VLAREM. Het betreft een terminologische aanpassing door het gebruiken van het woord "afgas" in plaats van "afvalgas" en "gas".

Artikel 171 Dit artikel vervangt artikel 5.7.13.1 van titel II van het VLAREM. Het betreft een terminologische aanpassing teneinde alle bepalingen inzake luchtemissiegrenswaarden doorheen het gehele VLAREM uniform te omschrijven.

Artikel 172 Dit artikel vervangt artikel 5.7.14.1 van titel II van het VLAREM. Het betreft een terminologische aanpassing teneinde alle bepalingen inzake luchtemissiegrenswaarden doorheen het gehele VLAREM uniform te omschrijven.

Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Artikel 173 Dit artikel vervangt artikel 5.7.15.2 van titel II van het VLAREM. Paragraaf 1 wordt herschreven omwille van terminologische aanpassingen teneinde alle bepalingen inzake luchtemissiegrenswaarden doorheen het gehele VLAREM uniform te omschrijven. Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden.

Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Paragraaf 2 wordt geschrapt omdat dit een overbodige bepaling betreft: het betreft sowieso werkelijk zuurstofgehalte. Dit is niet anders bepaald in artikel 1.1.2 van VLAREM II. De bestaande paragraaf 3 wordt daardoor paragraaf 2. Deze paragraaf wordt aangepast naar de terminologie van het VLAREL. Artikel 174 Dit artikel voegt een afdeling 5.7.17 "Productie van soda" toe aan hoofdstuk 5.7 van titel II van het VLAREM. De algemene emissiegrenswaarde voor CO kan voor de soda-installatie bij BASF niet gerespecteerd worden. Sinds 2004 zijn in opdracht van BASF reeds diverse studies uitgevoerd en maatregelen onderzocht met het oog op de reductie van de CO-emissie. Naar aanleiding van de hervergunning van de installatie in 2010 werd in de milieuvergunning een bijzondere voorwaarde opgelegd. Hierin was bepaald dat de exploitant een studie diende uit te voeren om na te gaan welke ingrepen mogelijk zijn, rekening houdende met BBT, om de algemene emissiegrenswaarde te kunnen respecteren. Om de CO-emissies te verminderen zijn op basis van deze studies reeds diverse emissiereductiemaatregelen geïmplementeerd. Uit de emissieresultaten blijkt een duidelijke daling van de CO-concentratie door implementatie van deze maatregelen. De algemene emissiegrenswaarde kan echter met toepassing van BBT nog steeds niet gerespecteerd worden. Bijgevolg wordt voor soda-installaties een sectorale emissiegrenswaarde voorzien voor CO van 175 mg/Nm®.

Artikel 175 Dit artikel wijzigt artikel 5.8.0.1, 2°, van titel II van het VLAREM. Dit artikel wijzigt de eenheid "g/u" door het correcte "g/h". De wetenschappelijk correcte afkorting van de tijdseenheid "uur" is "h" en niet "u", wat de afkorting is voor "atomaire massa-eenheid".

Artikel 176 Dit artikel wijzigt artikel 5.9.2.1.bis, § 1, van titel II van het VLAREM. Het is opportuun om een ondergrens voor de bouw van een ammoniakemissiearme stal (pluimvee-inrichting of varkensinrichting) vast te leggen vermits dit weinig zinvol en moeilijk uitvoerbaar is voor kleine stallen. Specifiek betreft het pluimvee-inrichtingen met in totaal minder dan vijfhonderd stuks pluimvee en varkensinrichtingen met in totaal minder dan vijftig varkens (inclusief biggen). Stallen van dergelijke omvang worden aangevraagd door onderwijsinrichtingen, onderzoeksinstellingen, kinderboerderijen, natuurverenigingen, en dergelijke. Deze zijn eveneens vrijgesteld van een mestbankaangifte.

Artikel 177 Dit artikel wijzigt artikel 5.9.6.1, § 2, 2°, van titel II van het VLAREM. De verbodsregel in het laatste lid wordt opgeheven en verplaatst naar artikel 5.9.12.2 waar deze beter thuishoort.

Artikel 178 Dit artikel vervangt paragraaf 5 van artikel 5.9.8.4 van titel II van het VLAREM. Tijdens de publieke consultatie merkte afdeling Milieu-inspectie omtrent deze bepaling "Keuken- en/of ander afval, bestemd voor voeding van de dieren, wordt in gesloten, gemakkelijk te reinigen recipiënten bewaard" op dat hierin verwezen wordt naar het voederen van landbouwhuisdieren met keukenafval, een praktijk die verboden is door de Europese wetgeving. Daarom wordt deze bepaling geherformuleerd en niet geschrapt daar het langdurig opslaan van dergelijke stromen in openlucht eventueel geurhinder kan veroorzaken. Indien het echter om droge stromen gaat of de opslag bevindt zich in een afgesloten loods, enz. kan via de milieuvergunningsaanvraag een afwijking worden bekomen van de opslagmodaliteiten.

Artikel 179 Dit artikel wijzigt artikel 5.9.9.2, § 2, van titel II van het VLAREM. Het betreft louter een tekstuele aanpassing teneinde de terminologie inzake erkende laboratoria af te stemmen op deze van het VLAREL. Artikel 180 Dit artikel vervangt artikel 5.9.12.1 van titel II van het VLAREM. Op het toepassingsgebied van de sectorale voorwaarden van afdeling 5.9.12 wordt een uitzondering voorzien voor inrichtingen voor het africhten van honden. Deze inrichtingen zijn immers ingedeeld volgens rubriek 9.9 van de indelingslijst maar de overeenkomstige sectorale voorwaarden opgenomen in afdeling 5.9.12 hebben geen betrekking op inrichtingen voor het africhten van honden.

Artikel 181 Dit artikel wijzigt artikel 5.9.12.2 van titel II van het VLAREM. Er wordt een verbodsregel ingevoegd, die aanvankelijk was opgenomen in artikel 5.9.6.1, § 2, 2°, maar daar nu wordt opgeheven.

Het is immers opportuun om alle sectorale voorwaarden met betrekking tot inrichtingen waar honden worden gehouden te groeperen in afdeling 5.9.12 (milieuvoorwaarden met betrekking tot inrichtingen waarin honden worden gehouden).

Artikel 182 Dit artikel vervangt paragraaf 3 van artikel 5.10.0.3 van titel II van het VLAREM. Overbodige bepalingen worden geschrapt, alsook de bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden (artikel 4.4.2.2 van VLAREM II).

Artikel 183 Dit artikel wijzigt artikel 5.11.0.4 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging in paragraaf 4 is conform de wijziging van artikel 5.2.1.9, artikel 5.4.1.7, en artikel 5.5.1.7 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 184 Dit artikel wijzigt artikel 5.11.0.5 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 1. De bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van artikel 4.4.2.2 van titel II van het VLAREM worden geschrapt.

Punt 2° vervangt paragraaf 2.

De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden (artikel 4.4.3.3, § 1, van VLAREM II) worden geschrapt en de paragraaf wordt ook aangepast naar aanleiding van een uniforme terminologie inzake luchtemissiegrenswaarden doorheen het gehele VLAREM. Punt 3° wijzigt paragraaf 2bis, 1°. Het tweede lid wordt geschrapt omdat dit lid voorwaarden bevat met overgangstermijnen die reeds verstreken zijn.

Punt 4° heft paragraaf 3 en 4 op. Paragraaf 3 wordt immers gedekt door de algemene voorwaarden van artikel 4.4.2.2 en paragraaf 4 door die van afdeling 4.4.4 van titel II van het VLAREM. Artikel 185 Dit artikel heft paragraaf 2 op van artikel 5.12.0.2 van titel II van het VLAREM. Deze tekst is niet langer van toepassing omdat de overgangstermijn is verstreken. De volledige paragraaf kan bijgevolg geschrapt worden.

Artikel 186 Dit artikel vervangt paragraaf 1 van artikel 5.12.0.3 van titel II van het VLAREM. De norm NBN 713-020 stond in het huidige artikel foutief weergegeven en de paragraaf wordt ook in correcte wetgevingstechnische taal omgezet.

Artikel 187 Dit artikel wijzigt artikel 5.12.0.5 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging in paragraaf 1 is conform de wijziging van artikel 5.2.1.9, artikel 5.4.1.7, artikel 5.5.1.7, en artikel 5.11.0.4 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 188 Dit artikel wijzigt artikel 5.13.0.4 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging in paragraaf 1 is conform de wijziging van artikel 5.2.1.9, artikel 5.4.1.7, artikel 5.5.1.7, artikel 5.11.0.4, en 5.12.0.5 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 189 Dit artikel wijzigt artikel 5.13.0.5 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt paragraaf 1. De bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van artikel 4.4.2.2 van titel II van het VLAREM worden geschrapt.

Punt 2° Dit punt heft paragraaf 2 op. Deze paragraaf bevat immers bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van titel II van het VLAREM. Artikel 190 Dit artikel vervangt paragraaf 6 van artikel 5.14.0.1 van titel II van het VLAREM. De bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van artikel 4.4.2.2 van titel II van het VLAREM worden geschrapt.

Artikel 191 De volgende artikelen wijzigen de sectorale voorwaarden voor garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen door bepalingen die de coherentie van het geheel van VLAREM verminderen, te schrappen.

Dit artikel wijzigt artikel 5.15.0.2 van titel II van het VLAREM door paragraaf 1 op te heffen. Deze paragraaf (De garages en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen en hun aanhorigheden zijn van alle bewoonde lokalen en hun toegangen afgescheiden door volle muren, schutsels, zolderingen, vloeren in metselwerk of in beton. Deuren met automatische sluiting die aan het vuur weerstaan mogen evenwel in de muren en schutsels worden aangebracht) heeft immers betrekking op bepalingen die niet in VLAREM thuis horen omdat ze niet de milieuhygiëne of de bescherming van mens en milieu tegen onaanvaardbare hinder betreffen, maar veeleer de bescherming van andere rechten zoals de veiligheid van de werknemers.

Artikel 192 Dit artikel wijzigt artikel 5.15.0.4 van titel II van het VLAREM door paragraaf 1 (De voedingsspanning der verplaatsbare lampen mag niet meer bedragen dan 25 volt in wisselstroom of 50 volt in gelijkstroom.

Dit voorschrift is van toepassing vanaf de aansluiting van de verplaatsbare geleiders met de vaste geleiders. De transformatoren voor spanningsvermindering dienen gescheiden windingen te hebben. De massa van deze transformatoren dient met de aarde verbonden. De soepele geleiders hebben een voldoend weerstandsvermogen tegen slijtage. Ze mogen evenwel door geen metalen omhulsel beschermd worden.) op te heffen en de bepaling "met droog zand gevulde emmers".

Paragraaf 1 heeft immers ook de bescherming van de veiligheid van de werknemers tot doel. Met droog zand gevulde emmers is een verouderde methode om brand te blussen; heden gebeurt dit uiteraard met blustoestellen (zie de nieuwe paragraaf 2).

Artikel 193 Dit artikel wijzigt paragraaf 2 van artikel 5.15.0.5 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening. De categorieën "ontvlambare stoffen en - producten" worden vervangen door "producten gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening".

Artikel 194 Dit artikel vervangt artikel 5.15.0.9 van titel II van het VLAREM. Bij de omzetting van de BBT-studie voor de car- en truckwash van 2002 (omgezet via het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011) werd vergeten een ondergrens voor een aantal investeringen in te schrijven. Nu wordt een ondergrens van 1500 m®/j genomen om het verschil te maken tussen een grote en een kleine installatie. Omdat de overgangstermijn van 2015 ondertussen ook al liep, werd deze nog eens verlengd met 2 jaar, zijnde tot 1 januari 2017.

Artikel 195 Dit artikel wijzigt artikel 5.15.0.10 van titel II van het VLAREM. De woorden "erkende overbrenger" (van afvalstoffen) worden vervangen door de woorden "een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar" in het kader van het Materialendecreet.

Artikel 196 Dit artikel wijzigt artikel 5.15.0.11 van titel II van het VLAREM. Bij de omzetting van de BBT-studie voor de car- en truckwash van 2002 (omgezet via het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011) werd vergeten een ondergrens voor een aantal investeringen in te schrijven. Nu wordt een ondergrens van 1500 m®/j genomen om het verschil te maken tussen een grote en een kleine installatie. Omdat de overgangstermijn van 2015 ondertussen ook al liep, werd deze nog eens verlengd met 2 jaar, zijnde tot 1 januari 2017.

Artikel 197 Dit artikel wijzigt de titel van Hoofdstuk 5.16 "Gassen" van titel II van het VLAREM vanaf 1 juni 2015. Het betreft het vervangen van de titel door Hoofdstuk 5.16 "Behandelen van gassen". Met deze wijziging wordt de titel van het hoofdstuk in overeenstemming gebracht met de inhoud. De opslag van gevaarlijk gassen volgens de CLP-verordening wordt namelijk vanaf 1 juni 2015 in de aangepaste rubriek 17 ondergebracht. Bijgevolg wordt dan ook het voorwaardenkader voor de opslag van gevaarlijke gassen ondergebracht onder hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM (opslag van gevaarlijke producten). De activiteiten m.b.t. het behandelen van gassen (compressor, airco, LPG-station, aardgastankstations,...) blijven ook na aanpassing van de indelingslijst ingedeeld in de rubriek 16, met het voorwaardekader in hoofdstuk 5.16 van titel II van het VLAREM. Artikel 198 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.1.1. van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt betreft het schrappen van een verstreken overgangstermijn in paragraaf 2.

Punt 2° Dit punt betreft een taalkundige vereenvoudiging in paragraaf 3.

Punt 3° Dit punt wijzigt paragraaf 4 in het kader van de CLP-verordening. De 4 groepen van gassen worden gedefinieerd door middel van overeenkomstige gevarenpictogrammen volgens de CLP-verordening.

Artikel 199 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.1.2 van titel II van het VLAREM. Het betreft hoofdzakelijk een wijziging in het kader van de CLP-verordening door het woord "ontvlambare" voor "gassen" te vervangen door "gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening" na "gassen".

Punt 1° Dit punt wijzigt de paragraaf 1 in het kader van de CLP-verordening.

Punt 2°, punt 3° en punt 4° Deze punten wijzigen respectievelijk punt 1°, punt 5° en punt 6° van paragraaf 3 in het kader van de CLP-verordening en voert verder enkele taalkundige wijzigingen door.

Punt 5° Dit punt wijzigt paragraaf 4 in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 200 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.1.4, § 3, van titel II van het VLAREM. Het betreft een wijziging in het kader van de CLP-verordening, waarbij de bedoelde ontvlambare gassen vervangen worden door gassen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening. Dit artikel werd bijkomend gewijzigd na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit: de woorden "milieudeskundige erkend in de discipline « houders voor gassen of gevaarlijke stoffen »" worden vervangen door de woorden "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen", zodat dit artikel in overeenstemming is met de juiste terminologie en artikel 5.17.3.1.4 (vanaf 1.06.2015).

Artikel 201 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.1.5 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt paragraaf 2 omdat er naar het KB 26 maart 2003 betreffende het welzijn van de werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen, wordt verwezen, in plaats van naar het vroegere zoneringsplan.

Punt 2 en 3° Dit punt heft de eerste zin van paragraaf 3 op. Verder wordt paragraaf 3 gewijzigd in het kader van de CLP-verordening, analoog aan de wijzigingen van artikel 5.16.1.2 en artikel 5.16.1.4, § 3, van titel II van het VLAREM. Punt 4° Dit punt wijzigt paragrafen 3 en 4 na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit.

De woorden "milieudeskundige erkend in de discipline « houders voor gassen of gevaarlijke stoffen »" worden vervangen door de "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen", conform artikel 5.17.3.1.5 (vanaf 1.06.2015).

Punt 5° Dit punt wijzigt paragraaf 4 door aan te geven dat ook het zoneringsplan op de inrichting beschikbaar moet zijn. De woorden "indien van toepassing" werden toegevoegd naar aanleiding van de publieke consultatie, daar er terecht werd opgemerkt dat niet alle gassen per definitie als eigenschap "explosiegevaarlijk" hebben en een zoneringsplan dan ook niet van toepassing is.

Punt 6° Dit punt wijzigt paragraaf 4 omwille van een terminologische aanpassing (toezichthouder in plaats van toezichthoudende overheden).

Artikel 202 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.1.6 na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit. In dit artikel worden vooreerst de woorden "milieudeskundige erkend in de discipline « houder voor gassen of gevaarlijke stoffen »" vervangen door "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen", conform art.5.17.3.1.6 (vanaf 1.06.2015). Verder wordt in paragraaf 1, 2°, het punt a) vervangen, zodat de verwijzing naar de geschrapte bijlage 5.16.4 van titel II van het VLAREM niet meer nodig is. Deze bijlage werd geschrapt op 1 maart 2009 ten gevolge van PED-richtlijn, richtlijn 97/23/EG betreffende drukapparatuur, die omgezet is bij koninklijk besluit van 1999.

Artikel 203 Dit artikel schrapt artikel 5.16.1.7 van titel II van het VLAREM vanaf 1 juni 2015. De bepalingen van dit artikel zijn gerelateerd aan de opslag van gassen, en worden bijgevolg verplaatst naar het nieuwe hoofdstuk 5.17 betreffende de opslag van gevaarlijke producten.

Artikel 204 Dit artikel vervangt artikel 5.16.1.8 van titel II van het VLAREM. In artikel 5.16.1.8 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, punt 3°, wordt de verplichting voor een dichtheidstest op de ondergrondse leidingen ingevoerd met een periodiciteit afhankelijk van het al dan niet aanwezig zijn van een kathodische bescherming.Het zou onlogisch zijn om wel de tank periodiek te testen en ondertussen niets met de ondergrondse leidingen te doen. Deze leidingen zijn eveneens als de tank onderhevig aan corrosie en kunnen, op termijn, falen indien zij niet regelmatig getest en wanneer nodig hersteld worden. Na de eerste principiële goedkeuring van onderhavig besluit werd het woord "lpg-installatie" vervangen door de woorden "station tot bevoorrading van motorvoertuigen met lpg" naar aanleiding van een opmerking van Febupro omdat het voor lpg-stations bedoeld is en niet voor bijvoorbeeld gastanks bij particulieren (als het "lpg-installatie" noemt, kan dit tot foute interpretatie leiden). 2° in paragraaf 1, punt 4°, wordt in de tweede zin het woord "bij" vervangen door het woord "voor".Dit is een taalkundige verbetering. 3° in paragraaf 1, punt 4°, wordt voor alle LPG-reservoirs (dus geen uitzondering meer voor houders met een maximaal inhoudsvermogen van 13.000 liter) de mogelijkheid geboden om het verplichte periodieke inwendige onderzoek (alle 20 jaar) te vervangen door een alternatieve onderzoeksmethode die dezelfde waarborgen biedt. Het moet worden aanvaard door een milieudeskundige erkend in de discipline "houder voor gassen of gevaarlijke stoffen". Door deze maatregelen worden ook volwaardige alternatieven voor het inwendig onderzoek aanvaard. Door de huidige stand der techniek bestaan er momenteel alternatieven voor het inwendig onderzoek, die vroeger niet voorhanden worden. Bovendien kan een alternatief als voordeel hebben dat de houder niet moet geopend worden (tijdrovend en riskant) en komt er bij de opening geen zuurstof in de houder terecht, hetgeen een factor minder is die corrosie aan de houder kan veroorzaken.

Het ter plaatse (bij de exploitant) openen van geprefabriceerde tanks voor inwendige inspectie door de erkende milieudeskundige (bij het eerste periodiek onderzoek bij de ingebruikname van een tank) is een omslachtige onderneming die de keuringskost nog hoger doet oplopen en bovendien niet zonder gevaar is. Bij het openen van een nieuwe tank (zonder mangat) voor inwendige inspectie moet immers één van de appendages verwijderd worden en kan het inwendige van de tank in contact komen met zeer vochtige buitenlucht.

Daarom wordt nu in titel II van het VLAREM opgenomen dat, mits een voorafgaand inwendig onderzoek bij de constructeur, mits een goede bewaring en mits een attest, het inwendig onderzoek bij ingebruikname (door de erkende milieudeskundige) mag weggelaten worden. De erkende milieudeskundige behoudt de mogelijkheid om toch een inwendige controle uit te voeren. Dit stelt hem in staat de volle verantwoordelijkheid voor zijn eigen attest wat betreft de staat van de tank op zich te nemen.

Voor houders die reeds in gebruik geweest zijn en die hergebruikt worden is een inwendige keuring bij heringebruikname verplicht. Er wordt nu echter toegevoegd dat wanneer bij de leverancier van de te hergebruiken houder deze houder reeds aan een inwendig onderzoek is onderworpen door een milieudeskundige erkend in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen en de houder correct wordt opgeslagen er geen bijkomend inwendig onderzoek noodzakelijk is op het moment van heringebruikname.

Daarnaast wordt voor gashouders de mogelijkheid geboden om het verplichte periodieke inwendige onderzoek (alle 20 jaar) te vervangen door een alternatieve onderzoeksmethode die dezelfde waarborgen biedt.

Het moet worden aanvaard door een milieudeskundige erkend in de discipline "houder voor gassen of gevaarlijke stoffen". Door deze maatregelen worden ook volwaardige alternatieven voor het inwendig onderzoek aanvaard. Door de huidige stand der techniek bestaan er momenteel alternatieven voor het inwendig onderzoek, die vroeger niet voorhanden worden. Bovendien kan een alternatief als voordeel hebben dat de houder niet moet geopend worden (tijdrovend en riskant) en komt er bij de opening geen zuurstof in de houder terecht, hetgeen een factor minder is die corrosie aan de houder kan veroorzaken.

Verder is er een herschikking van de tekst gebeurd, om op een meer gestructureerde wijze aan te geven welke controles voor welke groepen houders vereist zijn. In het nieuwe hoofdstuk 5.17.3 wordt dezelfde verandering toegepast zodat ook vanaf juni 2015 deze alternatieve methodes behouden blijven.

Paragraaf 1, punt 4°, werd op enkele plaatsen aangevuld na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit, meer bepaald in a), 2) en in a), tweede lid, 1), 2) en 3) teneinde de huidige praktijk correct weer te geven.

Punt a), 2), en punt a), tweede lid, 2), worden aangevuld met "Voor lpg-reservoirs met een inhoudsvermogen van maximaal 13.000 liter mag in plaats van een inert gas, propaan gebruikt worden.". Lpg is niet-corrosief, maar niet inert. In de praktijk worden lpg-reservoirs met lpg (propaan) gevuld en indien men ze eerst met inert gas vult, om ze op de plaats van installatie te purgeren en daarna er lpg in te vullen, kan dit voor risico's zorgen. Punt a), tweede lid, 1), en 3), worden aangevuld met "Voor lpg-reservoirs met een inhoudsvermogen van maximaal 13.000 liter mag dit inwendig onderzoek ook uitgevoerd worden door een competente persoon volgens de toepasselijke Europese norm betreffende keuring en herkeuring van opslagtanks voor lpg met een capaciteit tot en met 13.000 liter." Voor lpg-tanks tot 13.000 l kan inwendig onderzoek ook uitgevoerd worden door een competent persoon volgens norm 12817:2010. Als men dit steeds door een milieudeskundige moet laten doen is dit een grote kost voor kleine tanks en de norm laat dit toe. De competente persoon die het inwendig onderzoek uitvoert, mag dan eveneens het bijhorende attest opmaken.

Artikel 205 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.1.9 van titel II van het VLAREM door de woorden "milieudeskundige erkend in de discipline « houders voor gassen of gevaarlijke stoffen »", en variaties daarvan, te vervangen door "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen", conform artikel 5.17.3.1.9 (vanaf 1.06.2015).

Artikel 206 Dit artikel vervangt subafdeling 5.16.2 van titel II van het VLAREM. Er worden verschillende subafdelingen voorzien.

Een eerste subafdeling omvat de algemene bepalingen (oude afdeling 5.16.2).

De bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden (artikel 4.4.2.2 en 4.4.2.3) van titel II van het VLAREM worden geschrapt.

Een tweede subafdeling "Productie van biogas door vergisting" wordt ingevoerd naar aanleiding van de aanbevelingen in de BBT-studie (mest)covergistingsinstallaties van februari 2012.

Een eerste artikel betreft het toepassingsgebied. Deze subafdeling is van toepassing voor de productie van biogas met één of meerdere vergisters.

Een tweede artikel regelt de ontoegankelijkheid van de vergister voor onbevoegden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt op basis van de grootte van de vergister(s). Er zijn strengere regels van toepassing wanneer de totale productiecapaciteit meer dan 100 Nm®/h bedraagt.

Een derde artikel voorziet dat een vergister met een productiecapaciteit van meer dan 50 Nm®/h uitgerust wordt met een fakkel of een evenwaardige installatie omwille van veiligheid en milieubescherming. Bij een vergister met een productiecapaciteit tot en met 50 Nm®/h verhouden de kosten gerelateerd aan de eis om een fakkel te plaatsen zich niet tot de verwachte milieueffecten. Voor bestaande inrichtingen wordt een overgangstermijn voorzien voor deze maatregel.

Het is ook opportuun om constructievoorschriften op te nemen voor de vergisters en de opslagtanks (vierde artikel). Ook daar wordt een overgangstermijn voorzien.

Naar analogie met de verplichting voor mestvergisters om een werkplan op te maken, is het opportuun om deze verplichting ook op te nemen voor alle vergisters. In het werkplan worden de maatregelen vermeld om de milieuhinder te beperken in het kader van calamiteitenbeheer. Deze verplichtingen zijn al van toepassing voor vergisters die mest (co)vergisten. Er werd een overgangstermijn ingevoerd van drie jaar na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit naar aanleiding van een opmerking van Aquafin. RWZI's moeten namelijk ook aan deze bepaling voldoen en moeten daarvoor extra maatregelen nemen.

Een zesde artikel bevat maatregelen om geurhinder te voorkomen. De BBT-studie voor (mest)covergistingsinstallaties is gericht op vergistingsinstallaties waarin mest en/of energiegewassen en/of organisch-biologische afvalstromen (OBA) worden omgezet in biogas en digestaat. Zowel landbouw gerelateerde vergistingsinstallaties als vergistingen in industriële installaties vallen binnen de scope van deze studie.

RWZI-slibvergisting werd uitdrukkelijk uitgesloten van de scope van de studie, daarom worden deze installaties specifiek uitgezonderd van de verplichtingen van dit artikel (toevoeging na eerste principiële goedkeuring).

Een zevende artikel voorziet een emissiegrenswaarde en meetfrequentie voor de parameter ammoniak. Deze verplichtingen zijn al van toepassing voor vergisters die mest (co)vergisten. Er werd een overgangstermijn ingevoerd van drie jaar aan het zevende artikel na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit naar aanleiding van een opmerking van Aquafin. RWZI's moeten namelijk ook aan deze bepaling voldoen en moeten daarvoor extra maatregelen nemen.

De voorgeschreven maatregelen gelden alleen in geval er geur-of stofhinder kan optreden. Bij pocketvergisters zijn er in normale omstandigheden geen geur- of stofveroorzakende processen vermits alles is afgesloten, nl. de mestopslag, het transport naar de vergister en de afvoer van het digestaat. Bijgevolg moet geen gesloten ruimte die te allen tijde in onderdruk staat, worden voorzien. Er zijn ook geen end-of-pipe luchtbehandelingstechnieken vereist (en dus ook geen monitoring van het waswater).

Artikel 207 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.3.2 van titel II van het VLAREM na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit.

In dit artikel wordt in paragraaf 2 een foutieve nummering en een schrijffout rechtgezet, en verder in paragraaf 2 en 4 worden de woorden "milieudeskundige erkend in de discipline « houder voor gassen of gevaarlijke stoffen »" vervangen door "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen".

Artikel 208 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.3.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt wijzigt paragraaf 2, 1°. De woorden "milieudeskundige, erkend in de discipline toestellen en installaties onder druk en/of in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen" worden vervangen door de woorden "milieudeskundige in de discipline toestellen onder druk of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen".

Punt 2° Vanaf 1 juni 2015 worden in punt 2° van paragraaf 2 de bestaande gevaarsymbolen vervangen door gevarenpictogrammen volgens de CLP-verordening.

Punt 3° Dit punt vervangt paragraaf 6 rond relatief lekverlies van een koelinstallatie. 1° in dit punt wordt toegevoegd wanneer het relatief lekverlies moet berekend worden, namelijk na elke bijvulling van een koelinstallatie. Het relatief lekverlies moet genoteerd worden in het installatiegebonden logboek; 2° enerzijds wordt dit punt afgestemd op artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr.842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (vastgestelde lekken moeten zo spoedig mogelijk worden hersteld door gebruik te maken van alle maatregelen die technisch uitvoerbaar zijn en geen buitensporige kosten met zich meebrengen) en artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (waargenomen lekken moeten zo spoedig mogelijk worden hersteld), namelijk dat bij vaststelling van lekkage zo snel mogelijk actie moet ondernomen worden volgens de beste beschikbare technieken en niet meer wanneer het relatief lekverlies meer dan 5 % bedraagt. Anderzijds wordt in de laatste zin van punt 2° verduidelijkt dat een vervolgcontrole op de lekdichtheid binnen een maand moet uitgevoerd worden maar niet op de dag van de herstelling. Het is aangewezen om de lekdichtheidscontrole uit te voeren op een later tijdstip zodat het herstel van het lek beter kan opgevolgd worden; 3° daarnaast worden de bepalingen over het stilleggen van een koelinstallatie met een relatief lekverlies van meer dan 10 % en het buitenbedrijfstellen van een installatie die een relatief lekverlies vertoont van 5 % of meer, zelfs na herhaaldelijke herstellingen, gewijzigd.In de praktijk wordt vastgesteld dat hierover onduidelijkheid bestond (onder andere door een onduidelijke definitie van relatief lekverlies die met dit wijzigingsbesluit aangepast wordt), de 5 %-grens moeilijk haalbaar blijkt en de bepalingen zelden werden toegepast. De bepaling wordt als volgt aangepast: als het relatief lekverlies, berekend volgens de formule vermeld in de definitie, gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren meer dan 10 % bedraagt, dan moet de installatie binnen twaalf maanden na de vaststelling buiten bedrijf gesteld worden en moet dit binnen veertien dagen na de vaststelling aan de afdeling Milieu-inspectie gemeld worden. Het opzet van deze bepaling is om oudere installaties die door onder andere slijtage, veroudering of corrosie een te hoog lekverlies vertonen, te vervangen door nieuwe, lekdichte installaties. Een afwijking op de buitenbedrijfstelling is mogelijk op basis van een gemotiveerde aanvraag; 4° het lekken van koelinstallaties met een grotere nominale koelmiddelinhoud (> 30 kg nominale koelmiddelinhoud) kan leiden tot grote emissies van schadelijke koelmiddelen.Indien het relatief lekverlies van zulke installaties meer dan 100 % bedraagt, dan moet de afdeling Milieu-inspectie verwittigd worden. Op die manier kunnen deze koelinstallaties opgevolgd worden.

Artikel 209 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.3.4 van titel II van het VLAREM na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit. In dit artikel worden de woorden "milieudeskundige erkend in de discipline « houder voor gassen of gevaarlijke stoffen »" vervangen door "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen".

Artikel 210 Dit artikel vervangt het opschrift van afdeling 5.16.4. Er wordt op het einde "met LPG" toegevoegd ter verduidelijking.

Artikel 211 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.4.1.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° In de aanhef van paragraaf 1 wordt een louter taalkundige wijziging doorgevoerd.

Punt 2° en 3° In punt 1° en punt 2° van paragraaf 1 worden de categorieën "ontplofbare, zeer licht, licht of ontvlambare" gassen vervangen door gassen "gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening".

Punt 4° De woorden "milieudeskundige erkend in de discipline toestellen en installaties onder druk" worden vervangen door de correcte terminologie, namelijk "milieudeskundige in de discipline toestellen onder druk".

Artikel 212 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.4.2.2 van titel II van het VLAREM. Naast een louter taalkundige aanpassing, wordt eveneens de verwijzing naar afdeling 5.16.5 aangepast vanwege de verplaatsing van deze afdeling naar het nieuwe hoofdstuk 5.17 voor de opslag van gevaarlijke producten, waaronder gevaarlijke gassen.

Artikel 213 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.4.3.5 van titel II van het VLAREM. Punt 1° In het kader van de CLP-verordening worden de categorieën "brandbare, ontvlambare of ontplofbare" gassen vervangen door gassen "gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening".

Punt 2° Dit punt wijzigt paragraaf 7 na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit.

De bepaling "zijn geaard hetzij volgens de voorwaarden voorzien in artikel 188 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, hetzij volgens die van artikel 87 of 88 van het A.R.E.I." wordt vervangen door de woorden "zijn geaard volgens de voorwaarden voorzien in het A.R.E.I.".

Artikel 214 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.4.3.6, §§ 1 en 2, van titel II van het VLAREM na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit.

De woorden "milieudeskundige erkend in de discipline toestellen en installaties onder druk en/of in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen" worden telkens vervangen door de correcte terminologie, namelijk "milieudeskundige in de discipline toestellen onder druk of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen".

Artikel 215 Dit artikel wijzigt het opschrift van subafdeling 5.16.4.4 naar "Bevoorradingsstations van motorvoertuigen met lpg".

Artikel 216 Dit artikel voegt een nieuw artikel 5.16.4.4.0 met algemene voorwaarden in. De eerste punten worden overgenomen uit artikel 5.16.4.4.10, 9°, 10° en 11°, van de huidige VLAREM en daar geschrapt.

Punt 4° en 5° voeren overgangstermijnen in. Punt 6° wordt overgenomen uit artikel 5.16.4.4.10 en daar geschrapt.

Artikel 217 Dit artikel vervangt in de paragrafen 1, 2 en 3 van artikel 5.16.4.4.1 de term "tankzuil" telkens door de term "verdeelzuil". In heel het hoofdstuk wordt deze term dan consequent gebruikt.

Verder wordt er via punt 3° een paragraaf 6 toegevoegd aan voormeld artikel teneinde te voorzien in een sectorale voorwaarde ter voorkoming van beschadiging van de LPG-tank en haar bovengrondse leidingen, onder andere naar aanleiding van het incident met het LPG-tankstation te Wetteren.

Artikel 218 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.4.4.2, § 4, van titel II van het VLAREM teneinde in de gehele subafdeling 5.16.4.4 een consequent woordgebruik te hanteren, namelijk "verdeelzuilen" in plaats van "tankzuilen" en "afleverzuilen".

Artikel 219 Dit artikel vervangt in paragraaf 1 van artikel 5.16.4.4.3 het woord "tankzuil" door het woord "verdeelzuil".

Artikel 220 Dit artikel brengt de volgende wijzigingen aan artikel 5.16.4.4.4 aan: - de term "tankzuil" wordt telkens vervangen door de term "verdeelzuil"; - er worden bij de onderdelen verwijzingen ingevoegd naar de bijbehorende nummers in de figuren van bijlage 5.16.6.2; - in paragraaf 5 wordt een bepaling ingevoerd die verbiedt dat de verdeelslang rond de palen wordt gewikkeld om te voorkomen dat de breekkoppeling niet kan functioneren; - paragraaf 9 wordt geschrapt, omdat dit reeds hoger geregeld is in paragraaf 3 (dubbele bepaling).

Artikel 221 Dit artikel vervangt in artikel 5.16.4.4.5 de term "tankzuil" door de term "verdeelzuil" en in punt 7° de term "equipotentieel" door "antistatisch", omdat dit technisch gezien correcter is.

Naar aanleiding van de publieke consultatie wordt in punt 1° niet langer verwezen naar de norm NBN C20-001, daar deze niet meer van toepassing is sinds 2004, maar naar het A.R.E.I. Ook punt 5° wordt bijkomend aangepast naar aanleiding van de publieke consultatie: er wordt niet langer verwezen naar artikel 106-02 van het A.R.E.I., daar dit artikel niet meer van toepassing is voor nieuwe installaties, maar naar de artikels 106 en 107. Tevens wordt de zinsnede "die tenminste geschikt is voor zone 2" geschrapt, daar dit foutief is. De pomp intern (in behuizing) wordt zone 1 geattesteerd, dus zone 2 is niet voldoende.

Na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit wordt bijkomend punt 6° gewijzigd. De bepaling "zijn geaard hetzij volgens de voorwaarden voorzien in artikel 188 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, hetzij volgens die van artikel 87 of 88 van het A.R.E.I." wordt vervangen door de woorden "zijn geaard volgens de voorwaarden voorzien in het A.R.E.I.".

Artikel 222 Dit artikel vervangt in artikel 5.16.4.4.7, net als in de voorgaande artikelen, de term "tankzuil" door de term "verdeelzuil" . In paragraaf 9 wordt een bepaling ingevoerd die gelijktijdig lossen van een LPG-tankwagen en een benzine- of dieseltankwagen verbiedt in een station waar zowel LPG als benzine of diesel getankt kan worden. Dit is een extra veiligheidsmaatregel, die eenvoudig naleefbaar en controleerbaar is.

Artikel 223 Dit artikel voegt in artikel 5.16.4.4.8, tussen paragraaf 1 en 2, een nieuwe paragraaf in om de verplichting in te voeren om werkzaamheden binnen de (explosie)gezoneerde gebieden alleen toe te staan mits deze werkzaamheden rekening houdend met de veiligheidseisen- en voorwaarden beschreven in het explosieveiligheidsdocument en de zoneringplannen.

Zodra hiervan afgeweken wordt, moeten de werkzaamheden onderworpen worden aan een risicoanalyse, opgenomen in een werkvergunning voor gevaarlijk werk. Deze bepaling is in overeenstemming met de federale verplichtingen betreffende arbeidsveiligheid, en heeft tot doel een explosie in een LPG-station door werkzaamheden in gezoneerde gebieden te voorkomen .

Artikel 224 Dit artikel vervangt in artikel 5.16.4.4.9, § 1, de term "autovoertuigen" door de term "motorvoertuigen", omdat dit correcter is en de term "steekhoudende" wordt vervangen door de term "relevante", omdat "steekhoudend" tendentieus van aard is, en omdat "relevant" een correcte terminologie is. Bijkomend (na eerste principiële goedkeuring van dit besluit) worden de woorden "milieudeskundige erkend in de discipline toestellen en installaties onder druk en/of in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen" telkens vervangen door de correcte terminologie, namelijk "milieudeskundige in de discipline toestellen onder druk of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen".

Artikel 225 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.4.4.10 van titel II van het VLAREM. Punt 2° Dit punt wijzigt paragraaf 1. Vanaf 1 juni 2015 wordt de verwijzing naar afdeling 5.16.6 aangepast vanwege de verplaatsing van deze afdeling naar het nieuwe hoofdstuk 5.17. voor de opslag van gevaarlijke producten, waaronder gevaarlijke gassen.

Punt 4° Dit punt betreft een verduidelijking. Het betreft enkel de vulopeningen van de houders.

Artikel 226 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.4.4.11 van titel II van het VLAREM op fundamentele wijze.

Voorafgaand wordt een titel toegevoegd om aan te geven dat het zowel ondergrondse houders als ondergrondse leidingen betreft en wordt de bepaling eveneens opgelegd voor alle houders in plaats van de vroegere uitzondering voor houders met een inhoud groter dan 25.000 liter.

Reden hiervoor is dat de bepalingen in dit artikel voor alle ondergrondse LPG-houders relevant zijn.

Wat de bepaling zelf betreft, wordt er afgestapt van de term "veiligheidsafstanden" en overgegaan naar "risicoafstanden" omdat dit laatste een correctere weergave van de realiteit is en niet suggereert dat men buiten de "veiligheidsafstand" voldoende ver is om geen risico meer te lopen. De vorige risicoafstanden worden geschrapt en vervangen door nieuwe afstanden. Deze afstanden zijn in tabelvorm in plaats van de huidige grafieken en de afstanden zijn aangepast aan de huidige stand der techniek van LPG-stations en aan de meest actuele richtlijnen van de dienst veiligheidsrapportering betreffende QRA en in het bijzonder met vernieuwde faalkansen ten opzichte van de huidige VLAREM-bepalingen. Ook het werkgebied is uitgebreid: waar het vroeger houders tussen 10.000 liter en 24.500 liter betroffen, ligt de range nu tussen 3.000 liter en 40.000 liter waterinhoud. De risicoafstanden zelf worden opgenomen in bijlage 5.16.7 in plaats van in het artikel zelf. Een nieuwe bijkomende bepaling is dat de afstand tussen de slanghaspel van de tankwagen en de perceelsgrens minimum vijf meter moet bedragen. Reden hiervoor is dat de verlading van een tankwagen met LPG tijdens de lossing een zeker risico met zich meebrengt en het aangewezen is een minimumafstand te bewaren tussen woning en de verladende tankwagen en zijn onderdelen.

Zoals vroeger blijft het mogelijk om bij niet voldoen aan de standaardcriteria en minimale technische eisen gebruik te maken van geïndividualiseerde minimale risicoafstanden, zoals berekend in een individuele veiligheidsstudie door een erkend VR-deskundige. Wel zal het met deze praktijk niet langer toegelaten zijn om kleinere risicoafstanden met een veiligheidsstudie te bekomen, omdat men binnen het kader van de nu ingevoerde risicoafstanden moet blijven. Dit is niet onlogisch, gezien de nieuwe risicoafstanden door gebruik van de actuele stand der techniek en door de nieuwste faalkansen voor de meeste gevallen een stuk kleiner geworden zijn dan de huidige.

In de tweede paragraaf wordt de overgangstermijn om te voldoen aan de nieuwe risicoafstandsregels voor bestaande stations vastgelegd op 1 januari 2019.

Artikel 227 Dit artikel voert een nieuw artikel 5.16.4.4.12 in, dat de koppeling van de noodstopsystemen van tankwagens en van het LPG-station oplegt.

Dit is een nieuwe, relatief eenvoudige veiligheidsmaatregel die ervoor zorgt dat de vulling van de houder slechts kan plaatsvinden nadat beide systemen gekoppeld zijn en dat bij gebruik van de noodstop van de tankwagen, wordt ook het noodstopsysteem voor het LPG-tankstation geactiveerd en omgekeerd. In Nederland is deze maatregel al sinds enige tijd voor alle LPG-stations verplicht.

In de tweede paragraaf wordt de overgangstermijn om te voldoen aan de koppeling voor bestaande stations vastgelegd op 1 januari 2019.

Artikel 228 Dit artikel schrapt de afdeling 5.16.5 "Overslagplaatsen in verplaatsbare recipiënten" van titel II van het VLAREM vanaf 1 juni 2015. De bepalingen van deze afdeling zijn gerelateerd aan de opslag van gassen, en worden bijgevolg verplaatst naar het nieuwe hoofdstuk 5.17 betreffende de opslag van gevaarlijke producten, waaronder gevaarlijke gassen.

Artikel 229 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.5.10, § 3, van titel II van het VLAREM door de zinsnede "de bij koninklijk besluit van 19 september 1980 vastgestelde" op te heffen .

Artikel 230 Dit artikel schrapt de afdeling 5.16.6 "Opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen, in vaste reservoirs" van titel II van het VLAREM vanaf 1 juni 2015. De bepalingen van deze afdeling zijn gerelateerd aan de opslag van gassen, en worden bijgevolg verplaatst naar het nieuwe hoofdstuk 5.17 betreffende de opslag van gevaarlijke producten, waaronder gevaarlijke gassen.

Artikel 231 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.6.5 van titel II van het VLAREM na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit. De woorden "erkende milieudeskundige" worden vervangen door de correcte terminologie, namelijk "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen", conform artikel 5.17.3.3.5 (vanaf 1.06.2015).

Artikel 232 In artikel 5.16.6.6 van titel II van het VLAREL wordt het woord "milieudeskundige" vervangen door de zinsnede "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen", teneinde de terminologie te conformeren met deze van het VLAREL. Artikel 233 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.6.7 van titel II van het VLAREM na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit. De woorden "erkende milieudeskundige" worden vervangen door de correcte terminologie, namelijk "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen", conform art.5.17.3.3.7 (vanaf 1.06.2015).

Artikel 234 Dit artikel vervangt het huidige artikel 5.16.6.8 betreffende onderzoek van opslagplaatsen en houders. De wijzigingen betreffen: o Veiligheidskleppen moeten uitwendig zijn en uitgerust met een systeem dat toelaat zonder gasverlies en zonder vooraf ledigen van de houder de veiligheidsklep te vervangen: dit is een andere en duidelijkere formulering voor het begrip "adapter". Het gebruikte systeem mag evenwel de goede werking van de veiligheidsklep niet hypothekeren. Naar aanleiding van de publieke consultatie werd hiervoor een overgangsregeling voorzien voor installaties vergund voor 1 juli 2014. o Paragraaf 3 bepaalt dat vacuümgeïsoleerde houders minstens alle 2 jaar door een aangestelde van de exploitant moeten worden nagezien en dat de veiligheidskleppen minstens alle tien jaar moeten worden herafgesteld. Veiligheidskleppen zijn een belangrijke veiligheidsmaatregel, die alleen naar behoren functioneren als er voldoende controle en onderhoud is; deze paragraaf werd aangepast naar aanleiding van de publieke consultatie teneinde geen tegenstelling tussen het betreffende artikel en artikel 5.16.1.8 te creëren en zodat het duidelijk is dat specifiek de vacuümgeïsoleerde houders moeten nagezien worden. De vermelding voor de veiligheidskleppen blijft omdat er in 5.16.1.8 sprake is van "De veiligheidskleppen van de andere gasopslagreservoirs" (dan vacuümgeïsoleerde houders). o Paragraaf 4 bepaalt dat de terugslagklep op de vulleiding minstens vijfjaarlijks onderzocht wordt door een erkend milieudeskundige. Deze klep voorkomt dat de houder leegloopt indien er een lek of breuk is in de vulleiding; o Paragraaf 5 bepaalt dat voor vacuümgeïsoleerde houders de opslagplaats minstens alle 2 jaar door de exploitant of zijn aangestelde moeten worden; o Paragraaf 6 bepaalt dat er minstens een jaarlijkse controle is van de terugslagklep op de vulleiding en dat de bevindingen van deze controle worden bijgehouden in een register. Dit is een voorwaarde voor LPG-stations die willen gebruikmaken van de risicoafstand die gekoppeld is aan het hebben en testen van een terugslagklep. Zulke klep heeft immers maar een grote kans om te werken indien deze regelmatig getest worden. Exploitanten die deze klep in rekening brengen voor het bepalen van hun risicoafstanden bekomen kleinere risicoafstanden dan exploitanten die deze klep niet in rekening brengen.

Artikel 235 In artikel 5.16.6.9 van titel II van het VLAREM wordt het woord "milieudeskundige" vervangen door de zinsnede "milieudeskundige erkend in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen", teneinde de terminologie te conformeren met deze van het VLAREL. Artikel 236 In artikel 5.16.6.10, § 1, 7°, e), van titel II van het VLAREM wordt "erkende milieudeskundige" vervangen door de zinsnede "externe dienst voor technische controle ", omdat dit de correcte praktijk is.

Artikel 237 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.6.11, § 9, van titel II van het VLAREM na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit. De woorden "milieudeskundige erkend in de discipline toestellen en installaties onder druk" worden vervangen door de correcte terminologie, namelijk "milieudeskundige in de discipline toestellen onder druk", conform artikel 5.17.3.3.11, § 9 (vanaf 1 juni 2015).

Artikel 238 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.6.16 van titel II van het VLAREM na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit. De woorden "erkende milieudeskundige" worden vervangen door de woorden "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen", conform artikel 5.17.3.3.16 (vanaf 1 juni 2015).

Artikel 239 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.6.17 van titel II van het VLAREM na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit. In punt 1° en 3° wordt telkens één maal de woorden "erkende milieudeskundige" vervangen door de woorden "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen", conform artikel 5.17.3.3.17 (vanaf 1 juni 2015).

Artikel 240 Dit artikel wijzigt het opschrift van afdeling 5.16.7 van titel II van het VLAREM. Dit artikel en de volgende brengen afdeling 5.16.7 in overeenstemming met de nieuwe Belgische norm NBN D 60-001 voor installaties voor het afleveren van gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen. Hiertoe wordt de opslag van aardgas verboden bij dergelijke installaties.

Aangezien de aflevereenheid tijdens het vullen vaak voor verscheidene uren onbemand achter blijft, is het noodzakelijk dat in een besloten ruimte de nodige gasdetectie (conform de norm NBN D 60-001) wordt voorzien.

Voor de keuringen wordt verduidelijkt tot wanneer de verschillende keuringsdocumenten dienen bijgehouden te worden.

Artikel 241 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.7.3 van titel II van het VLAREM teneinde afdeling 5.16.7 in overeenstemming te brengen met de nieuwe Belgische norm NBN D 60-001 voor installaties voor het afleveren van gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen.

Artikel 242 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.7.4 van titel II van het VLAREM teneinde afdeling 5.16.7 in overeenstemming te brengen met de nieuwe Belgische norm NBN D 60-001 voor installaties voor het afleveren van gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen.

Artikel 243 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.7.5 van titel II van het VLAREM teneinde afdeling 5.16.7 in overeenstemming te brengen met de nieuwe Belgische norm NBN D 60-001 voor installaties voor het afleveren van gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen .

Artikel 244 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.7.7 van titel II van het VLAREM teneinde afdeling 5.16.7 in overeenstemming te brengen met de nieuwe Belgische norm NBN D 60-001 voor installaties voor het afleveren van gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen.

Artikel 245 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.7.8 van titel II van het VLAREM teneinde afdeling 5.16.7 in overeenstemming te brengen met de nieuwe Belgische norm NBN D 60-001 voor installaties voor het afleveren van gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen.

In paragraaf 2 (punt 2° ) worden de woorden "milieudeskundige erkend in de discipline "houders voor gassen of gevaarlijke stoffen"" vervangen door de woorden "milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen", conform artikel 5.17.3.3.16 (vanaf 1 juni 2015).

Artikel 246 Dit artikel voegt een artikel 5.16.7.9 toe aan afdeling 5.16.7 van titel II van het VLAREM teneinde afdeling 5.16.7 in overeenstemming te brengen met de nieuwe Belgische norm NBN D 60-001 voor installaties voor het afleveren van gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen.

Artikel 247 Dit artikel wijzigt afdeling 5.16.8 van titel II van het VLAREM. In afdeling 5.16.8 worden overal de termen "station", "aardgastankstation", "het aardgastankstation" en "aardgastankstations" vervangen door de respectievelijke woorden "aardgasafleverinstallatie", "aardgasafleverinstallatie", "de aardgasafleverinstallatie" en "aardgasafleverinstallaties". De voorwaarden zijn van toepassing op alle aardgasafleverinstallaties en niet enkel de publieke aardgastankstations.

Artikel 248 Dit artikel wijzigt het opschrift van afdeling 5.16.8 "Inrichtingen voor de bevoorrading van motorvoertuigen met aardgas of tot aardgaskwaliteit opgewaardeerd biogas, andere dan deze vermeld in afdeling 5.16.7".

De voorwaarden opgenomen in afdeling 5.16.8 zijn uitgewerkt voor aardgastankstations voor de bevoorrading met CNG (samengeperst aardgas of tot aardgaskwaliteit opgewaardeerd samengeperst biogas). Door voortschrijdende techniek ontstaan er nu proefinstallaties waarbij men de voertuigen gaat vullen met LNG (tot vloeistof verdicht LNG). De verdeling van LNG valt ook onder rubriek 16.9.d van de indelingslijst.

Aangezien het voorwaardenkader van afdeling 5.16.8 niet geschikt is voor LNG-stations wordt een verduidelijking opgenomen dat de voorwaarden van deze afdeling 5.16.8 enkel van toepassing zijn voor CNG. Voor LNG-stations zal de aanvaardbaarheid voorlopig aan de hand van bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning worden geregeld.

Artikel 249 Dit artikel wijzigt afdeling 5.16.8 vanaf 1 juni 2015 door de verwijzingen naar het VLAREL op te heffen daar deze al vervat zitten in de definitie van "milieudeskundige" in artikel 1.3.1.1, dat ook met dit besluit wordt gewijzigd.

Artikel 250 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.8.1 van titel II van het VLAREM (zie ook de wijziging aan het opschrift van de afdeling 5.16.8).

Artikel 251 In artikel 5.16.8.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht: in paragraaf 5 een taalkundige vereenvoudiging en het voluit schrijven van de verwijzing naar het AREI in paragraaf 7.

Artikel 252 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.8.5 van titel II van het VLAREM. In paragraaf 4 wordt vanaf 1 juni 2015 de verwijzing naar artikel 5.16.6.3 van titel II van het VLAREM aangepast vanwege de verplaatsing van dit artikel naar het nieuwe hoofdstuk 5.17. voor de opslag van gevaarlijke producten, waaronder gevaarlijke gassen.

Artikel 253 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.8.5, § 6, van titel II van het VLAREM. De verschillende grenzen voor de aardgasopslag worden duidelijker afgebakend.

Artikel 254 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.8.6, § 10, van titel II van het VLAREM door een verkeerde verwijzing (de verwijzing is niet langer correct door de wijzigingen die gebeurd zijn ten gevolge van de VLAREM-trein 2012) recht te zetten.

Artikel 255 Vanaf 1 juni 2015 vervangt dit artikel de afdeling 5.17.1 "Algemene bepalingen" van titel II van het VLAREM door een nieuwe afdeling 5.17.1 "Gemeenschappelijke bepalingen". Als gevolg van een gewijzigde rubriek 17 vanwege de CLP-verordening, worden de "gemeenschappelijke" sectorale voorwaarden voor gevaarlijke producten (inzake VR-plichtige inrichtingen) naar deze nieuwe afdeling verplaatst. Deze wijziging zorgt eveneens voor vereenvoudiging, aangezien deze gemeenschappelijke bepalingen nog slecht op één plaats vermeld worden.

Artikel 256 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.1.7 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt wijzigt paragraaf 3 door de woorden "door het diensthoofd Preventie en Bescherming of" op te heffen.

Punt 2° Dit punt wijzigt paragraaf 3 door de woorden "of zijn aangestelde" toe te voegen.

Punt 3° Dit punt vervangt paragraaf 5. Er wordt niet meer verwezen naar de Codex over het Welzijn van het Werk.

Artikel 257 Dit artikel vervangt artikel 5.17.1.9 van titel II van het VLAREM. Artikel 258 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.1.15, § 1, van titel II van het VLAREM. Artikel 259 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.1.16, § 1, van titel II van het VLAREM. Artikel 260 Vanaf 1 juni 2015 vervangt dit artikel de afdeling 5.17.2 "Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in ondergrondse houders" van titel II van het VLAREM door een nieuwe afdeling 5.17.2 "Opslagplaatsen voor Aerosolen". Als gevolg van een gewijzigde rubriek 17 vanwege de CLP-verordening, worden voorwaarden voor "Aerosolen" ingevoerd, en de voorwaarden voor de "opslag van gevaarlijke vloeistoffen in ondergrondse houders" verplaatst binnen hoofdstuk 5.17 (aanpassing volgorde en structuur conform rubriek 17). De voorwaarden voor de opslag van aerosolen zijn aangepast aan de indeling van gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening.

In deze afdeling worden algemene voorzorgsmaatregelen voor de opslag van aerosolen opgelegd zoals het verbod op blootstelling aan de zon, resistentie en stabiliteit van de vloer van de opslag, het voorkomen van gevaarlijke chemische reacties en de ontoegankelijkheid voor onbevoegden. Voorts worden er voorschriften opgelegd specifiek voor de opslag van ontvlambare aerosolen. Dit is enerzijds ter bescherming van de opslag door externe risico's, alsook noodzakelijke maatregelen om in geval van een brand in de opslagplaats voor aerosolen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02 het verspreiden van projectielen van de aerosolen uit de opslagplaats tegen te gaan. Voorts worden er scheidingsafstanden voorgesteld tussen de opslag van aerosolen enerzijds en anderzijds terreinen van derden, maar ook opslag van andere gevaarlijke producten. Tussen de aerosolen onderling worden er geen afstanden voorgesteld. Deze bieden gelet op de specificiteit van aerosolen geen meerwaarde.

Artikel 261 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.2.3, § 2, van titel II van het VLAREM. Waterinfiltratie in de tank verhoogt het risico op corrosie van de houder en het erbij horend risico op lekken van de houder. Deze voorwaarde zal dit risico inperken.

Artikel 262 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.2.10 van titel II van het VLAREM (in verband met vullen, bijvullen en exploiteren van ondergrondse houders voor de opslag van gevaarlijke vloeistoffen) na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit. Naast enkele louter tekstuele aanpassingen, betreft deze wijziging een verduidelijking en aanvulling van de betreffende bepaling. Vooreerst wordt het tweede lid van dit artikel in overeenstemming gebracht met het eerste lid door specifiek het woord " geëxploiteerd" bijkomend te vermelden. Verder wordt in het derde lid naast de erkende milieudeskundige ook de bevoegd deskundige en de stookolietechnicus opgenomen, zoals eveneens opgenomen in de voorgaande artikels met betrekking tot het periodiek onderzoek.

Tenslotte wordt ter verduidelijking een vierde lid aan dit artikel toegevoegd, namelijk dat, als een merkplaat ontbreekt, de houder niet mag (laten) gevuld worden.

Artikel 263 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.2.11 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt paragraaf 5.

De paragraaf wordt herschreven omdat deze verscheidene verstreken overgangstermijnen bevat.

Punt 2° Dit punt heft paragraaf 7 op. In deze paragraaf wordt verwezen naar artikel 5.17.5.7 en deze wordt geschrapt gezien er verwezen wordt naar artikel 3.2.1.2, § 3, de overgangsbepalingen.

Artikel 264 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.2.12 van titel II van het VLAREM. Na vakkundige herstelling van een ondergrondse houder mag deze slechts opnieuw in gebruik worden genomen nadat deze een geslaagde dichtheidsbeproeving zoals bepaald in artikel 5.17.2.8 heeft ondergaan. Hierbij wordt geen attest afgeleverd waarmee de exploitant kan aantonen dat de houder terug voldoet. Zoals opgenomen bij bovengrondse houders wordt ook voor ondergrondse houders opgenomen dat van de uitgevoerde keuring een attest moet bezorgd worden.

Na vakkundige herstelling van een ondergrondse houder mag deze slechts opnieuw in gebruik worden genomen nadat deze een geslaagde dichtheidsbeproeving zoals bepaald in artikel 5.17.2.8 heeft ondergaan. Hierbij wordt geen attest afgeleverd waarmee de exploitant kan aantonen dat de houder terug voldoet. Zoals opgenomen bij bovengrondse houders wordt ook voor ondergrondse houders opgenomen dat van de uitgevoerde keuring een attest moet bezorgd worden (punt 1° ).

Om dezelfde reden wordt ook een attest gevraagd bij definitieve buiten gebruik stelling door een erkend deskundige of technicus (punt 3° ).

Artikel 265 Vanaf 1 juni 2015 vervangt dit artikel de afdeling 5.17.3 "Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders" van titel II van het VLAREM door een nieuwe afdeling 5.17.3 "Opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen". Als gevolg van een gewijzigde rubriek 17 vanwege de CLP-verordening, worden de voorwaarden voor de opslag van gassen geschrapt in hoofdstuk 5.16 en ondergebracht in het nieuwe hoofdstuk 5.17 voor de opslag van alle gevaarlijke producten. De voorwaarden voor de "opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders" wordt verplaatst binnen hoofdstuk 5.17 (aanpassing volgorde en structuur conform rubriek 17). De voorwaarden voor de opslag van gevaarlijke gassen zijn eveneens aangepast aan de indeling van gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening.

Artikel 266 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.3.12 van titel II van het VLAREM. De terminologie wordt aangepast conform het VLAREL. Artikel 267 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.3.13, § 3, van titel II van het VLAREM. Artikel 268 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.3.18 van titel II van het VLAREM (in verband met vullen, bijvullen en exploiteren van bovengrondse houders voor de opslag van gevaarlijke vloeistoffen) na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit. Naast enkele louter tekstuele aanpassingen, betreft deze wijziging een verduidelijking en aanvulling van de betreffende bepaling. Vooreerst wordt het tweede lid van dit artikel in overeenstemming gebracht met het eerste lid door specifiek het woord "geëxploiteerd" bijkomend te vermelden. Verder wordt in het derde lid naast de erkende milieudeskundige ook de bevoegd deskundige en de stookolietechnicus opgenomen, zoals eveneens opgenomen in de voorgaande artikels met betrekking tot het periodiek onderzoek.

Tenslotte wordt ter verduidelijking een vierde lid aan dit artikel toegevoegd, namelijk dat, als een merkplaat ontbreekt, de houder niet mag (laten) gevuld worden.

Artikel 269 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.3.19 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt paragraaf 5 en wordt herschreven omdat deze paragraaf verscheidenen achterhaalde overgangstermijnen bevat.

Punt 2° Dit punt heft in paragraaf 7 de achterhaalde overgangsbepaling van 1 januari 2003 op.

Punt 3° Dit punt vervangt paragraaf 8. Deze paragraaf wordt herschreven omdat deze verscheidene achterhaalde overgangsbepalingen bevat.

Punt 4° Dit punt vervangt paragraaf 9. Deze paragraaf wordt herschreven omdat deze een achterhaalde overgangsbepaling (binnen een termijn van 24 maanden na de inwerkingtreding van dit besluit) omvat.

Artikel 270 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.3.20 van titel II van het VLAREM. Punt 1° betreft louter een tekstuele aanpassing: "indien" wordt vervangen door "nadat".

Punt 2° : er wordt duidelijk gemaakt dat de houder bij definitieve buitengebruikstelling binnen een termijn van 36 maanden zowel geledigd, gereinigd als verwijderd moet worden. De zinsnede "binnen een termijn van 36 maanden" wordt meer vooraan in de zin geplaatst, zodat het duidelijk is dat al deze handelingen binnen die periode moeten gebeuren.

Punt 3° : Voor bovengrondse houders wordt de verplichting om deze op te vullen met inert materiaal opgeheven. Het risico op verzakkingen bestaat hier niet zoals bij ondergrondse houders.

Artikel 271 Vanaf 1 juni 2015 vervangt dit artikel de afdeling 5.17.4 "Beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) bij de opslag en verlading van gevaarlijke vloeistoffen" van titel II van het VLAREM door een nieuwe afdeling 5.17.4. "Gevaarlijke vaste stoffen en vloeistoffen". Als gevolg van een gewijzigde rubriek 17 vanwege de CLP-verordening, worden de bestaande voorwaarden voor de opslag van gevaarlijke vaste stoffen en vloeistoffen, waaronder de vroegere afdelingen 5.17.1 (Algemene bepalingen), 5.17.2 (Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in ondergrondse houders), 5.17.3 (Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders) en 5.17.4 (Beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) bij de opslag en verlading van gevaarlijke vloeistoffen), allen onderbracht in een nieuwe afdeling 5.17.4 van titel II van het VLAREM (aanpassing volgorde en structuur conform rubriek 17). De voorwaarden voor de opslag van gevaarlijke vaste stoffen en vloeistoffen zijn eveneens aangepast aan de indeling van gevaarlijke producten volgens de CLP-verordening.

Aangezien van het begrip hoofdeigenschap wordt afgestapt, wordt duidelijk gespecifieerd dat voor de toepassing van de voorwaarden moet rekening gehouden worden met alle gevarenpictogrammen waardoor het product gekenmerkt is.

Om het toepassingsgebied van de voorwaarden zo nauwkeurig mogelijk om te zetten wordt gebruik gemaakt van de nieuw ingevoerde termen "gevaarlijke vloeistof van groep 1, groep 2 en groep 3. Bij het invoeren van de verschillende nieuwe gevarenklassen en gevarencategorieën wordt er eveneens voor gekozen om het huidige voorwaarden kader zo goed mogelijk te behouden.

Voor de scheidingsafstanden wordt een nieuwe manier van compartimentering opgesteld, rekening houdend met de verschillende nieuwe gevarenklassen en categorieën. Het begrip hoofdeigenschap wordt niet meer gebruikt, maar er wordt wel gewerkt met een voorrangsregeling van de verschillende pictogrammen. Het geheel van scheidingsafstand voor aerosolen, gassen in verplaatsbare recipiënten en vaste houders en de opslag van vaste stoffen en vloeistoffen wordt uitgewerkt in de nieuwe bijlage 5.17. Er wordt hierbij duidelijk aangegeven dat voor de toepasselijke scheidingsafstanden dient rekening gehouden te worden met alle verschillende tabellen van scheidingsafstanden, waarbij de te hanteren afstand tussen twee elementen de grootste is van de afstanden aangegeven in de verschillende tabellen.

Er wordt een mogelijkheid toegevoegd om rechtstreeks van de compartimentering van gevaarlijke producten in de milieuvergunning af te wijken door het gebruik van een code van goede praktijk aangaande scheidingsafstanden tussen gevaarlijke producten. Dit vereenvoudigt het gebruik van o.a. de IMDG-code in de havengebieden voor scheiding van de gevaarlijke producten.

Voor de reeds bestaande gevarencategorieën blijft de inkuipingscapaciteit onveranderd; voor de nieuwe gevarenklassen en categorieën wordt vastgelegd dat de inkuiping minimaal de capaciteit van de grootste houder moet kunnen opvangen om zo het risico op bodemverontreiniging als het risico naar de omgeving te beperken.

Gelet op de ingrijpende verandering van de indeling van de gevaarlijke producten worden er overgangsbepalingen voorgesteld die van toepassing zijn op houders die reeds voor juni 2015 vergund of gemeld zijn, alsook voor houders die reeds aanwezig zijn, maar waar het product als gevolg van de CLP-aanpassing nu ook in rubriek 17 wordt ingedeeld. Dit zijn zowel overgangsbepalingen naar constructie-eisen, scheidingsafstanden, alsook bepalingen aangaande de periodieke en algemene onderzoeken.

De bepalingen die betrekking hebben op de ingedeelde verdeelinstallaties worden uit dit hoofdstuk verwijderd en naar hoofdstuk 6 overgeheveld.

Artikel 5.17.4.2.12 en artikel 5.17.4.3.20 van titel II van het VLAREM bevatten een bijzondere overgangsregeling voor respectievelijk bestaande ondergrondse en bovengrondse houders waarin gevaarlijke stoffen in opslag. Deze bepaling krijgt voorrang op de algemene overgangsbepaling van 3.2.3.3 van titel II van VLAREM. Voor houders vanaf 1 juni 2015 (strenger) worden ingedeeld in rubrieken 17.2 en 17.3 van de indelingslijst zijn naast de afstands- en verbodsregels ook de scheidingsafstanden, de bepalingen betreffende de installatie- en constructiewijze, de bijhorende leidingen, het vulpunt en de vulplaats niet van toepassing. Dit is met behoud van de mogelijkheid bijzondere voorwaarden op te leggen in de milieuvergunning. Verdere verplichtingen op het gebied van onderzoek en uitrusting treden gefaseerd in werking vanaf 1 juni 2016 of 1 juni 2018.

Artikel 272 Dit artikel heft paragraaf 2 op van artikel 5.17.4.1.2 van titel II van het VLAREM. Deze paragraaf bevat immers alleen achterhaalde overgangsbepalingen.

Artikel 273 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.4.1.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt heft paragraaf 3 op.

Deze paragraaf bevat immers alleen achterhaalde overgangsbepalingen.

Punt 2° Dit punt wijzigt paragraaf 4. De terminologie wordt aangepast conform het VLAREL. Artikel 274 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.4.1.4 van titel II van het VLAREM. Paragraaf 2 wordt opgeheven omdat deze alleen achterhaalde overgangsbepalingen bevat.

Artikel 275 Dit artikel wijzigt het derde lid van artikel 5.17.4.2.2, § 4, van titel II van het VLAREM. Punt 1° betreft louter een terminologische aanpassing.

Punt 2° doet een aanpassing om de terminologie voor erkende labo's af te stemmen op het VLAREL. Artikel 276 Dit artikel heft afdeling 5.17.5 "Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen" op vanaf 1 juni 2015. Deze bepalingen worden vanaf die datum in hoofdstuk 5.6 "Brandstoffen en brandbare vloeistoffen" opgenomen, aangezien dit verband houdt met de verdeelinstallaties.

Artikel 277 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.5.1, § 3, van titel II van het VLAREM. De formulering van deze paragraaf werd aangepast teneinde deze bepaling te verduidelijken.

Artikel 278 Dit artikel voegt twee bepalingen toe aan artikel 5.17.5.3 van titel II van het VLAREM, namelijk: 1. Als op minder dan drie meter van benzine- en gasoliepompen en benzine- en gasoliezuilen zich een verdeelzuil voor LPG bevindt, moeten de elektrische installaties van de benzine- en gasoliepompen en -zuilen voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 5.16.4.4.5. 2. Het is verboden op hetzelfde moment een LPG-houder van het station te vullen en een gasoliehouder of benzinehouder van hetzelfde station te vullen. Deze bepalingen zijn eveneens vermeld in artikel 5.16.4.4.7 bij de LPG-stations.

Artikel 279 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.5.6, 1°, van titel II van het VLAREM na de eerste principiële goedkeuring van dit besluit. Na de bepaling "de rand van de houder" worden de woorden "voor P1- en P2-producten" toegevoegd ter verduidelijking.

Artikel 280 Dit artikel heft artikel 5.17.5.7 op van titel II van het VLAREM. Dit artikel bevat immers alleen achterhaalde overgangsbepalingen.

Artikel 281 Dit artikel wijzigt artikel 5.19.1.3 van titel II van het VLAREM. Het woord "luidruchtige" wordt vervangen door "rustverstorende" teneinde conform te zijn met de rest van VLAREM. Artikel 282 Dit artikel wijzigt artikel 5.19.1.4 van titel II van het VLAREM. In dit artikel wordt de terminologie in dit artikel vervangen van "afvalgas(sen)" naar "afgas(sen)".

Overbodige bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden (artikel 4.4.2.2 en 4.4.3.3, § 1, en afdeling 4.4.4) van titel II van het VLAREM worden geschrapt.

De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg. § 2bis wordt gewijzigd op basis van de BBT-studie voor de Houtverwerkende nijverheid van augustus 2010. In de huidige tabel van dit artikel zijn er met betrekking tot de emissies van zwaveldioxide (SO2) voor direct gestookte spaandrogers, geen emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide opgenomen voor nieuwe en bestaande installaties tot 50 MW. Enkel voor bestaande installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 50 MW is voor de parameter zwaveldioxide een emissiegrenswaarde van 50 mg/Nm® voorzien. Uit een vergelijking van de emissiegegevens van de afdeling Milieu-inspectie en rekening houdend met de in Oostenrijk opgelegde emissiegrenswaarden (125 mg/Nm®) en de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden voor verbranding en meeverbranding van niet-verontreinigd behandeld houtafval (300 mg/Nm® - artikel 5.2.3bis.4.15 van titel II van het VLAREM), wordt voor nieuwe en bestaande installaties tot 50 MW een emissiegrenswaarde van 300 mg/Nm® opgenomen.

Artikel 283 Dit artikel wijzigt artikel 5.19.2.1.1, § 11, van titel II van het VLAREM op basis van de BBT-studie voor de Houtverwerkende nijverheid van augustus 2010.

In hoofdstuk 6 van deze BBT-studie worden onder het deelaspect `6.1.5 Water' specifiek voor de houtverduurzaming enkele aanbevelingen geformuleerd ter voorkoming en beheersing van verontreinigd hemelwater, die tot nog toe niet in VLAREM werden geïntegreerd. Het betreft de volgende aanbevelingen: - Overkapping over uitrijspoor tussen de nabehandelings- en verduurzamingsinstallatie en - overkapping over opslag van (vers) verduurzaamd hout dat niet drupvrij is.

Artikel 284 Dit artikel wijzigt het eerste lid van artikel 5.20.2.3, § 1, van titel II van het VLAREM. De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden worden geschrapt.

Artikel 285 Dit artikel wijzigt artikel 5.20.2.7, § 2, van titel II van het VLAREM. De sector petrochemie vraagt een sectorale afwijkingsaanvraag aan voor HCN en dit voor de toepassing van katalytische krakers volgens het fluïd-bed-procedé bij de regeneratie van de katalysator. Omdat voor deze sector in de sectorale voorwaarden geen emissiegrenswaarde voor HCN opgelegd wordt, is immers momenteel de algemene emissiegrenswaarde van 5 mg/Nm® van kracht bij gemeten zuurstofpercentage, droog gas, temperatuur 0 ° C en druk 101,3 kPa, opgelegd in artikel 4.4.3.1 van titel II van het VLAREM. Deze emissiegrenswaarde wordt door de petrochemiesector voor katalytische krakers volgens het fluïd-bed-procedé bij de regeneratie van de katalysator niet gehaald.

Mits nauwkeurige opvolging van de installatie kan HCN beperkt worden tot een waarde van 30 mg/Nm®. Daarom wordt tot 1 januari 2020 een HCN-concentratie van 30 mg/Nm® toegelaten. Tot 2020 want de sector zal ondertussen verder onderzoek verrichten om de emissie aan HCN in de afgassen verder te doen dalen. Hierbij zullen grote investeringen moeten gebeuren en dit vraagt de nodige tijd. Vanaf 1 januari 2020 moet echter terug voldaan worden aan de algemene emissiegrenswaarde voor HCN. Artikel 286 Dit artikel wijzigt artikel 5.20.4.1.1 van titel II van het VLAREM. De wijzigingen betreffen terminologische aanpassingen om de bepalingen omtrent luchtemissiegrenswaarden op een uniforme manier te omschrijven doorheen het gehele VLAREM. Artikel 287 Dit artikel vervangt artikel 5.23.1.1 van titel II van het VLAREM. De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden (artikel 4.4.3.3, § 1) van VLAREM II worden hier geschrapt.

Artikel 288 Dit artikel wijzigt artikel 5.23.1.2, § 1, van titel II van het VLAREM. De tweede zin wordt opgeheven omdat deze verstreken overgangstermijnen bevat.

Artikel 289 Dit artikel vervangt artikel 5.24.0.1 van titel II van het VLAREM. Met deze nieuwe bepalingen wordt er vertaling gegeven aan de BBT-studie "Laboratoria".

Artikel 290 Dit artikel voegt een artikel 5.24.0.2 in. Met deze nieuwe bepalingen wordt er vertaling gegeven aan de BBT-studie "Laboratoria".

Artikel 291 Dit artikel vervangt paragraaf 4 van artikel 5.25.0.1 van titel II van het VLAREM. Artikel 292 Dit artikel wijzigt artikel 5.25.0.2 van titel II van het VLAREM. Het betreffen louter terminologische aanpassingen (gebruik van "afgassen").

Artikel 293 Dit artikel wijzigt artikel 5.25.0.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 1.

De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden (artikel 4.4.3.2, § 1 en 4.4.3.3, § 1) van VLAREM II worden hier geschrapt.

Punt 2° heft paragraaf 3 op omdat deze bepaling wordt gedekt door de algemene voorwaarden van afdeling 4.4.4 van titel II van het VLAREM. Artikel 294 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 5.26.0.1 van titel II van het VLAREM. Artikel 295 Dit artikel wijzigt artikel 5.26.0.3 van titel II van het VLAREM. Het betreffen louter terminologische aanpassingen (gebruik van "afgassen").

Artikel 296 Dit artikel vervangt artikel 5.28.1.6 van titel II van het VLAREM. Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden (artikel 4.4.2.2, artikel 4.4.3.2, § 1 en 4.4.3.3, § 1) van titel II van het VLAREM worden geschrapt.

Paragraaf 3 wordt opgeheven omdat dit gedekt wordt door de algemene voorwaarden van afdeling 4.4.4 van titel II van het VLAREM. Artikel 297 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.1.7, § 2, van titel II van het VLAREM. Enerzijds worden louter taalkundige aanpassingen doorgevoerd in de aanhef en punten 1° en 2°, anderzijds wordt in punt 3° het laatste deel van de bepaling geschrapt wegens overbodig.

Artikel 298 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.2.1 van titel II van het VLAREM en vervangt paragraaf 2 van artikel 5.28.2.1 van titel II van het VLAREM teneinde te verwijzen naar de correcte verordening inzake dierlijke bijproducten.

Artikel 299 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.2.2, § 2, van titel II van het VLAREM. Een opslag voor dierlijke mest afkomstig van een niet-ingedeelde inrichting (zijnde niet-gedeelde stallen) op minder dan 100 m van een woongebied is heden verboden volgens artikel 5.28.2.2, § 1, 2°. Als de opslag voor dierlijke mest gekoppeld is aan een ingedeelde inrichting als vermeld in rubriek 9 geldt deze verbodsbepaling niet.

De aanvulling aan dit artikel zet deze ongelijke situatie recht.

Artikel 300 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.2.3 van titel I van het VLAREM. Punt 1° : Naar analogie met de aanpassing aan afdeling 5.2.2 met betrekking tot de aanbevelingen in de BBT-studie (mest)covergistingsinstallaties van februari 2012 worden ook hier bepalingen opgenomen inzake de aanvoer van vloeibare mest om enerzijds geurhinder en anderzijds verontreiniging van bodem, grond- of oppervlaktewater te vermijden. Hierbij wordt een overgangstermijn voorzien voor bestaande inrichtingen om de noodzakelijke aanpassingen (verharde vloer en dergelijke) te kunnen uitvoeren.

Punt 2: paragraaf 7 wordt gewijzigd teneinde de terminologie inzake erkende laboratoria af te stemmen op deze van het VLAREL. Artikel 301 Dit artikel vervangt paragraaf 3 van artikel 5.28.3.1.1 van titel II van het VLAREM. Artikel 302 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.3.2.2 van titel II van het VLAREM. Op 25 januari 2013 werd het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende de mestverwerking definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering.

Met dit besluit worden de massa- en nutriëntenstromen in mestverwerkingsinstallaties beter opvolgbaar via de mestwetgeving.

Zo worden verplichte analyses op stikstof en fosfaat van maximaal 3 maand oud van alle aan- en afgevoerde meststoffen ingevoerd (in plaats van een keuzesysteem `richtwaarden' of analyses).

Er is ook een verplichte weging (weegbrug of debietmeter) van mest van en naar mestverwerking. Afwijking is mogelijk via een door de Mestbank goedgekeurd massaprotocol.

Om overlapping van voormeld besluit met het VLAREM weg te werken, worden een aantal bepalingen inzake nutriëntenopvolging opgeheven.

Artikel 303 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.3.2.3, § 1, van titel II van het VLAREM om dezelfde reden als de wijzigingen aan artikel 5.28.3.2.2.

Artikel 304 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.3.2.4 van titel II van het VLAREM om dezelfde reden als de wijzigingen aan artikel 5.28.3.2.2.

Artikel 305 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.3.3.1 van titel II van het VLAREM. Dit wordt aangepast zodat de inhoud van het werkplan in overeenstemming is met art. 5.16.2.3, § 5.

Artikel 306 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.3.4.1, § 1, 4°, van titel II van het VLAREM. Dit artikel beschrijft de maatregelen die moeten genomen worden om geurhinder te voorkomen bij de uitbating van verwerkingsinstallaties van dierlijke mest. Zo stelt het huidige punt 4° dat de afgezogen ventilatielucht moet worden behandeld door middel van filtratie over een biobed en zure wassers.Naar analogie met het nieuwe artikel dat via dit besluit wordt ingevoegd 5.16.2.2.6, wordt deze bepaling aangevuld met de verwijzing naar het onderhoud en de spuiwateranalyse.

Artikel 307 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.3.4.2 van titel II van het VLAREM teneinde de terminologie omtrent "afgassen" doorheen heel het VLAREM consequent te gebruiken. De bestaande bepalingen onder punt 13° worden opgeheven omdat alle vergistingsinstallaties vanaf een gasproductie van 1 Nm®/h zijn ingedeeld in rubriek 16.1 b). De overeenkomstige sectorale voorwaarden zijn nu opgenomen in subafdeling 5.16.2.2. Wel wordt een bepaling ingevoerd om een maximale opbrengst en een goede werking te garanderen van de vergisting van mest.

Artikel 308 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.3.5.1 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 2 en betreft louter een terminologische aanpassing.

Punt 2 wijzigt paragraaf 3 louter door het woord "rookgassen" te vervangen door "afgassen".

Artikel 309 Dit artikel vervangt artikel 5.28.3.5.2 van titel II van het VLAREM. Het betreft een aanpassing teneinde de grensmassastroom te verlagen en een afstemming op de nieuwe algemene emissiegrenswaarden te verwezenlijken. De huidige massastroom van 5 kg/uur is heel hoog voor de bepaling van de emissiegrenswaarde voor ammoniak voor de afgezogen ventilatielucht van mestdrooginstallaties. Er wordt een overgangstermijn voorzien tot 31 december 2017 voor bestaande inrichtingen.

Artikel 310 Dit artikel wijzigt artikel 5.29.0.4, § 1, van titel II van het VLAREM en vervangt de tabel. De volgende wijzigingen worden doorgevoerd: - De stof "nikkel" wordt geschrapt omdat dit reeds vervat zit in de stof die lager wordt vermeld "nikkel en zijn verbindingen". - In plaats van "kwikzilver" wordt de parameter "kwik" gehanteerd teneinde de verschillende parameters doorheen het gehele VLAREM uniform te benoemen.

Artikel 311 Dit artikel vervangt artikel 5.29.0.6 van titel II van het VLAREM. Er waren immers een resem wijzigingen nodig aan dit artikel. 1) Sommige emissiegrenswaarden staan in dit artikel uitgedrukt in mg/m®.Gelet op de definitie voor "Nm®" in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM: "Normaal kubieke meter, of het volume gas, herleid tot de genormaliseerde temperatuur (273° K) en druk (101,3 kPa), na aftrek van het waterdampgehalte, behoudens anders vermeld", er steeds tot deze omstandigheden moet herrekend worden, dienen de emissiegrenswaarden uitgedrukt te worden in "mg/Nm®" in plaats van in "mg/m®". Dit erratum wordt met dit wijzigingsartikel rechtgezet. 2) Verschillende spellingsfouten worden rechtgezet.3) Bepalingen die reeds gedekt worden door de algemene voorwaarden van titel II van het VLAREM worden geschrapt.4) De parameters worden op uniforme manier benoemd doorheen het gehele VLAREM.5) De terminologie rond "afgassen" wordt ook hier consequent doorgevoerd.6) Er wordt ook een wijziging uitgevoerd in het kader van het Protocol van Göteborg: voor installaties voor het walsen van metalen, warmte- en warmtebehandelingsovens wordt er een sectorale stofnorm ingeschreven van 20 mg/Nm® en ook voor gieterijen wordt er een wijziging doorgevoerd. Voor walsinstallaties bestond nog geen sectorale stofnorm en voor gieterijen wordt de bestaande stofnorm, die geldt vanaf een massastroom van 0,5 kg stof per uur uitgebreid naar installaties die deze massadrempel niet halen, maar wel een minimale productiecapaciteit van 20 ton staal per dag hebben. Uit contact met de betrokken bedrijven en sectoren blijkt dat deze normen nu al gehaald worden en dat deze aanpassing geen bijkomende inspanningen vereist. Met deze bepalingen wordt de toepassing van de BBT in de respectievelijke sectoren dus vastgelegd in de Vlaamse regelgeving om dit ook in de toekomst te garanderen. 7) De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt.De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Artikel 312 Dit artikel wijzigt artikel 5.29.0.7, 3°, van titel II van het VLAREM. Het betreft louter een terminologische aanpassing ("installatie" vervangen door "afgasbehandelingsinstallatie").

Artikel 313 Dit artikel vervangt punt 5° van artikel 5.29.0.9 van titel II van het VLAREM. In dit punt wordt verkeerdelijk verwezen naar artikel 5.29.0.5 (in plaats van naar artikel 5.29.0.6). Uit nader onderzoek blijkt dat de verwijzing bovendien geen nut meer heeft door onder meer het nieuwe artikel 4.4.2.2, § 1, van titel II van het VLAREM dat met dit besluit wordt ingevoegd.

Artikel 314 Dit artikel wijzigt artikel 5.29.0.9bis van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt punt 2°. De parameters worden op uniforme manier benoemd doorheen het gehele VLAREM en bepalingen die reeds gedekt worden door de algemene voorwaarden (artikel 4.4.3.2, § 1, en 4.4.3.3, § 1) van titel II van het VLAREM worden geschrapt.

Punt 2° Dit punt vervangt punt 3°. De parameters worden op uniforme manier benoemd doorheen het gehele VLAREM en bepalingen die reeds gedekt worden door de algemene voorwaarden (artikel 4.4.3.2, § 1, en 4.4.3.3, § 1) van titel II van het VLAREM worden geschrapt.

Artikel 315 Dit artikel vervangt artikel 5.30.0.6 van titel II van het VLAREM. Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van artikel 4.4.2.2 van titel II van het VLAREM worden geschrapt.

Artikel 316 Dit artikel wijzigt artikel 5.30.0.7 van titel II van het VLAREM. Het gaat om het rechtzetten van een foutieve verwijzing.

Artikel 317 Dit artikel vervangt artikel 5.30.1.3 van titel II van het VLAREM in het kader van het uniform benoemen van de bepalingen inzake luchtemissiegrenswaarden doorheen het gehele VLAREM. Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Artikel 318 Dit artikel vervangt afdeling 5.30.2 van titel II van het VLAREM. In artikel 5.30.2.1 wordt de verstreken overgangstermijn geschrapt en wordt de terminologie van het artikel aangepast.

Artikel 5.30.2.2 wordt geherformuleerd in het kader van het uniform benoemen van de bepalingen inzake luchtemissiegrenswaarden doorheen het gehele VLAREM. In dit artikel wordt ook de terminologie conform het VLAREL gehanteerd.

Ook de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

De artikelen 5.30.2.3, 5.30.2.4 en 5.30.2.5 worden niet langer in de dwingende zin ("moeten") geformuleerd.

Artikel 5.30.2.6 wordt ongewijzigd overgenomen.

Artikel 319 Dit artikel heft artikel 5.30.2.7 van titel II van het VLAREM als gevolg van de vervanging van afdeling 5.30.2 (zie voorgaand artikel).

De nieuwe afdeling 5.30.2 bestaat immers slechts uit zes artikelen.

Artikel 320 Dit artikel wijzigt afdeling 5.32.1 van titel II van het VLAREM. De huidige sectorale voorwaarden voor rubrieken 32.1 (inrichtingen met muziekactiviteiten) en 32.2 (schouwspelzalen) zijn niet meer geheel actueel, in het bijzonder de bepalingen aangaande de bescherming van het publiek. Voornamelijk worden een aantal bepalingen met betrekking tot brandvoorkoming, brandbestrijding en evacuatie gebundeld en geactualiseerd in de algemene bepalingen. Hierdoor zijn deze bepalingen niet enkel van toepassing op de schouwspelzalen (zoals voorheen vaak het geval was), maar ook op de inrichtingen met muziekactiviteiten. Het is immers noodzakelijk dat inrichtingen met muziekactiviteiten, die gekenmerkt zijn door een groot aantal aanwezige personen op een beperkte ruimte, een minimale bescherming bieden voor dit publiek inzake brandvoorkoming, -bestrijding en evacuatie.

Er worden een aantal wijzigingen doorgevoerd voor de brandbestrijding in de inrichtingen met muziekactiviteiten en schouwspelzalen. Deze wijzigingen hebben tot doel om enerzijds in deze inrichting een snelle bestrijding van de brand mogelijk te maken en anderzijds een vlottere evacuatie te bekomen door een betere organisatie van de branddetectie, waarschuwing en alarmering. De minimaal te gebruiken branddetectie- en waarschuwingsmiddelen is afhankelijk van het aantal mogelijke bezoekers in de inrichting.

Betreffende de brandreactie van materialen worden in de sectorale voorwaarden diverse algemene termen gebruikt (bijvoorbeeld vuurvast) vervangen door een specifieke brandklasse. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Europese normering inzake reactie bij brand. Ook voor de brandwerendheid wordt voortaan verwezen naar de Europese normering.

Bij voormelde wijzigingen worden de nodige overgangstermijnen voorzien.

Aan afdeling 5.32.1 worden acht artikelen toegevoegd: Artikel 5.32.1.2 betreft het toepassingsgebied van de algemene bepalingen in artikel 5.32.1.3 tot en met 5.32.1.9 dat wordt beperkt tot de "inrichtingen met muziekactiviteiten" en "schouwspelzalen".

Artikel 5.32.1.3 heeft betrekking tot de aanleg van een veiligheidsdossier, dat in diverse artikels wordt aangehaald, en hier expliciet wordt opgelegd.

Artikel 5.32.1.4 heeft tot doel het publiek beter te informeren en toezicht te vereenvoudigen.

Artikel 5.32.1.5 is een samenvoeging en actualisatie van de bepalingen omtrent de elektrische installaties, beschreven in artikel 5.32.3.4. en artikel 5.32.2.4, §§ 2 en 3. De middelenvoorschriften worden omgevormd tot doelvoorschriften waarbij de exploitant ervoor moet zorgen dat de werking van een aantal installaties die noodzakelijk zijn bij de brandbestrijding en evacuatie gegarandeerd is bij brand.

Artikel 5.32.1.6 is een samenvoeging en actualisering van de vereisten voor de toe- en uitgangswegen, beschreven in artikel 5.32.2.4bis, § 1 tot en met 5, en in artikel 5.32.3.3, § 6. Wegen met een te steile helling belemmeren de evacuatie. Daarom wordt verduidelijkt dat wegen in nieuwe gebouwen met een hellingsgraad van meer dan 10 % niet worden meegerekend als toe- of uitgangsweg (dit is overeenkomstig de federale basisnorm brandveiligheid). De toe- en uitgangswegen met een hellingsgraad van minder dan 10 % worden beschouwd als een vlakke toe- en uitgangsweg.

Artikel 5.32.1.7 is een samenvoeging en actualisatie van de voorwaarden voor signalisatie, beschreven in artikel 5.32.2.4bis, §§ 6 en 7, en artikel 5.32.3.5. Bijkomend wordt een noodsignalisatie op een hoogte van maximaal 40 cm vereist. Deze "low level lighting" bevordert de evacuatie, vooral indien de brand gepaard gaat met een sterke rookontwikkeling. Ook worden dynamische evacuatiesystemen als alternatief toegelaten. Deze dynamische systemen hebben tot doel een vlottere evacuatie te bekomen door het bepalen van de meest aangewezen vluchtroute.

Artikel 5.32.1.8 heeft tot doel om het gebruik van gemakkelijk brandbare materialen of andere materialen met een bijzonder risico te vermijden en alzo het risico op brand en brandverspreiding te beperken. Door het verschuiven van dit voorschrift naar de algemene bepalingen worden deze eisen omtrent het materialen gebruik voortaan ook van toepassing voor schouwspelzalen.

Artikel 5.32.1.9 betreft een algemeen rookverbod voor inrichtingen met muziekactiviteiten en schouwspelzalen. Deze bepaling is in de huidige wetgeving enkel opgenomen voor de schouwspelzalen (artikel 5.32.3.7).

Artikel 321 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.2.2.bis van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt in artikel 5.32.2.2bis, § 1, 4°, b), de woorden "Die toelating kan" door de woorden "Met behoud van de toepassing van paragraaf 3, kan die toelating". Met deze wijziging wordt verduidelijkt dat het college van burgemeester en schepenen geen toelating kan afleveren voor muziekactiviteiten met geluidsniveaus > 100 dB(A) LAeq,60 min. Deze verduidelijking gebeurt door te verwijzen naar paragraaf 3 waar wordt aangegeven dat muziekactiviteiten met een geluidsniveau > 100 dB(A) LAeq,60 min in de inrichting verboden zijn.

Punt 2° Dit punt schrapt de woorden ? 100 dB(A) LAeq,60min in de titel van artikel 5.32.2.2.bis, § 2. Dit besluit schrapt de woorden "en ? 100 dB(A) LAeq,60min" uit rubriek 32.1.2° (zie eerder). Deze woorden worden geschrapt omdat in de indelingslijst normaal gezien geen maxima worden opgenomen. Om een ondubbelzinnige link tussen de indelingslijst en de van toepassing zijnde sectorale voorwaarden te leggen, is het nodig deze woorden ook te schrappen uit de titel van artikel 5.32.2.2.bis, § 2. Dit verandert niets aan de inhoud en betekenis van deze paragraaf.

Punt 3° Dit punt schrapt de zin "Het geluidsniveau wordt gemeten ter hoogte van de meetplaats, vermeld in artikel 1 van bijlage 5.32.2.2bis." uit artikel 5.32.2.2bis, § 2, 3°. Deze zin wordt geschrapt om het verschil in handhaving van meldingsplichtige en milieuvergunningsplichtige inrichtingen en het verschil in handhaving van inrichtingen met een geluidsniveau > 95 dB(A) LAeq,15min en inrichtingen met een geluidsniveau ? 95 dB(A) LAeq,15min, ongedaan te maken. Zowel in artikel 5.32.2.2bis, § 1, 2° als in artikel 5.32.2.2bis, § 2, 2° wordt er gesteld dat het geluidsniveau geldt ter hoogte van de meetplaats, vermeld in artikel 1 van bijlage 5.32.2.2bis. Maar voor de inrichtingen met een maximaal geluidsniveau > 95 dB(A) LAeq,15min wordt in artikel 5.32.2.2bis, § 2, 3° nog eens extra vermeld dat het geluidsniveau wordt gemeten ter hoogte van de meetplaats. De zin `het geluidsniveau geldt ter hoogte van de meetplaats, vermeld in artikel 1 van bijlage 5.32.2.2bis' impliceert dat het geluidsniveau ter hoogte van de in bijlage 5.32.2.2bis omschreven meetplaats moet worden gerespecteerd. Deze uitdrukking laat aan de organisatoren echter wel de ruimte om om praktische redenen de meetmicrofoon fysiek elders te plaatsen en het geluidsniveau op die plaats om te rekenen naar de wettelijk gedefinieerde meetplaats. Door toevoeging van de zin `Het geluidsniveau wordt gemeten ter hoogte van de meetplaats, vermeld in artikel 1 van bijlage 5.32.2.2bis.' in artikel 5.32.2.2bis, § 2, 3°, wordt de organisatoren echter die mogelijkheid ontnomen. Artikel 5.32.2.2bis, § 2, 3° is van toepassing op alle muziekactiviteiten met een geluidsniveau > 95 dB(A) LAeq,15min waaronder de milieuvergunningsplichtige activiteiten. Dus om eenzelfde behandeling van alle muziekactiviteiten mogelijk te maken, is een wijziging van dit artikel nodig.

Artikel 322 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.2.3, § 2, van titel II van het VLAREM. Punt 1° Door het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 betreffende het maximaal geluidsniveau van muziek in inrichtingen, werden de woorden "als vermeld in rubriek 32.1.2° van de indelingslijst" op de verkeerde plaats in artikel 5.32.2.3, § 2, ingevoegd. Dit erratum wordt door dit punt rechtgezet.

Artikel 5.32.2.3 regelt de naleving van de bepalingen voor nieuwe en bestaande inrichtingen. Paragraaf 1 handelt over het akoestisch onderzoek en is bijgevolg enkel van toepassing op inrichtingen ingedeeld in de tweede klasse. Paragraaf 2 geeft een definitie van bestaande inrichtingen. Deze zou van toepassing moeten zijn op zowel inrichtingen ingedeeld in de tweede als inrichtingen ingedeeld in de derde klasse. In paragraaf 2 staat echter geschreven "als vermeld in rubriek 32.1.2° waardoor deze enkel van toepassing is op inrichtingen ingedeeld in de tweede klasse. Hierdoor ontstaat er een ongelijke behandeling van inrichtingen ingedeeld in de tweede en derde klasse.

Er zijn geen argumenten die pleiten voor een ongelijke behandeling van beiden waardoor dit erratum moet worden rechtgezet. Punt 1° regelt dit door de cijfers "32.1.2° " te vervangen door de cijfers "32.1".

De voorgaande wijziging maakt het noodzakelijk om ook te verwijzen naar bijlage 4.5.5 omdat deze van toepassing is op inrichtingen ingedeeld in de derde klasse.

Punt 2° Dit punt heft de volgende zinsnede op: "inrichtingen die op 31 december 2012 niet ingedeeld waren en waarvoor de stedenbouwkundige vergunning werd verleend vóór 1 juli 2012;". Men kan zich immers de vraag stellen of het wel opportuun is om deze inrichtingen als bestaande inrichtingen te beschouwen. Inrichtingen die voor 31 december 2012 niet ingedeeld waren, moesten voldoen aan de voorwaarden van het KB van 24 februari 1977. Daarin werd een norm van 90 dB(A) LAslow,max in de inrichting en normen met betrekking tot hinder voor de buurt opgenomen. Deze inrichtingen moesten dus ook voor 31 december 2012 voldoen aan geluidsnormen. Door ze nu als bestaande inrichtingen te classificeren, versoepelen de omgevingsnormen terwijl het geluidsniveau binnen hoger wordt en de kans op omgevingshinder dus stijgt. Dit ligt niet binnen de filosofie van VLAREM. Bovendien wordt de datum van de stedenbouwkundige vergunning in dit lid tweemaal als criterium gebruikt. Hiermee wordt het gelijkheidsbeginsel geschonden.

Immers in het verleden gold voor dergelijke inrichtingen dat ze dit statuut pas konden krijgen op voorwaarde dat hun bouwvergunning dateerde van voor 1 januari 1999. Hierdoor hebben een groot aantal ingedeelde inrichtingen in de periode tussen 1 januari 1999 en 1 juli 2012 al een vergunning aangevraagd en hebben ze de nodige investeringen moeten doen om aan de voorwaarde van "nieuwe inrichting" te voldoen. Ten slotte staat er geen einddatum op het toekennen van het statuut "bestaande inrichting". Dit betekent dat ook inrichtingen met muziekactiviteiten die, voor 1 januari 2012 en ook momenteel nog, vallen onder de niet-ingedeelde inrichtingen met een bouwvergunning van voor 1 juli 2012 in de toekomst probleemloos kunnen upgraden naar klasse 2 en 3 en dan het statuut "bestaande inrichting" krijgen.

Dit punt heft ook de volgende zinsnede op: "of inrichtingen die op 31 december 2012 in de derde klasse ingedeeld waren en reeds in uitbating of gebruik waren of zijn en waarvoor vóór 1 september 2012 een milieuvergunningsaanvraag werd ingediend;" in de definitie voor bestaande inrichtingen. Deze nieuwe bepalingen betreffende het maximaal geluidsniveau van muziek in inrichtingen treden pas vanaf 1 januari 2013 in werking. Er kan geen milieuvergunning aangevraagd worden voor inrichtingen waarvoor de wetgeving nog niet van kracht is.

Daarom wordt deze bepaling opgeheven.

Artikel 323 Dit artikel heft artikel 5.32.2.4 van titel II van het VLAREM op.

Dit wordt vervangen door artikel 5.32.1.8. en artikel 5.32.1.5.

Artikel 324 Dit artikel heft artikel 5.32.2.4bis van titel II van het VLAREM op.

Dit wordt vervangen door artikel 5.32.1.6.

Artikel 325 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.2.5 van titel II van het VLAREM. In het kader van de CLP-verordening worden de bestaande categorieën "brandbare gassen", "ontvlambare vloeistoffen" en "ontvlambare of ontplofbare stoffen" vangen door overeenkomstige gevarencategorieën en gevarenpictogrammen volgens de CLP-verordening (punten 2° en 3° ).

Dit artikel wijzigt tevens artikel 5.32.2.5 zodat het enkel betrekking heeft op brandvoorkoming (punt 1° ). De voorwaarden voor brandbestrijding komen in het nieuwe artikel 5.32.2.6 (punt 4° ).

Artikel 326 Dit artikel voegt een artikel 5.32.2.6 toe aan afdeling 5.32.2 van titel II van het VLAREM. De nodige overgangstermijnen worden hierbij voorzien.

Dit nieuwe artikel omvat de voorwaarden die betrekking hebben op de brandbestrijding (dat gedeelte wordt opgeheven in artikel 5.32.2.5). § 1. Voor de blusmiddelen wordt een minimum van één bluseenheid per 150 m² geëist die duidelijk zijn aangegeven. § 2. Voortaan dient voor iedere inrichting met muziekactiviteiten een intern noodplan worden opgemaakt. In dit intern noodplan is onder andere aangegeven welke blusmiddelen aanwezig zijn en waar deze geplaatst zijn. Ook is aangegeven op welke wijze de branddetectie, melding en evacuatie worden georganiseerd. De exploitant bepaald de taken van de aangestelde verantwoordelijken in geval van brand. Het noodplan wordt tevens ter goedkeuring voor aan de brandweer.

Het principe van een "eerste interventieploeg" wordt ingevoerd voor de inrichtingen met muziekactiviteiten met meer dan duizend toegelaten aanwezigen. Deze interventieploeg heeft enerzijds tot doel de brandverspreiding zo veel mogelijk te voorkomen en anderzijds een vlotte evacuatie te garanderen. Een goed georganiseerde interventieploeg is noodzakelijk om een gecontroleerde en veilige evacuatie te bekomen bij evenementen waar veel publiek aanwezig is. § 3. In deze paragraaf worden de voorwaarden voor detectie, waarschuwing en alarmering, die slechts zeer summier beschreven waren in de wetgeving, verder uitgewerkt. Deze voorwaarden zijn afhankelijk van het maximaal aantal toegelaten aanwezigen. Een groter aantal aanwezigen vergt immers een hogere graad van organisatie om een vlotte evacuatie te bekomen zonder dat paniek ontstaat bij het publiek. 1° Voor iedere inrichting wordt een branddetectiesysteem verplicht. Voor kleine inrichtingen kan dit bijvoorbeeld gebeuren met eenvoudige rookmelders. 2° Voor inrichtingen waar meer dan driehonderd aanwezigen toegelaten zijn, dient het branddetectiesysteem worden uitgebreid met brandmeldknoppen.3° Vanaf duizend toegelaten aanwezigen wordt een brandcentrale verplicht.Deze brandcentrale laat toe om meteen te lokaliseren waar een brand wordt gedetecteerd. 4° Betreffende de alarmering is iedere inrichting verplicht om een automatische alarmering te voorzien.Vanaf driehonderd aanwezigen moet deze alarmering zodanig uitgevoerd worden dat bij de inwerkingtreding van het alarm de muziek automatisch wordt stopgezet en dat de alarmering automatisch wordt onderbroken door een vooraf gesproken ontruimingsinstructie. Deze gesproken ontruimingsinstructie is bevorderlijk voor de snelheid van de evacuatie en voorkomt panieksituaties. § 4. Door het uithangen van een evacuatieplan wordt het publiek optimaal geïnformeerd over de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen en de mogelijke evacuatieroutes.

Artikel 327 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.3.1, § 1, van titel II van het VLAREM om het toepassingsgebied te verduidelijken.

Artikel 328 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.3.2 van titel II van het VLAREM. § 2: Het principe dat zonder meer houten vloeren en treden in de schouwspelzalen mogen aanwezig zijn wordt voor nieuw op te richten schouwspelzalen niet meer toegestaan vermits deze houten vloeren en treden brandbevorderend werken. Omdat het gebruik van hout in deze inrichtingen zowel theatertechnisch als akoestisch vaak onontbeerlijk is wordt het gebruik van hout toch toegestaan voor nieuwe schouwspelzalen indien het hout minimaal in brandklasse B wordt geclassificeerd. Producten ingedeeld in brandklasse B worden immers beschouwd als moeilijk brandbaar vermits zij geen vlamoverslag hebben.

De term vuurvast wordt vervangen door brandklasse A1. Materialen ingedeeld in brandklasse A1 worden als onbrandbaar beschouwd. § 3: De term `vuurvast' wordt vervangen door de Europese normering, met name A1 (onbrandbaar) of de gelijkwaardige Europese normering voor de dakopbouw, Broof(t1).

Artikel 329 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.3.3 van titel II van het VLAREM. § 1: De voorwaarden voor de zitplaatsen blijven identiek. Er zijn enkel tekstuele wijzigingen. Toegevoegd wordt dat in de milieuvergunning kan afgeweken worden van deze voorwaarden als de exploitant de effectiviteit van de ontruiming minimaal gelijkwaardig is. § 3 Trappen: 1° Er wordt voor tribunetrappen toegestaan dat deze enkel voorzien zijn van een leuning aan de zijde, niet gelegen aan de zitplaatsen. Dit om een belemmering van het zicht van de toeschouwers tijdens de voorstelling te vermijden. 3° stootborden hebben geen meerwaarde bij de "dalende evacuatie". Verder wordt de maximale hoogte van de trede bepaald op 18 cm, overeenkomstig de federale basisnorm brandveiligheid. Dit om dubbelzinnigheid/verwarring te vermijden bij het ontwerp van de inrichting. 4° Er wordt een maximale helling voorgesteld voor trappen.Een hogere hellingsgraad kan hinderlijk zijn voor een vlotte evacuatie. Deze hellingsgraad is analoog aan de maximale hellingsgraad in de federale basisnorm brandveiligheid. De nodige overgangstermijn wordt hierbij voorzien. 5° Om ongevallen met uitschuifbare en tijdelijke tribunes te vermijden wordt als bijkomende voorwaarde gesteld dat deze tribunes jaarlijks gecontroleerd moeten worden door een bevoegd persoon of een onafhankelijk keuringsorganisme en dat deze ook gecontroleerd wordt bij in dienst name.Daarnaast wordt ook opgelegd dat opslag onder de tribune verboden is en dat de toegang onder de tribune onmogelijk gemaakt moet worden voor publiek en onbevoegden. § 4. Controle-inrichtingen: Enkel tekstuele wijzigingen.

Artikel 330 Dit artikel heft artikel 5.32.3.4 van titel II van het VLAREM op.

Dit wordt vervangen door artikel 5.32.1.5.

Artikel 331 Dit artikel heft artikel 5.32.3.5 van titel II van het VLAREM op.

Dit wordt vervangen door artikel 5.32.1.7.

Artikel 332 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.3.6 van titel II van het VLAREM. Dit omvat enkele tekstuele wijzigingen. De term `vuurvast materiaal' is verduidelijkt tot `materiaal van brandklasse A1'.

Artikel 333 Dit artikel heft artikel 5.32.3.7 van titel II van het VLAREM op.

Dit wordt vervangen door artikel 5.32.1.9.

Artikel 334 Dit artikel vervangt artikel 5.32.3.8 van titel II van het VLAREM. De nodige overgangstermijnen worden hierbij voorzien.

Artikel 5.32.3.8 omvat de voorwaarden die betrekking hebben op de brandbestrijding. § 1. Voor de blusmiddelen wordt een minimum van één bluseenheid per 150 m² geëist die duidelijk zijn aangegeven. § 2. Voortaan dient voor iedere inrichting een intern noodplan worden opgemaakt. In dit intern noodplan is onder andere aangegeven welke blusmiddelen aanwezig zijn en waar deze geplaatst zijn. Ook is aangegeven op welke wijze de branddetectie, melding en evacuatie worden georganiseerd. De exploitant bepaald de taken van de aangestelde verantwoordelijken in geval van brand. Het noodplan wordt tevens ter goedkeuring voor aan de brandweer.

Het principe van een `eerste interventieploeg' wordt ingevoerd, analoog aan de inrichtingen met muziekactiviteiten. Deze `eerste interventieploeg' is gelijkaardig aan de voormalige `privé-dienst' voor de schouwspelzalen. Deze interventieploeg heeft enerzijds tot doel de brandverspreiding zo veel mogelijk te voorkomen en anderzijds een vlotte evacuatie te garanderen. § 3. In deze paragraaf worden de voorwaarden voor detectie, waarschuwing en alarmering, die slechts zeer summier beschreven waren in de wetgeving, verder uitgewerkt. De voorwaarden zijn afhankelijk van het maximaal aantal toegelaten aanwezigen. Een groter aantal aanwezigen vergt immers een hogere graad van organisatie om een vlotte evacuatie te bekomen zonder dat paniek ontstaat bij het publiek. (De voorwaarden zijn analoog aan deze voor de inrichtingen met muziekactiviteiten) 1° Voor iedere inrichting wordt een branddetectiesysteem verplicht. Voor kleine inrichtingen kan dit bijvoorbeeld gebeuren met eenvoudige rookmelders. 2° Voor inrichtingen waar meer dan driehonderd aanwezigen toegelaten zijn dient het branddetectiesysteem worden uitgebreid met brandmeldknoppen.3° Vanaf duizend toegelaten aanwezigen wordt een brandcentrale verplicht.Deze brandcentrale laat toe om meteen te lokaliseren waar een brand wordt gedetecteerd. 4° Betreffende de alarmering is iedere inrichting verplicht om een automatische alarmering te voorzien.Vanaf driehonderd aanwezigen moet deze alarmering zodanig uitgevoerd worden dat bij de inwerkingtreding van het alarm de vertoning automatisch wordt stopgezet en dat de alarmering automatisch wordt onderbroken door een vooraf gesproken ontruimingsinstructie. Deze gesproken ontruimingsinstructie is bevorderlijk voor de snelheid van de evacuatie en voorkomt panieksituaties. § 4. Door het uithangen van een evacuatieplan wordt het publiek optimaal geïnformeerd over de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen en de mogelijke evacuatieroutes.

Artikel 335 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.3.10 van titel II van het VLAREM. Punt 1° voegt ter verduidelijking de woorden "van muziekactiviteiten" toe aan de titel. Hierdoor wordt het duidelijk dat in schouwspelzalen enkel het geluidniveau van muziekactiviteiten moet worden gemeten.

Zonder deze verwijzing naar muziekactiviteiten moet ook het geluidsniveau van niet-muziekactiviteiten worden gemeten.

Punt 2° De indeling van rubriek 32.2 gebeurt op basis van de activiteit bijvoorbeeld "schouwspelzaal". Hieraan wordt een maximaal geluidsniveau ? 95 dB(A) LAeq,15min gekoppeld omdat deze zalen ingedeeld worden in de derde klasse en het geluidsniveau op deze manier correspondeert met het geluidsniveau van de activiteiten ingedeeld in rubriek 32.1.1°. Er wordt echter geen uitzondering gemaakt voor activiteiten met een geluidsniveau ? 85 dB(A) LAeq,15min.

Dit betekent dat ook al worden er in schouwspelzalen activiteiten georganiseerd met een geluidsniveau ? 85 dB(A) LAeq,15min, dit toch moet worden gemeten hoewel dit voor alle andere muziekactiviteiten niet nodig is. Dit wordt door middel van dit punt rechtgezet door vervanging van de woorden "Op initiatief en op kosten van de exploitant wordt" door de woorden "Bij muziekactiviteiten met een maximaal geluidsniveau > 85 dB(A) LAeq,15min en ? 95 dB(A) LAeq,15min wordt op initiatief en op kosten van de exploitant".

Artikel 336 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.4.1 van titel II van het VLAREM. Het betreft louter tekstuele wijzigingen.

Artikel 337 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.4.2 van titel II van het VLAREM. § 3: De middelvoorschriften ivm de brandwerendheid van de deuren wordt gewijzigd naar een doelvoorschrift, met name een brandwerendheid van EI160. § 4: De term `vuurvast' wordt vervangen door brandklasse A1.

Materialen ingedeeld in brandklasse A1 worden als onbrandbaar beschouwd. § 5: De verplichting om de toneelopening te voorzien van een metalen brandgordijn wordt opengetrokken zodat ieder brandgordijn met een brandwerendheid van EI60 toegestaan is. Bovendien wordt beschreven dat het brandgordijn niet volledig moet sluiten, maar moet kunnen neerdalen tot op haar `functionele hoogte'. In sommige gevallen is het immers om praktische en veiligheidsredenen (vb. bewust creëren van een drukverschil) wenselijk dat het brandgordijn niet volledig sluit. De functionele hoogte, dient bepaald te worden in samenspraak met de brandweer, als zijnde de hoogte waarop het brandgordijn in staat is om haar functie uit te oefenen, met name het doorlaten van rook en het overslaan van het vuur van het toneel naar de zaal verhinderen. Ook wordt de jaarlijkse controle door een bevoegd persoon of een onafhankelijk keuringsorganisme van het brandgordijn verplicht. § 6: Rook- en warmteafvoer: De huidige bepalingen van de paragraaf `ventilatieschermen in de dak van het toneel' zijn allen middelenvoorschriften. Met de nieuwe paragraaf rook- en warmteafvoer worden deze voorschriften geactualiseerd door doelvoorschriften. § 9.:Toneelmeubelen en -schermen: De middelvoorschriften ivm de brandwerendheid van de deuren wordt gewijzigd naar een doelvoorschrift, met name een brandwerendheid van EI160.

Artikel 338 Dit artikel heft afdeling 5.32.5 van titel II van het VLAREM op.

De bijzondere voorschriften ten aanzien van bioscopen waar ontvlambare films afgedraaid worden (huidige afdeling 5.32.5.) worden opgeheven.

Met ontvlambare films worden films bedoeld die gemaakt zijn op een pellicule op basis van nitraat. Deze zijn bijzonder ontvlambaar. Vanaf 1951 wordt gebruik gemaakt van acetaat voor de productie van films, waardoor deze niet meer ontvlambaar zijn. De `nitraatfilms' worden momenteel niet meer vertoond in bioscopen.

Artikel 339 Dit artikel voegt een artikel 5.32.5bis.0 in in de nieuwe afdeling 5.32.5bis "Digitale bioscopen", zoals ingevoegd via het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014. Dit artikel 5.32.5bis.0 verduidelijkt dat ook de bepalingen van afdeling 5.32.3 "Schouwspelzalen" van toepassing blijven voor digitale bioscopen.

Artikel 340 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.7.2.4 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging in paragraaf 7 is conform de wijziging van artikel 5.32.2.5 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 341 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.7.2.8, § 4, van titel II van het VLAREM. Het betreft louter een terminologische aanpassing (afgassen in plaats van afvalgassen).

Artikel 342 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.7.5.3 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging in paragraaf 4 is conform de wijziging van artikels 5.32.2.5 en 5.32.7.2.4 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 343 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.7.6.4 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging in paragraaf 5 is conform de wijziging van artikels 5.32.2.5, 5.32.7.2.4 en 5.32.7.5.3 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 344 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.9.2.1, artikel 5.32.9.3.1 en artikel 5.32.9.7.1 (zwembaden) van titel II van het VLAREM door de term "bestaande inrichtingen" telkens te vervangen door "inrichtingen vergund of geakteerd voor 1 juli 2014".

De term "bestaande inrichtingen" werd hier foutief ingevoegd met de VLAREM-trein 2012 (Besluit van de Vlaamse regering van 7 juni 2013). "Bestaande inrichting" wordt namelijk gedefinieerd in titel II van het VLAREM als volgt: "tenzij anders in de bepalingen (met inbegrip van de andere definities) van dit besluit vermeld, de ingedeelde inrichtingen of onderdelen van ingedeelde inrichtingen: - waarvoor de exploitatie op 1 januari 1993 was vergund, of waarvoor vóór 1 september 1991 een vergunningsaanvraag is ingediend; - of, die op 1 januari 1993 in bedrijf zijn gesteld, vóór 1 september 1991 niet vergunningsplichtig waren, en waarvoor voor 1 maart 1993 een vergunningsaanvraag is ingediend; - of, wanneer het in de derde klasse ingedeelde inrichtingen betreft, die op 1 januari 1993 in bedrijf zijn gesteld en waarvoor de melding gebeurde voor 1 maart 1993; - of, die op 1 januari 1993 niet ingedeeld waren, en het ten gevolge een wijziging van of aanvulling op de indelingslijst nadien wel werden of worden, en die op dat ogenblik reeds in uitbating of gebruik waren of zijn." Het was echter niet de bedoeling om alleen de inrichtingen te omvatten die vergund zijn voor 1993, maar deze te omvatten die vergund of geakteerd zijn voor de inwerkingtreding van de VLAREM-trein 2012 (besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013). Dit erratum wordt dus hiermee rechtgezet.

Artikel 345 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.9.2.1, § 8, 2°, artikel 5.32.9.3.1, § 7, 2°, en artikel 5.32.9.7.1, § 8, 2°, van titel II van het VLAREM door de woorden "bij de aktename of bij het verlenen van de milieuvergunning" op te heffen. Deze wijziging is gekoppeld aan de voorgaande wijziging met betrekking tot de term "bestaande inrichtingen".

Artikel 346 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.9.2.2, § 4, 1°, artikel 5.32.9.3.2, § 4, 1°, artikel 5.32.9.5.1, § 1quater, en artikel 5.32.9.7.2, § 4, 1°, van titel II van het VLAREM. Conform andere weergaves in VLAREM wordt "Sörensen" vervangen door "pH-eenheid" (wordt ook zo uitgedrukt in EN/ISO-normmethoden).

Artikel 347 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.9.2.2, § 4, 3°, artikel 5.32.9.3.2, § 4, 3°, artikel 5.32.9.5.1, § 3, en artikel 5.32.9.7.2, § 4, 3°, van titel II van het VLAREM teneinde de terminologie inzake erkende laboratoria af te stemmen op deze van het VLAREL. Artikel 348 Dit artikel wijzigt artikelen 5.32.9.2.2, § 7, 2° en 5.32.9.3.2, § 7, 2°, van titel II van het VLAREM. Deze artikels worden gewijzigd met het oog op het vergemakkelijken van de toelating tot publieke plaatsen zoals zwembaden, van honden die getraind werden of worden om personen met een handicap of ziekte te begeleiden en die de zelfredzaamheid van die personen verruimt (assistentiehonden), daar waar het milieuhygiënisch verantwoord is.

Dit houdt in dat de assistentiehond voor wat betreft de overdekte en niet-overdekte zwembaden, vanuit hygiënische redenen enkel op de geschoeide zone mag komen. Vanaf de ongeschoeide zone (vanaf de kleedhokjes) is er dan wel voor de persoon met een handicap of ziekte hulp van een derde nodig om hem tot aan het zwembad te begeleiden.

Voor wat betreft de zwemvijvers mag, omwille van hygiënische redenen, de assistentiehond enkel op het strand, maar niet in het water. Deze versoepeling is een logisch vervolg op de goedkeuring van het decreet van 20 maart 2009 houdende de toegankelijkheid van publieke plaatsen voor personen met een handicap, zoals gewijzigd op 28 juni 2013.

Hierbij wordt tevens ingespeeld op de verplichting tot het voorzien van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap, die opgelegd wordt in artikel 19 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid. Deze ingreep vergroot ontegensprekelijk de participatie van deze groep, conform de principes van het decreet van 10 juli 2008 en conform artikel 26 van het Verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap.

Artikel 349 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.9.4.2 van titel II van het VLAREM. 1° Conform andere weergaves in VLAREM wordt "Sörensen" vervangen door "pH-eenheid" (wordt ook zo uitgedrukt in EN/ISO-normmethoden).2° Dit artikel wijzigt paragraaf teneinde de terminologie inzake erkende laboratoria af te stemmen op deze van het VLAREL. Artikel 350 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.9.7.1, § 5, 3°, van titel II van het VLAREM door de zinsnede ", aanwezig bij de aktename of bij het verlenen van de milieuvergunning," op te heffen. Deze wijziging is gekoppeld aan de wijziging in verband met de term "bestaande inrichtingen" (zie eerder).

Artikel 351 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.9.8.1, § 2, van titel II van het VLAREM met het oog op het vergemakkelijken van de toelating tot publieke plaatsen, zoals zwembaden, van assistentiehonden voor personen met een handicap of ziekte, op plaatsen waar het milieuhygiënisch verantwoord is. Dit houdt in dat de assistentiehond voor wat betreft de overdekte en niet-overdekte zwembaden, vanuit hygiënische redenen enkel op de geschoeide zone mag komen. Vanaf de ongeschoeide zone (vanaf de kleedhokjes) is er dan wel voor de persoon met een handicap of ziekte hulp van een derde nodig om hem tot aan het zwembad te begeleiden. Voor wat betreft de zwemvijvers mag, omwille van hygiënische redenen, de assistentiehond enkel op het strand, maar niet in het water.

Artikel 352 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.9.8.2, § 3, van titel II van het VLAREM teneinde de terminologie inzake erkende laboratoria af te stemmen op deze van het VLAREL. Artikel 353 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.10.4 van titel II van het VLAREM om mogelijk te maken dat er kan getraind worden op crossterreinen in de namiddag van 13 uur tot 18 uur (punten 1° en 3° ) en op zon- en feestdagen van 9 uur tot 20 uur (punt 2° ). Deze periode wordt bewust beperkt gehouden teneinde de rust van de omwonenden van crossterreinen niet te verstoren.

Artikel 354 Dit artikel vervangt het eerste lid van artikel 5.32.10.7 van titel II van het VLAREM. De terminologie van het VLAREL wordt gehanteerd en het lid wordt niet langer in de dwingende zin ("moeten") geformuleerd.

Artikel 355 Dit artikel wijzigt artikel 5.33.0.3. van titel II van het VLAREM. Deze wijziging in paragraaf 2 is conform de wijziging van artikels 5.32.2.5., 5.32.7.2.4., 5.32.7.5.3., en 5.32.7.6.4. van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 356 Dit artikel vervangt artikel 5.33.1.2 van titel II van het VLAREM. De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

Bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden (artikel 4.4.3.3, § 1) van VLAREM II worden hier geschrapt.

De emissiegrenswaarde voor organische stoffen bij gebruik van oplosmiddelhoudende lijmen bij een massastroom van 3000 g/h of meer, wordt aangepast van 150 mg/Nm® naar 125 mg/Nm®. TOC is makkelijker te meten en er wordt een omrekeningsfactor toegepast.

Artikel 357 Dit artikel wijzigt artikel 5.33.1.3 van titel II van het VLAREM. Het tweede lid wordt opgeheven, daar dit lid bepalingen bevat met overgangstermijnen die reeds verstreken zijn.

Artikel 358 Artikel 359 Deze artikels wijzigen artikel 5.35.2.2 en 5.35.3.2 van titel II van het VLAREM. Deze artikels worden gewijzigd met het oog op het vergemakkelijken van de toelating tot publieke plaatsen (zoals crematoria en zwembaden) van assistentiehonden daar waar het milieuhygiënisch verantwoord is, van honden die getraind werden of worden om personen met een handicap of ziekte te begeleiden en die de zelfredzaamheid van die personen verruimt (assistentiehonden). Deze versoepeling is een logisch vervolg op de goedkeuring van het decreet van 20 maart 2009 houdende de toegankelijkheid van publieke plaatsen voor personen met een handicap, zoals gewijzigd op 28 juni 2013. Hierbij wordt tevens ingespeeld op de verplichting tot het voorzien van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap, die opgelegd wordt in artikel 19 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid. Deze ingreep vergroot ontegensprekelijk de participatie van deze groep, conform de principes van het decreet van 10 juli 2008 en conform artikel 26 van het Verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap. .

Dit artikel wordt gewijzigd met het oog op het vergemakkelijken van de toelating tot publieke plaatsen (zoals crematoria en zwembaden) van assistentiehonden daar waar het milieuhygiënisch verantwoord is, van honden die getraind werden of worden om personen met een handicap of ziekte te begeleiden en die de zelfredzaamheid van die personen verruimt (assistentiehonden). Deze versoepeling is een logisch vervolg op de goedkeuring van het decreet van 20 maart 2009 houdende de toegankelijkheid van publieke plaatsen voor personen met een handicap, zoals gewijzigd op 28 juni 2013. Hierbij wordt tevens ingespeeld op de verplichting tot het voorzien van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap, die opgelegd wordt in artikel 19 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid. Deze ingreep vergroot ontegensprekelijk de participatie van deze groep, conform de principes van het decreet van 10 juli 2008 en conform artikel 26 van het Verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap.

Artikel 360 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 5.36.0.3 van titel II van het VLAREM waarin bepaald wordt dat leidingen met brandbare gassen of ontvlambare vloeistoffen verboden zijn in lokalen waarin rubber of rubberen voorwerpen worden opgeslagen, alsmede in de muren, de zoldering en de vloer ervan.

Dit artikel stelt problemen wanneer het lokaal waarin rubber of rubberen voorwerpen worden opgeslagen, wordt verwarmd met een installatie die zich in het lokaal zelf bevindt en waarvan de brandstof (aardgas of petroleum) aangevoerd wordt via een leiding. Om te kunnen voldoen aan voormelde bepaling moet de exploitant in dat geval overschakelen naar een ander verwarmingssysteem met een verwarmingsinstallatie die buiten het lokaal opgesteld wordt. Dit heeft aanzienlijke financiële gevolgen die meestal niet in verhouding staan tot het verminderde brandrisico.

De kans op het ontstaan van een brand en de risico's bij een eventuele brand verbonden aan de aanwezigheid van leidingen met brandbare gassen of ontvlambare vloeistoffen kunnen aanzienlijk verminderd worden door de implementatie van de drie volgende maatregelen: 1. de installatie van een automatisch blussysteem;2. het gebruik van een afsluiter welke de toevoer naar de leiding automatisch afsluit bij een brandmelding;3. gepaste beschermingsmaatregelen waardoor accidentele beschadigingen van de brandstofleidingen kunnen voorkomen worden. Met de VLAREM-trein 2011 (besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011) werd de soortgelijke bepaling in hoofdstuk 5.33 "Papier" aangepast op dezelfde manier, behalve voor wat betreft de eerste preventieve maatregel. Punt 1° van artikel 5.33.0.3, § 2, stelt namelijk dat het lokaal moet voorzien zijn van een automatisch of blussysteem of van een brandalarm dat verbonden is met een permanent bewaakte controlekamer. De aanwezigheid van een brandalarm werd bij de vervanging van paragraaf 2 van artikel 5.36.0.3 niet weerhouden, daar de gevolgen van brandend rubber groter zijn dan deze van papier (meer giftige stoffen aanwezig in de rook, moeilijker blusbaar, heel veel rookvorming,...). Ook het feit dat bijvoorbeeld bandencentrales midden in woongebied kunnen gelegen zijn, doet concluderen dat er zeker en vast een sprinklerinstallatie moet aanwezig zijn in de inrichting als er een gasleiding aanwezig is in de opslagruimte voor rubber.

De wijziging van paragraaf 2 van voormeld artikel is tevens conform de wijziging van artikels 5.32.2.5, 5.32.7.2.4, 5.32.7.5.3, 5.32.7.6.4, en 5.33.0.3 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 361 Dit artikel vervangt artikel 5.36.0.4 van titel II van het VLAREM. De bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van artikel 4.4.2.2 worden geschrapt, alsook de schoorsteenhoogteberekening, die hier (bepalingen voor rubber) minder relevant is en de algemene voorwaarden hieromtrent van toepassing kunnen gelaten worden.

Artikel 362 Dit artikel wijzigt artikel 5.39.0.1 van titel II van het VLAREM. Paragraaf 2 wordt opgeheven omdat deze bepaling gedekt wordt door artikel 5.39.0.2 van titel II van het VLAREM. Artikel 363 Dit artikel vervangt artikel 5.41.1.2 van titel II van het VLAREM. De bepalingen die gedekt worden door de algemene voorwaarden van artikel 4.4.2.2 worden geschrapt, alsook de schoorsteenhoogteberekening, die hier (bepalingen voor textiel) minder relevant is en de algemene voorwaarden hieromtrent van toepassing kunnen gelaten worden.

Artikel 364 Dit artikel wijzigt artikel 5.41.1.3 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging in paragraaf 3 is conform de wijziging van artikels 5.32.2.5, 5.32.7.2.4, 5.32.7.5.3, 5.32.7.6.4, 5.33.0.3, en 5.36.0.3 van titel II van het VLAREM in het kader van de CLP-verordening.

Artikel 365 Artikel 366 Deze artikels wijzigen artikelen 5.41.2.1 en 5.41.2.2 van titel II van het VLAREM. Deze wijzigingen worden doorgevoerd in het kader van de doorvertaling van de BBT-studie Droogkuis.

In de BBT-studie "Beste Beschikbare Technieken voor de droogkuissector" van februari 2009 wordt voorgesteld om het toepassingsgebied van artikel 5.41.2.2 dat voorzien is op het gebruik in de droogkuis van uitsluitend PER (zijnde perchlooretheen), uit te breiden naar de toepassing van koolwaterstof-mengsels en de toepassing van solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan gezien 10 % van de droogkuisbedrijven ofwel geen PER gebruikt ofwel een combinatie van PER en koolwaterstoffen. Voor het gebruik met koolwaterstoffen of solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan, is een actief koolfilter geen best beschikbare techniek, zodanig dat voor hen een uitzondering moet gemaakt worden op de actief koolfilter. Ook de verplichting om te voldoen aan de grenswaarde van 240 mg/m® voor tetrachlooretheen in de lucht direct boven pas gelost textiel, kan niet worden uitgebreid tot droogkuismachines die gebruik maken van koolwaterstofmengsels of solventen op basis van decamethylcyclopentasiloxaan en geen PER. Enerzijds zijn er geen meetgegevens die de haalbaarheid van deze (of een andere) norm kunnen aantonen. Anderzijds is een koolwaterstofmengsel of een solvent op basis van decamethylcyclopentasiloxaan in vergelijking met PER minder schadelijk voor de gezondheid en is er dus minder noodzaak om een dergelijke norm op te leggen.

Artikel 367 Dit artikel wijzigt artikel 5.41.2.5 van titel II van het VLAREM. In het kader van de CLP-verordening worden de bestaande categorie "licht ontvlambare stoffen" vangen door "ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 of 2 volgens de CLP-verordening".

Artikel 368 Dit artikel voegt een tweede lid toe aan artikel 5.43.1.2 van titel II van het VLAREM in het kader van de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG. Bepaalde installaties vallen niet onder het toepassingsgebied van hoofdstuk 5.43 van titel II van het VLAREM. Deze installaties worden uitgezonderd via artikel 5.43.1.2. De verplichting tot het uitvoeren van een kosten-batenanalyse en het in rekening brengen van de resultaten van deze kosten-batenanalyse is echter wel van toepassing op de betreffende installaties. Aan artikel 5.43.1.2 wordt een tweede lid toegevoegd, waarin gesteld wordt dat de bepalingen van artikels 5.43.2.34 en 5.43.3.19 wel van toepassing zijn op de installaties vermeld in het eerste lid.

Artikel 369 Dit artikel voegt een nieuw artikel 5.43.1.3 in afdeling 5.43.1 (Algemene bepalingen voor stookinstallaties) van titel II van het VLAREM in.

Voor inwerkingtreding van de VLAREM-trein van 2008, begin 2009, waren agrarische activiteiten in bijlage 4.5.4 van VLAREM II ingedeeld onder de rubriek "landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie", met als geldende richtwaarden: 40 dB(A) overdag, 35 dB(A) `avonds en 30dB(A) `s nachts. Omdat bleek dat heel wat land- en tuinbouwbedrijven niet konden voldoen aan deze richtwaarden werd in de VLAREM-trein van 2008 een aparte rubriek voorzien voor agrarische gebieden waarin dezelfde richtwaarden als in woongebied gelden, namelijk 45 dB(A) overdag, 40 dB(A) 's avonds en 35 dB(A) 's nachts.

Vandaag blijken deze normen voor bepaalde bedrijven die een WKK of vergistingsinstallatie wensen uit te baten, afhankelijk van de ligging en het achtergrondgeluid, niet haalbaar. Hieronder wordt een korte toelichting gegeven bij de problematiek: Algemeen De VLAREM-wetgeving maakt een onderscheid tussen nieuwe en bestaande installaties.

Een bestaande inrichting/installatie is een inrichting waarvoor de exploitatie op 1 januari 1993 was vergund, of waarvoor vóór 1 september 1993 een nieuwe vergunning werd aangevraagd. Alle inrichtingen/installaties die niet als bestaand kunnen worden beschouwd, zijn nieuwe inrichtingen/installaties.

Bestaande inrichtingen (afdeling 4.5.4. Vlarem II) Voor bestaande inrichtingen vormen de normen vermeld in bijlage 4.5.4 van VLAREM II de richtwaarden.

De toezichthouder kan controle uitvoeren op de naleving van bovenvermelde inrichtingen door uitvoering van een beperkt akoestisch onderzoek. Bij bedrijven die niet gelegen zijn binnen industriegebied moet de meting gebeuren in de nabijheid van bewoonde gebouwen indien er bewoonde gebouwen (die geen deel uitmaken van het bedrijf) aanwezig zijn binnen een straal van 200 m vanaf de perceelsgrenzen van het bedrijf. Indien er geen bewoonde gebouwen aanwezig zijn in deze straal van 200 m, moet de meting gebeuren op 200 m van de perceelsgrenzen van het bedrijf.

Als uit dit beperkt akoestisch onderzoek blijkt dat de bovenvermelde richtwaarden voor geluid in open lucht zijn overschreden, kan de toezichthoudende ambtenaar de exploitant verplichten om op eigen kosten een volledig akoestisch onderzoek uit te voeren. De exploitant zal verplicht zijn een saneringsplan op te stellen en uit te voeren indien het akoestisch onderzoek uitwijst dat de richtwaarden in open lucht met meer dan 10 dB(A) worden overschreden. Het opstellen en uitvoeren van het saneringsplan gebeurt eveneens op kosten van de exploitant. Indien de overschrijding minder dan 10 dB(A) uitmaakt, kan de vergunningverlenende overheid de exploitant alsnog verplichten om saneringsproject uit te voeren.

Nieuwe inrichtingen (afdeling 4.5.3. Vlarem II) Voor nieuwe installaties zijn de VLAREM-voorwaarden veel strenger.

De voorwaarden voor nieuwe inrichtingen variëren afhankelijk van het feit of het geluidsdrukniveau van het oorspronkelijk omgevingsgeluid hoger, gelijk aan of lager is dan de richtwaarden. Het oorspronkelijke omgevingsgeluid is geluid dat aanwezig is voor het exploiteren of het veranderen van een inrichting. o Als blijkt dat het geluidsdrukniveau van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk is aan of hoger dan de richtwaarden, dan moet het specifiek geluid dat door de inrichting wordt veroorzaakt, beperkt worden tot het oorspronkelijk omgevingsgeluid min 5 dB(A) enerzijds en de richtwaarde anderzijds (strengste van de twee). o Wanneer het geluidsdrukniveau van het oorspronkelijk omgevingsgeluid lager is dan de richtwaarden, dan moet de exploitant het specifiek geluid van het bedrijf minstens beperken tot de toepasselijke richtwaarde min 5 dB(A).

Indien nabije woningen gelegen zijn in een woongebied dan moet de exploitant het specifiek geluid van het bedrijf beperken tot het geluidsdrukniveau van het oorspronkelijke omgevingsgeluid enerzijds en de toepasselijke richtwaarde min 5 dB(A) anderzijds (opnieuw strengste van de twee).

Dit betekent dat voor nieuwe installaties, afhankelijk van het omgevingsgeluid, de geluidsnorm in de meeste gevallen minstens 5 dB(A) lager zal liggen in vergelijking met de norm die bestaande installaties moeten respecteren.

Dit betekent ook dat voor nieuwe installaties in agrarisch gebied het geluidsniveau vaak moet worden beperkt tot onder de richtwaarden die gelden in woongebied. Deze richtwaarden in woongebied komen overeen met de milieukwaliteitsnormen in woongebied (bijlage 2.2.1). Bedrijven worden dus verplicht hun geluidsniveau te beperken tot onder de milieukwaliteitsnorm die geldt in woongebied. Dit is niet wenselijk voor investeringen in milieuvriendelijke of hernieuwbare energieproductie (in het bijzonder WKK's en vergistingsinstallaties), aangezien de inplanting hiervan in het gedrang zou komen. WKK's en vergistingsinstallaties spelen immers een belangrijke rol in het behalen van de Vlaamse klimaat- en energiedoelstellingen.

Ten opzichte van de eerste principieel goedgekeurde versie wordt bijkomend verduidelijkt dat de agrarische gebieden waarnaar verwezen wordt in het nieuwe artikel 5.43.1.3, alleen betrekking hebben op de agrarische gebieden, vermeld in punt 10° van bijlage 4.5.4 van titel II van het VLAREM, en niet op de gebieden vermeld in punt 2° en 3° van voormelde bijlage.

Artikel 370 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.2.2 van titel II van het VLAREM. De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

De bepaling "bij een temperatuur van 273,15 K en een druk van 101,3 kPa na een correctie voor het waterdampgehalte van de afgassen" wordt opgeheven omdat deze reeds gedekt wordt door de algemene voorwaarden van titel II van het VLAREM. Verder wordt enkel een onderscheid gemaakt tussen fossiele brandstoffen en biomassa. Bepaalde vloeibare en gasvormige brandstoffen kunnen echter noch onder fossiel, noch onder biomassa gecatalogeerd worden. Voor deze brandstoffen kunnen de bepalingen van fossiele brandstoffen gevolgd worden. De tekst wordt hieromtrent verduidelijkt.

Artikel 371 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.2.20 van titel II van het VLAREM. Deze zinnen bevatten bepalingen met betrekking tot de uitvoering van metingen en de controle van meetmethodes en vast opgestelde meetapparatuur. Deze bepalingen worden immers via dit wijzigingsbesluit duidelijker vervat in hoofdstuk 4.4, zodat ze hier overbodig worden.

Verder wordt enkel een onderscheid gemaakt tussen fossiele brandstoffen en biomassa. Bepaalde vloeibare en gasvormige brandstoffen kunnen echter noch onder fossiel, noch onder biomassa gecatalogeerd worden. Voor deze brandstoffen kunnen de bepalingen van fossiele brandstoffen gevolgd worden. De tekst wordt hieromtrent verduidelijkt.

Artikel 372 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.2.24, § 1, 2°, van titel II van het VLAREM. Deze zinnen bevatten bepalingen met betrekking tot de uitvoering van metingen en de controle van meetmethodes en vast opgestelde meetapparatuur. Deze bepalingen worden immers via dit wijzigingsbesluit duidelijker vervat in hoofdstuk 4.4, zodat ze hier overbodig worden.

Artikel 373 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.2.30 van titel II van het VLAREM door punt 2° op te heffen. Dit punt bevat immers bepalingen met betrekking tot de uitvoering van metingen en de controle van meetmethodes en vast opgestelde meetapparatuur. Deze bepalingen worden immers via dit wijzigingsbesluit duidelijker vervat in hoofdstuk 4.4, zodat ze hier overbodig worden.

Artikel 374 Dit artikel voegt een artikel 5.43.2.34 toe aan afdeling 5.43.2 van titel II van het VLAREM in het kader van de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG. Dit artikel zet de richtlijn om met betrekking tot kleine en middelgrote stookinstallaties.

De kostenbatenanalyse wordt opgelegd volgens bijlage 4A, deel F, punt F18, van titel I van het VLAREM. Al naargelang de toepassing dient de haalbaarheid onderzocht van: - uitbating als hoogrenderende WKK; - valorisatie van eventuele restwarmte in een verwarmings- of koelingsnet; - gebruik van restwarmte uit een nabijgelegen industriële installatie als alternatief voor de stookinstallatie.

Artikel 375 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.3.2 van titel II van het VLAREM. De bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" wordt geschrapt. De algemene emissiegrenswaarden zijn steeds van toepassing als er voor de betreffende parameter geen sectorale emissiegrenswaarde bestaat. Voor de parameters waarvoor wel een sectorale emissiegrenswaarde bepaald is, primeert deze steeds op de algemene emissiegrenswaarde, onafhankelijk van het feit of de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden" al dan niet expliciet opgenomen is. De schrapping van de bepaling "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4" heeft geen gevolg voor het samenspel tussen de algemene en de sectorale emissiegrenswaarden. Indien de betreffende bepaling niet is opgenomen, geldt immers de rangorde op basis van het lex specialis beginsel. Dit impliceert dat de sectorale bepalingen dus steeds voorrang hebben op de algemene bepalingen, ook indien de zinsnede "in afwijking van de algemene bepalingen..." ontbreekt. De schrapping van deze bepaling heeft bijgevolg geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg.

De bepaling "bij een temperatuur van 273,15 K en een druk van 101,3 kPa na een correctie voor het waterdampgehalte van de afgassen" wordt opgeheven omdat deze reeds gedekt wordt door de algemene voorwaarden van titel II van het VLAREM. Artikel 376 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.3.15 van titel II van het VLAREM. In toepassing van artikel 33 van de Richtlijn Industriële Emissies kan voor stookinstallaties met een beperkte levensduur waarvoor een vergunning is verleend vóór 7 januari 2013, of waarvoor de exploitant voor die datum een volledige aanvraag heeft ingediend mits bedoelde installatie uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf wordt genomen, afwijking verleend worden van de emissiegrenswaarden die voor de betreffende installaties van toepassing worden vanaf 1 januari 2016.

Daar waar artikel 33 van de RIE de mogelijkheid tot afwijking voorziet voor de polluenten zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof, werd met de VLAREM-trein 2012 (BVR van 7 juni 2013) in titel II van het VLAREM enkel de derogatiemogelijkheid voor stikstofoxiden voorzien. Recent is echter gebleken dat er tevens noodzaak is bij de Vlaamse bedrijven om gebruik te maken van de derogatiemogelijkheid voor zwaveldioxide. Met deze wijziging wordt tegemoet gekomen aan deze noodzaak. De strategische adviesraden vragen in hun advies van 20 februari 2014 van onderhavig besluit toelichting waarom geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot uitbreiding van de derogaties op de emissiegrenswaarde van grote stookinstallaties met fijn stof. De achterliggende motivatie om SO2 wel mee op te nemen als voorwerp van afwijking en waarom dit niet wordt doorgetrokken voor stof moet gezocht worden in de volgende aspecten: o Bij de voorbereiding en het opstellen van de teksten betreffende de omzetting van de IED omtrent stookinstallaties heeft de afdeling ALHRMG van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie een consultatie gedaan van de stakeholders en daarbij gevraagd welke derogaties er nodig waren. Er bleken toen alleen derogaties nodig voor NOX (voor de elektriciteitsproductie). Om geen overbodige derogaties in VLAREM op te nemen is de derogatie daartoe beperkt geweest. Voor SO2 is er een expliciete en onderbouwde vraag van een bedrijf geweest om deze afwijking op te nemen. Voor stof is ons deze noodzaak, noch bij de vroegere consultatie, noch in het recente verleden, gemeld. o Vlaanderen kampt met moeilijkheden betreffende het halen van de Europese vastgelegde luchtkwaliteitsnormen voor de parameter PM. Er zijn verschillende regio's in Vlaanderen die te kampen hebben met verhoogde concentraties van de polluent PM. Wanneer de reglementaire luchtkwaliteitsnormen niet gehaald worden mogen geen bronnen genegeerd worden, ook al is hun bijdrage relatief klein(er).

De installatie wordt ofwel uit dienst genomen bij het bereiken van 17.500 bedrijfsuren (of ten laatste op 31 december 2023) ofwel wordt een nieuwe vergunning aangevraagd voor deze installatie indien de installatie verder in dienst wordt gehouden. Bij een nieuwe vergunning dient de installatie aan de emissiegrenswaarden voor nieuwe installaties te voldoen.

Artikel 377 Dit artikel vervangt artikel 5.43.3.19 van titel II van het VLAREM in het kader van de omzetting van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG. Dit artikel zet de richtlijn om met betrekking tot grote stookinstallaties.

De kostenbatenanalyse wordt opgelegd volgens bijlage 4A, deel F, punt F18 van titel I van het VLAREM. Al naargelang de toepassing dient de haalbaarheid onderzocht van: - uitbating als hoogrenderende WKK; - valorisatie van eventuele restwarmte in een verwarmings- of koelingsnet; - gebruik van restwarmte uit een nabijgelegen industriële installatie als alternatief voor de stookinstallatie.

Artikel 378 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.3.25 van titel II van het VLAREM op drie plaatsen (paragrafen 1, 3 en 5) en telkens om dezelfde reden: Deze paragrafen bevatten bepalingen met betrekking tot de uitvoering van metingen en de controle van meetmethodes en vast opgestelde meetapparatuur. Deze bepalingen worden via dit wijzigingsbesluit duidelijker vervat in hoofdstuk 4.4, zodat ze hier overbodig worden en dus geschrapt worden.

Artikel 379 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.3.26, § 3, eerste lid, van titel II van het VLAREM. De bepalingen met betrekking tot de uitvoering van metingen en de controle van meetmethodes en vast opgestelde meetapparatuur worden via dit wijzigingsbesluit duidelijker vervat in hoofdstuk 4.4, zodat ze hier overbodig worden en dus geschrapt worden.

Artikel 380 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 5.44.0.1 van titel II van het VLAREM. Artikel 381 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 5.45.1.1 van titel II van het VLAREM. Hierbij wordt de verwijzing naar de verordening (EG) nr. 1774/2002 die werd ingetrokken vervangen door de verwijzing naar de actuele verordening (EG) nr. 1069/2009 en haar uitvoeringverordening (EU) nr. 142/2001.

Artikel 382 Dit artikel wijzigt artikel 5.45.1.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 2. De huidige paragraaf 2 betreft de voedselhygiëne en niet de milieuhygiëne. Dit aspect wordt geregeld in de verordening (EG) 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelen-hygiëne (bijlage II, hoofdstuk II, punt 2).

De nieuwe paragraaf 2 stelt dat dierlijke bijproducten, in afwachting van de afvoer naar een erkend verwerkingsbedrijf, verzameld en bewaard moeten worden in gesloten recipiënten, opgesteld in een gesloten ruimte bij een maximumtemperatuur van 10 ° C. Dit temperatuurvoorschrift is niet nieuw maar wordt wel voor het eerst als algemene bepalingen voor de voedselnijverheid en handel vermeld.

In een tweede lid worden de gevallen vermeld waarin zoals toegelicht in de omzendbrief van 6 mei 2011 met betrekking tot de temperatuurvoorschriften tijdens de opslag en het transport van dierlijke bijproducten niet bestemd voor menselijke consumptie andere temperatuurvoorschriften gelden.

Punt 2° vervangt paragraaf 3. Met het oog op vereenvoudiging wordt er voor geopteerd een algemene bepalingen te formuleren voor het roken van vlees en vis.

De huidige gelijkaardige bepaling met betrekking tot het roken van vis kan bijgevolg weggelaten worden. De hierin voorziene verplichting om de rookkast zodanig in te richten dat de producten niet met vuur of met direct verwarmde metalen delen in aanraking kunnen komen wordt niet langer vermeld gezien deze bepaling niet relevant is vanuit milieu-hygiënisch oogpunt.

Punt 3° heft paragraaf 4 op. Het begraven en verbranden van dierlijke bijproducten is reeds door de geëigende regelgeving verboden.

Artikel 383 Dit artikel heft artikel 5.45.1.4 van titel II van het VLAREM op.

De bepalingen van voormeld artikel zijn geen milieumaatregelen maar maatregelen met het oog op voedselhygiëne. Dit aspect wordt geregeld in de verordening (EG) 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelen-hygiëne en het koninklijk besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.

Artikel 384 Dit artikel heft artikel 5.45.1.5 van titel II van het VLAREM op. De bepalingen van voormeld artikel zijn geen milieumaatregelen maar maatregelen met het oog op voedselhygiëne. Dit aspect wordt geregeld in de verordening (EG) 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelen-hygiëne en het koninklijk besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.

Artikel 385 Dit artikel heft paragraaf 1 van artikel 5.45.1.6 op. De maatregel vervat in voormelde paragraaf is geen milieumaatregelen maar een maatregel met het oog op voedselhygiëne. Dit aspect wordt geregeld in de verordening (EG) 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelen-hygiëne en het koninklijk besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.

Artikel 386 In het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 (VLAREM-trein 2012) werden in rubriek 45.1 de woorden "slachthuizen en private slachterijen" vervangen door de woorden "de exploitatie van slachthuizen". In dit artikel wordt het opschrift van afdeling 5.45.2 met voormelde wijziging in overeenstemming gebracht.

Artikel 387 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 5.45.2.1 van titel II van het VLAREM. De vergunningverlenende overheid kan voortaan in de milieuvergunning een alternatieve maatregel opleggen om te voorkomen dat dieren de inrichting kunnen verlaten en onbevoegden in de inrichting kunnen komen.

Artikel 388 Dit artikel wijzigt artikel 5.45.2.2 van titel II van het VLAREM. Voormeld artikel regelt twee aspecten, de reiniging (vermijden dat vlees en beenderdeeltjes met het spoelwater worden meegevoerd) en opslag van varkenshaar (vermijden van geurhinder. Het is aangewezen om voormelde aspecten in twee afzonderlijke leden te vermelden (punt 1° en 2° ).

Punt 3° heft paragraaf 3 op. Het betreft een overbodige bepaling. Het water kan ook worden opgevangen in de mestkelders. Een waterbehandelingsinstallatie kan refereren naar RWZI of een eigen waterbehandelingsinstallatie. Voor beide is de lozing geregeld (bedrijfsafvalwater).

Punt 4° schrapt het temperatuurvoorschrift uit paragraaf 4. De temperatuur waarbij bloed moet worden opgeslagen is afhankelijk van zijn bestemming (afval of verdere toepassing). Artikel 5.45.1.3, § 2, ondervangt de bestaande temperatuurbepaling.

Punt 5° voegt de methode om huiden te zouten toe. Het is een methode die algemeen aanvaard is, ook het FAVV erkent deze.

Punt 6° preciseert dat de gekoelde ruimte te voorkoming van geurhinder hermetisch gesloten moet zijn.

Punt 7° preciseert in een bijkomende lid de specifieke vereisten bij darmslijm dat weerhouden wordt voor de aanmaak van heparine.

Artikel 389 Dit artikel wijzigt artikel 5.45.2.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° voegt aan paragraaf 1 de mogelijkheid toe voor de milieuvergunningverlenende overheid om in een alternatieve maatregel te voorzien. Een hoogte van tien meter is niet steeds noodzakelijk.

Een biofilter kan soms meer aangewezen zijn.

Punt 2° heft de paragrafen 2 en 2bis op.

De eerste zin van de huidige paragraaf 2 is een overbodige verwijzing (zie ook artikel 5.45.1.3, § 2). De verplichte reiniging en ontsmetting vermeld in de tweede zin is reeds voorzien in Verordening 1069/2009. Bedrijfsafvalwater moet overeenkomstig de desbetreffende bepaling hoe dan ook behandeld worden (derde zin).

De huidige paragraaf 2bis is geen milieumaatregel. Dit aspect wordt geregeld door artikel 8 van de verordening dierlijke bijproducten.

Punt 3° schrapt de verplichting om de vetvanginrichting "tenminste tweemaal per week" te ontdoen van vet-, olie- of slibafzetting.

De betrokken maatregel is van belang om te voorkomen dat vet gaat rotten in de vetvanger. Het is echter niet altijd noodzakelijk om `tenminste tweemaal per week' deze te ontdoen van vet-, olie- of slibafzetting.

Artikel 390 Dit artikel heft artikel 5.45.2.4 op. Het betreft een overgangsmaatregel die ondertussen achterhaald is.

Artikel 391 Dit artikel wijzigt paragraaf 3 en 4 van artikel 5.45.2.5 van titel II van het VLAREM. Punt 1° : In paragraaf 3 wordt de term "particuliere" weggelaten, gezien het aanleiding zou kunnen geven tot verwarring omdat gesuggereerd wordt dat er een aparte categorie van rituele slachtingen bestaat, wat niet het geval is. De verwijzing naar de verordening Dierlijke Bijproducten wordt tevens geactualiseerd.

Punt 3° : In paragraaf 4, 11°, wordt de term "zuiveringszone A" opgeheven. Deze wijziging betreft tevens een aanpassing aan de actuele terminologie van het VLAREM. Artikel 392 Dit artikel heft afdeling 5.45.2bis "Uitsnijderijen" op. De enige bepaling die hierin vervat is, is geen milieumaatregel en bovendien wordt dit aspect geregeld in de Verordening Dierlijke Bijproducten.

Artikel 393 Dit artikel heft paragraaf 1 van artikel 5.45.3.2 van titel II van het VLAREM op. De maatregel vervat in voormelde paragraaf is geen milieumaatregelen maar een maatregel met het oog op voedselhygiëne.

Dit aspect wordt geregeld in de verordening (EG) 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelen-hygiëne (bijlage III, sectie VIII, hoofdstuk III, A, punt1 en hoofdstuk VII).

In paragraaf 2 wordt het woord deugdelijk wegens te archaïsch weggelaten. Daarnaast wordt de verplichting om visresten en -afval in gesloten containers te verzameld en te deponeren, bestemd voor het bewaren van visafval, die zijn opgesteld in een gesloten ruimte die dermate is gekoeld dat de er in heersende temperatuur maximum 10 ° C bedraagt niet langer vermeld. Dit is immers al geregeld door de algemene bepalingen van Afdeling 5.45.1. van titel II van het VLAREM. Artikel 394 Dit artikel heft artikel 5.45.3.3 van titel II van het VLAREM op. De inhoud ervan werd grotendeels verplaatst naar de algemene bepalingen.

Artikel 395 Dit artikel heft afdeling 5.45.4 van titel II van het VLAREM op. De enige maatregel van voormelde afdeling is reeds vervat in hoofdstuk 4.4 van titel II van het VLAREM. "Beheersing van luchtverontreiniging" (in het bijzonder artikel 4.4.2.2 evacuatie van afvalgassen).

De volledige afdeling 5.45.4 "Branderijen voor koffie of cichorei" kan opgeheven worden, gezien er geen enkele inhoudelijk bepaling meer overblijft.

Artikel 396 Dit artikel heft afdeling 5.45.5 van titel II van het VLAREM op. De enige maatregel van voormelde afdeling is reeds vervat in hoofdstuk 4.4 van titel II van het VLAREM "Beheersing van luchtverontreiniging" (in het bijzonder artikel 4.4.2.2 "evacuatie van afvalgassen") .

De volledige afdeling 5.45.5 "Bereiding van azijn" kan opgeheven worden, gezien er geen enkele inhoudelijk bepaling meer overblijft.

Artikel 397 Dit artikel heft afdeling 5.45.6 "Inrichtingen voor het opslaan en behandelen van dierlijke bijproducten, andere dan deze opgenomen onder rubriek 2" op. Het eerste lid van het enige artikel waaruit deze afdeling bestaat, is reeds vervat in artikel 5.45.1.1, § 2, en is dus overbodig.

Het tweede lid sluit aan bij artikel 5.45.1.1, § 2, en wordt naar daar verplaatst (en dus hier geschrapt).

De volledige afdeling 5.45.6 kan opgeheven worden, gezien er geen enkele inhoudelijk bepaling meer overblijft.

Artikel 398 Dit artikel vervangt artikel 5.53.2.2 van titel II van het VLAREM. Met de huidige omschrijving zou een peilbuis in een pompput vaak tot onder de pomp moeten geplaatst worden. Dit zorgt ervoor dat enerzijds de pompput een grotere diameter moet kennen (grotere installatiekost), maar meer nog dat er een risico bestaat op beschadiging van de peilbuis door het op- en afslaan van de pomp. In realiteit wordt de peilbuis dan ook maar tot boven de pomp ingebouwd. Om geen conflict te creëren met de bijlage 5.53.1 bij titel II van het VLAREM, wordt er voor de details over de plaatsing van een peilbuis verwezen naar deze bijlage Artikel 399 Dit artikel vervangt punt 4° van artikel 5.53.2.3 van titel II van het VLAREM. De huidige omschrijving in de sectorale voorwaarden liet uitschijnen dat het mogelijk was om grondwaterwinningsputten te vervangen binnen alle opgenomen kadastrale percelen. Dit zorgt echter voor een conflict met artikel 6bis van titel I van het VLAREM dat voor veranderingen een mededeling kleine verandering of een milieuvergunningsaanvraag vereist wanneer de inrichting wordt verplaatst binnen de vergunde percelen.

Artikel 400 Dit artikel wijzigt artikel 5.53.3.3, § 5, van titel II van het VLAREM. Momenteel worden er eisen gesteld naar periodiciteit van ijking en wie deze ijking moet uitvoeren. Dit betreft enerzijds federale wetgeving die anderzijds ook nog zal wijzigen in de nabije toekomst . Vandaar dat er een vrije omschrijving naar "betrokken wetgeving" wordt geformuleerd.

Artikel 401 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 5.53.4.1 van titel II van het VLAREM. Aangezien het aantal peilputten voor discussie kan zorgen met de huidige omschrijving wanneer er geen exact aantal in de vergunning is vastgesteld, wordt dit artikel duidelijker omschreven om discussie uit te sluiten. Ook wordt de mogelijkheid van opsplitsing van de verschillende filters in meerdere peilputten toegestaan, waarbij wel gesteld wordt dat de gesplitste peilputten slechts als 1 peilput gelden.

Voorbeelden: - Voor een grondwaterwinning die vergund is voor 200.001 m® uit freatische watervoerende lagen, zijn er standaard 2 peilputten verplicht. - Voor een grondwaterwinning die vergund is voor 2.500.001 m® uit afgesloten watervoerende lagen, zijn er standaard 4 peilputten verplicht (1 voor de schijf tot 500.000 m®/jaar en 3 voor de 4 eenheden van 500 000 m®/jaar). - Voor een grondwaterwinning die vergund is voor 20.000 m® uit freatische watervoerende lagen en 15.000 m® uit afgesloten watervoerende lagen, is er standaard 1 peilput verplicht.

Artikel 402 Dit artikel wijzigt artikel 5.53.4.2 van titel II van het VLAREM. Deze beperking van het aantal peilputten verhindert de uitbouw van een optimaal peilmeetnet in een aantal gevallen (bijvoorbeeld als de grondwaterwinning bestaat uit vele productieputten die verspreid liggen over een grote oppervlakte) en wordt dus opgeheven.

Artikel 403 Dit artikel wijzigt artikel 5.53.4.5 van titel II van het VLAREM. Punt 1° betreft een louter tekstuele aanpassing.

Punt 2° stemt de terminologie inzake erkende deskundigen af op deze van het VLAREL. Punt 3° vervangt punt 3° van paragraaf 1. Conform andere weergaves in VLAREM wordt "Sörensen" vervangen door "pH-eenheid" (wordt ook zo uitgedrukt in EN/ISO-normmethoden).

Punt 4° zet een materiële vergissing recht.

Punt 5° vervangt paragraaf 2. Mengstalen hebben minder wetenschappelijke waarde dan een staal uit specifiek één productieput.

Daarom wordt er gekozen om, indien technisch mogelijk, met een staal uit de meest centraal gelegen productieput te werken, tenzij dit anders vermeld is in de milieuvergunning.

Artikel 404 Dit artikel wijzigt artikel 5.53.5.1, § 1, van titel II van het VLAREM. De huidige omschrijving maakt het mogelijk voor een exploitant om eerst een wijziging aan de milieuvergunning te bekomen om minder dan 30.000 m® per jaar vergund te zijn om aan deze verplichting te ontsnappen. Daarenboven is het vergunde volume van een grondwaterwinning niet van belang bij het bepalen van het risico naar het milieu nadat de grondwaterwinning is stopgezet. Deze bepaling wordt dus opgeheven.

Artikel 405 Dit artikel voegt de zin "In afwijking van artikel 5.53.3.1, tweede lid, moet er enkel na een debietmeter die op een spuileiding staat een kraan geplaatst worden met een inwendige schroefdraad geschikt voor de aansluiting van een buis met uitwendige diameter van één duim." toe aan artikel 5.53.6.2.4 van titel II van het VLAREM. Voor grondwaterwinningen in het kader van thermische energieopslag in watervoerende lagen wordt er vaak gewerkt met debietmeters die het debiet in twee richtingen kunnen registreren (grondwater wordt in dergelijke systemen afhankelijk van het seizoen in een andere richting gepompt tussen twee of meerdere putten). Hierbij kan er eigenlijk niet correct een kraan na de debietmeter geplaatst worden, aangezien voor en na afhankelijk zijn van de pomprichting.

Artikel 406 Dit artikel wijzigt artikel 5.53.6.3.1 van titel II van het VLAREM. Punt 1° doet een tekstuele aanpassing teneinde de terminologie inzake erkende deskundigen af te stemmen op deze van het VLAREL. Punt 2° vervangt paragraaf 2. Mengstalen hebben minder wetenschappelijke waarde dan een staal uit specifiek één productieput.

Daarom wordt er gekozen om, indien technisch mogelijk, met een staal uit de meest centraal gelegen productieput te werken, tenzij dit anders is vermeld in de milieuvergunning.

Punt 3° voegt een paragraaf 5 toe. De grondwaterwinningen voor de openbare watervoorziening moeten een uitgebreider parameterpakket analyseren ten opzichte van de standaard grondwaterwinning. Bij de invoering van het integraal milieujaarverslag in het kader van de rapportering van gegevens, is echter vergeten om die rapportageplicht ook op te leggen voor dit deel.

Artikel 407 Dit artikel vervangt punt 4° van artikel 5.53.6.3.3 van titel II van het VLAREM. Deze aanpassing is analoog aan het artikel dat een aanpassing doet aan het artikel 5.53.2.3 van titel II van het VLAREM met betrekking tot het herboren van grondwaterwinningsputten. De huidige omschrijving in de sectorale voorwaarden over het boren van reserve putten laat uitschijnen dat het mogelijk is om grondwaterwinningsputten te vervangen binnen alle opgenomen kadastrale percelen. Dit zorgt echter voor een conflict met artikel 6bis van titel I van het VLAREM dat voor veranderingen een mededeling kleine verandering of een milieuvergunningsaanvraag vereist wanneer de inrichting wordt verplaatst binnen de vergunde percelen. Het betreft dus geen bijkomende voorwaarde, maar een afstemming op procedures zoals voorzien in titel I van het VLAREM. Artikel 408 Dit artikel voegt een nieuwe subafdeling 5.53.6.4 toe aan titel II van het VLAREM. Dit artikel voorziet sectorale voorwaarden voor de nieuwe rubriek 53.12 die met dit besluit wordt ingevoerd. Tot op heden zijn deze inrichtingen, voor wat betreft het terugpompen van het belucht grondwater, ingedeeld onder rubriek 54.1 met bijhorende voorwaarden die niet optimaal zijn afgestemd.

Het ondergronds beluchten wordt beperkt tot freatische watervoerende lagen om geen conflict te creëren met de milieukwantiteitsnormen voor grondwater (artikel 4,3°, van bijlage 2.4.1 bij titel II van het VLAREM). De staalname wordt gericht op één specifieke put (analoog aan de wijziging aan artikel 5.53.4.5, § 2) waaruit reeds voldoende lang grondwater is gewonnen (anders kan er grondwater worden onttrokken dat net geïnjecteerd is en niet het grondwater dat door de ondergrondse beluchting beïnvloed is). Verder wordt de mogelijkheid voorzien om in de milieuvergunning af te wijken van de standaard periodiciteit van analyses.

Artikel 409 Dit artikel wijzigt artikel 5.54.4, § 2, 1°, en artikel 5.54.5, § 1, 1°, van titel II van het VLAREM, teneinde de terminologie af te stemmen op deze van het VLAREL. Artikel 410 Dit artikel vervangt artikel 5.55.2.5 van titel II van het VLAREM. Wanneer bij boringen in het kader van thermische energieopslag in boorgaten, scheidende lagen worden doorboord, is het bedrijfseconomisch interessanter om het boorgat op te vullen zoals omschreven. De kaart met het dieptecriterium voor opvulling met grout of kleistoppen ter herstelling van afsluitende lagen voor boringen in het kader van thermische energieopslag in boorgaten geeft een duidelijk kader aan de uitvoerders wanneer deze opvulling minimaal zal moeten gebeuren. Aangezien de vloeistof die doorheen de deze systemen stroomt een negatieve temperatuur bereikt, wordt eveneens opgelegd dat het vulmiddel vorstbestendig moet zijn om een perfecte afdichting tussen de verschillende watervoerende lagen ook op langere termijn te kunnen garanderen.

Artikel 411 Dit artikel wijzigt artikel 5.58.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° doet louter een terminologische aanpassing (afgassen in plaats van rookgassen).

Punt 2° vervangt paragraaf 3 omdat deze bepaling deels wordt gedekt door de algemene voorwaarden van artikel 4.4.2.3 van titel II van het VLAREM. Punt 3° vervangt een specifieke norm betreffende een meetplatform door een "code van goede praktijk. Deze norm is namelijk vervallen.

Artikel 412 Dit artikel vervangt artikel 5.58.3 (luchtemissiegrenswaarden voor crematoria) van titel II van het VLAREM. Het referentiezuurstofgehalte wordt van toepassing gesteld op alle parameters (conform dierencrematoria).

In de praktijk worden periodieke metingen uitgevoerd op crematoria gedurende een referentieperiode van één uur. Daggemiddelden zijn enkel relevant voor continue metingen. Indien toch continue metingen uitgevoerd zouden worden, gelden de emissiegrenswaarden volgens de algemene voorwaarden als daggemiddelden.

De bepalingen omtrent dioxinen en furanen worden uniform geschreven doorheen het gehele VLAREM. De terminologie wordt ook aangepast conform het VLAREL. Artikel 413 Dit artikel wijzigt artikel 5.59.2.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt in paragraaf 1 de "oude" R-zinnen (risicozinnen) door de "nieuwe" H-zinnen (gevarenaanduidingen) conform de CLP-verordening. Verder wordt de verwijzing naar de CLP-verordening vereenvoudigd. Tot slot wordt de term "giftig" vervangen door "toxisch" conform de terminologie van de CLP-verordening.

Punt 2° Dit punt schrapt de "oude" risicozinnen R40 en R68 in paragraaf 3.

Punt 3° Dit punt schrapt de overbodige woorden "risicozinnen of" en "zinnen of" in paragraaf 4.

Artikel 414 Dit artikel wijzigt artikel 5.59.3.1 van titel II van het VLAREM. De bepalingen met betrekking tot de uitvoering van metingen en de controle van meetmethodes en vast opgestelde meetapparatuur worden via dit wijzigingsbesluit duidelijker vervat in hoofdstuk 4.4, zodat ze hier overbodig worden en dus geschrapt worden.

Artikel 415 Dit artikel vervangt het opschrift van hoofdstuk 5.60 van titel II van het VLAREM door "Geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers", zodat het ook mogelijk wordt om groeves en dergelijke ook op te vullen met andere materialen dan enkel niet-verontreinigde grond en bagger- en ruimingsspecie.

Artikel 416 Dit artikel wijzigt artikel 5.60.2 van titel II van het VLAREM (zie motivatie hierboven).

Artikel 417 Dit artikel wijzigt artikel 5.60.3 van titel II van het VLAREM (zie motivatie hierboven).

Artikel 418 Dit artikel voegt vier nieuwe artikels toe aan hoofdstuk 5.60 "Opvulling met niet-verontreinigde uitgegraven bodem" van titel II van het VLAREM. De afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (ALBON) van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie beschikt over een advies- en toezichtbevoegdheid wat betreft het gevaar voor stabiliteitsproblemen bij inrichtingen vergund in het kader van rubriek 60 (Opvulling met niet-verontreinigde uitgegraven bodem) van de indelingslijst. Tien jaar ervaring in de uitoefening van deze advies- en toezichtbevoegdheid (sinds de invoering van deze rubriek 60 in 2002) doet ALBON concluderen dat de huidige sectorale voorwaarden in hoofdstuk 5.60 ontoereikend zijn om het gevaar voor stabiliteitsproblemen in deze inrichtingen op een voldoende wijze in te perken. Getuige hiervan de bressen die tijdens deze periode bij de opvulling van verschillende ontginningsputten in Vlaanderen zijn ontstaan, waaronder een paar zeer aanzienlijke in 2003 en 2004.

Stabiliteitsrisico's dienen op een wetenschappelijk onderbouwde wijze te worden aangepakt. Het is hierbij niet aangewezen om telkens ad hoc bijzondere voorwaarden inzake stabiliteit in de vergunningen te laten opnemen. Ter evaluatie van de huidige bepalingen van titel II van het VLAREM en in functie van de opmaak van een voorstel tot aanpassing ervan, werd in 2010 in opdracht van ALBON een studie "Onderzoek stabiliteitsrisico's ontginningen" uitgevoerd door de bvba Geolab in samenwerking met professor Jan Maertens van de Katholieke Universiteit Leuven.

De resultaten van deze studie vormden al de basis voor een grondige aanpassing van de sectorale voorwaarden in hoofdstuk 5.18 "Ontginningen" van titel II van het VLAREM via de vorige VLAREM-trein (= VLAREM-trein 2012, BVR van 7 juni 2013). De studie formuleerde echter ook uitgebreide aanbevelingen tot aanpassing van de sectorale voorwaarden van hoofdstuk 5.60 "Opvulling met niet-verontreinigde uitgegraven bodem". Deze aanpassingen tot aanvulling van hoofdstuk 5.60 vormen hier de weerslag van.

De huidige sectorale voorwaarden van hoofdstuk 5.60 van titel II van het VLAREM hebben enkel betrekking op de kwaliteit, de herkomst en de aanvaardingsprocedure van de uitgegraven bodem die gebruikt wordt bij de opvulling van groeven, graverijen, uitgravingen of andere putten, en het toezicht daarop, en op maatregelen inzake de grondwaterkwaliteit. Van sectorale voorwaarden die de stabiliteit van de opvulling moeten garanderen, ontbreekt echter elk spoor. Deze aanvulling van hoofdstuk 5.60 wil deze lacune opvullen, dit op basis van de resultaten van de hogervermelde studie.

Artikel 5.60.5 bepaalt de concrete sectorale voorwaarden die een exploitant moet respecteren opdat de stabiliteit van de opvulling verzekerd blijft. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds een opvulling van waterplassen en anderzijds een opvulling in den droge, al dan niet onder het grondwaterpeil. Bij de opvulling van waterplassen wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds opvullingen door middel van opspuiten en anderzijds opvullingen door middel van droog grondverzet.

Artikel 5.60.6 bevat een regeling voor de melding van stabiliteitsproblemen aan de overheid. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen dreigende en effectieve instabiliteiten. Er wordt concreet aangegeven welke effectieve instabiliteiten moeten worden gemeld om te vermijden dat een ongevaarlijke afschuiving ook onder de meldingsplicht zou vallen.

Ingeval zich een instabiliteit heeft voorgedaan met een volume van meer dan 500 m® waarbij een definitieve helling of de perceelgrens werd aangetast, wordt via artikel 5.60.7 de verplichting opgelegd om binnen zeven kalenderdagen de geometrie van de hellingen op te meten, en deze samen met een omstandig instabiliteitsrapport binnen negentig kalenderdagen aan de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, over te maken.

Artikel 5.60.8 legt aan de exploitant de verplichting op om definitieve hellingen of perceelgrenzen die aangetast zijn, zo snel mogelijk te herstellen en elke herstelling van een effectieve instabiliteit die een volume van meer dan 250 m® heeft en waarbij een definitieve helling of de perceelgrens werd aangetast, onmiddellijk aan de toezichthoudende overheden te melden.

Artikel 419 Dit artikel voegt een nieuwe hoofdstuk toe aan deel 5 van titel II van het VLAREM, namelijk hoofdstuk 5.62 "Inrichtingen voor de introductie van uitheemse soorten of translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten in een aquacultuurvoorziening' in het kader van het uitvoerbaar maken van de Verordening Aquacultuur.

Het bestaat uit drie afdelingen: - Algemene bepalingen (62.1) - Gesloten aquacultuurvoorzieningen (62.2) - Open aquacultuurvoorzieningen (62.3).

De bepalingen die in de twee specifieke afdelingen 62.2 en 62.3 voorzien worden betreffen bepalingen conform de voormelde verordening:

VLAREM-artikel

Verordening-artikel

5.62.2.1

3.3, a)

5.62.2.2

3.3, b), i)

5.62.2.3

3.3, b), ii)

5.62.2.4

3.3, b), iii)

5.62.2.5

2.7

5.62.3.1

15 en 21

5.62.3.2

18 en 22

5.62.3.3

17


In artikel 5.62.2.3 worden met de vermelde roofdieren voornamelijk vogels bedoeld.

Artikel 420 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.2.3 van titel II van het VLAREM. Er wordt een paragraaf 2 toegevoegd. Deze bepaling inzake parkeerruimte, het onderhoud van de wegenis en verkeersveiligheid op het bedrijfsterrein wordt hierbij verplaatst van de subafdeling 5BIS.15.5.4.4 (Parkeerruimten voor motorvoertuigen) naar de afdeling 5BIS.15.5.2 (algemene milieuvoorwaarden voor standaardgarages en carrosseriebedrijven), gezien deze algemene bepaling daar meer op zijn plaats staat.

Artikel 421 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.2.5, § 2, van titel II van het VLAREM teneinde de terminologie aan te passen aan deze van het VLAREL. Artikel 422 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.2.6, § 2, van titel II van het VLAREM teneinde de terminologie aan te passen aan deze van het VLAREL. Artikel 423 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.2.12 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 424 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.2.13 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 425 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.3.1 van titel II van het VLAREM. Punt 1° en punt 3° vervangen het woord "warmtevermogen" door de woorden "nominaal thermisch ingangsvermogen". Deze terminologie werd ook zo gehanteerd in de wijzigingen omtrent stookinstallaties, zoals opgenomen in de VLAREM-trein 2012 (BVR van 7 juni 2013).

Punt 2° en punt 6° betreffen louter terminologische aanpassingen (afgassen in plaats van afvalgassen).

Punt 4° doet een aanpassing om de terminologie inzake erkende labo's af te stemmen op het VLAREL. Punt 5° schrapt de verwijzing naar artikel 5.43.2.3.3. Dit betreft immers een onzinvolle verwijzing, daar er dit artikel geen verplichtingen worden vooropgesteld.

Punt 7° vervangt de zin "Metingen op rookgassen van stookinstallaties > 300 kW" door de zin "Metingen op afgassen van stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 300 kW". (zie punt 1° en punt 2° ) Punt 8° betreft louter een terminologische aanpassing (afgasemissiemetingen in plaats van rookgasemissiemetingen). Punt 9° wijzigt paragraaf 4. De woorden "erkende overbrenger" (van afvalstoffen) worden vervangen door de woorden "een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar" in het kader van het Materialendecreet.

Punt 10° wijzigt paragraaf 4 om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 426 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.3.3, § 2, van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 427 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.3.5, § 4, van titel II van het VLAREM. Omwille van het hanteren van de correcte terminologie en ter verduidelijking, worden de woorden "voertuigen die mogelijk zullen worden afgedankt" vervangen door het woord "voertuigwrakken".

Artikel 428 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.3.6, 4°, van titel II van het VLAREM en betreft louter een terminologische aanpassing (afgasreiniging in plaats van afvalgasreiniging).

Artikel 429 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.1.5, § 1, van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 430 Dit artikel heft het artikel 5BIS.15.5.4.1.7 van titel II van het VLAREM op. Deze bepaling heeft betrekking op het aanleggen van een vloeistofdichte vloer op plaatsen waar geaccidenteerde voertuigen worden gestald. Gezien deze bepaling ook vermeld staat bij de subafdeling 5BIS.15.5.4.4 en om dubbele bepalingen te vermijden, wordt deze bepaling in de subafdeling 5BIS.15.5.4.1 (Werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen) opgeheven.

Artikel 431 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.2.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1 en punt 3° betreffen terminologische aanpassingen (stof in plaats van stofdeeltjes).

Punt 2° zet een materiële vergissing recht.

Artikel 432 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.2.3, § 1, 3°, van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 433 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.2.4, § 1, derde lid, van titel II van het VLAREM. De woorden "erkende overbrenger" (van afvalstoffen) worden vervangen door de woorden "een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar" in het kader van het Materialendecreet.

Dit artikel wijzigt tevens paragraaf 2 om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 434 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.2.5, § 2, van titel II van het VLAREM en betreft een terminologische aanpassing (afgasbehandelingsinstallatie in plaats van zuiveringsinrichting).

Artikel 435 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.2.6 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 1, louter omwille van terminologische aanpassingen (afgassen in plaats van afvalgassen, totaal stof in plaats van stofdeeltjes).

Punt 2° doet een aanpassing om de terminologie betreffende een erkend milieudeskundige aan VLAREL te conformeren.

Artikel 436 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.3.2 van titel II van het VLAREM. 1° Vandaag is er in de milieuwetgeving een absolute aansluitplicht voorzien voor de lozing van huishoudelijk afvalwater.In een aantal specifieke gevallen is het realiseren van deze aansluiting niet in overeenstemming met de best beschikbare technieken. Het is dan ook aangewezen om toe te laten dat in deze gevallen hiervan kan worden afgeweken, op voorwaarde dat de lozingsvoorwaarden voor lozing in het individueel te optimaliseren buitengebied worden nageleefd.

Voor ingedeelde inrichtingen bestaat wel reeds de mogelijkheid om een individuele afwijking aan te vragen voor de in artikel 4.2.1.3, 5BIS.15.5.4.3.2 en 5BIS.19.8.4.5.2 van titel II van het VLAREM beschreven aansluitplicht. Via deze wijziging wordt de procedure voor deze afwijkingsaanvraag vereenvoudigd. De afwijking kan, via deze aanpassing, behandeld worden via de milieuvergunning. Er is bovendien voorzien dat, indien wordt afgeweken van de aansluitplicht, de lozingsvoorwaarden voor lozing in het individueel te optimaliseren buitengebied moeten worden nageleefd. 2° Deze aanpassing gebeurt naar analogie met de aanpassing van paragraaf 4 van artikel 4.2.1.3 van titel II van het VLAREM via onderhavig besluit (verduidelijking van "bestaande gebouwen" bij het moeten aanleggen van gescheiden riolering).

Artikel 437 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.3.3 van titel II van het VLAREM. In dit artikel wordt er verwezen naar "bijlage 2C bij titel I van het VLAREM". "Bijlage 2C" wordt echter reeds gedefinieerd in titel II van het VLAREM als "lijst 2C van bijlage 2 bij Titel I van het VLAREM", dus is het onnodig om hier nog de woorden "bij titel I van het VLAREM" te vermelden.

Artikel 438 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.3.9, 3°, van titel II van het VLAREM naar analogie met artikel 4.2.8.3.1.2° dat met dit besluit gewijzigd wordt.

Artikel 439 Artikel 440 Artikel 441 Deze drie artikelen wijzigen de subafdeling 5BIS.15.5.4.4. De bepaling inzake parkeerruimte, het onderhoud van de wegenis en verkeersveiligheid op het bedrijfsterrein wordt hierbij verplaatst van de subafdeling 5BIS.15.5.4.4 (Parkeerruimten voor motorvoertuigen) naar de afdeling 5BIS.15.5.2 (algemene milieuvoorwaarden voor standaardgarages en carrosseriebedrijven), gezien deze algemene bepaling daar meer op zijn plaats staat. De enige verplichting van de subafdeling 5BIS.15.5.4.4 heeft enkel nog betrekking op het aanleggen van een vloeistofdichte vloer op plaatsen waar geaccidenteerde voertuigen worden gestald. Om deze reden wordt zowel het opschrift van de subafdeling, als de verwijzing naar de toepasselijke rubriek uit de indelingslijst aangepast. Voor wat de aansluiting op een lekdicht afwateringssysteem betreft, wordt "tenzij anders vermeld in de bijzondere milieuvoorwaarden" toegevoegd, conform artikel 15.5.0.7, waaruit het is ontstaan, en coherent met art. 5BIS.15.5.3.5, § 4.

Artikel 442 Dit artikel vervangt artikel 5BIS.15.5.4.5.5 van titel II van het VLAREM. Dit artikel zorgt voor afstemming met artikel 5.16.3.3, § 6, van titel II van het VLAREM rond relatief lekverlies van een koelinstallatie.

Artikel 443 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.6.3, § 3, van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 444 Dit artikel wijzigt het opschrift van subafdeling 5BIS.15.5.4.7 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 445 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.7.1 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 446 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.7.2 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 447 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.7.3, § 1, van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 448 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.7.6 van titel II van het VLAREM. De woorden "erkende overbrenger" (van afvalstoffen) worden vervangen door de woorden "een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar" in het kader van het Materialendecreet.

Artikel 449 Dit artikel voegt een artikel 5BIS.15.5.4.7.7 toe aan titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 450 Dit artikel wijzigt het opschrift van subafdeling 5BIS.15.5.4.8 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 451 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.8.1 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 452 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.8.2 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 453 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.8.3 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 454 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.8.4 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 455 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.8.7, § 1, van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 456 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.4.8.9 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 457 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.8.10 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 458 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.8.11 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 459 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.9.1 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 460 Dit artikel vervangt artikel 5BIS.15.5.4.10.3 van titel II van het VLAREM. De bepalingen waarvan de overgangstermijn verstreken is, werden geschrapt en de voorwaarden werden aangepast conform de nieuwe voorwaarden voor kleine stookinstallaties, geldig vanaf 1 januari 2014, zoals ingevoerd met de VLAREM-trein 2012 (BVR van 7 juni 2013).

Artikel 461 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.10.4 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 1. De bepalingen waarvan de overgangstermijn verstreken is, werden geschrapt en de voorwaarden werden aangepast conform de nieuwe voorwaarden voor kleine stookinstallaties, geldig vanaf 1 januari 2014, zoals ingevoerd met de VLAREM-trein 2012 (BVR van 7 juni 2013).

Punt 2 vervangt paragraaf 3 louter omwille van terminologische aanpassingen (afgassen in plaats van rookgassen en schoorsteen in plaats van schouw).

Artikel 462 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.10.5 van titel II van het VLAREM. In paragraaf 1 worden er terminologische aanpassingen doorgevoerd (afgassen in plaats van rookgassen, afstemming op VLAREL).

In paragraaf 2 wordt er toegevoegd dat er geen concentratiemetingen moeten gebeuren voor SO2, als voor de betreffende installatie geen emissiegrenswaarde bepaald is of als het gaat om stookinstallaties die in hoofdzaak gevoed worden met zeer zwavelarme brandstoffen.

In paragraaf 3 wordt de verstreken overgangstermijn geschrapt.

Paragraaf 4 blijft ongewijzigd behouden.

Paragraaf 5 wordt afgestemd met de nieuwe voorwaarden voor kleine stookinstallaties.

Artikel 463 Dit artikel vervangt artikel 5BIS.15.5.4.11.2 van titel II van het VLAREM. De bepalingen waarvan de overgangstermijn verstreken is, werden geschrapt en de voorwaarden werden aangepast conform de nieuwe voorwaarden voor kleine stookinstallaties, geldig vanaf 1 januari 2014, zoals ingevoerd met de VLAREM-trein 2012 (BVR van 7 juni 2013).

Artikel 464 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.11.3 van titel II van het VLAREM. De bepalingen waarvan de overgangstermijn verstreken is, werden geschrapt en de voorwaarden werden aangepast conform de nieuwe voorwaarden voor kleine stookinstallaties, geldig vanaf 1 januari 2014, zoals ingevoerd met de VLAREM-trein 2012 (BVR van 7 juni 2013).

Artikel 465 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.2.3. Er wordt een paragraaf 2 toegevoegd. Deze bepaling inzake parkeerruimte, het onderhoud van de wegenis en verkeersveiligheid op het bedrijfsterrein wordt hierbij verplaatst van de subafdeling 5BIS.19.8.4.6 (Parkeerruimten voor motorvoertuigen) naar de afdeling 5BIS.19.8.2 (Algemene milieuvoorwaarden voor standaardhoutbewerkingsbedrijven), gezien deze algemene bepaling daar meer op zijn plaats staat.

Artikel 466 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.2.5, § 2, van titel II van het VLAREM teneinde de terminologie af te stemmen op deze van het VLAREL. Artikel 467 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.2.6, § 2, van titel II van het VLAREM teneinde de terminologie af te stemmen op deze van het VLAREL. Artikel 468 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.2.12 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 469 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.2.13 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 470 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.3.1 van titel II van het VLAREM. Punt 1° en punt 2° vervangen het woord "warmtevermogen" door de woorden "nominaal thermisch ingangsvermogen". Deze terminologie werd ook zo gehanteerd in de wijzigingen omtrent stookinstallaties, zoals opgenomen in de VLAREM-trein 2012 (BVR van 7 juni 2013).

Punt 1° en punt 5° betreffen louter terminologische aanpassingen (afgassen in plaats van afvalgassen).

Punt 3° doet een aanpassing om de terminologie inzake erkende labo's af te stemmen op het VLAREL. Punt 4° schrapt de verwijzing naar artikel 5.43.2.3.3. Dit betreft immers een onzinvolle verwijzing, daar er dit artikel geen verplichtingen worden vooropgesteld.

Punt 6° vervangt de zin "Metingen op rookgassen van stookinstallaties > 300 kW" door de zin "Metingen op afgassen van stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 300 kW". (zie punt 1° en punt 2° ) Punt 7° betreft louter een terminologische aanpassing (afgasemissiemetingen in plaats van rookgasemissiemetingen). Punt 8° wijzigt paragraaf 4. De woorden "erkende overbrenger" (van afvalstoffen) worden vervangen door de woorden "een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar" in het kader van het Materialendecreet.

Punt 9° vervangt paragraaf 4 om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 471 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.3.3 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 472 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.3.6, 4°, van titel II van het VLAREM en betreft louter een terminologische aanpassing (afgasreiniging in plaats van afvalgasreiniging).

Artikel 473 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.1.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° betreft louter een terminologische aanpassing (afgassen in plaats van afvalgassen).

Punt 2° vervangt paragraaf 2 teneinde deze integrale milieuvoorwaarden af te stemmen op de corresponderende sectorale voorwaarden.

Artikel 474 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.2.2, § 6, van titel II van het VLAREM, teneinde de terminologie af te stemmen op deze van het VLAREL. Artikel 475 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.5.2 van titel II van het VLAREM. 1° Vandaag is er in de milieuwetgeving een absolute aansluitplicht voorzien voor de lozing van huishoudelijk afvalwater.In een aantal specifieke gevallen is het realiseren van deze aansluiting niet in overeenstemming met de best beschikbare technieken. Het is dan ook aangewezen om toe te laten dat in deze gevallen hiervan kan worden afgeweken, op voorwaarde dat de lozingsvoorwaarden voor lozing in het individueel te optimaliseren buitengebied worden nageleefd.

Voor ingedeelde inrichtingen bestaat wel reeds de mogelijkheid om een individuele afwijking aan te vragen voor de in artikel 4.2.1.3, 5BIS.15.5.4.3.2 en 5BIS.19.8.4.5.2 van titel II van het VLAREM beschreven aansluitplicht. Via deze wijziging wordt de procedure voor deze afwijkingsaanvraag vereenvoudigd. De afwijking kan, via deze aanpassing, behandeld worden via de milieuvergunning. Er is bovendien voorzien dat, indien wordt afgeweken van de aansluitplicht, de lozingsvoorwaarden voor lozing in het individueel te optimaliseren buitengebied moeten worden nageleefd. 2° Deze aanpassing gebeurt naar analogie met de aanpassing van paragraaf 4 van artikel 4.2.1.3 van titel II van het VLAREM via onderhavig besluit (verduidelijking van "bestaande gebouwen" bij het moeten aanleggen van gescheiden riolering).

Artikel 476 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.5.3 van titel II van het VLAREM. In dit artikel wordt er verwezen naar "bijlage 2C bij titel I van het VLAREM". "Bijlage 2C" wordt echter reeds gedefinieerd in titel II van het VLAREM als "lijst 2C van bijlage 2 bij Titel I van het VLAREM", dus is het onnodig om hier nog de woorden "bij titel I van het VLAREM" te vermelden.

Artikel 477 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.5.9, 3°, van titel II van het VLAREM naar analogie met de wijziging aan artikel 4.2.8.3.1.2° via dit besluit.

Artikel 478 Dit artikel heft de subafdeling 5BIS.19.8.4.6 van titel II van het VLAREM op, gezien de enige verplichting van deze subafdeling verplaatst wordt naar de afdeling 5BIS.19.8.2.

Artikel 479 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.7.2 van titel II van het VLAREM en betreft louter een terminologische aanpassing (stof in plaats van stofdeeltjes).

Artikel 480 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 5BIS.19.8.4.7.3 van titel II van het VLAREM en wijzigt paragraaf 1 om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 481 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.7.4, § 4, van titel II van het VLAREM. De woorden "erkende overbrenger" (van afvalstoffen) worden vervangen door de woorden "een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar" in het kader van het Materialendecreet.

Artikel 482 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.7.5, § 2, van titel II van het VLAREM en betreft louter een terminologische aanpassing (afgasbehandelingsinstallatie in plaats van zuiveringsinrichting).

Artikel 483 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.7.6 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 1 van artikel 5BIS.19.8.4.7.6 van titel II van het VLAREM. Er gebeuren terminologische aanpassingen (afgassen in plaats van afvalgassen, gebruik van de correcte afkorting voor de tijdseenheid "uur", stof in plaats van stofdeeltjes,...).

In punt 3° (emissies van dampen en nevels uit de spuitzone of uit het spuitlokaal) wordt de emissiegrenswaarde voor stof aangescherpt tot 10 mg/Nm® met een overgangstermijn (er moet pas voldaan worden aan deze emissiegrenswaarde vanaf 1 juli 2017). Deze verstrenging is ingegeven door de BBT-studie "Toetsing Stofnormering".

Punt 2° wijzigt paragraaf 5, 5°. De woorden "erkende overbrenger" (van afvalstoffen) worden vervangen door de woorden "een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar" in het kader van het Materialendecreet.

Artikel 484 Dit artikel vervangt artikel 5BIS.19.8.4.8.5 van titel II van het VLAREM. Dit artikel zorgt voor afstemming met artikel 5.16.3.3, § 6, van titel II van het VLAREM rond relatief lekverlies van een koelinstallatie.

Artikel 485 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.9.3 van titel II van het VLAREM conform de CLP-verordening.

Artikel 486 Dit artikel wijzigt het opschrift van subafdeling 5BIS.19.8.4.10 van titel II van het VLAREM conform de CLP-verordening.

Artikel 487 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.10.1 van titel II van het VLAREM conform de CLP-verordening.

Artikel 488 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.10.2 van titel II van het VLAREM conform de CLP-verordening.

Artikel 489 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.10.3 van titel II van het VLAREM conform de CLP-verordening.

Artikel 490 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.10.4 van titel II van het VLAREM conform de CLP-verordening.

Artikel 491 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.10.5 van titel II van het VLAREM conform de CLP-verordening.

Artikel 492 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.10.6 van titel II van het VLAREM. De woorden "erkende overbrenger" (van afvalstoffen) worden vervangen door de woorden "een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar" in het kader van het Materialendecreet.

Artikel 493 Dit artikel voegt een artikel 5BIS.19.8.4.10.7 toe aan titel II van het VLAREM conform de CLP-verordening.

Artikel 494 Dit artikel wijzigt het opschrift van subafdeling 5BIS.19.8.4.11 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 495 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.11.1 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 496 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.11.2 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 497 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.11.3 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 498 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.11.4 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 499 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.11.7 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 500 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.11.9 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 501 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.11.10 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 502 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.11.11 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 503 Dit artikel vervangt artikel 5BIS.19.8.4.13.3 van titel II van het VLAREM. Het betreft enerzijds een terminologische aanpassing (afgassen in plaats van rookgassen, 273,15 K in plaats van 0 ° C, referentiezuurstofgehalte in plaats van zuurstofgehalte).

Het huidige punt 1° wordt opgeheven daar dit punt bepalingen bevat met een overgangstermijn die reeds is verstreken.

Ook verstreken overgangstermijnen worden opgeheven.

Tenslotte wordt de tabel met emissiegrenswaarden vervangen. Er wordt een kolom ingevoegd voor de parameter SO2 en een rij voor nieuwe inrichtingen waarvoor de eerste melding of vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 juli 2014, naar analogie met de nieuwe voorwaarden voor kleine stookinstallaties, zoals ingevoegd met het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 (VLAREM-trein 2012).

Artikel 504 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.13.4 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 1. Deze paragraaf wordt afgestemd met de nieuwe voorwaarden voor kleine stookinstallaties. Verstreken overgangstermijnen worden geschrapt.

Punt 2° vervangt paragraaf 3. Het betreffen louter terminologische aanpassingen (afgassen in plaats van rook- en uitlaatgassen, schoorsteen in plaats van schouw).

Artikel 505 Dit artikel vervangt artikel 5BIS.19.8.4.13.5 van titel II van het VLAREM. Dit artikel beschrijft de meetverplichtingen bij luchtemissies van stookinstallaties. Het voorgaande artikel voegt een emissiegrenswaarde voor de parameter zwaveldioxide toe. Naar analogie hiermee wordt deze bepaling dus hieraan ook aangepast (ook meetverplichtingen voorzien voor deze parameter).

De terminologie wordt ook afgestemd met het VLAREL. Verstreken overgangstermijnen worden geschrapt.

Artikel 506 Dit artikel vervangt artikel 5BIS.19.8.4.14.2 van titel II van het VLAREM. Dit artikel wordt afgestemd op de nieuwe emissievoorwaarden voor kleine stookinstallaties, geldig vanaf 1 januari 2014. Er geldt hierbij een referentiezuurstofgehalte van 3 % in plaats van 5 %.

Het huidige punt 1° wordt opgeheven daar dit punt bepalingen bevat met een overgangstermijn die reeds is verstreken.

Tenslotte wordt de tabel met emissiegrenswaarden vervangen. Er wordt een rij voor nieuwe inrichtingen waarvoor de eerste melding of vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 juli 2014, naar analogie met de nieuwe voorwaarden voor kleine stookinstallaties, zoals ingevoegd met het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 (VLAREM-trein 2012).

Artikel 507 Dit artikel vervangt artikel 5BIS.19.8.4.14.3 van titel II van het VLAREM. Dit artikel wordt afgestemd op de nieuwe emissievoorwaarden voor kleine stookinstallaties, geldig vanaf 1 januari 2014. Er geldt hierbij een referentiezuurstofgehalte van 3 % in plaats van 5 %.

Het huidige punt 1° wordt opgeheven daar dit punt bepalingen bevat met een overgangstermijn die reeds is verstreken.

De huidige tabel wordt gewijzigd door het maximale zwavelgehalte van 0,60 % bij stookolie te schrappen.

Artikel 508 Dit artikel voegt een punt 8° toe aan artikel 6.1.0.2 van titel II van het VLAREM. In hoofdstuk 6.1 `Toepassingsgebied van de milieuvoorwaarden voor niet-ingedeelde inrichtingen' wordt een rechtsgrond toegevoegd zodat in deel 6 ook een hoofdstuk kan toegevoegd worden over de verbranding in open lucht (zie verder, hoofdstuk 6.11). Daarom wordt er aan artikel 6.1.0.2 een punt 8° toegevoegd dat luidt als volgt: "8° voor wat de bepalingen ter zake verbranding in open lucht betreft: - art. 1 van de wet van 28 december 1964 op de bestrijding van luchtverontreiniging." Artikel 509 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 6.2.2.1.1 van titel II van het VLAREM. Conform titel II van het VLAREM, zijn lozingen die niet zijn opgenomen in één van de op de zoneringsplannen aangeduide zones, onderworpen aan de bepalingen van het individueel te optimaliseren buitengebied. In een aantal gevallen is het echter mogelijk om het afvalwater via de in de omgeving reeds aanwezige riolering aan te sluiten op de reeds uitgebouwde collectieve zuivering. Omwille van het ecologisch rendement is een collectieve behandeling te verkiezen boven een individuele behandeling van het afvalwater. Dit artikel voorziet daarom dat in deze gevallen kan afgeweken worden van de verplichting tot bouw van een individuele behandelingsinstallatie.

Artikel 510 Dit artikel wijzigt artikel 6.2.2.1.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° wijzigt paragraaf 1. Vandaag is er in de milieuwetgeving een absolute aansluitplicht voorzien voor de lozing van huishoudelijk afvalwater. In een aantal specifieke gevallen is het realiseren van deze aansluiting niet in overeenstemming met de best beschikbare technieken. Het is dan ook aangewezen om toe te laten dat in deze gevallen hiervan kan worden afgeweken, op voorwaarde dat de lozingsvoorwaarden voor lozing in het individueel te optimaliseren buitengebied worden nageleefd.

Voor ingedeelde inrichtingen bestaat wel reeds de mogelijkheid om een individuele afwijking aan te vragen voor de in artikel 4.2.1.3, 5BIS.15.5.4.3.2 en 5BIS.19.8.4.5.2 van titel II van het VLAREM beschreven aansluitplicht. Via deze wijziging wordt de procedure voor deze afwijkingsaanvraag vereenvoudigd. De afwijking kan, via deze aanpassing, behandeld worden via de milieuvergunning. Er is bovendien voorzien dat, indien wordt afgeweken van de aansluitplicht, de lozingsvoorwaarden voor lozing in het individueel te optimaliseren buitengebied moeten worden nageleefd.

Punt 2° heft paragraaf 2 op. Deze bepaling komt ook niet voor bij de ingedeelde inrichtingen en met het toestaan van individuele behandelingen van afvalwater (IBA's) komt het vaak voor dat er in de interne regenwaterafvoer-riolering geloosd wordt, alvorens het naar de gracht gaat.

Punt 3° voegt een zin toe aan paragraaf 3.

Artikel 511 Dit artikel wijzigt artikel 6.2.2.3.1, 5°, van titel II van het VLAREM. Artikel 512 Dit artikel wijzigt artikel 6.2.2.4.1, 5°, van titel II van het VLAREM. Artikel 513 Dit artikel wijzigt artikel 6.2.2.5.1, 2°, van titel II van het VLAREM, naar analogie met artikel 4.2.8.3.1.2° dat ook gewijzigd wordt via dit besluit.

Artikel 514 Dit artikel wijzigt artikel 6.4.0.1, 4°, van titel II van het VLAREM. Er wordt een verkeerde verwijzing rechtgezet.

Artikel 515 Dit artikel wijzigt het opschrift van hoofdstuk 6.5 en artikel 6.5.1 van titel II van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 516 Dit artikel wijzigt artikel 6.5.1.3, 3°, van titel II van het VLAREM. Waterinfiltratie in de tank verhoogt het risico op corrosie van de houder en het erbij horend risico op lekken van de houder. Deze voorwaarde zal dit risico inperken.

Artikel 517 Dit artikel wijzigt artikel 6.5.4.3 van titel II van het VLAREM (betreffende de controle op de bouw van particuliere stookolietanks en de plaatsing ervan). Er wordt aan de bepaling, dat over de ingebruikname van deze houders gaat, toegevoegd dat bij het ontbreken van de merkplaat (waarop het erkenningsnummer van de erkende deskundige staat, alsook de datum van de plaatsing en de uiterste datum van de eerstvolgende controle ingeval van opslag in een ondergrondse houder), de houder niet mag (laten) gevuld worden. Dit betreft een goede verduidelijking van de betreffende bepaling. Deze wijziging werd bijkomend verduidelijkt na de publieke consultatie (toegevoegd dat een dergelijke houder ook niet mag laten gevuld worden).

Artikel 518 Dit artikel wijzigt artikel 6.5.5.3, § 1, van titel II van het VLAREM. 1° Met de herformulering van het vierde lid van dit artikel wordt duidelijk gemaakt dat alleen een houder met een groene merkplaat gevuld, bijgevuld en verder gebruikt mag worden, conform hoofdstuk 5.17. 2° Na de publieke consultatie werd tevens een zevende lid aan dit artikel toegevoegd, namelijk dat, als een merkplaat ontbreekt, de houder niet mag (laten) gevuld worden. Artikel 519 Dit artikel wijzigt artikel 6.5.5.5 van titel II van het VLAREM door louter te verwijzen naar het nieuwe Materialendecreet van 23 december 2011 in plaats van naar "de toepasselijke wettelijke bepalingen met betrekking tot het beheer van afval". Deze verwijzing naar een effectief decreet maakt de bepaling gebruiksvriendelijker.

Artikel 520 Dit artikel wijzigt artikel 6.7.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° heft de woorden "en LAmax,slow 92 dB(A)" op. De zinsnede "In de inrichtingen vermeld in artikel 6.7.1 mag het maximaal geluidsniveau, voortgebracht door muziek, LAeq,15min 85 dB(A) en LAmax,slow 92 dB(A) niet overschrijden." houdt een dubbele voorwaarde in. Zowel LAeq,15min 85 dB(A) als LAmax,slow 92 dB(A) mogen niet overschreden worden. Dat is in tegenspraak met de volgende zinsnede die zegt dat "Als het maximale geluidsniveau gemeten als LAmax,slow 92 dB(A) niet overschreden wordt, wordt geacht hieraan te zijn voldaan." Daarom worden de woorden "en LAmax,slow 92 dB(A)" opgeheven.

Punt 2° past paragraaf 2 aan in functie van de doelgroep die de bepalingen van hoofdstuk 6.7 beogen te beschermen.

Punt 3° schrapt het laatste lid van paragraaf 3: "Als het college van burgemeester en schepenen de muziekactiviteit, vermeld in paragraaf 3, toelaat overeenkomstig punt 2, zijn de bepalingen vermeld in artikel 6.7.4 niet van toepassing." Deze zin is overbodig omdat dit al in artikel 6.7.4 wordt vermeld.

Artikel 521 Dit artikel wijzigt artikel 6.7.4 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt in paragraaf 1 "LAmax,slow" door "LAeq,1s,max". Het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 betreffende het maximaal geluidsniveau van muziek in inrichtingen stelde LAmax,slow voor. Hiervoor werd gekozen omwille van de herkenbaarheid. LAmax,slow wordt immers ook op andere plaatsen in het besluit van 17 februari 2012 gebruikt o.a. omdat deze grootheid door de uitbater kan worden opgevolgd met relatief eenvoudige meettoestellen. Het achtergrondgeluidsniveau wordt gedefinieerd door LA95,5min. Dit is een grootheid die door de handhavers moet worden gecontroleerd en die niet rechtstreeks kan worden gemeten, maar berekend wordt door het meettoestel. LAeq,1s ligt aan de basis van de berekening van LA95,5min. De maximum gemeten waarde van LAeq,1s of kortweg LAeq,1s,max kan vergeleken worden met LAmax,slow. Het ligt dus meer voor de hand om in het kader van deze regelgeving LAmax,slow te vervangen door LAeq,1s,max. Deze aanpassing maakt het uitvoeren van metingen door de handhavers eenvoudiger.

Punt 2° Dit punt voegt de zin "Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de muziekactiviteit plaatsvindt, kan beperkende maatregelen opleggen, bijvoorbeeld voor het maximaal toegelaten geluidsniveau of voor de duur van de muziekactiviteit." toe aan artikel 6.7.3, § 3. Deze zin wordt mee in dit artikel opgenomen om het mogelijk te maken om ook afwijkende normen voor het omgevingsgeluid op te leggen.

Artikel 522 Dit artikel voegt een artikel 6.9.1.3 toe aan afdeling 6.9.1 "Winning van grondwater en boringen" van titel II van het VLAREM. Aangezien ervoor wordt gekozen om een groot deel van de inrichtingen die vroeger onder rubriek 55.1 waren ingedeeld, niet langer ingedeeld te laten, zijn er specifieke voorwaarden noodzakelijk voor deze inrichtingen. De bepalingen met betrekking tot de uitvoering kunnen worden opgevolgd via de erkenning voor de boorbedrijven (verschuiven van verantwoordelijkheid van exploitant naar uitvoerder).

Artikel 523 Artikel 524 Deze artikels heffen respectievelijk het vierde lid op van artikel 6.10.2.3 en de zin ""De afdeling, bevoegd voor milieuhinder van elektromagnetische golven, kan zich laten bijstaan door de bevoegde instelling om de nodige berekeningen of metingen uit te voeren en om daarover een rapport op te stellen." in artikel 6.10.2.4 van titel II van het VLAREM. De normering voor vast en tijdelijk opgestelde zendantennes voor elektromagnetische golven (10 MHz - 10 GHz) is opgenomen in de hoofdstukken 2.14 en 6.10 van respectievelijk delen 2 en 6 van titel II van het VLAREM. Overeenkomstig deze normering is de exploitatie of de verandering van een vast opgestelde zendantenne verboden zonder conformiteitsattest.

Volgens artikel 6.10.2.4 kan de afdeling, bevoegd voor milieuhinder van elektromagnetische golven, zich laten bijstaan door een door de minister aan te duiden bevoegde instelling bij de beoordeling van de aanvragen voor een conformiteitsattest. Er wordt bepaald dat de bevoegde instelling dan de nodige berekeningen of metingen uitvoert en hierover een rapport opstelt.

Door het ministerieel besluit van 26 januari 2011 houdende de aanwijzing van de instelling bevoegd voor beoordeling van technische dossiers bij de aanvraag van een conformiteitsattest voor een vast opgestelde zendantenne (B.S. 16 februari 2011), werd het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT) aangeduid als bevoegde instelling.

Overeenkomstig het advies met nr. 51.980/VR van 25 september 2012 van de Raad van State over het voorontwerp van decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord, gesloten tussen de Federale Staat en het Vlaamse Gewest betreffende de beoordeling van de technische dossiers, het uitvoeren van smalbandmetingen en het opstellen en actualiseren van een kadaster van vast opgestelde zendantennes inzake de normering van vast en tijdelijk opgestelde zendantennes voor elektromagnetische golven tussen 10MHz en 10GHz, is een verdere samenwerking in het kader van een samenwerkingsakkoord voor de aangelegenheid voorwerp hiervan tussen de federale overheid en het Vlaamse Gewest echter niet meer mogelijk.

Voor de verdere uitvoering van de taken van de Vlaamse overheid in het kader van de normering voor vast opgestelde zendantennes keurde de Vlaamse Regering op 19 juli 2013 (VR 2013 2405 DOC.0505/1) de aanwerving van 4 VTE goed bij het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). Ze keurde ook de overheveling van het nodige budget voor deze aanwerving goed. Vanaf 1 januari 2014 start de bevoegde Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer en Milieu & Gezondheid met de uitvoering van de taken.

Deze wijziging past dan ook artikel 2.14.3.3, artikel 6.10.2.3., lid 4 en artikel 6.10.2.4. van titel II van het VLAREM aan zodat de verwijzingen naar de bevoegde instelling geschrapt worden.

Artikel 525 Dit artikel voegt een hoofdstuk 6.11 "Verbranding in open lucht" toe aan deel 6 van titel II van het VLAREM. De uitzonderingen waaronder wel nog in open lucht mag verbrand worden, worden toegevoegd aan deel 6 "Milieuvoorwaarden voor niet-ingedeelde inrichtingen".

In het nieuwe hoofdstuk 6.11 worden de uitzonderingen toegevoegd waaronder verbranding in open lucht wel nog is toegelaten, en onder welke voorwaarden. Deze voorwaarden betreffen vooreerst de naleving van het Veldwetboek en het Bosdecreet, waarin afstandsregels zijn opgenomen, en daarnaast ook in bepaalde gevallen toestemming van de gemeentelijke overheid of van de toezichthoudende ambtenaar voor het verbranden in open lucht.

De uitzonderingen zelf zijn identiek deze als deze vermeld in rubriek 2.3.4 van de indelingslijst, behalve de eerste uitzondering die betrekking heeft op toestellen voor de verwarming van gebouwen.

Naar aanleiding van de publieke consultatie werd nog een bijkomende uitzondering opgenomen, namelijk "het verbranden van droog onbehandeld hout of een vaste fossiele brandstof voor het gebruik van een barbecuetoestel". Zo wordt duidelijk gemaakt dat barbecuetoestellen niet onder het verbrandingsverbod in open lucht vallen. Deze uitzondering wordt bewust niet vermeld in rubriek 2.3.4 omdat het gebruik van een barbecuetoestel niets met afvalverbranding te maken heeft.

HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de bijlagen van titel II van het VLAREM Artikel 526 Dit artikel vervangt rij 5bis° "Agrarische gebieden" door een rij 10° "Agrarische gebieden" in bijlage 2.2.1 "Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht" van titel II van het VLAREM. Op deze wijze blijkt duidelijk dat het gebiedstype "Agrarisch gebied" een apart gebiedstype is en geen onderdeel uitmaakt van het gebiedstype "Industriegebied".

Artikel 527 Dit artikel wijzigt bijlage 2.3.1, artikel 2, van titel II van het VLAREM. Conform andere weergaves in VLAREM wordt "Sörensen" vervangen door "pH-eenheid" (wordt ook zo uitgedrukt in EN/ISO-normmethoden).

Artikel 528 Dit artikel wijzigt artikel 2 van bijlage 2.3.2 "Milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, bestemd voor drinkwaterproductie".

Punt 1° wijzigt paragraaf 1. Er wordt overgestapt van "precisie en juistheid" naar de "meetonzekerheid" van de meting van een emissiewaarde.

Punt 2° wijzigt paragraaf 2. In deze paragraaf staat namelijk een verkeerde verwijzing opgenomen: er wordt verwezen naar de tabel onder paragraaf 1, maar deze tabel staat in paragraaf 2 vermeld. Daar de verwijzing naar deze tabel staat opgenomen in de paragraaf waar deze tabel vermeld staat, moet er zelfs geen verwijzing opgenomen worden en kan deze geschrapt worden.

Artikel 529 Dit artikel heft de bijlagen 2.3.4 "Milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater met de bestemming viswater" op.

Richtlijn 2006/44/EG (viswater) werd immers ingetrokken.

Artikel 530 Dit artikel heft de bijlage 2.3.5 "Milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, bestemd voor schelpdieren" op. Richtlijn 2006/113/EG (schelpdierwater) werd immers ingetrokken.

Artikel 531 Dit artikel wijzigt bijlage 2.4.1, artikel 1, van titel II van het VLAREM. Conform andere weergaves in VLAREM wordt "Sörensen" vervangen door "pH-eenheid" (wordt ook zo uitgedrukt in EN/ISO-normmethoden).

Artikel 532 Dit artikel wijzigt tabel 2 van bijlage 2.4.2 (Milieukwaliteitsnormen voor bodem) van titel II van het VLAREM en betreft een verduidelijking. Momenteel heerst er onduidelijkheid over de gehanteerde "10 %" in tabel 2 van deze bijlage voor de omschrijving van een standaardbodem. Deze 10 % heeft betrekking op het kleigehalte van de bodem. Dit wordt daarom met deze wijziging verduidelijkt.

Artikel 533 Dit artikel wijzigt bijlage 2.5.1 "Milieukwaliteitsnormen voor lucht" van titel II van het VLAREM. Punt 1° wordt opgeheven daar er in dit punt bepalingen zijn opgenomen die golden tot 1 januari 2010.

Artikel 534 Dit artikel wijzigt bijlage 4.2.5.1, c), 1, a), van titel II van het VLAREM om de terminologie af te stemmen met deze van het VLAREL. Momenteel worden er eisen gesteld naar periodiciteit van ijking en wie deze moet uitvoeren. Dit betreft enerzijds federale wetgeving die anderzijds ook nog zal wijzigen in de nabije toekomst . Vandaar dat er een vrije omschrijving naar "betrokken wetgeving" wordt geformuleerd.

Artikel 535 Dit artikel wijzigt bijlage 4.2.5.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° wijzigt de titel door de woorden "en koelwater" toe te voegen.

De term "afvalwater" wordt hiermee verduidelijkt.

Punt 2° Dit punt wijzigt artikel 1, § 1. Hiermee gebeurt er een duidelijkere verwijzing naar monsterconservering-WAC (wordt wel opengetrokken naar alle exploitanten en niet alleen naar erkende laboratoria).

Punt 3° wijzigt artikel 2, § 1, 2, door de tabel te vervangen in functie van afstemming met de concordantietabel. Er wordt tevens een jaarlijkse minimale meetfrequentie opgelegd voor parameters die niet in de tabel voorkomen, maar wel als bijzondere voorwaarde in de milieuvergunning.

Punt 4° wijzigt artikel 3, § 3, 2, 3), door het woord "geometrisch" te vervangen door "rekenkundig". Een rekenkundig gemiddelde is gemakkelijker om mee te werken dan een geometrisch gemiddelde.

Punt 5° Dit punt vervangt paragraaf 1 en 2 van artikel 4.

Deze werden afgestemd met de concordantietabel. Bovendien wordt er overgestapt van precisie en juistheid naar de meetonzekerheid van de meting van een emissiewaarde; tot nu toe moest, als de parameter niet in de tabel van paragraaf 1 voorkwam, de code van goede praktijk toegepast worden als meetmethode waarbij de meetonzekerheid maximaal 50 % bedraagt. Met deze wijziging wordt de meetmethode volledig afgestemd op artikel 45, § 2, van het VLAREL. Artikel 45, § 2, bevat de methoden die erkende laboratoria in de discipline water moeten gebruiken als er geen WAC-methode bestaat.

Punt 6° wijzigt artikel 4, § 3, door de terminologie af te stemmen op deze van het VLAREL. Artikel 536 Dit artikel wijzigt bijlage 4.2.5.4, artikel 3, § 1, van titel II van het VLAREM. Punt 1° wijzigt punt 1.

Punt 2° voegt "20 % voor het daggemiddelde totaal stikstof" toe aan punt 1.

Punt 3° voegt een punt 3 tot en met 5 toe.

Voor de controle op de naleving van de emissiegrenswaarden voor rioolwaterzuiveringsinstallaties zijn er specifieke bepalingen noodzakelijk zodat bestaande onduidelijkheden worden weggewerkt.

Artikel 537 Dit artikel wijzigt bijlage 4.4.1 "Verspreidingsberekening ter bepaling van de schoorsteenhoogte".

Punt 1° zet twee materiële vergissingen recht in punt 4 (monoxide in plaats van monoxyde en dioxide in plaats van dioxyde).

Punt 2° zet een erratum recht in punt 6, d) (emissieomstandigheden in plaats van uittree-omstandigheden van de emissies).

Punt 3° past de terminologie en de benaming van de richtlijn VDI 3786 Blatt 2 aan. In de huidige tekst wordt er verwezen naar een versie van maart 1982. Er bestaat evenwel reeds een recentere versie van 2000.

Het is opportuun om de datum van de versie te schrappen omdat deze anders steeds opnieuw moet aangepast worden als er een nieuwe versie verschijnt.

Punt 4° wijzigt punt 14, a), door bijkomend te verwijzen naar de bijlages 2.5.3 en 2.5.8. Deze bijlagen met nieuwe milieukwaliteitsnormen werden ingevoegd met het besluit van de Vlaamse Regering van 14 januari 2011. De verwijzing in dit punt 16, a), werd evenwel niet simultaan aangepast en dit wordt hiermee rechtgezet.

Artikel 538 Dit artikel wijzigt bijlage 4.4.2 van titel II van het VLAREM. De eenheden "g/u" en "kg/u" worden vervangen door het correcte "g/h" en "kg/h". De wetenschappelijk correcte afkorting van de tijdseenheid "uur" is "h" en niet "u", wat de afkorting is voor "atomaire massa-eenheid" (punten 1° en 4° ).

Punt 3° heft punt 1°, c) op doordat door b) te wijzigen (zie punt 2° ) dit punt overbodig wordt.

Artikel 539 Dit artikel wijzigt bijlage 4.4.3 van titel II van het VLAREM. De eenheid "g/u" wordt vervangen door het correcte "g/h". De wetenschappelijk correcte afkorting van de tijdseenheid "uur" is "h" en niet "u", wat de afkorting is voor "atomaire massa-eenheid" (punten 1° ). In punt 2° wordt er een terminologische aanpassing doorgevoerd (afgasstroom in plaats van afvalgasstroom).

Artikel 540 Dit artikel wijzigt bijlage 4.4.6 "Meet- en beheersprogramma voor fugitieve VOS-emissies" door telkens het woord "koolwaterstoffen" te vervangen door de woorden "organische stoffen".

Artikel 541 Dit artikel wijzigt artikel 4, § 2, van bijlage 4.5.1 "Meetmethode en meetomstandigheden voor het omgevingsgeluid" ter rechtzetting van een erratum.

In deze bepaling is er immers heden sprake van een dubbele definitie voor de windrichting met 247,5° : deze wordt zowel bij de windrichting ZW als W gerekend:

Wind

Hoofdwindrichting

Windrichting WR begrepen tussen

ZW

225°

202,5° < WR ? 247,5°

W

270°

247,5° ? WR ? 292,5°


Conform de andere beschrijvingen in de tabel is het noodzakelijk om de beschrijving voor de windrichting "ZW" aan te passen als volgt:

ZW

225°

202,5° < WR < 247,5°


Artikel 542 Dit artikel vervangt rij 5bis° "Agrarische gebieden" door een rij 10° "Agrarische gebieden" in bijlage 4.5.4 "Richtwaarden voor het specifieke geluid in open lucht van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen" van titel II van het VLAREM. Op deze wijze blijkt duidelijk dat het gebiedstype "Agrarisch gebied" een apart gebiedstype is en geen onderdeel uitmaakt van het gebiedstype "Industriegebied".

Deze wijziging is analoog aan de wijziging in bijlage 2.2.1 "Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht" van titel II van het VLAREM (zie eerder).

Artikel 543 Dit artikel wijzigt het Beslissingsschema 4.5.6.1 "Voorwaarden in open lucht voor nieuwe inrichtingen van klasse 1 en 2 en veranderingen van bestaande inrichtingen van klasse 1 en 2" in bijlage 4.5.6 "Beslissingsschema's" van titel II van het VLAREM en brengt dit in overeenstemming met de wijzigingen in artikel 4.5.3.1 van titel II van het VLAREM (zie eerder).

Artikel 544 Dit artikel heft bijlage 5.2.2.10 van titel II van het VLAREM op.

Bij het besluit van 19 september 2008 werd de subafdeling 5.2.2.10 inzake het opslaan en verwerken van dierlijk afval in overeenstemming gebracht met de inhoud en terminologie van de EU-Verordening 1774/2002 van 3 oktober 2002 tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. Verschillende bepalingen werden hierbij opgeheven, alsook de verwijzing naar bijlage 5.2.2.10 van titel II van het VLAREM. In navolging hiervan wordt nu ook de bijlage 5.2.2.10 (Dierlijk afval) van titel II van het VLAREM opgeheven.

Artikel 545 Dit artikel wijzigt bijlage 5.2.6.3, 3°, van titel van het VLAREM om conform de CLP-verordening te zijn.

Artikel 546 Dit artikel wijzigt bijlage 5.3.2 "Sectorale lozingsvoorwaarden voor bedrijfsafvalwater" van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt punt 21 "Laboratoria" door de omzetting van de BBT-studie voor laboratoria.

Punt 2° : Omwille van uniform gebruik van terminologie, wordt de term `totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen" in punt 24BIS vervangen door "zwevende stoffen".

Punt 3° voegt de parameter barium toe aan de tabel in punt 33, b) "Petroleumraffinaderijen en secundaire productie-eenheden".

Door de lijst van gevaarlijke stoffen in artikel 3 van bijlage 2.3.1 van titel II van het VLAREM is er een strengere milieukwaliteitsnorm en indelingscriterium als lozer met gevaarlijke stoffen voor barium sinds 8 oktober 2010. Vroeger was dit 1 mg/l en nu 0,07 mg/l als indelingscriterium. De sector vraagt een lozingsnorm zijnde 10 keer de milieukwaliteitsnorm (0,06 mg/l).

Artikel 547 Dit artikel voegt een bijlage 5.6.1 in bij titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 548 Dit artikel voegt een bijlage 5.6.2 in bij titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 549 Dit artikel voegt een bijlage 5.6.3 in bij titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 550 Dit artikel wijzigt hoofdstuk VI van bijlage 5.9 van titel II van het VLAREM. De procedures voor de bemonstering van peilputten en de analysemethoden die momenteel in paragraaf 2, respectievelijk paragraaf 4, van bijlage 5.9 zijn beschreven, zijn achterhaald. Voor de bemonstering van peilputten is er sinds 1 januari 2014 een procedure beschreven in het compendium voor de monsterneming, meting en analyse van water (WAC), namelijk WAC/I/A/005 (monstername van grondwater, inclusief conservering en transport).

Artikel 551 Dit artikel wijzigt bijlage 5.9 van titel II van het VLAREM. Dit artikel wijzigt hoofdstuk VII (Richtlijnen voor de opslagcapaciteit voor mest) van bijlage 5.9 (Opslagplaatsen voor mest) van titel II van het VLAREM. Op vraag van de Boerenbond wordt de vereiste opslagcapaciteit voor "stalmest voor volledig ingestrooide loopstallen" voor zoogkoeien, reformkoeien, runderen ouder dan 2 jaar, runderen tussen 1 en 2 jaar en vleesstieren ouder dan 1 jaar verlaagd tot 3,0 m®/dierplaats voor drie maanden.

De motivatie bestaat uit diverse elementen: o Berekening op basis van mestbank cijfers en cijfers betreffende forfaitaire mestinhoud van stalmest bij runderen (3,02 m®/ dierplaats voor een periode van 3 maanden) o Vergelijking met cijfers in Wallonië (3,5 m®/dierplaats voor een periode van drie maanden) en Nederland (2,15 m®/dierplaats voor een periode van drie maanden) o Het stroverbruik is eerder dalend en zorgt voor een daling in de productie van stalmest (info ILVO). o In ILVO is een steekproef uitgevoerd in hun eigen stallen en dit resulteerde in een vereiste opslagcapaciteit van zo'n 3 m®/dierplaats voor een periode van drie maanden.

Artikel 552 Dit artikel heft de bijlage 5.16.1 bij titel II van het VLAREM op ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 553 Dit artikel heft de bijlage 5.16.2 bij titel II van het VLAREM op ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 554 Dit artikel heft de bijlage 5.16.3 op bij titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 555 Dit artikel vervangt bijlage 5.16.6 "Standaardcriteria en minimale technische eisen voor LPG-stations" door drie nieuwe bijlagen. De bespreking gebeurt hierna per bijlage: BIJLAGE 5.16.6.1 STANDAARDCRITERIA: o Deze criteria bepalen welke zaken standaard zijn aan een lpg-station dat voldoet aan de huidige stand der techniek; o Deze criteria zijn tot stand gekomen bij een TWOL-studie, waarbij de sector vertegenwoordigd was in de stuurgroep. Er werd aangegeven dat dit algemeen gangbare praktijk is; o De criteria omvatten volumes, doorzet, maximale aansluitdiameters, maximaal toegelaten pompdruk, ... parameters waarop de tabellen in bijlage 5.16.6.3 en de tabellen in de milieuvergunningsaanvraag betreffende het groepsrisico gebaseerd zijn. o De criteria stellen eveneens dat op jaarbasis gemiddeld per verlading 0.6 keer de houderinhoud verladen moet worden, om te voorkomen dat de losfrequentie van de leverende tankwagen te hoog wordt. De lossing van lpg met de lpg-tankwagen brengt immers een verhoogd risico met zich mee, vergeleken met de "reguliere" exploitatie van een lpg-station; o Bij de beveiligingen wordt een instelwaarde voor de doorstroombegrenzer van de tankwagen en in de aanvoerleiding opgelegd, omdat een correcte instelling van deze doorstroombegrenzer nodig is om een goede werking bij aanspraak te kunnen garanderen.

BIJLAGE 5.16.6.2 MINIMALE TECHNISCHE EISEN VOOR LPG-STATIONS o De minimale technische eisen bestaan uit twee nieuwe figuren met legende voor lpg-stations met bovengrondse of ondergrondse lpg-houder en een aantal additionele maatregelen; o De figuren zijn er ter verduidelijking en geven een standaard lpg-station weer. Ze werden opgemaakt in samenspraak met de sector. De nummers worden in de tekst, waar relevant, ter verduidelijking tussen haakjes opgenomen; o De additionele maatregelen betreffen hoogniveau-detectie, sturing en uitvoering van elektromagnetische kranen, sturing van de verdeelpomp, ontlastingsklepen voor alle inblokbare leidingsegmenten, eisen voor het noodstopsysteem en beperking van bovengrondse leidingen tot maximaal tien meter. Deze maatregelen zijn opgemaakt in samenspraak met de sector.

BIJLAGE 5.16.6.3. RISICOAFSTANDEN VOOR LPG-STATIONS o De definitie voor kwetsbare locaties zoals in de code van goede criteria inzake risicocriteria en de definitie voor potentiële woning worden hier ter verduidelijking hernomen; o Er worden twee schema's ingevoerd om te verduidelijken welke tabellen precies gebruikt moeten worden, afhankelijk van de positie van de opslagzone, de opstelplaats van de tankwagen en de verdeelzuil samen met de vulplaats ten opzichte van elkaar. Ook de begrippen "opslagzone", "opstelplaats van de tankwagen", "verdeelzuil" en "vulpunt" worden gedefinieerd; o Er worden tabellen met risicoafstanden voor een plaatsgebonden risico van 10-6/jaar en 10-7/jaar ingevoerd, waarbij een onderscheid wordt gemaakt volgens ondergrondse versus bovengrondse houders, doorzet, inhoud van de houder en het al dat niet aanwezig van een periodiek geteste terugslagklep in de vulleiding tussen opslaghouder en vulpunt. Het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar en 10-7/jaar kan dan aan de in Vlaanderen gehanteerde risicocriteria getoetst worden; o Er is steeds een aparte risicoafstand voor de verdeelzuil samen met de vulplaats en afhankelijk hoe ver het vulpunt, de opslagzone en de opstelplaats van elkaar gelegen zijn, zijn er aparte of gecumuleerde risicoafstanden voor deze punten van toepassing; o De risicoafstanden werden opgesteld door een erkend VR-deskundige, rekening houdend met de meest recente richtlijnen betreffende kwantitatieve risicoanalyse, uitgevaardigd door de dienst Veiligheidsrapportering (LNE). o De risicoafstanden zijn over het algemeen kleiner dan de huidige veiligheidsafstanden in VLAREM. o De risicoafstanden waarbij er een periodiek geteste terugslagklep in de vulleiding tussen opslaghouder en vulpunt aanwezig is, zijn kleiner dan de risicoafstanden zonder zulke klep.

Artikel 556 Dit artikel vervangt bijlage 5.17.1 bij titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 557 Dit artikel wijzigt bijlage 5.17.2 van titel II van het VLAREM. Het betreffen louter tekstuele verbeteringen.

Artikel 558 Dit artikel wijzigt bijlage 5.17.6 bij titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 559 Dit artikel wijzigt bijlage 5.17.7 in bij titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 560 Dit artikel wijzigt bijlage 5.17.9 bij titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 561 Dit artikel heft bijlage 5.17.10 op bij titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 562 Dit artikel heft bijlage 5.17.11 op bij titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 563 Dit artikel wijzigt bijlage 5.20.6.1 "Richtwaarden voor windturbinegeluid" van titel II van het VLAREM. Punt 1° wijzigt rij 1° "Gebieden voor verblijfsrecreatie" qua naamgeving conform bijlage 2.2.1 en 4.5.4 van titel II van het VLAREM, naar "Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie".

Punt 2° en punt 3° verplaatsen de richtwaarden voor agrarische gebieden in de tabel teneinde de nummering in overeenstemming te brengen met de wijzigingen in bijlage 2.2.1 en 4.5.4 van titel II van het VLAREM (zie eerder).

Artikel 564 Dit artikel wijzigt bijlage 5.30.1 van titel II van het VLAREM. Het betreffen enerzijds louter terminologische aanpassingen (afgas in plaats van rookgas). Anderzijds wordt de jaarlijkse meting van benzeen enkel verplichten voor installaties waar grondstoffen, afvalstoffen of toeslagstoffen die een kans op de vorming van benzeen inhouden worden verwerkt. De gebruikte grondstoffen vormen immers een eerste belangrijke randvoorwaarde die zal bepalen of benzeen geëmitteerd wordt.

Artikel 565 Dit artikel wijzigt artikel 2, 1°, van bijlage 5.32.2.2bis van titel II van het VLAREM. In dit artikel wordt aangegeven dat meet- en registratieapparatuur moet voldoen aan de eisen gesteld voor klasse 2-meetinstrumenten in de NBN-normen (NBN EN 60651 (1996) of recenter).

De NBN EN 60651 is enkel nog van toepassing op oudere toestellen.

Sinds 2002 is deze norm vervangen door de IEC 61672. In deze norm wordt, in tegenstelling tot in de NBN EN 60651, naast een aantal technische nauwkeurigheidseisen ook een typekeuring vereist. In de praktijk worden door de geaccrediteerde labo's echter geen typekeuringen voor klasse 2-toestellen uitgevoerd. Voornaamste reden hiervoor is de hoge kostprijs verbonden aan de typekeuring, wat een directe weerslag zou hebben op de verkoopprijs van deze toestellen (een snelle berekening voor de meet- en registratieapparatuur voor muziekactiviteiten brengt ons op een mogelijke verhoging van 200 tot 1.000 euro per toestel). Het ontbreken van een typekeuring wil echter niet zeggen dat toestellen niet voldoen aan de in de norm gespecificeerde nauwkeurigheidseisen. De nauwkeurigheid van een apparaat kan ook worden getest volgens de voorschriften uit IEC 61672-deel 3. Testen volgens deze voorschriften zijn grotendeels analoog aan testen volgens de typekeuring met het belangrijkste verschil dat bij een typekeuring getest wordt onder verschillende omgevingsvariabelen terwijl testen volgens IEC 61672-deel 3 enkel in laboratoriumomstandigheden worden uitgevoerd. Aangezien toestellen gebruikt voor het meten- en registreren van muziekactiviteiten in het grootste deel van de gevallen niet worden blootgesteld aan extreme omgevingsvariabelen is dat extra deel voor deze soort van apparatuur niet noodzakelijk. Bovendien zijn het enkel de metingen uitgevoerd door een handhaver met een typegekeurd klasse 1-toestel (volgens IEC61672) die gebruikt kunnen worden bij het verbaliseren. Dus de toestellen in dit artikel bedoeld worden hiervoor niet gebruikt.

Klasse 1-toestellen zijn wel typegekeurd.

Dus om te voldoen aan alle eisen van de IEC 61672 moet een toestel een typekeuring hebben. Dit is om bovenvernoemde redenen niet mogelijk en ook niet noodzakelijk. Daarom wordt in dit artikel het woord "eisen" vervangen door het woord "nauwkeurigheidseisen".

Artikel 566 Dit artikel wijzigt deel 4 van bijlage 5.51.3 "Referentielijsten en biologische risicoklassen van bepaalde micro-organismen en organismen (inclusief taxonomische synoniemen) als zodanig of als donor of recipiënt van genen bestemd voor ingeperkt gebruik in het laboratorium) van titel II van het VLAREM. Punt 1° en 2° Deze punten zetten materiële vergissingen recht in respectievelijk punt 1.2 en punt 1.2.2 van deel 4 van bijlage 5.51.3.

Punt 3° en 4° Deze punten wijzigen punt 2 "Referentielijsten" van deel 4 van bijlage 5.51.3.

De referentielijsten van organismen die pathogeen zijn voor de mens, dieren of planten werden door de technisch deskundige, zijnde de Sectie Bioveiligheid en Biotechnologie van het Wetenschappelijk Instituut van Volksgezondheid, herzien naar aanleiding van nieuwere wetenschappelijke bevindingen ten opzichte van 1998 (wanneer deze lijsten in de wetgeving ingevoerd werden). Deze lijsten werden herzien op vlak van nomenclatuur, taxonomie en de toegekende risicoklassen, en dit in overleg met externe deskundigen. Daarom worden deze nu vervangen.

De lijst in punt 2.4 van quarantaine organismen, die in het verleden werd overgenomen uit de federale wetgeving, moet nu vervangen worden door de meer recente lijst uit het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen.

Artikel 567 Dit artikel wijzigt bijlage 5.51.4 "Inperkingsmaatregelen en andere beschermingsmaatregelen" van titel II van het VLAREM. Punt 1° tot en met 9° Deze punten zetten materiële vergissingen recht in de voornoemde bijlage.

Punt 10° Aan bijlage 5.51.4 wordt toegevoegd dat de bepalingen die hierin opgenomen zijn (soms verwoord in zeer wetenschappelijke terminologie) ook te vinden zijn in een andere vorm en in omgangstaal op de website van de technisch deskundige. Door dit nu specifiek aan te geven, wordt het indienen van een bioveiligheidsdossier vereenvoudigd voor de exploitant, en wordt het voor hem ook duidelijker welke specifieke inperkingsmaatregelen er genomen moeten worden.

Artikel 568 Dit artikel wijzigt bijlage 5.53.1 "Code van goede praktijk voor boringen en voor exploiteren en afsluiten van boorputten voor grondwaterwinning".

Punt 1° wijzigt hoofdstuk 1, deel II en deel III om deze bepalingen af te stemmen met de terminologie van het VLAREL. Punt 2° voegt een hoofdstuk 3 tot en met 5 toe.

Aangezien ervoor wordt gekozen om een groot deel van de inrichtingen die vroeger onder rubriek 55.1 waren ingedeeld, niet langer ingedeeld te laten, zijn er specifieke voorwaarden noodzakelijk voor deze inrichtingen. Deze worden deels ook opgevolgd via de erkenning voor de boorbedrijven (verschuiven van verantwoordelijkheid van exploitant naar uitvoerder).

Artikel 569 Dit artikel vervangt bijlage 5.59.1 van titel II van het VLAREM in het kader van het Protocol van Göteborg.

Artikel 570 Dit artikel wijzigt bijlage 5.59.1, 17°, van titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

Artikel 571 Dit artikel wijzigt bijlage 5.59.3 van titel II van het VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening.

HOOFDSTUK 5. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage Artikel 572 Dit artikel beoogt rubriek 10, o), van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit (nl. het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage) te wijzigen. Gelet op het feit dat de bestaande regelgeving aanleiding kan geven tot verschillende interpretaties voor de bepaling van het debiet, wordt deze nu verduidelijkt.

Vooreerst wordt de zin "Grondwaterwinningen of kunstmatige aanvullingen van grondwater als de capaciteit 2.500 m® per dag of meer bedraagt." vervangen door de zinnen "Onttrekken van grondwater, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, als het netto onttrokken debiet 2500 m® per dag of meer bedraagt" en "Kunstmatige aanvullingen van grondwater als het debiet 2500 m® per dag of meer bedraagt".

Bij sommige vormen van onttrekken van grondwater pompt men het onttrokken water terug in het grondwater. Bij het bepalen van de drempelwaarde voorzien in rubriek 10, o) van 2.500 m® per dag is het raadzaam om rekening te houden met het debiet aan terug in het grondwater gepompte water. De reden hiervoor is dat dan de milieueffecten van het onttrekken van grondwater gemilderd worden op voorwaarde dat het grondwater niet-verontreinigd is en onbehandeld in dezelfde watervoerende laag teruggepompt wordt.

De woorden `netto onttrokken' verduidelijken dat het debiet aan teruggepompt grondwater (op voorwaarde dat het een terugpomping van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag betreft) afgetrokken moet worden van het oorspronkelijk onttrokken debiet (i.e. het bruto onttrokken debiet).

Verder wordt het woord "de capaciteit" in het tweede lid van de rubriek 10, o) in kwestie vervangen door het woord "het debiet", dit om de rubriek in overeenstemming te brengen met de analoge rubriek van bijlage I, namelijk rubriek 15, waarin sprake is van "het jaarlijkse volume".

Artikel 573 In rubriek 6, c) van bijlage III van het project-m.e.r.-besluit van 10 december 2004 wordt overeenkomstig rubriek 6, c) van bijlage II van de project-m.e.r.-richtlijn 2011/92/EU toegevoegd dat het gaat om "inrichtingen behorend tot de chemische industrie". Niet iedere opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten valt hieronder.

HOOFDSTUK 6. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater Artikel 574 Dit artikel wijzigt artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater (Stooktoestellenbesluit).

Dit besluit is een omzetting van artikel 14 van de Europese Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen. Volgens lid 1 van dit artikel moeten de verwarmingssystemen die gebruikt worden voor het verwarmen van gebouwen gekeurd worden. De huidige formulering van artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 suggereert dat centrale stooktoestellen die enkel sanitair warm water produceren ook onder het toepassingsgebied vallen, wat niet de opzet is van de Europese Richtlijn 2010/31/EU die aan de basis ligt.

Via artikel 1 wordt het toepassingsgebied van het besluit verduidelijkt.

Artikel 575 Dit artikel wijzigt artikel 2 van het Stooktoestellenbesluit. 1° De definitie van een stooktoestel wordt gecorrigeerd.Hierbij geldt dezelfde motivering die aangehaald werd in artikel 1 en wordt de definitie van een stooktoestel in het kader van de opzet van de Europese Richtlijn 2010/31/EU verduidelijkt; 2° Hiermee worden de definities van een stooktoestel type B en type C gecorrigeerd.Uit overleg met de verwarmingssector blijkt dat stooktoestellen type C ook aangesloten kunnen worden als type B. Inzake veiligheid (bv. aanvoer van verbrandingslucht en bijgevolg CO-intoxicatie) is het de aansluiting van het toestel die primeert; 3° Hiermee wordt in de definitie van een centraal stooktoestel verduidelijkt dat, in het kader van de Europese Richtlijn 2010/31/EU, de warmte die gegenereerd wordt, aangewend moet worden om het binnenklimaat te conditioneren.4° Punten 15°, 16° en 17° worden opgeheven.Uit overleg met de verwarmingssector blijkt dat deze definities verouderd zijn. Er wordt een nieuwe indeling van centrale stooktoestellen gevoed met gasvormige brandstof ingevoerd bij dit wijzigingsbesluit. Deze definities worden toegevoegd in punt 8°. 5°, 6° en 7° De term `schoorsteen' wordt telkens vervangen door de term `rookgasafvoerkanaal'. De term `schoorsteen' verwijst naar het bouwkundige metselwerk en is, in het kader van deze wetgeving, te weinig specifiek. Het `rookgasafvoerkanaal' is het kanaal dat effectief gebruikt wordt om de rookgassen van het centraal stooktoestel af te voeren, zoals een tubering, een concentrisch of parallel afvoerkanaal maar kan ook een schoorsteen zijn. Het is dan ook deze term die correcter is in het kader van deze regelgeving. 8° Taalkundige correctie.9° In overleg met de verwarmingssector werden er nieuwe, eenduidige definities opgesteld die representatief zijn voor de centrale stooktoestellen die gebruikt worden voor de verwarming van gebouwen in het Vlaams Gewest.Daarnaast laten deze definities toe de verbrandingskwaliteit van centrale stooktoestellen bij de keuring voor eerste ingebruikname, het onderhoud en de verwarmingsaudit te toetsen op basis van de verbrandingstechnologie in plaats van de opstelling van het toestel. Bovendien worden door het invoeren van deze definities eveneens de verschillen met de andere Gewesten vereffend.

Artikel 576 Dit artikel wijzigt artikel 4 van het Stooktoestellenbesluit.

Met dit artikel worden er een aantal correcties en verbeteringen met betrekking tot de goede en veilige werking van een centraal stooktoestel gevoed met vloeibare brandstof doorgevoerd. 1° en 2° De term `schoorsteen' en het onderscheid tussen verschillende opstellingen worden in dit puntje opgeheven.3° Sinds 1 juni 2013 wordt het bouwjaar van het centraal stooktoestel gevoed met vloeibare brandstof niet meer in rekening gebracht voor het bepalen van de te behalen meeteisen.Deze verouderde meeteisen worden bijgevolg opgeheven. 4° Met dit artikel wordt de veilige staat van werking van een centraal stooktoestel gevoed met gasvormige brandstof en aangesloten als type B verduidelijkt en geactualiseerd.De druk in het rookgasafvoerkanaal is sterk weersafhankelijk en uit overleg met de verwarmingssector bleek dat de vereiste -10 Pa vaak niet gehaald wordt, waardoor het centraal stooktoestel bij keuring of onderhoud afgekeurd wordt zonder dat er zich een werkelijk veiligheidsrisico stelt. De vereiste voor de druk in het rookgasafvoerkanaal wordt daarom versoepeld naar -5 Pa. De vereisten inzake de aanvoer van verbrandingslucht werden bij de opmaak van het besluit overgenomen uit de norm NBN B 61-001 (1986), welke van toepassing is voor centrale stooktoestellen met een nominaal vermogen vanaf 70 kW, en zijn van toepassing indien er geen andere waarde bepaald is in de code van goede praktijk. Uit overleg met de verwarmingssector blijkt dat deze vereiste te streng is voor centrale stooktoestellen met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW. Daarom wordt er een onderscheid gemaakt tussen toestellen met een vermogen kleiner dan 70 kW, waarbij de luchttoevoervereisten werden overgenomen uit actuele versie van de norm NBN B 61-002 (2006), en toestellen met een vermogen vanaf 70 kW, waarbij de luchttoevoervereisten werden overgenomen uit de actuele versie van de norm NBN B 61-001 (1986), tenzij er een andere waarde bepaald is in de code van goede praktijk. 5° De controle van de ventilatie van het stooklokaal wordt toegevoegd aan de onderdelen van de veilige staat van werking van centrale stooktoestellen opgesteld als type C.De ventilatie moet bij zulke toestellen voldoende zijn om onder meer schade aan de elektronische componenten te voorkomen.

Artikel 577 Dit artikel wijzigt artikel 5 van het Stooktoestellenbesluit.

Met dit artikel worden er een aantal correcties en verbeteringen met betrekking tot de goede en veilige werking van een centraal stooktoestel gevoed met gasvormige brandstof doorgevoerd. 1° De zinsnede `type B' wordt opgeheven aangezien deze paragraaf van toepassing is op alle centrale stooktoestellen gevoed met gasvormige brandstof.2° De term `schoorsteen' wordt vervangen door de term `rookgasafvoerkanaal'.3° De tabel met meeteisen wordt vervangen door een nieuwe tabel met de aangepaste indeling volgens de nieuwe definities die uit dit wijzigingsbesluit volgen, zie toelichting artikel 2, 8°.Daarnaast wordt de meetvereiste voor het CO-gehalte bij gasketels met premix branders versoepeld naar 110 mg/kWh om gelijk te stemmen met de meeteisen in het Brusselse en het Waalse Gewest. 4° Aanpassing conform de nieuwe definities.5° Er wordt een duidelijke eis gesteld voor de druk in het rookgasafvoerkanaal van een centraal stooktoestel gevoed met gasvormige brandstof en opgesteld als type B.In overleg met de verwarmingssector is dit -3 Pa geworden. Hierdoor wordt de vereiste gelijkgestemd met het Brusselse en het Waalse Gewest. 6° Deze paragraaf wordt opgeheven aangezien de goede staat van werking van een centraal stooktoestel gevoed met gasvormige brandstof en opgesteld als type C reeds opgenomen wordt in de eerste paragraaf van dit artikel.7° Aanpassing conform de nieuwe definitie.8° De conformiteit van de plaatsing van de rookgasafvoerende delen moet bij het nazicht van de veilige staat van werking gecontroleerd worden.9° Taalkundige correctie.10° De ventilatie van een stooklokaal waarin een centraal stooktoestel gevoed met gasvormige brandstof en opgesteld als type C is geplaatst, moet gecontroleerd worden bij het nazicht van de veilige staat van werking. Artikel 578 Dit artikel wijzigt artikel 6, § 2, 1°, van het Stooktoestellenbesluit.

Met dit artikel worden er een aantal correcties doorgevoerd met betrekking tot de bepalingen inzake centrale stooktoestellen gevoed met vaste brandstof. 1° De term `schoorsteen' wordt vervangen door de term `rookgasafvoerkanaal'.2° Het begrip `trek' wordt vervangen door het begrip `voldoende lage druk' aangezien bij de nemen van het rookgasmonster met het elektronisch meettoestel de druk wordt gemeten. Artikel 579 Dit artikel wijzigt artikel 7, § 2, van het Stooktoestellenbesluit en betreft een taalkundige correctie.

Artikel 580 Dit artikel wijzigt artikel 8 van het Stooktoestellenbesluit.

Met dit artikel worden er een aantal correcties uitgevoerd op basis van de nieuwe definities die ingaan bij de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit. 1° Taalkundige correctie.2° De tabel wordt aangepast conform de voorgaande wijzigingsbepalingen.3° De term `schoorsteen' wordt telkens vervangen door de term `rookgasafvoerkanaal'. Artikel 581 Dit artikel wijzigt artikel 9 van het Stooktoestellenbesluit.

Met dit artikel worden er een aantal correcties en verduidelijkingen doorgevoerd met betrekking tot de verplichtingen van de eigenaar en de gebruiker van een centraal stooktoestel in het kader van de verwarmingsaudit. 1° De frequentie van de periodieke verwarmingsaudit voor centrale stooktoestellen met een nominaal vermogen groter dan 100 kW gaat in na eerste ingebruikname.Uit vragen van burgers en de verwarmingssector bleek dat er omtrent de startdatum onduidelijkheden waren waardoor deze verduidelijking aangewezen is. 2° Tot dusver was het mogelijk dat een persoon die erkend is als technicus verwarmingsaudit een verwarmingsaudit kan uitvoeren op een centraal stooktoestel met een vermogen groter dan 100 kW en gevoed met gasvormige (vloeibare) brandstof zonder een erkenning te bezitten voor gasvormige (vloeibare) brandstof.Met deze wijziging kan een technicus verwarmingsaudit enkel nog een verwarmingsaudit uitvoeren op de centrale stooktoestellen gevoed met de brandstof(fen) waarvoor de technicus erkend is. 3° Aangezien de verwarmingsaudit sinds 3 mei 2013 periodiek is, wordt deze paragraaf opgeheven. Artikel 582 Dit artikel wijzigt artikel 10 van het Stooktoestellenbesluit.

Met dit artikel worden er enkele wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot het wegwerken van de tekortkomingen door de eigenaar of de gebruiker van het centraal stooktoestel. 1° Zoals in voorgaande wijzigingsbepalingen wordt de term `schoorsteen' vervangen door de term `rookgasafvoerkanaal'.De huidige formulering laat toe dat een nieuw centraal stooktoestel waarbij voor eerste ingebruikname tekortkomingen worden vastgesteld in gebruik mag worden genomen en dat de eigenaar drie maanden de tijd heeft om de tekortkomingen te laten wegwerken. Volgens de nieuwe bepaling mogen er geen tekortkomingen worden vastgesteld bij een nieuw centraal stooktoestel alvorens dit voor de eerste keer in gebruik genomen wordt. 2° Zoals in voorgaande wijzigingsbepalingen wordt de term `schoorsteen' vervangen door de term `rookgasafvoerkanaal'.In de huidige formulering wordt er niet bepaald wanneer de periode van drie maanden ingaat waarin de gebruiker en de eigenaar de tijd hebben om de tekortkomingen weg te werken. Deze periode gaat in vanaf de datum dat het reinigings- of verbrandingsattest, waarop de tekortkomingen vermeld staan, werd opgesteld.

Artikel 583 Dit artikel wijzigt artikel 11 van het Stooktoestellenbesluit.

Met dit artikel worden er enkele wijzigingen aangebracht in de bepalingen voor het ter beschikking houden van de rapporten en attesten door de eigenaar en de gebruiker van een centraal stooktoestel. 1° Taalkundige correctie.2° Volgens de huidige formulering moet een gebruiker enkel een duplicaat van het verbrandings- en reinigingsattest, die afgeleverd worden na het uitvoeren van een onderhoudsbeurt, aan de eigenaar te bezorgen indien deze maatregelen moet ondernemen om vastgestelde tekortkomingen weg te werken.De gebruiker dient echter na elke onderhoudsbeurt een duplicaat van de attesten te bezorgen aan de eigenaar, zodat deze laatste een bewijs bezit dat zijn stooktoestel correct onderhouden werd, ook indien er geen tekortkomingen werden vastgesteld. 3° Op het verwarmingsauditrapport staan maatregelen, gaande van eenvoudige stappen zoals het correct instellen van de thermostaat tot het vervangen van de ketel, waarmee de gebruiker op zijn energiefactuur kan besparen en milieuvriendelijk kan stoken.De gebruiker is er dus mee gebaat een duplicaat van het rapport in zijn bezit te hebben. 4° en 5° Aangezien de gebruiker verantwoordelijk is voor het laten uitvoeren van de onderhoudsbeurt en aangezien de verwarmingsaudit van een centraal stooktoestel met een vermogen tot en met 100 kW eenvoudig gecombineerd kan worden met een onderhoudsbeurt, is het logisch dat de eigenaar uit eigen beweging een duplicaat van het keuringsrapport, onderhoudsattest en verwarmingsauditrapport aan de gebruiker bezorgt, zodat deze tijdig aan zijn verplichtingen kan voldoen. Artikel 584 Dit artikel wijzigt artikel 12 van het Stooktoestellenbesluit.

Met dit artikel worden er een aantal correcties en verduidelijkingen ingevoerd met betrekking tot het uitvoeren van een keuring voor de eerste ingebruikname van een nieuw centraal stooktoestel. 1° Taalkundige correctie.2° Bij een keuring dient de technicus de goede staat van werking te worden gecontroleerd met in acht name van de instructies van de fabrikant en de voorschriften uit het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006. Artikel 585 Dit artikel wijzigt artikel 13 van het Stooktoestellenbesluit.

Met dit artikel worden er een aantal correcties en verduidelijkingen ingevoerd met betrekking tot het uitvoeren van een onderhoudsbeurt op een centraal stooktoestel. 1° en 2: De paragraaf wordt herschikt in volgorde van het praktische uitvoeren van een onderhoudsbeurt.Daarnaast wordt er bij de reinigingsbeurt een onderscheid gemaakt tussen de reiniging van een centraal stooktoestel opgesteld als type B of als type C aangezien dit technisch verschillend is. Tenslotte enkele taalkundige correcties. 3° Enkele taalkundige correcties. Artikel 586 Dit artikel wijzigt artikel 14 van het Stooktoestellenbesluit.

Met dit artikel worden er een aantal correcties en verduidelijkingen ingevoerd met betrekking tot het uitvoeren van een verwarmingsaudit op een centraal stooktoestel. 1°, 2° en 3° Door de herstructurering van artikel 9, § 2, 3°, en het opheffen van artikel 9, § 3, door wijzigingsbepaling in artikel 8 worden de verwijzingen aangepast.

Artikel 587 Dit artikel wijzigt artikel 15 van het Stooktoestellenbesluit. Met dit artikel worden er een aantal correcties en verduidelijkingen doorgevoerd met betrekking tot de verplichtingen van de erkende technicus in verband met het afgeven en ter beschikking houden van attesten en rapporten.

Artikel 588 Dit artikel heft artikel 31 van het Stooktoestellenbesluit op.

Artikel 31 wordt opgeheven aangezien alle centrale stooktoestellen gevoed met vloeibare brandstof en met een vermogen vanaf 20 kW sinds de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 meerdere keren onderhouden zijn en waarvan er bijgevolg recente onderhoudsattesten voorhanden zijn.

Artikel 589 Dit artikel wijzigt artikel 32 van het Stooktoestellenbesluit.

Artikel 32, § 1, wordt opgeheven aangezien alle centrale stooktoestellen gevoed met gasvormige brandstof en met een vermogen vanaf 20 kW sinds 1 juni 2010 meerdere keren onderhouden zijn.

Artikel 32, § 2, wordt aangepast aan de nieuwe definitie van een stooktoestel aangesloten als type C. Artikel 590 Dit artikel heft artikel 33 van het Stooktoestellenbesluit op.

Artikel 33 wordt opgeheven aangezien de verwarmingsaudit sinds 3 mei 2013 periodiek uitgevoerd moet worden.

Artikel 591 Dit artikel heft artikel 35 van het Stooktoestellenbesluit op.

Artikel 35 wordt opgeheven aangezien de bepalingen met betrekking tot erkenningen inmiddels opgenomen zijn in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011 en 1 maart 2013.

Artikel 592 Dit artikel heft artikel 36 en 37 van het Stooktoestellenbesluit op.

Artikel 36 wordt opgeheven aangezien de bepalingen met betrekking tot erkenningen inmiddels opgenomen zijn in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011 en 1 maart 2013.

Artikel 37 wordt opgeheven aangezien de deadline van deze overgangsbepaling inmiddels verstreken is.

Artikel 593 Dit artikel wijzigt bijlage 1, hoofdstuk I, 1, van het Stooktoestellenbesluit. De term `schoorsteen' wordt, net zoals in voorgaande wijzigingsbepalingen, vervangen door de term `rookgasafvoerkanaal'.

Artikel 594 Dit artikel wijzigt bijlage 1, hoofdstuk I, 2.1, van het Stooktoestellenbesluit.

Uit overleg met de verwarmingssector bleek dat de richtlijnen opgenomen in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 voor het aanbrengen van de meetopeningen niet mogelijk waren bij alle stooktoestellen. Het is daarom beter te verwijzen naar de code van goede praktijk.

Artikel 595 Dit artikel wijzigt bijlage 1, hoofdstuk I, 2.2.2, van het Stooktoestellenbesluit, conform de nieuwe definities.

Artikel 596 Dit artikel wijzigt bijlage 1, hoofdstuk I, 2.2.3, van het Stooktoestellenbesluit, conform de nieuwe definities.

Artikel 597 Dit artikel wijzigt bijlage 1, hoofdstuk II, van het Stooktoestellenbesluit, conform de nieuwe definities.

Artikel 598 Dit artikel wijzigt bijlage 3, hoofdstuk III, van het Stooktoestellenbesluit. 1° Aanpassing conform de nieuwe definities.2° Het handelsregister en het BTW-nummer worden vervangen door het ondernemingsnummer. HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (VLAREBO) Dit hoofdstuk wijzigt het VLAREBO, artikelen 21, 61 en 62 en voegt een bijlage 1 toe aan dit besluit.

De lijst van risico-inrichtingen (indelingslijst van titel I van het VLAREM) is een belangrijk instrument in de uitvoering van het bodembeleid. Met voorliggend ontwerpbesluit wordt na overleg met de betrokken actoren de lijst op twee manieren gewijzigd. Enerzijds wordt de lijst van risico-inrichtingen vereenvoudigd door het schrappen van inrichtingen uit 54 subrubrieken (zie de wijzigingen aan de indelingslijst van VLAREM I, waar de bodemonderzoeksplicht wordt geschrapt voor een aantal activiteiten), en anderzijds wordt voor de inrichtingen waarvan de exploitatie is aangevangen vóór 1 juni 2015 de huidige lijst van risico-inrichtingen, zoals weergegeven in kolom 8 van de lijst van hinderlijke inrichtingen van bijlage 1 van VLAREM I, gebetonneerd en opgenomen als bijlage bij het VLAREBO. Het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 definieert een risicogrond als een grond waarop een risico-inrichting gevestigd is of was (art. 2,13° Bodemdecreet). Risico-inrichtingen zijn fabrieken, werkplaatsen, opslagplaatsen, machines, installaties, toestellen en handelingen die een verhoogd risico op bodemverontreiniging kunnen inhouden en die voorkomen op een lijst die door de Vlaamse Regering wordt vastgesteld (art. 2,14° Bodemdecreet).

De kwalificatie als risicogrond of risico-inrichting is van belang omdat er in de bodemsaneringswetgeving bodemonderzoeksverplichtingen aan gekoppeld worden (bijv. oriënterend bodemonderzoek bij overdracht van risicogrond of bij sluiting van een risico-inrichting). Verder wordt die kwalificatie gebruikt als basis voor het beheer van de Gemeentelijke Inventaris van risicogronden door de gemeenten en voor het beheer van het Grondeninformatieregister door de OVAM. Beide zijn belangrijke informatiebronnen, zowel voor de rechtsonderhorigen voor de kenbaarheid van hun bodemonderzoeksverplichtingen als voor de overheid als beleidsinstrument.

De lijst van risico-inrichtingen was bij de aanvang van de uitvoering van de bodemsaneringsregeling in 1996 opgenomen als bijlage bij het VLAREBO, maar is sedert 1 maart 2009 volledig geïntegreerd in de VLAREM I-indelingslijst van hinderlijke inrichtingen: zie kolom 8 van de VLAREM I-indelingslijst.

Die lijst van risico-inrichtingen wordt met voorliggend besluit uitgezuiverd, in die zin dat inrichtingen van 54 subrubrieken uit de lijst worden geschrapt (zie de wijzigingen aan de indelingslijst van VLAREM I, waar de bodemonderzoeksplicht wordt geschrapt voor een aantal activiteiten). Dit gebeurt op basis van de analyse van de gegevens van de bodemonderzoeken die sedert 1996 in het Grondeninformatieregister (vóór 1 juni 2008: register van verontreinigde gronden) zijn verzameld. Uit die gegevens kan worden opgemaakt dat de exploitatie van de betreffende inrichtingen slechts een gering risico op bodemverontreiniging kunnen inhouden en het bijgevolg gerechtvaardigd is de kwalificatie van risico-inrichting te ontnemen.

Zo onder meer de volgende inrichtingen: opslag en verbranding van vast niet-risicohoudend medisch afval (subrubriek 2.3.4.1.g), inrichtingen voor de productie van lak, verf, drukinkten en/of pigmenten alsmede voor het bereiden van bedekkingsmiddelen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 10 kW (subrubriek 4.1.1), en mouterijen, bierbrouwerijen evenals inrichtingen voor het bereiden van spuitwaters, frisdranken, alcoholische dranken of likeuren,(....), met een geïnstalleerde totale drijfkracht van meer dan 200 kW tot en met 1.000 Kw, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied (subrubriek 10.1.2.a).

Verder wordt met voorliggend besluit de lijst van risico-inrichtingen ook nog aangepast omwille van de ingrijpende wijziging van de VLAREM I-indelingslijst in het kader van de implementatie van de CLP-verordening (Verordening (EG) 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels). De gewijzigde indeling van gevaarlijke producten in de CLP-verordening maakt het noodzakelijk om de indelingslijst uit VLAREM I aan te passen aan de nieuwe gevarenklassen en -categorieën. Aangezien de lijst van risico-inrichtingen in de VLAREM I-indelingslijst geïntegreerd is, zouden die aanpassingen ongewild ook een aantal ongewenste neveneffecten op het bodembeleid hebben.

Sedert het jaar 2000 hebben de gemeenten de verplichting om een gemeentelijke inventaris van risicogronden aan te leggen. Het gaat om een inventaris van gronden die gelegen zijn op het grondgebied van de gemeente waar risico-inrichtingen geëxploiteerd worden of werden. De gemeentelijke inventaris van risicogronden is een belangrijke informatiebron voor de actoren die betrokken zijn bij de overdracht van gronden. Overdragers, verwervers, notarissen en de OVAM zijn belangrijke mate afhankelijk van de betrouwbaarheid van de informatie over risicogronden die door de gemeenten worden opgenomen in de gemeentelijke inventaris van risicogronden. Een heleboel gemeenten hebben al heel wat inspanningen geleverd voor de opbouw van hun gemeentelijke inventaris.

Het behoud van de volledige intregratie van de lijst van risico-inrichtingen in de VLAREM I-indelingslijst na de grondige aanpassing ervan naar aanleiding van de CLP-verordening zou evenwel betekenen dat de gemeenten voor de gronden die momenteel deel uitmaken van de gemeentelijke inventaris de kwalificatie-oefening volledig opnieuw zouden moeten maken. Deze oefening om te oordelen of de inrichting op basis van de nieuwe indelingslijst al dan niet een risico-inrichting is, is niet zinvol aangezien de aanpassing van de lijst op zich geen impact heeft op het reële risico op bodemverontreiniging van de betreffende inrichtingen. De oefening is trouwens ook niet vanzelfsprekend nu er geen duidelijke koppeling is tussen de bestaande indeling en de nieuwe indeling van de VLAREM I-lijst na de aanpassing aan de CLP-verordening. Een 'automatische' omzetting naar de nieuwe indeling kan bijgevolg niet gebeuren. De bestaande en oude milieuvergunningen zouden dan ook opnieuw manueel moeten worden geïnterpreteerd. Dit is voor het verleden niet haalbaar gezien de hoge administratieve lasten én zeker gezien de nodige informatie van de nieuwe gevarenklassen en -categorieën niet beschikbaar is bij de bestaande vergunningen.

Vandaar dat in voorliggend ontwerpbesluit wordt geopteerd om de huidige lijst van risico-inrichtingen in het VLAREBO te betonneren voor de inrichtingen waarvan de exploitatie dateert van vóór 1 juni 2015. De lijst van risico-inrichtingen voor de inrichtingen waarvan de exploitatie dateert van na 31 mei 2015 blijft wel geïntegreerd in de lijst van hinderlijke inrichtingen in bijlage 1 van VLAREM I (kolom 8).Voor de toekomst blijft de integratie bijgevolg behouden.

HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Artikel 603 Dit artikel wijzigt bijlage VII van het Milieuhandhavingsbesluit door de toevoeging van milieu-inbreuken door de wijzigingen aan VLAREM ten gevolge dit besluit.

Artikel 604 Dit artikel wijzigt artikel 15 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici. Uit de praktijk is gebleken dat bijsturing van de certificering van koeltechnici met een vervallen certificaat nodig is. Tot nu toe moesten deze koeltechnici de expliciete toelating bekomen van de afdeling Milieuvergunningen om deel te mogen nemen aan het actualisatie-examen met het oog op de verlenging van hun certificaat (i.e., verlenging aansluitend op de vervaldatum van hun vorig certificaat) wat tot nu toe resulteerde in een groot aantal aanvragen, dikwijls omdat men de vervaldatum uit het oog verloren was. Met deze wijziging kunnen personen met een vervallen certificaat onmiddellijk deelnemen aan een actualisatie-examen zonder expliciete toelating van de afdeling Milieuvergunningen. De geldigheid van het certificaat start dan vanaf de datum van de examenzitting en niet meer met terugwerkende kracht (aansluitend op de vervaldatum van het vorige certificaat), wat ook logischer is.

HOOFDSTUK 10. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu (VLAREL) Artikel 605 Dit artikel wijzigt artikel 4, § 1, van het VLAREL. De definitie voor de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving wordt ingevoerd. Deze afdeling wordt vermeld in artikel 53/6, 7°, van het VLAREL. Artikel 606 Dit artikel wijzigt artikel 6 van het VLAREL: 1° met het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 tot wijziging van het VLAREL en tot wijziging van diverse andere besluiten wat betreft erkenningen met betrekking tot het leefmilieu werd het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater gewijzigd en werd het begrip "stooktoestel" gespecifieerd naar het begrip "centraal stooktoestel".Met de voorgestelde wijziging wordt dit in artikel 6 van het VLAREL gecorrigeerd; 2° laboratoria in de discipline water kunnen voor een pakket erkend worden voor de deeldomeinen afval-, oppervlakte-, grond- of drinkwater.Niet voor alle deeldomeinen moet een erkenning voorzien worden omwille van de beperkte relevantie naar het milieu toe of omwille van het feit dat er geen juridische context is. Met de voorgestelde wijziging kan de bevoegde minister de deeldomeinen per pakket vastleggen; 3° het is niet de bedoeling om bedrijven en verenigingen die enkel niet-ingedeelde en meldingsplichtige boringen uitvoeren via handboringen te verplichten een erkenning als boorbedrijf te bezitten. Met deze beperkte wijziging wordt deze uitzondering ook uitdrukkelijk toegevoegd.

Artikel 607 Dit artikel vervangt artikel 8 van het VLAREL. Er wordt een tweede algemene erkenningsvoorwaarde toegevoegd. Deze bijkomende algemene erkenningsvoorwaarde stelt dat in de twee jaar die de erkenningsaanvraag voorafgaat geen erkenning van de aanvrager met hetzelfde voorwerp mag zijn opgeheven wegens de schending van een of meer van de algemene of bijzondere gebruikseisen van de erkenning. Dit wordt ingevoerd om te voorkomen dat men onmiddellijk na een opheffing van een erkenning (bijvoorbeeld als gevolg van ernstige blijvende tekortkomingen) een nieuwe erkenning kan aanvragen en bekomen.

Artikel 608 Dit artikel wijzigt artikel 22 van het VLAREL waardoor het aangepast is aan de nieuwe modules van de opleiding van erkend technicus gasvormige brandstof.

Artikel 609 Dit artikel wijzigt artikel 28 van het VLAREL. 1° Dit punt wijzigt paragraaf 2, 2°, a), door de nieuwe benaming te gebruiken voor de afdeling Gebieden en Projecten van het Departement Ruimte Vlaanderen.2° Dit punt voegt een paragraaf 6 toe aan artikel 28 van het VLAREL. Tot 3 mei 2013 stelde de afdeling Milieuvergunningen met toepassing van artikel 28, § 6, van het VLAREL een eindadvies en een voorstel van beslissing over de erkenningsaanvraag op, op basis van de eventuele adviezen van de adviesverlenende instanties en het onderzoek van de aanvraag tot erkenning. Paragraaf 6 van artikel 28 werd opgeheven bij het besluit van 1 maart 2013. Met dit artikel wordt het opstellen van het eindadvies en het voorstel van beslissing opnieuw ingevoerd (uitgezonderd voor de erkenningsaanvragen waarvoor OVAM de bevoegde afdeling is en waar voor de beslissing over de erkenningsaanvraag een delegatie naar het afdelingshoofd voorzien is) aangezien een schriftelijke neerslag van het onderzoek van de erkenningsaanvraag en een conclusie van de eventuele adviezen van de adviesverlenende instanties wenselijk is om een onderbouwde beslissing over de erkenningsaanvraag te kunnen nemen.

Artikel 610 Dit artikel wijzigt artikel 32, § 2, van het VLAREL. Met dit artikel wordt een correctie doorgevoerd in artikel 32, § 2, van het VLAREL omwille van de bijkomende algemene erkenningsvoorwaarde die ingevoerd wordt met dit wijzigingsbesluit.

Artikel 611 Artikel 612 Artikel 613 Met deze artikels wordt een correctie doorgevoerd in artikel 40, 43 en 43/1 van het VLAREL: het begrip "stooktoestel" wordt gespecifieerd naar het begrip "centraal stooktoestel".

Artikel 581: Door het samenvoegen van de modules G1 en G2 van de opleiding van erkend technicus gasvormige brandstof tot de module GI en het vervangen van de module G3 door de module GII wordt ook de inhoud van de opleiding en de bijscholing aangepast. De opleiding tot erkend technicus gasvormige brandstof module GI omvat de inhoud van de modules G1 en G2. De opleiding tot erkend technicus gasvormige brandstof module GII omvat de inhoud van de module G3. De inhoud van dit artikel wordt hieraan aangepast.

Ook de formulering in verband met het examen en de toelatingsvoorwaarden tot het examen van erkend technicus gasvormige brandstof worden aangepast aan de hogervermelde wijzigingen.

In dit artikel wordt ook de term "atmosferische gasbrander" vervangen door de term "niet-premix gasbrander" overeenkomstig de aanpassing in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater.

Artikel 614 Artikel 615 Deze artikels wijzigen artikel 44 en 46, § 3, van het VLAREL. Het plan van aanpak met corrigerende maatregelen en termijnen van uitvoering dat een laboratorium naar aanleiding van de door de bevoegde afdeling georganiseerde controle moet opstellen, moet door de bevoegde afdeling goedgekeurd worden. Vervolgens dient het laboratorium deze maatregelen uit te voeren binnen de termijnen, vermeld in het plan van aanpak. Met de voorgestelde wijziging wordt verduidelijkt dat het gaat om de termijnen in de goedgekeurde versie van het plan van aanpak en niet om de termijnen in de voorgelegde versie ervan.

Artikel 616 Met dit artikel wordt een correctie aangebracht in de bijzondere gebruikseis van artikel 48 van het VLAREL: de gebruikseisen zijn van toepassing op erkende laboratoria.

Artikel 617 Dit artikel wijzigt artikel 53/6 van het VLAREL. Aangezien vanaf 1 januari 2015 enkel erkende boorbedrijven nog boringen en opvullingen zullen mogen uitvoeren, is het evident dat ook zij de verplichting krijgen om de boorplanning te melden. Zij zijn daar immers beter van op de hoogte dan de exploitanten. Op deze manier kan er efficiënter worden gecontroleerd en nagegaan of de boorfirma aan de voorwaarden en gebruikseisen die aan een erkenning verbonden zijn voldoet.

Artikel 618 Dit artikel wijzigt artikel 54/1, § 4, 4°, van het VLAREL aan de nieuwe modules van de opleiding van erkend technicus gasvormige brandstof waardoor de erkenning van technicus gasvormige brandstof GI enkel uit te breiden is met de module GII. Artikel 619 Dit artikel voegt een paragraaf 1/1 in, in artikel 55 van het VLAREL. Met dit artikel wordt voor de erkende laboratoria in de discipline water ingevoerd dat de erkenning voor een deeldomein van een pakket van rechtswege komt te vervallen indien het deeldomein niet meer vastgelegd is door de bevoegde minister. Een deeldomein kan geschrapt worden omwille van bijvoorbeeld de beperkte relevantie naar het milieu toe.

Artikel 620 Dit artikel wijzigt het opschrift van hoofdstuk 13/1 van het VLAREL. Er wordt geopteerd om voor de controle op het werk van de erkende stookolietechnicus een keuringsinstelling die aangewezen is door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, in te kunnen schakelen. Met dit artikel wordt het opschrift van hoofdstuk 13/1 in die zin gecorrigeerd aangezien de controle van erkende personen waarbij een keuringsinstelling ingeschakeld wordt in dit hoofdstuk geregeld wordt.

Artikel 621 Dit artikel wijzigt artikel 58/1 van het VLAREL:1° enerzijds wordt een correctie doorgevoerd van "stooktoestel" naar "centraal stooktoestel", anderzijds zal ook de keuring vóór eerste ingebruikname van een centraal stooktoestel door de erkende technicus aan een controle kunnen onderworpen worden door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, waarbij een keuringsinstelling kan ingeschakeld worden;2° er wordt geopteerd om ook voor de controle op het werk van de erkende stookolietechnicus een keuringsinstelling die aangewezen is door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, in te kunnen schakelen.

Artikel 622 Dit artikel wijzigt artikel 58/2 van het VLAREL. Met dit artikel worden de voorwaarden om aangewezen te kunnen worden als keuringsinstelling voor de controle op het werk van de erkende stookolietechnicus vastgelegd.

Artikel 623 Dit artikel wijzigt artikel 89, § 1, van het VLAREL. Dit artikel gaat over een taalkundige correctie die reeds werd opgenomen in het besluit van 1 maart 2013 tot wijziging van het VLAREL en tot wijziging van diverse andere besluiten wat betreft erkenningen met betrekking tot het leefmilieu maar die foutief werd opgenomen in het Belgisch Staatsblad en bijgevolg geen uitwerking heeft.

Artikel 624 Met dit artikel wordt een correctie doorgevoerd in bijlage 1 van het VLAREL: het begrip "stooktoestel" wordt gespecifieerd naar het begrip "centraal stooktoestel".

Dit artikel wijzigt tevens bijlage 1, hoofdstuk 1 van het VLAREL aan de nieuwe modules van de opleiding van erkend technicus gasvormige brandstof, alsook bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 2 van het VLAREL aan de nieuwe modules van de opleiding van erkend technicus gasvormige brandstof.

Het programma van de opleiding en bijscholing van erkend technicus gasvormige brandstof module GI omvat het programma van de opleiding en bijscholing van erkend technicus gasvormige brandstof module G1 én G2.

De inhoud van dit artikel wordt hieraan aangepast.

De term "gastoestel type B en type C" wordt vervangen door de term "gastoestel aangesloten als type B en type C" overeenkomstig de aanpassingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater.

Artikel 625 Dit artikel vervangt bijlage 4 "Erkenning milieudeskundigen houders voor gassen of gevaarlijke stoffen - (deel)domeinen" van het VLAREL naar aanleiding van de CLP-verordening.

Bijlage 4 van het VLAREL bepaalt voor welke (deel)domeinen een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen erkend kan worden. Deze (deel)domeinen bepalen de activiteiten die de milieudeskundige mag uitvoeren met toepassing van titel II van het VLAREM. Gelet op de aanpassingen in functie van de CLP- verordening wordt bijlage 4 van het VLAREL aangepast. Hierbij wordt rekening gehouden met de nieuwe definities die de definitie van P-producten vervangen, de wijziging in de indelingslijst, en de hoofdstukken van titel II van het VLAREM. Artikel 626 Dit artikel wijzigt punt 1° van bijlage 8 van het VLAREL. Bijlage 8 geeft aan wat de apparatuurvereisten zijn voor milieudeskundigen in de discipline `Geluid en trillingen'. Zij moeten onder meer beschikken over een klasse 1 sonometer, conform de normen NBN C 97 - 122 en IEC 804. Deze normen zijn echter achterhaald. De norm IEC 61672 is sinds 2003 in voege en vervangt de opvolger van de normen IEC 804 en NBN C 97 - 122. Verder worden er in artikel 3 van bijlage 5.4.1 van titel II van het VLAREM eisen gesteld aan de meetketen voor metingen van het omgevingsgeluid. Deze eisen stellen dat de apparatuur moet voldoen aan de eisen gesteld voor klasse 1-meetinstrumenten in de IEC-normen. Dit komt neer op de normen die in voege zijn. Gezien de milieudeskundigen erkend worden om juist die metingen uit te voeren is het maar vanzelfsprekend dat de apparatuurvereisten in het VLAREL overeenstemmen met de eisen die gesteld worden voor metingen in het VLAREM. Daarnaast stelt de norm IEC 61672 dat men voor een klasse 1 sonometer een klasse 1 kalibrator conform de norm IEC 60942 moet gebruiken. Hieruit volgt dat de kalibrator waarover de milieudeskundigen in de discipline `Geluid en trillingen' moeten beschikken aan deze specificaties moet voldoen om de garantie te kunnen bieden dat zij effectief meten met een klasse 1 meetketen.

Artikel 627 Op 12 februari 2014 werd de nieuwe wetgeving inzake bioscopen (besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 tot opheffing van het koninklijk besluit van 24 februari 1977 houdende vaststelling van geluidsnormen voor muziek in openbare en private inrichtingen, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, wat betreft de invoering van een geluidzorgsysteem in digitale bioscopen) in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Hiermee wordt ook het koninklijk besluit van 24 februari 1977 opgeheven. Nu staat er in het VLAREL nog een verwijzing naar dit besluit die dus ook moet worden aangepast. De metingen waarnaar verwezen wordt, werden met het besluit inzake de muzieknormen verplaatst naar hoofdstuk 6.7 van titel II van het VLAREM. Artikel 628 Met dit artikel wordt een correctie aangebracht aan punt 3° van hoofdstuk 1 van bijlage 10 van het VLAREL: punt c) en d) zijn aparte punten.

HOOFDSTUK 11. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 tot wijziging van het VLAREL en tot wijziging van diverse andere besluiten wat betreft erkenningen met betrekking tot het leefmilieu Artikel 629 Artikel 630 Deze artikelen wijzigen artikel 188, § 1, en artikel 189 van VLAREL-BIS. Sinds 3 mei 2013 is de pakkettenindeling waarvoor een laboratorium in de discipline water of lucht kan erkend worden, veranderd. Artikel 188 en 189 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 tot wijziging van het VLAREL en tot wijziging van diverse andere besluiten wat betreft erkenningen met betrekking tot het leefmilieu bevatten de overgangsbepalingen voor de pakketten. Er werd geconstateerd dat een aantal bijkomende pakketten nog opgenomen moet worden onder artikel 188, § 1, (voor de laboratoria in de discipline water) en artikel 189 (voor de laboratoria in de discipline lucht). Met deze artikels wordt dit gecorrigeerd.

HOOFDSTUK 12. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 van diverse andere besluiten inzake leefmilieu houdende omzetting van Europese richtlijnen en andere diverse wijzigingen Artikel 631 Dit artikel vervangt punt a) van artikel 5, 6°, van de VLAREM-trein 2012.

Er wordt een materiële vergissing rechtgezet: de zinsnede "beste beschikbare techniek" wordt incorrect aangegeven in de VLAREM-trein 2012.

Na de vorige wijziging van titel I van het VLAREM stond er niet "beste beschikbare techniek:" maar "beste beschikbare technieken (BBT):".

Artikel 632 Dit artikel wijzigt artikel 52 van de VLAREM-trein 2012. Met dit artikel 52 wordt een afdeling 2.8.1 aan titel II van het VLAREM toegevoegd. Er was echter verkeerdelijk aangegeven dat deze nieuwe afdeling uit vier artikelen bestaat, terwijl de nieuwe afdeling slechts uit één artikel bestaat. Deze materiële vergissing wordt met dit wijzigingsartikel rechtgezet.

Artikel 633 Dit artikel heft artikel 85 van de VLAREM-trein 2012 op. Via dit artikel worden de tussentitels in subafdeling 5.2.3bis.1 van titel II van het VLAREM opgeheven. Het is echter opportuun om deze te behouden teneinde de leesbaarheid van deze subafdeling duidelijk te houden.

HOOFDSTUK 13. - Overgangs- en Slotbepalingen Artikel 634 Deze overgangsbepaling geldt voor bestaande inrichtingen die ten gevolge van de wijzigingen door de CLP-verordening aan de indelingslijst van titel I van het VLAREM vergunningsplichtig worden.

Deze inrichtingen mogen een aanvraag indienen conform artikel 6quater (mededeling kleine verandering) van titel I van het VLAREM. Artikel 635 Dit artikel regelt de verdere overgangsbepalingen ten gevolge de CLP-verordening.

De exploitant die reeds correct vergund is voor de opslag van zijn gevaarlijke producten moet door deze overgangsbepalingen geen nieuwe vergunningsaanvraag of melding indienen in functie van de omzetting naar CLP. Aangezien wordt afgestapt van het principe van de hoofdeigenschap, alsook door de nieuwe gevarenklassen is het wel mogelijk dat de vergunde opslag vanaf 1 juni 2015 van klasse verandert. Dit kan zowel een klasseverhoging als klasseverlaging inhouden. Door onder andere het gemotiveerd optrekken van de drempels wordt dit zo veel als mogelijk voorkomen.

Indien de opslag van gevaarlijke stoffen de klasse van de gehele inrichting (en dus niet de overige ingedeelde inrichtingen) bepaalt, kan het bijgevolg zijn dat vanaf 1 juni 2015 de klasse van de totale inrichting verandert en moet de exploitant bijgevolg zijn vergunning bij een andere vergunningverlenende overheid aanvragen. Om procedurele fouten in deze context te vermijden, wordt gevraagd dat de exploitant het bovenvermelde document opstelt. Dit document kan bij een volgende vergunningsaanvraag dan ook gebruikt worden om de vergunning om te zetten naar een vergunning die volledig conform CLP is.

Deze omzetting is ook noodzakelijk om na de overgangsperiodes die zijn voorgesteld te kunnen vaststellen aan welke toepasselijke voorwaarden men moet voldoen. Ook in de voorwaarden speelt de specifieke indeling en klasse van de opslag een rol. Deze omzetting is bijgevolg ook noodzakelijk voor de interne werking in de inrichting.

Om een nodeloze papierstroom te vermijden, wordt voor niet-SEVESO-inrichtingen enkel gevraagd om de gegevens op de inrichting ter beschikking te houden.

Artikel 636 Deze overgangsbepaling geldt voor alle aquacultuurinrichtingen die nu reeds geëxploiteerd worden en door onderhavige VLAREM-wijziging in de nieuwe rubriek 62.2 ingedeeld worden. In afwijking van artikel 38, § 2, van titel I van het VLAREM, waar een bijzondere procedure is bepaald, is de procedure zoals bepaald in artikel 35, 36 en 37bis van toepassing.

Artikel 637 De (deel)domeinen waarvoor een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen kan erkend worden, veranderen (zie het vervangen van bijlage 4 van het VLAREL). Dit artikel bevat een aantal noodzakelijke overgangsbepalingen.

Artikel 638 Dit artikel bevat de noodzakelijke overgangsbepalingen voor erkende technici gasvormige brandstof.

Erkenningen van technici gasvormige brandstof G2 en G3 die werden afgeleverd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden van rechtswege erkend als technicus gasvormige brandstof GI respectievelijk GII. In deze bepaling gaat ook aandacht uit naar de overgangsfase voor personen die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit enkel erkend zijn als technicus gasvormige brandstof G1. Deze technici hebben tot 31 augustus 2015 de tijd om de module G2 te volgen en te slagen voor het examen. Na het slagen voor het examen worden zij van rechtswege erkend als technicus gasvormige brandstof GII. Vanaf 1 september 2015 vervallen de erkenningen als technicus gasvormige brandstof G1 van rechtswege.

De technicus gasvormige brandstof GI moet de bijscholing volgen om de 5 jaar na het behalen van de erkenning als technicus gasvormige brandstof G1. Deze bepaling garandeert een tijdige bijscholing.

Artikel 639 Dit artikel stelt de klassieke slotbepaling vast.

Brussel, 16 mei 2014.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

16 MEI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek en aan de CLP-verordening De Vlaamse regering, Gelet op verordening (EG) nr. 708/2007/EG van de Raad van 11 juni 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur;

Gelet op verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

Gelet op verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten);

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20 en 87, § 1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het bijzonder decreet van 7 juli 2006 over de Vlaamse instellingen, artikel 21;

Gelet op de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, artikel 1;

Gelet op de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van oppervlaktewateren tegen verontreiniging, artikel 3, gewijzigd bij de wet van 21 december 1998 ;

Gelet op de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder, artikel 1, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 21 december 1998;

Gelet op het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 maart 2013;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, artikel 2bis, ingevoegd bij het decreet van 23 december 2010, artikel 3, tweede lid, vervangen bij het decreet van 23 december 2010, artikel 4, § 2, tweede lid, artikel 11, § 1 en § 2, derde lid, artikel 12, § 1, eerste lid, artikel 13, § 1, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2008, en § 4, artikel 14, § 1, gewijzigd bij het decreet van 12 december 1990, artikel 16, § 4, artikel 18, gewijzigd bij de decreten van 11 mei 1999, 11 juni 2010, 23 maart 2012 en 1 maart 2013, artikel 20, eerste lid, vervangen bij het decreet van 25 mei 2012, en derde lid, ingevoegd bij het decreet van 25 mei 2012, artikel 21, § 3, artikel 22, vierde lid, artikel 22bis, § 1, tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 16 januari 2004, artikel 22ter tot en met 22novies, ingevoegd bij het decreet van 27 maart 2009, artikel 24, § 2, eerste lid, artikel 26, § 4, artikel 27, § 3, en artikel 29, vervangen bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 12 december 2008;

Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 2.2.6, artikel 10.2.4, § 5, ingevoegd bij het decreet van 24 december 2004, artikel 10.3.4, § 6, ingevoegd bij het decreet van 12 december 2008, artikel 16.1.2, 1°, f), ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, artikel 16.3.9, § 3, ingevoegd bij het decreet van 25 mei 2012, artikel 16.4.5, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 25 mei 2012, artikel 16.4.10, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 23 december 2010 en artikel 16.7.1, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en vervangen bij het decreet van 25 mei 2012;

Gelet op het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur, artikel 30;

Gelet op het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming, artikel 6, artikel 33 en artikel 33bis, § 2, ingevoegd bij het decreet van 25 mei 2012;

Gelet op het decreet van 25 mei 2012 tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming met het oog op de omzetting van de richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging), artikel 17;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici;

Gelet op het VLAREL van 19 november 2010;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 tot wijziging van het VLAREL en tot wijziging van diverse andere besluiten wat betreft erkenningen met betrekking tot het leefmilieu;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 25 november 2013;

Gelet op de adviesaanvraag binnen 30 dagen die op 9 april 2014 bij de Raad van State is ingediend, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen die gestelde termijn;

Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur;

Na beraadslaging, BESLUIT:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^