Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 17 december 1997
gepubliceerd op 16 april 1998

Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998035290
pub.
16/04/1998
prom.
17/12/1997
ELI
eli/besluit/1997/12/17/1998035290/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP


17 DECEMBER 1997. Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA)


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 8 juli 1997 door de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling. verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van besluit van de Vlaamse regering "tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA) », heeft, na de zaak te hebben onderzocht op de zittingen van 16 september 1997 en 30 september 1997, op laatstvermelde datum het volgende advies gegeven : Algemene opmerkingen 1. Het voor advies voorgelegde ontwerpbesluit strekt ertoe de reglementering inzake afvalvoorkoming en -beheer aan te passen aan de wijzigingen die bij het decreet van 20 april 1994 werden aangebracht in het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, in het bijzonder wat betreft de invoering van een aanvaardingsplicht en van een regeling inzake de aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen. Tevens wordt beoogd de reglementering in overeenstemming te brengen met een aantal wijzigingen van de EG-regelingen inzake afvalstoffen, die nog niet waren omgezet in het interne recht.

Het ontwerp beoogt meer bepaald de omzetting van beschikking 94/3/EG van de Commissie van 20 december 1993 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen, en van beschikking 96/350/EG van de Commissie van 24 mei 1996 houdende aanpassing ingevolge artikel 17 van de bijlagen II A en II B bij richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen. Ter implementatie van die beschikkingen wordt in het ontwerp de afvalstoffencatalogus vastgesteld (artikel 1.2.1 en bijlage 1.2.1), enerzijds, en wordt er een omschrijving in opgenomen van de verwijderingshandelingen en de nuttige toepassingen van afvalstoffen (artikelen 1.3.1 en 1.4.1), anderzijds.

Voorts strekt het ontwerp ertoe de omzetting te vervolledigen van beschikking 94/904/EG van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/689/EEG (van de Raad) betreffende gevaarlijke afvalstoffen. Daartoe wordt in het ontwerp de lijst van gevaarlijke afvalstoffen aangevuld met de eigenschappen van die stoffen (artikel 2.4.1, § 1, 1° en 2°).

Het ontwerp beperkt zich niet tot de hiervoren vermelde aanpassingen en aanvullingen van de afvalstoffenreglementering. Zoals in het verslag aan de Vlaamse regering wordt aangegeven, hebben de stellers van het ontwerp ervoor geopteerd, met het oog op de transparantie en de toegankelijkheid van de reglementering en naar analogie van de VLAREM-regeling, alle reglementaire uitvoeringsbesluiten van het voornoemde decreet van 2 juli 1981 - zowel de nieuwe als de bestaande, daar waar nodig geactualiseerd - te bundelen in één Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA). 2. Blijkens de aanhef van het ontwerp moet de rechtsgrond van de ontworpen regeling in het interne recht worden gezocht in het reeds vernoemde decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen (hierna : het afvalstoffendecreet).Bedoeld zijn meer bepaald de artikelen 2, 3, 10, 11, 14, 16, 17, 26, 27, 28, 32, 33, 40, § 3, 42, 44, 54 en 55, § 1, 2, d, van dat decreet.

Het merendeel van de ontworpen bepalingen vindt rechtsgrond in die artikelen van het afvalstoffendecreet. Voor sommige bepalingen van het ontwerp rijst terzake evenwel een probleem, met name voor de artikelen 3.2.7, 4.2.2.1, 4.2.2.4, 4.2.4.1, 5.1.2.3 en 5.5.4.5. Daarop wordt nader ingegaan bij de bespreking van die artikelen, hierna. 3.1. Het ontwerp bevat een aantal bepalingen die een weerslag kunnen hebben op het federale landbouwbeleid. Dit geldt met name voor de in de artikelen 4.2.1.1 tot 4.2.1.3 opgenomen regeling in verband met de voorwaarden voor het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstoffen in, of als meststof, of als bodemverbeterend middel, voor de in artikel 4.2.4 bepaalde voorwaarden voor het gebruik van afvalstoffen als dierenvoer en voor de in onderafdeling 5.5.4 van hoofdstuk 5 opgenomen regeling inzake dierlijk afval.

Overeenkomstig artikel 6, § 3bis, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen dient over dergelijke maatregelen overleg te worden gepleegd tussen de betrokken gewestregeringen en de betrokken federale overheid (1).

Volgens de gemachtigde van de regering heeft geen overleg plaatsgevonden met betrekking tot de voornoemde bepalingen van het ontwerp.

Wat de artikelen 4.2.1.1 tot 4.2.1.3 betreft, wijst de gemachtigde in dat verband op het bepaalde in artikel 4.2.1.1, § 1, luidens hetwelk de in die artikelen bepaalde voorwaarden gelden "onverminderd de voorwaarden van het koninklijk besluit van 6 oktober 1977 betreffende de handel in meststoffen en bodemverbeterende middelen", waaruit volgens hem moet worden afgeleid dat de ontworpen bepalingen geen weerslag hebben op het landbouwbeleid van de federale overheid. Wat de bepalingen van onderafdeling 5.5.4 in verband met het dierlijk afval betreft, voert de gemachtigde aan dat deze, zonder enige wijziging, de bepalingen overnemen van het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval, en dat dit besluit het voorwerp heeft uitgemaakt van overleg met de betrokken federale overheid, zodat een nieuw overleg niet vereist is.

(1) Uit de rechtspraak van het Arbitragehof blijkt dat die overlegverplichting inzonderheid geldt voor door de gewesten vastgestelde regelingen inzake meststoffen (arrest nr.42/97 van 14 juli 1997, overweging B.10.2) en inzake dierlijk afval (arrest nr. 19/97 van 15 april 1997, overweging B.2.2).

Die argumenten van de gemachtigde van de regering kunnen evenwel niet verantwoorden dat voorbijgegaan wordt aan de overlegverplichting opgelegd door artikel 6, § 3bis, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 : - de omstandigheid dat de ontworpen bepalingen gelden naast ("onverminderd") de voorwaarden vastgesteld in een koninklijk besluit, neemt immers niet weg dat die bepalingen het gebruik van afvalstoffen als meststof of bodemverbeterend middel aanvullend regelen en dus onbetwistbaar een weerslag hebben op het landbouwbeleid; - ook wanneer de ontworpen bepalingen de overname zijn van reeds geldende bepalingen waarover overleg werd gepleegd, blijft het ontworpen besluit een nieuwe wilsuiting van de Vlaamse regering waarop al de geldende vormvoorschriften toepassing moeten vinden; bovendien mag niet uit het oog verloren worden dat sedert 1995 de feitelijke en juridische context kan gewijzigd zijn; ten slotte moet erop worden gewezen dat in de beroepen tot schorsing en vernietiging van het voornoemde besluit van 24 mei 1995, ingesteld bij de afdeling administratie van de Raad van State (1), wordt ingeroepen dat het overleg over dat besluit niet heeft plaatsgehad in de interministeriële conferentie en dat derhalve niet overeenkomstig de voorgeschreven procedure voldaan zou zijn aan de overlegverplichting opgelegd door het meergenoemde artikel 6, § 3bis, 5°.

De conclusie uit wat voorafgaat is derhalve dat omtrent de hiervoren bedoelde bepalingen wel degelijk overleg met de federale overheid diende plaats te vinden. De aandacht van de Vlaamse regering wordt erop gevestigd dat de miskenning van het voorschrift van artikel 6, § 3bis, 5°, van de bijzondere wet, overeenkomstig artikel 14bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, moet worden aangemerkt als de overtreding van een substantieel vormvoorschrift welke tot de vernietiging van de ontworpen bepalingen zou leiden indien daartegen een ontvankelijk annulatieberoep zou worden ingesteld. 3.2. Luidens artikel 3, lid 4, van richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen moeten de voorschriften bedoeld in lid 2 van datzelfde artikel 3, tot uiterlijk drie maanden voordat ze van kracht worden, aan de Commissie worden toegezonden, die ze moet goedkeuren met toepassing van de procedure van artikel 18 van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen. Het gaat meer bepaald om voorschriften in verband met het nuttig toepassen van gevaarlijke afvalstoffen, waarvan de vaststelling een voorwaarde is opdat de lidstaat vrijstelling zou kunnen verlenen van de vergunningsplicht opgelegd bij artikel 10 van richtlijn 75/442/EEG. Volgens de gemachtigde van de regering dienen de voorschriften vervat in hoofdstuk 4 van het ontwerp en de bijhorende bijlagen, in zoverre ze de voorwaarden bepalen voor het gebruik van gevaarlijke afvalstoffen als secundaire grondstoffen, te worden aangemerkt als voorschriften in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 91/689/EEG. Er werd volgens hem evenwel met betrekking tot die ontworpen bepalingen geen mededeling aan de Commissie gedaan. 3.3. Over de bepalingen vermeld onder 3.1 en 3.2 hiervoren wordt slechts advies gegeven onder voorbehoud dat alsnog wordt voldaan aan de bedoelde overlegverplichting en mededelingsplicht. 4. De ontworpen bepalingen doen op een aantal punten vragen rijzen in verband met de verenigbaarheid ervan met het gelijkheidsbeginsel. Dat is met name het geval voor de in hoofdstuk 3 van het ontwerp opgenomen bepalingen waarbij de afvalstoffen worden aangewezen waarvoor een aanvaardingsplicht geldt als bedoeld in artikel 10 van het afvalstoffendecreet : - zo is bijvoorbeeld niet duidelijk waarom die aanvaardingsplicht alleen geldt voor de in artikel 3.1.1.1, 1° tot 5°, bedoelde afvalstoffen (papierafval, voertuigwrakken, rubberbanden, bruin- en witgoed en accu's en batterijen), en niet voor andere afvalstoffen; - voorts rijst de vraag waarom de aanvaardingsplicht zonder vervangende aanschaf alleen geldt voor accu's en batterijen (artikel 3.1.1.2, tweede lid); - ook de wijze waarop de aanvaardingsplicht nader wordt georganiseerd in de afdelingen 3.2 tot 3.6 doet vragen rijzen (zo bijvoorbeeld de keuze van de soorten papierafval waarvoor de aanvaardingsplicht geldt in artikel 3.2.2 en de uitsluiting van landbouwtractoren, landbouwmachines en toestellen voor openbare werken in artikel 3.3.1).

Het verslag aan de Vlaamse regering bevat terzake geen toelichting, zodat de afdeling wetgeving niet over elementen beschikt om te oordelen of die bepalingen de toets van het gelijkheidsbeginsel kunnen doorstaan. 5. Wat de implementatie van de in de aanhef van het ontwerp vermelde EG-richtlijnen en -beschikkingen betreft, moet worden opgemerkt dat het ontwerp zich in een aantal bepalingen beperkt tot een loutere verwijzing naar de voorschriften van de richtlijn of beschikking, zonder de bedoelde voorschriften met zoveel woorden in de ontworpen regeling op te nemen.Dit is bijvoorbeeld het geval in de artikelen 2.4.1, § 3, 2.4.2, 11°, en 4.2.6.1, § 2, tweede lid.

Uit de kenmerken van een EG-richtlijn of -beschikking volgt dat in principe niet de richtlijn of de beschikking zelf, maar de voorschriften van intern recht die de bepalingen ervan in de nationale rechtsorde omzetten, in die rechtsorde van toepassing zullen zijn. In de gevallen waar de richtlijn of de beschikking reeds in het interne recht is omgezet, dient verwezen te worden naar de betrokken internrechtelijke bepalingen. In de gevallen waar de omzetting plaatsvindt in het ontworpen besluit, dienen de bepalingen van de richtlijn of de beschikking in de tekst van het ontwerp verwerkt te worden. 6. In verscheidene bepalingen van het ontwerp worden - dikwijls woordelijk - voorschriften herhaald van het afvalstoffendecreet.Dit is met name het geval in de artikelen 1.2.1 (artikel 4 van het decreet), 2.1.1, 1°, en 2.2.1, 1° (artikel 3, § 2, 1° en 2°, van het decreet), 3.1.1.2 (artikel 10, § 2, van het decreet), 5.1.2.1 en 5.1.3.1 (artikel 14, §§ 2 en 3, van het decreet), 5.2.1 en 5.2.2 (artikel 14, §§ 1 en 6, van het decreet), 5.5.4.5, § 1, tweede lid, en § 2 (artikel 28, §§ 2 en 3, van het decreet), 7.1.1 (artikel 40, § 3, laatste volzin, van het decreet).

Het overnemen in een lagere regeling (het ontworpen besluit) van bepalingen van een hogere regeling (het afvalstoffendecreet) dient vanuit wetgevingstechnisch oogpunt principieel te worden afgeraden.

Niet alleen is een dergelijke werkwijze overbodig op het normatieve vlak aangezien ze geen nieuwe norm tot stand brengt, maar bovendien kan ze tot verwarring leiden over de precieze aard van het in de lagere regeling opgenomen voorschrift en kan ze inzonderheid aanleiding ertoe zijn dat later uit het oog verloren wordt dat alleen de hogere regelgever het betrokken voorschrift kan wijzigen.

Het overnemen van bepalingen van een decreet in een uitvoeringsbesluit kan dan ook alleen worden gedoogd in zoverre zulks noodzakelijk is voor de leesbaarheid van het besluit (2), in welk geval een verwijzing naar het betrokken artikel van het decreet het aangewezen middel zal zijn om de aard van de betrokken bepaling herkenbaar te houden.

Dezelfde opmerking geldt, mutatis mutandis, voor de overname van bepalingen van EG-verordeningen (zie inzonderheid de artikelen 6.1, § 1, tweede lid, en 6.7 en bijlage 6 bij het ontwerp waarin bepalingen worden overgenomen van verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap).

(1) Zie hierna de opmerking bij onderafdeling 5.5.4 van het ontwerp. (2) In het verslag aan de Vlaamse regering (onder 1°, b), derde lid) wordt terzake aangevoerd dat de herhaling van een aantal decreetsbepalingen « voor de duidelijkheid en/of leesbaarheid van het besluit » nodig was. 7. In het ontwerp is herhaaldelijk sprake van "Europese Unie" (bijvoorbeeld in artikel 1.1.1, § 2, 7°), en van de afkorting "EU" in o.m. "EU-code" (bijvoorbeeld in de artikelen 1.3.1 en 1.4.1) en EU-Verordening" (bijvoorbeeld in artikel 6.1).

De afvalstoffenreglementering is vastgesteld op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Men schrijve bijgevolg telkens "Europese Gemeenschap" en "EG".

Bijzondere opmerkingen Artikel 1.3.1 In dit artikel worden de handelingen opgesomd, die als "verwijdering van afvalstoffen" verstaan moeten worden.

Voor een correcte omzetting van artikel 1, e, van richtlijn 75/442/EEG is vereist dat in de opsomming alle handelingen voorkomen, bedoeld in bijlage II A van de richtlijn, zoals vervangen bij beschikking 96/350/EG van de Commissie van 24 mei 1996. Dit blijkt echter niet het geval te zijn. Met name ontbreekt de verwijderingshandeling "D 11 Verbranding op zee".

Volgens de gemachtigde van de regering berust deze weglating op een materiële vergissing.

Artikel 2.4.1 Voor de omschrijving van wat onder "gevaarlijke afvalstoffen » moet worden verstaan, wordt in paragraaf 1 van dit artikel verwezen naar de lijst van afvalstoffen opgenomen in bijlage 2.4.1. bij het ontworpen besluit. Daaraan wordt evenwel toegevoegd dat die op de lijst vermelde afvalstoffen moeten "worden geacht éen of meer van de... (onder 1° en 2° vermelde) eigenschappen te bezitten".Bovendien wordt in de paragrafen 2 en 3 verwezen, enerzijds, naar de criteria op grond waarvan de in paragraaf 1 genoemde eigenschappen aan de afvalstoffen worden toegeschreven, en, anderzijds, naar de terzake te gebruiken testmethoden.

Blijkens artikel 1, lid 4, eerste streepje, van richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen moeten onder "gevaarlijke afvalstoffen" onder meer verstaan worden "alle afvalstoffen die voorkomen op een lijst die overeenkomstig de procedure van artikel 18 van richtlijn 75/442/EEG en op basis van de bijlagen I en II van deze richtlijn... is opgesteld. Deze afvalstoffen moeten een of meer van de in bijlage III vermelde eigenschappen bezitten.... » . Aan die bepaling is uitvoering gegeven bij beschikking 94/904/EG van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen.

Zoals uit de consideransen van de genoemde beschikking blijkt, sluit de lijst niet uit "dat de lidstaten in uitzonderlijke gevallen bepalingen kunnen vaststellen om, op grond van bewijsstukken die door de houder op passende wijze zijn verstrekt, te bepalen dat een specifieke in de lijst opgenomen afvalstof geen van de in bijlage III bij richtlijn 91/689/EEG vermelde eigenschappen bezit ». Hieruit blijkt dat, naar het oordeel van de auteurs van de beschikking, de opneming van een stof op de lijst slechts geldt als vermoeden "juris tantum", althans indien de lidstaat in de mogelijkheid van een tegenbewijs voorziet.

Die opvatting strookt met de bedoeling van de stellers van het voor advies voorgelegde ontwerp. De gemachtigde van de regering heeft immers verklaard dat "er voor de afvalstoffen op de lijst (1) van uitgegaan wordt dat zij een of meer van de vermelde eigenschappen hebben en dus als gevaarlijk moeten beschouwd worden, tenzij... de houder kan bewijzen dat aan geen enkele eigenschap voldaan wordt, waardoor de afvalstof derhalve niet als gevaarlijk beschouwd wordt".

Om die bedoeling duidelijker tot uitdrukking te brengen in de tekst zelf van het ontwerp, zou artikel 2.4.1 beter herschreven worden als volgt : « § 1. Onder gevaarlijke afvalstoffen worden verstaan de afvalstoffen die een of meer van de volgende eigenschappen hebben : ... (opsomming van de eigenschappen H1 tot H14).

Wat de onder H3-A, H3-B en H8 bedoelde eigenschappen betreft (2), dienen de stoffen bovendien een of meer van de volgende eigenschappen te hebben : ... (opsomming van de eigenschappen a) tot i), lees 1° tot 9°). § 2. De in § 1 genoemde gevaarlijke eigenschappen worden aan de afvalstoffen toegeschreven volgens de criteria bepaald in deel II van bijlage 7 bij titel I van het VLAREM. § 3. De met betrekking tot de in § 1 bedoelde eigenschappen te gebruiken testmethoden... (deze bepaling dient aangevuld te worden met een overname van de desbetreffende bepalingen van de betrokken richtlijnen; zie algemene opmerking 5). § 4. De afvalstoffen opgenomen in de lijst vervat in bijlage 2.4.1 bij dit besluit worden geacht een of meer van de eigenschappen te hebben, bedoeld in § 1.

Die afvalstoffen zijn echter geen gevaarlijke afvalstoffen indien de houder bewijst dat zij geen van die eigenschappen hebben. ».

Artikel 2.4.2 In dit artikel worden een aantal afvalstoffen opgesomd die "aanvullend aan de afvalstoffen genoemd in artikel 2.4.1 (...) ook als gevaarlijke afvalstoffen (worden) gedefinieerd".

Overeenkomstig artikel 1, lid 4, tweede streepje, van richtlijn 91/689/EEG kunnen de lidstaten andere afvalstoffen dan die vermeld op de lijst welke met toepassing van dat lid 4, eerste streepje, wordt opgesteld, als gevaarlijke afvalstoffen aanmerken, op voorwaarde evenwel dat ze, naar het oordeel van de betrokken lidstaat, een of meer van de in bijlage III bij de richtlijn vermelde eigenschappen bezitten (3).

De afdeling wetgeving beschikt niet over de feitelijke gegevens om te beoordelen of dit het geval is met de afvalstoffen die in dit artikel worden vermeld.

(1) Bedoeld is de lijst opgenomen in bijlage 2.4.1 bij het ontworpen besluit, welke overeenstemt met de lijst vastgesteld bij beschikking 94/904/EG. (2) In artikel 2.4.1, § 1, 2°, van het ontwerp is sprake van de EU-codes H3 « tot en met » H8. In artikel 1, tweede alinea, van beschikking 94/904/EG is daarentegen slechts sprake van de punten H3 « en » H8. (3) De lijst van gevaarlijke eigenschappen vermeld in die bijlage bij de richtlijn is overgenomen in artikel 2.4.1, § 1, 1°, van het ontwerp (zie § 1, eerste lid, van het tekstvoorstel van de Raad van State bij artikel 2.4.1).

Artikel 3.1.1.4 Luidens dit artikel wordt de wijze waarop aan de in artikel 3.1.1.1 bepaalde aanvaardingsplicht wordt voldaan vastgelegd, hetzij in een milieubeleidsovereenkomst (bepaling sub 1°), hetzij in "een afvalbeheerplan dat door de producenten en invoerders of door een erkende afvalbeheerorganisatie ter goedkeuring aan de OVAM wordt voorgelegd" (bepaling sub 2°).

Die bepaling zou, blijkens de inleidende zin van het artikel, rechtsgrond moeten vinden in artikel 10, § 6, van het afvalstoffendecreet. Luidens dat artikel kan de Vlaamse regering "aanvullende regels" vaststellen betreffende de wijze waarop aan de aanvaardingsplicht moet worden voldaan en kan zij o.m. ook milieubeleidsovereenkomsten sluiten. In die decreetsbepaling is weliswaar geen sprake van een "afvalbeheerplan". Toch lijkt te kunnen worden aangenomen, gelet op de ruime delegatie die artikel 10, § 6, verleent om "aanvullende regels" vast te stellen, dat dit artikel een voldoende rechtsgrond biedt om een regeling vast te stellen die voorziet in een dergelijk afvalbeheerplan. Wel moeten in het ontwerp preciseringen worden opgenomen omtrent dat beheerplan, inzonderheid i.v.m. de juridische aard ervan, de bindende kracht ten aanzien van de indieners, enz....

Artikel 3.2.7 Luidens paragraaf 2, vierde lid, van dit artikel kan de OVAM o.m. eenheidsprijzen die aansluiten bij de gemiddelde kostprijs van de verstrekte dienst "opleggen", in het kader van de goedkeuring die de OVAM moet verlenen aan de overeenkomsten die de papierproducenten en de invoerders met betrekking tot hun aanvaardingsplicht kunnen sluiten met de gemeenten of de verenigingen van gemeenten waar de papierafval ontstaat.

De gemachtigde van de regering heeft hieromtrent het volgende verklaard : « Met (die) bepaling... wordt beoogd... een zo groot mogelijke eenvormigheid te bewerkstelligen voor de verschillende gemeenten die dergelijke overeenkomst afsluiten. Alleszins wil voorkomen worden dat gemeenten of intercommunales hier abnormale hoge of abnormale lage prijzen zouden gaan aanrekenen.

Het spreekt vanzelf dat beide partijen, in casu de papierproducenten of invoerders, enerzijds, en de gemeenten of verenigingen van gemeenten, anderzijds, uiteindelijk soeverein beslissen".

Het is niet duidelijk of die verklaring moet begrepen worden in die zin dat de bedoelde eenheidsprijzen niet bindend zijn, dan wel in de zin dat het de partijen vrijstaat geen overeenkomst te sluiten indien ze niet akkoord gaan met de door de OVAM vastgestelde prijzen.

Het is overigens erg betwistbaar of de Vlaamse regering voldoende rechtsgrond vindt in artikel 10, § 6, van het afvalstoffendecreet om in bindende "eenheidsprijzen" te voorzien en om de bevoegdheid tot het vaststellen ervan toe te kennen aan de OVAM. De vraag rijst bovendien of met een dergelijke regeling niet het domein wordt betreden van de federale bevoegdheid inzake prijsbeleid (artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen) (1).

Om betwistingen te vermijden, zou de bepaling in verband met de eenheidsprijzen best weggelaten worden.

Artikel 3.5.2 Luidens paragraaf 2 van dit artikel kunnen de eindverkopers, tussenhandelaars, producenten, invoerders en gemeenten, voor de in paragraaf 1 bedoelde scheiding in herbruikbaar en niet-herbruikbaar bruin- of witgoed, een beroep doen op "door de administrateur-generaal van de OVAM erkende kringloopcentra".

Volgens de gemachtigde van de regering zou de bedoelde erkenning worden verleend op basis van een "interne regeling".

De rechtszekerheid vereist dat op zijn minst de erkenningsvoorwaarden door de Vlaamse regering worden vastgesteld. De gemachtigde is het ermee eens dat het ontwerp in die zin moet worden aangevuld.

Hoofdstuk 4 De in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen inzake de "aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen" worden vastgesteld op grond van artikel 11, § 1, van het afvalstoffendecreet. Dat artikel machtigt de Vlaamse regering om de lijst op te stellen van afvalstoffen die op wettige wijze mogen worden gebruikt als secundaire grondstoffen indien ze voldoen aan de voorwaarden inzake samenstelling en/of gebruik welke de Vlaamse regering bepaalt.

De ontworpen bepalingen omvatten, enerzijds, normen waaraan afvalstoffen moeten voldoen om te kunnen worden aangewend als secundaire grondstoffen, en, anderzijds, voorwaarden inzake het gebruik van die secundaire grondstoffen.

Het onderscheid tussen die twee soorten van bepalingen is van belang vanuit het oogpunt van de bevoegdheidsverdeling.

Uit de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en uit de rechtspraak van het Arbitragehof blijkt dat de bij artikel 6, § 1, II, eerste lid, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 aan de gewesten opgedragen bevoegdheid inzake het afvalstoffenbeleid betrekking heeft op elke stof waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, ongeacht of ze al dan niet, als dusdanig of na verwerking, voor hergebruik geschikt is (2). Het Arbitragehof is voorts van oordeel dat "stoffen... hun aard van afvalstof (behouden) en... derhalve aan de reglementering van de afvalstoffen onderworpen (blijven) tot op het ogenblik dat zij bij de derden die ze hergebruiken, worden afgeleverd, in het geval waarin het gaat om afvalstoffen die zonder enige voorbehandeling opnieuw kunnen worden hergebruikt, of tot op het ogenblik dat zij zijn omgevormd, in het geval waarin het gaat om afvalstoffen die slechts na voorbehandeling kunnen worden hergebruikt" (3).

(1) Er kan in casu geen beroep worden gedaan op de impliciete bevoegdheden van het Vlaamse Gewest bedoeld in artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 : die bepaling vereist immers een optreden van de decreetgever.(2) Arbitragehof, arrest nr.19/97 van 15 april 1997, overweging B.4.1. (3) Vermeld arrest, overweging B.4.2.

Daaruit volgt dat de gewesten, op grond van hun bevoegdheid inzake het afvalstoffenbeleid, normen kunnen vaststellen waaraan afvalstoffen moeten voldoen om te kunnen worden aangewend als zogenaamde "secundaire grondstoffen" in productieprocessen of bij andere nuttige toepassingen (4).

Het vaststellen van de voorwaarden inzake het gebruik van de bedoelde stoffen nadat ze voor hergebruik werden afgeleverd of nadat ze werden omgevormd tot secundaire grondstoffen, behoort evenwel niet meer tot het afvalstoffenbeleid. De gewesten kunnen die voorwaarden m.a.w. alleen vaststellen op grond van andere bevoegdheden dan die inzake het afvalstoffenbeleid, bijvoorbeeld op grond van hun bevoegdheden inzake het leefmilieu of het natuurbehoud.

Uit wat voorafgaat volgt dat de in hoofdstuk 4 van het ontwerp opgenomen bepalingen in verband met het gebruik van secundaire grondstoffen, slechts kunnen worden geacht rechtsgrond te vinden in artikel 11, § 1, van het afvalstoffendecreet in zoverre die bepalingen kunnen worden ingepast in een aan het Vlaamse Gewest toegewezen bevoegdheid (andere dan inzake het afvalstoffenbeleid).

Voor het merendeel van de in afdeling 4.2 opgenomen bepalingen blijkt zich terzake geen moeilijkheid voor te doen : de ontworpen regels kaderen grotendeels in de gewestbevoegdheid inzake de bescherming van het leefmilieu, onder meer die van de bodem, de ondergrond, het water en de lucht tegen verontreiniging (artikel 6, § 1, II, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980).

Alleen met betrekking tot de artikelen 4.2.2.1 en 4.2.4.1 dient in dat verband voorbehoud te worden gemaakt. Daarop wordt nader ingegaan bij de bespreking van die artikelen, hierna.

Artikel 4.1.1 In de bepaling sub 16° van dit artikel dient te worden verwezen naar "subbijlage 4.2.1.C" in plaats van naar "bijlage 4.1.D".

Artikel 4.1.4 Volgens de gemachtigde van de regering moeten in dit artikel, naar analogie van het bepaalde in artikel 4.2.1.3, de woorden "een laboratorium, erkend door de OVAM » worden vervangen door "een overeenkomstig afdeling 7.1 (van dit besluit) erkend laboratorium".

Artikel 4.2.1.3 Met het bepaalde in paragraaf 2 van dit artikel wordt de omzetting beoogd van artikel 10 van richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw.

In dat verband moet worden opgemerkt dat luidens artikel 10, lid 1, d), van de richtlijn, in het register ook de plaatsen moeten worden vermeld waar het slib wordt gebruikt. Die vermelding wordt niet opgelegd in artikel 4.2.1.3, § 2, eerste lid.

Artikel 4.2.2.1 Volgens de gemachtigde van de regering wordt, in de inleidende zin van dit artikel, met de woorden "onverminderd de geldende voorwaarden voor werken of bouwstoffen" verwezen naar "eventuele andere voorwaarden die van kracht zijn in uitvoering van een andere basiswetgeving, zoals bestekken voor de uitvoering van overheidsopdrachten".

Het is overbodig de gelding van "geldende normen" te bevestigen.

Voorzover het normen betreft die door de federale overheid binnen haar eigen bevoegdheidssfeer zijn vastgesteld, is het Vlaamse Gewest daartoe bovendien niet bevoegd en vindt de bepaling dus geen rechtsgrond in het bevoegdheidsconform te interpreteren artikel 11, § 1, van het afvalstoffendecreet (zie opmerking bij hoofdstuk 4).

Artikel 4.2.2.4 Luidens paragraaf 1 van dit artikel is het gebruik van afvalstoffen in of als bouwstof enkel toegestaan "binnen de realisatie van bouwwerken waarvoor, indien nodig, een geldige bouwvergunning voorhanden is". Er valt niet in te zien hoe een dergelijke bepaling kan worden ingepast in de ratio legis van artikel 11, § 1, van het afvalstoffendecreet. De gemachtigde van de regering kon daaromtrent geen sluitende uitleg verstrekken.

Artikel 4.2.4.1 1. Wat de « voorwaarden voor het gebruik (van afvalstoffen) als dierenvoer » betreft, verwijst dit artikel naar het koninklijk besluit van 10 september 1987 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding. Volgens de toelichting verstrekt door de gemachtigde van de regering worden de bedoelde voorwaarden voor samenstelling en gebruik van de bedoelde afvalstoffen als secundaire grondstof "om technische redenen... (de secundaire grondstof is een alternatief voor het primaire product) eensluidend gesteld met de terzake door de federale overheid vastgestelde productnormering".

De techniek van regeling door verwijzing - die, vanuit wetgevingstechnisch oogpunt, op zich al geen aanbeveling verdient - moet ten stelligste worden afgeraden wanneer het, zoals in casu, gaat om een verwijzing naar een federaal besluit in een gewestelijke regeling. Voorzover in het voornoemde koninklijk besluit normen zouden zijn opgenomen die tot de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest kunnen worden gerekend, inzonderheid normen waaraan de afvalstoffen moeten voldoen om te kunnen worden aangewend als secundaire grondstof en eventueel normen inzake het gebruik van de secundaire grondstoffen (zie opmerking bij hoofdstuk 4), zouden die bepalingen in het ontwerp moeten worden opgenomen en zouden de overeenstemmende bepalingen van het koninklijk besluit, wat het Vlaamse Gewest betreft, moeten worden opgeheven. Voorzover dat koninklijk besluit normen bevat die binnen de bevoegdheidssfeer van de federale overheid vallen, inzonderheid normen betreffende het gebruik van de secundaire grondstoffen, is het Vlaamse Gewest niet bevoegd om de gelding van die normen te bevestigen, en vindt de verwijzing naar dat besluit geen rechtsgrond in artikel 11, § 1, van het afvalstoffendecreet. 2. Artikel 9.1, § 1, 14°, van het ontwerp voorziet in de opheffing van het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval, waarnaar in artikel 4.2.4.1 wordt verwezen. Die verwijzing dient te worden vervangen door een verwijzing naar de artikelen 5.5.4.1 e.v. van het ontwerp, die in de plaats komen van het genoemde besluit.

(4) Zie in die zin ook de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 16 juli 1993, verklaringen van de heer Lisabeth, rapporteur, en van de Eerste Minister, verslag namens de Kamercommissie, Parl.St., Kamer, 1992-93, nr. 1063/7, pp. 36 en 44.

Artikel 4.2.6.1 1. De grenswaarden bepaald in paragraaf 1 van dit artikel zijn reeds vervat in artikel 5.2.2.8.3 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II).

De gemachtigde van de regering heeft daaromtrent de volgende toelichting verstrekt : « Geoordeeld wordt dat de regelgeving inzake secundaire grondstoffen van het afvalstoffendecreet juridisch een meer geschikte basis vormt om de omzetting van artikel 8, 3 van (richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie) (= vertaling van emissiegrenswaarden in samenstellingscriteria) te verwezenlijken.

Daarom werd in uitvoering van artikel 11 van het afvalstoffendecreet afgewerkte olie als secundaire grondstof ingedeeld, op voorwaarde dat ze voldoet aan bepaalde criteria. Deze criteria worden bepaald in artikel 4.2.6.1 van het VLAREA en zijn gelijk aan deze van artikel 5.2.3.2 van titel II van het VLAREM. Daarbij is naar analogie met titel II van het VLAREM een overgangstermijn voorzien om de bestaande inrichtingen de kans te geven zich met de nieuwe normering in regel te stellen. Deze is met name veel strenger dan de vroegere uit het afvaloliebesluit van 25/07/1985 en de "oude" VLAREM II".

Gelet op die toelichting dient in het ontwerp een bepaling te worden opgenomen waarbij artikel 5.2. 2.8. 3 van het voornoemde besluit van 1 juni 1995 wordt opgeheven. 2. In paragraaf 1 moet worden verwezen naar "artikel 5.5.1.4" in plaats van naar "artikel 5.3.1.4". 3. Wat de bepaling van paragraaf 2, tweede lid, betreft, die ertoe strekt de overeenstemming van de in het eerste lid opgenomen overgangsregering met richtlijn 75/439/EEG te garanderen, wordt verwezen naar de algemene opmerking 5. Afdeling 5.1 1. Artikel 14, § 7, van het afvalstoffendecreet schrijft voor dat de natuurlijke personen en rechtspersonen die een activiteit als bedoeld in de paragrafen 1, 2, 3 of 6 van datzelfde artikel 14 uitoefenen, een afvalstoffenregister moeten bijhouden, en belast de Vlaamse regering met het bepalen van de vorm van het register en van de gegevens die erin moeten worden opgenomen. Artikel 17, § 1, van het afvalstoffendecreet bepaalt dat ook de producenten van bedrijfsafvalstoffen een afvalstoffenregister moeten bijhouden. Paragraaf 3 van artikel 17 belast de Vlaamse regering met het vaststellen van nadere regels met betrekking tot de vorm en de modaliteiten van dat register.

Luidens artikel 23, § 2, van het afvalstoffendecreet moeten gevaarlijke afvalstoffen vergezeld gaan van een identificatieformulier en stelt de Vlaamse regering de nadere regels vast in verband met die identificatie.

Aan die bepalingen waarbij de Vlaamse regering wordt opgedragen uitvoeringsmaatregelen te nemen, wordt door het ontwerp geen uitvoering gegeven.

Volgens de gemachtigde zijn de vereiste ontwerpen in voorbereiding en zullen de vast te stellen bepalingen later in het voorliggende besluit worden ingevoegd.

Wat gevaarlijke afvalstoffen betreft, wordt het bijhouden van de voornoemde registers en het opmaken van het bedoelde identificatieformulier opgelegd door respectievelijk artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 3, van meergenoemde richtlijn 91/689/EEG. Het uitblijven van de uitvoeringsbesluiten terzake impliceert dat het Vlaamse Gewest in gebreke blijft die bepalingen van de richtlijn volledig om te zetten. Volgens de gemachtigde van de regering zijn de stellers van het ontwerp zich hiervan bewust.

Artikel 5.1.2.1 In zoverre paragraaf 1 van dit artikel alleen met betrekking tot de sub 1° tot 4° vermelde afvalstoffen het vereiste van de erkenning oplegt aan de in die bepaling bedoelde ophalers en handelaars of makelaars, is de ontworpen regeling strijdig met artikel 14, § 2, van het afvalstoffendecreet : die decreetsbepaling voorziet enkel in een uitzondering met betrekking tot huishoudelijke afvalstoffen die door de gemeente huis aan huis worden opgehaald".

Artikel 5.1.2.3 1. Luidens paragraaf 1 van dit artikel moeten voor elke aanvraag tot erkenning vooraf dossier- en behandelingskosten worden betaald ten belope van 5.OOO frank.

Het afvalstoffendecreet biedt geen rechtsgrond voor die bepaling van het ontwerp. Ze dient dan ook te worden weggelaten. 2. De gegevens die krachtens paragraaf 2, tweede lid, 4° en 5°, van dit artikel moeten worden gevoegd bij de aanvraag tot erkenning, blijken geen verband te vertonen met enige erkenningsvoorwaarde bepaald in artikel 5.1.2.2. Beide artikelen dienen beter op elkaar te worden afgestemd. 3. Gelet op opmerking 1 dient het bepaalde onder paragraaf 2, tweede lid, 9°, te worden geschrapt. Artikel 5.1.3.1 Met betrekking tot dit artikel dient een analoge opmerking te worden gemaakt als bij artikel 5.1.2.1 : de beperking tot de in paragraaf 1, 1° tot 4°, van dat laatste artikel vermelde afvalstoffen is strijdig met artikel 14, § 3, van het afvalstoffendecreet dat niet voorziet in enige uitzondering op de registratieverplichting. Die beperking is bovendien niet verenigbaar met artikel 12 van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen. Naar luid van die bepaling dient elke ophaler, vervoerder of ondernemer die regelingen treft voor de verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen, voorzover hij geen vergunning behoeft, zich te laten registreren.

De gemachtigde van de regering is het met deze opmerkingen eens.

Artikel 5.1.6.6 Dit artikel komt erop neer dat een specifieke regeling wordt ingevoerd met betrekking tot de openbaarheid van de gegevens opgenomen in de databank voor afvalstoffen bedoeld in artikel 5.1.6.2 (niet : artikel 5.2.2, zoals verkeerdelijk vermeld).

Overeenkomstig artikel 42 van het afvalstoffendecreet wordt de bedoelde databank uitgebouwd bij de OVAM. Die openbare instelling valt onder de toepassing van het decreet van 23 oktober l991 betreffende de openbaarheid van bestuursdocumenten in diensten en instellingen van de Vlaamse regering.

Overeenkomstig artikel 32 van de Grondwet moeten de uitzonderingen op het principe van de openbaarheid van bestuursdocumenten bij decreet worden bepaald. De bij het voornoemde artikel 42 aan de Vlaamse regering gegeven opdracht om nadere regels te bepalen voor "de inrichting, de werking en de toegankelijkheid van... (de) databank", kan niet worden geacht de machtiging te impliceren om van de decretale regeling inzake de openbaarheid van bestuursdocumenten af te wijken.

Artikel 5.1.6.6 zou in het licht van het voorgaande herschreven moeten worden.

Onderafdeling 5.5.3 In deze onderafdeling wordt herhaaldelijk verwezen naar de "ADR-reglementering". Bedoeld is het Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (A.D.R.), ondertekend op 30 september 1957 te Genève en goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1960.

Wil men vermijden dat de bedoelde regeling met haar volledig opschrift in de bepalingen van onderafdeling 5.5.3 wordt vermeld, dan kan worden overwogen in artikel 1.1.1, § 2, van het ontwerp een definitie van ADR-reglementering op te nemen. Een andere mogelijkheid is, bij een eerste vermelding van de regeling in het ontwerp, de omschrijving volledig op te nemen en te laten volgen door de verder te gebruiken term (« hierna ADR-reglementering te noemen").

Onderafdeling 5.5.4 1. In deze onderafdeling worden de bepalingen overgenomen van het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval. In het kader van het beroep tot schorsing en tot vernietiging dat bij de afdeling administratie tegen genoemd besluit werd ingesteld (zaak aanhangig onder nr. A. 65.833/X-5956), stelde de Raad van State bij arrest nr. 59.059 van 15 april 1996, verbeterd bij arrest nr. 59.492 van 3 mei 1996, aan het Arbitragehof een prejudiciële vraag met betrekking tot de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest om de bepalingen van hoofdstuk IV, afdeling 5 (dierlijk afval) van het afvalstoffendecreet vast te stellen.

Bij arrest nr. 19/97 van 15 april 1997 bevestigde het Arbitragehof deze bevoegdheid (zie in het bijzonder de overwegingen B.4.1 en B.5).

Het Hof deed uiteraard geen uitspraak over de vraag of de Vlaamse regering bij het vaststellen van het besluit van 24 mei 1995 binnen de gewestelijke bevoegdheid is gebleven (zie overweging B.6). Die vraag moet beslecht worden bij de afhandeling van de bij de Raad van State hangende beroepen.

Gelet op het bestaan van dit geschil bij de afdeling administratie, komt het de afdeling wetgeving niet toe zich over het opgeworpen bevoegdheidsvraagstuk uit te spreken. 2. Met betrekking tot artikel 5.5.4.4 van het ontwerp, waarin de bepalingen worden overgenomen van artikel 4 van het voornoemde besluit van 24 mei 1995, kan de opmerking worden herhaald welke de Raad van State met betrekking tot die bepaling maakte in zijn advies L. 24.385/1 van 12 april 1995 en die luidde als volgt : « Het ontwerp stelt een meldingsplicht in voor producenten van hoog-risicomateriaal en een verplichting tot ophaling van het aangemelde dierlijk afval door een erkend ophaler. Enkel het op die wijze opgehaalde afval dient te worden bewerkt of verwerkt in een erkend bewerkings- of verwerkingsbedrijf.

De regering zal moeten nagaan of de criteria op grond waarvan producenten al dan niet onderworpen zijn aan de meldingsplicht kunnen verantwoord worden gelet op het bepaalde in artikel 3 van de richtlijn 90/667/EEG (1) en in artikel 26, § 1, van het voornoemde decreet van 2 juli 1981, en in het licht van het gelijkheidsbeginsel". 3. De gemachtigde van de regering is het ermee eens dat in het ontwerp een overgangsregeling zou moeten worden opgenomen met betrekking tot de erkenningen en registraties die werden verleend op grond van het besluit van 24 mei 1995. Artikel 5.5.4.5 Luidens paragraaf 1, derde lid, van dit artikel bepaalt de Vlaamse minister het bedrag van de tegemoetkoming dat voor de gemaakte kosten wordt uitbetaald aan een erkende ophaler door het Fonds voor Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en Natuur.

Die bepaling vindt geen rechtsgrond in artikel 28 van het afvalstoffendecreet. De gemachtigde van de regering kon ook geen andere decreetsbepaling aanwijzen die voor de ontworpen regeling rechtsgrond zou bieden.

Artikel 5.5.4.14 Volgens de gemachtigde van de regering wordt de toestemming waarvan sprake in paragraaf 1, inleidende zin, van dit artikel verleend door de OVAM. Dit dient in de ontworpen bepaling te worden gepreciseerd.

Artikel 5.5.4.19 In paragraaf 2, 3°, e, derde streepje, van dit artikel wordt de tekst overgenomen van artikel 19, § 2, III, 5°, derde streepje, van het voornoemde besluit van 24 mei 1995, zoals die bepaling oorspronkelijk luidde. Die bepaling van het besluit van 24 mei 1995 is inmiddels echter vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 3 juni 1997, met name om de tekst aan te passen aan beschikking 96/449/EG van de Commissie van 18 juli 1996 inzake de goedkeuring van alternatieve warmtebehandelingssystemen voor de verwerking van dierlijke afvallen met het oog op de inactivering van de agentia van spongiforme encefalopathie (2).

Rekening houdend met de vigerende tekst van de genoemde bepaling van het besluit van 24 mei 1995, vervange men paragraaf 2, 3°, e, derde streepje, als volgt : « - een rapport om aan te tonen dat het verwerkingsproces van afval afkomstig van zoogdieren verloopt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 5.2.2.10.8, §§ 1, 2 en 5, en 5.2.2.10.9 van titel II van het VLAREM;".

(1) Bedoeld is richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van richtlijn 90/425/EEG.(2) Bij de genoemde beschikking 96/449/EG wordt de in het ontwerp nog genoemde beschikking 94/382/EG van de Commissie van 27 juni 1994 overigens opgeheven. Artikelen 5.5.4.22 en 5.5.4.23 Met betrekking tot deze artikelen die ertoe strekken de "Commissie Dierlijk Afval" op te richten en de samenstelling ervan te regelen, moet erop worden gewezen dat het afvalstoffendecreet de Vlaamse regering niet op expliciete wijze de bevoegdheid verleent om een adviescommissie zoals bedoeld in dit artikel op te richten. De Vlaamse regering vindt evenwel, in de bepalingen van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 die haar belasten met de uitvoerende macht en met de organisatie van haar diensten, de bevoegdheid om commissies of adviesorganen op te richten, op voorwaarde dat de bedoelde organen enkel tot taak hebben haar bij de uitoefening van haar uitvoeringsopdrachten voor te lichten of niet-bindende adviezen of voorstellen te doen en op voorwaarde dat de raadpleging van die organen niet verplicht is.

Wanneer echter, zoals in casu, voor de samenstelling van het consultatief orgaan een beroep wordt gedaan op privé-personen (met name de vertegenwoordigers van de producenten en van de verwerkers van dierlijk afval), of op openbare instellingen met een eigen rechtspersoonlijkheid (met name de OVAM), is een uitdrukkelijke decretale machtiging vereist.

Wat de bepalingen van artikel 5.5.4.23, eerste lid, 5° en 6°, betreft, die voorzien in een vertegenwoordiging van de federale ministeries van Middenstand en Landbouw en van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu in de Commissie Dierlijk Afval, dient er bovendien te worden op gewezen dat het beginsel van de autonomie van de Staat, binnen diens bevoegdheidssfeer, een beletsel vormt voor de gewestoverheid om de federale regering te verplichten haar medewerking te verlenen aan een gewestelijke overheidstaak. Voorschriften in verband met die medewerking - die enkel uitwerking kunnen hebben in de mate dat de federale overheid bereid is er gevolg aan te geven - mogen dan ook niet derwijze worden geconcipieerd dat aan de naleving of de niet-naleving ervan rechtsgevolgen worden verbonden die de gewestoverheid op enigerlei wijze zouden binden. De eventuele weigering van de federale regering om afgevaardigden aan te wijzen - om welke reden dan ook - mag m.a.w. de geldige beraadslaging van de Commissie Dierlijk Afval niet in de weg staan.

De ontworpen regeling dient in het licht van deze opmerkingen te worden herzien.

Artikel 7.2.1 In zoverre het tweede lid van paragraaf 1 van dit artikel de bevoegdheid om monsters te nemen ook toekent aan de erkende laboratoria, wijkt het af van artikel 55, § 1, 2°, d), van het afvalstoffendecreet. De laatstgenoemde bepaling kent die bevoegdheid immers alleen toe aan de provinciegouverneur, de burgemeester en de ambtenaren welke door de Vlaamse regering werden aangewezen op grond van artikel 54.

Artikel 9.2 1. In de inleidende zin van dit artikel dient het woord "publicatie" te worden vervangen door "bekendmaking". 2. Luidens het bepaalde sub 1° treden de artikelen 2.1.1 en 2.2.1 van het ontwerp (en de opheffing van het in artikel 9.1, § 1, 1°, vermelde besluit) in werking op 1 januari 1998.

De bepalingen van de artikelen 2.1.1, 1°, en 2.2.1, 1°, zijn echter een loutere overname van artikel 3, § 2, van het afvalstoffendecreet.

De regering vermag niet de inwerkingtreding van die decreetsbepalingen uit te stellen.

De gemachtigde van de regering heeft verklaard dat de uitgestelde inwerkingtreding enkel betrekking heeft op de artikelen 2.1.1, 2°, en 2.2.1, 2°.

Indien de bepalingen van de artikelen 2.1.1, 1°, en 2.2.1, 1°, in het ontwerp worden behouden (zie algemene opmerking 6), dient de onderhavige bepaling te worden aangepast. 3. De gemachtigde van de regering heeft bevestigd dat de verwijzing sub 2° naar artikel 3.1.1.2 foutief is; de woorden "alsook deze van het artikel 3.1.1.2" moeten worden weggelaten. 4. In de bepaling sub 4° moet worden verwezen naar artikel 5.1.2.1 in plaats van naar artikel 5.1.1.2.

Bijlagen 1. In de bijlagen 4.2.1 tot 4.2.3 wordt herhaaldelijk verwezen naar methoden voor het bepalen van de totale concentratie van aanwezige stoffen "opgenomen in het afvalstoffenanalysecompendium (Ref.

D/1992/5024/3)".

Overeenkomstig artikel 190 van de Grondwet kan het document waarnaar wordt verwezen slechts worden geacht verbindend te zijn nadat het is bekendgemaakt. Dit kan gebeuren door dat document bijvoorbeeld zelf als bijlage bij het ontworpen besluit op te nemen. 2. In subbijlage 4.2.1.C dient in de bepalingen sub 3°, tweede lid, en sub 5° te worden verwezen naar "subbijlage 4.2.1.B" in plaats van respectievelijk naar "bijlage 4.1.B" en "bijlage 4.1.D".

De kamer was samengesteld uit : de heren : W. Deroover, kamervoorzitter;

P. Lemmens, L. Hellin, staatsraden;

A. Alen, H. Cousy, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. F. Lievens, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer Mevr. R. Thielemans, auditeur. De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld door de heer J. Drijkoningen, referendaris, en toegelicht door de heer C. Adams, adjunct-referendaris.

De griffier, F. Lievens.

De voorzitter, W. Deroover.

Verslag aan de Vlaamse regering 1° Algemene toelichting a) Bundeling reglementering inzake afvalvoorkoming en -beheer Het afvalstoffendecreet van 2 juli 1981 werd vrij grondig gewijzigd bij decreet van 20 april 1994 (B.S. van 29 april 1994). Zo werden o.m. de artikelen 2 tot 46octies van het decreet van 2 juli 1981 vervangen door nieuwe bepalingen. Inzonderheid werden daarbij de begrippen "afvalstof", "producent", "houder", "beheer", "verwijdering", "nuttige toepassing" en "inzameling" gedefiniëerd overeenkomstig de EG-richtlijn 91/156/EEG van 18 maart 1991. Tevens werd een geëigende regelgeving ingevoerd o.m. inzake "de aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen" alsook inzake de "aanvaardingsplicht".

Ingevolge deze wijziging van de decretale basisbepalingen dringt zich vooreerst een actualisering op van een hele reeks van bestaande uitvoeringsbesluiten. Verder dient uitvoering gegeven aan de nieuwe decretale basisbepalingen. Ten slotte dringen zich ook aanpassingen op ingevolge de wijzigingen van de EG-wetgeving, inzonderheid wat betreft de lijst van afvalstoffen en de lijsten van verwijderingshandelingen en nuttige toepassingen.

De noodzakelijke wijzigingen van de bestaande besluiten en de verdere uitvoering van het afvalstoffendecreet zouden kunnen resulteren in een reeks van meerdere tientallen afzonderlijke uitvoeringsbesluiten. Met de bedoeling de reglementering inzake afvalvoorkoming en -beheer klaarder, doorzichtiger en beter raadpleegbaar te maken, wordt - naar analogie met de VLAREM-reglementering - evenwel geopteerd alle reglementaire uitvoeringsbesluiten, zowel de nieuwe als de bestaande, daar waar nodig geactualiseerd, te bundelen in één Vlaams reglement inzake de afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA). b) Structuur In afwijking van de bepalingen van aanwijzing 83 van de omzendbrief 97/4 betreffende de wetgevingstechniek, maar naar analogie met titel II van het VLAREM, wordt om reden van gebruiksvriendelijkheid ook hier geopteerd voor een artikelnummering bestaande uit meerdere cijfers. Het eerste cijfer verwijst naar het hoofdstuk en in voorkomend geval het tweede en het derde cijfer respectievelijk naar de afdeling en de onderafdeling. Het laatste cijfer verwijst naar het artikel zelf.

Deze structuur biedt vooral het grote voordeel dat latere aanvullingen en/of wijzigingen gemakkelijker inpasbaar zijn. Gelet op de aard van de problematiek en de op dit terrein te verwachten technologische evolutie alsook de evolutie van de EG-voorschriften, kan immers verwacht worden dat in de toekomst zich quasi jaarlijks aanpassingen van deze VLAREA-reglementering zullen opdringen.

Daar waar dit voor de duidelijkheid en/of leesbaarheid van het besluit nodig wordt geacht, worden bepaalde decretale bepalingen in extenso opgenomen in het besluit. Dit geldt o.m. voor de omschrijving van het toepassingsgebied onder het artikel 1.2.1.

Ten einde de tekst zo veel mogelijk te verlichten werden grote delen onder bijlagen ondergebracht. Deze bijlagen volgen dezelfde nummering als de hoofdstukken, afdelingen of onderafdelingen waartoe ze behoren.

Dit brengt mee dat de bijlagen niet doorlopend genummerd zijn. c) Inhoudsopgave Als bijlage bij dit verslag aan de Vlaamse regering gaat de inhoudsopgave van het besluit. Het besluit is opgesplitst in 9 hoofdstukken : het hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen met inzonderheid definities, de bepaling van de afvalstoffencatalogus en de omschrijving van verwijderingshandelingen en van de nuttige toepassingen; om de leesbaarheid te bevorderen worden definities die enkel in een specifiek hoofdstuk, geëigende afdeling of onderafdeling worden gebruikt, opgenomen onder dit hoofdstuk, afdeling of onderafdeling; onder het hoofdstuk 2 worden de verschillende categorieën van afvalstoffen gedefinieerd; het betreft hier in de eerste plaats huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen; ook worden de bijzondere afvalstoffen en de gevaarlijke afvalstoffen nader bepaald; onder het hoofdstuk 3 wordt de aanvaardingsplicht geregeld voor bepaalde papierafval, voertuigwrakken, rubberbanden, bruin- en witgoed alsook voor accu's en batterijen; het hoofdstuk 4 geeft uitvoering aan het afvalstoffendecreet om bepaalde afvalstoffen als secundaire grondstoffen te mogen aanwenden; het hoofdstuk 5 stelt een aantal regels vast met betrekking tot de inzameling, het vervoer en de verwerking van afvalstoffen; het hoofdstuk 6 regelt de invoer en uitvoer van afvalstoffen; onder het hoofdstuk 7 worden de regels vastgelegd voor de monsterneming en de analyse van afvalstoffen; het hoofdstuk 8 wijst de toezichthoudende ambtenaren aan; het hoofdstuk 9 ten slotte bevat een aantal slot- en opheffingsbepalingen en preciseert inzonderheid de data van inwerkingtreding van de bepalingen van het besluit.

Aan het besluit zijn tien bijlagen toegevoegd. Het betreft : de bijlage 1.2.1 die de Afvalstoffencatalogus bevat; de bijlage 2.4.1.1 die de te gebruiken testmethoden voor de bepaling van de in het artikel 2.4.1, § 1 van het VLAREA bedoelde eigenschappen omschrijft; de bijlage 2.4.1.2 met de lijst van gevaarlijke afvalstoffen; de bijlage 4.1 die de lijst van afvalstoffen die in aanmerking komen voor gebruik als secundaire grondstoffen omvat; de bijlage 4.2.1 die de voorwaarden inzake samenstelling en gebruik vaststelt om afvalstoffen als secundaire grondstoffen voor meststof of bodemverbeterend middel te mogen aanwenden; deze bijlage bestaat uit de volgende 3 subbijlagen : - subbijlage 4.2.1.A : samenstellingsvoorwaarden; - subbijlage 4.2.1.B: gebruiksvoorwaarden; - subbijlage 4.2.1.C: specifieke voorwaarden voor gebruik van behandeld slib als meststof of bodemverbeterend middel; de bijlage 4.2.2 die de voorwaarden inzake samenstelling vaststelt om afvalstoffen als secundaire grondstoffen voor bouwstof te mogen aanwenden; deze bijlage bestaat uit de volgende 3 subbijlagen : - subbijlage 4.2.2.A : voorwaarden voor gebruik in of als niet-vormgegeven bouwstof; - subbijlage 4.2.2.B : voorwaarden voor gebruik in of als vormgegeven bouwstof; - subbijlage 4.2.2.C : immissiegrenswaarden voor bodem; de bijlage 4.2.3 die de voorwaarden inzake samenstelling vaststelt om afvalstoffen als secundaire grondstoffen voor bodem te mogen aanwenden; de bijlage 4.3 met het standaardformulier voor de aanvraag van het gebruikscertificaat secundaire grondstoffen; de bijlage 5.5.3.2 omvattende 2 (sub)bijlagen met betrekking tot de medische afval; de bijlage 6 die de groene, oranje en rode afvalstoffenlijsten omvat behorende bij de Verordening (EEG) 259/93/EG zoals vastgesteld door de Beschikking van de EG-Commissie 94/721/EG van 21 oktober 1994; deze bijlage bestaat uit de volgende 3 subbijlagen : - subbijlage 6.A : groene lijst van afvalstoffen; - subbijlage 6.B : oranje lijst van afvalstoffen; - subbijlage 6.C : rode lijst van afvalstoffen. 2° Toelichting van enkele belangrijke bepalingen a) Definitie en omschrijving van het begrip afvalstof Het begrip afvalstof is in het afvalstoffendecreet gedefinieerd (artikel 2, 1°).Met toepassing van het artikel 3, § 1 van het afvalstoffendecreet en in overeenstemming met de EG-voorschriften (de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen 94/3/EG van 20 december 1993 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a) van Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 75/442/EEG betreffende afvalstoffen) wordt door artikel 1.2.1 de Afvalstoffencatalogus vastgesteld (bijlage 1.2.1 bij het besluit).

Het is belangrijk te onderstrepen dat de stoffen en voorwerpen voorkomend op voornoemde Afvalstoffencatalogus niet altijd en niet zonder meer als afvalstof mogen worden beschouwd (zie ook § 2 van het artikel 1.2.1). Het moet immers ook nog gaan om stoffen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

Ter verduidelijking moge hier worden herinnerd aan de toelichting die ter zake in de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van de afvalstoffen (parlementair stuk 485 (1993-1994) - nr. 1) werd verstrekt. De definitie, zoals vastgesteld door sub 1° van het artikel 2 van het afvalstoffendecreet, valt uiteen in drie onderdelen : elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet; elke stof of elk voorwerp waarvan de houder voornemens is zich te ontdoen; elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich moet ontdoen.

Kernbegrip in de definitie is het "zich ontdoen". Het wordt hier gebruikt in de betekenis van "zich ontlasten" of "zich bevrijden" van een stof of een voorwerp.

De eerste twee situaties die in de definitie zijn opgenomen - "de houder ontdoet zich of is voornemens zich te ontdoen van een bepaalde stof of voorwerp" - doen zich voor : - hetzij omdat de houder geen wettelijke mogelijkheid heeft om de stof of het voorwerp als product of als grondstof aan te wenden; - hetzij omdat hij niet tot aanwending van de stof of het voorwerp als product of als grondstof wenst over te gaan.

In een bedrijf ontstaan, naast de goederen die het bedrijf wenst te produceren, een aantal bijstromen van stoffen die het bedrijf niet wenst te produceren, maar die inherent zijn aan de door het bedrijf aangewende techniek voor de productie van de te produceren goederen.

Deze stoffen of bijproducten : - zijn géén afvalstoffen, wanneer deze in het bedrijf zelf op nuttige wijze worden ingezet, bv. in een ander productieproces; de houder ontdoet er zich in dat geval immers niet van en hij heeft evenmin de intentie om er zich van te ontdoen; - zijn wèl afvalstoffen, wanneer deze door de producent niet op nuttige wijze worden ingezet; in dat geval zal de houder er zich van ontdoen of er zich willen van ontdoen.

Opgemerkt zij dat de af- of aanwezigheid van een economische appreciatie van deze stoffen of voorwerpen niet van belang is.

De derde situatie - "elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich moet ontdoen" - doet zich voor omdat geldende rechtsregels bepaalde stoffen of voorwerpen van rechtswege het statuut van afvalstof toekennen. Dit is bv. het geval voor "afgewerkte olie" en "voertuigwrakken".

Ook weze nog aangestipt dat "grond" op zich niet is opgenomen in de Afvalstoffencatalogus. Het hoeft geen betoog dat "verontreinigde gronden" evenwel duidelijk onder de toepassing vallen van het bodemsaneringsdecreet van 22 februari 1995. b) Categorieën van afvalstoffen Huishoudelijke afvalstoffen Het besluit van de Vlaamse regering van 21 april 1982 betreffende de gelijkstelling van sommige afvalstoffen aan huishoudelijke, aan bijzondere of aan industriële afvalstoffen stelt een aantal "industriële, ambachtelijke en bedrijfsafvalstoffen" gelijk aan huishoudelijke afvalstoffen.Juridisch kan een afvalstof echter slechts tot één enkele hoofdcategorie behoren en is zij te beschouwen, ofwel als een huishoudelijke afvalstof, ofwel als een bedrijfsafvalstof. Het artikel 3, § 2 van het afvalstoffendecreet laat hieromtrent geen twijfel bestaan. Met betrekking tot de eventuele gelijkstelling van bepaalde afvalstoffen aan huishoudelijke afvalstoffen dient bovendien gewezen op de bepalingen van het artikel 15, § 1 van het afvalstoffendecreet volgens dewelke aan de gemeenten de zorg wordt opgedragen voor de inzameling van de huishoudelijke afvalstoffen.

Met betrekking tot de definitie van huishoudelijke afvalstoffen stelt de MINA-raad in zijn advies over het ontwerp-uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen o.m. dat het huidige besluit van de Vlaamse regering van 21 april 1982 dat afvalstoffen gelijkstelt met huishoudelijke afvalstoffen onduidelijk en bijgevolg ruim interpreteerbaar is. De MINA-raad dringt sterk aan op een spoedige herziening van dit besluit. Daarbij moet volgens de MINA-raad rekening worden gehouden met kwalitatieve aspecten (aard), kwantitatieve aspecten en de plaats waar het afval vrijkomt.

Om voormelde redenen, en rekening houdend met het advies van de MINA-raad, worden onder het artikel 2.1.1 van het VLAREA de afvalstoffen die aan huishoudelijke afvalstoffen worden gelijkgesteld veel beperkter gehouden dan in het voormelde gelijkstellingsbesluit van 21 april 1982 dat nu wordt opgeheven.

Volledigheidshalve is het nuttig hier nog melding te maken van het samenwerkingsakkoord betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval, goedgekeurd bij decreet van 21 januari 1997. Artikel 2, sub 6° definieert "verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong" als : « verpakkingsafval afkomstig van de normale werking van huishoudens en verpakkingsafval die hiermee gelijkgesteld is. De drie gewestregeringen stellen een gemeenschappelijke lijst op van verpakkingsafvalstoffen gelijkgesteld met verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong. » .

Volgens de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet tot goedkeuring van het samenwerkingsakkoord betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval (parlementair stuk 400 (1995-1996) - Nr. 1) valt onder het begrip "verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong" niet alleen het door de huishoudens voortgebrachte afval, maar ook afvalstoffen die dezelfde aard hebben en onder meer door de handel geproduceerde verpakkingsafval die door de drie gewestregeringen wordt gelijkgesteld aan verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong. Voor de toepassing van voormeld samenwerkingsakkoord dienen de drie gewestregeringen een identieke lijst van de aan verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong gelijkgestelde afvalstoffen vast te stellen. Omdat het hier gaat om een geëigende regeling inzake "terugnameplicht" kan op deze lijst desgevallend verpakkingsafval voorkomen die in uitvoering van het afvalstoffendecreet als bedrijfsafval moet worden beschouwd.

Bedrijfsafvalstoffen Voormelde definitie van huishoudelijke afvalstoffen doet geen afbreuk aan het feit dat bedrijfsafvalstoffen die omwille van aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen vanuit milieutechnisch oogpunt verder onverminderd in eenzelfde installatie kunnen verwerkt worden. Om die reden wordt met het artikel 5.4.1.2 van het VLAREA voor de producenten van bedrijfsafvalstoffen de verplichting ingevoerd deze bedrijfsafvalstoffen gescheiden van hun overige bedrijfsafvalstoffen te verzamelen en te laten ophalen.

Wat het samenwerkingsakkoord betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval, goedgekeurd bij decreet van 21 januari 1997, betreft, moge ook hier worden verwezen naar de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet tot goedkeuring van het samenwerkingsakkoord betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval (parlementair stuk 400 (1995-1996) - Nr. 1). Volgens deze toelichting bevat "verpakkingsafval van bedrijfsmatige oorsprong" ook het door ambachtslui of door de handel geproduceerde verpakkingsafval in de mate dat dit niet gelijkgesteld is met "verpakkingsafval van huishoudelijke oorsprong".

Gevaarlijke afvalstoffen Het artikel 3, § 3.1° van het afvalstoffendecreet stelt dat de Vlaamse regering overeenkomstig de geldende Europese voorschriften bepaalt welke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen worden beschouwd. De huidige definitie is vastgesteld bij besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994 houdende bepaling van de gevaarlijke afvalstoffen zoals gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995. Deze definitie neemt echter niet alle ter zake geldende EG-voorschriften over.Met name ontbreekt de verwijzing naar de eigenschappencriteria. Onder het artikel 2.4.1 wordt daarom nu niet alleen de lijst van gevaarlijke afvalstoffen gegeven, zoals vastgesteld door de EG-Beschikking 94/904/EG van 22 december 1994 (bijlage 2.4.1.2), maar zijn nu ook de eigenschappen waarnaar in voormelde EG-Beschikking verwezen wordt in extenso mee opgenomen.

Een specifiek aspect vormt het begrip "giftige afval" zoals het voor België is gedefiniëerd bij koninklijk besluit van 9 februari 1976 houdende algemeen reglement op de giftige afval. Behoudens de artikelen 1 en 7 is de wet van 22 juli 1974 op de giftige afval voor toepassing in het Vlaamse gewest opgeheven. Alhoewel het artikel 47, § 5 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen bepaalt dat elke wijziging van het koninklijk besluit van 9 februari 1976 houdende algemeen reglement op de giftige afval slechts uitwerking heeft mits deze wijziging wordt goedgekeurd bij decreet, is ingevolge de gedeeltelijke opheffing van de wet van 22 juli 1974 op de giftige afval de in voormeld koninklijk besluit voorziene specifieke regeling voor giftige afval zonder voorwerp geworden behoudens voor wat betreft de in artikel 7 van voormelde wet genoemde aangelegenheden. Om reden dat de huidige EG-lijst van gevaarlijke afvalstoffen stoelt op andere technische uitgangsprincipes dan deze die aan de basis lagen van de vroeger met toepassing van de wet van 22 juli 1974 op de giftige afval als giftige afval gedefinierde afvalstoffen, wordt in het VLAREA (vooralsnog) geen aanvullende lijst van gevaarlijke afvalstoffen vastgesteld. c) Aanvaardingsplicht De EG-richtlijn voorziet geen specifieke regelgeving inzake aanvaardingsplicht.Wel bepaalt artikel 15 van de EG-richtlijn 75/442/EEG dat overeenkomstig het beginsel "de vervuiler betaalt" de kosten van de verwijdering van afvalstoffen ten laste kunnen gelegd worden van de producent van het product dat tot het ontstaan van de afvalstoffen heeft geleid.

Door het decreet van 21 januari 1997 tot goedkeuring van het samenwerkingsakkoord betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval, waarmee de EG-richtlijn 94/62/EEG van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval is omgezet, is reeds een terugnameplicht opgelegd voor verpakkingsafval. Deze "terugnameplicht" is in artikel 2, sub 18° van voornoemd samenwerkingsakkoord gedefinieerd als : « de aan de verpakkingsverantwoordelijke opgelegde verplichting om, in het licht van de doelstellingen van dit samenwerkingsakkoord, de quota's voor nuttige toepassing en recyclage zoals bepaald in artikel 3, §§ 2 en 3 van dit samenwerkingsakkoord te bereiken" en is bijgevolg niet te verwarren met de in het afvalstoffendecreet voorziene "aanvaardingsplicht".

Artikel 10 van het afvalstoffendecreet omschrijft wat onder "aanvaardingsplicht" moet worden verstaan en machtigt de Vlaamse regering afvalstoffen aan te wijzen waarvoor een aanvaardingsplicht voor de eindverkoper, de tussenhandelaar en de producent of de invoerder geldt.

In de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van de afvalstoffen (parlementair stuk 485 (1993-1994) - nr. 1), is nader gepreciseerd dat de decretale bepalingen slechts de basisbeginselen van de aanvaardingsplicht vastlegt en dat nadere regels - wellicht telkens in functie van de betrokken afvalstof en de betrokken distributie- en productiesector - dienen te worden vastgesteld door de Vlaamse regering. Verder wordt o.m. ook gesteld dat bij het opleggen van een aanvaardingsplicht voor bepaalde afvalstoffen een redelijke aanpassingstermijn zou moeten gegeven worden aan de eindverkopers, de tussenhandelaars, de producenten en de invoerders.

Rekening houdend met het feit dat het hier over een vrij nieuwe materie gaat is het wenselijk dat de door de Vlaamse regering vast te stellen aanvullende regels maximaal zouden vastgelegd worden bij wijze van milieubeleidsovereenkomsten voorafgaand aan een uitgeschreven reglementering ter zake. In dat licht werden reeds voorbereidende besprekingen met de betrokken sectoren gevoerd, inzonderheid voor wat betreft bepaalde papierafval, voertuigwrakken en bruin- en witgoed.

Aangaande papierafval is de procedure voor het afsluiten van een eerste milieubeleidsovereenkomst, die reeds in 1994 was ingezet (het ontwerp van milieubeleidsovereenkomst papier is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 november 1994) inmiddels afgerond. De procedure voor een tweede milieubeleidsovereenkomst papier is lopende.

Met betrekking tot de voertuigwrakken werd in 1996 met het oog op de uitwerking van nadere regels het studiesyndicaat "Belauto" opgericht waaraan behalve de betrokken bedrijfssector ook de 3 gewesten en de federale overheid meewerkten. Wat bruin- en witgoed betreft start nu het studiesyndicaat "Belelec" waaraan behalve de betrokken bedrijfssectoren ook de 3 gewesten meewerken. Ook inzake rubberbanden voert de OVAM reeds sedert meerdere jaren onderhandelingen.

Uit alle besprekingen met de betrokken bedrijfssectoren blijkt dat het afsluiten van een milieubeleidsovereenkomst op vrijwillige basis slechts een reële kans maakt wanneer eerst op algemene wijze een aanvaardingsplicht voor bedoelde afvalstof is opgelegd. De vrees wordt geuit dat anders diegenen die de milieubeleidsovereenkomst niet willen onderschrijven gevrijwaard zouden blijven van elke inspanning ter zake. Hieromtrent stelde : de SERV in zijn advies van 14 december 1994 over het ontwerp van milieubeleidsovereenkomst "papier" : « De verhouding tussen de milieubeleidsovereenkomst en het opleggen van de aanvaardingsplicht moet volgens de Raad eveneens worden verduidelijkt.

Door de MBO wordt het beleidsinstrument van de aanvaardingsplicht voor bepaalde actoren van het beleidsveld "oud papier" vervangen door een alternatief instrumentenkader.

De Raad verbindt aan een dergelijke uitruil van beleidsinstrumenten de volgende voorwaarden : - de doelstellingen die met beide instrumenten beoogd worden moeten dezelfde zijn; - beide instrumenten moeten een gelijkaardige globale allocatie van inspanningen tot gevolg hebben.

Ook de actoren die de voorliggende MBO niet onderschrijven moeten volgens de Raad de mogelijkheid krijgen om zich in te schakelen in een alternatief instrumentenkader. » ; de MINA-raad in zijn advies van 19 december 1994 over het ontwerp van milieubeleidsovereenkomst "papier" : - "De MINA-raad betreurt dat de Ontwerp-Milieubeleidsovereenkomst als volwaardig alternatief voor deze aanvaardingsplicht wordt voorgesteld.

De aanvaardingsplicht legt de nadruk op de producentenverantwoordelijkheid tijdens de afvalfase. De aanvaardingsplicht past bovendien perfect in de algemeen aanvaarde filosofie van de 'vervuiler betaalt' en maakt het streefdoel 'de kringlopen zo optimaal mogelijk te sluiten' mogelijk. » ; - "De MINA-raad is voorstander van het principe van de aanvaardingsplicht. Enkel in afwachting van de zo snel mogelijke praktische realisatie van de aanvaardingsplicht kan de MINA-raad instemmen met de invoering van alternatieve milieubeleidsinstrumenten, waaronder de milieubeleidsovereenkomst. ».

Met betrekking tot de aanvaardingsplicht stellen de SERV en de MINA-raad nog respectievelijk het volgende : de SERV in zijn advies over het ontwerp-uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen ontvangen door de OVAM op 13 maart 1997 : « Volgens de Raad kan de aanvaardingsplicht in welbepaalde omstandigheden inderdaad een zeer nuttig instrument zijn, maar ook hier geldt dat geval per geval en na afweging van verschillende mogelijke instrumenten moet worden bekeken of een aanvaardingsplicht het meest aangewezen instrument is. »; - "Daarnaast wenst de Raad te reageren op de stelling in het ontwerpplan dat de producent, via de aanvaardingsplicht, verantwoordelijk moet worden gesteld voor het afval van producten die door hem op de markt zijn gebracht. De Raad erkent dat een aanvaardingsplicht een stimulans kan betekenen voor de betrokken producent om vanaf het productontwerp reeds te streven naar een zo gering mogelijke afvalproductie in de eindfase van het product. »; de MINA-raad in zijn advies d.d. 8 juli 1996 over het ontwerp-milieubeleidsplan 1997-2001 ("Mina-plan 2") : « Preventiebeleid. Het plan stelt dat het Vlaams Gewest in het kader van de EU slechts beperkte mogelijkheden heeft om eigen maatregelen te treffen. Het concludeert dat het preventiebeleid daarom voor een belangrijk deel afhankelijk blijft van inspanningen op federaal en internationaal niveau. Het Afvalstoffendecreet bevat evenwel een aantal (ongebruikte) instrumenten ter zake, nl. de secundaire grondstoffen en de aanvaardingsplicht. ».

Rekening houdend met voormelde adviezen van de SERV en de MINA-raad alsook met de resultaten van reeds gevoerde besprekingen, werden in het VLAREA enkel algemene basisregels en beoogde doelstellingen inzake de aanvaardingsplicht ingeschreven. Overeenkomstig artikel 10, § 2 van het afvalstoffendecreet geldt daarbij als algemene regel het "1 tegen 1"-principe, d.w.z. de aanvaardingsplicht houdt voor de eindverkoper in dat hij slechts verplicht is het afvalproduct te aanvaarden wanneer de consument een overeenstemmend product aanschaft. Dit is bv. het geval voor rubberbanden, bruin- en witgoed en voertuigwrakken. Met toepassing van het tweede lid van dezelfde § 2 kan voor bepaalde afvalstoffen echter het "0 tegen 1"-principe worden opgelegd, d.w.z. dat de eindverkoper in dat geval verplicht is het afvalproduct te aanvaarden zelfs wanneer de consument geen overeenstemmend product aanschaft. Dit laatste is het geval voor batterijen en accu's.

Wat de aanvullende regels betreft wordt aan de producenten de keuzemogelijkheid gelaten : ofwel, deze vast te stellen bij wijze van vrijwillige milieubeleidsovereenkomst overeenkomstig het artikel 10, § 6 van het afvalstoffendecreet; ofwel, deze vast te stellen in een individueel afvalbeheerplan.

Zoals gevraagd in het voormelde SERV-advies van 14 december 1994 krijgen de actoren die de MBO niet onderschrijven aldus de mogelijkheid zich in te schakelen in een alternatief instrumentenkader, met name het individueel afvalbeheerplan.

Opdat de betrokken eindverkopers, de tussenhandelaars, de producenten en de invoerders over een redelijke aanpassingstermijn zouden beschikken, is in artikel 3.1.1.1 van het VLAREA voorzien dat de aanvaardingsplicht voor voertuigwrakken, rubberbanden en bruin- en witgoed pas ingaat vanaf 1 juli 1999. Aldus krijgen de betrokken bedrijfssectoren ook ruim de gelegenheid desbetreffend milieubeleidsovereenkomsten af te sluiten. Voor papierafval en de accu's en batterijen gaat de aanvaardingsplicht in bij de inwerkingtreding van het besluit, dit omwille dat de procedure voor het afsluiten van een milieubeleidsovereenkomst reeds is afgerond respectievelijk voldoende ver is gevorderd. Het artikel 3.1.1.2 van het VLAREA voorziet op langere termijn, met name vanaf 1 juli 2004, wanneer de nieuwe aanvaardingsplicht geacht is op kruissnelheid te zijn, ook voor voertuigwrakken, rubberbanden en bruin- en witgoed het opleggen van het voormelde "0 tegen 1"-principe.

De invoering van bedoelde aanvaardingsplicht beoogt tegelijkertijd de preventie van afvalstoffen aan de bron te stimuleren. De MINA-raad stelt in zijn voormeld advies van 19 december 1994 immers terecht dat de aanvaardingsplicht de nadruk legt op de producentenverantwoordelijkheid tijdens de afvalfase. De aanvaardingsplicht kadert daarenboven perfect in het EG-beginsel "de vervuiler betaalt" en maakt ten slotte het streefdoel van duurzame ontwikkeling "de kringlopen zo optimaal mogelijk te sluiten" mogelijk.

In de milieubeleidsovereenkomsten zal in die geest ook de nodige aandacht moeten worden besteed zowel aan het voorkomen van afvalstoffen, als aan het sluiten van de kringlopen. In diezelfde geest zal bij de onderhandelingen over de milieubeleidsovereenkomsten getracht worden vanwege de betrokken bedrijfssectoren een verbintenis op vrijwillige basis te verkrijgen dat zij zullen streven de in het VLAREA vooropgestelde doelstellingen waar mogelijk vroeger en in strengere mate te bereiken.

Ten slotte kan er op gewezen worden dat overeenkomstig het artikel 4, § 1 van het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten, en in de mate door de betrokken bedrijfssectoren ingespeeld wordt op de geboden mogelijkheid de geëigende aanvullende regels vast te leggen in milieubeleidsovereenkomsten ad hoc, de inhoud van de milieubeleidsovereenkomsten geheel of gedeeltelijk in reglementering kan worden omgezet. Indien dit opportuun wordt geacht kunnen de nu in het VLAREA beperkt gehouden algemene basisregels en beoogde doelstellingen aldus later met meer specifieke regels worden uitgebreid. d) Aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen Met betrekking tot de aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen stellen de SERV en de MINA-raad respectievelijk het volgende : de SERV in zijn advies over het ontwerp-uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen dat door de OVAM op 13 maart 1997 werd ontvangen : « De Raad ondersteunt de strategische doelstelling van het ontwerpplan om de afzetmarkt en de afzetmogelijkheden van gerecupereerde afvalstoffen te garanderen en bevorderen, waar aangewezen via kwaliteitsverbetering, normering en certificering, en dit onder normale marktverhoudingen.De Raad meent evenwel dat deze strategische doelstelling dient te kaderen in een globaal beleid t.a.v. secundaire grondstoffen, waarin onder meer wordt vastgelegd welke afvalstoffen (huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen) onder welke voorwaarden als secundaire grondstoffen kunnen worden gebruikt. Hiertoe dient dringend werk gemaakt te worden van de uitvoering van art. 11 van het afvalstoffendecreet. »; de MINA-raad in zijn advies d.d. 8 juli 1996 over het ontwerp-milieubeleidsplan 1997-2001 ("Mina-plan 2") : « Garanderen van afzetmogelijkheden. De overheid dient afzetmogelijkheden te garanderen via de uitwerking van een algemeen kader en niet door gegarandeerde prijzen (deze worden immers veelal internationaal vastgelegd). De MINA-raad dringt er sterk op aan dat de Vlaamse regering zou werk maken van (de inwerkingtreding van) de reglementering van afvalstoffen die op wettige wijze mogen worden gebruikt als secundaire grondstoffen. De Raad is enkel voorstander van normering wanneer secundaire grondstoffen diffuus worden toegepast als grond- of brandstof of niet vallen onder de vergunningsplicht. ».

Aangaande de aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen bepaalt het Afvalstoffendecreet : het artikel 6, 3° verplicht het bevorderen van "de nuttige toepassing van de afvalstoffen door recyclage, hergebruik, terugwinning of andere handelingen gericht op het verkrijgen van secundaire grondstoffen of het gebruik van afvalstoffen als energiebron"; hiermee wordt artikel 3, 1°, b) van de gewijzigde EG-Richtlijn 75/442/EEG omgezet; het artikel 11, § 1 machtigt de Vlaamse regering een lijst op te stellen van afvalstoffen die op wettige wijze mogen worden gebruikt als secundaire grondstoffen indien zij voldoen aan de voorwaarden inzake samenstelling en/of gebruik vast te stellen door de Vlaamse regering. het artikel 11, § 2 bepaalt ten slotte dat bedoelde afvalstoffen voor de toepassing van het afvalstoffendecreet niet meer als afvalstoffen beschouwd worden van zodra zij worden afgeleverd bij een gebruiker die beschikt over de nodige vergunningen en/of voldoet aan de krachtens het artikel 11, § 1 vastgestelde voorwaarden om deze afvalstoffen als secundaire grondstoffen te gebruiken.

Met toepassing van de voormelde decretale bepalingen wordt onder het hoofdstuk 4 een regelgeving uitgewerkt die het mogelijk maakt een aantal afvalstoffen onder bepaalde voorwaarden op nuttige wijze te gebruiken ter vervanging van grondstoffen. Er is over gewaakt dat deze ontworpen regelgeving inzake secundaire grondstoffen ook volledig in overeenstemming is met de EG-voorschriften ter zake, te weten de gewijzigde EG-Richtlijn 75/442/EEG van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen : het artikel 3, b) van deze EG-Richtlijn schrijft voor dat de lidstaten passende maatregelen moeten nemen ter bevordering van : « b) in de tweede plaats : i) de nuttige toepassing van de afvalstoffen door recycling, hergebruik, terugwinning dan wel andere handelingen gericht op het verkrijgen van secundaire grondstoffen, of ii) het gebruik van afvalstoffen als energiebron.»; het begrip "secundaire grondstoffen" wordt in dit EG-voorschrift wel geciteerd, doch is nergens gedefinieerd; uit voormelde formulering kan echter wel worden afgeleid dat het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstoffen in de EG-context een vorm van nuttige toepassing is; wat onder nuttige toepassing moet worden verstaan is op EG-niveau daarentegen wel heel concreet omschreven, meer bepaald in de bijlage IIB bij vermelde gewijzigde EG-richtlijn 75/442/EEG; deze bijlage IIB, zoals recent aangepast ingevolge de beschikking 96/350/EG van 24 mei 1996, is integraal opgenomen onder het artikel 1.4.1 van het VLAREA; merk op dat onder R1 het "hoofdgebruik als brandstof" als nuttige toepassing is aangegeven, waarmee zeker niet mag verward worden het verbranden van afvalstoffen met energierecuperatie; het artikel 4 van deze EG-Richtlijn schrijft voor dat de nuttige toepassing moet plaatsvinden zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédé's of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben; het artikel 10 van deze EG-Richtlijn schrijft voor dat iedere inrichting of onderneming die afvalstoffen nuttig toepast een vergunning moet hebben; het artikel 11, 1° van dezelfde EG-Richtlijn bepaalt echter dat inrichtingen of ondernemingen die afvalstoffen nuttig toepassen van deze vergunning kunnen worden vrijgesteld : - indien de bevoegde instanties algemene voorschriften per type activiteit hebben uitgevaardigd waarin soort en hoeveelheid afvalstoffen zijn vastgesteld en is aangegeven onder welke voorwaarden de activiteit kan worden vrijgesteld van een vergunning; - indien de soorten of de hoeveelheden afvalstoffen en de wijzen van nuttige toepassing van dien aard zijn dat aan de voorwaarden van artikel 4 wordt voldaan; volgens sub 2° van het artikel 11 van deze EG-Richtlijn moeten de inrichtingen of ondernemingen die vrijgesteld worden van vergunningsplicht zich bij de bevoegde instantie laten registreren.

In de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van de afvalstoffen (parlementair stuk 485 (1993-1994) - nr. 1), is nader gepreciseerd dat het begrip "secundaire grondstoffen" is ingevoerd, en de juridische draagwijdte ervan is bepaald, in de context van de vrijstelling van vergunning overeenkomstig het voormelde artikel 11, 1° van de gewijzigde EG-Richtlijn 75/442/EEG van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen.In diezelfde geest is overigens onder de rubriek 2 "Afvalstoffen" van de VLAREM-indelingslijst expliciet aangegeven : "De aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen overeenkomstig de ter zake geldende reglementering en voorschriften is geen inrichting voor de verwerking van afvalstoffen. ».

De in het VLAREA gestelde voorwaarden tot aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen zijn overeenkomstig de uiteengezette benadering vastgesteld met als uitgangsbasis dat de nuttige toepassing moet plaatsvinden zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédé's of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Vermits secundaire grondstoffen als een vanuit milieu-oogpunt waardevol alternatief voor primaire grondstoffen kunnen worden bestempeld, kan de aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen tegelijkertijd ook bijdragen tot duurzame ontwikkeling.

In diezelfde geest dient de beoordeling van de risico's van secundaire grondstoffen ook mede gezien in het licht van de risico's inherent aan het gebruik van de overeenkomstige primaire grondstoffen.

Verwijzend naar het voormelde advies van de MINA-raad weze nog het volgende opgemerkt : overeenkomstig de bepalingen van het artikel 11 van het Afvalstoffendecreet moeten altijd voorwaarden inzake samenstelling en/of gebruik worden opgelegd; het is zeker zo dat het gebruik van bepaalde afvalstoffen als secundaire grondstof kan worden toegelaten door het louter stellen van gebruiksvoorwaarden zonder enige samenstellingsvoorwaarde; minder evident is evenwel dat het al of niet stellen van voorwaarden inzake samenstelling zou worden gekoppeld aan het feit of de secundaire grondstoffen al of niet diffuus worden toegepast; wat de bijstromen van stoffen die het bedrijf niet wenst te produceren, maar die inherent zijn aan de door het bedrijf aangewende techniek voor de productie van de te produceren goederen betreft, past het hier te herinneren aan de onder het punt 2°, a) ter zake verstrekte toelichting; wanneer deze stoffen of bijproducten in het bedrijf zelf op nuttige wijze worden ingezet, bv. in een ander productieproces, zijn zij geen afvalstof; a fortiori kunnen deze dan ook niet door een regelgeving inzake de aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstof worden gevat.

Verder is het opportuun onder dit punt er ook nog op te wijzen dat - zoals ook in de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van de afvalstoffen (parlementair stuk 485 (1993-1994) - nr. 1) is toegelicht - de stoffen, andere dan afvalstoffen (d.w.z. grondstoffen, producten, enz.), die door hergebruik of terugwinning uit afvalstoffen worden gewonnen, geen afvalstoffen zijn en dus ab initio buiten het afvalstoffenregime vallen.

Ten slotte weze in deze de aandacht nog gevestigd op het artikel 4.1.5 van het VLAREA dat, steunend op het advies van de Raad van State L. 26.674/3 waarin ter zake wordt verwezen naar het arrest nr. 19/97 van 15 april 1997 van het Arbitragehof, nader preciseert tot op welk ogenblik de stoffen die als secundaire grondstof worden gebruikt hun aard van afvalstof behouden en deze onderworpen blijven aan de reglementering van afvalstoffen.

Van deze nieuwe regelgeving mag worden verhoopt dat zij de hoeveelheid afval die uiteindelijk moet verwijderd worden drastisch zal helpen verminderen en tevens een relevante bijdrage zal leveren tot het bevorderen van duurzame ontwikkeling. 3° Artikelsgewijze toelichting a) Hoofdstuk 1 : Algemene bepalingen Afdeling 1.1 "Definities" : Onder deze afdeling worden door artikel 1.1.1 de algemene definities vastgesteld. Zoals reeds toegelicht onder punt 1°, c) worden ter bevordering van de leesbaarheid de definities die enkel in een specifiek hoofdstuk, geëigende afdeling of onderafdeling worden gebruikt, opgenomen onder het desbetreffende hoofdstuk, afdeling of onderafdeling.

Afdeling 1.2 "Afvalstoffencatalogus" : Artikel 3 van het afvalstoffendecreet bepaalt dat de Vlaamse regering een afvalstoffencatalogus vaststelt overeenkomstig de geldende Europese voorschriften. Dergelijke catalogus is ter uitvoering van voormelde decretale bepalingen tot dusver nog niet vastgesteld.

Bedoelde catalogus is bij beschikking van de EG-Commissie 94/3/EG van 20 december 1993 vastgesteld. Met het voorliggende ontwerp-besluit wordt deze Europese afvalcatalogus in Vlaams recht omgezet.

Afdeling 1.3 "Verwijderingshandelingen" : Artikel 1.3.1 definiëert verwijderingshandelingen conform de recente beschikking van de EG-Commissie 96/350/EG van 24 mei 1996.

Afdeling 1.4 "Nuttige toepassing" : Artikel 1.4.1 definiëert nuttige toepassing conform de recente beschikking van de EG-Commissie 96/350/EG van 24 mei 1996. b) Hoofdstuk 2 : Categorieën van afvalstoffen Afdeling 2.1 "Huishoudelijke afvalstoffen" : Zoals reeds toegelicht onder punt 2, b) worden onder het artikel 2.1.1 van het VLAREA de afvalstoffen die aan huishoudelijke afvalstoffen worden gelijkgesteld veel beperkter gehouden dan in het voormelde gelijkstellingsbesluit van 21 april 1982 dat nu wordt opgeheven.

Afdeling 2.2 "Bedrijfsafvalstoffen" : Onder artikel 2.2.1 worden - om te vermijden dat bepaalde afvalstoffen buiten de omschrijving van beide hoofdcategorieën zouden kunnen vallen - alle afvalstoffen die geen huishoudelijke afvalstoffen zijn gelijkgesteld met bedrijfsafvalstoffen.

Afdeling 2.3 "Bijzondere afvalstoffen" : Zoals nader toegelicht in de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van de afvalstoffen (parlementair stuk 485 (1993-1994) - nr. 1), betreffen bijzondere afvalstoffen huishoudelijke, bedrijfs-, gevaarlijke of andere afvalstoffen die omwille van hun aard, samenstelling, herkomst of verwerking een afzonderlijke regeling behoeven. Naast, of in afwijking van de algemene regels die gelden voor de algemene categorie waartoe zij behoren, kunnen bijzondere regels nodig zijn die specifiek afgestemd zijn op deze categorieën van afvalstoffen.

Artikel 2.3.1 van het VLAREA wijst aanvullend aan deze bepaald in het artikel 3, § 5 van het afvalstoffendecreet een aantal afvalstoffen aan als bijzondere afvalstof.

Afdeling 2.4 "Gevaarlijke afvalstoffen" : Zoals reeds toegelicht onder punt 2, b) worden onder het artikel 2.4.1 van het VLAREA de gevaarlijke afvalstoffen gedefinieerd conform de EG-Richtlijn (vooralsnog) zonder uitbreiding met een aanvullende lijst. Met betrekking tot de gevaarlijke eigenschappen wordt conform de EG-benadering in § 4 van hetzelfde artikel 2.4.1 gesteld dat bedoelde afvalstoffen "worden geacht één of meer van de eigenschappen te hebben" en wordt de bewijslast, om aan te tonen wanneer dit niet het geval is, bij de houder van de afvalstoffen gelegd. c) Hoofdstuk 3 : Aanvaardingsplicht Afdeling 3.1 "Algemene bepalingen" : Voor een algemene toelichting wordt verwezen naar punt 2, b). Onder het artikel 3.1.1.2 wordt voor accu's en batterijen onmiddellijk een aanvaardingsplicht opgelegd volgens het "0 tegen 1"-principe. Voor voertuigwrakken, rubberbanden en bruin- en witgoed wordt dit "0 tegen 1"-principe pas vanaf 1 juli 2004 ingevoerd.

Artikel 3.1.1.3 voorziet de mogelijkheid de aanvaardingsplicht te delegeren naar een erkende afvalbeheerorganisatie. Onder de onderafdeling 3.1.2 wordt de erkenning van de afvalbeheerorganisatie geregeld. De onderafdeling 3.1.3 regelt de verplichting tot het stellen van een bankgarantie door de erkende afvalbeheerorganisaties.

Onder de onderafdeling 3.1.4 worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot het afvalbeheerplan.

Afdeling 3.2 "Papierafval" : In deze afdeling wordt de aanvaardingsplicht geregeld van bedoelde papierafval. Merk op dat deze aanvaardingsplicht enkel geldt voor de papierafval gedefinieerd in artikel 3.2.1, sub 1°. Het artikel 3.2.4 stelt de sectoriële recyclingsvoeten vast die met betrekking tot deze papierafval als streefdoel worden vooropgezet.

Afdeling 3.3 "Voertuigwrakken" : In deze afdeling wordt de aanvaardingsplicht geregeld van voertuigwrakken. "Voertuig" is onder het artikel 3.3.1 gedefinieerd overeenkomstig de definitie gegeven in het overeenkomstige voorstel van EG-Richtlijn.

De aanvaardingsplicht geldt hier in een eerste fase overeenkomstig het "1 tegen 1"-principe bij de aankoop van een overeenstemmende soort van voertuig. In artikel 3.3.3 is aangegeven wat hierbij onder "soort" dient verstaan ongeacht het merk en type van het voertuigwrak en het nieuwe aangekochte autovoertuig.

Artikel 3.3.2 legt enkele regels inzake verwerkingswijze vast.

Afdeling 3.4 "Rubberbanden" : In deze afdeling wordt de aanvaardingsplicht geregeld van rubberbanden. Ook hier wordt "voertuig" gedefinieerd overeenkomstig de definitie gegeven in het voorstel van EG-Richtlijn inzake afgedankte voertuigen (voertuigwrakken).

Artikel 3.4.2 legt enkele regels inzake verwerkingswijze vast. Met het oog op een maximaal hergebruik of recuperatie is daarbij o.m. voorzien dat de afvalbanden voorafgaand dienen gesorteerd naar mogelijks hergebruik als tweedehands. Artikel 3.4.5 stelt de doelstellingen vast overeenkomstig het voorstel van EG-Aanbevelingen inzake afvalbanden.

Afdeling 3.5 "Bruin- en witgoed" : In deze afdeling wordt de aanvaardingsplicht geregeld van bruin- en witgoed. De artikelen 3.5.2 en 3.5.3 van het VLAREA leggen enkele regels inzake verwerkingswijze vast. Met het oog op een maximaal hergebruik of recuperatie is daarbij o.m. voorzien dat het bruin- en witgoed voorafgaand dient gesorteerd naar mogelijks hergebruik als tweedehands. Artikel 3.5.2, § 2 voorziet expliciet de mogelijkheid om voor bedoelde sortering beroep te doen op erkende kringloopcentra. In de §§ 3 tot en met 8 van hetzelfde artikel worden nadere regels gegeven omtrent de erkenning van deze kringloopcentra. Artikel 3.5.6 stelt de doelstellingen vast.

Afdeling 3.6 "Accu's en batterijen" : In deze afdeling wordt de aanvaardingsplicht geregeld van accu's en batterijen. Hier geldt onmiddellijk het "0 tegen 1"-principe. Artikel 3.6.5 stelt de doelstellingen vast. d) Hoofdstuk 4 : Aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen Afdeling 4.1 "Algemene bepalingen" : Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar punt 2°, d).

Zoals aldaar reeds toegelicht voorziet het artikel 11, 2° van de gewijzigde EG-Richtlijn 75/442/EEG van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen de verplichting voor de inrichtingen en ondernemingen die afvalstoffen nuttig toepassen met vrijstelling van vergunning zich te laten registreren. Deze EG-verplichting is in het ontwerp-besluit omgezet door het artikel 5.1.5.3.

Afdeling 4.2 "Voorwaarden inzake samenstelling en/of gebruik" : Zoals reeds toegelicht onder punt 2°, d) schrijft het artikel 4 van de gewijzigde EG-Richtlijn 75/442/EEG van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen voor dat de nuttige toepassing moet plaatsvinden zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédé's of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De in het VLAREA gestelde voorwaarden tot aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen zijn in dat licht vastgesteld. - Gebruik in, of als meststof of als bodemverbeterend middel : Onder de onderafdeling 4.2.1 zijn de voorwaarden voor het gebruik in, of als meststof of als bodemverbeterend middel opgenomen.

Tenzij anders bepaald, geldt als regel dat voorwaarden zijn vastgesteld inzake : - de samenstelling van de afvalstof (subbijlage 4.2.1.A); - de gebruiksvoorwaarden, met name de maximum hoeveelheid aan verontreinigende stoffen die in een kalenderjaar aan de bodem mag worden toegevoegd (subbijlage 4.2.1.B).

Een specifiek probleem vormt het slib dat onder de toepassing valt van de EG-Richtlijn 86/278/EEG van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw. Het VLAREA zet deze EG-Richtlijn in enigszins verstrengde vorm om (de artikelen 4.2.1.1, 4.2.1.2 en 4.2.1.3 alsook de subbijlage 4.2.1.C). De definitie van respectievelijk "slib" en "behandeld slib" is in artikel 4.1.1, sub 11° en sub 12° bepaald in overeenstemming met genoemde EG-Richtlijn. Wat het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstoffen in, of als meststof of als bodemverbeterend middel betreft, dient er rekening mee gehouden dat deze een bijkomend aanbod van de nutriënten stikstof en fosfor voor de cultuurgronden vertegenwoordigen boven het reeds bestaande ruime aanbod van dierlijke mest, van minerale meststoffen en van de stikstofdepositie. Vanuit milieutechnisch oogpunt moeten de via de weg van secundaire grondstoffen aan de cultuurgronden toegevoegde nutriënten mee opgenomen worden in de globale nutriëntenbalans. In diezelfde benadering kan het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstoffen in, of als meststof of als bodemverbeterend middel, slechts worden toegelaten in de mate de afvalstof kwalitatief ten minste evenwaardig is aan de primaire grondstoffen die zij beoogt te vervangen en/of hieraan complementair is. De voorwaarden in het VLAREA zijn in die zin vastgesteld. Aldus voorziet het artikel 4.2.1.2 op korte termijn een totaal verbod voor het gebruik van rioolwaterzuiveringsslib behoudens wanneer dit slib dermate is behandeld dat de wateroplosbare nutriënten stikstof en fosfor met ten minste 85 % zijn gereduceerd. - Gebruik in, of als bouwstof : Onder de onderafdeling 4.2.2 zijn de voorwaarden voor het gebruik in, of als bouwstof opgenomen.

Hier geldt als regel dat enkel voorwaarden zijn vastgesteld inzake de samenstelling van de afvalstof (subbijlagen 4.2.2.A en 4.2.2.B). Het artikel 4.2.2.2 voorziet uitdrukkelijk de mogelijkheid tot afwijking van de samenstellingsvoorwaarden voor zware metalen; in dat geval dient echter steeds aan de eisen inzake maximale immissie in de bodem, zoals vastgesteld door subbijlage 4.2.2.C, te worden voldaan.

Een specifiek probleem vormt hier de bagger- en de ruimingsspecie (EAC-code 17.05.02). Voorzien wordt dat mits de specie aan de voorgeschreven samenstellingsvoorwaarden voldoet deze zonder meer (onbehandeld) kan aangewend worden als bouwstof. - Gebruik als bodem : Onder de onderafdeling 4.2.3 zijn de voorwaarden voor het gebruik als bodem opgenomen.

Hier geldt als regel dat enkel voorwaarden zijn vastgesteld inzake de samenstelling van de afvalstof (subbijlage 4.2.3).

Hier is voorzien dat de behandelde bagger- en ruimingsspecie (EAC-code 17.05.02), mits deze aan de voorgeschreven samenstellingsvoorwaarden voldoet en nadat door een hydrogeologische studie is aangetoond dat er geen risico voor grondwaterveronteriniging bestaat, in de bestemmingszone type V vastgesteld door het VLAREBO kan aangewend worden als bodem. - Gebruik in, of als smeer- en/of oplosmiddelen en/of technische vloeistoffen : Onder de onderafdeling 4.2.4 zijn de voorwaarden voor het gebruik in, of als smeer- en/of oplosmiddelen en/of technische vloeistofen opgenomen.

Ook hier geldt gewoon als regel dat de afvalstof dient te voldoen aan de voorwaarden gesteld aan de overeenkomstige primaire grondstof. - Gebruik in, of als brandstof : Onder de onderafdeling 4.2.5 zijn de voorwaarden voor het gebruik in, of als brandstof opgenomen.

Het artikel 4.2.5.1 regelt het gebruik van behandelde afgewerkte olie als brandstof. Daarmee wordt de EG-Richtlijn 75/439/EEG van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie omgezet in toepassing van het afvalstoffendecreet. De normering is enigszins strenger dan de EG-Richtlijn, inzonderheid wat de eisen inzake zwavelgehalte betreft.

Conform het advies van de Raad van State ter zake wordt met het artikel 9.1, § 3 van het VLAREA het artikel 5.2.2.8.3 van titel II van het VLAREM opgeheven. Voor de parameter zwavelgehalte is in § 2 van artikel 4.2.5.1 een overgangsregeling voorzien tot 1 januari 1999.

Artikel 4.2.5.2 bepaalt dat onbehandeld houtafval en houtafval vergelijkbaar met onbehandeld houtafval als brandstof mag gebruikt worden evenwel enkel wanneer dit gebeurt met inachtname van de door titel II van het VLAREM vastgestelde milieuvoorwaarden die voor stookinstallaties gestookt met overeenkomstige primaire brandstoffen gelden.

Artikel 4.2.5.3 regelt vanuit eenzelfde benadering de voorwaarden voor het gebruik van gedroogd slib als brandstof. Voor de parameter zwavelgehalte wordt daarbij een overgangsregeling voorzien. Verder is voor de parameter "som van zware metalen" een onderscheid gemaakt naargelang de verbrandingsassen al of niet nuttig worden toegepast.

Afdeling 4.3 "Gebruikscertificaat" : In de gevallen dat de kwaliteit van de afvalstoffen die in aanmerking komen voor gebruik als secundaire grondstoffen in belangrijke mate kan verschillen met als gevolg dat ook de risico's die ze vertegenwoordigen sterk kunnen variëren, wordt een gebruikscertificaat verplicht gesteld. Onder de afdeling 4.3 is een regeling vastgesteld voor de aflevering van bedoelde gebruikscertificaten.

In het kader van de controle op de nuttige toepassing van afvalstoffen zijn in het verleden ook al analyseverslagen van bepaalde afvalstoffen doorgevoerd en aan de OVAM bezorgd. Ten einde geen nieuwe overbodige afvalstoffenanalyses, waarvan sommige zelfs vrij omslachtig zijn, op te leggen, wordt in § 2 van het artikel 4.3.2 voorzien dat de vroeger uitgevoerde afvalstoffenanalyses geldig blijven voor een periode van 3 jaar. e) Hoofdstuk 5 : Inzameling, vervoer en verwerking van afvalstoffen Afdeling 5.1 "Algemene bepalingen" : Het artikel 5.1.1.1 stelt een aantal definities vast.

In de onderafdelingen 5.1.2, 5.1.3 en 5.1.4 wordt een regeling vastgesteld voor de erkenning van ophalers en de registratie van vervoerders. Deze regeling vervangt de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 1 februari 1995 houdende nadere regels betreffende de erkenning van ophalers en de registratie van vervoerders van afvalstoffen. Deze regels worden in grote mate hernomen. Conform de bepalingen van het artikel 14, § 2 van het afvalstoffendecreet is nu echter voorzien dat de erkenning dient aangevraagd bij de Vlaamse regering.

Onder onderafdeling 5.1.5 wordt de meldingsplicht en het bijhouden van registers geregeld. Deze regeling is van toepassing op alle bedrijfsafvalstoffen met uitzondering van de in artikel 5.4.1.1 bedoelde bedrijfsafvalstoffen die vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen. De regeling vervangt de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 21 april 1982 houdende nadere regelen omtrent de melding en de afgifte van afvalstoffen. De in dit besluit van 21 april 1982 opgenomen regels inzake het vervoer van afvalstoffen is evenwel niet meer hernomen op uitdrukkelijk verzoek van de OVAM. Bedoelde bepalingen zijn vanuit oogpunt van afvalbeheer weinig relevant en zouden een nodeloze papierstroom doen ontstaan.

Daarenboven is het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen reeds geregeld in de geëigende vervoersreglementering, inzonderheid - voor wat het vervoer op de weg betreft - door de ADR-reglementering. Het artikel 5.1.5.3 regelt de meldingsplicht voor de afvalstoffen die als secundaire grondstof zullen worden aangewend. Zoals onder punt 2°, d) reeds werd toegelicht, schrijft de EG-Richtlijn 75/442/EEG van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen immers voor dat bedoelde ondernemingen zich moeten laten registreren. In § 2 van het artikel 5.1.5.3 is opgelegd dat, wanneer bedoelde secundaire grondstoffen tegelijkertijd onder de toepassing vallen van het mestdecreet, dit voornemen tot gebruik eveneens aan de Mestbank moet worden gemeld. Het is immers duidelijk dat voor het gebruik van deze afvalstoffen de bepalingen van het mestdecreet aanvullend van toepassing zijn.

Afdeling 5.2 "Regels inzake verwerking van afvalstoffen" : Onder deze afdeling worden een aantal regels inzake de verwerking van afval opgelegd uitgaande van de vooropgestelde rangorde in de hiërarchie (ladder van Lansink) en overeenkomstig de principes vooropgezet in het uitvoeringsplan "Huishoudelijke Afvalstoffen".

Afdeling 5.3 "Huishoudelijke afvalstoffen" : Het artikel 5.3.1.1 legt een algemene verplichting op (aan de gemeenten) voor het afzonderlijk ophalen en/of inzamelen van een aantal deelfracties van huishoudelijke afvalstoffen.

Afdeling 5.4 "Bedrijfsafvalstoffen" : Onder de onderafdeling 5.4.1 wordt aan de bedrijven de verplichting opgelegd hun bedrijfsafval die vergelijkbaar is met huishoudelijke afvalstoffen gescheiden van hun overige bedrijfsafvalstoffen te verzamelen en te laten ophalen. Aldus kunnen de bedrijfsafvalstromen beter opgevolgd worden die volgens titel II van het VLAREM in installaties voor huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden verwerkt.

De onderafdeling 5.4.2 zet de nieuwe EG-Richtlijn 96/59/EEG van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van PCB's/PCT's om voor wat de afvalbeheeraspecten betreft.

Afdeling 5.5 "Bijzondere afvalstoffen" : Onder onderafdeling 5.5.1 wordt een bijzondere regeling vastgesteld voor het onderhoud/herstelling en de ontmanteling van motorvoer-, vaar- en vliegtuigen.

Onder onderafdeling 5.5.2 worden de bepalingen van het KGA-besluit van 13 maart 1991 enigszins geactualiseerd geïntegreerd.

Onderafdeling 5.5.3 bevat een bijzondere regeling voor het medisch afval. f) Hoofdstuk 6 : Invoer en uitvoer van afvalstoffen Onder dit hoofdstuk wordt het besluit van 27 april 1994 houdende nadere regelen betreffende de invoer en de uitvoer van afvalstoffen zoals gewijzigd bij besluit van 24 mei 1995, geïntegreerd en geactualiseerd in het licht van de recente EG-voorschriften. Voor de duidelijkheid worden tevens enige bepalingen uit de EG-Verordening 259/93/EG van 1 februari 1993 mee opgenomen. Zo zijn onder bijlage 6 de afvalstoffenlijsten, van toepassing voor de in- en uitvoer van afvalstoffen, toegevoegd zoals deze werden vastgesteld door de EG-Beschikking 94/721/EG van 21 oktober 1994.

Met toepassing van het artikel 33, § 3 van het afvalstoffendecreet bepaalt het artikel 6.4 van het VLAREA het bedrag van de administratieve kosten verbonden aan de uitvoering van de kennisgevings- en toezichtsprocedure. g) Hoofdstuk 7 : Monsterneming en analyse van afvalstoffen Afdeling 7.1 "Erkenning van laboratoria" : Artikel 7.1.1 wijst het VITO aan als referentielabo. Verder worden onder deze afdeling de bepalingen van het erkenningsbesluit van 30 juli 1982, dat bij besluit van 18 november 1992 was gewijzigd, op geactualiseerde wijze geïntegreerd.

Afdeling 7.2 "Monsternemingen" : Onder deze afdeling worden de regels vastgesteld voor de monsternemingen door de toezichthoudende ambtenaren. Het betreft een integratie van de regels vervat in het besluit van 12 augustus 1982 zoals dit was gewijzigd bij besluit van 24 juli 1985. h) Hoofdstuk 8 : Toezicht Dit hoofdstuk wijst de ambtenaren aan die met het toezicht zijn belast.Inzonderheid wordt nu ook het toezicht met betrekking tot de EG-Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993 geregeld voor wat de aspecten inzake in- en uitvoer van afvalstoffen betreft die tot de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest behoren. i) Hoofdstuk 9 : Slot- en Opheffingsbepalingen Het artikel 9.1 heft de bestaande uitvoeringsbesluiten op waarvan het voorwerp nu door het VLAREA wordt geregeld. In de meeste gevallen zijn de regels vervat in genoemde uitvoeringsbesluiten op geactualiseerde wijze in het VLAREA geïntegreerd. In sommige gevallen worden bestaande regels niet meer hernomen, ofwel omwille dat deze niet meer passen in de huidige bepalingen van het gewijzigde afvalstoffendecreet, ofwel omwille dat deze als voorbijgestreefd moeten worden beschouwd in het huidig gevoerde Vlaamse afvalstoffenbeleid. Dit laatste is bv. het geval voor de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 25 juli 1984 houdende algemene regelen met betrekking tot het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen via kokers in appartementsgebouwen.

Het artikel 9.2 regelt de inwerkingtreding van het VLAREA. 4° Inhoudsopgave * VLAREA : Hoofdstuk 1 : Algemene bepalingen - Afdeling 1.1 : Definities - Afdeling 1.2 : Afvalstoffencatalogus - Afdeling 1.3 : Verwijderingshandelingen - Afdeling 1.4 : Nuttige toepassing Hoofdstuk 2 : Categorieën van afvalstoffen - Afdeling 2.1 : Huishoudelijke afvalstoffen - Afdeling 2.2 : Bedrijfsafvalstoffen - Afdeling 2.3 : Bijzondere afvalstoffen - Afdeling 2.4 : Gevaarlijke afvalstoffen Hoofdstuk 3 : Aanvaardingsplicht - Afdeling 3.1 : Algemene bepalingen - Afdeling 3.2 : Papierafval - Afdeling 3.3 : Voertuigwrakken - Afdeling 3.4 : Rubberbanden - Afdeling 3.5 : Bruin- en witgoed - Afdeling 3.6 : Accu's en batterijen Hoofdstuk 4 : Aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen - Afdeling 4.1 : Algemene bepalingen - Afdeling 4.2 : Voorwaarden inzake samenstelling en/of gebruik - Afdeling 4.3 : Gebruikscertificaat Hoofdstuk 5 : Inzameling, vervoer en verwerking van afvalstoffen - Afdeling 5.1 : Algemene bepalingen - Afdeling 5.2 : Algemene regels inzake verwerking van afvalstoffen - Afdeling 5.3 : Huishoudelijke afvalstoffen - Afdeling 5.4 : Bedrijfsafvalstoffen - Afdeling 5.5 : Bijzondere afvalstoffen Hoofdstuk 6 : Invoer en uitvoer van afvalstoffen Hoofdstuk 7 : Monsterneming en analyse van afvalstoffen - Afdeling 7.1 : Erkenning van laboratoria - Afdeling 7.2 : Monsternemingen Hoofdstuk 8 : Toezicht Hoofdstuk 9 : Slot- en Opheffingsbepalingen * Bijlagen bij VLAREA : Bijlage 1.2.1: Afvalstoffencatalogus Bijlage 2.4.1.1 : Te gebruiken testmethoden voor de bepaling van de in het artikel 2.4.1, § 1 van het VLAREA bedoelde eigenschappen Bijlage 2.4.1.2: Lijst van gevaarlijke afvalstoffen Bijlage 4.1: Lijst van afvalstoffen die in aanmerking komen voor gebruik als secundaire grondstoffen Bijlage 4.2.1: Voorwaarden inzake samenstelling en gebruik als meststof of bodemverbeterend middel - Subbijlage 4.2.1.A: Samenstellingsvoorwaarden (maximum gehalten aan verontreinigende stoffen) - Subbijlage 4.2.1.B: Gebruiksvoorwaarden (maximum toelaatbare bodemdosering) - Subbijlage 4.2.1.C: Specifieke voorwaarden voor gebruik van behandeld slib als meststof of bodemverbeterend middel Bijlage 4.2.2 : Voorwaarden inzake samenstelling voor gebruik in of als bouwstof - Subbijlage 4.2.2.A : Voorwaarden voor gebruik in of als niet-vormgegeven bouwstof - Subbijlage 4.2.2.B : Voorwaarden voor gebruik in of als vormgegeven bouwstof - Subbijlage 4.2.2.C : Immissiegrenswaarden voor bodem Bijlage 4.2.3 : Voorwaarden inzake samenstelling voor gebruik als bodem Bijlage 4.3 : Standaardformulier voor het aanvragen van een gebruikscertificaat voor het gebruik van een afvalstof als secundaire grondstof Bijlage 5.5.3.2 : - Subbijlage 5.5.3.2.A: Lijst van medisch afval - Subbijlage 5.5.3.2.B : Logo risicohoudend medisch afval Bijlage 6 : afvalstoffenlijsten voor de in- en uitvoer van afvalstoffen (Verordening (EEG) 259/93/EG van 1 februari 1993 en Beschikking van de EG-Commissie 94/721/EG van 21 oktober 1994) - Subbijlage 6.A: groene lijst van afvalstoffen - Subbijlage 6.B: oranje lijst van afvalstoffen - Subbijlage 6.C: rode lijst van afvalstoffen.

De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

17 DECEMBER 1997. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA) De Vlaamse regering, Gelet op de Verordening 259/93/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, gewijzigd bij Verordening van de Raad 120/97/EG van 20 januari 1997, tevens opheffend met ingang van 7 mei 1994 de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 84/631/EEG van 6 december 1984 betreffende toezicht en controle in de Gemeenschap op de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen, gewijzigd bij de Richtlijnen van de Raad 86/121/EEG van 8 april 1986, 86/279/EEG van 12 juni 1986 en 91/692/EEG van 23 december 1991 alsook bij Richtlijnen van de Commissie 85/469/EEG van 22 juli 1985 en 87/112/EEG van 23 december 1986 en bij Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen 94/721/EG van 21 oktober 1994;

Gelet op het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen gewijzigd bij de decreten van 23 maart 1983, 28 juni 1985, 22 oktober 1986, 20 december 1989, 12 december 1990, 21 december 1990, 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993, 20 april 1994, 21 december 1994, 19 april 1995, 22 december 1995 en 20 december 1996;

Gelet op de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van luchtverontreiniging, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1967;

Gelet op de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, gewijzigd bij wet van 22 mei 1979 en bij de decreten van 23 december 1980, 2 juli 1981, 5 april 1984, 28 juni 1985, 13 juli 1988, 20 december 1989, 12 december 1990, 21 december 1990, 25 juni 1992, 1 juli 1992, 18 december 1992, 22 december 1993, 6 juli 1994, 21 december 1994 en 20 december 1996;

Gelet op het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, gewijzigd bij de decreten van 12 december 1990, 23 januari 1991 en 20 december 1996;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 14 februari 1990 houdende nadere regelen betreffende de milieuheffingen op vaste afvalstoffen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 6 september 1995, 26 juni 1996 en 3 juni 1997;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 23 juni 1997;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Overwegende de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 75/439/EEG van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie, gewijzigd bij de Akte betreffende de toetreding van Spanje en Portugal van 12 juni 1985 en bij de Richtlijnen van de Raad 87/101/EEG van 22 december 1986 en 91/692/EEG van 23 december 1991;

Overwegende de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 75/442/EEG van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, gewijzigd bij Richtlijnen 91/156/EEG van 18 maart 1991 en 91/692/EEG van 23 december 1991;

Overwegende de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 96/59/EEG van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's) vervangende de Richtlijn 76/403/EEG van 6 april 1976 die was gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG van 23 december 1991;

Overwegende de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 86/278/EEG van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw gewijzigd bij de Richtlijn van de Raad 91/692/EEG van 23 december 1991;

Overwegende de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 91/157/EEG van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten, gewijzigd bij Richtlijn van de Commissie 93/86/EEG van 4 oktober 1993;

Overwegende de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 91/689/EEG van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen tevens opheffend met ingang van 12 december 1993 de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 78/319/EEG van 20 maart 1978 betreffende toxische en gevaarlijke afvalstoffen, gewijzigd bij de Richtlijn van de Raad 94/31/EEG van 27 juni 1994;

Overwegende de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen 94/3/EG van 20 december 1993 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a) van Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 75/442/EEG betreffende afvalstoffen;

Overwegende de beschikking van de Raad van de Europese Gemeenschappen 94/904/EG van 22 december 1994 tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen;

Overwegende de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen 96/350/EG van 24 mei 1996 houdende aanpassing ingevolge artikel 17 van de bijlagen II A en II B bij de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 75/442/EEG betreffende afvalstoffen;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1.1 Definities Artikel 1.1.1. § 1. De begrippen en definities, vermeld in het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen alsook die vermeld in artikel 1.1.2 "Definities afvalstoffenverwerking" van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 6 september 1995 en 26 juni 1996, zijn ook van toepassing op dit besluit. § 2. Voor de toepassing van dit besluit gelden bijkomend de hierna opgenomen definities : 1° afvalstoffendecreet : het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen;2° titel I van het VLAREM : besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;3° titel II van het VLAREM : besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;4° Vlaamse minister : het lid van de Vlaamse regering bevoegd voor leefmilieu;5° OVAM : Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest;6° EAC : Europese Afvalstoffencatalogus. Afdeling 1.2 Afvalstoffencatalogus Art. 1.2.1. § 1. De afvalstoffencatalogus wordt vastgesteld zoals weergegeven in bijlage 1.2.1 bij dit besluit.

Overeenkomstig het artikel 4 van het afvalstoffendecreet zijn de volgende stoffen niet als afvalstoffen te beschouwen en vallen deze buiten de werkingssfeer van de in het eerste lid bedoelde afvalstoffencatalogus : 1° gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten;2° dierlijke mest als bedoeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen verontreiniging door meststoffen;3° afvalwater met uitzondering van afvalstoffen in vloeibare toestand. § 2. Materialen en voorwerpen die in de in § 1 genoemde afvalstoffencatalogus zijn opgenomen, worden niet onder alle omstandigheden als afval beschouwd, maar alleen als aan de definitie van afvalstof is voldaan.

Afdeling 1.3 Verwijderingshandelingen Art. 1.3.1. Onder verwijdering van afvalstoffen, in de zin van artikel 2, 6° van het afvalstoffendecreet, worden de volgende handelingen verstaan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK 2. - Categorieën van afvalstoffen Afdeling 2.1 Huishoudelijke afvalstoffen Art. 2.1.1. Onder huishoudelijke afvalstoffen worden verstaan : 1° overeenkomstig het artikel 3, § 2, 1° van het afvalstoffendecreet, de afvalstoffen die ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding;2° de volgende soorten afvalstoffen die aan huishoudelijke afvalstoffen worden gelijkgesteld : a) straat- en veegvuil dat voortkomt uit het onderhoud door gemeentelijke diensten;b) marktafvalstoffen;c) strandafvalstoffen; d) papierafval, zoals gedefinieerd in artikel 3.2.2.

Afdeling 2.2 Bedrijfsafvalstoffen Art. 2.2.1. Onder bedrijfsafvalstoffen worden verstaan : 1° overeenkomstig het artikel 3, § 2, 2° van het afvalstoffendecreet, de afvalstoffen die ontstaan ten gevolge van een industriële, ambachtelijke of wetenschappelijke activiteit;2° de volgende soorten afvalstoffen die aan bedrijfsafvalstoffen worden gelijkgesteld : alle afvalstoffen die geen huishoudelijke afvalstoffen zijn en evenmin begrepen zijn in de afvalstoffen bedoeld sub 1°. Afdeling 2.3 Bijzondere afvalstoffen Art. 2.3.1. § 1. Overeenkomstig het artikel 3, § 5 van het afvalstoffendecreet zijn de volgende afvalstoffen bijzondere afvalstoffen : 1° afgewerkte olie;2° gebruikte PCB's;3° afvalstoffen van de titaandioxyde-industrie;4° dierlijke afval;5° medisch afval;6° bouw- en sloopafval;7° klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong;8° landbouwafvalstoffen;9° mijnbouwafvalstoffen;10° slib afkomstig van de drinkwaterproductie, de reiniging van riolen, septische putten en vetvangers en van rioolwaterzuiveringsinstallaties;11° voertuigwrakken;12° rubberbanden. § 2. Aanvullend aan deze bepaald in § 1 worden de volgende afvalstoffen als bijzondere afvalstoffen aangewezen : 1° baggerspecie;2° de volgende afvalstoffen die ontstaan bij het slopen van voertuigwrakken en/of bij het uitvoeren van herstellings- en/of onderhoudswerkzaamheden aan motorvoertuigen, motorvaartuigen, motorvliegtuigen en hun aanhorigheden : a) stof dat asbest in vrije vezel bevat;b) remschoenen, remschijven, remplaten, remblokken en koppelingsplaten die asbest bevatten;c) accu's en batterijen;d) vervuilde of onbruikbare solventen;e) destillatieresidu's van solventrecuperatie;resten van verf, lak en vernis; slib van spuitcabines; f) synthetische remvloeistof;g) afgewerkte olie;h) vervuilde of onbruikbare brandstoffen;i) koelvloeistoffen;j) vervuilde filters van spuitcabines, spuitbussen, verpakkingen die gevaarlijke stoffen met uitzondering van olie hebben bevat of door deze stoffen werden verontreinigd en niet meer gebruikt worden;k) oliehoudend afval, zoals oliefilters, brandstoffilters, gebruikt absorptiemateriaal, afval voortkomend uit de olie-waterafscheider, oliehoudende schokdempers, verpakkingen die olie hebben bevat of door olie werden verontreinigd en niet meer gebruikt worden;l) katalysatoren;m) chloorfluorkoolwaterstoffen die voorkomen in airconditioningssystemen;n) chemicaliën bevattende patronen van airbags; 3° papierafval, zoals gedefinieerd in artikel 3.2.2; 4° bruin- en witgoed, zoals gedefinieerd in artikel 3.5.1.5°.

Afdeling 2.4 Gevaarlijke afvalstoffen Art. 2.4.1. § 1. Onder gevaarlijke afvalstoffen worden verstaan de afvalstoffen die één of meer van de volgende eigenschappen hebben : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Wat de onder H3 tot en met H8 bedoelde eigenschappen betreft, dienen de stoffen bovendien een of meer van de volgende eigenschappen te hebben : 1° vlampunt van 55 °C of minder;2° een of meer als zeer giftig ingedeelde stoffen met een totale concentratie van 0,1 % of meer;3° een of meer als giftig ingedeelde stoffen met een totale concentratie van 3 % of meer;4° een of meer als schadelijk ingedeelde stoffen met een totale concentratie van 25 % of meer;5° een of meer als R35 ingedeelde corrosieve stoffen met een totale concentratie van 1 % of meer;6° een of meer als R34 ingedeelde corrosieve stoffen met een totale concentratie van 5 % of meer;7° een of meer als R41 ingedeelde irriterende stoffen met een totale concentratie van 10 % of meer;8° een of meer als R36, R37 of R38 ingedeelde irriterende stoffen met een totale concentratie van 20 % of meer;9° een of meer carcinogene stoffen (categorie 1 of 2) met een totale concentratie van 0,1 % of meer. § 2. De in § 1 genoemde gevaarlijke eigenschappen worden aan de afvalstoffen toegeschreven volgens de criteria bepaald in deel II van bijlage 7 bij titel I van het VLAREM. § 3. De voor de bepaling van de in § 1 bedoelde eigenschappen te gebruiken testmethoden zijn omschreven in bijlage 2.4.1.1. § 4. De afvalstoffen opgenomen in de lijst vervat in bijlage 2.4.1.2 bij dit besluit worden geacht een of meer van de eigenschappen te hebben, bedoeld in § 1.

Die afvalstoffen zijn echter geen gevaarlijke afvalstoffen indien de houder bewijst dat zij geen van die eigenschappen hebben.

HOOFDSTUK 3. - Aanvaardingsplicht Afdeling 3.1 Algemene bepalingen Onderafdeling 3.1.1 Afvalstoffen onderworpen aan de aanvaardingsplicht Art. 3.1.1.1. Voor de volgende afvalstoffen geldt een aanvaardingsplicht voor de eindverkoper, de tussenhandelaar en de producent of de invoerder als bedoeld in artikel 10 van het afvalstoffendecreet : 1° papierafval zoals gedefinieerd in artikel 3.2.2; 2° accu's en batterijen zoals gedefinieerd in artikel 3.6.1; 3° met ingang van 1 juli 1999 : a) voertuigwrakken of afgedankte voertuigen zoals gedefinieerd in artikel 3.3.1; b) afvalbanden zoals gedefinieerd in artikel 3.4.1; c) bruin- en witgoed, zoals gedefinieerd in artikel 3.5.1.

Art. 3.1.1.2. Overeenkomstig het artikel 10, § 2 van het afvalstoffendecreet houdt de aanvaardingsplicht voor de eindverkoper in dat hij, wanneer een consument een product aanschaft, verplicht is het overeenstemmende product waarvan de consument zich ontdoet gratis in ontvangst te nemen.

Daarenboven moet de eindverkoper de volgende afvalstoffen van de consumenten gratis in ontvangst nemen, zelfs wanneer deze consumenten geen vervangende producten aanschaffen : 1° accu's en batterijen; 2° met ingang van 1 juli 2004 : a) voertuigwrakken of afgedankte voertuigen zoals gedefinieerd in artikel 3.3.1 waarvan de eerste ingebruikname, vermeld op het inschrijvingsbewijs, dateert na 1 juli 1999; b) afvalbanden zoals gedefinieerd in artikel 3.4.1; c) bruin- en witgoed, zoals gedefinieerd in artikel 3.5.1.

Art. 3.1.1.3. De eindverkopers, tussenhandelaars, producenten en invoerders kunnen voor de nakoming van hun aanvaardingsplicht op hun kosten en onder de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk 3 een beroep doen op een erkende afvalbeheerorganisatie als bedoeld in artikel 3.1.2.1.

Art. 3.1.1.4. De wijze waarop aan de in de artikelen 3.1.1.1 en 3.1.1.2 genoemde aanvaardingsplicht wordt voldaan, wordt overeenkomstig artikel 10, § 6 van het afvalstoffendecreet vastgelegd in : 1° ofwel, een milieubeleidsovereenkomst als bedoeld in het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten die is afgesloten door de overkoepelende representatieve organisatie van ondernemingen waarvan de producent en/of de invoerder lid is;2° ofwel, een afvalbeheerplan dat door de producenten en invoerders of door een erkende afvalbeheerorganisatie ter goedkeuring aan de OVAM wordt voorgelegd. Onderafdeling 3.1.2 Erkende afvalbeheerorganisaties Art. 3.1.2.1. Onder erkende afvalbeheerorganisatie wordt verstaan de overeenkomstig dit besluit voor één van de in artikel 3.1.1.1 genoemde afvalstoffen erkende rechtspersoon die instaat voor de nakoming van de aanvaardingsplicht die door dit besluit voor bedoelde afvalstof is opgelegd aan de eindverkoper, de tussenhandelaar en de producent of de invoerder.

Art. 3.1.2.2. De erkenning van een afvalbeheerorganisatie voor één van de in artikel 3.1.1.1 genoemde afvalstoffen kan alleen worden verleend aan een rechtspersoon die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° opgericht zijn als een vereniging zonder winstgevend doel conform de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de vereniging zonder winstgevend doel en aan de instelling van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend;2° uitsluitend als statutair doel hebben het ten laste nemen van de aanvaardingsplicht die door dit besluit en eventuele andere reglementen is opgelegd aan de eindverkoper, de tussenhandelaar en de producent of de invoerder;3° over de nodige technische en financiële middelen beschikken om voor de afvalstoffen waarvoor de erkenning wordt aangevraagd de aanvaardingsplicht opgelegd aan de eindverkoper, de tussenhandelaar en de producent of de invoerder te kunnen vervullen en/of hiervoor de nodige contracten te kunnen afsluiten met derden;4° voldoende representatief zijn voor de verschillende sectoren die betrokken zijn bij : a) de productie, invoer, distributie en verkoop van de producten die aanleidng kunnen geven tot de afvalstof waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;b) het beheer, waaronder de ophaling, de sortering en de verwerking in het Vlaamse Gewest van de afvalstof waarvoor de erkenning wordt aangevraagd; dit houdt in dat de raad van bestuur van de rechtspersoon zodanig is samengesteld dat de genoemde sectoren op evenredige en niet-discriminatoire wijze zijn vertegenwoordigd; 5° de bestuurders of de personen die de rechtspersoon kunnen verbinden, dienen over hun burgerlijke en politieke rechten te beschikken en mogen geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor inbreuken op de milieuwetgeving van de Gewesten, van België of van een andere lidstaat van de Europese Unie. Art. 3.1.2.3. De aanvraag tot erkenning van een afvalbeheerorganisatie voor één van de in artikel 3.1.1.1 genoemde afvalstoffen moet per aangetekend schrijven worden ingediend bij de OVAM. Zij dient ten minste de volgende informatie te bevatten : 1° kopie van de statuten van de rechtspersoon zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, alsmede de lijst van haar bestuurders;2° een financieel plan en een begroting voor de duur van de aangevraagde erkenning waarin ten minste de volgende gegevens zijn opgenomen : a) de wijze waarop de bijdragen van de eindverkopers, tussenhandelaars, producenten en invoerders worden berekend en geëvalueerd in functie van de reële kosten die de verplichtingen van de rechtspersoon die de erkenning aanvraagt dekken;b) de toewijzing van eventuele financiële overschotten aan de functionering van het systeem;c) de voorwaarden en de modaliteiten om de bijdragen te herzien;d) de raming van de uitgaven;e) de financiering van de eventuele verliezen;3° een ontwerp van modelovereenkomst die door de rechtspersoon met de eindverkopers, tussenhandelaars, producenten en invoerders zal worden afgesloten met het oog op de overname van hun aanvaardingsplicht van toepassing voor de afvalstof waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;4° een beschrijving van de wijze waarop de rechtspersoon de aanvaardingsplicht van de eindverkoper, de tussenhandelaar en de producent of de invoerder die op hem beroep doet zal nakomen. Art. 3.1.2.4. § 1. De aanvraag tot erkenning van een afvalbeheerorganisatie voor één van de in artikel 3.1.1.1 genoemde afvalstoffen wordt als volgt behandeld : 1° de OVAM onderzoekt de volledigheid van de erkenningsaanvraag; indien de aanvraag onvolledig wordt bevonden, deelt de OVAM dit binnen een termijn van 30 kalenderdagen per aangetekend schrijven mee aan de aanvrager; 2° de OVAM verleent binnen een termijn van twee maanden nadat de erkenningsaanvraag volledig werd bevonden advies aan de Vlaamse minister over de ontvankelijk bevonden erkenningsaanvraag;3° de Vlaamse minister doet binnen een termijn van drie maanden nadat de aanvraag volledig werd bevonden uitspraak over de volledig bevonden erkenningsaanvraag. § 2. De erkenning geldt voor een termijn van maximum vijf jaar. Zij is evenwel verlengbaar met telkens een nieuwe termijn van maximum vijf jaar.

Art. 3.1.2.5. § 1. De erkende rechtspersoon bedoeld in artikel 3.1.2.1 moet : 1° voldoen aan de erkenningsvoorwaarden vermeld in het artikel 3.1.2.2; 2° de aanvaardingsplicht nakomen die is opgelegd aan de eindverkopers, tussenhandelaars, producenten en invoerders die met betrekking tot de afvalstof waarvoor hij erkend is op hem beroep doen; 3° een bankgarantie stellen overeenkomstig de bepalingen van de onderafdeling 3.1.3; 4° de bijdragen op een niet discriminerende wijze innen van de eindverkopers, tussenhandelaars, producenten en invoerders die op hem beroep doen, ten einde de reële en volledige kosten van de verplichtingen die hem overeenkomstig dit besluit ten laste vallen te dekken;5° jaarlijks aan de OVAM voorleggen de balansen en de resultatenrekeningen van het voorbije jaar alsook de begroting voor het volgende jaar; 6° zich er toe verbinden een overeenkomst conform het model bedoeld in artikel 3.1.2.3, sub 3° af te sluiten met elke eindverkoper, tussenhandelaar, producent en invoerder die hierom verzoekt. § 2. Indien één of meer van de bepalingen van § 1 door de erkende rechtspersoon niet worden nagekomen, kan de Vlaamse minister overgaan tot de schorsing of definitieve opheffing van de erkenning.

Onderafdeling 3.1.3 Bankgarantie Art. 3.1.3.1. De in artikel 3.1.2.1 genoemde erkende afvalbeheerorganisaties zijn er toe gehouden bij een financiële instelling een bankgarantie te stellen ten voordele van de OVAM. Een afschrift van het bankgarantieattest wordt toegezonden aan de OVAM. Art. 3.1.3.2. Het bedrag van de in artikel 3.1.3.1 genoemde bankgarantie wordt door de OVAM vastgesteld in functie van de geraamde kosten van een ambtshalve verwijdering door de OVAM van de afvalstoffen die zullen voortkomen uit de door de producenten of invoerders, die op de erkende afvalbeheerorganisatie beroep doen, in het Vlaamse Gewest op de markt gebrachte overeenkomstige producten.

De raming van deze kosten gebeurt op basis van de volgende parameters : 1° de totale hoeveelheid producten, die tot de in artikel 3.1.1.1 bedoelde afvalstoffen aanleiding kunnen geven, die door de betrokken producenten of invoerders gedurende het voorbije jaar op de markt zijn gebracht in het Vlaamse Gewest; voor de producenten of invoerders die geen activiteit hebben ontwikkeld gedurende het voorbije jaar of slechts actief zijn geweest gedurende een gedeelte van het voorbije jaar, wordt de in aanmerking te nemen hoeveelheid afvalstoffen bepaald in functie van de door de betrokken producent of invoerder geraamde hoeveelheid producten die hij op de markt zal brengen over een periode van 12 maanden; 2° de normale kost van de verwerking van betrokken afvalstoffen. Indien zich een aanzienlijke wijziging voordoet van één of meer van de in het vorige lid genoemde parameters kan, op verzoek zowel van de OVAM als van de erkende afvalbeheerorganisatie, het bedrag van de bankgarantie aangepast worden.

Art. 3.1.3.3. De in artikel 3.1.3.1 genoemde bankgarantie kan slechts vrijgegeven worden nadat de OVAM heeft vastgesteld dat de erkende afvalbeheerorganisatie haar activiteiten definitief heeft stopgezet en de aanvaardingsplicht lastens haar producenten en/of invoerders is nagekomen.

Onderafdeling 3.1.4 Afvalbeheerplan Art. 3.1.4.1. Het in het artikel 3.1.1.4, sub 2° bedoelde afvalbeheerplan dient ten minste de volgende gegevens en verbintenissen te bevatten : 1° identificatiegegevens : a) naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmende registratie en B.T.W.-nummer van de producent of de invoerder van producten waarvoor voor de overeenstemmende afvalstoffen de aanvaardingsplicht geldt; b) woonplaats en adres van de producent of de invoerder en in voorkomend geval van de maatschappelijke, de administratieve en de exploitatiezetels;c) telefoonnummer en eventueel telefaxnummer van de woonplaats, zetel of standplaats, binnen het Vlaamse Gewest, waar de producent of de invoerder bereikt kan worden;d) voor zover de aanvrager niet beschikt over een woonplaats of in voorkomend geval over een maatschappelijke zetel in het Vlaamse gewest, de schriftelijke aanduiding van een standplaats, bijhuis of kantoor waar het register op elk ogenblik door de bevoegde overheid geraadpleegd kan worden;e) inhoudstafel van het volledige afvalbeheerplan;f) naam en functie van de ondertekenaar van het afvalbeheerplan;2° voorwerp : a) vermelding van de onder de aanvaardingsplicht vallende afvalstoffen en de overeenkomstige producten waarop het afvalbeheerplan van toepassing is; b) omschrijving van de wijze waarop aan de in de artikelen 3.1.1.1 en 3.1.1.2 van dit besluit genoemde aanvaardingsplicht wordt voldaan inzonderheid rekening houdend met de voor deze afvalstoffen ter zake in dit hoofdstuk opgenomen specifieke voorschriften; c) de gegevens die overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk 3 specifiek voor de afvalstoffen sub a) in het afvalbeheerplan dienen vermeld; d) de vermelding of overeenkomstig het artikel 3.1.1.3 van dit besluit al of niet beroep wordt gedaan op een erkende afvalbeheerorganisatie; in bevestigend geval dient de naam en het adres van deze afvalbeheerorganisatie vermeld; 3° verbintenissen : de schriftelijke verbintenis, gedateerd en ondertekend door de producent of invoerder, of in voorkomend geval door een natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden, dat de afvalstoffen die onder de toepassing van het afvalbeheerplan vallen en die hem met toepassing van dit besluit en het artikel 10 van het afvalstoffendecreet worden aangeboden door derden, inzonderheid eindverkopers, en tussenhandelaars, door hem : - gratis zullen worden aanvaard; - zullen worden verwerkt met inachtname van de voorschriften opgelegd door dit besluit. daarbij dient ten minste één adres, gelegen in het Vlaamse Gewest, vermeld waar derden deze afvalstoffen gratis kunnen afleveren.

Art. 3.1.4.2. Het in artikel 3.1.1.4, sub 2° bedoelde afvalbeheerplan wordt goedgekeurd volgens de volgende procedure : 1° de aanvraag tot goedkeuring van het afvalbeheerplan wordt bij de OVAM ingediend, bij voorkeur onder briefhoofd van de aanvrager, gedateerd en ondertekend door de aanvrager of in voorkomend geval door een natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden, met toevoeging van de volgende bijlagen : a) in voorkomend geval een afschrift van de oprichtingsakte en van de eventuele wijzigingen hieraan gedurende de laatste vijf jaar;b) het ontwerp van afvalbeheerplan waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd; 2° het bevoegde Afdelingshoofd van de OVAM onderzoekt de aanvraag bedoeld sub 1° op haar volledigheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.4.1; a) wordt de aanvraag onvolledig bevonden dan wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag hiervan door bedoeld Afdelingshoofd schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding van de inlichtingen en gegevens die ontbreken of nadere toelichting vereisen;b) wordt de aanvraag volledig bevonden dan wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag door bedoeld Afdelingshoofd bij ter post aangetekende brief hiervan in kennis gesteld;c) indien het bevoegde Afdelingshoofd van de OVAM geen schriftelijke kennisgeving uiterlijk veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag aan de aanvrager heeft verzonden, wordt de aanvraag geacht volledig te zijn;3° binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de sub 2°, b) bedoelde brief of, in voorkomend geval, na de datum van het verstrijken van de sub 2°, c) bedoelde termijn, verleent de bevoegde afdeling van de OVAM advies aan de administrateur-generaal van de OVAM;4° binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de sub 2°, b) bedoelde brief of, in voorkomend geval, na de datum van het verstrijken van de sub 2°, c) bedoelde termijn, doet de administrateur-generaal van de OVAM uitspraak over de aanvraag sub 1°;5° het bevoegde Afdelingshoofd van de OVAM zendt per ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum van de beslissing sub 4° een voor eensluidend verklaard afschrift ervan aan : a) de aanvrager;b) de Afdeling Milieu-inspectie van de Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur. Art. 3.1.4.3. § 1. De in artikel 3.1.4.2, sub 4° bedoelde goedkeuring kan slechts voor een termijn van maximum 5 jaar worden verleend. Elke goedkeuringsbeslissing die voor een kortere termijn geldt, dient ter zake gemotiveerd te zijn. Een hernieuwing van de goedkeuring is overeenkomstig de procedure vastgesteld door deze onderafdeling 3.1.4 mogelijk, telkens voor een termijn van maximum 5 jaar. § 2. De goedkeuring kan door de administrateur-generaal van de OVAM : 1° worden ingetrokken op verzoek van de houder van de goedkeuring;2° ambtshalve worden ingetrokken of geschorst, na overlegging van een proces-verbaal waarin een inbreuk wordt vastgesteld op de voorschriften van dit besluit; behoudens bij een dreigend en onmiddellijk gevaar voor mens en/of milieu, wordt de houder van de goedkeuring, per aangetekend schrijven en minstens 14 dagen voor de betekening ervan, op de hoogte gebracht van de voorgenomen beslissing en haar motieven; binnen deze termijn kan de houder van de goedkeuring zich verweren of zijn zaken in orde brengen.

Art. 3.1.4.4. § 1. De houder van de in artikel 3.1.4.2, sub 4° bedoelde goedkeuring is verplicht om, zonder verwijl en per aangetekend schrijven, een wijziging met betrekking tot de volgende gegevens in zijn dossier mee te delen aan de OVAM : 1° naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmende registratie en BTW-nummer van de houder;2° woonplaats, adres of fax- en telefoonnummer van de houder en in voorkomend geval van de maatschappelijke, de administratieve en de exploitatiezetels of van de standplaats binnen het Vlaamse Gewest;3° het voorwerp van het goedgekeurde afvalbeheerplan;4° de verbintenissen aangegeven in het goedgekeurde afvalbeheerplan. Art. 3.1.4.5. De natuurlijke persoon of rechtspersoon dient de in het goedgekeurde afvalbeheerplan opgenomen verbintenissen stipt na te leven.

Afdeling 3.2 Papierafval Art. 3.2.1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° papierafval : dagbladen, weekbladen, maandbladen, tijdschriften, periodieken, gratis regionale pers, gratis publicaties, telefoongidsen, faxgidsen, reclamedrukwerk en ander drukwerk, in het Vlaamse Gewest verdeeld, waarvan houders zich ontdoen;2° reclamedrukwerk : alle gedrukte publicaties die minder dan vijfmaal per week verschijnen en waarin minder dan 30 % besteed wordt aan artikelen van algemene informatie;3° gratis regionale pers : alle gedrukte publicaties met vast verschijningsritme die men gratis krijgt, met uitsluiting van deze uitgaande van één adverteerder of een daartoe opgerichte groep van adverteerders, waarin op jaarbasis minimum 30 % besteed wordt aan artikelen van algemene informatie;4° gratis publicaties : elke gedrukte publicatie die men gratis krijgt en die geen reclamedrukwerk of gratis regionale pers is;5° papierproducent : de uitgever die dagbladen, weekbladen, maandbladen, tijdschriften, periodieken, gratis regionale pers, gratis publicaties, telefoongidsen, faxgidsen, reclamedrukwerk of ander drukwerk in verbruik brengt in het Vlaamse Gewest;6° invoerder : de persoon die voor rekening van een buitenlandse uitgever dagbladen, weekbladen, maandbladen, tijdschriften, periodieken, gratis regionale pers, gratis publicaties, telefoongidsen, faxgidsen, reclamedrukwerk of ander drukwerk in verbruik brengt in het Vlaamse Gewest;7° recyclingsvoet : het relatieve gewicht van de papierafval die in het beschouwde kalenderjaar daadwerkelijk ingebracht wordt in een recyclingsproces, ten opzichte van het totale gewicht van de dagbladen, weekbladen, maandbladen, tijdschriften, periodieken, gratis regionale pers, gratis publicaties, telefoongidsen, faxgidsen die, alsook reclamedrukwerk en ander drukwerk dat tijdens het voorgaande kalenderjaar door welke papierproducent ook of invoerder in verbruik werden gebracht in het Vlaamse Gewest. Art. 3.2.2. § 1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op papierafval, voortkomende uit het gebruik of het verbruik van de hiernavolgende publicaties : 1° dagbladen;2° weekbladen en maandbladen;3° tijdschriften en periodieken;4° gratis regionale pers en gratis publicaties;5° telefoongidsen en faxgidsen;6° reclamedrukwerk en ander drukwerk. § 2. Vallen niet onder de toepassing van deze afdeling 3.2 de papierafval, voortkomende uit het gebruik of het verbruik van de hiernavolgende publicaties : 1° publicaties waarin geen handelsadvertenties, reclame of publiciteitsteksten zijn opgenomen;2° publicaties van papierproducenten en/of invoerders die minder dan 3 ton papier per jaar in verbruik brengen in het Vlaamse Gewest. Art. 3.2.3. § 1. Het sub 2° van artikel 3.1.1.4 genoemde afvalbeheerplan vermeldt inzonderheid : 1° welke van de onder artikel 3.2.2, § 1 genoemde categorieën van publicaties de papierproducent en/of de invoerder in verbruik brengt in het Vlaamse Gewest; 2° voor elk van de sub 1° genoemde categorieën van publicaties de wijze waarop de papierproducent en/of de invoerder deze publicaties aan de consument bezorgd : a) toezending met de post, al of niet door bemiddeling van derden;b) bezorging huis-aan-huis;c) al of niet door bemiddeling van derden aanbieden of laten aanbieden op vaste verkoop- of verdeelpunten;d) al of niet door bemiddeling van derden aanbieden of laten aanbieden op beurzen, tentoonstellingen of andere niet vaste verkoop- of verdeelpunten;e) enige andere wijze;3° voor elk van de sub 1° genoemde categorieën van publicaties de wijze waarop de papierproducent en/of de invoerder de papierafval van zijn publicaties aanvaardt;in voorkomend geval moet een kopie van de overeenkomsten met tussenhandelaars en/of eindverkopers als bijlage bij het afvalbeheerplan worden gevoegd; 4° voor elk van de sub 1° genoemde categorieën van publicaties de wijze waarop de papierproducent en/of de invoerder instaat voor de nuttige toepassing of de verwijdering van de papierafval van zijn publicaties; 5° voor welke van de sub 1° genoemde categorieën van publicaties de papierproducent en/of de invoerder voor de nakoming van zijn aanvaardingsplicht overeenkomstig het artikel 3.1.1.3 beroep doet op een erkende afvalbeheerorganisatie; in voorkomend geval moet een kopie van de overeenkomst met deze afvalbeheerorganisatie als bijlage bij het afvalbeheerplan worden gevoegd; 6° voor welke van de sub 1° genoemde categorieën van publicaties de papierproducent en/of de invoerder voor de nakoming van zijn aanvaardingsplicht overeenkomstig het artikel 3.2.6 overeenkomsten heeft afgesloten met de gemeenten of verenigingen van gemeenten waar de papierafval ontstaat; in voorkomend geval moet een kopie van deze overeenkomsten als bijlage bij het afvalbeheerplan worden gevoegd. § 2. De tussenhandelaar en de papierproducent of de invoerder worden voor de uitvoering van de onder de § 1 genoemde verplichtingen van rechtswege erkend voor de inzameling, en derhalve ook de ophaling, van de betrokken papierafval voor zoverre voldaan is aan de voorwaarden bepaald in sub 1°, a) en b) respectievelijk sub 2°, b) en c) van artikel 5.1.2.2.

Art. 3.2.4. De aanvaardingsplicht heeft tot doel, enerzijds preventieve acties te stimuleren en anderzijds de recuperatie van papierafval te maximaliseren met als streefdoel de volgende sectoriële recyclingsvoeten, uitgedrukt in gewichtspercentage, te behalen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. 3.2.5. De papierproducent en de invoerder stellen vóór 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM, voor zover deze gegevensverstrekking niet bij wijze van milieubeleidsovereenkomst is geregeld : 1° de totale hoeveelheid en het totale gewicht van de in het Vlaamse Gewest in verbruik gebrachte publicaties, onderverdeeld in de categorieën genoemd in artikel 3.2.2, § 1; 2° een overzicht van de totale hoeveelheid en het totale gewicht van de in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht ingezamelde papierafval;3° een overzicht van het totale gewicht van de met toepassing van de aanvaardingsplicht gerecycleerde, anderszins nuttig toegepaste en verwijderde papierafval. Art. 3.2.6. § 1. In afwijking van de bepalingen van artikel 3.1.1.3 kunnen de papierproducenten en de invoerders voor de nakoming van hun aanvaardingsplicht onder de voorwaarden vastgelegd in de milieubeleidsovereenkomst of in het afvalbeheerplan genoemd in artikel 3.1.1.4, overeenkomsten afsluiten met de gemeenten of verenigingen van gemeenten waar de papierafval ontstaat. § 2. De overeenkomsten die met het oog op de toepassing van de bepalingen van § 1 worden opgesteld dienen in elk geval bepalingen te omvatten betreffende de informatie en de sensibilisering van de consument en de toetreding van de eindverkopers en de tussenhandelaars.

Genoemde overeenkomsten worden door de papierproducent en de invoerder vooraf, per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ter goedkeuring aan de OVAM meegedeeld. Bij gebrek aan enige opmerking binnen zestig dagen na ontvangst, wordt de voorgelegde overeenkomst geacht te zijn goedgekeurd.

Als de OVAM opmerkingen formuleert en de goedkeuring onthoudt, wordt de voorgestelde overeenkomst geschorst tot op het ogenblik dat de papierproducent en de invoerder, per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, bijkomende informatie of aanpassingen voorleggen die door de OVAM uitdrukkelijk of, bij gebrek aan enige reactie binnen zestig dagen na ontvangst, stilzwijgend worden goedgekeurd.

De OVAM kan ter zake modelovereenkomsten en eenheidsprijzen, die aansluiten bij de gemiddelde kostprijs van de verstrekte diensten, voorstellen.

Afdeling 3.3 Voertuigwrakken Art. 3.3.1. Voor de toepassing van deze afdeling 3.3 wordt verstaan onder : 1° voertuigproducent : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die voertuigen produceert en op de markt brengt in het Vlaamse Gewest;2° invoerder : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, andere dan de producent, die voertuigen invoert en op de markt brengt in het Vlaamse Gewest;3° tussenhandelaar : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor rekening van één of meer producenten of invoerders voertuigen verdeelt aan één of meerdere eindverkopers;4° eindverkoper : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het Vlaamse Gewest voertuigen te koop aanbiedt aan de consument;5° voertuig : ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie, op ten minste vier wielen, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen en bestemd voor het vervoer van personen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, (categorie M1) of voor het vervoer van goederen met een maximum massa van ten hoogste 3,5 ton (categorie N1);6° voertuigwrak of afgedankt voertuig : elk voertuig dat door de houder ervan niet meer gebruikt wordt of kan worden overeenkomstig zijn oorspronkelijke bestemming en waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Art. 3.3.2. § 1. Het is verboden voertuigwrakken of resten hiervan te verwijderen zonder dat voorafgaandelijk de in § 2 van dit artikel vermelde bewerking, gericht op de gehele of gedeeltelijke nuttige toepassing van deze voertuigwrakken, plaatsvond. § 2. De verwerking van voertuigwrakken in daarvoor vergunde inrichtingen dient zo te gebeuren dat : 1° de voertuigwrakken vóór verdere verwerking worden gestript, waaronder verstaan het voertuigwrak ontdoen van alle vloeistoffen, banden, accu's, air-conditioningssystemen, airbags, katalysatoren en van andere gevaarlijke onderdelen en materialen;2° de materialen en onderdelen van het voertuigwrak op selectieve wijze worden verwijderd en/of verwerkt, zodat shredderafval niet als gevaarlijk afval wordt aangemerkt. Art. 3.3.3. § 1. Het sub 2° van artikel 3.1.1.4 genoemde afvalbeheerplan regelt inzonderheid en in voorkomend geval : 1° de verplichting van de eindverkopers elk voertuigwrak in ontvangst te nemen dat door de consument wordt aangeboden bij de aankoop van een voertuig van een overeenstemmende soort als het voertuigwrak;voor de toepassing van deze bepalingen worden de voertuigen onderverdeeld in de volgende soorten : - personenwagens bestemd voor het vervoer van personen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, (categorie M1); - bestelwagens en lastwagens voor het vervoer van goederen met een maximum massa van ten hoogste 3,5 ton (categorie N1); 2° de verplichting van de tussenhandelaars alle in toepassing van dit besluit in ontvangst genomen voertuigwrakken op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers in te zamelen en aan de producent of de invoerder aan te bieden;3° de verplichting van de voertuigproducenten of de invoerders om alle aanvaarde voertuigwrakken bij de tussenhandelaar, of bij gebrek daaraan bij de eindverkoper, op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daartoe vergunde inrichting. § 2. De tussenhandelaar en de voertuigproducent of invoerder worden voor de uitvoering van de onder de § 1 genoemde verplichtingen van rechtswege erkend voor de inzameling van voertuigwrakken voor zoverre voldaan is aan de voorwaarden bepaald in sub 1°, a) en b) respectievelijk sub 2°, b) en c) van artikel 5.1.2.2.

Art. 3.3.4. De eindverkoper dient op een duidelijk zichtbare plaats en wijze in elk van zijn verkooppunten een bericht aan te brengen waarop onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT VOERTUIGWRAKKEN" is aangegeven op welke wijze hij voldoet aan de bepalingen van dit besluit.

Art. 3.3.5. § 1. De onderdelen van voertuigwrakken dienen als volgt verwerkt : 1° herbruikbare onderdelen worden hergebruikt;2° niet-herbruikbare onderdelen worden teruggewonnen waarbij, voorzover daartegen geen milieubezwaren bestaan en onverminderd de eisen inzake veiligheid, de voorkeur wordt gegeven aan recycling. § 2. De verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde voertuigwrakken of afgedankte voertuigen moet ertoe leiden dat de volgende doelstellingen worden bereikt : 1° uiterlijk op 1 januari 2005 moet : a) minimaal 85 % van het gewicht van alle voertuigwrakken of afgedankte voertuigen worden hergebruikt en teruggewonnen;b) minimaal 80 % van het gewicht van voertuigwrakken of afgedankte voertuigen worden hergebruikt en gerecycled;2° uiterlijk op 1 januari 2015 moet : a) minimaal 95 % van het gewicht van alle voertuigwrakken of afgedankte voertuigen worden hergebruikt en teruggewonnen;b) minimaal 85 % van het gewicht van voertuigwrakken of afgedankte voertuigen worden hergebruikt en gerecycled. Art. 3.3.6. § 1. De eindverkoper stelt vóór 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : de totale hoeveelheid voertuigwrakken, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen. § 2. De tussenhandelaar stelt vóór 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : de totale hoeveelheid voertuigwrakken, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen. § 3. De voertuigproducent of de invoerder stellen vóór 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid voertuigen, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het Vlaamse Gewest op de markt werd gebracht;2° de totale hoeveelheid voertuigwrakken, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld;3° de inrichting(en) waar en de wijze waarop de ingezamelde voertuigwrakken werden verwerkt; 4° de totale hoeveelheden afvalstoffen voortkomende uit de bewerking van voertuigwrakken, uitgedrukt in kilogram en opgesplitst per groep van afvalstof als bedoeld in artikel 2.3.1, § 2, 2° die : a) nuttig werden toegepast;b) werden verwijderd in installaties voor de verbranding van afvalstoffen;c) werden verwijderd door storten. § 4. De eindverkoper, tussenhandelaar, voertuigproducent en de invoerder verschaffen aan de OVAM alle andere informatie die de OVAM nuttig acht voor de beoordeling van de overeenkomstig het artikel 3.3.5 te bereiken doelstelling.

Afdeling 3.4 Rubberbanden Art. 3.4.1. Voor de toepassing van deze afdeling 3.4 wordt verstaan onder : 1° rubberbandenproducent : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die rubberbanden produceert en op de markt brengt in het Vlaamse Gewest;2° invoerder : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, andere dan de producent, die rubberbanden invoert en op de markt brengt in het Vlaamse Gewest;3° tussenhandelaar : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor rekening van één of meer producenten of invoerders rubberbanden verdeelt aan één of meerdere eindverkopers;4° eindverkoper : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het Vlaamse Gewest rubberbanden te koop aanbiedt aan de consument;5° voertuig : ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie, op ten minste vier wielen, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen en bestemd voor het vervoer van personen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, (categorie M1) of voor het vervoer van goederen met een maximum massa van ten hoogste 3,5 ton (categorie N1);6° motorrijwiel : ieder voertuig op twee wielen, al dan niet met zijspan, voorzien van een motor, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 50 km per uur;7° rubberband : een band van voertuigen, van autobussen, van lastwagens voor het vervoer van goederen met een maximum massa van meer dan 3,5 ton, motorrijwielen alsook van landbouwtractoren, landbouwmachines en toestellen voor openbare werken;8° afvalband : elke rubberband die door de houder ervan niet meer gebruikt wordt of kan worden overeenkomstig zijn oorspronkelijke bestemming en waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.9° terugwinning van energie : het hoofdgebruik van brandbaar afval als brandstof of een andere wijze van energieopwekking. Art. 3.4.2. § 1. Het is verboden afvalbanden door storten te verwijderen. Het is tevens verboden afvalbanden te verwijderen zonder dat voorafgaandelijk enige bewerking gericht op de gehele of gedeeltelijke nuttige toepassing van deze afvalbanden plaatsvond. § 2. De exploitanten van containerparken kunnen de afgifte van afvalbanden op het containerpark weigeren. § 3. De verwerking van afvalbanden in daarvoor vergunde inrichtingen dient zo te gebeuren dat : 1° de afvalbanden worden gesorteerd naar volgende categorieën : a) deze die in aanmerking komen voor rechtstreeks hergebruik als tweedehands;b) deze die in aanmerking komen voor loopvlakvernieuwing;c) deze die noch in aanmerking komen voor rechtstreeks hergebruik als tweedehands, noch voor loopvlakvernieuwing; 2° de materialen van de afvalbanden die noch in aanmerking komen voor rechtstreeks hergebruik als tweedehands, noch voor loopvlakvernieuwing;, zullen afgehaald en/of behandeld worden op een selectieve wijze met het oog op een nuttige toepassing ervan.

Art. 3.4.3. § 1. Het sub 2° van artikel 3.1.1.4 genoemde afvalbeheerplan regelt inzonderheid en in voorkomend geval : 1° de verplichting van de eindverkopers elke afvalband in ontvangst te nemen die door de consument wordt aangeboden bij de aankoop van een rubberband van een overeenkomstige soort als de afvalband;voor de toepassing van deze bepalingen worden de rubberbanden onderverdeeld in de volgende soorten : a) rubberbanden van personenwagens bestemd voor het vervoer van personen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, (categorie M1);b) rubberbanden van bestelwagens en lastwagens voor het vervoer van goederen met een maximum massa van ten hoogste 3,5 ton (categorie N1);c) rubberbanden van lastwagens voor het vervoer van goederen met een maximum massa van meer dan 3,5 ton;d) rubberbanden van motorrijwielen;e) rubberbanden van landbouwtractoren;f) rubberbanden van landbouwmachines;g) rubberbanden van toestellen voor openbare werken;h) rubberbanden van autobussen;2° de verplichting van de tussenhandelaars alle in toepassing van dit besluit in ontvangst genomen afvalbanden op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers op regelmatige basis in te zamelen en aan de producent of de invoerder aan te bieden;3° de verplichting van de rubberbandenproducenten of de invoerders om alle aanvaarde afvalbanden bij de tussenhandelaar, of bij gebrek daaraan bij de eindverkoper, op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daartoe vergunde inrichting. § 2. De tussenhandelaar en de rubberbandenproducent of invoerder worden voor de uitvoering van de onder de § 1 genoemde verplichtingen van rechtswege erkend voor de inzameling van afvalbanden voor zoverre voldaan is aan de voorwaarden bepaald in sub 1°, a) en b) respectievelijk sub 2°, b) en c) van artikel 5.1.2.2.

Art. 3.4.4. De eindverkoper dient op een duidelijk zichtbare plaats en wijze in elk van zijn verkooppunten een bericht aan te brengen waarop onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT AFVALBANDEN" is aangegeven op welke wijze hij voldoet aan de bepalingen van dit besluit.

Art. 3.4.5. De verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde afvalbanden moet ertoe leiden dat de volgende doelstellingen uiterlijk op 1 januari 2000 worden bereikt : 1° rond de 100 % van de afvalbanden worden ingezameld;2° van ten minste 25 % van de ingezamelde afvalbanden, uitgedrukt in gewicht, wordt het loopvlak vernieuwd;3° ten minste 65 % van de ingezamelde afvalbanden, uitgedrukt in gewicht, worden nuttig toegepast op een andere wijze dan door loopvlakvernieuwing. Art. 3.4.6. § 1. De eindverkoper stelt vóór 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : de totale hoeveelheid afvalbanden, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen. § 2. De tussenhandelaar stelt vóór 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : de totale hoeveelheid afvalbanden, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen. § 3. De rubberbandenproducent of de invoerder stellen vóór 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid rubberbanden, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het Vlaamse Gewest in verbruik werd gebracht;2° de totale hoeveelheid afvalbanden, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld;3° de inrichting(en) waar en de wijze waarop de ingezamelde afvalbanden werden verwerkt;4° de totale hoeveelheden afvalstoffen voortkomende uit de verwerking van afvalbanden, uitgedrukt in kilogram, die : - een nieuw loopvlak kregen; - nuttig werden toegepast; - werden verwijderd in installaties voor de verbranding van afvalstoffen; - werden verwijderd door storten. § 4. De eindverkoper, tussenhandelaar, rubberbandenproducent en de invoerder verschaffen aan de OVAM alle andere informatie die de OVAM nuttig acht voor de beoordeling van de overeenkomstig het artikel 3.4.5 te bereiken doelstelling.

Afdeling 3.5 Bruin- en witgoed Art. 3.5.1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° bruin- of witgoedproducent : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een of meer van de volgende elektrische toestellen produceert en op de markt brengt in het Vlaamse Gewest : a) witgoed : - koel- en vriestoestellen : koelkasten, diepvriezers, klimaatregelingsapparaten; - groot witgoed : fornuizen, wasmachines, afwasmachines, droogzwierders, droogkasten, waterverwarmers; - klein witgoed : grill- en bakoven, dampkappen, microgolfovens en andere ovens, draagbare verwarmingsapparaten; b) beeldbuishoudend bruingoed : televisies, monitoren van computers;c) niet-beeldbuishoudend bruingoed : radio's, versterkers, tuners, cassettedeck, platenspeler, cd-speler, videorecorder, videocamera, computer en -randapparatuur, telefoon- en faxtoestellen, kopieerapparaten, printers, mobilofoons, luidsprekers;d) klein huishoudelijk apparatuur : waterkokers, frituurpannen, broodroosters, mixers en blenders, tuingereedschappen, stofzuigers, naaimachines, strijkijzers, haardrogers, scheerapparaten;2° invoerder : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, andere dan de producent, die een of meer van de sub 1° genoemde elektrische toestellen invoert en op de markt brengt in het Vlaamse Gewest;3° tussenhandelaar : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor rekening van één of meer producenten of invoerders een of meer van de sub 1° genoemde elektrische toestellen verdeelt aan één of meerdere eindverkopers;4° eindverkoper : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het Vlaamse Gewest een of meer van de sub 1° genoemde elektrische toestellen te koop aanbiedt aan de consument;5° bruin- of witgoed : elk van de sub 1° genoemde elektrische toestellen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;6° kringloopcentrum : een rechtspersoon die over een inzamelingsdienst, sortering en verkoopsruimte beschikt en die in een afgebakend verzorgingsgebied ten minste bruin- en witgoed inzamelt, opslaat, sorteert, herstelt en verkoopt met als hoofddoel deze afvalstoffen voor producthergebruik en vervolgens voor materiaalhergebruik geschikt te maken; 7° recyclingspercentage : het relatieve gewicht van de afvalstoffen, onderverdeeld per materiaalsoort zoals bedoeld in artikel 3.5.6, die werkelijk tot grondstof of product gerecycleerd worden, ten opzichte van het totale gewicht van de overeenkomstige materiaalsoort van het niet herbruikbare bruin- of witgoed dat werd ingezameld; 8° (H)CFK's : alle ozon-afbrekende stoffen zoals opgenomen in bijlage I bij de EU-verordening 3093/94 van 15 december 1994. Art. 3.5.2. § 1. Het in toepassing van de aanvaardingsplicht in ontvangst genomen bruin- of witgoed alsook het door of in opdracht van de gemeenten ingezamelde bruin- of witgoed, wordt met het oog op het hergebruik vooreerst gescheiden in herbruikbaar bruin- en witgoed enerzijds en niet-herbruikbaar bruin- of witgoed anderzijds. § 2. De eindverkopers, tussenhandelaars, producenten en invoerders alsook de gemeenten kunnen voor de in § 1 genoemde scheiding een beroep doen op door de administrateur-generaal van de OVAM erkende kringloopcentra. § 3. Om voor de verwerking bedoeld in § 2 te kunnen worden erkend dient het kringloopcentrum te voldoen aan de volgende erkenningscriteria : 1° het kringloopcentrum dient ten minste de volgende drie doelstellingen te combineren : a) de zorg voor het milieu door maximaal hergebruik na te streven van de ingezamelde goederen;b) het ontwikkelen en waarborgen van tewerkstelling voor langdurige werklozen;c) het niet of slechts beperkt toekennen van vermogensvoordeel aan de vennoten of leden; voormelde doelstellingen worden opgenomen in de statutaire doelstellingen van de rechtspersoon; 2° het kringloopcentrum dient een rechtspersoonlijkheid te hebben die geen onverenigbaarheid opwerpt met de sub 1° vermelde doelstellingen;3° natuurlijke personen die de vereniging of vennootschap kunnen verbinden : a) dienen hun burgerlijke en politieke rechten te bezitten;b) mogen de laatste acht jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning, geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een inbreuk op de wetgeving op het vlak van milieuhygiëne in België, noch wanneer het personen betreft die niet van Belgische nationaliteit zijn, in de staat waarvan zij onderdaan zijn;4° het kringloopcentrum verbindt er zich toe geen enkele wijziging aan haar statuten door te voeren zonder het medeweten en het voorafgaand akkoord van de administrateur-generaal van de OVAM;5° de maatschappelijke zetel van het kringloopcentrum bevindt zich in een gemeente die in het Vlaamse Gewest is gelegen;de zetel kan niet overgebracht worden naar een plaats buiten het Vlaamse Gewest; 6° het verzorgingsgebied omvat minstens 50.000 inwoners; 7° het kringloopcentrum beperkt zijn activiteiten tot de gemeenten behorend tot zijn verzorgingsgebied zoals vastgelegd in de erkenning; in gemeenten niet behorend tot zijn verzorgingsgebied zal het kringloopcentrum geen enkele inzameling van afvalstoffen organiseren of in haar opdracht doen organiseren; 8° het kringloopcentrum zal geen enkele daad van concurrentie stellen, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, tegenover andere erkende kringloopcentra.9° de inzameling heeft een permanent karakter;10° de winkel van het kringloopcentrum is voor iedereen toegankelijk en heeft ruime openingsuren;het kringloopcentrum beperkt zich tot één sluitingsdag in de week en is wekelijks minstens 24 uren open; op zaterdag of zondag is het kringloopcentrum minstens 4 uur open; 11° de gecumuleerde winkeloppervlakte van het kringloopcentrum bedraagt minimum 400 m2 en komt overeen met een equivalent van minimum 1m2 per 250 inwoners in het vastgelegde verzorgingsgebied;12° in de verkoopsruimte wordt een representatief aanbod van ten minste herbruikbaar bruin- en witgoed te koop aangeboden;13° het kringloopcentrum verbindt er zich toe : a) een verzekeringscontract af te sluiten ter dekking van de schade die kan voortvloeien uit de voorgenomen activiteiten als kringloopcentrum en is ertoe verplicht om, binnen 30 dagen na het verlenen van de erkenning, het bewijs over te leggen dat dergelijk verzekeringscontract werd afgesloten;b) vervolgens, jaarlijks, het bewijs leveren van de voortzetting van het sub a) genoemde verzekeringscontract;c) op eenvoudige vraag van de OVAM medewerking te verlenen aan sensibiliserings- en informatiecampagnes die door de OVAM worden opgezet;14° het kringloopcentrum bezorgt jaarlijks aan de OVAM een jaarrapport met de door de OVAM gevraagde informatie. § 4. De aanvraag tot erkenning als kringloopcentrum vermeldt : 1° de naam van de rechtspersoon die de aanvraag indient;2° het adres van de maatschappelijke, administratieve en exploitatiezetel van het kringloopcentrum;3° de naam en voornaam van de bestuurders en zaakvoerders en een afschrift van de oprichtingsakte en haar eventuele wijzigingen, zoals neergelegd op de griffie van de bevoegde rechtbank;4° de nauwkeurige beschrijving van de werking van het kringloopcentrum, verzorgingsgebied, inzamelorganisatie, ophaalmiddelen, aantal personen tewerkgesteld en kwalificaties, openingsuren, financieel- en ondernemingsplan met prognoses voor de komende drie jaar; § 5. De in § 4 bedoelde erkenningsaanvraag wordt behandeld als volgt : 1° de aanvraag wordt in drievoud bij de OVAM ingediend, bij voorkeur onder briefhoofd van de aanvrager, gedateerd en ondertekend door de aanvrager of in voorkomend geval door een natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden;2° het bevoegde Afdelingshoofd van de OVAM onderzoekt de aanvraag bedoeld sub 1° op haar volledigheid overeenkomstig het bepaalde in § 4;a) wordt de aanvraag onvolledig bevonden dan wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag hiervan door bedoeld Afdelingshoofd schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding van de inlichtingen en gegevens die ontbreken of nadere toelichting vereisen;b) wordt de aanvraag volledig bevonden dan wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag door bedoeld Afdelingshoofd bij ter post aangetekende brief hiervan in kennis gesteld;c) indien het bevoegde Afdelingshoofd van de OVAM geen schriftelijke kennisgeving uiterlijk veertien kalenderdagen na de indiening van de aanvraag aan de aanvrager heeft verzonden, wordt de aanvraag geacht volledig te zijn;3° binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de sub 2°, b) bedoelde brief of, in voorkomend geval, na de datum van het verstrijken van de sub 2°, c) bedoelde termijn, verleent de bevoegde afdeling van de OVAM advies aan de administrateur-generaal van de OVAM;4° binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de sub 2°, b) bedoelde brief of, in voorkomend geval, na de datum van het verstrijken van de sub 2°, c) bedoelde termijn, doet de administrateur-generaal van de OVAM uitspraak over de aanvraag sub 1°;5° het bevoegde Afdelingshoofd van de OVAM zendt per ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum van de beslissing sub 4° een voor eensluidend verklaard afschrift ervan aan : a) de aanvrager;b) de Afdeling Milieu-inspectie van de Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur. § 6. De in § 5, sub 4° bedoelde erkenning kan slechts voor een termijn van maximum 5 jaar worden verleend. Elke erkenningsbeslissing die voor een kortere termijn geldt, dient ter zake gemotiveerd te zijn. Een hernieuwing van de erkenning is overeenkomstig de procedure vastgesteld door deze afdeling 3.5 mogelijk, telkens voor een termijn van maximum 5 jaar. § 7. De erkenning kan door de administrateur-generaal van de OVAM : 1° worden ingetrokken op verzoek van de houder van de goedkeuring;2° ambtshalve worden ingetrokken of geschorst, na overlegging van een proces-verbaal waarin een inbreuk wordt vastgesteld op de voorschriften van dit besluit; behoudens bij een dreigend en onmiddellijk gevaar voor mens en/of milieu, wordt de houder van de erkenning, per aangetekend schrijven en minstens 14 dagen voor de betekening ervan, op de hoogte van de voorgenomen beslissing en haar motieven; binnen deze termijn kan de houder van de erkenning zich verweren of zijn zaken in orde brengen. § 8. De houder van de in § 5, sub 4° bedoelde erkenning is verplicht om, zonder verwijl en per aangetekend schrijven, een wijziging met betrekking tot de volgende gegevens in zijn dossier mee te delen aan de OVAM : 1° naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmende registratie en BTW-nummer van de houder;2° woonplaats, adres of fax- en telefoonnummer van de houder en in voorkomend geval van de maatschappelijke, de administratieve en de exploitatiezetels of van de standplaats binnen het Vlaamse Gewest. Art. 3.5.3. § 1. Het is verboden bruin- of witgoed of resten hiervan te verwijderen zonder dat voorafgaandelijk enige bewerking gericht op de gehele of gedeeltelijke recycling van het bruin- of witgoed plaatsvond. § 2. De verwerking van het bruin- of witgoed, dat na de in artikel 3.5.2 vermelde scheiding overblijft, dient in een daarvoor vergunde inrichting zo te gebeuren dat : 1° het niet-herbruikbaar bruin- of witgoed wordt ontdaan van de verschillende schadelijke componenten, inzonderheid die die gevaarlijke stoffen of gevaarlijke mechanische onderdelen bevatten; PCB-houdende condensatoren, kwikschakelaars en eventueel andere componenten met gevaarlijke stoffen, dienen selectief te worden gedemonteerd; de (H)CFK-houdende onderdelen krijgen een specifieke verwerking die gericht is op de gescheiden inzameling van de nog aanwezige (H)CFK's; de (H)CFK- bevattende koelvloeistof die zich in het koelcircuit bevindt, wordt afgetapt en gescheiden in een olie- en een (H)CFK-fractie; het isolatiemateriaal wordt door middel van een ontgassingssysteem ontdaan van CFK's; 2° de materialen en onderdelen van het bruin- of witgoed op een selectieve en milieuvriendelijke wijze worden afgehaald en/of behandeld. Art. 3.5.4. § 1. Het sub 2° van artikel 3.1.1.4 genoemde afvalbeheerplan regelt inzonderheid en in voorkomend geval : 1° de verplichting van de eindverkopers elk bruin- of witgoed in ontvangst te nemen dat door de consument wordt aangeboden bij de aankoop van een elektrisch toestel van een overeenstemmende soort als het bruin- of witgoed; 2° de verplichting van de eindverkopers die een elektrisch toestel als vermeld sub 1° van het artikel 3.5.1 ten huize van de consument leveren, bij de levering het overeenstemmende bruin- of witgoed ter plaatse bij de consument in ontvangst te nemen; 3° de verplichting van de tussenhandelaars alle in toepassing van dit besluit in ontvangst genomen bruin- of witgoed op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers in te zamelen en aan de bruin- of witgoedproducent of de invoerder aan te bieden;4° de verplichting van de bruin- of witgoedproducenten of de invoerders om alle aanvaarde bruin- of witgoed bij de tussenhandelaar, of bij gebrek daaraan bij de eindverkoper, op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daartoe vergunde inrichting. § 2. De tussenhandelaar, de bruin- of witgoedproducent en de invoerder worden voor de uitvoering van de onder de § 1 genoemde verplichtingen van rechtswege erkend voor de inzameling van bruin- of witgoed voor zoverre voldaan is aan de voorwaarden bepaald in sub 1°, a) en b) respectievelijk sub 2°, b) en c) van artikel 5.1.2.2.

Art. 3.5.5. De eindverkoper dient op een duidelijk zichtbare plaats en wijze in elk van zijn verkooppunten een bericht aan te brengen waarop onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT BRUIN- OF WITGOED" is aangegeven op welke wijze hij voldoet aan de bepalingen van dit besluit.

Art. 3.5.6. De verwerking van het met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde bruin- of witgoed moet ertoe leiden dat tegen het jaar 2000 de volgende doelstellingen inzake recyclingspercentages van de afvalstoffen, voortkomende uit de verwerking van het bruin- of witgoed, worden behaald : 1° voor het ferro-metaal : 95%;2° voor het non ferro-metaal : 85%;3° voor de kunststoffen : 20%. De voormelde doelstellingen gelden voor elk van de subgroepen vermeld in artikel 3.5.1, sub 1°.

Art. 3.5.7. § 1. De eindverkoper stelt vóór 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : de totale hoeveelheid bruin- of witgoed, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen. § 2. De tussenhandelaar stelt vóór 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : de totale hoeveelheid bruin- of witgoed, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen. § 3. De bruin- of witgoedproducent of de invoerder stellen vóór 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid bruin- of witgoed, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld;2° de inrichting(en) waar en de wijze waarop het ingezamelde bruin- of witgoed werd verwerkt; 3° de totale hoeveelheden afvalstoffen voortkomende uit de verwerking van bruin- of witgoed, uitgedrukt in kilogram en opgesplitst per groep van afvalstof als bedoeld in artikel 3.5.6 die : a) nuttig werden toegepast;b) werden verwijderd in installaties voor de verbranding van afvalstoffen;c) werden verwijderd door storten. § 4. De eindverkoper, tussenhandelaar, bruin- of witgoedproducent en de invoerder verschaffen aan de OVAM alle andere informatie die de OVAM nuttig acht voor de beoordeling van de overeenkomstig het artikel 3.5.6 te bereiken doelstelling.

Afdeling 3.6 Accu's en batterijen Art. 3.6.1. Voor de toepassing van deze afdeling 3.6 wordt verstaan onder : 1° batterijenproducent : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die accu's of batterijen produceert en op de markt brengt in het Vlaamse Gewest;2° invoerder : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, andere dan de producent, die accu's of batterijen invoert en op de markt brengt in het Vlaamse Gewest;3° tussenhandelaar : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor rekening van één of meer producenten of invoerders accu's of batterijen verdeelt aan één of meerdere eindverkopers;4° eindverkoper : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het Vlaamse Gewest accu's of batterijen te koop aanbiedt aan de consument;5° accu of batterij : bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit één of meer primaire (niet-oplaadbare) cellen of secundaire (oplaadbare) cellen;6° afvalbatterij : elke accu of batterij waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;7° inzamelpercentage : het relatieve gewicht van gebruikte accu's en batterijen die werden ingezameld ten opzichte van het totaal gewicht van accu's en batterijen die door de producent en de invoerder gedurende eenzelfde periode in verbruik werden gebracht;8° recyclingspercentage : het relatieve gewicht van de afvalstoffen die werkelijk tot grondstof of product gerecycleerd worden, ten opzichte van het totale gewicht van de afvalbatterijen die werden ingezameld. Art. 3.6.2. Het is verboden afvalbatterijen te verwijderen zonder dat voorafgaandelijk enige bewerking gericht op de gehele of gedeeltelijke recycling van de afvalbatterijen plaatsvond.

Art. 3.6.3. § 1. Het sub 2° van artikel 3.1.1.4 genoemde afvalbeheerplan regelt inzonderheid en in voorkomend geval : 1° de verplichting van de eindverkopers elke afvalbatterij in ontvangst te nemen die door de consument wordt aangeboden;2° de verplichting van de tussenhandelaars alle in toepassing van dit besluit in ontvangst genomen afvalbatterijen op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers op regelmatige basis in te zamelen en aan de producent of de invoerder aan te bieden;3° de verplichting van de batterijenproducenten of de invoerders om alle aanvaarde afvalbatterijen bij de tussenhandelaar, of bij gebrek daaraan bij de eindverkoper, op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daarvoor vergunde inrichting. § 2. De tussenhandelaar en de batterijenproducent of invoerder worden voor de uitvoering van de onder de § 1 genoemde verplichtingen van rechtswege erkend voor de inzameling van accu's en batterijen voor zoverre voldaan is aan de voorwaarden bepaald in sub 1°, a) en b) respectievelijk sub 2°, b) en c) van artikel 5.1.2.2.

Art. 3.6.4. De eindverkoper dient op een duidelijk zichtbare plaats en wijze in elk van zijn verkooppunten een bericht aan te brengen waarop onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT AFVALBATTERIJEN" is aangegeven op welke wijze hij voldoet aan de bepalingen van dit besluit.

Art. 3.6.5. De met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde afvalbatterijen moet ertoe leiden dat de volgende doelstellingen uiterlijk in het jaar 2000 worden bereikt : 1° een inzamelpercentage van 75 % voor batterijen en van 95 % voor accu's;2° een recyclingspercentage van de afvalstoffen voortkomende uit de verwerking van de afvalbatterijen van 50 %. Art. 3.6.6. § 1. De batterijenproducent of de invoerder stellen vóór 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid accu's en batterijen, uitgedrukt in kilogram, die in het Vlaamse Gewest in verbruik werd gebracht, opgesplitst naar elk van de volgende soorten : a) zink-bruinsteenbatterijen;b) alkali-mangaanbatterijen;c) kwikoxydebatterijen;d) zilveroxydebatterijen;e) zink-luchtbatterijen;f) nikkel-cadmiumbatterijen;g) overige batterijen;h) accu's;2° de totale hoeveelheid afvalbatterijen, uitgedrukt in kilogram, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld, opgesplitst naar de soorten vermeld sub 1°;3° de inrichting(en) waar en de wijze waarop de ingezamelde afvalbatterijen werden verwerkt;4° de hoeveelheid gerecycleerde afvalstoffen. § 2. De eindverkoper, tussenhandelaar, batterijenproducent en de invoerder verschaffen aan de OVAM alle andere informatie die de OVAM nuttig acht voor de beoordeling van de overeenkomstig dit besluit te bereiken doelstelling.

HOOFDSTUK 4. - Aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen Afdeling 4.1 Algemene bepalingen Art. 4.1.1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° lijst : de lijst, bedoeld in artikel 11 van het afvalstoffendecreet, zoals opgenomen als bijlage 4.1 bij dit besluit; 2° gebruikscertificaat : het door de OVAM verleende certificaat dat voor het gebruik van bepaalde afvalstoffen als secundaire grondstof de conformiteit met de gestelde voorwaarden attesteert;3° werk : waterwerk, dijklichaam, wegenbouwkundig werk, bouwwerk of bouwkundig grondwerk die duidelijk fysisch of planmatig te onderscheiden zijn van de bodem;4° bouwstof : stof, bestemd om in een werk te worden gebruikt;5° vormgegeven bouwstof (V-bouwstof) : bouwstof die aan de volgende criteria voldoet : a) een lichaam dat minstens een kubus van 40 mm zijde kan omvatten of bij andere productgeometrie een vergelijkbare oppervlakte bezit; b) een druksterkte van minstens 4 N/mm2 bepaald volgens de proefmethode N 51.08 uitgegeven door het Wegenfonds of volgens het onderzoeksverslag RV 13/81 van het Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw; c) een oppervlaktegerelateerde afgifte zoals bepaald volgens de procedure NEN 7345;d) een maximum massaverlies van 30 gram/m2 bepaald volgens de procedure NEN 7345 bezitten;6° niet-vormgegeven bouwstof (NV-bouwstof) : bouwstof die niet aan alle criteria van een V-bouwstof voldoet;7° type I-toepassing : toepassing van een vormgegeven bouwstof die geen type II-toepassing is;8° type II-toepassing : toepassing van een vormgegeven bouwstof boven het maaiveld, waarbij de bouwstof alleen bevochtigd kan worden door neerslag en vochtige lucht, alsmede de toepassing van een vormgegeven bouwstof in de bovenste laag van een wegdek, waarbij die bouwstof zichtbaar blijft;9° meststof of bodemverbeterend middel : elke stof waaraan een specifieke werking ter bevordering van de plantaardige productie wordt toegeschreven zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 6 oktober 1977 betreffende de handel in meststoffen en bodemverbeterende middelen;10° achtergrondwaarden voor de bodemkwaliteit : de achtergrondwaarden zoals bedoeld in het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering en zijn uitvoeringsbesluiten;11° slib : - zuiveringsslib afkomstig van zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk of stedelijk afvalwater en van andere zuiveringsinstallaties voor afvalwater van soortgelijke samenstelling als huishoudelijk en stedelijk afvalwater; - zuiveringsslib van septic tanks en andere soortgelijke installaties voor de behandeling van afvalwater; - ander zuiveringsslib; 12° behandeld slib : slib dat is behandeld langs biologische, chemische of thermische weg, door langdurige opslag of volgens enig ander geschikt procédé, om de vergistbaarheid en de hyginische bezwaren tegen het gebruik ervan aanzienlijk te verminderen, zoals nader bepaald in subbijlage 4.2.1.C bij dit besluit; 13° cultuurgrond : grond zoals bedoeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het milieu tegen de verontreiniging door meststoffen gewijzigd bij decreet van 20 december 1995;14° bodem : de bodem zoals gedefinieerd in het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering;15° afgewerkte olie : alle soorten smeer- of industriële olie, op minerale basis, die ongeschikt zijn geworden voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd, in het bijzonder afgewerkte olie van verbrandingsmotoren en transmissiesystemen, alsmede minerale olie voor machines, turbines en hydraulische systemen;16° regeneratie van afgewerkte olie : elk procédé dat door middel van zuivering van afgewerkte olie, met name door afscheiding van verontreinigingen, oxidatieproducten en additieven, basisolie oplevert;17° onbehandeld houtafval en houtafval vergelijkbaar met onbehandeld houtafval : a) natuurlijk stukhout, schors inbegrepen, bijvoorbeeld in de vorm van spaanders, borstelhoutjes of -stelen;b) natuurlijk hout in de vorm van zaagresten en -meel, krullen, slijpstof of schorsdeeltjes;c) multiplex, spaanplaten, vezelplaten of ander verlijmd hout evenals resten ervan inzoverre zij geen andere stoffen bevatten of ermee bekleed zijn. Art. 4.1.2. § 1. De afvalstoffen voorkomend op de lijst in bijlage 4.1 bij dit besluit mogen als secundaire grondstoffen worden gebruikt indien zij voldoen aan de voorwaarden inzake samenstelling en/of gebruik vastgesteld door dit hoofdstuk 4.

In de eerste kolom van voormelde lijst wordt de benaming van de afvalstof gegeven, in de tweede kolom de herkomst en de omschrijving van de afvalstof en in de derde kolom de verwijzing naar de voorwaarden inzake samenstelling en/of gebruik. § 2. In voorkomend geval is in de derde kolom van de in § 1 genoemde lijst aangegeven dat een gebruikscertificaat, dat de conformiteit met de gestelde voorwaarden attesteert, verplicht is gesteld.

Art. 4.1.3. De houder van afvalstoffen die als secundaire grondstoffen mogen worden gebruikt, dient bij de levering van elk van deze afvalstoffen de voorwaarden voor gebruik als secundaire grondstoffen, zoals vastgesteld door dit besluit, schriftelijk mee te delen aan de gebruiker.

Art. 4.1.4. De secundaire grondstoffen worden minstens eenmaal per jaar bemonsterd en geanalyseerd door een overeenkomstig afdeling 7.1 van dit besluit erkend laboratorium. Afhankelijk van de herkomst kan in overleg met de OVAM de parameterlijst, zoals bepaald in de bijlagen 4.2.1, 4.2.2 en 4.2.3 beperkt worden. De analysegegevens worden bij de producent van de secundaire grondstof gedurende 5 jaar ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaren.

Art. 4.1.5. De stoffen die als secundaire grondstof worden gebruikt behouden hun aard van afvalstof en blijven aan de reglementering van afvalstoffen onderworpen tot op het ogenblik : 1° dat zij bij de derden die ze hergebruiken worden afgeleverd, in het geval het gaat om afvalstoffen die zonder enige voorbehandeling opnieuw kunnen worden hergebruikt;2° dat zij zijn omgevormd, in het geval waarin het gaat om afvalstoffen die slechts na voorbehandeling kunnen worden hergebruikt. Afdeling 4.2 Voorwaarden inzake samenstelling en/of gebruik Onderafdeling 4.2.1.

Voorwaarden voor het gebruik in, of als meststof,of als bodemverbeterend middel Art. 4.2.1.1. § 1. De voorwaarden om afvalstoffen als secundaire grondstof te gebruiken in of als meststof of bodemverbeterend middel zijn onverminderd de voorwaarden opgelegd door of met toepassing van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen : 1° de voorwaarden inzake samenstelling, met name de maximum gehalten aan verontreinigende stoffen zoals bepaald in bijlage 4.2.1.A; 2° de voorwaarden inzake gebruik, met name de maximaal toelaatbare dosering zoals bepaald in bijlage 4.2.1.B; indien meer dan één secundaire grondstof gebruikt wordt, mag de som van de toegevoegde metalen de maximaal toelaatbare dosering niet overschrijden. § 2. Voor behandeld slib gelden daarenboven de in deze onderafdeling vastgestelde voorwaarden.

Art. 4.2.1.2. De gebruikers van behandeld slib van afvalwaterzuiveringsinstallaties voor de behandeling van afvalwater, aangevoerd via openbare riolen en/of collectoren, mogen met ingang van 1 december 1999 dit slib niet toepassen op cultuurgrond gelegen in het Vlaamse Gewest.

De in het eerste lid bedoelde verbodsbepaling is evenwel niet van toepassing wanneer bedoeld slib voorafgaandelijk in die mate werd behandeld dat de wateroplosbare vormen van de nutrinten stikstof en fosfor in het behandelde slib met ten minste 85 % ten opzichte van het gehalte in het onbehandeld slib zijn gereduceerd, en dit bij gebruik bij een normale bodem-pH van 7,0.

Art. 4.2.1.3. § 1. De producenten van behandeld slib verstrekken aan de gebruikers alle informatie over de slibanalyse, zoals bepaald in subbijlage 4.2.1.C bij dit besluit. De bemonstering en analyse van behandeld slib gebeurt door een overeenkomstig de afdeling 7.1 van dit besluit erkend laboratorium volgens de bepalingen vastgesteld in subbijlage 4.2.1.C bij dit besluit. § 2. De producenten van behandeld slib registreren de volgende gegevens : 1° de hoeveelheden geproduceerd slib;2° de hoeveelheden aan de landbouw geleverd slib; 3° de samenstelling en eigenschappen van het slib, zoals bepaald in subbijlage 4.2.1.C; 4° de behandelingsmethode, zoals bepaald in subbijlage 4.2.1.C; 5° de namen en adressen van de ontvangers van het slib en de plaatsen waar het slib wordt gebruikt. De geregistreerde gegevens worden gedurende 5 jaar ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaren. § 3. De gebruikers van behandeld slib mogen dat slib enkel op cultuurgrond toepassen als aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de concentraties in de cultuurgrond bepaald volgens de subbijlage 4.2.1.C overschrijden voor geen enkel metaal de concentraties vastgesteld door bijlage 4.2.3; 2° de bodem bezit een pH-waarde hoger dan 5;3° het gebruik dient zodanig te geschieden dat met de voedingsbehoeften van de planten rekening wordt gehouden en de kwaliteit van de bodem, oppervlaktewater en grondwater niet wordt aangetast;4° de voorwaarden opgelegd door of met toepassing van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen; 5° vooraleer over te gaan tot het gebruik van slib, dienen de desbetreffende bodems door een milieudeskundige, met toepassing van titel II van het VLAREM erkend in de discipline bodem, geanalyseerd overeenkomstig de bepalingen van subbijlage 4.2.1.C bij dit besluit; een nieuwe bodemanalyse dient te gebeuren telkens nadat een slibdosering van 20 ton droge stof per hectare is toegepast. § 4. Het gebruik van behandeld slib is verboden : 1° op weideland dat wordt beweid of op velden voor de teelt van voedergewassen als die voedergewassen worden geoogst vóór het verstrijken van een wachttermijn van tenminste 6 weken;2° op groente- en fruitaanplant, met uitzondering van de aanplant van fruitbomen gedurende de groeiperiode;3° op bodems die bestemd zijn voor de teelt van groenten of vruchten die normaliter in rechtstreeks contact met de bodem staan en die normaliter rauw worden geconsumeerd, gedurende een periode van 10 maanden voorafgaand aan de oogst en tijdens de oogst zelf;4° in waterwingebieden alsook in beschermingszones type I en II afgebakend met toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. Onderafdeling 4.2.2.

Voorwaarden voor het gebruik in, of als bouwstof Art. 4.2.2.1. De voorwaarden om afvalstoffen als secundaire grondstof te gebruiken in of als bouwstof zijn : 1° de voorwaarden inzake samenstelling, uitgedrukt als maximale totaalconcentratie en maximale uitloogbaarheid van verontreinigende stoffen, voor gebruik in of als NV-bouwstoffen zoals bepaald in bijlage 4.2.2.A; de waarden voor de maximale uitloogbaarheid gelden voor een standaardgebruik waarbij de toepassingshoogte van de NV-bouwstof gemeten loodrecht op het aardoppervlak 0,7 m bedraagt, de soortelijke dichtheid 1.550 kg/m3 is en de effectieve infiltratie in het bouwwerk 300 mm/j bedraagt; 2° de voorwaarden inzake samenstelling, uitgedrukt als maximale totaalconcentratie en maximale uitloogbaarheid van verontreinigende stoffen, voor gebruik in of als V-bouwstoffen zoals bepaald in bijlage 4.2.2.B; de waarden voor de maximale uitloogbaarheid gelden voor een type I-toepassing waarbij de toepassingsdikte van de bouwstof 0,3 m bedraagt en de soortelijke dichtheid 1.550 kg/m3. 3° voor afvalstoffen, gebruikt in V-bouwstoffen, moet de dosering van de afvalstof gebaseerd zijn op de technische eigenschappen van de afvalstof en/of technische vereisten van de V-bouwstof en geenszins op de concentraties, bepaald in bijlage 4.2.2.B. Art. 4.2.2.2. § 1. De in artikel 4.2.2.1 genoemde voorwaarden inzake de maximale uitloogbaarheid van verontreinigende stoffen en de voorwaarden inzake de maximale totaalconcentratie aan organische stoffen gelden als dwingende waarden.

De voorwaarden inzake de maximale totaalconcentratie aan metalen gelden als richtwaarden. § 2. Afvalstoffen die niet aan de gestelde voorwaarden inzake maximale uitloogbaarheid en/of maximale totaalconcentratie aan zware metalen voldoen, kunnen in welbepaalde specifieke toepassingen en mits aanvullende voorwaarden toch als secundaire grondstof voor het gebruik in of als bouwstof worden toegelaten. Aan de eisen inzake maximale immissie in de bodem, zoals vermeld in subbijlage 4.2.2.C, aan de maximale totaalconcentraties aan organische componenten en aan andere geldende milieukwaliteitsdoelstellingen moet steeds worden voldaan.

De specifieke toepassingen en de daarbij geldende aanvullende voorwaarden worden uitdrukkelijk in het gebruikscertificaat vermeld. § 3. Afvalstoffen die niet voldoen aan de in § 1 gestelde voorwaarden, maar wel voldoen aan de bepalingen van § 2 kunnen slechts worden gebruikt in hoeveelheden van ten minste 10.000 m3 aaneensluitend in een werk.

Art. 4.2.2.3. § 1. Beton- en/of metselwerkpuin voortkomend uit bouw- en sloopwerken, kunnen als NV-bouwstof en in V-bouwstof gebruikt worden op voorwaarde dat : 1° ze voldoen aan de bepalingen van de artikelen 4.2.2.1 en 4.2.2.2; 2° mengpuin en metselwerkpuin een massa- en volumepercentages niet-steenachtige materialen van maximaal 1 % bevatten, met name gips, rubber, plastic, isolatie, roofing of andere verontreinigingen;3° betonpuin maximaal 0,5 % in massa- en volumepercentages niet-steenachtige materialen bevat;niet-steenachtige materialen zijn : gips, rubber, plastic, isolatie, roofing, bitumen of andere niet-gevaarlijke verontreinigende stoffen; 4° ze maximaal 0,5 % in massa- en volumepercentages organisch materiaal bevatten, met name hout, plantenresten of andere verontreinigingen;5° ze geen vrije asbestvezels of asbeststof bevatten. § 2. Asfaltpuin en freesasfalt die voortkomen uit sloopwerken kunnen als NV-bouwstof en in V-bouwstof gebruikt worden op voorwaarde dat : 1° ze voldoen aan de bepalingen van de artikelen 4.2.2.1 en 4.2.2.2 met uitzondering voor de parameter minerale olie; 2° ze maximaal 1 % zowel in massa- als in volumepercentages niet-steenachtige materialen, met name gips, rubber, plastic, isolatie, roofing of andere verontreinigingen bevatten;3° ze maximaal 0,5 % zowel in massa- als in volumepercentages organisch materiaal, met name hout, plantenresten of andere verontreinigingen bevatten. § 3. Puinzand afkomstig van het zeven/breken van beton- en/of metselwerkpuin en asfaltpuin kan als NV-bouwstof en in V-bouwstof gebruikt worden op voorwaarde dat het : 1° voldoet aan de bepalingen van de artikelen 4.2.2.1 en 4.2.2.2; 2° maximaal 1 % zowel in massa- als in volumepercentages niet-steenachtige materialen, met name gips, rubber, plastic, isolatie, roofing of andere verontreinigingen bevat;3° maximaal 0,5 % zowel in massa- als in volumepercentages organisch materiaal, met name hout, plantenresten of andere verontreinigingen bevat. Onderafdeling 4.2.3.

Voorwaarden voor het gebruik als bodem Art. 4.2.3.1. De voorwaarden om afvalstoffen als secundaire grondstoffen te gebruiken als bodem zijn, onverminderd de geldende voorwaarden voor bodem, de voorwaarden inzake samenstelling en concentratie van verontreinigende stoffen voor gebruik als bodem, zoals bepaald in bijlage 4.2.3 bij dit besluit.

Onderafdeling 4.2.4.

Voorwaarden voor het gebruik in, of als smeer- en/of oplosmiddelen en/of technische vloeistoffen Art. 4.2.4.1. Behandelde afgewerkte olie mag als secundaire grondstof als smeermiddel worden hergebruikt mits de gehalten aan verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan die van het overeenstemmende smeermiddelproduct.

Art. 4.2.4.2. Behandelde vervuilde solventen mogen als secundaire grondstof als solventen worden hergebruikt mits de gehalten aan verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan die van het overeenstemmende solventenproduct.

Art. 4.2.4.3. Behandelde vervuilde koelvloeistoffen en remvloeistoffen mogen als secundaire grondstof als koelvloeistoffen en remvloeistoffen worden hergebruikt mits de gehalten aan verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan die van het overeenstemmende product.

Onderafdeling 4.2.5.

Voorwaarden voor het gebruik in, of als brandstof Art. 4.2.5.1. § 1. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van het artikel 5.5.1.3 mag behandelde afgewerkte olie als secundaire grondstof als brandstof worden gebruikt in een met olie gestookte verbrandingsinrichting mits de samenstelling ervan voldoet aan de volgende criteria : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. In afwijking van de bepalingen van § 1 mag bedoeld gedroogd slib tot 31 december 2000 als secundaire grondstof als brandstof worden gebruikt in een met steenkool gestookte verbrandingsinrichting die niet met een ontzwavelingstrap is uitgerust. Gedurende deze overgangstermijn gelden de grenswaarden zoals bepaald in § 1.

Afdeling 4.3 Gebruikscertificaat Art. 4.3.1. De houder die een afvalstof als een secundaire grondstof, waarvoor volgens de lijst als bijlage 4.1 een gebruikscertificaat verplicht is, wenst te gebruiken of te laten gebruiken, stuurt bij aangetekende brief een aanvraag tot het bekomen van een gebruikscertificaat naar de OVAM. De houder maakt gebruik van het standaardformulier, waarvan het model is vastgesteld in bijlage 4.3 bij dit besluit.

Art. 4.3.2. § 1. De in artikel 4.3.1 genoemde aanvraag bevat ten minste de volgende stukken en gegevens : 1° het volledig ingevulde standaardformulier;2° een kopie van de milieuvergunning voor het proces waaruit de afvalstof vrijkomt, indien van toepassing;3° een overzicht van het productieproces met aanduiding van de stappen waarbij de afvalstof vrijkomt;4° een bemonsterings- en analyseverslag van de afvalstof door een erkend laboratorium;als de afvalstof met andere stoffen verwerkt wordt tot een V-bouwstof, is een aanvullend bemonsterings- en analyseverslag van de V-bouwstof noodzakelijk; 5° een opsomming van de gebruiksmogelijkheden van de afvalstof als secundaire grondstof. § 2. Bij wijze van overgangsregeling worden de bemonsterings- en analyseverslagen die vóór de inwerkingtreding van dit besluit aan de OVAM zijn bezorgd als rechtsgeldig aangezien voor een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 4.3.3. § 1. Uiterlijk 30 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, verklaart de OVAM de aanvraag al dan niet ontvankelijk en volledig en betekent dat aan de aanvrager. Wanneer de aanvrager geen betekening heeft ontvangen binnen 45 kalenderdagen na het versturen van de aanvraag, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk en volledig te zijn. § 2. Indien de OVAM bij een onvolledige aanvraag om aanvullingen verzoekt, wordt de termijn van § 1 gestuit. De aanvullingen worden opnieuw per aangetekende brief naar de OVAM gestuurd. Een nieuwe termijn overeenkomstig § 1 begint te lopen vanaf de ontvangst van de aanvullingen. § 3. Indien de aanvraag ontvankelijk en volledig is, doet de OVAM uitspraak uiterlijk 90 kalenderdagen na de datum van de betekening van de ontvankelijk- en volledigheid. § 4. Indien de aanvraag voldoet aan de voorwaarden, bepaald in dit besluit, dan wordt het gebruikscertificaat afgeleverd voor een termijn van maximum 5 jaar. Indien een kortere termijn wordt bepaald, moet deze gemotiveerd worden. De OVAM verzendt de beslissing uiterlijk 14 kalenderdagen na de beslissing aan de aanvrager. § 5. Indien de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in dit besluit, wordt het gevraagde gebruikscertificaat geweigerd. De weigering wordt gemotiveerd. Uiterlijk 14 kalenderdagen na de beslissing zendt de OVAM een voor eensluidend afschrift ervan aan de aanvrager.

De aanvrager kan een nieuwe aanvraag indienen indien hij kan bewijzen dat de afvalstof zodanig is gewijzigd dat aan de voorwaarden is voldaan. De procedure voor het bekomen van het gebruikscertificaat wordt hervat.

Art. 4.3.4. § 1. Het gebruikscertificaat bevat de volgende vermeldingen : 1° dossiernummer;2° identificatie van de houder;3° naam van de secundaire grondstof en beschrijving van het productieproces waaruit de oorspronkelijke afvalstof ontstaat;4° gebruiksgebied voor de secundaire grondstof;5° samenstelling van de secundaire grondstof;6° voorwaarden voor het gebruik;7° verplichtingen inzake analyses en registratie van gegevens;8° geldigheidstermijn. Art. 4.3.5. § 1. In de gevallen een dergelijk certificaat is voorgeschreven, hoort bij de secundaire grondstof altijd een kopie van het gebruikscertificaat. § 2. Voor niet verpakte secundaire grondstoffen legt de gebruiker, op verzoek, een kopie van het gebruikscertificaat voor aan de toezichthoudende ambtenaren. § 3. Voor verpakte secundaire grondstoffen staan de gegevens van het gebruikscertificaat op de verpakking.

Art. 4.3.6. § 1. Indien uit controles van de toezichthoudende ambtenaren blijkt dat de secundaire grondstof niet voldoet aan de voorwaarden van dit besluit, schorst de OVAM, op verzoek van de toezichthoudende ambtenaren, het gebruikscertificaat. De OVAM betekent de gemotiveerde schorsingsbeslissing binnen de 14 kalenderdagen na de uitspraak aan de houder van het gebruikscertificaat. § 2. Vanaf de ontvangst van de schorsingsbeslissing beschikt de houder van het gebruikscertificaat over 30 kalenderdagen om zijn verweermiddelen aangetekend aan de OVAM te sturen. Bij overschrijding van deze termijn heft de OVAM het gebruikscertificaat op. De OVAM betekent de opheffingsbeslissing aan de houder van het gebruikscertificaat binnen een termijn van 14 kalenderdagen na de uitspraak. § 3. De OVAM maakt de schorsing ongedaan of heft het gebruikscertificaat op binnen 60 kalenderdagen na de ontvangst van de verweermiddelen. De OVAM betekent de gemotiveerde beslissing aan de houder van het gebruikscertificaat binnen 14 kalenderdagen na de uitspraak. § 4. Bij ontbreken van een beslissing van de OVAM binnen de termijn wordt de schorsing stilzwijgend opgeheven.

Art. 4.3.7. De verleende, geschorste en opgeheven gebruikscertificaten worden als uittreksel in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

HOOFDSTUK 5. - Inzameling, vervoer en verwerking van afvalstoffen Afdeling 5.1 Algemene bepalingen Onderafdeling 5.1.1 Definities en toepassingsgebied Art. 5.1.1.1. § 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk 5 wordt verstaan onder : 1° locatie of milieutechnische eenheid : verschillende inrichtingen, met inbegrip van hun exploitatieterrein en de overige onroerende goederen waarmee zij verbonden zijn, die als een geheel moeten worden beschouwd met het oog op het beoordelen van het nadeel dat zij kunnen berokkenen aan mens of milieu; een gegeven dat kan wijzen op de aanwezigheid van een milieutechnische eenheid is de onderlinge geografische, materiële of operationele samenhang van inrichtingen, die gepaard gaat met een relatieve afscheiding van het geheel van deze inrichtingen ten opzichte van andere inrichtingen; het feit dat verschillende inrichtingen een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet niet dat zij een milieutechnische eenheid kunnen vormen; 2° ophaler : elke natuurlijke of rechtspersoon die met eigen middelen of door tussenkomst van een vervoerder, afvalstoffen inzamelt of laat inzamelen en/of overbrengt of laat overbrengen van de ene locatie naar de andere en elke handelaar of makelaar die voor derden regelingen treft voor de verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen;3° vervoerder : elke natuurlijke of rechtspersoon die in opdracht van een ophaler het vervoer van afvalstoffen van de ene naar de andere locatie verricht;4° bestemmeling : de verwerker van de afvalstoffen of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die afvalstoffen van derden tijdelijk opslaat op een bepaalde locatie;5° ophaling : het in ontvangst nemen van afvalstoffen bij de houder en de fysische overbrenging ervan naar de bestemming, ongeacht de hierbij aangewende vaste of mobiele middelen. § 2. De bepalingen van dit hoofdstuk 5 zijn niet van toepassing op dierlijk afval zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval.

Onderafdeling 5.1.2 Erkenning van ophalers Art. 5.1.2.1. § 1. Overeenkomstig het artikel 14, § 2 van het afvalstoffendecreet zijn de natuurlijke personen of rechtspersonen die afvalstoffen inzamelen of ophalen, huishoudelijke afvalstoffen die door de gemeente huis-aan-huis worden opgehaald uitgezonderd, alsook de handelaars of makelaars die ten behoeve van anderen regelingen treffen voor de verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen, onderworpen aan een door de Vlaamse regering te verlenen erkenning. § 2. Voor de volgende afvalstoffen wordt de in § 1 bedoelde erkenning verleend volgens de voorwaarden bepaald in deze onderafdeling 5.1.2 : 1° gevaarlijke afvalstoffen;2° afgewerkte olie;3° klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong (KGA) dat niet door de gemeente huis-aan-huis wordt opgehaald; 4° risicohoudend medisch afval zoals gedefinieerd in artikel 5.5.3.2.

Voor de overige afvalstoffen wordt de in § 1 bedoelde erkenning van rechtswege verleend.

De in § 1 bedoelde erkenning wordt eveneens van rechtswege verleend voor de inzameling en/of overbrenging van de in het eerste lid vermelde afvalstoffen door : 1° de persoon die de afvalstoffen heeft voortgebracht tijdens de uitvoering van werken bij derden, inzoverre de afvalstoffen worden overgebracht naar de exploitatiezetel van de producent waar zij overeenkomstig de bepalingen van titel I en titel II van het VLAREM als bedrijfseigen afvalstoffen worden opgeslagen in functie van een regelmatige afvoer;2° de oorspronkelijke producent ervan naar een gemeentelijk containerpark, inzoverre de afvalstoffen er mogen worden aanvaard overeenkomstig de bepalingen van titel I en titel II van het VLAREM en het gemeentelijk reglement. Art. 5.1.2.2. Om als ophaler erkend te kunnen worden dient voldaan te worden aan de volgende vereisten : 1° natuurlijke personen : a) de burgerlijke en politieke rechten bezitten;b) de laatste acht jaar voorafgaand aan de aanvraag, geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een inbreuk op de wetgeving op het vlak van milieuhygiëne in België noch, wanneer het een persoon betreft die niet van Belgische nationaliteit is, in de staat waarvan hij of zij onderdaan is;c) nuttige kennis en/of ervaring kunnen aantonen met betrekking tot de ophaling van afvalstoffen waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;d) zich ertoe verbinden een verzekeringscontract af te sluiten ter dekking van de schade die kan voortvloeien uit de voorgenomen ophaalactiviteiten;2° rechtspersonen : a) opgericht zijn conform de Belgische vennootschapswetgeving of de overeenstemmende wetgeving van een andere EU-lidstaat, met maatschappelijke zetel binnen de EU;b) de natuurlijke personen, die de vennootschap kunnen verbinden, dienen hun burgerlijke en politieke rechten te bezitten;c) de natuurlijke personen, die de vennootschap kunnen verbinden, mogen, de laatste acht jaar voorafgaand aan de aanvraag, geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een inbreuk op de wetgeving op het vlak van milieuhygiëne in België noch, wanneer het personen betreft die niet van Belgische nationaliteit zijn, in de staat waarvan zij onderdaan zijn;d) ten minste één lid van het orgaan of één natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden, dient nuttige kennis en/of ervaring te kunnen aantonen met betrekking tot de ophaling van afvalstoffen waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;e) zich ertoe verbinden een verzekeringscontract af te sluiten ter dekking van de schade die kan voortvloeien uit de voorgenomen ophaal activiteiten. Art. 5.1.2.3. De aanvraag tot erkenning als ophaler dient ingediend bij de Vlaamse regering in één exemplaar per aangetekend schrijven gericht aan de Vlaamse minister op het adres van de OVAM. De aanvraag dient ten minste de volgende, genummerde, documenten te bevatten : 1° de aanvraag tot erkenning, bij voorkeur onder briefhoofd van de aanvrager, gedateerd en ondertekend door de aanvrager of in voorkomend geval door een natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden, met vermelding van de volgende gegevens : a) het formele verzoek tot erkenning; b) naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmende registratie en B.T.W.-nummer van de aanvrager; c) woonplaats en adres van de aanvrager en in voorkomend geval van de maatschappelijke, de administratieve en de exploitatiezetels;d) telefoonnummer en eventueel telefaxnummer van de woonplaats, zetel of standplaats, binnen het Vlaamse Gewest, waar de aanvrager bereikt kan worden;e) in voorkomend geval naam, functie woonplaats en adres van de natuurlijke personen die deel uitmaken van het orgaan van de vennootschap en van de natuurlijke personen die de vennootschap kunnen verbinden;f) inhoudstafel van het volledige aanvraagdossier;g) naam en functie van de ondertekenaar;2° een bewijs afgegeven door de bevoegde overheid, dat de aanvrager en in voorkomend geval de natuurlijke personen die deel uitmaken van het orgaan of die de vennootschap kunnen verbinden, de laatste acht jaar voorafgaand aan de aanvraag, geen effectieve strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen voor een inbreuk op de wetgeving op het vlak van milieuhygiëne in België noch, wanneer het personen betreft die niet van Belgische nationaliteit zijn, in de staat waarvan zij onderdaan zijn;3° in voorkomend geval een afschrift van de oprichtingsakte en van de eventuele wijzigingen hieraan gedurende de laatste vijf jaar;4° in voorkomend geval een afschrift van de laatste 3 balansen en resultatenrekeningen zoals ze ter griffie van de bevoegde rechtbank werden neergelegd of ter attentie van enige andere bevoegde overheid, met het oog op publicatie of bekendmaking;5° een omschrijving van : a) de bedrijfsactiviteiten op het ogenblik van de aanvraag, alsmede het hiervoor ingezette personeel, met vermelding van het totale personeelsbestand;b) de vergunnings-, erkennings- of aanwijzingstoestand van de aanvrager met betrekking tot de milieuwetgeving;c) de afvalstoffen die opgehaald zullen worden, met vermelding van de overeenstemmende afvalstoffencodes;d) de geplande ophalingswijze en de voorzorgen tot vermijding van ongevallen en schade, met inbegrip van milieuschade;e) de geplande bestemmingen voor de opgehaalde afvalstoffen, met vermelding van het adres en de aard en de omvang van de vergunde en eventueel erkende activiteiten;f) indien de eigen technische middelen aangewend worden voor de ophaling, het vergunningsnummer van de algemene vergunning voor nationaal vervoer, toegekend door het ministerie van Verkeer en Infrastructuur;6° naam, woonplaats, adres, functie en kwalificaties van de natuurlijke persoon : a) die instaat voor het dagelijks toezicht over, en de dagelijkse leiding van de ophaalactiviteiten, door deze laatste gedateerd en voor akkoord ondertekend;b) die, op verzoek van elke ambtenaar van de bevoegde overheid, op elk moment de actuele toestand van de ingezette ophaalmiddelen kan meedelen;7° een schriftelijke verbintenis, bij voorkeur onder briefhoofd van de aanvrager en ten minste met vermelding van de gegevens vermeld sub 1°, littera b, c en g, gedateerd en ondertekend door de aanvrager, of in voorkomend geval door een natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden, tot het afsluiten van een verzekeringscontract om de schade, die kan voortvloeien uit de voorgenomen ophaalactiviteiten te dekken;8° voor zover de aanvrager niet beschikt over een woonplaats of in voorkomend geval over een maatschappelijke zetel in het Vlaamse gewest, de schriftelijke aanduiding van een standplaats, bijhuis of kantoor waar het register op elk ogenblik door de bevoegde overheid geraadpleegd kan worden. Art. 5.1.2.4. § 1. De in artikel 5.1.2.3 bedoelde erkenningsaanvraag wordt behandeld als volgt : 1° onderzoek volledigheid : het afdelingshoofd van de afdeling Sturing Afvalstromen van de OVAM onderzoekt de erkenningsaanvraag op haar volledigheid; wordt de aanvraag onvolledig bevonden, dan wordt de aanvrager door het voormelde afdelingshoofd hiervan binnen een termijn van 14 kalenderdagen in kennis gesteld; 2° adviesverlening : de afdeling Sturing Afvalstromen van de OVAM brengt advies uit binnen een termijn van 60 kalenderdagen na de datum van ontvangst van de volledig bevonden aanvraag;3° uitspraak : de Vlaamse minister doet uitspraak over de erkenningsaanvraag binnen een termijn van 3 maanden na de datum van ontvangst van de volledig bevonden aanvraag;4° bekendmaking : het afdelingshoofd van de afdeling Sturing Afvalstromen van de OVAM zendt binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum van de beslissing, deze beslissing of een voor eensluidend verklaard afschrift ervan per ter post aangetekende zending aan : a) de aanvrager;b) de afdeling Milieuvergunningen van de Administratie Milieu, Natuur-, Land- en Waterbeheer;c) de afdeling Milieu-Inspectie van de Administratie Milieu, Natuur-, Land- en Waterbeheer. de erkenning wordt daarenboven bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. § 2. De erkenningsaanvragen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit hoofdstuk 5 zijn ingediend met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 1 februari 1995 houdende nadere regels betreffende de erkenning van ophalers en de registratie van vervoerders van afvalstoffen en waarover nog geen uitspraak is gedaan, worden bij wijze van overgangsregeling afgehandeld volgens de procedure vastgesteld door voormeld besluit.

Art. 5.1.2.5. § 1. De in artikel 5.1.2.1 bedoelde erkenning kan slechts voor een termijn van maximum 5 jaar worden verleend. Elke erkenningsbeslissing die voor een kortere termijn geldt, dient ter zake gemotiveerd te zijn. Een hernieuwing van de erkenning is overeenkomstig de procedure vastgesteld door deze onderafdeling 5.1.2 mogelijk, telkens voor een termijn van maximum 5 jaar.

In de erkenningsbeslissing kunnen bijzondere voorwaarden worden opgelegd met betrekking tot de ophaalmiddelen en de af te sluiten verzekering. § 2. De erkenning kan door de Vlaamse minister : 1° worden opgeheven op verzoek van de houder van de erkenning;2° ambtshalve worden opgeheven of geschorst, na overlegging van een proces-verbaal waarin een inbreuk wordt vastgesteld op de wetgeving op het vlak van de milieuhygiëne in het Vlaamse Gewest; behoudens bij een dreigend en onmiddellijk gevaar voor mens en/of milieu, wordt de houder van de erkenning, per aangetekend schrijven en minstens 14 dagen voor de betekening ervan, op de hoogte van de voorgenomen beslissing en haar motieven; binnen deze termijn kan de houder van de erkenning zich verweren of zijn zaken in orde brengen.

Art. 5.1.2.6. § 1. De houder van de in artikel 5.1.2.1 bedoelde erkenning is verplicht om, zonder verwijl en per aangetekend schrijven, een wijziging met betrekking tot de volgende gegevens in zijn dossier mee te delen aan de Vlaamse minister per adres van de OVAM : 1° naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmende registratie en BTW-nummer van de houder;2° woonplaats, adres of fax- en telefoonnummer van de houder en in voorkomend geval van de maatschappelijke, de administratieve en de exploitatiezetels of van de standplaats binnen het Vlaamse Gewest;3° het statutaire doel van de vennootschap;4° de vergunnings- en erkenningstoestand van de houder met betrekking tot de wetgeving op het gebied van de milieuhygiëne en/of de wetgeving inzake hinderlijke inrichtingen, met vermelding van de draagwijdte, de data en de eventuele refertes;5° het vergunningsnummer van de algemene vergunning voor nationaal vervoer, toegekend door het ministerie van Verkeer en Infrastructuur;6° naam, woonplaats, adres functie en kwalificaties van de natuurlijke persoon die als verantwoordelijke voor de ophaalactiviteiten werd aangewezen, door deze laatste gedateerd en voor akkoord ondertekend;7° naam en functie van de natuurlijke persoon die, op verzoek van elke ambtenaar van de bevoegde overheid, op elk moment de actuele toestand van de ingezette ophaalmiddelen kan meedelen;8° de aard en de omvang van de ophaalactiviteiten, met inbegrip van de categorieën van afvalstoffen die worden opgehaald. § 2. De houder van de erkenning is ertoe verplicht om, binnen 30 dagen na het verlenen van de erkenning, het bewijs over te leggen dat een verzekeringscontract werd afgesloten ter dekking van de schade die kan voortvloeien uit de ophaalactiviteiten. Hij moet vervolgens, jaarlijks, het bewijs leveren van de voortzetting van voormeld verzekeringscontract.

Art. 5.1.2.7. § 1. Op basis van de door de houder van de erkenning conform artikel 5.1.2.6 meegedeelde wijzigingen, kan de OVAM ertoe besluiten dat een formele aanpassing van de erkenning, dan wel een nieuwe aanvraag met intrekking van de bestaande erkenning, noodzakelijk is.

De hernieuwing van de aanvraag voor erkenning, met intrekking van de bestaande erkenning, is in elk geval noodzakelijk indien de categorieën van afvalstoffen die opgehaald zullen worden, uitgebreid worden of indien de houder gedurende een ononderbroken periode van 2 jaar geen enkele ophaalactiviteit uitoefende. § 2. De OVAM brengt de houder van de erkenning binnen een termijn van 15 dagen per aangetekend schrijven op de hoogte van de noodzaak tot aanpassing of hernieuwing van de erkenning.

In geval een aanpassing noodzakelijk wordt geacht, wordt, gelijktijdig met de kennisgeving aan de houder, een kopie van de kennisgeving bezorgd aan : a) de afdeling Milieuvergunningen van de Administratie Milieu, Natuur-, Land- en Waterbeheer;b) de afdeling Milieu-Inspectie van de Administratie Milieu, Natuur-, Land- en Waterbeheer. De ambtshalve aanpassing wordt vervolgens behandeld volgens de procedure bepaald in artikel 5.1.2.4.

In geval een hernieuwing van de erkenning noodzakelijk wordt geacht, dient de houder overeenkomstig de bepalingen van deze onderafdeling 5.1.2 een hernieuwingsaanvraag in. Deze hernieuwingsaanvraag wordt behandeld volgens de procedure bepaald in artikel 5.1.2.4. Wanneer de houder nalaat binnen een termijn van 60 dagen na ontvangst van de in het eerste lid genoemde kennisgeving een hernieuwingsaanvraag overeenkomstig de bepalingen van het artikel 5.1.2.3 bij de Vlaamse regering in te dienen, kan de Vlaamse minister de lopende erkenning intrekken.

Onderafdeling 5.1.3 Registratie van vervoerders Art. 5.1.3.1. Overeenkomstig het artikel 14, § 3 van het afvalstoffendecreet zijn de natuurlijke personen of rechtspersonen die in opdracht van derden afvalstoffen vervoeren onderworpen aan registratie, voor zover ze zelf niet erkend zijn overeenkomstig de bepalingen van onderafdeling 5.1.2.

Art. 5.1.3.2. § 1. Het verzoek tot registratie als vervoerder van afvalstoffen wordt per ter post aangetekend schrijven ingediend bij de OVAM en bevat de volgende gegevens : 1° het formele verzoek tot registratie;2° naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmende registratie, en BTW-nummer van de aanvrager;3° woonplaats en adres van de aanvrager en in voorkomend geval van de maatschappelijke, de administratieve en de exploitatiezetels;4° telefoonnummer en eventueel telefaxnummer van de woonplaats of van de zetel waar de aanvrager bereikt kan worden : 5° het vergunningsnummer van de algemene vergunning voor nationaal vervoer, toegekend door het ministerie van Verkeer en Infrastructuur;6° naam en functie van de ondertekenaar. § 2. Voor zover de in § 1 bedoelde gegevens volledig zijn, wordt de registratie door de administrateur-generaal van de OVAM per aangetekend schrijven betekend aan de aanvrager. § 3. De registratie kan niet aan derden worden overgedragen.

Art. 5.1.3.3. § 1. De registratie als vervoeder geldt voor een periode van 5 jaar vanaf de datum van de betekening ervan door de administrateur-generaal van de OVAM. § 2 De administrateur-generaal van de OVAM kan elke registratie ambtshalve schrappen, tijdelijk of definitief, na overlegging van een proces-verbaal waarin een inbreuk wordt vastgesteld op de wetgeving op het vlak van de milieuhygiëne in het Vlaamse gewest.

Behoudens bij een dreigend en onmiddellijk gevaar voor mens en milieu brengt de administrateur-generaal van de OVAM de houder van de registratie, per aangetekend schrijven en minstens 14 dagen voor de betekening ervan, op de hoogte van de voorgenomen beslissing en haar motieven.

Binnen deze termijn kan de houder van de registratie zich verweren of zijn zaken in orde brengen.

De schrapping wordt per aangetekend schrijven door de administrateur-generaal van de OVAM betekend aan de houder van de registratie.

Art. 5.1.3.4. De registratie-houder dient elke wijziging in de onder artikel 5.1.3.2 vermelde gegevens onmiddellijk aan de OVAM mee te delen.

Onderafdeling 5.1.4 Overgangsregeling Art. 5.1.4.1. § 1. De erkenningen voor het ophalen van afvalolie, verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 25 juli 1985 houdende nadere regelen betreffende de verwijdering van afvalolie, en de aanwijzingen als selectieve ophaaldienst, verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 13 maart 1991 tot vaststelling van de algemene voorwaarden die gelden voor de verwijdering van gevaarlijke huishoudelijke afvalstoffen, worden beschouwd als een erkenning als ophaler voor de in de erkenning of aanwijzing vermelde afvalstoffen en blijven geldig voor de vastgestelde termijn tot ten laatste 18 maart 2000. § 2. De erkenningen verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 1 februari 1995 houdende nadere regels betreffende de erkenning van ophalers en de registratie van vervoerders van afvalstoffen blijven geldig voor de vastgestelde termijn.

Onderafdeling 5.1.5 Meldingsplicht en registers Art. 5.1.5.1. Voor de toepassing van deze onderafdeling 5.1.5 wordt verstaan onder : 1° afvalstoffenmelding : de melding van gegevens met betrekking tot de geproduceerde bedrijfsafvalstoffen die overeenkomstig het artikel 17, § 2 van het afvalstoffendecreet door de producenten van bedrijfsafvalstoffen wordt gedaan;2° registratiemelding : de melding van gegevens met betrekking tot de afvalstoffen die met toepassing van dit besluit als secundaire grondstof zullen worden aangewend. Art. 5.1.5.2. § 1. De producenten van bedrijfsafvalstoffen, andere dan de in artikel 5.4.1.1 bedoelde bedrijfsafvalstoffen die omwille van aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen, doen jaarlijks vóór 10 februari aan de OVAM melding van de in het vorige kalenderjaar geproduceerde afvalstoffen. Deze afvalstoffenmelding gebeurt schriftelijk en bevat inlichtingen aangaande de aard, de oorsprong, de samenstelling, en de hoeveelheid van de voortgebrachte bedrijfsafvalstoffen alsmede de wijze van nuttige toepassing of verwijdering van de bedrijfsafvalstoffen.

Voor bedrijfsafvalstoffen die in aard of samenstelling verschillen moeten afzonderlijke meldingsformulieren worden ingevuld. § 2. De OVAM kan opleggen dat een analyseverslag van de bedrijfsafvalstof bij de in § 1 genoemde melding wordt gevoegd ter verduidelijking van de aard en de samenstelling van de bedrijfsafvalstof.

Art. 5.1.5.3. § 1. Elke producent die het voornemen heeft geproduceerde afvalstoffen met toepassing van dit besluit als secundaire grondstoffen te gebruiken of tot secundaire grondstoffen om te vormen, is verplicht dit voornemen voor registratie schriftelijk aan de OVAM te melden uiterlijk vóór 15 december van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin dit gebruik zal gebeuren. § 2. Wanneer het afvalstoffen betreft die overeenkomstig dit besluit voor gebruik als secundaire grondstof in, of als meststof, of als bodemverbeterend middel, in aanmerking kunnen komen, en die volgens het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen verontreiniging door meststoffen tevens als meststof moeten worden beschouwd, bezorgt de producent vóór 15 december van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin dit gebruik zal gebeuren tevens een registratiemelding aan de Mestbank.

Art. 5.1.5.4. De erkende ophaler houdt een afvalstoffenregister bij dat de volgende gegevens bevat : 1° de datum van de ophaling;2° de oorsprong van de afvalstoffen (adres);3° de bestemming van de afvalstoffen (adres);4° de frequentie van de inzameling;5° de hoeveelheid afvalstoffen in liter of kg;6° de aard van de afvalstoffen met vermelding van de EAC-code;7° de wijze van vervoer met vermelding van de naam en adres van de geregistreerde vervoerder;8° wijze van behandeling. Voormeld afvalstoffenregister wordt ten minste elke werkdag aangevuld met de meest recente gegevens.

Art. 5.1.5.5. De producent van bedrijfsafvalstoffen houdt een afvalstoffenregister bij dat de volgende gegevens met betrekking tot de geproduceerde afvalstoffen bevat : 1° de oorsprong van de afvalstoffen (adres);2° de hoeveelheid afvalstoffen in liter of kg;3° de aard en samenstelling van de afvalstoffen met vermelding van de EAC-code;4° de bestemming van de afvalstoffen (adres);5° de wijze van nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen. Voormeld afvalstoffenregister wordt ten minste elke maand aangevuld met de meest recente gegevens.

Onderafdeling 5.1.6 Databank voor afvalstoffen Art. 5.1.6.1. De werking van de in artikel 42 van het afvalstoffendecreet genoemde databank voor afvalstoffen heeft tot doel het geordend en gestructureerd opslaan van inlichtingen en gegevens met betrekking tot afvalstoffen om te komen tot een beter georganiseerd en op de toekomst gericht operationeel afvalstoffenbeheer.

Art. 5.1.6.2. De databank voor afvalstoffen bevat de beschikbare inlichtingen en gegevens met betrekking tot afvalstoffen, meer bepaald : 1° een omschrijving van de aard, de samenstelling, de eigenschappen, de herkomst, de localisatie en de hoeveelheid van de afvalstoffen;2° door wie en de wijze waarop de afvalstoffen worden beheerd;3° alle gegevens met betrekking tot de in- en uitvoer van afvalstoffen;4° alle gegevens met betrekking tot de ophaalreglementering zoals bedoeld in de artikelen 13, 14, 17 en 21 van het afvalstoffendecreet; 5° alle andere gegevens met betrekking tot de doelstelling vermeld in artikel 5.1.6.1.

Art. 5.1.6.3. Volgende personen zijn ertoe gehouden de hun beschikbare inlichtingen en gegevens met betrekking tot afvalstoffen te verschaffen : 1° de personen erkend overeenkomstig artikel 14, § 2 van het afvalstoffendecreet;2° de personen geregistreerd overeenkomstig artikel 14, § 3 van het afvalstoffendecreet;3° de exploitanten van een inrichting voor het verwerken van afvalstoffen;4° de producenten van bedrijfsafvalstoffen, gevaarlijke en bijzondere bedrijfsafvalstoffen;5° de in- en uitvoerders van afvalstoffen;6° de gemeenten en de intercommunale verenigingen. Art. 5.1.6.4. § 1. De inlichtingen en gegevens worden door de in artikel 5.1.6.3, sub 3° en sub 4° van dit besluit genoemde exploitanten en producenten verstrekt op een formulier dat op eenvoudige aanvraag gratis kan bekomen worden bij de OVAM. § 2. Het formulier kan vervangen worden door een door de in artikel 5.1.6.3, sub 3° en sub 4° genoemde exploitanten en producenten ontwikkeld modeldocument, mits dit wordt toegestaan door de OVAM. Hiertoe moet de exploitant of producent bij aangetekend schrijven een modeldocument insturen bij de OVAM, waaruit blijkt dat deze de informatie bevat zoals bepaald in artikel 5.1.6.2.

De OVAM doet uitspraak binnen de zestig dagen volgend op de datum van de aanvraag tot het gebruik van het modeldocument ter vervanging van het formulier genoemd in § 1. Wanneer geen uitspraak is gedaan binnen de vastgestelde termijn dan wordt het modeldocument geacht goedgekeurd te zijn.

Art. 5.1.6.5. De databank voor afvalstoffen is gekoppeld aan de milieudatabank zoals opgericht bij besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1992 zodanig dat wederzijdse raadpleging van alle gegevens in beide databanken mogelijk is mede overeenkomstig de bepalingen van voormeld besluit. De invoer van gegevens in de databank voor afvalstoffen gebeurt evenwel uitsluitend door of in opdracht van de OVAM. Afdeling 5.2 Algemene regels inzake verwerking van afvalstoffen Art. 5.2.1. Overeenkomstig het artikel 14, § 1 van het afvalstoffendecreet is de verwijdering van afvalstoffen, zoals omschreven in artikel 1.3.1 van dit besluit, in het Vlaamse Gewest slechts toegelaten in een overeenkomstig titel I van het VLAREM daarvoor vergunde inrichting.

Art. 5.2.2. Overeenkomstig het artikel 14, § 6 van het afvalstoffendecreet is de nuttige toepassing van afvalstoffen, zoals omschreven in artikel 1.4.1 van dit besluit, en andere dan het gebruik als secundaire grondstoffen, in het Vlaamse Gewest slechts toegelaten in een overeenkomstig titel I van het VLAREM daarvoor vergunde inrichting.

Art. 5.2.3. Onverlet het overeenkomstig de bepalingen van dit besluit toegelaten gebruik als secundaire grondstof, is de toepassing van de volgende verwijderingshandelingen in het Vlaamse Gewest verboden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. 5.2.4. Het is verboden de volgende afvalstoffen te verwijderen door storten op een in het Vlaamse Gewest gelegen stortplaats : 1° met ingang van 1 juli 1998 : a) selectief ingezameld oud papier en karton;b) selectief ingezamelde groenafval;c) selectief ingezamelde groenten-, fruit- en tuinafval (GFT);d) selectief ingezamelde glazen verpakkingen;e) selectief ingezamelde metalen verpakkingen;f) selectief ingezamelde kunststofflessen en kunststofverpakkingsafval;g) selectief ingezamelde drankverpakkingen;h) huishoudelijke afvalstoffen, met uitzondering van niet recupereerbaar gesorteerd grofvuil en de afvalstoffen voortkomende uit het onderhoud door gemeentelijke diensten;i) ongesorteerde bedrijfsafvalstoffen;2° met ingang van 1 juli 2000 : a) gesorteerd brandbaar grofvuil;b) gesorteerde brandbare en/of recupereerbare afvalstoffen voortkomende uit het onderhoud door gemeentelijke diensten;c) gesorteerde brandbare en/of recupereerbare bedrijfsafvalstoffen. Art. 5.2.5. Het is verboden de volgende afvalstoffen te verwijderen door verbranding in een in het Vlaamse Gewest gelegen inrichting : 1° met ingang van 1 juli 1998 : a) selectief ingezameld oud papier en karton;b) selectief ingezamelde glazen verpakkingen;c) selectief ingezamelde metalen verpakkingen;d) selectief ingezamelde kunststofflessen en kunststofverpakkingsafval;e) selectief ingezamelde drankverpakkingen;f) selectief ingezamelde groenafval;g) selectief ingezamelde groenten-, fruit- en tuinafval (GFT);2° met ingang van 1 juli 2000 : a) ongesorteerde bedrijfsafvalstoffen;b) ongesorteerde huishoudelijke afvalstoffen. Art. 5.2.6. § 1. De Vlaamse minister kan bij gemotiveerd besluit individuele afwijkingen toestaan op de verbodsbepalingen van de artikelen 5.2.4 en 5.2.5. § 2. Deze afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan voor maximaal twee jaar. § 3. De in § 1 bedoelde individuele afwijkingsaanvraag moet schriftelijk worden aangevraagd door de exploitant van de stortplaats of afvalverbrandingsinstallatie. De aanvraag moet volgende elementen bevatten : 1° de vermelding van de verbodsbepalingen van dit besluit waarvoor de afwijking wordt aangevraagd;2° de technische redenen die de afwijking motiveren, inzonderheid in het licht van de aard en de hoeveelheden van de aangevoerde afvalstromen enerzijds en de beschikbare verwerkingscapaciteit anderzijds. § 4. De Vlaamse minister doet binnen een termijn van drie maanden na de indiening ervan, uitspraak over de afwijkingsaanvraag. Voorafgaand aan deze uitspraak wint de minister het advies in van de Afdeling Sturing Afvalstromen van de OVAM. Afdeling 5.3 Huishoudelijke afvalstoffen Onderafdeling 5.3.1 Afzonderlijke inzameling van huishoudelijke afvalstoffen Art. 5.3.1.1. Onverminderd de bepalingen van de onderafdeling 5.5.2 moeten ten minste de volgende huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk worden opgehaald en/of ingezameld : 1° KGA;2° glasafval;3° papier en karton;4° grofvuil. Afdeling 5.4 Bedrijfsafvalstoffen Onderafdeling 5.4.1 Bedrijfsafvalstoffen die omwille van aard of samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen Art. 5.4.1.1. Voor de toepassing van deze onderafdeling 5.4.1 wordt onder "bedrijfsafvalstoffen die omwille van aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen" verstaan : afvalstoffen die ontstaan ten gevolge van activiteiten die van dezelfde aard zijn als deze van de normale werking van een particuliere huishouding.

Art. 5.4.1.2. § 1. De producenten moeten hun bedrijfsafvalstoffen die omwille van aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen, gescheiden van hun overige bedrijfsafvalstoffen verzamelen en laten ophalen. § 2. Ten minste de volgende bedrijfsafvalstoffen dienen afzonderlijk te worden opgehaald en/of ingezameld : 1° glasafval;2° papier en karton. Onderafdeling 5.4.2 Verwijdering van PCB's Art. 5.4.2.1. § 1. Bedrijven die PCB's verwijderen houden een register bij van de hoeveelheid, de oorsprong, de aard en het PCB-gehalte van de aan hen geleverde gebruikte PCB's. Zij delen die gegevens mee aan de OVAM die toeziet op de ter kennis gebrachte hoeveelheden. Zij verstrekken de houder die gebruikte PCB's aflevert een bewijs van levering waarop de aard en de geleverde hoeveelheid zijn vermeld. § 2. Het in § 1 bedoelde register kan door de plaatselijke overheid en de bevolking worden ingezien.

Art. 5.4.2.2. Is verboden : 1° het scheiden van PCB's van andere stoffen met het oog op het hergebruik van de PCB's;2° elke verbranding van PCB's en/of gebruikte PCB's op schepen. Art. 5.4.2.3. Uiterlijk op 1 september 1999 wordt door de OVAM opgesteld : 1° een plan voor de reiniging en/of verwijdering van geïnventariseerde apparaten en de daarin aanwezige PCB's;2° een schema voor de inzameling en latere verwijdering van de apparaten die niet hoeven te worden geïnventariseerd. Afdeling 5.5 Bijzondere afvalstoffen Onderafdeling 5.5.1 Afvalstoffen die ontstaan bij het slopen van of bij herstellings- en onderhoudswerkzaamheden aan motorvoertuigen, motorvaartuigen, motorvliegtuigen en hun aanhorigheden Art. 5.5.1.1. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder slopen : demontage of afbraak van motorvoertuigen, motorvaartuigen en motorvliegtuigen.

Art. 5.5.1.2. § 1. De in artikel 2.3.1, sub 2° vermelde groepen van bijzondere afvalstoffen mogen niet met elkaar worden vermengd. § 2. De afvalstoffen die ontstaan tijdens het slopen en tijdens de herstellings- of onderhoudswerkzaamheden, moeten volgens de in artikel 2.3.1, sub 2° vermelde groepen van bijzondere afvalstoffen gescheiden worden opgeslagen en ingezameld, met als doel een efficinte en milieuvriendelijke verwerkingswijze te bevorderen.

Art. 5.5.1.3. § 1. Bij het aanwenden van de in artikel 2.3.1, sub 2° vermelde groepen van bijzondere afvalstoffen voor nuttige toepassing, moet volgende hiërarchie gevolgd worden : 1° hergebruik van onderdelen en componenten;2° hergebruik van materialen of recycling;3° terugwinning van grondstoffen of chemische feedstock door pyrolyse of hydrolyse;4° verbranding met energieterugwinning. Een lagere vorm van nuttige toepassing is enkel toegelaten wanneer de hogere vormen door de afwezigheid van beste beschikbare technieken, niet kunnen gerealiseerd worden. § 2. Betreffende de verwerking van de in artikel 2.3.1, sub 2° vermelde groepen van bijzondere afvalstoffen gelden de volgende minimumvereisten : 1° de volgende afvalstoffen mogen noch gestort noch verbrand worden in een andere dan een voor verbranding van gevaarlijke afvalstoffen vergunde inrichting : a) vervuilde of onbruikbare solventen;b) distillatieresidu's van solventrecuperatie;c) resten van verf, lak en vernis;d) slib van spuitcabines;e) vervuilde of onbruikbare brandstoffen;f) vervuilde filters van spuitcabines, oliefilters, brandstoffilters, schokdempers, lege oliebussen, spuitbussen;g) verpakkingen die gevaarlijke stoffen hebben bevat, door die afvalstoffen werden verontreinigd en niet meer gebruikt worden;h) gebruikt absorptiemateriaal, oliehoudend garageafval;i) afval, voortkomend uit de olie-waterafscheider;j) chemicaliën bevattende patronen van airbags;2° de volgende afvalstoffen mogen niet gestort, verbrand, of nuttig toegepast worden op een manier die lager gerangschikt is dan hergebruik van materialen of recycling, op hoogwaardige wijze : a) accu's;b) synthetische remvloeistof;c) katalysatoren;d) koelvloeistoffen. § 3. De hierna vermelde afvalstoffen dienen verplicht als volgt te worden verwerkt : 1° stof dat asbest in vrije vezel bevat, dient verwerkt te worden in een vergunde conditioneringsinrichting;2° chloorfluorkoolwaterstoffen uit airconditioningssystemen moeten worden verwerkt door vergunde verwerkers van gevaarlijke afvalstoffen. Onderafdeling 5.5.2 Klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong Definities Art. 5.5.2.1. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder : 1° KGA : klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong;2° batterij of accu : bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een of meer primaire (niet-oplaadbare) cellen of secundaire (oplaadbare) cellen;3° containerpark : een als dusdanig met toepassing van titel I van het VLAREM vergunde inrichting waar particulieren, onder toezicht, op vastgestelde dagen en uren, bepaalde gesorteerde huishoudelijke afvalstoffen kunnen deponeren;4° milieubox : recipiënt dat ter beschikking gesteld wordt voor het tijdelijk voorhanden houden van KGA. Art. 5.5.2.2. De volgende huishoudelijke afvalstoffen worden beschouwd als KGA : 1° resten van verven, inkten, lijmen, harsen : a) verf, lak, vernis;b) houtbeschermingsmiddelen, carbolineum, black varnish, creoline;c) lijm, hars, siliconen;d) filmafval;e) kleurstoffen, toner, inkten, drukinkten, stempelkussens;2° olie en vet : a) plantaardige en dierlijke oliën en vetten;b) meubelolie, boenwas;c) minerale olie;d) brandstoffen.3° solventen : a) ontvetters, droogkuisproducten, vlekkenwater, decapeermiddelen en beitsmiddelen;b) gechloreerde koolwaterstoffen : trichloorethyleen, tetrachloorethyleen, chloroform;c) ontvlambare oplosmiddelen : petroleumether, ether, wasbenzine, brandspiritus, benzine, aceton, methanol, ethanol, hexaan, tolueen, xyleen;d) verdunners : white spirit, lijnolie, terpentijn, terpentine, cellulose-verdunners;e) gefluoreerde schoonmaakmiddelen;f) glycol, antivries;g) formol;4° zuren : a) zoutzuur, middelen die kalk en cement verwijderen;b) zwavelzuur, accuzuur;c) salpeterzuur, chroomzuur, fosforzuur;d) fixeervloeistoffen en stopbadvloeistoffen;5° basen : a) ontvetters, ontstoppers, bijtende soda, natronloog, kaliloog, ammoniak;b) bijtende schoonmaakmiddelen, beits- en decapeermiddelen, bleekwater, hypochlorieten, hypochloraten;c) fotografische ontwikkelaars, activators en additieven;6° schoonmaakmiddelen : a) zepen, waspoeders, wc-reinigers, glansmiddelen voor de vaatwas;b) metaalpoets, roestverwijderingsmiddelen;c) autowax;7° batterijen : a) autoaccu's;b) nikkelcadmiumbatterijen;c) kwikoxidebatterijen;d) andere;8° stoffen of producten met kwik : a) TL-lampen;b) kwikthermometers;9° gevaarlijke huishoudelijke afval van gemengde samenstelling : a) restanten met ongekende samenstelling;b) cosmetica;c) ongebruikte, afgedankte chemicaliën;d) pesticiden;e) brandblusmiddelen;f) fotografisch zilver;g) ontplofbare stoffen van huishoudelijke oorsprong, vuurwerk;10° verpakkingen met of zonder restanten van de gevaarlijke huishoudelijke afvalstoffen genoemd sub 1°, 2°b), c) en d), 3°, 4°, 5°, 6°b), 9°c) en 9°d. Selectieve inzameling Art. 5.5.2.3. § 1. De gemeenten zijn verplicht om, op hun kosten, het KGA op regelmatige wijze gescheiden in te zamelen. § 2. De gescheiden inzameling dient, naar keuze, ten minste te gebeuren door : 1° bij bestaande of op te richten containerparken een inrichting te voorzien voor de aanvoer en aanvaarding van KGA;2° het KGA regelmatig te laten ophalen door daartoe erkende ophalers, hetzij per wijk of straat, hetzij huis aan huis;3° een combinatie van voormelde werkwijzen. Inzameling via containerparken Art. 5.5.2.4. § 1. De aanvoer en aanvaarding van KGA in de inrichting bij het containerpark is enkel toegelaten tijdens vooraf vastgestelde periodes. § 2. Het KGA dient, afzonderlijk van andere afvalstoffen, aangeboden te worden in een door het Vlaamse Gewest ter beschikking gestelde milieubox. § 3. Het KGA dat door zijn afmetingen of hoeveelheid niet in een milieubox kan worden opgeborgen, mag onverpakt of in een andere recipiënt worden aangeboden. § 4. In de inrichting bij het containerpark wordt het gesorteerde KGA opgeslagen in een vloeistofdichte, gecompartimenteerde container waarvan het model, de afmetingen, de inhoud, de constructiematerialen en de vermeldingen of etikettering werden goedgekeurd door de OVAM. § 5. Het gesorteerde en opgeslagen KGA wordt afgegeven aan een erkend ophaler met het oog op de verwerking in een daarvoor vergunde inrichting. § 6. De afvalstoffen die als KGA overeenkomstig dit artikel worden ingezameld zijn geen gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2.4 van dit besluit, zolang de afvalstoffen op de inrichting bij het containerpark zijn opgeslagen en door die inrichting niet zijn afgegeven aan een erkende ophaler.

Inzameling via ophaling Art. 5.5.2.5. § 1. De gescheiden ophaling gebeurt hetzij per wijk of straat, hetzij huis aan huis, en uitsluitend met daartoe geschikte voertuigen. § 2. Het KGA moet aan het ophaalvoertuig worden aangeboden in een door het Vlaamse Gewest ter beschikking gestelde milieubox.

De afvalstoffen die als KGA overeenkomstig dit artikel worden ingezameld zijn geen gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2.4 van dit besluit, zolang die afvalstoffen niet zijn afgegeven aan een erkende ophaler. § 3. Het KGA dat door zijn afmetingen of hoeveelheid niet in een milieubox kan worden opgeborgen, mag onverpakt of in een ander recipiënt worden aangeboden. § 4. Het KGA wordt door de begeleider van het ophaalvoertuig gecontroleerd en gesorteerd op een manier die elk risico vermijdt. § 5. Het gesorteerde KGA wordt opgeslagen in de daartoe gereserveerde compartimenten van het ophaalvoertuig, dat verlucht dient te zijn. § 6. Het gesorteerde en opgeslagen KGA wordt voor verwerking afgegeven aan een inrichting die daarvoor is vergund.

Milieubox Art. 5.5.2.6. De door het Vlaamse Gewest ter beschikking gestelde milieuboxen blijven eigendom van het Vlaamse Gewest.

De milieubox is verbonden aan de woonplaats waar hij werd afgeleverd en mag door de bewoner niet meegenomen worden bij de verhuizing naar een andere woonplaats.

Art. 5.5.2.7. Het is verboden zich van KGA te ontdoen op een andere wijze dan die, omschreven in dit besluit.

Onderafdeling 5.5.3 Medisch afval Algemene bepalingen Art. 5.5.3.1. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder : 1° medisch afval : een bijzondere afvalstof die bestaat uit alle afvalstoffen - ongeacht de aard, het voorkomen of de samenstelling - die afkomstig zijn van geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen;2° geneeskundige of diergeneeskundige behandeling : elke behandeling, met of zonder instrumenten, die erop gericht is de lichamelijke en de geestelijke gezondheid van de mens of van het dier te bevorderen of te controleren; worden eveneens als een geneeskundige of diergeneeskundige behandeling beschouwd : medisch onderzoek in laboratoria en elke behandeling in mortuaria, in onderzoeksinrichtingen, in bloedtransfusiecentra en in instellingen voor forensische geneeskunde; 3° instelling voor geneeskunde : alle openbare en private ziekenhuizen met uitzondering van de psychiatrische ziekenhuizen;alle poliklinieken; alle vaste of mobiele instellingen en eenheden of inrichtingen die geneeskundige behandelingen verstrekken aan ambulante of bedlegerige patiënten; alle psychiatrische ziekenhuizen die gelegen zijn op de campus van een ziekenhuis en behoren tot dezelfde inrichtende macht; alle rust- en verzorgingstehuizen die gelegen zijn op de campus van een ziekenhuis en behoren tot dezelfde inrichtende macht en niet onder de erkenning van een rusthuis vallen; alle psychiatrische verzorgingstehuizen die gelegen zijn op de campus van een ziekenhuis en behoren tot dezelfde inrichtende macht; alle laboratoria en onderzoeksinrichtingen die, intern of extern aan een instelling verbonden, voor die instellingen en voor geneeskundige praktijken onderzoekingen verrichten; alle laboratoria van de farmaceutische nijverheid; alle mobiele of vaste bloedtransfusiecentra; alle mortuaria en instellingen voor forensische geneeskunde; 4° beoefenaar van een geneeskundig beroep : iedereen (arts, tandarts, dierenarts, verpleegkundige, enz.) die als werknemer of zelfstandige geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen verstrekt; 5° geneeskundige praktijk : elke praktijk of groepspraktijk van een arts, tandarts, dierenarts of van een andere zelfstandige beoefenaar van een geneeskundig beroep, waar geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen worden verstrekt of die de basis vormt voor de niet-georganiseerde thuisverzorging, alsmede alle organisaties voor thuisverzorging, alle dierenklinieken en alle instellingen voor verzorging als bedoeld sub 7° en alle andere dan sub 3° genoemde psychiatrische ziekenhuizen;6° thuisverzorging : geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen ten huize van de belanghebbende, verstrekt door de beoefenaar van een geneeskundig beroep, al dan niet in georganiseerd verband.7° instelling voor verzorging : alle andere dan sub 3° genoemde rust- en verzorgingstehuizen;alle rusthuizen, alle dagverzorgingscentra en alle andere dan sub 3° genoemde psychiatrische verzorgingstehuizen.

Art. 5.5.3.2. § 1. Medisch afval wordt onderverdeeld in : 1° risicohoudend medisch afval : afvalstoffen die een bijzonder risico inhouden doordat zij een microbiële en/of virale besmetting, een vergiftiging of een verwonding met zich mee kunnen brengen of die om ethische redenen een bijzondere behandeling vereisen;2° niet-risicohoudend medisch afval : afvalstoffen die geen bijzonder risico inhouden en die door hun aard vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen, maar door hun samenstelling of waardebeleving niet vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen. § 2. Elke vermenging en elke gezamenlijke verpakking van de afvalstoffen, vermeld in § 1, en elke vermenging en elke gezamenlijke verpakking van de afvalstoffen, vermeld in § 1, 1°, met huishoudelijke afvalstoffen en/of met bedrijfsafvalstoffen die omwille van aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen, heeft tot gevolg dat die afvalstoffen tot het risicohoudend medisch afval worden gerekend en overeenkomstig beheerd moeten worden.

Elke vermenging en elke gezamenlijke verpakking van de afvalstoffen, vermeld in § 1, 2°, met huishoudelijke afvalstoffen en/of met bedrijfsafvalstoffen die omwille van aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen, heeft tot gevolg dat die afvalstoffen tot het niet-risicohoudend medisch afval worden gerekend en overeenkomstig beheerd moeten worden.

Ten minste het volgend niet-risicohoudend medisch afval dat omwille van aard of samenstelling vergelijkbaar is met huishoudelijke afvalstoffen, moet afzonderlijk worden opgehaald en/of ingezameld : - glasafval; - papier en karton. § 3. Een lijst van de verschillende, onder § 1 vermelde medisch afval, wordt opgenomen in bijlage 5.5.3.2. A bij dit besluit. § 4. Medisch afval dat niet voorkomt op de in § 3 genoemde lijst moet door de instelling voor geneeskunde of de geneeskundige praktijk ingedeeld worden bij het risicohoudend of niet-risicohoudend medisch afval. § 5. Medisch afval dat niet voorkomt op de in § 3 genoemde lijst en waarover twijfel kan bestaan met betrekking tot het risicohoudend karakter ervan, moet beheerd worden als risicohoudend medisch afval. § 6. Een lijst van medisch afval als bedoeld in § 3, aangevuld met alle bijkomend risicohoudend en niet-risicohoudend medisch afval als bedoeld in de §§ 4 en 5, moet binnen elke instelling voor geneeskunde en elke geneeskundige praktijk ter beschikking worden gesteld van de toezichthoudende ambtenaar en van elke persoon die betrokken is bij de productie en de behandeling van medisch afval.

Art. 5.5.3.3. Alle andere stoffen, vloeistoffen en producten, met uitzondering van steriliseerbare en herbruikbare medische instrumenten of producten, die rechtstreeks in aanraking komen met risicohoudend medisch afval, moeten als zodanig worden beheerd.

Verpakking Art. 5.5.3.4. § 1. Risicohoudend medisch afval moet worden verpakt in recipiënten die voorzien zijn van een UN-kenmerk, als bedoeld in het Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, ondertekend op 30 september 1957 te Genève en goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1960 (hierna ADR-reglementering te noemen), en die voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° vloeibare en pasteuze afvalstoffen, met inbegrip van het afval, omschreven in punt 1.7 van de bijlage 5.5.3.2.A bij dit besluit, worden opgeborgen in een eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënt van maximaal 60 liter, vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort met een maximaal gehalte aan gerecycleerde kunststoffen. De recipiënt is ondoorzichtig en, ongeacht elke mogelijke manipulatie, lekvrij en scheur- en schokbestendig, heeft een vloeistofdichte sluiting en kan na sluiting niet meer heropend worden zonder beschadigd te worden; 2° vaste afvalstoffen worden opgeborgen in de voormeld eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënt, vervaardigd uit kunststof, of in een eenmalig te gebruiken, vormvaste recipint, vervaardigd uit karton dat een maximaal gehalte aan gerecycleerde vezels bevat, aangepast aan de aard en het gewicht van de inhoud, schokbestendig, met een inhoud van maximaal 50 liter, goed afsluitbaar, veilig manipuleerbaar en uitgerust met een eenmalig te gebruiken, gele binnenzak die is vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort met een maximaal gehalte aan gerecycleerde kunststoffen, met dubbele lasnaden, aangepast aan de aard en het gewicht van de inhoud, scheurbestendig, goed afsluitbaar, lekvrij en met vermelding van het logo van risicohoudend medisch afval, zoals weergegeven in bijlage 5.5.3.2.B bij dit besluit; 3° alle scherpe voorwerpen en breekbaar glas worden : - ofwel opgeborgen in een eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënt van maximaal 60 liter, vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort;de recipiënt is ondoorzichtig en, ongeacht elke mogelijke manipulatie, snij- en prikbestendig, lekvrij en scheur- en schokbestendig, heeft een vloeistofdichte sluiting en kan na sluiting niet meer heropend worden zonder beschadigd te worden; - ofwel opgeborgen in een eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënt van maximaal 10 liter, vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort; de recipiënt is ondoorzichtig en, ongeacht elke mogelijke manipulatie, snij- en prikbestendig, lekvrij in vertikale stand, scheur- en schokbestendig, en kan na sluiting niet meer heropend worden zonder beschadigd te worden; die recipiënt wordt dan opgeborgen in de eenmalig te gebruiken, vormvaste kunststof recipiënt, vermeld sub 1° van dit artikel, of in de eenmalig te gebruiken, vormvaste kartonnen recipiënt, vermeld sub 2° van dit artikel, met de kunststof binnenzak. § 2. In afwijking van § 1, 2° van dit artikel, kunnen voor het vast risicohoudend medisch afval recipiënten met een grotere maximale inhoudsmaat, maar met dezelfde eigenschappen en etikettering, uitsluitend gebruikt worden in welbepaalde gevallen waarbij de voorgeschreven maximale inhoudsmaat van 50 liter niet volstaat voor de desbetreffende afvalstoffen. Op die recipinten met een grotere maximale inhoudsmaat dient de fabrikant duidelijk het maximum toegelaten gewicht te vermelden.

Art. 5.5.3.5. § 1. Op elk recipiënt van risicohoudend medisch afval, met uitzondering van de recipiënten bedoeld in § 5 van dit artikel, wordt door de fabrikant van de recipiënt de vermelding "RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL" aangebracht, samen met het logo van risicohoudend medisch afval, zoals bedoeld in bijlage 5.5.3.2.B bij dit besluit. De vermelding "RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL" is waterbestendig en wordt, in zwarte drukletters van minimaal 2 centimeter hoog, gekleefd, gedrukt of in reliëf gezet op een gele achtergrond van minimaal een A4-formaat. Het logo wordt overeenkomstig de ADR-reglementering aangebracht op een witte achtergrond in een ruit met een zijde van 10 cm. § 2. Op elke recipiënt van risicohoudend medisch afval wordt door de instelling voor geneeskunde of de geneeskundige praktijk de naam, het adres en het telefoonnummer van de betrokken instelling voor geneeskunde of de geneeskundige praktijk aangebracht. § 3. De naam, het adres en het telefoonnummer van de ophaler wordt door de ophaler aangebracht op elke transportverpakking van risicohoudend medisch afval die bij dezelfde producent van medisch afval wordt opgehaald. § 4. De datum van de ophaling wordt door de instelling voor geneeskunde, door de geneeskundige praktijk of door de ophaler onder toezicht van de instelling voor geneeskunde of van de geneeskundige praktijk aangebracht op elke transportverpakking van risicohoudend medisch afval. § 5. Op eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënten van maximaal 10 liter, zoals bedoeld in artikel 5.3.3.4., 3°, wordt door de fabrikant van de recipiënten de vermelding "RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL" aangebracht, samen met het logo van risicohoudend medisch afval, zoals bedoeld in bijlage 5.5.3.2.B bij dit besluit. De vermelding "RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL" is waterbestendig en wordt, in zwarte duidelijk leesbare drukletters, gekleefd, gedrukt of in reliëf gezet op een gele achtergrond. Het logo wordt overeenkomstig de ADR-reglementering aangebracht op een witte achtergrond in een ruit.

De recipiënt waarin die recipinten van maximaal 10 liter worden opgeborgen, wordt geëtiketteerd zoals beschreven in de §§ 1, 2, 3 en 4 van dit artikel.

Art. 5.5.3.6. § 1. Niet-risicohoudend medisch afval kan, afhankelijk van de fysische toestand ervan, verpakt worden overeenkomstig de artikelen 5.5.3.4 en 5.5.3.5 en moet minstens als volgt verpakt worden : 1° vloeibare en pasteuze afvalstoffen worden opgeborgen in een eenmalig te gebruiken, vormvaste recipiënt van maximaal 60 liter, vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort met een maximaal gehalte aan gerecycleerde kunststoffen;de recipiënt is ondoorzichtig en, ongeacht elke mogelijke manipulatie, lekvrij en scheur- en schokbestendig; de recipiënt heeft een vloeistofdichte sluiting en kan na sluiting niet meer heropend worden zonder beschadigd te worden; 2° vaste afvalstoffen worden opgeborgen in een eenmalig te gebruiken, blauwe zak, vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort met een maximaal gehalte aan gerecycleerde kunststoffen;de zak heeft dubbele lasnaden, is weinig doorzichtig, scheurbestendig, goed afsluitbaar, lekvrij en aangepast aan de aard en het gewicht van de inhoud.

Art. 5.5.3.7. Op elke recipiënt of elke zak van niet-risicohoudend medisch afval wordt door de fabrikant van de recipiënt of van de zak de vermelding "NIET-RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL" aangebracht. Die vermelding is waterbestendig en wordt in zwarte drukletters van minimaal 2 centimeter hoog, gekleefd, gedrukt of in reliëf gezet.

Art. 5.5.3.8. De artikelen 5.5.3.6 en 5.5.3.7 zijn niet van toepassing op vast niet-risicohoudend medisch afval die voortkomt uit de geneeskundige praktijk.

Art. 5.5.3.9. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, kan nadere regels vaststellen voor de recipiënten en zakken van medisch afval en hun gebruik.

Art. 5.5.3.10. Elke recipiënt of elke zak wordt na volledige vulling onmiddellijk en definitief gesloten, conform de instructies van de fabrikant van de recipiënt of van de zak.

Interne inzameling bij de instelling voor geneeskunde Art. 5.5.3.11. Gevulde en definitief gesloten recipiënten van medisch afval moeten elke werkdag, met aangepaste middelen, teneinde elke beschadiging van de verpakking te voorkomen, van de afdeling of plaats van productie naar een centrale, interne inzamelplaats worden overgebracht.

De daartoe aangewende transportmiddelen, die desinfecteerbaar zijn, moeten regelmatig gereinigd en, indien nodig, gedesinfecteerd worden om het ontstaan van microbiële broeihaarden te voorkomen.

Art. 5.5.3.12. Onverminderd de bepalingen van titel II van het VLAREM alsook van de vergunningsvoorwaarden die in de met toepassing van titel I van het VLAREM verleende milieuvergunning ter zake kunnen worden opgelegd, moet de centrale, interne inzamelplaats van medisch afval voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° voor risicohoudend medisch afval : a) de inzamelplaats kan uitsluitend worden ingericht in een gesloten en overdekte, koele opslagruimte of in een gesloten container buiten het eventuele beddengebouw;b) de inzamelplaats is niet toegankelijk voor onbevoegden en voor dieren;c) de inzamelruimte en de container moeten gemakkelijk bereikbaar zijn, zowel met de interne transportmiddelen als met de externe transportmiddelen die worden ingezet voor de ophaling;d) de grootte van de inzamelruimte en van de container moet aangepast zijn aan de periodieke aanvoer van de afvalstoffen;de inzamelruimte moet op regelmatige tijdstippen geledigd worden, conform de bepalingen van dit besluit om elke overlading en elke vorming van microbiële broeihaarden of geurhinder te voorkomen; hetzelfde geldt voor de container die evenwel in zijn geheel kan worden opgehaald; e) elke recipiënt in de inzamelruimte en in de container moet intact blijven;beschadigde recipinten moeten op veilige wijze worden overgebracht in aangepaste oververpakkingen; die oververpakkingen moeten altijd in voldoende mate aanwezig zijn; f) de inzamelruimte en de container zijn slechts beperkt toegankelijk voor de bevoegde personen, zijn vrij van ongedierte en worden verlucht, na lediging gereinigd en indien nodig gedesinfecteerd om het ontstaan van microbiële broeihaarden te voorkomen;g) de recipiënten moeten zo gestapeld worden dat omvallen vermeden wordt en dat ze gemakkelijk, snel, veilig en met een minimum aan manipulatie door de ophaler kunnen worden geladen;h) de inzamelruimte en de container moeten voldoen aan de volgende technische vereisten : - ze zijn eenvoudig en efficiënt te reinigen, te desinfecteren en te verluchten; - de vloeren en de wanden ervan zijn vloeistofdicht, bestand tegen ontsmettingsmiddelen, voldoende effen en gemakkelijk afwasbaar; - ze zijn aan de buitenzijde voorzien van de vermelding "INZAMELRUIMTE VOOR RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL - TOEGANG VERBODEN VOOR ONBEVOEGDEN", samen met het logo van risicohoudend medisch afval; die vermelding is in zwarte, duidelijk leesbare drukletters op een gele achtergrond aangebracht; 2° voor niet-risicohoudend medisch afval : a) de opslag van vloeibare en pasteuze afvalstoffen moet gebeuren conform het sub 1° hierboven bepaalde, al dan niet tezamen met het daar vermelde risicohoudend medisch afval;b) de opslag van vaste afvalstoffen moet gebeuren in een inzamelruimte of in lekvrije containers of perscontainers, binnen het terrein van de instelling, op één of meer vaste, aan het zicht onttrokken locaties die gemakkelijk bereikbaar zijn voor de interne en externe transportmiddelen en waarvan de toegang voor onbevoegden verboden is;c) het volume van de inzamelruimte, van de containers en de perscontainers moet aangepast zijn aan de periodieke aanvoer van de afvalstoffen;ze moeten op regelmatige tijdstippen geledigd worden, conform de bepalingen van dit besluit, om elke overlading, vorming van microbiële broeihaarden of geurhinder te voorkomen; d) elke locatie waar de containers of perscontainers zich bevinden, wordt na ophaling van de containers of perscontainers gereinigd en, indien nodig, gedesinfecteerd om het ontstaan van microbiële broeihaarden te voorkomen. Art. 5.5.3.13. Elke instelling voor geneeskunde is verantwoordelijk voor het opmaken en het aan de betrokken personeelsleden en de toezichthoudende ambtenaar ter beschikking stellen van de richtlijnen over het opslaan van medisch afval.

Elke opslag van die afvalstoffen; de reiniging en eventuele desinfectie van de interne transportmiddelen, de opslagruimtes, de containers of de perscontainers; alsmede de regelmatige, tijdige afvoer ervan en het toezicht daarop gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de instelling voor geneeskunde.

Interne inzameling bij de geneeskundige praktijk Art. 5.5.3.14. De opslag van risicohoudend en van vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval in de geneeskundige praktijk gebeurt in de beschikbare recipiënten, conform de bepalingen van de artikelen 5.5.3.4 tot en met 5.5.3.10. De definitief gesloten recipiënten worden, in afwachting van hun verwijdering opgeslagen, hetzij in de geneeskundige praktijk, hetzij in een lokaal dat gescheiden is van elke woon- of leefruimte en niet toegankelijk is voor onbevoegden.

Elke recipiënt moet intact blijven, beschadigde recipiënten moeten op veilige wijze worden overgebracht in aangepaste oververpakkingen die in voldoende mate aanwezig moeten zijn.

De recipiënten worden op regelmatige tijdstippen verwijderd voor verwerking. Het lokaal waar de recipinten zich bevinden, wordt op regelmatige tijdstippen gereinigd en indien nodig gedesinfecteerd om het ontstaan van microbiële broeihaarden te voorkomen.

Art. 5.5.3.15. Het vast niet-risicohoudend medisch afval kan in de geneeskundige praktijk samen met de bedrijfsafvalstoffen die omwille van aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen worden verzameld en afgegeven.

Sectorale voorwaarden ophaling Art. 5.5.3.16. De beoefenaar van een geneeskundig beroep die het risicohoudend medisch afval, afkomstig van de eigen geneeskundige praktijk, vervoert naar een daartoe vergunde inrichting is van rechtswege geregistreerd als vervoerder voor zover de vervoerde hoeveelheid maximaal 25 kg bedraagt.

Art. 5.5.3.17. § 1. Onverminderd elke andere wettelijke en reglementaire bepaling, gelden voor de afzonderlijke ophaling en het vervoer van medisch afval de volgende voorwaarden : 1° voor risicohoudend medisch afval en vloeibaar of pasteus niet-risicohoudend medisch afval : a) de ophaling en het vervoer van de afvalstoffen moet gebeuren met gesloten en goed verluchte transportmiddelen, ADR-uitgerust;b) lekkende recipiënten moeten onmiddellijk in een aangepaste oververpakking worden overgebracht;c) indien er bij een volgende ophaling gevaar bestaat voor vervuiling of besmetting van de lading, moet de laadruimte van de transportmiddelen worden gereinigd in een daartoe vergunde inrichting die na de reiniging een reinigingsattest verstrekt;indien nodig moet de laadruimte gedesinfecteerd worden om het ontstaan van microbiële broeihaarden te voorkomen; d) elke manuele behandeling van de recipiënten moet bij de ophaling tot een minimum beperkt worden;e) de ophaler stelt duidelijke, schriftelijke richtlijnen op zowel voor de ophaling en het vervoer van de afvalstoffen als voor noodgevallen;hij stelt die richtlijnen ter beschikking van de bestuurder, de houder van de afvalstoffen en de toezichthoudende ambtenaar; tevens zijn die richtlijnen steeds te vinden in het transportmiddel, op een duidelijk zichtbare en aangeduide plaats; f) de transportmiddelen voldoen minstens aan de volgende technische vereisten : - de laadruimte is voorzien van lekvrije, metalen wanden of wanden met vergelijkbare eigenschappen; - de laadruimte is uitgerust met een verluchtings- en een verlichtingssysteem; indien de laadruimte gecompartimenteerd is, moet elk afzonderlijk compartiment voorzien zijn van een verluchtings- en een verlichtingsysteem; - de binnenbekleding en de wanden van de laadruimte hebben afgeronde hoeken en zijn effen en goed afwasbaar, alsmede gemakkelijk desinfecteerbaar; - de laadruimte heeft een minimale hoogte van 1,80 m en is gescheiden van de bestuurderscabine door een voldoende stevige scheidingswand; - de achterste laaddeuren hebben dezelfde hoogte als de laadruimte, zijn goed afsluitbaar en weerstaan een lichte aanrijding; - de laadruimte moet zodanig zijn ontworpen of ingericht dat eventuele lekvloeistoffen, zelfs na een aanrijding, niet naar buiten kunnen sijpelen; - een gemakkelijk toegankelijke, afgescheiden ruimte binnen of buiten de laadruimte bevat voldoende beschermende kleding, reinigingsmateriaal, desinfecterende middelen, absorptiemateriaal en aangepaste oververpakkingen voor noodgevallen; - maatregelen moeten getroffen worden opdat de niet-gebruikte recipiënten in de laadruimte niet in contact kunnen komen met eventuele lekvloeistoffen, afkomstig van de afval; - de bestuurderskabine bevat voldoende materiaal voor het wassen en ontsmetten van de handen van de bestuurder; g) tijdens het laden en lossen van de recipiënten met risicohoudend medisch afval en met vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval, evenals tijdens het vervoer, moeten de recipiënten zo gestapeld worden dat omvallen wordt vermeden en dat ze gemakkelijk, veilig en met een minimum aan manipulatie kunnen verplaatst worden; 2° voor de container met risicohoudend en vloeibaar of pasteus niet-risicohoudend medisch afval, bedoeld in artikel 5.3.3.12, § 1, 1° : a) de ophaling en het vervoer van de container moet gebeuren met aangepaste transportmiddelen, ADR-uitgerust;b) indien er bij een volgende ophaling gevaar bestaat voor vervuiling of besmetting van de lading, moet de container worden gereinigd in een daartoe vergunde inrichting die na de reiniging een reinigingsattest verstrekt;indien nodig, moet de container gedesinfecteerd worden om het ontstaan van microbiële broeihaarden te voorkomen; c) de ophaler stelt duidelijke, schriftelijke richtlijnen op zowel voor de ophaling en het vervoer van de afvalstoffen als voor noodgevallen;hij stelt die richtlijnen ter beschikking van de bestuurder, de houder van de afvalstoffen en de toezichthoudende ambtenaar; bovendien zijn die richtlijnen steeds te vinden in het transportmiddel, op een duidelijk zichtbare en aangeduide plaats; d) de bestuurderscabine bevat voldoende beschermende kleding, reinigingsmateriaal, desinfecterende middelen, absorptiemateriaal en aangepaste oververpakkingen voor noodgevallen alsmede voldoende materiaal voor het wassen en ontsmetten van de handen van de bestuurder;e) tijdens het laden en lossen van de recipiënten met risicohoudend medisch afval en met vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval, evenals tijdens het vervoer, moeten de recipiënten zo gestapeld worden dat omvallen wordt vermeden en dat ze gemakkelijk, veilig en met een minimum aan manipulatie kunnen verplaatst worden;3° voor vast niet-risicohoudend medisch afval : a) bij het persen van de afvalstoffen moet het vrijkomen van lekvloeistoffen tot een minimum beperkt worden;b) elke manuele behandeling van de recipiënten moet bij de ophaling tot een minimum beperkt worden. Inzamelplaats buiten de instelling voor geneeskunde en buiten de geneeskundige praktijk Art. 5.5.3.18. Onverminderd de bepalingen van titel II van het VLAREM alsook van de vergunningsvoorwaarden die in de met toepassing van titel I van het VLAREM verleende milieuvergunning ter zake kunnen worden opgelegd moet elke inzamelplaats van medisch afval buiten de instelling voor geneeskunde en buiten de geneeskundige praktijk voldoen aan de bepalingen van het artikel 5.5.3.12 van dit besluit met dien verstande dat de afvalstoffen binnen 72 uur moeten afgevoerd worden naar de verwerkingsinrichting om daar verwerkt te worden.

Verwerking van medisch afval Art. 5.5.3.19. Het storten van medisch afval, afkomstig van de instelling voor geneeskunde, en van risicohoudend medisch afval, afkomstig van de geneeskundige praktijk, is verboden.

Art. 5.5.3.20. Risicohoudend medisch afval en vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval mogen uitsluitend verbrand worden.

Art. 5.5.3.21. De verbranding van niet-risicohoudend medisch afval is eveneens onderworpen aan de bepalingen van artikel 5.2.5.1°.

HOOFDSTUK 6. - Invoer en uitvoer van afvalstoffen Art. 6.1. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de invoer en de uitvoer van afvalstoffen, ongeacht hun bestemming, voor zover zij onderworpen zijn aan de bepalingen van de Verordening (EEG) 259/93/EG van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap.

Inzonderheid vallen overeenkomstig het artikel 1, lid 2, d) en lid 3 ervan niet onder de genoemde Verordening (EEG) 259/93/EG : 1° overbrenging van afvalstoffen, genoemd in artikel 2, lid 1, onder b), van de Richtlijn, wanneer zij reeds onder andere voorschriften ter zake vallen; 2° overbrenging van in subbijlage 6.A bij dit besluit genoemde afvalstoffen die alleen bestemd zijn voor nuttige toepassing, behoudens het bepaalde onder het artikel 11, b), c), d) en e) en het artikel 17, leden 1, 2 en 3 van de genoemde Verordening 259/93/EG. § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° bevoegde autoriteiten : de bevoegde autoriteiten die door de lidstaten overeenkomstig artikel 36 van de in § 1 genoemde Verordening 259/93/EG zijn aangewezen of die door derde landen zijn aangewezen; voor het Vlaamse Gewest wordt de OVAM als bevoegde autoriteit aangewezen; 2° bevoegde autoriteit van verzending : de bevoegde autoriteit die overeenkomstig artikel 36 van de in § 1 genoemde Verordening 259/93/EG door de lidstaten is aangewezen voor het gebied vanwaar de overbrenging geschiedt, of die door derde landen is aangewezen; voor het Vlaamse Gewest wordt de OVAM als dergelijke bevoegde autoriteit aangewezen; 3° bevoegde autoriteit van bestemming : de bevoegde autoriteit die overeenkomstig artikel 36 van de in § 1 genoemde Verordening 259/93/EG door de lidstaten is aangewezen voor het gebied waar de zending wordt ontvangen of waar de afvalstoffen in een schip worden verladen om op zee te worden verwijderd, onverminderd de bestaande overeenkomsten betreffende de verwijdering op zee, of die door derde landen is aangewezen; voor het Vlaamse Gewest wordt de OVAM als dergelijke bevoegde autoriteit aangewezen; 4° bevoegde autoriteit van doorvoer : de enige, door elke lidstaat overeenkomstig artikel 36 van de in § 1 genoemde Verordening 259/93/EG aangewezen autoriteit voor de Staat waarin de zending in doorvoer is;5° kennisgever : elke natuurlijke of rechtspersoon die tot kennisgeving is verplicht, dit wil zeggen de hierna bedoelde persoon die voornemens is afvalstoffen over te brengen of te doen overbrengen : a) de persoon wiens activiteiten deze afvalstoffen hebben voortgebracht (oorspronkelijke producent), of b) indien dat niet mogelijk is, een daartoe erkende inzamelaar of een geregistreerde of erkende handelaar of makelaar die de verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen regelt; of c) indien deze personen onbekend of niet erkend zijn, de persoon die deze afvalstoffen in zijn bezit of onder zijn wettelijke controle heeft (houder), of d) in geval van invoer in de Europese Unie van afvalstoffen, de persoon die door de wetgeving van het land van verzending is aangewezen of, indien geen aanwijzing heeft plaatsgevonden, de persoon die de afvalstoffen in zijn bezit of onder zijn wettelijke controle heeft (houder);6° ontvanger : de persoon of de onderneming naar wie respectievelijk waarnaar afvalstoffen worden overgebracht voor nuttige toepassing of verwijdering;7° begeleidend document : het overeenkomstig artikel 42 van de in § 1 genoemde Verordening 259/93/EG op te stellen uniforme begeleidende document. Art. 6.2. § 1. De kennisgevingen bedoeld in de artikelen 3, lid 1, 6 lid 1, 9, lid 3, 15, lid 1, 17, 20, lid 1, en 28 van de in § 1 van artikel 6.1 genoemde Verordening 259/93/EG en de andere vormen van communicatie tussen de kennisgever en de bevoegde autoriteit van het Vlaamse Gewest, voorgeschreven door deze Verordening, moeten op één van de volgende manieren gebeuren : hetzij per post, hetzij per fax aan de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM).

De Vlaamse minister kan ook de communicatie door uitwisseling van gestructureerde berichten langs elektronische weg tussen computers toelaten volgens de voorwaarden die hij bepaalt. § 2. De in § 1 bedoelde kennisgeving geschiedt door middel van het begeleidend document dat door de bevoegde autoriteit van verzending wordt afgegeven.

Art. 6.3. Overeenkomstig de artikelen 3, lid 8, 6, lid 8 en 15, lid 11 van de in § 1 van artikel 6.1 genoemde Verordening 259/93/EG zendt de OVAM de kennisgevingen die betrekking hebben op de uitvoer van afvalstoffen zelf aan de bevoegde autoriteiten van bestemming, met afschrift aan de ontvanger en de bevoegde autoriteiten van doorvoer, tenzij zij, in het geval bedoeld in artikel 3, lid 8 van deze Verordening, zelf onmiddellijke bezwaren heeft tegen de overbrenging op grond van artikel 4, lid 3 van deze Verordening.

Art. 6.4. § 1. Het bedrag van de administratieve kosten verbonden aan de uitvoering van de kennisgevings- en toezichtprocedure, zoals bedoeld in artikel 33, § 3 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, wordt als volgt vastgesteld : 1° 1.000 frank, voor elk begeleidend document bij de OVAM aangevraagd in het kader van de in § 1 van artikel 6.1 genoemde Verordening 259/93/EG; dit bedrag wordt verhoogd tot 5.000 frank als het document gebruikt wordt in het kader van de algemene kennisgevingsprocedure, bedoeld in artikel 28 van deze Verordening; 2° voor elke overbrenging van afvalstoffen naar het Vlaamse Gewest : - 200 frank voor afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing; - 500 frank voor afvalstoffen bestemd voor verwijdering; 3° voor elke overbrenging van afvalstoffen naar een ander land : - 200 frank voor afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing; - 500 frank voor afvalstoffen bestemd voor verwijdering. § 2. De bedragen vermeld in § 1, 1° en 2°, worden, vrij van alle bankonkosten, vóór de afgifte van de bedoelde documenten door de kennisgever overgemaakt op rekeningnummer 001-2778326-31 van de OVAM te Mechelen, met de volgende vermelding : 1° voor het bedrag sub 1° : « Kennisgeving Verordening » met vermelding van het aantal begeleidende documenten;2° voor het bedrag sub 2° : het nummer van het begeleidend document alsmede het aantal transporten. § 3. De bedragen vermeld in § 1, 3° worden overgemaakt volgens de modaliteiten vastgesteld door de Vlaamse minister.

Art. 6.5. § 1. De kennisgever, ingeval van uitvoer van afvalstoffen vanuit het Vlaamse Gewest, en de ontvanger, ingeval van invoer van afvalstoffen in het Vlaamse Gewest, stellen een bankgarantie ten gunste van de OVAM, of sluiten een verzekering af, ter dekking van de kosten van het vervoer en van de verwijdering of nuttige toepassing overeenkomstig artikel 27 van de Verordening 259/93/EG. § 2. De OVAM stelt het bedrag van de bankgarantie of van het te verzekeren risico vast, op basis van de volgende parameters : 1° de aard van de over te brengen afvalstoffen;2° de gemiddelde hoeveelheid van de over te brengen afvalstoffen die bij de ontvanger worden opgeslagen in afwachting van verwerking;3° de acceptatievoorwaarden van de ontvanger;4° de normale kosten voor de verwijdering of de nuttige toepassing van deze afvalstoffen;5° de kosten, verbonden aan de terugzending van de afvalstoffen naar het rechtsgebied van de Staat van verzending. De Vlaamse minister kan nadere regels vaststellen voor de berekening van het bedrag van de bankgarantie of van het te verzekeren risico. § 3. De gestelde bankgarantie kan na akkoord van de OVAM gelicht worden wanneer voldaan is aan de voorwaarden bepaald in artikel 27, lid 2, van de Verordening 259/93/EG. Dit akkoord wordt verleend binnen één week na ontvangst van de in deze laatste bepaling bedoelde documenten.

Art. 6.6. § 1. De Vlaamse minister kan controleposten aanwijzen voor de controles tijdens de overbrenging van afvalstoffen binnen de Unie, zoals bedoeld in artikel 30, lid 2 laatste gedachtenstreepje van de Verordening 259/93/EG. § 2. Elke invoer of uitvoer van afvalstoffen vanuit en naar staten die geen lid zijn van de Europese Unie en waarop de bepalingen van de Verordening 259/93/EG van toepassing zijn, moet verlopen via een krachtens § 1 aangewezen douanekantoor. Elke invoer of uitvoer van deze afvalstoffen is verboden tussen 22 uur en 6 uur. § 3. De Vlaamse minister kan bepalen dat de overbrenging van bepaalde afvalstoffen, die hij aanwijst, moet verlopen via een krachtens § 2 aangewezen controlepost.

Art. 6.7. Overeenkomstig het artikel 10 van de in § 1 van artikel 6.1 genoemde Verordening 259/93/EG is de overbrenging tussen de EG-lidstaten van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die in subbijlage 6.C bij dit besluit worden genoemd en van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die nog niet in een van de subbijlagen 6.A, 6.B en 6.C bij dit besluit zijn opgenomen, onderworpen aan dezelfde procedures als in de artikelen 6 tot en met 8 van de in § 1 van artikel 6.1 genoemde Verordening 259/93/EG zijn vermeld, behalve dat de instemming van de betrokken bevoegde autoriteiten vóór de aanvang van de overbrenging schriftelijk moet worden gegeven.

HOOFDSTUK 7. - Monsterneming en analyse van afvalstoffen Afdeling 7.1 Erkenning van laboratoria Art. 7.1.1. Overeenkomstig het artikel 40, § 3 van het afvalstoffendecreet wordt de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek aangewezen als referentielaboratorium.

Art. 7.1.2. § 1. Om met toepassing van de bepalingen van het artikel 40, § 3 van het afvalstoffendecreet te worden erkend als laboratorium voor het uitvoeren van analyses op afvalstoffen, moet de aanvrager analyses uitvoeren op typemonsters.

Deze analyses zullen bestaan uit fysische, chemische en/of bacteriologische onderzoekingen naargelang het voorwerp van de aanvraag tot erkenning; de monsterneming gebeurt overeenkomstig de bepalingen van afdeling 7.2 van dit besluit. § 2. In geval van niet-erkenning kan de aanvrager een nieuwe analyse uitvoeren ten vroegste drie maanden na het indienen van de resultaten van de analyse op het eerste typemonster; deze procedure kan ten hoogste driemaal in drie jaar worden herhaald.

Art. 7.1.3. De aanvraag tot erkenning als laboratorium voor het uitvoeren van analyses op afvalstoffen moet per aangetekend schrijven worden ingediend bij de Vlaamse regering, gericht aan de Vlaamse minister op het adres van de OVAM. In deze aanvraag moet worden vermeld : 1° de naam van de natuurlijke persoon of van de rechtspersoon die de aanvraag indient of namens wie ze wordt ingediend;2° de woonplaats en nauwkeurig adres van de aanvrager en in voorkomend geval de maatschappelijke, administratieve en exploitatiezetels;3° in het geval dat de aanvrager een rechtspersoon is, de naam en voornaam van de bestuurders en zaakvoerders en een afschrift van de oprichtingsakte en haar eventuele wijzigingen, zoals neergelegd op de griffie van de bevoegde rechtbank;4° de naam van de verantwoordelijke exploitant;5° een opsomming van de personeelsleden aan de hand van hun respectieve beroepskwalificaties en een beschrijving van de lokalen, het materieel, de wetenschappelijke apparatuur en de documentatie waarover het laboratorium beschikt;6° het voorwerp van de aanvraag naargelang van het type van analyses waarvoor erkenning wordt gevraagd. Art. 7.1.4. De in artikel 7.1.2.§ 1 bedoelde erkenning wordt verleend door de Vlaamse minister op gemotiveerd advies van de OVAM. De erkenning wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Art. 7.1.5. De erkende laboratoria zijn ertoe verplicht : 1° hun analyseverslagen met aanduiding van de gebruikte analysemethode van alle met toepassing van dit besluit uitgevoerde analyses ter inzage te houden van de bevoegde ambtenaren van de OVAM, en dit gedurende 5 jaar;2° een register bij te houden van de analyses waarin de gedane verrichtingen en de bekomen uitslagen worden beschreven;3° aan de bevoegde ambtenaren van de OVAM toegang te verlenen tot de laboratoria alsmede inzage te geven in alle stukken die betrekking hebben op de analyses;4° steeds de richtlijnen te volgen van de OVAM onder meer inzake de monsternamevoorwaarden, inzake de analysevoorwaarden en methoden en inzake het opstellen van het analyseverslag. Art. 7.1.6. De erkenning kan door de Vlaamse minister worden ingetrokken als de bepalingen van dit besluit niet nageleefd worden.

De betrokkene wordt uitgenodigd zijn verdediging te doen gelden alvorens tot de intrekking wordt overgegaan.

Elke intrekking wordt per uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Art. 7.1.7. § 1. De erkenningen verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 30 juli 1982 houdende nadere regels inzake de erkenning van laboratoria ter uitvoering van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 18 november 1992, blijven van kracht en dit tot de in de erkenning vermelde termijn. § 2. De erkenningsaanvragen ingediend vóór de inwerkingtreding van deze afdeling 7.1 worden afgehandeld overeenkomstig de procedure vastgesteld door het besluit van de Vlaamse regering van 30 juli 1982 houdende nadere regels inzake de erkenning van laboratoria ter uitvoering van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 18 november 1992.

Afdeling 7.2 Monsternemingen Art. 7.2.1. § 1. De gouverneur van de provincie, de burgemeester en de ambtenaren belast met het toezicht overeenkomstig de bepalingen van het hoofdstuk 8 van dit besluit kunnen de in deze afdeling bedoelde monsters nemen.

Alleen de toezichthoudende ambtenaar is gemachtigd tot het opmaken van het proces-verbaal van monsterneming. § 2. Van iedere monsterneming moet een proces-verbaal opgemaakt worden.

Art. 7.2.2. § 1. De grootte van de in artikel 7.2.1 bedoelde monsters wordt door de toezichthoudende ambtenaar zodanig gekozen dat voldoende materiaal aanwezig is om de beoordeling en/of de analysen toe te laten die nodig zijn om de samenstelling van de afvalstoffen te bepalen. § 2. De toezichthoudende ambtenaar kan de nodige technische middelen om de monsterneming uit te voeren kosteloos opvorderen van de bezitter van de afvalstoffen.

Art. 7.2.3. § 1. De monsters worden in drie exemplaren genomen. Ze worden verzameld in gepaste recipiënten, afhankelijk van de aard van de te bemonsteren stof. De monsters worden verpakt en verzegeld met de stempel van de toezichthoudende ambtenaar die tot de monsterneming overgaat om elke vervanging, verwijdering of bijvoeging van welke aard dan ook te vermijden.

De buitenverpakking van elk monster bevat de volgende vermeldingen : 1° een volgnummer;2° de aard van de genomen stoffen;3° de datum van de monsterneming;4° de handtekening van de toezichthoudende ambtenaar die tot de monsterneming is overgegaan. § 2. De toezichthoudende ambtenaar die de monsterneming heeft uitgevoerd, nodigt de bezitter en/of de houder van de afvalstoffen uit een willekeurig merkteken aan te brengen op de buitenverpakking van de drie exemplaren van het monster.

Het eerste exemplaar van het monster wordt aan de bezitter en/of houder van de afvalstoffen overhandigd. De toezichthoudende ambtenaar maakt nadien een proces-verbaal op waarbij de uitvoering van de monsterneming vastgesteld wordt. Zo de bezitter en/of houder afwezig of onbekend is, wordt het eerste exemplaar ter beschikking gehouden bij de OVAM. Het tweede exemplaar van het genomen monster wordt door de OVAM ter identificatie of beoordeling bezorgd aan een voor het uitvoeren van analyses op afvalstoffen erkend laboratorium.

Het derde exemplaar van het monster wordt bewaard door de OVAM. § 3. De toezichthoudende ambtenaar bepaalt onder welke fysische en/of chemische voorwaarden de monsters dienen bewaard te worden in afwachting van een eventuele analyse.

Art. 7.2.4. Indien uit het analyseverslag een overtreding blijkt, wordt hiervan een proces-verbaal opgemaakt, dat tezamen met het analyseverslag en het derde exemplaar van het genomen monster toegezonden wordt aan de procureur des Konings.

Art. 7.2.5. Indien het analyseverslag door de bezitter en/of houder van de afvalstoffen wordt betwist, mag een tegenonderzoek door een voor het uitvoeren van analyses op afvalstoffen erkend laboratorium worden gedaan op het eerste exemplaar van het monster op kosten van de bezitter en/of houder van de afvalstoffen.

HOOFDSTUK 8. - Toezicht Art. 8.1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie, houden de volgende ambtenaren, ieder wat zijn opdracht betreft, toezicht op : 1° de door de administrateur-generaal van de OVAM aangestelde ambtenaren van niveau A en B van de afdeling Sturing Afvalstromen en de afdeling Subsidiëring en Ambtshalve sanering van de OVAM, voor wat betreft : a) de aangelegenheden geregeld in het afvalstoffendecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan, met uitzondering van de vergunningsplichtige handelingen als bedoeld in het artikel 14, § 1 van het afvalstoffendecreet;b) de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap;2° de door de inzake leefmilieu bevoegde Vlaamse minister aangestelde ambtenaren van niveau A en B van de Afdeling Milieu-inspectie van de Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur, voor wat betreft de vergunningsplichtige handelingen als bedoeld in het artikel 14, § 1 van het afvalstoffendecreet. Art. 8.2. De in artikel 8.1 genoemde ambtenaren oefenen de bevoegdheden uit die hen zijn toegekend door of krachtens het afvalstoffendecreet, zijn uitvoeringsbesluiten en de Verordening 259/93/EEG. Art. 8.3. De toezichthoudende ambtenaren maken zich bekend door een legitimatiebewijs ondertekend door de administrateur-generaal van de OVAM respectievelijk door de directeur-generaal van de Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur.

HOOFDSTUK 9. - Slot- en opheffingsbepalingen Art. 9.1. § 1. Worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse regering van 21 april 1982 betreffende de gelijkstelling van sommige afvalstoffen aan huishoudelijke, aan bijzondere of aan industriële afvalstoffen zoals gedefinieerd in artikel 3 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 12 mei 1993;2° het besluit van de Vlaamse regering van 21 april 1982 houdende nadere regelen omtrent de melding en de afgifte van afvalstoffen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 12 augustus 1982;3° het besluit van de Vlaamse regering van 30 juli 1982 houdende nadere regels inzake de erkenning van laboratoria ter uitvoering van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 18 november 1992;4° het besluit van de Vlaamse regering van 12 augustus 1982 houdende inrichting en werking van een databank bij de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest;5° het besluit van de Vlaamse regering van 12 augustus 1982 houdende nadere regelen over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder monsters worden genomen ter uitvoering van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1985;6° het besluit van de Vlaamse regering van 25 juli 1984 houdende algemene regelen met betrekking tot het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen via kokers in appartementsgebouwen;7° het besluit van de Vlaamse regering van 30 juli 1985 houdende algemene voorwaarden voor het ophalen van afvalstoffen;8° het besluit van de Vlaamse regering van 13 maart 1991 tot vaststelling van de algemene voorwaarden die gelden voor de verwijdering van gevaarlijke huishoudelijke afvalstoffen, gewijzigd bij ministerieel besluit van 30 november 1992 en bij de besluiten van de Vlaamse regering van 9 juni 1993 en 1 februari 1995;9° het besluit van de Vlaamse regering van 9 oktober 1991 houdende aanduiding van de ambtenaren van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest, belast met het toezicht en de controle voortvloeiend uit het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 25 november 1992;10° het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994 houdende nadere omschrijving van de begrippen verwijdering en nuttige toepassing van afvalstoffen;11° het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994 houdende bepaling van de gevaarlijke afvalstoffen zoals gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995;12° het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1994 houdende nadere regelen betreffende de invoer en de uitvoer van afvalstoffen, gewijzigd bij besluit van 24 mei 1995;13° het besluit van de Vlaamse regering van 1 februari 1995 houdende nadere regels betreffende de erkenning van ophalers en de registratie van vervoerders van afvalstoffen. § 2. Artikel 1, § 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 14 februari 1990 houdende nadere regelen betreffende de milieuheffingen op vaste afvalstoffen, wordt opgeheven. § 3. Artikel 5.2.2.8.3 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van 6 september 1995, 26 juni 1996 en 3 juni 1997, wordt opgeheven.

Art. 9.2. De bepalingen van dit besluit treden in werking de eerste van de tweede maand volgend op de datum van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, behalve de bepalingen van het hoofdstuk 4 en de bijhorende bijlagen 4.1, 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3 en 4.3, inzoverre zij betrekking hebben op het gebruik van gevaarlijke afvalstoffen als secundaire grondstof, die in werking treden de eerste van de zevende maand volgend op de datum van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 9.3. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 17 december 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

Voor de raadpleging van de bijlagen, zie beeld.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer.

Brussel, 17 december 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L.VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

Bijlage 2.4.1.1 TE GEBRUIKEN TESTMETHODEN VOOR DE BEPALING VAN DE IN HET ARTIKEL 2.4.1, § 1 VAN HET VLAREA BEDOELDE EIGENSCHAPPEN (Bijlage V bij de EG-Richtlijn 67/548/EEG van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen, zoals herhaalde malen gewijzigd) A. Methoden voor de bepaling van de fysisch-chemische eigenschappen : Zie publicatieblad L 1992, nr. 383A. B. Methoden voor de bepaling van de toxiciteit : Zie publicatieblad L 1998, nr. 133 en wijzigingen in het publicatieblad L 1993, nr. 110A C. Methoden voor de bepaling van de ecotoxiciteit : Zie publicatieblad L 1998, nr. 133 en wijzigingen in de publicatiebladen L 1992, nr. 154 en L 1992, nr. 383A. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer.

Brussel, 17 december 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L.VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

Bijlage 2.4.1.2 LIJST VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN Algemene bemerkingen 1° De diverse soorten afvalstoffen zijn in de navolgende lijst volledig gedefinieerd door een code van zes cijfers voor de afvalstoffen en door opschriften van twee en vier cijfers boven de hoofdstukken.2° De opneming in de navolgende lijst houdt niet in dat het materiaal of het voorwerp in alle omstandigheden een afvalstof is.Opneming is alleen relevant indien voldaan is aan de definitie van afvalstof zoals vastgesteld door artikel 2, 1° van het afvalstoffendecreet.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (2) Voor de bepaling van de concentratie worden de methoden aanbevolen die zijn opgenomen in het afvalstoffenanalysecompendium uitgegeven door de OVAM (ref.D/1992/5024/3). (5) In het kader van een driejarig teeltplan mag om de drie jaar het drievoud van de maximum toelaatbare bodemdosering toegediend worden. Bij het éénmalig gebruik van GFT-compost en groencompost voor de aanleg of uibreiding van groenvoorziening, een recreatiedomein, een sportcomplex of een infrastructuurwerk mag het vijftienvoud van de maximum toelaatbare bodemdosering toegediend worden. Voor het éénmalig gebruik registreren de producenten of leveranciers van GFT-compost en groencompost de volgende gegevens : - naam en adres van de gebruiker; - nauwkeurige omschrijving en de aard, de ligging en de oppervlakte van het project, gebruikte hoeveelheid en tijdstip van gebruik. (6) De parameter minerale olie is niet van toepassing bij de beoordeling van behandeld slib. Subbijlage 4.2.1.C Specifieke voorwaarden voor gebruik van behandeld slib als meststof of bodemverbeterend middel 1° BEHANDELD SLIB Zuiveringsslib dient minstens één van volgende bewerkingen te hebben ondergaan om als behandeld zuiveringsslib te worden bestempeld : - mesofiele anaërobe stabilisatie onder volgende voorwaarden : |br temperatuur : 35°C +/- 3°C; |br hydraulische verblijftijd : minimum 20 dagen; - vloeibare opslag of koude gisting met een minimale hydraulische verblijftijd van 3 maanden; - aërobe stabilisatie (bij minimaal zuurstofgehalte van DO g 1 ppm) : |br simultaan, dit is binnen dezelfde bekkens als de afvalwaterzuivering zelf, bij een slibbelasting < of = 0,06 kg BOD/kg slib x dag of een volumebelasting < of = 0,25 kg BOD/m3 x dag; |br afzonderlijk, dit is in een afzonderlijk hiervoor voorzien bekken, bij een hydraulische verblijftijd van minstens 10 dagen; - toevoeging van kalk tot pH = of g 12. De pH mag niet minder zijn dan 12 in een periode van 2 u; - thermische droging tot een minimale DS-gehalte van 70 %; - aërobe compostering bij volgende minimale voorwaarden : |br temperatuursgebied van minimum 60°C; |br minimale periode van 4 dagen; - anaërobe compostering bij volgende minimale voorwaarden : |br temperatuursgebied van 50 °C tot 60 °C |br minimale periode van 18 dagen. 2° BEMONSTERING BEHANDELD SLIB Het slib moet worden bemonsterd na behandeling, maar vóór levering aan de gebruiker en dient representatief te zijn voor het geproduceerde slib.3° ANALYSE BEHANDELD SLIB Als algemene regel geldt dat behandeld slib ten minste om de zes maanden moet worden geanalyseerd.Als zich veranderingen in de kwaliteit van het behandelde afvalwater voordoen, wordt de frequentie van deze analyses verdubbeld.

Onverminderd de parameters opgesomd in bijlage 4.2.1.B dienen de volgende parameters te worden geanalyseerd : - droge stof; - zuurtegraad; - organische stof; - stikstof; - difosforpentoxyde.

De analyse gebeurt volgens methoden opgenomen in het afvalstoffen-analysecompendium van de OVAM. 4° BODEMBEMONSTERING De te analyseren representatieve monsters worden normaliter gemaakt door menging van ten minste 25 afzonderlijke bodemmmonsters genomen uit een homogeen geëxploiteerde oppervlakte van ten hoogste 5 ha. De afzonderlijke monsters moeten worden genomen op een diepte van 25 cm, behalve indien de diepte van de ploeglaag geringer is, doch zonder dat de bemonsteringsdiepte in dat geval minder dan 10 cm bedraagt. 5° BODEMANALYSE Bodemmonsters van cultuurgronden worden geanalyseerd voor de zuurtegraad, difosforpentoxide en de parameters opgesomd in bijlage 4.2.3. De analyse gebeurt volgens methoden opgenomen in het afvalstoffenanalysecompendium van de OVAM (Ref. D/1992/5024/3).

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer.

Brussel, 17 december 1997.

De minister president van de Vlaamse Regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

Bijlage 4.2.2 Voorwaarden inzake samenstelling voor gebruik in of als bouwstof Subbijlage 4.2.2.A Voorwaarden voor gebruik in of als niet-vormgegeven bouwstof Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) De concentratie geldt voor het metaal en de verbindingen ervan uitgedrukt als metaal (2) Uitloogbaarheid wordt bepaald met behulp van de kolomtest volgens NEN 7343.De cijferwaarden zijn een marginale bodem- en grondwaterbelasting voor het gebruik van secundaire grondstoffen in of op de bodem. Bij de berekening van de uitloogbaarheid werd de standaard toepassingshoogte van 0,7 m gebruikt. Op basis van dezelfde immissiewaarde voor de bodem en grondwater maar met een verschillende uitloogbaarheid van de afvalstof kan de maximale toepassingshoogte, uitgedrukt in m en naar onder afgerond tot op 1 decimaal, berekend worden met de volgende formule : waarbij : h toepassingshoogte van de bouwstof gemeten loodrecht op het aardoppervlak in m en bedraagt minimaal 0.2 m; fext factor voor extrapolatie van de uitloging van bouwstoffen bij een kort durende laboratoriumproef naar de uitloging over 100 jaar;

Eg correctie voor de uitloging van een bouwstof in het laboratorium en de uitloging van de grond in de praktijk, uitgedrukt in mg/kg, waarvan de waarde is af te lezen uit de tabel 1;

Etabel uitloogbaarheid bepaald in subbijlage 4.2.2.A;

Egemeten uitloogbaarheid gemeten op afvalmonster met behulp van de kolomtest volgens NEN 7343; db dichtheid van de bouwstof, uitgedrukt in kg/m3; waarbij : e : grondgetal voor natuurlijke logaritme, zijnde 2.71828..; kappa : dimensieloze constante, die een maat is voor de snelheid van uitloging, waarvan de waarde is af te lezen uit de tabel 1;

Ni : neerslaghoeveelheid van 300 mm/jaar; t : voor chloride en sulfaat wordt gesteld op 1 jaar en voor de overige stoffen op 100 jaar.

Op basis van Egemeten kan bepaald worden voor welke parameter de verhouding Egemeten / Etabel de hoogste waarde bezit en kan de meest kritische toepassingshoogte berekend worden.

Tabel 1 : Overzicht van de Eg-waarden en kappa-waarden voor metalen parameter Eg (in mg/kg) kappa parameter Eg (in mg/kg) kappa Sb 0,02 0,09 Pb 0,8 0,22 As 0,7 0,02 Mo 0,15 0,28 Ba 0,9 0,12 Ni 0,63 0,23 Cd 0,021 0,43 Se 0,03 0,32 Cr 0,09 0,15 Sn 0,03 0,15 Co 0,18 0,16 V 0,4 0,04 Cu 0,25 0,23 Zn 2 0,22 Hg 0,016 0,04 (3) Voor de bepaling van de concentratie wordt de methode 2/I-I/A.3 opgenomen in het Afvalstoffenanalysecompendium uitgegeven door de OVAM aanbevolen (ref. D/1992/5024/3).

SUBBIJLAGE 4.2.2.B VOORWAARDEN VOOR GEBRUIK IN OF ALS VORMGEGEVEN BOUWSTOF METALEN (1) PARAMETERS UITLOOGBAARHEID (2) in mg/m2 CONCENTRATIE (3) in mg/kg droge stof Arseen (As) 27 250 Cadmium (Cd) 1,1 10 Chroom (Cr) 55 1250 Koper (Cu) 25 375 Kwik (Hg) 0,8 5 Lood (Pb) 60 1250 Nikkel (Ni) 15 250 Zink (Zn) 90 1250 MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN PARAMETERS UITLOOGBAARHEID (2) in mg/m2 CONCENTRATIE (3) in mg/kg droge stof Benzeen 0,5 Ethylbenzeen 5 Styreen 1,5 Tolueen 15 Xyleen 15 POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN PARAMETERS UITLOOGBAARHEID (2) in mg/m2 CONCENTRATIE (3) in mg/kg droge stof Benzo(a)antraceen 35 Benzo(a)pyreen 8,5 Benzo(ghi)peryleen 35 Benzo(b)fluoranteen 55 Benzo(k)fluoranteen 55 Chryseen 400 Fenantreen 30 Fluoranteen 40 Indeno(1,2,3cd)pyreen 35 Naftaleen 20 OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN PARAMETERS UITLOOGBAARHEID (2) in mg/m2 CONCENTRATIE (3) in mg/kg droge stof Extraheerbare organische halogeenverbindingen (EOX) 3 Bestrijdingsmiddelen niet-chloorhoudend 0,5 Bestrijdingsmiddelen chloorhoudend 0,5 Hexaan 1 Heptaan 25 Minerale olie 1000 Octaan 90 Polychloorbifenylen (PCB) 0,5 (1) De concentratie geldt voor het metaal en de verbindingen ervan uitgedrukt als metaal (2) Uitloogbaarheid bepaald met behulp van de standtest volgens NEN 7345.Bij de berekening van de uitloogbaarheid werd een continue bevochtiging aangenomen, type I-toepassing. Voor type II-toepassingen kan de uitloogbaarheid berekend worden met onderstaande formule : waarbij : Etype I uitloogbaarheid type I toepassing, gegeven in subbijlage 4.2.2.B;

Etype II berekende uitloogbaarheid voor type II toepassing; fbevtype I factor voor de bevochtigingsperiode, bij type I is er een nagenoeg continue bevochtiging en is de factor gelijk aan 1; fbevtype II factor voor de bevochtigingsperiode, bij type II is er slechts een afwisselende bevochtiging en is de factor gelijk aan 0,1 (3) Voor de bepaling van de concentratie wordt de methode 2/I-I/A.3 opgenomen in het Afvalstoffenanalysecompendium uitgegeven door de OVAM aanbevolen (ref. D/1992/5024/3).

Subbijlage 4.2.2.C Immissiegrenswaarden voor bodem ELEMENT MAXIMALE IMMISSIE IN DE BODEM (mg/m5) arseen 285 cadmium 12 chroom 555 koper 255 kwik 8,2 lood 609 nikkel 136 zink 924 Berekening van de immissiewaarden uit emissiewaarden bepaald aan de hand van een kolomproef (NEN 7343) voor niet-vormgegeven bouwstoffen De immissie van de anorganische stoffen in de bodem als gevolg van de emissie uit een niet-vormgegeven bouwstof, gemeten in een kolomproef, conform de procedure NEN 7343, wordt berekend met de volgende formule : Ib.N = dsp.(EL/S=10 - a).h.fext waarbij : Ib.N : berekende immissie van een niet-vormgegeven bouwstof in de bodem als gevolg van het gebruik ervan in mg/m2.100 j; dsp : soortelijk gewicht van de bouwstof (uitgedrukt in kg/m3);

EL/S=10 : cumulatieve uitloging van een bouwstof door percolatie tot L/S = 10, bepaald in het laboratorium volgens NEN 7343, hoofdstuk 9, uitgedrukt in mg/kg; a : correctie voor de uitloging van een bouwstof in het laboratorium en de uitloging in de praktijk in mg/kg, waarvan de waarde is af te lezen uit tabel; h : hoogte waarin de bouwstof in het werk wordt aangebracht; - de hoogte van een toegepaste niet-vormgegeven bouwstof wordt bepaald voor elk deel van een werk waarin het materiaal op een éénvormige wijze wordt toegepast; - van elk deel wordt de gemiddelde hoogte bepaald, zoals aangebracht in het werk; de dunste lagen in de constructie worden gesteld op 0,20 m; - de hoogte wordt berekend over een aaneensluitende hoeveelheden materiaal over een oppervlak van niet meer dan 2.000 m2; - indien verschillende lagen van éénzelfde soort materiaal boven elkaar worden aangebracht, al of niet gescheiden door lagen van een ander materiaal, is h gelijk aan de som van de aangebrachte hoogtes van eerstbedoeld materiaal; - de hoogte wordt bepaald loodrecht op het aardoppervlak; - de kleinste in de berekening in te voeren hoogte is 0,20 m; - de hoogte wordt uitgedrukt in m, afgerond op twee decimalen na de komma; fext : factor voor extrapolatie van de uitloging van niet-vormgegeven bouwstoffen bij een kort durende laboratoriumproef naar de uitloging over 100 jaar;

De factor voor extrapolatie van de uitloging (fext.n) wordt bepaald met de volgende formule : waarbij : Ni : effectieve infiltratie in mm/jaar; de effectieve infiltratie zal functie zijn van de doorlaatbaarheid van de bouwstof, de eventuele isolatie en de constructie (vorm) van het bouwwerk; t : tijd in jaren; 100 jaar; k : constante, die een maat is voor de snelheid van uitloging, waarvan de waarde is af te lezen uit de tabel 2.2; e : grondgetal voor de natuurlijke logaritme, zijnde 2,718281828...; dsp : soortelijk gewicht van de afvalstof (uitgedrukt in kg/m3);

Bepaling van de termen a en K stof A K As 0,7 0,03 Cd 0,021 0,50 Cr 0,09 0,18 Cu 0,25 0,28 Hg 0,016 0,05 Ni 0,63 0,29 Pb 0,8 0,27 Zn 2 0,28 Berekening van immissiewaarden uit emissiewaarden bepaald aan de hand van een diffusieproef (NEN7345) voor vormgegeven bouwstoffen : Bepaling van de immissie over een periode van 100 jaar voor parameters die een diffusiegecontroleerd uitlooggedrag vertonen Voor de anorganische stoffen waarvoor in NEN 7345, een diffusiegecontroleerd uitlooggedrag wordt vastgesteld (zie onderdeel 9.3, en 9.4 van NEN 7345), wordt de immissie als gevolg van uitloging uit het vormgegeven bouwmateriaal als volgt berekend : waarbij : Ib.v : berekende emmissie in de bodem als gevolg van het gebruik van een vormgegeven bouwstof, in mg/m2;

E64d : berekende uitloging over 64 dagen, in mg/m2, bepaald volgens de procedure NEN 7345; ftemp : factor voor het verschil in temperatuur bij bepaling van de uitloging van een bouwstof in het laboratorium en bij het gebruik van die bouwstof, die in alle gevallen 0,7 bedraagt; fv : factor voor de extrapolatie van de uitloging van de bouwstof bij de kortdurende laboratoriumproef naar de uitloging over 100 jaar; - De factor fv wordt voor de bepaald met de formule : waarbij : d : dikte van het bouwmateriaal; - de dikte van een toegepaste vormgegeven bouwstof wordt bepaald voor elk deel van de constructie waarin het wordt bepaaldvoor elk deel van de constructie waarin het materiaal op een eenvormige wijze wordt toegepast; van elk deel wordt de gemiddelde dikte bepaald, zoals aangebracht in het werk; de dunste lagen in de constructie worden gesteld op 0,10; - de hoogte wordt steeds berekend over oppervlakten van niet meer dan 103 m2; - de dikte wordt gemeten loodrecht op het oppervlakvan de grootste vlakke of gebogen zijde van het materiaal die door regen-, oppervlakte- of grondwater kan worden bevochtigd; - de dikte wordt uitgedrukt in m; afgerond op twee decimalen na de komma, en bedraagt minimaal 0,10 m.

De : effectieve diffusiecoëfficent van een anorganische stof, in m2/s, bepaald volgens NEN 7345, onderdeel 9.4. - De factor fv wordt niet hoger vastgesteld dan : Bepaling van de immissie over een periode van 100 jaar voor parameters die volgens de procedure NEN7345 geen diffusiegecontroleerd uitlooggedrag vertonen Voor parameters waarvoor geen diffusiecoëfficiënt kon worden bepaald volgens onderdeel 9.3 van de procedure NEN 7345 wordt de illisie als volgt bepaald : - De immissie wordt berekend met de volgende formule : waarbij :Ib.v : berekende emmissie in de bodem als gevolg van het gebruik van een vormgegeven bouwstof, in mg/m2;

Et : berekende uitloging over T dagen, in mg/m2, bepaald volgens NEN 7345, onderdeel 9.7, respectievelijk volgens NEN7345, bijlage D, bedoeld om in bijzondere gevallen de uitloging te kunnen bepalen; - voor de anorganische stoffen waarvoor in NEN 7345, onderdeel 9.3, wordt verwezen naar onderdeel 9.7 van die NEN, wordt de Et gelijk gesteld aan |g@t, bepaald volgens bijlage I van NEN 7345 (|g@t : de in de diffusieproef volgens NEN 7345 cumultatief uitgeloogde hoeveelheid van een component over T dagen, in mg/m2); - voor de anorganische stoffen waarvan overeenkomstig NEN 7345, onderdeel 9.3, wordt bepaald dat de uitloging afspoelingsbepaald is, wordt de ET gelijk gesteld aan ET, bepaald volgens bijlage D.2.2 van NEN 7345; ftemp : factor voor het verschil in temperatuur bij bepaling van de uitloging van een bouwstof in het laboratorium en bij het gebruik van die bouwstof, die in alle gevallen 0,7 bedraagt; fbev : factor voor de bevochtigingsperiode die bij een type-B toepassing 0,1 bedraagt en in alle andere gevallen 1 bedraagt. |b5 Bouwstoffen die worden gevormd door verharding van een mengsel van diverse grondstoffen en bindmiddelen, worden in de diffusieproef niet eerder dan 28 dagen na verharding onderzocht.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer.

Brussel, 17 december 1997.

De minister president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

Bijlage 4.2.3 Voorwaarden inzake samenstelling en concentratie van verontreinigende stoffen voor gebruik als bodem METALEN (1) PARAMETERS CONCENTRATIE STANDAARDBODEM (2) (mg/kg ds) Arseen (As) 27 Cadmium (Cd) 1,2 Chroom (Cr) 78 Koper (Cu) 109 Kwik (Hg) 5,3 Lood (Pb) 120 Nikkel (Ni) 55 Zink (Zn) 330 MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN PARAMETERS CONCENTRATIE STANDAARDBODEM (2) (mg/kg droge stof) Benzeen 0,2 (3) Ethylbenzeen 0,2 (3) Styreen 0,2 (3) Tolueen 0,2 (3) Xyleen 0,2 (3) POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN PARAMETERS CONCENTRATIE (2) (mg/kg droge stof) Benzo(a)antraceen 0,06 Benzo(a)pyreen 0,1 Benzo(ghi)peryleen 0,1 Benzo(b)fluoranteen 0,2 Benzo(k)fluoranteen 0,2 Chryseen 0,15 Fenantreen 0,08 Fluoranteen 0,2 Indeno(1,2,3cd)pyreen 0,1 Naftaleen 0,005 OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN PARAMETERS CONCENTRATIE (2) (mg/kg droge stof) Extraheerbare organische halogeenverbindingen (EOX) 2 (3) Bestrijdingsmiddelen organofosfor (totaal) 0,2 (3) Bestrijdingsmiddelen chloorfenoxyazijnzuurderivaten (totaal) 0,2 (3) Bestijdingsmiddelen aromatische chlooraminen (totaal) 0,2 (3) Bestrijdingsmiddelen triazinen (totaal) 0,2 (3) Bestrijdingsmiddelen chloorhoudend (totaal) 0,1 (3) Bestrijdingsmiddelen overige (totaal) 0,02 (3) monochloorbenzeen 0,02 (3) dichloorbenzeen (4) 0,02 (3) trichloorbenzeen (4) 0,02 (3) tetrachloorbenzeen (4) 0,0004 (3) pentachloorbenzeen 0,0004 (3) hexachloorbenzeen 0,002 1,2 dichloorethaan 0,02 (3) dichloormethaan 0,02 (3) trichloormethaan 0,02 (3) trichlooretheen 0,02 (3) tetrachloormethaan 0,02 (3) tetrachlooretheen 0,02 (3) vinylchloride 0,02 (3) Hexaan 1 (3) Heptaan 1 (3) Minerale olie 300 (3) Octaan 1 (3) Polychloorbifenylen (PCB) 0,002 (3) (1) De concentratie geldt voor het metaal en de verbindingen ervan uitgedrukt als metaal.Voor bepaalde metalen is de concentratie afhankelijk van de gemeten gehalten aan klei en organisch materiaal.

De omrekeningsformule wordt in annex gegeven. (2) Voor de bepaling van de concentratie worden de methoden opgenomen in het Afvalstoffenanalysecompendium uitgegeven door de OVAM (ref. D/1992/5024/3) aanbevolen.

Standaardbodem bezit een gehalte van 10 % klei op de minerale bestanddelen en een gehalte van 2 % organisch materiaal op de luchtdroge bodem. (3) Bepalingslimiet is concentratie die met gedefinieerde precisie en juistheid met de analysemethode kan gekwantificeerd worden en bedraagt doorgaans het dubbele van de detectielimiet.(4) De achtergrondwaarden voor dichloorbenzeen, trichloorbenzeen, respectievelijk tetrachloorbenzeen gelden telkens als achtergrondwaarde voor elk isomeer afzonderlijk OMREKENINGSFORMULE De maximumwaarden voor het gebruik als bodem is voor bepaalde metalen afhankelijk van de gemeten gehalten aan klei en organisch materiaal in representatieve stalen van de afvalstof.De omrekening van de maximumwaarden gebeurt op basis van onderstaande formule : M (x,y) = M (10,2) * ((A + B*x + C*Y)/(A + B*10 + C*2)) waarbij : M maximumwaarde bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte organisch materiaal van y % of 2 %; x gehalte aan klei in het staal van de afvalstof; y gehalte aan organisch materiaal in het staal van de afvalstof;

A, B en C coëfficiënten die afhankelijk zijn van het metaal en in onderstaande tabel worden gegeven.

METALEN A B C arseen 14 0,5 0 cadmium 0,4 0,03 0,05 chroom 31 0,6 0 koper 14 0,3 0 kwik 0,5 0,0046 0 lood 33 0,3 2,3 nikkel 6,5 0,2 0,3 zink 46 1,1 2,3

De voorgestelde formule mag enkel gehanteerd worden onder de volgende voorwaarden : - het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 en 50 %; - het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 en 20 %.

Indien het gemeten gehalte aan klei lager ligt dan 1 %, dan dient te worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1%. Indien het gemeten gehalte aan klei hoger ligt dan 50 %, dan dient te worden gerekend met een verondersteld gehalte van 50%.

Indien het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager ligt dan 1 %, dan dient te worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1%.

Indien het gemeten gehalte aan organisch materiaal hoger ligt dan 20 %, dan dient te worden gerekend met een verondersteld gehalte van 20%. » .

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer.

Brussel, 17 december 1997.

De minister president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

Bijlage 4.3 Standaardformulier voor het aanvragen van een gebruikscertificaat voor het gebruik van een afvalstof als secundaire grondstof De houder van de afvalstof wordt eraan herinnerd dat dit standaardformulier samen met de nodige bijlagen bij aangetekende brief moet verstuurd worden aan de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld VAKKEN IN TE VULLEN DOOR DE AANVRAGER Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld BIJLAGE NIET LIMITATIEVE LIJST VAN DE PARAMETERS TER BEOORDELING VAN DE MILIEUKWALITEIT 1° METALEN (in mg/kg droge stof) (1) chroom, nikkel, koper, zink, arseen, cadmium, kwik, lood, kobalt, molybdeen, antimoon, seleen, tin, barium, vanadium, thallium, beryllium 2° ANORGANISCHE VERBINDINGEN (in mg/kg droge stof) (1) sulfaat, chloride, fluoride, cyanide, bromide en sulfiet 3° AROMATISCHE VERBINDINGEN (in |gmk/kg droge stof) (1) - MAK : benzeen, ethylbenzeen, tolueen, xyleen, fenolen, styreen - PAK : antraceen, naftaleen, fenantreen, fluoranteen, chryseen, benzo(a)antraceen, benzo(a)pyreen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, indeno(1,2,3cd)pyreen, benzo(ghi)peryleen 4° GEHALOGENEERDE KOOLWATERSTOFFEN (in |gmk/kg droge stof) (1) - alifatische chloorkoolwaterstoffen (individueel) met name 1,2 dichloorethaan, dichloormethaan, trichloormethaan, trichlooretheen, vinylchloride, tetrachloormethaan, tetrachlooretheen - chloorbenzenen (individueel) namelijk monochloorbenzeen, dichloorbenzeen (2), trichloorbenzeen (2), tetrachloorbenzeen (2), pentachloorbenzeen en hexachloorbenzeen - chloorfenolen (totaal) - PCB's (som 7 specifieke congeneren) - EOCl (totaal) 5.BESTRIJDINGSMIDDELEN (in |gmk/kg droge stof) (1) - organochloorhoudende bestrijdingsmiddelen (totaal) - niet-chloorhoudende bestrijdingsmiddelen (totaal) 6. OVERIGE ORGANISCHE VERBINDINGEN (in |gmk/kg droge stof) (1) - hexaan, heptaan, octaan, - minerale olie (totaal) (in mg/kg droge stof) 7.BACTERIOLOGISCHE PARAMETERS - Bacillus anthrax - Clostridium - Lysteria (1) : vrij te stellen parameters door bewijslast. Vrijstelling voor bepaalde parameters wordt slechts toegestaan voor zover aan de volgende vereisten wordt voldaan : - opgave van volledig productieschema met alle gebruikte grondstoffen en toevoegstoffen en vermelding van hun analytische samenstelling voor zover bekend; en - verklaring op erewoord door de houder van de afvalstof dat de bedoelde stoffen bij een normale praktijk niet kunnen voorkomen in de afvalstof en er zich geen calamiteiten voorgedaan hebben waardoor de afvalstroom eventueel zou kunnen verontreinigd zijn.

Bovenstaande vereisten dienen aan het analyseverslag te worden toegevoegd opdat deze als een volledig dossier kan worden bestempeld. (2) : elk isomeer afzonderlijk. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer.

Brussel, 17 december 1997.

De minister president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

Bijlage 5.5.3.2 Subbijlage 5.5.3.2.A Lijst van het medische afval 1° Risicohoudend medisch afval 1.1° Afval afkomstig van de geneeskundige behandeling van mensen en dieren besmet met één van de hierna vermelde ziekten : - buiktyfus - cholera, salmonella, shigella - hepatitis A - hepatitis B - HIV-virus - brucellose - tuberculose - anthrax of miltvuur - poliomyelitis of kinderverlamming - rabies of hondsdolheid - pest - hemorragische koorts, Ebola-, Lassa- of Marburgkoorts - herpes - syfilis - pokken - difterie - rode hond - melaatsheid - bacteriële dysenterie - meningitis 1.2° Afval van laboratoria dat viraal en/of bacterieel besmet is en dat niet onder verantwoordelijkheid van de houder werd geautoclaveerd; 1.3° Alle bloed en bloedderivaten; 1.4° Alle scherpe voorwerpen; 1.5° Cytostatica en alle afval van cytostatica behandelingen; 1.6° Kunstnieren van patiënten besmet met één van de ziekten vermeld onder punt 1.1; 1.7° Anatomisch afval, pathologisch afval, orgaandelen of delen van ledematen die bij operatieve en obstetische ingrepen vrijkomen, met uitzondering van de organische delen bestemd voor transplantatie of recuperatie; 2° Niet-risicohoudend medisch afval 2.1° Verbanden, tissues, disposables, onderleggers, lakens met inbegrip van operatielakens, gebruikte al dan niet wegwerpoperatiekledij, -handschoenen, -schorten, -maskers, -mutsen, -onderleggers met inbegrip van deze met kleine hoeveelheden bloed en/of lichaamsvochten in geabsorbeerde toestand; 2.2° Lichaamsvochten met uitzondering van bloed en zijn derivaten; 2.3° Catheters; 2.4° Lege bloedzakken; 2.5° Sondes; 2.6° Spuiten zonder naald; 2.7° Lege infusen en infuusleidingen; 2.8° Gipsafval en afval van kunststofgipsen.

Subbijlage 5.5.3.2.B Logo risicohoudend medisch afval Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer.

Brussel, 17 december 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

Bijlage 6 Afvalstoffenlijsten voor de in- en uitvoer van afvalstoffen (EU-verordening 259/93/EG van 1 februari 1993 en beschikking van de EU-commissie 94/721/EG van 21 oktober 1994) Subbijlage 6.A Groene lijst van afvalstoffen (1) Of er nu afvalstoffen op deze lijst zijn opgenomen of niet, zij mogen niet als afvalstoffen van de groene lijst worden vervoerd, indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat : a) de aan de afvalstoffen verbonden risico's zodanig toenemen dat ze voor opname op de oranje of rode lijst in aanmerking komen; of b) terugwinning van de afvalstoffen op milieuverantwoorde wijze onmogelijk wordt. GA. AFVAL VAN METALEN EN LEGERINGEN DAARVAN IN METALLISCHE, ZICH NIET VERSPREIDENDE VORM (2) - Afvalstoffen, schroot en restanten van de volgende edele metalen en legeringen daarvan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer.

Brussel, 17 december 1997.

De minister president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling Th. KELCHTERMANS

^