Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 17 december 1997
gepubliceerd op 20 februari 1998

Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van het decreet van 17 december 1997 houdende subsidiëring van provinciebesturen inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998035195
pub.
20/02/1998
prom.
17/12/1997
ELI
eli/besluit/1997/12/17/1998035195/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 DECEMBER 1997. Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van het decreet van 17 december 1997 houdende subsidiëring van provinciebesturen inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 17 december 1997 houdende subsidiëring van provinciebesturen inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid;

Gelet op advies nummer 79 van de Jeugdraad voor de Vlaamse Gemeenschap, gegeven op 8 oktober 1997;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor begroting, gegeven op 15 december 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het decreet uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1997 en het van het grootste belang is dat de provincies in kennis worden gesteld van de te volgen procedure;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor de cultuur;2° het adviesorgaan : de provinciale raad aan wie de adviesbevoegdheid over jeugdwerkbeleid werd toegewezen;3° het decreet : het decreet van 17 december 1997 houdende subsidiëring van provinciebesturen inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid;4° het planningsjaar : het kalenderjaar dat voorafgaat aan de periode waarop het jeugdwerkbeleidsplan betrekking heeft;5° de afdeling Jeugdwerk : het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, administratie Cultuur, afdeling Jeugdwerk. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden waaraan de inspraak moet voldoen

Art. 2.Om de inspraak van alle in artikel 3, § 4, van het decreet vermelde betrokkenen te waarborgen, dient de bestendige deputatie bij het opstellen van het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan de wijze waarop en de termijn waarbinnen het jeugdwerkbeleidsplan tot stand zal komen, voldoende duidelijk bekend te maken zodat belanghebbenden de kans hebben zich te informeren en aan de voorbereiding van het jeugdwerkbeleidsplan te participeren.

De bestendige deputatie dient er eveneens zorg voor te dragen dat alle betrokkenen de documenten over de opmaak van het jeugdwerkbeleidsplan kunnen inzien. HOOFDSTUK III. - Het jeugdwerkbeleidsplan Afdeling 1. - Inhoud en vorm

Art. 3.§ 1. Behoudens de elementen, opgesomd in artikel 3, § 3, van het decreet formuleert het jeugdwerkbeleidsplan duidelijk de motivering van de genomen beleidskeuzes. Uit het jeugdwerkbeleidsplan blijkt dat de mogelijkheden voor samenwerking met andere Vlaamse provincies voor de ondersteuning van de regionale/provinciale jeugdwerkinitiatieven waarvan het bereik de grens van de eigen provincie overschrijdt, grondig werden onderzocht.

De samenstelling van de adviesraad en de van kracht zijnde provinciale subsidieregelingen voor de ondersteuning van het jeugdwerk worden als bijlage bij het jeugdwerkbeleidsplan gevoegd. § 2. De minister bepaalt de vorm waarin het jeugdwerkbeleidsplan moet worden ingediend. Afdeling 2. - Procedure

Art. 4.§ 1. De bestendige deputatie legt uiterlijk op 15 april van het planningsjaar het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan aan het adviesorgaan voor.

Het adviesorgaan beschikt over een periode van ten minste dertig dagen om zijn advies over het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan te formuleren. § 2. De bestendige deputatie dient uiterlijk op 1 juni van het planningsjaar het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan, samen met het advies van het adviesorgaan, voor advies in bij de afdeling Jeugdwerk.

Een kopie van het ontwerp wordt ter kennisgeving aan het adviesorgaan bezorgd. § 3. De afdeling Jeugdwerk stuurt de bestendige deputatie een herinnering en informeert het adviesorgaan als de bestendige deputatie niet tijdig het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan voor advies aan de afdeling Jeugdwerk bezorgt. § 4. De afdeling Jeugdwerk stuurt binnen 60 dagen na ontvangst van het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan haar met redenen omkleed advies naar de bestendige deputatie.

Dat advies handelt uitsluitend over het naleven van de formele vereisten, bepaald in het decreet en dit besluit.

De afdeling Jeugdwerk bezorgt tevens een kopie van het advies aan het adviesorgaan. § 5. Voor 1 november van het planningsjaar legt de bestendige deputatie het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan, samen met het advies van de afdeling Jeugdwerk en het advies van het adviesorgaan, ter goedkeuring aan de provincieraad voor. § 6. De bestendige deputatie stuurt het door de provincieraad goedgekeurde jeugdwerkbeleidsplan uiterlijk twintig dagen na de goedkeuring ervan naar de minister en bezorgt een kopie ervan aan het adviesorgaan. § 7. De minister aanvaardt of weigert het jeugdwerkbeleidsplan voor subsidiëring en deelt zijn beslissing uiterlijk vijftig dagen na ontvangst van het jeugdwerkbeleidsplan mee aan de bestendige deputatie en aan het adviesorgaan. Als binnen die termijn geen beslissing aan de bestendige deputatie is verstuurd, wordt de minister geacht het jeugdwerkbeleidsplan voor subsidiëring te aanvaarden. § 8. Als de bestendige deputatie tijdens de periode dat het jeugdwerkbeleidsplan wordt uitgevoerd de doelstellingen van dat plan wenst te wijzigen of nieuwe doelstellingen wil invoeren, dan zijn de voorwaarden, opgenomen in artikel 2 en 3 van dit besluit en de procedure, zoals bepaald in § 1 tot en met § 7, van toepassing. HOOFDSTUK IV. - Jaarplan

Art. 5.§ 1. Behoudens de elementen van artikel 5, 2°, van het decreet concretiseert het jaarplan de beleidsopties zoals geformuleerd in het jeugdwerkbeleidsplan. § 2. Het adviesorgaan dient over ten minste dertig dagen te beschikken om zijn advies te formuleren over het ontwerp van jaarplan. § 3. Het jaarplan wordt samen met het advies van het adviesorgaan en in samenhang met de begroting aan de provincieraad ter goedkeuring voorgelegd. § 4. De bestendige deputatie stuurt het door de provincieraad goedgekeurde jaarplan uiterlijk 20 dagen na goedkeuring van de begroting naar de afdeling Jeugdwerk en bezorgt een kopie ervan aan het adviesorgaan. § 5. De minister aanvaardt of weigert het jaarplan voor subsidiëring en deelt zijn beslissing uiterlijk vijftig dagen na ontvangst van het jaarplan mee aan de bestendige deputatie en aan het adviesorgaan. Als binnen die termijn geen beslissing aan de bestendige deputatie is verstuurd, wordt de minister geacht het jaarplan voor subsidiëring te aanvaarden. HOOFDSTUK V. - Werkingsverslag

Art. 6.§ 1. Het werkingsverslag beschrijft de wijze waarop de bestendige deputatie het jeugdwerkbeleidsplan in het voorbije jaar heeft uitgevoerd. Het bevat een overzicht van de verdeling van de middelen over de verschillende jeugdwerkinitiatieven, alsook de criteria die hierbij gehanteerd werden.

Het werkingsverslag dat wordt opgesteld na afloop van de eerste twee jaar en na het laatste jaar van de planperiode dient tevens een evaluatieverslag te bevatten over respectievelijk de eerste twee jaar en over de volledige planperiode.

De bestendige deputatie motiveert uitdrukkelijk gebeurlijke afwijkingen ten aanzien van het jeugdwerkbeleidsplan of het jaarplan. § 2. Het werkingsverslag wordt jaarlijks voorgelegd aan het adviesorgaan, dat ten minste dertig dagen de tijd krijgt om zijn bedenkingen te formuleren. § 3. Het werkingsverslag wordt jaarlijks voor 1 juni aan de provincieraad ter goedkeuring voorgelegd. Aan het werkingsverslag worden de opmerkingen van het adviesorgaan toegevoegd. § 4. De bestendige deputatie stuurt het door de provincieraad goedgekeurde werkingsverslag met de opmerkingen van het adviesorgaan binnen een termijn van twintig dagen na de goedkeuring van het werkingsverslag naar de minister en bezorgt een kopie ervan aan het adviesorgaan. Zodra de provincierekening is goedgekeurd worden de uittreksels met betrekking tot het jeugdwerkbeleid opgestuurd naar de afdeling Jeugdwerk. § 5. De minister bepaalt de vorm waarin het werkingsverslag moet worden ingediend. HOOFDSTUK VI. - Bezwaar

Art. 7.§ 1. In de periode dat het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan wordt opgesteld kan een regionaal/provinciaal jeugdwerkinitiatief dat niet wordt betrokken bij de inspraakprocedure, per brief verzoeken om gehoord te worden.

Een kopie van die brief en van het antwoord hierop van de bestendige deputatie dienen bij het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan te worden gevoegd. § 2. Een jeugdwerkinitiatief kan bij de afdeling Jeugdwerk een gemotiveerd bezwaarschrift indienen tegen het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan, ingediend door de bestendige deputatie, binnen een termijn van 30 dagen na het insturen van dat ontwerp, op basis van een van de volgende redenen : 1° niet gehoord zijn bij de voorbereiding van het ontwerp;2° niet opgenomen zijn in het ontwerp ondanks het verworven recht voor subsidiëring op basis van artikel 9, 2°, van het decreet. De afdeling Jeugdwerk zal bij het verlenen van haar advies melding maken van de ontvangen bezwaarschriften en er rekening mee houden. Een kopie ervan zal samen met het advies naar de bestendige deputatie worden gestuurd. § 3. Tegen de beslissing van de provincieraad houdende goedkeuring van een jeugdwerkbeleidsplan of bij bijsturing na het tweede jaar van de planperiode, kan bezwaar worden aangetekend door : 1° het adviesorgaan;2° een jeugdwerkinitiatief waarvan de rechten verworven op basis van artikel 9, 2°, van het decreet, worden geschaad. Het gemotiveerde bezwaarschrift dient aangetekend te worden verstuurd aan de minister binnen dertig dagen nadat de provincieraad het jeugdwerkbeleidsplan heeft goedgekeurd. § 4. De minister spreekt zich uit over het bezwaarschrift binnen een termijn van veertig dagen, te rekenen vanaf de dag na ontvangst ervan en nadat de bestendige deputatie uitgenodigd werd op nuttige wijze haar standpunt te verduidelijken. De minister verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van die termijn. HOOFDSTUK VII. - Uitbetaling van de subsidies

Art. 8.§ 1. Als de minister het jeugdwerkbeleidsplan en jaarplan voor het desbetreffende begrotingsjaar heeft goedgekeurd, wordt per trimester van het begrotingsjaar waarop het jaarplan betrekking heeft, een voorschot uitbetaald.

Elk voorschot bedraagt 22,5 % van het bedrag waarop het provinciebestuur recht heeft. § 2. In het jeugdwerkbeleidsplan wordt een vlotte en regelmatige wijze van uitbetaling van de ontvangen subsidies aan de jeugdwerkinitiatieven voorzien. § 3. Als de minister het werkingsverslag heeft aanvaard, wordt het saldo van de subsidies uitbetaald voor 31 december van het jaar dat op het begrotingsjaar volgt. § 4. Als uit het jaarplan van het lopende jaar en uit het werkingsverslag van het voorbije jaar blijkt dat het provinciebestuur alle of een deel van de toegekende subsidies van het desbetreffende jaar niet zal aanwenden of heeft aangewend voor de uitvoering van het jeugdwerkbeleidsplan, dan worden die in mindering gebracht van de subsidies waarop het provinciebestuur aanspraak kan maken. Dit zal gebeuren door inhouding of beperking van de voorschotten of het saldo en de gebeurlijke terugbetaling van te veel uitbetaalde voorschotten. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 9.Ter uitvoering van artikel 9, 4° van het decreet worden voor 1997 de volgende overgangsmaatregelen vastgesteld : 1° in afwijking van artikel 4, § 1, en artikel 5, § 2, van dit besluit dient het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan 1998-2001 en het jaarplan 1998 uiterlijk op 31 december 1997 voor advies aan het adviesorgaan voorgelegd;2° de bestendige deputatie dient het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan 1998-2001 voor advies in bij de afdeling Jeugdwerk uiterlijk op 15 januari 1998;3° de bestendige deputatie dient het jeugdwerkbeleidsplan 1998-2001 en het jaarplan 1998, beide goedgekeurd door de provincieraad, in bij de afdeling Jeugdwerk uiterlijk twee maanden na ontvangst van het advies van de afdeling Jeugdwerk.

Art. 10.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

Art. 11.De Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 17 december 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^