Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 17 februari 2012
gepubliceerd op 23 mei 2012

Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen

bron
vlaamse overheid
numac
2012035464
pub.
23/05/2012
prom.
17/02/2012
ELI
eli/besluit/2012/02/17/2012035464/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 FEBRUARI 2012. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen


De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur Verslag aan de leden van de Vlaamse Regering 1. Situering Dit Verslag bevat een gedetailleerde inhoudelijke, juridische en beleidsmatige onderbouwing van alle maatregelen in het uitvoeringsbesluit.Het Verslag bestaat uit drie delen : 1.Een situatieschets met de aanleiding en achtergrond van het nieuwe besluit; 2. Een inhoudelijke bespreking per hoofdstuk;3. Een artikelsgewijze bespreking. Het VLAREMA werkt gedetailleerde en uitvoerende regelingen uit voor het beheer van afvalstoffen en materialen. Dit besluit zal het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming- en beheer (VLAREA) vervangen.

De totstandkoming van het VLAREMA houdt direct verband met de omzetting en uitvoering van Europese en decretale regelgeving.

In december 2008 trad de Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen in werking, hierna genoemd "kaderrichtlijn".

Naast deze kaderrichtlijn is er zowel op Vlaams niveau, als op Europees en internationaal niveau een trend om het afvalbeleid te plaatsen in een bredere context. Om de milieueffecten van de afvalfase te verlagen, moet er immers gekeken worden naar beslissingen die worden genomen nog voor het materiaal afval is geworden. In de wijze waarop producten worden ontworpen, geproduceerd, verdeeld, geconsumeerd of gebruikt en terug ingezameld eens ze afval zijn geworden, zijn vaak grote milieuwinsten te halen. Tegelijkertijd moet worden vermeden dat maatregelen genomen in de ene fase van de levenscyclus de milieu- en gezondheidseffecten van de andere fase verhogen. Het streefdoel is de milieudruk zo klein mogelijk houden over de hele levenscyclus van een product. Daarnaast is het de wens afvalstoffen zoveel mogelijk opnieuw in te zetten als grondstoffen met het oog op het sluiten van materiaalkringlopen. Uiteindelijk is het doel om tot materiaalkringlopen te komen die binnen het ecologische draagvlak blijven en voldoende welzijn genereren voor de huidige en toekomstige generaties. Dit vergt een ver doorgedreven geïntegreerd beleid dat benoemd wordt met de term "duurzaam materialenbeleid" of "duurzaam beheer van materiaalkringlopen".

Met het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, kortweg Materialendecreet, wordt de rechtsgrond gecreëerd voor een correcte omzetting van de kaderrichtlijn. Dit decreet vervangt het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen (hierna "Afvalstoffendecreet"). Tegelijk creëert het de basis voor een beleid gericht op het duurzaam beheer van materiaalkringlopen.

Er zijn grosso modo vier belangrijke overwegingen die het opnemen van maatregelen in dit uitvoeringsbesluit rechtvaardigen : 1. Voor verschillende aspecten van het Materialendecreet geeft de decreetgever aan de Vlaamse Regering de bevoegdheid om nadere uitvoeringsregels vast te stellen.Dit mandaat is evenwel beperkt tot de bepalingen waarin de decreetgever deze mogelijkheid stelt. Het voorliggend ontwerpbesluit reikt deze uitvoerende bepalingen aan en zal samen met het Materialendecreet in werking treden. 2. Er zijn uitvoeringsmaatregelen die in eerste instantie gericht zijn op aanpassingen die noodzakelijk zijn voor een correcte omzetting van de kaderrichtlijn, en om het geheel aan bepalingen te doen kloppen met de nieuwe terminologie en denkwijze van het Materialendecreet.3. Om de doorwerking en de uitvoering van het VLAREA als bepalende factor van het Vlaamse afvalstoffenbeleid en zijn successen in de afgelopen jaren te verzekeren, zijn er maatregelen die ongewijzigd worden overgenomen;4. Enkele nieuwe of aangepaste regelingen of maatregelen zijn geïnspireerd door de nood aan efficiëntieverbeteringen en door de nood aan een aansluiting op de praktijk en bestaande afspraken, zoals bijvoorbeeld in MBO's of uitvoeringsplannen. De komende jaren kan dit uitvoeringsbesluit worden gebruikt en aangepast zodat het optimaal invulling geeft aan de doelstellingen van het materialenbeleid. Aanpassingen zijn ook nodig naar aanleiding van voortdurende evaluaties van beleid. Zo zal de OVAM een evaluatie doorvoeren van de economische instrumenten die kunnen worden ingezet in het kader van een materialenbeleid. De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zal nader worden bekeken. Met name zal worden nagegaan of er naast de aanvaardingsplicht andere invullingen mogelijk zijn voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. We zullen ook nagaan of bestaande uitvoeringsplannen aan herziening toe zijn om te kunnen beantwoorden aan nieuwe ontwikkelingen, zoals de internationalisering van de afvalstoffenmarkt en de nood aan een meer geïntegreerde beleidsaanpak gericht op de hele levenscyclus van een product. Alvast de voorziene evaluatie van de het uitvoeringsplan 'Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen' zal worden aangegrepen om een eventuele bijsturing door te voeren.

Bij de totstandkoming van dit ontwerp is uitgegaan van de inbreng van betrokken maatschappelijke sectoren, bedrijfsfederaties, gemeenten en administraties bij de Vlaamse overheid. 2. Inhoud Het nieuwe VLAREA bestaat uit 12 hoofdstukken, waarvan de inhoud kort wordt voorgesteld. 2.1 Hoofdstuk 1 : Algemene bepalingen Veel definities zijn ongewijzigd overgenomen uit het VLAREA. Sommige definities zijn licht aangepast of weggevallen, vanwege het verlies aan relevantie naar aanleiding van de vorige aanpassingen aan het VLAREA, of gedeeltelijk gewijzigde bepalingen in dit besluit. Enkele definities zijn nieuw in functie van een inhoudelijke bepaling. 2.2 Hoofdstuk 2 : Afbakening van de afvalfase Dit hoofdstuk bevat de cruciale omzetting van de Europeesrechtelijke bepalingen voor end-of-Waste (einde-afval) en bijproducten die geen afvalstoffen zijn. In navolging van de doelstellingen van het Materialendecreet en de afbakening van de afvalfase (artikelen 36-40) en de Kaderrichtlijn afvalstoffen (zie met name artikel 5 en 6 en overwegende nr. 22) voorziet deze uitvoeringsregeling passende procedures en een gecoördineerde en actuele beleidslijn die het mogelijk maken om de verwarring die er kan bestaan over de diverse aspecten van de definitie van afvalstoffen, weg te nemen.

Dit hoofdstuk bevat de minimale voorwaarden die vervuld moeten zijn opdat een materiaal, overeenkomstig het Materialendecreet, kan worden beschouwd als een bijproduct of wanneer een afvalstof kan worden beschouwd als een materiaal dat het einde van de afvalfase heeft bereikt. Het doel is een eenduidig afwegingskader te creëren voor het omslagpunt van afvalstoffen naar materialen die geen afvalstoffen zijn. Dit wil zeggen dat we in de praktijk dezelfde criteria zullen toepassen om een materiaal dat vrijkomt in een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van dat materiaal, te beschouwen als een bijproduct, als degene die gelden om een afvalstof die qua aard en samenstelling vergelijkbaar is te beschouwen als een materiaal dat het einde van de afvalfase heeft bereikt. Zo vermijden we dat materialen die milieutechnisch gezien dezelfde eigenschappen hebben, door hun verschillend juridisch statuut toch verschillend zouden worden behandeld.

Dit hoofdstuk en bij uitbreiding het hele uitvoeringsbesluit verstaat onder grondstoffen, bijproducten of materialen die het einde van de afvalfase hebben bereikt. Het past het huidige hoofdstuk 4 (secundaire grondstoffen) van het VLAREA aan de nieuwe bepalingen voor einde-afval en bijproducten aan. De term gebruikscertificaat wordt verlaten en vervangen door "grondstofverklaring". Dit is gedefinieerd in het Materialendecreet als een verklaring afgeleverd door de Vlaamse overheid waarin wordt gesteld dat een bepaald materiaal niet of niet meer als een afvalstof moet worden beschouwd, eventueel gekoppeld aan een aantal randvoorwaarden.

De bijlagen met de lijsten van materialen waarvoor criteria zijn opgesteld, voor de toepassingsgebieden gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, gebruik als bodem, als bouwstof of in kunstmatige afdichtingslagen, blijven behouden in vergelijking met het VLAREA, mits kleine aanpassingen. Voor beoogde grondstoffen afkomstig uit metallurgische processen voor ferro- en non-ferrometalen zijn nieuwe bepalingen opgenomen. Europa laat de lidstaten de ruimte dergelijke specifieke criteria op te stellen en vraagt een notificatie van deze regelingen. Dit geeft ook de kans te reageren op notificaties van einde-afvalcriteria in andere lidstaten en waar mogelijk tot afstemming te komen.

De samenstellingscriteria inzake beoogde grondstoffen staan in dit hoofdstuk. De gebruiksvoorwaarden voor die materialen zijn vermeld in afdeling 5.3. Het omslagpunt van een afvalstof naar een grondstof ligt steeds aan de uitgang van een proces. Aan de uitgang van het proces is alleen de herkomst, de verwerkingswijze en samenstelling van het materiaal bekend. Deze factoren moeten volstaan om te beoordelen of een materiaal aan alle voorwaarden voldoet om niet (langer) als afvalstof te worden beschouwd. Het verder gebruik van de grondstof kan worden onderworpen aan gebruiksvoorwaarden. Zijn deze gebruiksvoorwaarden niet voldaan, dan wordt de grondstof terug een afvalstof. Het omslagpunt afvalstof/grondstof ligt dus niet aan het begin van een proces bij een eindgebruiker. Nog anders gesteld, als een materiaal bij bedrijf A vertrekt als een afvalstof, dan komt het materiaal bij bedrijf B of eindgebruiker B ook toe als een afvalstof en moet het daar als een afvalstof worden verwerkt. Indien het bedrijf B of de eindgebruiker B niet in staat is om afvalstoffen te verwerken, dan kan het betreffende materiaal door B alleen worden verwerkt als het bij bedrijf A vertrekt als een grondstof. Hiermee wordt het omslagpunt afvalstof/grondstof duidelijker aangegeven dan het geval was in het Afvalstoffendecreet en het VLAREA. De aanvraagprocedure voor grondstofverklaringen wordt vastgelegd.

Naast de 'secundaire grondstoffen' uit het VLAREA is een regeling opgesteld voor andere materialen waarvoor nu regelmatig einde-afvalvragen worden gesteld. Men kan altijd de OVAM laten aftoetsen of een bepaald materiaal een grondstof genoemd mag worden en geen afvalstof is. Daarmee wordt de vroegere procedure voor grondstofverklaringen geformaliseerd, inclusief beroepsprocedure.

Voor de minimale beoordelingselementen bij de aanvraag van een grondstofverklaring, is verwezen naar de opgenomen criteria, indien beschikbaar, en naar de artikelen die in het Materialendecreet zijn opgenomen. Die dragen het primair beoordelingskader voor (niet-)afvalstoffen aan. Bijproducten en materialen die het einde van de afvalfase hebben bereikt, hebben dezelfde status als volwaardige producten.

Indien een materiaal voldoet aan rechtstreeks toepasselijke Europeesrechtelijk vastgelegde voorwaarden en criteria, dan is het in principe niet nodig een grondstofverklaring af te leveren, noch Vlaamse criteria toe te passen, zelfs indien er op Vlaams niveau een grondstofverklaring geëist wordt. Zo is een verordening rond end-of-waste criteria voor aluminium en schroot in werking getreden vanaf 9 oktober 2011 (1). Een operator die aan deze eisen wil voldoen, zal te maken krijgen met kwaliteitseisen, eisen naar tracering en kwaliteitsborging. Een registratieplicht blijft wel bestaan, waarvan de modaliteiten moeten worden vastgesteld. Dit houdt in dat er een zicht blijft op de houders van grondstoffen die zich beroepen op EU-criteria. Ook wordt hen gevraagd op simpel verzoek aan te tonen op welke manier voldaan wordt aan de EU-criteria. Naast een registratieplicht, blijft het mogelijk gebruiksvoorwaarden op te leggen aan materialen, conform de bepalingen in het Materialendecreet.

De bijlagen bij dit hoofdstuk (technische stukken, normen, en lijsten met materiaalstromen) werden overgenomen uit het VLAREA en op enkele punten aangepast. Zo wordt voor enkele materialen het verplichte gebruikscertificaat (of nu : grondstofverklaring) geschrapt. Hierbij speelt mee dat een administratieve procedure niet altijd overzicht en inzicht in de sectoren, de bedrijven en gebruikers van grondstoffen impliceert en dat effectieve controles niet gegarandeerd zijn. Voor deze zaken moeten andere inspanningen in aanmerking genomen worden.

Bovendien wordt de REACH-regelgeving van toepassing zijn van zodra iets niet of niet meer als afval beschouwd wordt. Conform REACH zal veel informatie voorhanden moeten zijn.

In hoofdstuk 2 en bijbehorende afdeling 5.3, is een uitgebreide wijziging voorgesteld ten aanzien van het gebruik van bagger- en ruimingsspecie. Dit beoogt een meer logische en werkbare situatie, aangezien er geen grondstofverklaring - voorheen gebruikscertificaat - meer verplicht is voor de specie die voldoet aan de criteria voor grondstoffen bestemd voor het gebruik als bodem. De aanvraag van een grondstofverklaring blijft evenwel verplicht indien niet wordt voldaan aan de initiële parameters.

De samenstellingscriteria voor grondstoffen bestemd voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas op stortplaatsen van categorie 1 en 2 (onderafdeling 2.3.4) zijn inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van het VLAREA. De praktische implicaties van de uitgebreide regeling voor niet-afvalstoffen in dit ontwerp van uitvoeringsbesluit moeten in perspectief geplaatst worden : het is geenszins de bedoeling, noch de verwachting dat afvalstoffen plots hun statuut afvalstof verliezen, of dat materialen plots als afvalstoffen worden gezien. De lijsten in de bijlagen en de toepassingsgebieden zijn quasi ongewijzigd gebleven, waardoor er voor de bestaande producenten of houders van grondstoffen voor de bestaande toepassingsgebieden geen verschil zal optreden. Wel is de typering van het materiaal niet a-priori een afvalstof.

Bijvoorbeeld : kalkhoudend drinkwaterslib, afkomstig uit de drinkwaterproductie, werd in het VLAREA aanzien als een 'afvalstof' dat, indien het een toepassing kreeg in de landbouw als bodemverbeterend middel, moest voldoen aan bepaalde samenstellingseisen en een gebruikscertificaat. In het VLAREMA wordt dit gelabeld als een 'beoogde grondstof' waarvoor het statuut grondstof geldt zodra aan de samenstellingseisen wordt voldaan. Een grondstofverklaring is niet meer nodig. Uit de bijlagen bij dit besluit blijkt overigens een vermindering van het aantal grondstofverklaringen of doublures (bijv. in het geval een verplicht gebruikscertificaat en een eenheidsreglement van kracht waren).

Bovendien moet worden benadrukt dat er geen enkele bepaling oplegt dat een materiaal, dat niet in de bepalingen van het VLAREMA of de bijlagen wordt benoemd, verplicht onderworpen is aan de toets van een grondstofverklaring. Materiaalstromen waarvoor in de context van het Afvalstoffendecreet en het VLAREA geen (informele) grondstofverklaring is gegeven, en waarover geen twijfels bestaan ten aanzien van herkomst, milieuhygiënisch gebruik, inzet bij verdere productie, vermarkting en afzet, kunnen op basis van de inschatting van de producent verder worden ingezet als grondstof. Denk aan de klassieke nevenstromen uit de voedingsindustrie als veevoeding of waardevolle 'reststromen' van en voor chemische processen. Indien er in het verleden aanleiding was tot het aanvragen van een grondstofverklaring, of onduidelijkheden bestonden in functie van de milieuvergunning, gevaarlijke eigenschappen, milieu-impact, grensoverschrijdend verkeer en economische afzetmogelijkheden, kan het aangewezen zijn de status van het materiaal via een grondstofverklaring te laten beoordelen.

Maar ook hier blijft de appreciatiebevoegdheid van de producent of houder van het materiaal spelen.

De verschillende scenario's voor materialen als grondstoffen (wel of niet vallend onder hoofdstuk 2 van het VLAREMA, wel of niet onderhevig aan Europese criteria, wel of geen grondstofverklaring, enz.) komen aan bod in een handleiding die de OVAM zo snel mogelijk na de inwerkingtreding van dit besluit, ter beschikking zal stellen. 2.3 Hoofdstuk 3 : Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid Hoofdstuk 3 geeft invulling aan artikel 21 van het Materialendecreet.

Door dit artikel krijgt de Vlaamse Regering het mandaat om verantwoordelijkheden met betrekking tot het beheer van afvalstoffen toe te wijzen aan verschillende actoren die betrokken zijn binnen een materiaalkringloop. Deze verantwoordelijkheden kunnen zowel slaan op financiële als op operationele aspecten. De financiële aspecten slaan op de vraag wie moet instaan voor de financiering van het afvalbeheer.

De operationele aspecten slaan op de vraag wie moet instaan voor het effectieve beheer van de afvalstoffen. Het instrument "aanvaardingsplicht" uit het vroegere Afvalstoffendecreet blijft bestaan, maar wordt geïntegreerd in een breder kader rond uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Deze verbreding moet toelaten instrumenten voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid op een flexibelere, effectievere en efficiëntere manier in te vullen op maat van specifieke stromen. Deze instrumenten zullen hoofdzakelijk worden ingezet om de gescheiden inzameling en de verwerking van afvalstoffen conform de hiërarchie te bevorderen en, waar mogelijk, ook preventie en hergebruik. De OVAM legt zich toe op de verdere ontwikkeling van het instrumentarium. Het zal in de loop van de volgende jaren omgezet worden in regelgeving, op te nemen in dit besluit. Tevens is een evaluatie van de huidige regelgeving inzake de producentenverantwoordelijkheid in de maak en wordt onderzocht of zij succesvol zou kunnen toegepast worden op bijkomende productgroepen.

Met het huidige wettelijke kader van de aanvaardingsplicht gaat Vlaanderen trouwens al veel verder dan de meeste andere landen : het aantal afvalstoffen waarvoor een vorm van producentenverantwoordelijkheid geldt ligt hoger dan waar ook; daarnaast bestaan er in onze regio succesvolle en laagdrempelige oplossingen zoals het verplichte gebruik (tegen een correcte vergoeding) van gemeentelijke inzamelinfrastructuur voor huishoudelijke afvalstoffen waarop een aanvaardingsplicht van toepassing is.

De herwerking van dit hoofdstuk betreft hoofdzakelijk een herstructurering en verduidelijking van het VLAREA. De inhoudelijke wijzigingen zijn beperkt. De grootste vernieuwing is de invoering van algemene regels voor collectieve plannen. Daar waar het bestaande hoofdstuk alleen over de aanvaardingsplicht gaat, wordt de aanvaardingsplicht nu als instrument gepositioneerd binnen het overkoepelende kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. De algemene principes van de aanvaardingsplicht veranderen niet. Een grondige herwerking hiervan gebeurde met de wijziging van het VLAREA die van kracht is sinds 1 mei 2009. Wel worden de afvalstofspecifieke bepalingen die in de huidige versie in de algemene bepalingen staan, verschoven naar de afvalstofspecifieke bepalingen (afdeling 4 van hoofdstuk 3).Tot slot kan worden opgemerkt dat de aanvaardingsplicht voor een bijkomende afvalstroom wordt ingevoerd, namelijk afgedankte zonnepanelen.

Het hoofdstuk wordt ingedeeld in 4 afdelingen. In afdeling 1 worden de algemene bepalingen over de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid opgenomen. Vervolgens worden de instrumenten opgesomd die kunnen worden ingezet om uitvoering te geven aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid : de aanvaardingsplicht en het collectief plan. Afdeling 2 bespreekt de aanvaardingsplicht, afdeling 3 het collectief plan. De collectieve plannen, voorheen ook wel beheersplannen genoemd, zijn in het VLAREA opgenomen in hoofdstuk 5 onder de bijzondere afvalstoffen. Gezien dit toepassingen zijn van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt dit nu opgenomen in hoofdstuk 3. In het VLAREA zijn geen definities of algemene bepalingen voor het instrument collectief plan opgenomen. Teneinde het instrument duidelijker te omschrijven en te formaliseren wordt nu een afdeling opgenomen met algemene bepalingen over het instrument.

In afdeling 4 worden de afvalstofspecifieke bepalingen opgenomen. Voor elke afvalstof wordt hierin aangegeven op welke manier uitvoering wordt gegeven aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.

Vooreerst wordt aangegeven welk instrument wordt ingezet. Vervolgens kunnen bijkomende bepalingen worden opgesomd die alleen voor die afvalstof van toepassing zijn. 2.4 Hoofdstuk 4 : Algemene bepalingen over het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen In het hoofdstuk 'Algemene bepalingen over het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen', worden onder meer de basisbeginselen van het VLAREA hoofdstuk I afdelingen II, III en IV en hoofdstuk II hernomen. De lijsten van afvalstoffenhandelingen (R- en D-codes) zijn integraal overgenomen uit de kaderrichtlijn, net zoals de lijst met gevaarlijke eigenschappen van afvalstoffen.

Enkele aandachtspunten : bij de lijst afzonderlijk in te zamelen huishoudelijke afvalstoffen werden PMD en asbestcementhoudende afvalstoffen opgenomen. Dit is in lijn met het UP MBHA. De verplichtingen voor lokale besturen wijzigen niet.

Alle afvalstofstromen die vallen onder de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, zijn opgenomen in de lijst van bijzondere afvalstoffen. Dit is strikt juridisch niet noodzakelijk, maar raadzaam uit de overweging dat voor veel stromen al bijzondere bepalingen gelden, of dat de kans groot is dat die er in de toekomst zullen komen.

Er werd een aanscherping van de bepalingen rond het selectief slopen ingevoegd om, naast het opstellen van een sloopinventaris, ook het feitelijk selectief slopen verplicht te stellen. Het principe moet zijn dat er nog meer selectief gesloopt wordt, door de sloopinventaris deel uit te laten maken van het bestek. Dit ligt in het verlengde van de laatste VLAREA-wijziging van mei 2009.

Het Materialendecreet maakt het mogelijk stort- en verbrandingsverboden in te stellen, zoals gebeurt in dit hoofdstuk. 2.5 Hoofdstuk 5 : Bepalingen over het beheer van specifieke materiaalkringlopen en afvalstoffen In hoofdstuk 5 komt het beheer van sommige bijzondere afvalstoffen aan bod, zonder grote inhoudelijke wijzigingen aan de huidige regelingen, zoals voor KGA, medisch afval, afgedankte voertuigen, AEEA, pcb's, afval van de zee- en binnenvaart. Voor afgedankte voertuigen zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd in uitvoering van de overeengekomen milieubeleidsovereenkomst.

Voor wat betreft huishoudelijke afvalstoffen, wordt er een aanzet gegeven voor de harmonisering van afvaltarieven bij gemeenten. Dit beoogt de gemeentelijke afvaltarieven en inzamelwijzen meer op één lijn te krijgen, met respect voor de grondwettelijk gewaarborgde fiscale autonomie.

Er wordt bepaald dat een producent, makelaar of handelaar van afvalbanden ook verantwoordelijk wordt gesteld voor het behalen van de doelstellingen inzake hergebruik en nuttige toepassing.

Tenslotte zijn in afdeling 5.3 alle voormalige VLAREA-bepalingen ondergebracht die betrekking hebben op het gebruik van een materiaal nadat het einde-afval wordt.

Wanneer de gebruiksvoorwaarden, vermeld in deze afdeling, niet worden gerespecteerd of de grondstoffen niet worden gebruikt in de in de grondstofverklaring opgenomen toepassing, worden de betreffende materialen beschouwd als afvalstoffen.

Grondstoffen (einde-afval of bijproducten) blijven ook tijdens het transport en gedurende de tussentijdse opslag met het oog op het effectieve gebruik grondstoffen. De einde afvalstatus gaat in bij de uitgang van het proces en niet bij de ingang. Dit betekent dat REACH - waar voorgeschreven - van toepassing is vanaf het moment dat het materiaal de 'poort' verlaat.

Voor de toepassing van waterzuiveringsslibs als grondverbeteraar in de landbouw, is het nodig de relatie tussen de REACH-regelgeving en het materialenbeleid nader toe te lichten. Uitgangspunt is dat de materialenwetgeving geen hinderpaal mag vormen voor de effectieve (organische) recyclage van materialen, zoals waterzuiveringsslibs die naar herkomst en samenstelling worden gecontroleerd. Ook bij de toepassing van de slibs op het land vindt er een controle plaats van de eigenschappen en geschiktheid van het materiaal, bijv. door de FOD-ontheffing.

Het advies van de Minaraad/SERV van 23 september 2011 pleit voor een "pragmatische oplossing" als het gaat om de afstemming van het VLAREMA met REACH bij de inzet van bepaalde waterzuiveringsslibs in de landbouw. Daarbij gaat het in de eerste plaats om slibs afkomstig van de drinkwaterproductie, de voedingsnijverheid en de papierindustrie.

Rioolwaterzuiveringsslibs kunnen alleen naar de landbouw indien aan de bepalingen van de toepasselijke Europese wetgeving voldaan is. De raden poneren dat aan de kant van het productbeleid (een federale bevoegdheid) en REACH (een Europese bevoegdheid) gekeken moet worden naar de marges en mogelijkheden voor materialen als slibs die een nuttige toepassing kennen in de landbouw. Waterzuiveringsslib als grondverbeteraar, dat door het materialenbeleid een volwaardig productstatuut krijgt, draagt een risico in zich een REACH-procedure te moeten doorlopen. Dit brengt onredelijke kosten met zich mee en betekent dat deze toepassing in Vlaanderen niet meer haalbaar is. In overleg met de sectoren heeft de OVAM reeds aangegeven te willen kijken naar een praktisch en economisch haalbare REACH-interpretatie in samenspraak met de federale verantwoordelijken. Deze interpretatie kent twee denkpistes : 1. Het materialenbeleid, in casu de VLAREMA-samenstellings- en gebruiksvoorwaarden garanderen een hoog niveau van milieubescherming en traceerbaarheid.Ook de controles vanuit het productbeleid en de Mestbank zijn belangrijke controlemechanismen. 2. Een vrijstelling onder REACH voor deze stroom is volgens de Vlaamse overheid te bepleiten op basis van de volgende elementen : - De gebruiksvoorwaarden (EoW-voorwaarden) voor compost en waterzuiveringsslib zijn gelijk.Compost is vrijgesteld van REACH (bijlage V van REACH). Het is logisch dat, op deze basis, het waterzuiveringsslib dat aan de gebruiksvoorwaarden voldoet, vrijgesteld is van REACH. Het formeel bepleiten van een vrijstelling bij de Europese instellingen is wellicht een werk van lange adem, maar niet onmogelijk, zoals de case van digestaten heeft aangetoond. Ook hiervoor wordt een formele vrijstelling opgenomen, in lijn met de redenering voor compost. Uit een oppervlakkige vergelijking, uitgevoerd door de Europese papierfederatie enkele jaren geleden, bleek trouwens dat het waterzuiveringsslib van de papierindustrie zich qua samenstelling zou kwalificeren voor het "ecolabel compost". - Bijlage V lid 1 stelt dat stoffen die ontstaan bij een chemische reactie als gevolg van blootstelling aan lucht, vocht en micro-organismen vrijgesteld zijn van titel II van REACH. Dit kan redelijkerwijze van toepassing worden geacht op substanties die ontstaan in een waterzuivering. - Het waterzuiveringsslib van de papierindustrie bestaat uit een aantal hoofdcomponenten : vocht, vezels, mineralen. Deze zijn vrijgesteld via bijlage IV van REACH. Het saldo < 20 % kan beschouwd worden als "onzuiverheden". Dit is de redenering die toegepast werd op ingezameld oud papier bestemd voor recyclage vrij te stellen van notificatie (Guidance on waste and recovered substances).

De OVAM zal samen met de FOD leefmilieu het Belgisch standpunt bespreken m.b.t. waterzuiveringsslibs die als grondstof gebruikt worden in de landbouw en REACH. Daarbij wordt uitgegaan van een situatie waarbij REACH geen onnodige hinderpaal is voor (in dit geval organische) recyclage, wat ook trouwens in recital 11 van de REACH-verordening zelf wordt aangeven.

Er zijn voorwaarden opgenomen voor het gebruik van rubbergranulaat van gerecycleerde afvalbanden als instrooimateriaal in kunstgrasvelden.

Dit is een voorbeeld van het opstellen van gebruiksvoorwaarden zonder expliciete koppeling aan een einde-afvalfase, zoals bij gebruiksvoorwaarden voor einde-afvalstoffen met toepassing meststof, bouwstof, bodem en afdichtingslaag.

Op termijn kan dit hoofdstuk nog verder worden aangevuld. 2.6 Hoofdstuk 6 : Inzamelen en vervoeren van afvalstoffen Dit hoofdstuk legt vast wat de voorwaarden zijn voor het vervoeren en inzamelen van afvalstoffen. De term 'overbrengers' wordt vervangen door 'inzamelaars, afvalstoffenhandelaars- en makelaars'. Een deel van de voorwaarden uit het VLAREA werd ongewijzigd overgenomen, al zijn ze soms van plaats veranderd omdat de structuur van de tekst werd aangepast.

Naast de algemene voorwaarden voor vervoer en de registratieplicht, legt artikel 6.1.1.4 een verplichting op aan alle inzamelaars, handelaars of makelaars om te werken volgens een geactualiseerd kwaliteitsborgingssysteem, indien zij gevaarlijke afvalstoffen inzamelen/handelen/makelen. Dit moet bestaan uit een uitgebreide interne werkprocedure die wordt geverifieerd door een onafhankelijke keuringsinstelling. Dit is een significante wijziging van het systeem.

De minister kan ook voor bepaalde niet gevaarlijke afvalstoffen, voorwaarden opleggen binnen een kwaliteitsborgingssysteem.

De procedure voor het bekomen van een registratie als vervoerder van afvalstoffen is quasi dezelfde als het VLAREA. Er werden enkele wijzigingen aangebracht die het mogelijk moeten maken om de procedure via een elektronische aanvraag te laten verlopen. De procedure voor het bekomen van een registratie als inzamelaar, handelaar of makelaar van afvalstoffen werd sterk vereenvoudigd ten opzichte van het VLAREA. Er is geen aanvraagdossier nodig en ook geen specifieke verzekering.

De wederzijdse erkenning van de in het Waalse en Brusselse Hoofdstedelijke Gewest al dan niet van rechtswege geregistreerde of erkende vervoerders is positief onthaald door de sector. 2.7 Hoofdstuk 7 : Registreren en rapporteren van afvalstoffen- en materiaalgegevens Dit hoofdstuk gaat over het registreren en rapporteren van afvalstoffen- en materiaalgegevens. Tenzij anders bepaald in dit hoofdstuk, zijn de volgende actoren ertoe gehouden afvalstoffengegevens te verschaffen op eenvoudig verzoek van de OVAM : 1. de inzamelaar, de afvalstoffenhandelaar of de afvalstoffenmakelaar;2. de inrichtingen voor het verwerken van afvalstoffen;3. de afvalstoffenproducenten van bedrijfsafvalstoffen;4. de gemeenten en de verenigingen van gemeenten, belast met het afvalstoffenbeheer;5. de grondstoffenproducent.Deze term is gedefinieerd als elke natuurlijke persoon of rechtspersoon wiens activiteit bijproducten of materialen die het einde van de afvalfase hebben bereikt, voortbrengt, overeenkomstig artikel 36, 37 of 39 van het Materialendecreet; 6. de grondstoffengebruiker.Deze term is gedefineerd als elke natuurlijke of rechtspersoon die bijproducten of materialen die het einde van de afvalfase hebben bereikt, overeenkomstig artikel 36, 37 of 39 van het Materialendecreet, inzet in zijn procesvoering.

Artikel 7.2.3.2 bepaalt dat de actoren die registers moeten bijhouden, hun register in elektronisch formaat moeten bijhouden omdat dit de gegevensoverdracht vergemakkelijkt naar de controlerende instanties.

De OVAM zal zich zo organiseren dat bij dit systeem vertrouwelijkheid gegarandeerd wordt. Het vooropstellen van een elektronische drager kadert in de inspanningen van e-government en efficiëntieverbetering.

Alleen grondstoffenproducenten houden registers bij van materialen die geen afval zijn. Dit is nodig om zicht te hebben op de hoeveelheden en toepassingsgebieden van de grondstoffen. Cijferresultaten over de omzetting van afvalstoffen naar materialen die het einde van de afvalfase hebben bereikt dienen volgens de kaderrichtlijn meegeteld te worden bij recyclagecijfers voor de berekening van de recyclagedoelstellingen. Bijproducten die in eenzelfde inrichting worden geproduceerd, hoeven niet in een register te worden bijgehouden.

Een zeer beperkte selectie van grondstoffengebruikers (alleen de producenten van non-ferrometalen) moet een inkomend materialenregister bijhouden. Dit is nodig om een vorm van controle te behouden over de aangevoerde grondstoffen waarvoor geen grondstoverklaring nodig is, zoals bepaald in hoofdstuk 2.

Er is een paragraaf opgenomen over de elektronische uitwisseling van registergegevens van inzamelaars en verwerkers. Daartoe moet ook een code goede praktijk opgesteld worden voor het bijhouden en uitwisselen van registers voor inzamelaars en verwerkers. 2.8 Hoofdstuk 8 : Monsterneming en analyse van afvalstoffen en andere materialen die overeenkomstig hoofdstuk 2 in aanmerking komen voor gebruik als grondstoffen Hoofdstuk 8 bevat de bepalingen voor de monsterneming en analyse van afvalstoffen en andere materialen die overeenkomstig hoofdstuk 2 in aanmerking komen voor gebruik als grondstof. Er is hier dus sprake van een uitbreiding van de reikwijdte in uitvoering van het decreet en hoofdstuk 2.

De wijzigingen in het toepassingsgebied (onderafdeling 8.1.1) brengen meer logica in de volgorde van de juridische bepalingen. Er bestaat geen erkenning voor alle mogelijke parameters op zeer verschillende materialen. De huidige bepaling voor deze situatie wordt flexibeler gemaakt namelijk het laboratorium moet niet voorafgaand reeds erkend zijn door OVAM. Voor het beoordelingsverslag van VITO worden een aantal administratieve bepalingen geschrapt.

In de werkingscriteria wordt de gelijkwaardigheid van analysemethode geschrapt. Indien een methode gelijkwaardig is, wordt ze opgenomen in de CMA zodat ze door alle erkende labo's kan toegepast worden. 2.9 Hoofdstuk 9 en verder Hoofdstuk 9 stelt de compatibiliteit met het hoofdstuk over milieuheffingen in het Materialendecreet veilig.

Hoofdstuk 10 is ingevuld met de wijzigingsbepalingen.

Hoofdstuk 11 voorziet de overgangsbepalingen.

Hoofdstuk 12 bevat de slotbepalingen. 3. Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK 1.- Algemene Bepalingen Afdeling 1.1. - Inleidende bepalingen

Art. 1.1.1. Dit artikel somt op welke Europese richtlijnen met dit uitvoeringsbesluit worden omgezet in Vlaamse wetgeving, of tenminste gedeeltelijk. De volledige omzetting van de richtlijnen vindt plaats in samenhang met andere decretale of wettelijke voorzieningen, zoals het Materialendecreet of het Milieuvergunningendecreet. Afdeling 1.2. - Definities

Art. 1.2.1. § 1. De begrippen en definities zoals gedefinieerd in het Materialendecreet, zijn ook van toepassing in dit besluit. Dit bevordert een eenduidige lezing van de wetteksten. § 2, § 3, § 4 en § 5. Specifiek voor dit besluit zijn een aantal definities opgenomen. Deze zijn alfabetisch gerangschikt. Omwille van de continuïteit van de uitvoerende maatregelen in het afvalstoffen- en materialenbeleid, zijn veel definities ongewijzigd overgenomen uit het VLAREA. Waar nodig zijn aanpassingen doorgevoerd. Een aantal definities zijn toegevoegd. De tweede paragraaf bevat definities die doorheen de hele tekst gelden. De paragrafen 3 tot en met 5 bevatten definities die alleen van toepassing zijn op een deel van de tekst.

Aangezien definities alleen relevant zijn binnen de context van een bepaald artikel, is hier geen verdere toelichting bij de definities voorzien. Ze worden toegelicht bij de artikelen, waar nodig. Een uitzondering betreft een bespreking van artikel 1.2.1. § 2, 53°, waar een definitie wordt gegeven voor met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen. Die definitie stemt in grote mate overeen met die van gemengd stedelijk afval, zoals omschreven in artikel 3, 11°, van het Materialendecreet. De componenten zijn voor beide stromen ook vergelijkbaar. Het voornaamste verschil bestaat erin dat met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen ook op het vlak van hoeveelheid moeten overeenstemmen met wat een normaal huisgezin aan afval voortbrengt, terwijl dat criterium niet geldt voor gemengd stedelijk afval. Die nuance is belangrijk omdat de definities in een verschillende context worden gebruikt. Voor de inzameling en verwerking van met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen is de gemeentelijke of intercommunale infrastructuur vaak het meest effectieve kanaal. In de beleidsplanning (sectoraal Uitvoeringsplan 'Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen') is deze soort afvalstoffen dan ook meegenomen. Gemengd stedelijk afval kan in grotere hoeveelheden vrijkomen dan het met huishoudelijk afval vergelijkbaar bedrijfsafval.

De gemeentelijke infrastructuur is niet berekend op grote hoeveelheden bedrijfsafvalstoffen. Gemengd stedelijk afval afkomstig van bedrijven wordt dan ook meestal ingezameld en verwerkt door de private sector.

Wanneer het wordt ingezameld samen met huishoudelijke afvalstoffen is het zelfvoorzieningsprincipe van toepassing.

Kortom, de term met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen wordt gebruikt in de context van inzameling en verwerking door gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, de term gemengd stedelijk afval is van belang in de context van zelfvoorziening. HOOFDSTUK 2. - Afbakening van de afvalfase Afdeling 2.1. - Afvalstoffenlijst

Art. 2.1.1. In uitvoering van artikel 35 van het Materialendecreet legt dit artikel de lijst van afvalstoffen vast middels bijlage 2.1 bij dit besluit. De term "afvalstoffencatalogus" in het Afvalstoffendecreet wordt vervangen door de in de Kaderrichtlijn gebruikte term "lijst van afvalstoffen". Deze lijst omvat de afvalcodes, evenals de aanduiding welke afvalstoffen als gevaarlijk moeten worden beschouwd. De lijst van afvalstoffen kan niet worden gebruikt als middel om te bepalen of een materiaal al dan niet moet worden beschouwd als een afvalstof. De afvalstatus van een materiaal hangt in de eerste plaats samen met de definitie van afvalstof in artikel 3, 1° van het Materialendecreet. In die zin is de lijst van afvalstoffen te beschouwen als een niet-limitatieve lijst. Afdeling 2.2. - Algemene bepalingen

Art. 2.2.1. Deze maatregel van algemene aard is een uitwerking van de doelstelling van artikel 4, § 2 van het Materialendecreet. Het geeft aan dat ook materialen waarvoor alle vermelde voorwaarden zijn ingevuld, bij onoordeelkundig gebruik als afvalstoffen moeten worden beschouwd. Grondstoffen mogen alleen oordeelkundig gebruikt worden, waarbij nadelige gevolgen voor mens en milieu worden vermeden. Dit laatste is evenwel niet absoluut, in de zin dat er géén nadelige gevolgen of risico's mogen optreden, maar relatief ten aanzien van het gebruik in een bepaalde context of vergeleken met materialen van dezelfde aard of samenstelling waarbij het al dan niet aanmerken als afvalstof nooit punt van discussie is geweest.

Art. 2.2.2. Deze bepaling gaat uit van de eerste zin van artikel 4.1.1, § 1, van het VLAREA, maar verwijst niet langer naar een bijlage met een lijst met materialen. De specifieke criteria en het al dan niet aanwezig zijn van een lijst in de bijlage met materialen voor een bepaald toepassingsgebied, zijn opgenomen in afdeling 2.3. Een algemene verwijzing naar de lijst in de bijlage zou incompleet zijn, aangezien er in onderafdeling 2.3.5 en 2.3.6 ook verwezen wordt naar lijsten die nog nader door de minister wordt vastgesteld.

Europa laat de lidstaten de ruimte deze specifieke technische criteria op te stellen en vraagt een notificatie van deze regelingen. Dit geeft ook de kans te reageren op notificaties van einde-afval- of bijproductcriteria van andere lidstaten en waar mogelijk tot afstemming te komen. Het is niet nodig dat criteria worden opgenomen in dit besluit in het geval er Europese verordenende criteria of normen zijn. Dit voorbehoud is aangegeven door de invoeging van de woorden 'waar nodig'.

In afwijking van het VLAREA spreekt men van materialen en niet van afvalstoffen, maar niet alle materialen (waaronder producten, primaire grondstoffen, enz) die op de markt worden gebracht en een beoogde toepassing hebben zoals bepaald in dit hoofdstuk, zijn onderworpen aan de specifieke criteria in afdeling 2.3. In afwijking van de indeling in het VLAREA bevat dit hoofdstuk niet de samenstellings- en gebruikscriteria. Gebruikscriteria zijn ondergebracht in afdeling 5.3 "Bepalingen over het beheer van specifieke materialen die geen afvalstof zijn".

De laatste zin van het eerste lid is gelijk aan de eerste zin van het tweede lid van artikel 4.1.1, § 2, van het VLAREA, met een vervanging van 'afvalstof' door 'materiaal'.

Het tweede lid komt overeen met de tweede zin van lid twee van artikel 4.1.1, § 2, van het VLAREA. Het voldoen aan de samenstellingscriteria mag in de regel niet worden bereikt door een verdunning van materialen, overeenkomstig het niet verdunningsprincipe, zoals ook vastgelegd in artikel 4.4.2 van hoofdstuk 4. Voor gebruik in waterglas is een uitzondering. Deze materialen hoeven dus niet afzonderlijk aan de criteria te voldoen.

Bij gebruik in kunstmatige afdichtingslagen is de hoofddoelstelling een materiaal in een eindtoepassing (waterglas) te gebruiken. Hier wordt gesproken van grondstoffen voor "gebruik in".

Art. 2.2.3. Dit artikel, dat grotendeels gelijk is aan artikel 4.1.1, § 4, van het VLAREA, stelt welke vereisten gesteld worden vooraleer bepaalde materialen als grondstof kunnen worden beschouwd. Bij de materiaallijsten met beoogde grondstoffen, opgenomen in de bijlage 2.2, is aangeduid wanneer een grondstofverklaring of gelijkaardige toetsing, verplicht is. Het Materialendecreet definieert een grondstofverklaring als als een verklaring afgeleverd door de Vlaamse overheid waarin wordt vastgesteld dat een bepaald materiaal niet of niet meer als een afvalstof moet worden beschouwd, eventueel gekoppeld aan een aantal randvoorwaarden.

Het tweede lid stelt dat materialen die worden gebruikt als meststof of bodemverbeterend middel, als bouwstof, als bodem of in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, die niet vermeld zijn in bijlage 2.3, pas als grondstof kunnen worden beschouwd als alle toepasselijke criteria in dit besluit zijn vervuld en als daarbij een grondstofverklaring is afgeleverd.

Het laatste lid van dit artikel stelt dat grondstoffenverklaringen ofwel worden verleend aan een specifieke producent, op basis van de gegevens over een materiaalstroom uit een bepaald productieproces en de beoogde toepassing. Ofwel behandelt een grondstofverklaring een materiaalstroom afkomstig van een specifieke sector of groep van producenten op basis van een eenduidig productieproces en mits betrouwbare gegevens over de afkomst en de samenstellingsparameters voorhanden zijn. De producent hoeft in dit geval niet de aanvrager te zijn.

Art. 2.2.4. In dit artikel wordt voor materialen die gebruikt worden in bodemsaneringswerken en risicobeheersmaatregelen de link gelegd met het Bodemdecreet.

Art. 2.2.5. Dit artikel stelt dat in alle gevallen waarin de OVAM een grondstofverklaring aflevert, rekening wordt gehouden met de beoordelingselementen, vermeld in afdeling 2.4 van dit besluit.

Art. 2.2.6. Dit artikel verwijst naar de procedure voor de aflevering van grondstofverklaringen in afdeling 2.4 van dit besluit.

Art. 2.2.7. § 1. Indien een materiaal voldoet aan rechtstreeks toepasselijke Europees vastgelegde voorwaarden en criteria, gelden deze ongeacht het bestaan van een specifiek voorwaardenkader op Vlaams niveau. Een grondstofverklaring is niet verplicht voor stromen waar Europese criteria voor gelden, zelfs indien er op Vlaams niveau een grondstofverklaring geëist wordt conform de bepalingen van dit besluit. § 2. In afwezigheid van een grondstofverklaring, is er wel een registratieplicht. Door registratie blijft er zicht op de houders van grondstoffen die zich beroepen op EU-criteria en grondstoffen op de Vlaamse markt willen brengen. De minister stelt de inhoud van het register vast.

Hen wordt ook gevraagd op simpel verzoek aan te tonen op welke manier voldaan wordt aan de EU-criteria. Hier kan de minister een nadere uitwerking voorzien, door aan te geven welke informatie over de bedrijfsvoering beschikbaar moet zijn om het voor de Vlaamse toezichthouder mogelijk te maken de conformiteit met Europese kwaliteitseisen en criteria te toetsen. Bij de opmaak van een besluit moet de minister rekening houden met het feit dat een inrichting of onderneming op zich niet kan bewijzen dat aan alle einde afvalcriteria wordt voldaan, maar dat het kan verschillen in de toepassing van batches, vrachten of wisselingen in bedrijfsvoering. Een inrichting zal sommige vrachten laten gaan als einde afval en andere niet.

In totaal bevat artikel 2.2.7 drie delegaties aan de minister : 1. Vorm en inhoud van een register voor exploitanten die aan einde afval- of bijproductcriteria cf.de rechtstreeks toepasselijke EU-eisen voldoen. 2. Eventuele bepalingen omtrent de info die ter beschikking moet staan om de conformiteit te controleren.3. Desgevallend kan de minister aanduiden welke instantie(s) of soort instelling(en) als onafhankelijke expert optreden voor de beoordeling van de Europese criteria. Deze beleidsruimte voor de minister is nodig omdat het mogelijk is dat Europa verschillende verordeningen met criteria publiceert, met weinig of geen specificaties over de vraag hoe controle en toezicht moet georganiseerd worden in de lidstaten. Afhankelijk van geval tot geval kan de minister zo toezichts- en controlemaatregelen voorstellen, die evenwel nooit kunnen ingaan tegen of afwijken van de toezichtsbepalingen die op Europees niveau worden voorgesteld, of die de inhoudelijke criteria raken, indien zij door Europese consensusvorming zijn opgelegd.

Art. 2.2.8. § 1. Dit artikel herneemt artikel 4.1.2. §§ 1 t/m 3 uit het VLAREA. Paragraaf 1 stelt de verantwoordelijkheid scherp van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die bijproducten produceert of afvalstoffen behandelt tot een materiaal dat het einde van afvalfase heeft bereikt, of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in diens naam optreedt : het is aan deze persoon alle vereiste informatie te verschaffen, aan afnemers van het materiaal over de gebruiksvoorwaarden en/of de relevante overheden in het geval het betreffende materiaal niet meer voldoet aan alle bepalingen van dit besluit. § 2. Deze paragraaf behandelt de monsterneming en analyse van materialen waarvoor getoetst wordt of zij voldoen aan de voorwaarden in dit hoofdstuk. Voor alle stromen die als grondstoffen worden gekenmerkt en onderhevig zijn aan de criteria vastgesteld in dit besluit, geldt in principe een jaarlijkse bemonstering en analyse. De monsterneming kan in handen zijn van onafhankelijke en gekwalificeerde personen en instellingen. De analyses moeten gebeuren in een erkend laboratorium. Voor alle materialen, al dan niet onderworpen aan een grondstofverklaring, geldt dat de frequentie van analyse nader kan gespecificeerd worden. De parameterlijst kan ook worden aangepast voor een individuele stroom. De houder van de beoogde grondstof kan hiervoor contact opnemen met de OVAM. § 3. Analysegegevens moeten door de natuurlijke of rechtspersoon gedurende 5 jaar ter beschikking worden gehouden van de toezichthoudende overheid en de OVAM. Het digitaal bijhouden van de gegevens over de milieukwaliteit maakt het mogelijk om per materiaalstroom de evoluties, de knelpuntparameters en de impact van kwaliteitsborgingssystemen op te volgen. Zoals in onderafdeling 7.2.3 is het de bedoeling om een juridische basis te voorzien voor de digitale uitwisseling van data in de toekomst. Afdeling 2.3. - Specifieke criteria

Als algemene opmerking ten aanzien van de onderafdelingen in afdeling 2.3 moet worden opgemerkt dat de bijlagen met de lijsten van materialen waarvoor milieucriteria zijn opgesteld, voor de toepassingsgebieden gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, als bodem, als bouwstof of in kunstmatige afdichtingslagen inhoudelijk behouden blijven mits kleine aanpassingen.

Onderafdeling 2.3.1. - Criteria voor grondstoffen bestemd voor gebruik als meststof of als bodemverbeterend middel Art. 2.3.1.1. Dit artikel is een gedeeltelijke overname van artikel 4.2.1.1, § 1, van het VLAREA. Door de nieuwe bepalingen rond einde-afval en bijproducten in het Materialendecreet in rekening te brengen, is onderscheid gemaakt tussen de samenstellingsbepalingen die de voorwaarden opleggen inzake einde-afval enerzijds en gebruiksvoorwaarden voor materialen, die in principe los van de einde-afval vraagstelling gelden. Gebruiksvoorwaarden worden daarom opgenomen in afdeling 5.3.

De voorwaarden inzake samenstelling, namelijk de maximale gehalten aan verontreinigende stoffen, vermeld in bijlage 2.3.1.A, zijn dezelfde als in bijlage 4.2.1.A van het VLAREA. In dit artikel wordt een lid toegevoegd voor vloeibare grondstoffen, waardoor rechtszekerheid wordt gecreëerd voor de voorwaarden zoals die momenteel in de praktijk gebruikelijk zijn en toegepast worden bij nieuwe verwerkingsmethodes zoals natte vergisting en concentraten van omgekeerde osmose, ultrafiltratie en effluenten. Voor grondstoffen die minder dan 2 % droge stof bevatten, zijn de samenstellingsvoorwaarden beschreven en vastgelegd in een aparte bijlage 2.3.1.B. De analyse van de verontreinigingen gebeurt op de vloeistof zonder indikking volgens de methoden in het CMA voor vloeistoffen. De resultaten worden uitgedrukt in mg/kg verse stof (nat materiaal). De milieurandvoorwaarde voor toepassing op land blijft van kracht.

In dit artikel wordt ook een lid toegevoegd dat in een uitzonderingsmogelijkheid voorziet voor verwerkingsbedrijven die worden opgevolgd via een integrale ketenbewaking. Deze uitzonderingsmogelijkheid was al voorzien in de actieplannen in het kader van de opvolgingsprocedure. Indien het materiaal niet voldoet aan de samenstellingsvoorwaarden, is er de mogelijkheid tot het niet direct intrekken van het keuringsattest via het opleggen van gebruiksvoorwaarden (cf. Onderafdeling 5.3.2). De toelating en opvolging van het materiaal gebeuren door de bevoegde autoriteit, met name het FAVV, en de erkende keuringsinstantie.

Art. 2.3.1.2. Dit artikel is een overname van paragraaf 1 van artikel 4.2.1.2 van het VLAREA. Art. 2.3.1.3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 4.2.1.3 van het VLAREA. Dit artikel is bedoeld om aan te geven dat de controle- en certificeringsactiviteiten worden uitgevoerd in een systeem van onafhankelijke certificering.

In de oriëntatie naar onafhankelijke controle en certificering werd enerzijds een Algemeen Reglement van de Certificering opgesteld, dat alle stappen beschrijft in het certificeringsproces, en de verwerkende bedrijven duidelijk maakt welke de specifieke voorwaarden zijn waaraan moet voldaan worden. Daarnaast is een onafhankelijke Certificeringscommissie Meststoffen/Bodemverbeterende middelen opgericht, die toezicht houdt op de controle- en certificeringsactiviteiten.

Om te vermijden dat er van overheidswege een monopolie wordt ingesteld, werd er bovendien voorzien dat ook een andere instelling die over de nodige bekwaamheid ter zake beschikt, gelijkwaardigheid kan aantonen en erkend is op basis van het Algemeen Reglement van de Certificering, keuringsattesten kan afleveren.

Onderafdeling 2.3.2. - Criteria voor grondstoffen bestemd voor gebruik als bouwstof Er moet hier worden opgemerkt dat voor het gebruik van grondstoffen als bouwstoffen, dit moet gelezen worden als 'het gebruik van materialen als grondstof in bouwstoffen'. Hier wordt geen fundamentele wijziging aangebracht t.o.v. het VLAREA. De toepassing van materialen in bijv. de baksteenindustrie en die in een baksteen worden toegepast zijn gebonden aan de samenstellingscriteria en de uitloogbaarheidswaarden van het eindproduct. Voor deze materialen bestemd voor gebruik in bouwstoffen kan een grondstofverklaring worden afgegeven. Hierin veronderstellen we een 1 op 1-relatie tussen verwerker/breker/sorteerder (waar de grondstof vertrekt) en de baksteenproducent. In de grondstofverklaring wordt ook een voorafname gedaan op het voldoen aan de normering van het uiteindelijke product.

De grondstof is dus onlosmakelijk verbonden aan de toepassing. De normen die moeten worden gehaald, zijn milieutechnische normen die noodzakelijk zijn om een milieuveilige toepassing te garanderen en de omslag van afval naar grondstof te toetsen. Het tweede lid van artikel 2.3.2.3 en artikel 2.4.2.2, 7°, houden rekening met dergelijke toepassingen.

Concreet voor de baksteenindustrie kan er verder gewerkt worden met een grondstofverklaring voor vermalen baksteen, foamglas, enz. met inachtneming van bovenstaande. Tevens moet worden opgemerkt dat de materialen 'grondstoffen' zijn aan de uitgangspoort van de verwerker/breker. Dit heeft tot gevolg dat deze materialen ook vallen onder de REACH-wetgeving.

Art. 2.3.2.1. Mits enkele verduidelijkingen, stemt dit artikel overeen met de bepalingen van onderafdeling II van afdeling II van hoofdstuk 4 van het VLAREA. § 1. Deze paragraaf stemt overeen met artikel 4.2.2.1 van het VLAREA. Punt 5° is afkomstig van artikel 4.2.2.3, § 1, 4°.

De norm voor asbestvezels moet in zijn context begrepen worden. Het KB van 23 maart 2001 verbiedt het op de markt brengen van asbestvezels en producten waaraan asbestvezels zijn toegevoegd. In deze context is vooral artikel 4 ( § 1) van het KB relevant. Dit artikel heeft betrekking op producten die asbestvezels bevatten en die reeds geïnstalleerd en/of in bedrijf waren voor de datum van inwerkingtreding van het KB. Hun gebruik blijft toegelaten totdat ze worden verwijderd of aan vervanging toe zijn. Strikt genomen zou volgens het KB een nulnorm voor asbest in gerecycleerde granulaten moeten gehanteerd worden.

Een nulnorm voor asbest is echter niet realistisch want de metingen op dit concentratieniveau zijn onvoldoende betrouwbaar en bijgevolg moeilijk te handhaven. Dit zou betekenen dat de aanwezigheid van 1 vezel asbest in, bijvoorbeeld, een partij gerecycleerde granulaten van 1000 m3 moet leiden tot het afkeuren als potentiële bouwstof van de hele partij. Het al dan niet aanwezig zijn in staal en tegenstaal wordt bijgevolg zeer sterk bepaald door de factor toeval. De normwaarde voor asbest van 100 mg/kg droge stof die is opgenomen in artikel 2.3.2.1 § 1, 5°, is het laagste concentratieniveau dat met voldoende betrouwbaarheid kan gemeten worden. Deze normwaarde is gebaseerd op de bepalingsgrens, nl. de laagste concentratie die nog met voldoende zekerheid door een laboratorium kan gekwantificeerd worden. De controle op de aan- of afwezigheid van asbest in afvalstoffen biedt met deze normwaarde voldoende rechtszekerheid.

Rekening houdende met de nauwkeurigheid van de momenteel bestaande meetmethoden betekent dit dat materialen die een lagere berekende concentratie aan asbest bevatten dan 100 mg/kg droge stof, als niet-asbesthoudend kunnen aangemerkt worden. Bijgevolg is het op de markt brengen van gerecycleerde materialen met minder dan 100 mg/kg asbest niet in strijd met het KB van 23 oktober 2001 of de Verordening (EG) nr. 1907/2006. De vastgestelde normwaarden voor asbest zullen verstrengd worden naarmate er nauwkeuriger meetmethoden beschikbaar komen, zodat deze bepalingen steeds kunnen geacht worden in overeenstemming te zijn met het KB van 23 oktober 2001. § 2. Het eerste lid is overgenomen van punt 1 van artikel 4.2.2.3, § 1, van het VLAREA. Het tweede lid stemt overeen met het VLAREA-artikel 4.2.2.3, § 2. Er is geen algemene definitie voor pak-houdend (in tegenstelling tot bijv. pcb-houdend), maar 'pak-houdend' is bij dit artikel en bij artikel 5.3.3.4 verduidelijkt. De zogenaamde spraytest geeft een indicatie van het pak-houdend karakter, hetgeen aansluit op de praktijk. Dit is een indicatieve testmethode, die alleen bij een negatief resultaat zekerheid biedt. Bij een gele verkleuring moet een chemische analyse van PAK door een erkend laboratorium aantonen of de norm overschreden is.

In deze paragraaf (en tevens in 2.3.4.1, § 1, tweede lid, en artikel 5.3.3.4) wordt de term "brekerzand" uit het VLAREA vervangen door de term "brekerzand van asfalt". Daarmee wordt de term "brekerzand" als zodanig geschrapt in het VLAREMA. Zoals voorheen gedefinieerd in het VLAREA was "brekerzand" : zand dat afkomstig is van het zeven, na het breken van puin en na voorafzeving van brekerzeefzand. Het brekerzand ontstaat dus na het breken van alle soorten puin (beton, metselwerk, mengpuin, asfalt) en bij het afzeven van het gebroken puin op een bepaalde maaswijdte. Bijvoorbeeld na zeving van gebroken betonpuin op 4 mm ontstaat de fijne fractie 0-4 mm als brekerzand en gelijktijdig de grove fractie 4-32mm. De oorsprong van fijne en grove fractie is bijgevolg dezelfde namelijk het gebroken betonpuin. De samenstelling van beide fracties zal dezelfde zijn. De mechanische bewerkingen, nl. breking en zeving hebben geen invloed op de verdeling van de eventuele verontreinigingen naar fijne of grove fractie.

Het brekerzand van betonpuin is dus te beschouwen als een volwaardig betongranulaat, weliswaar fijnkorreliger dan andere korrelfracties betongranulaat. Een aparte vermelding als specifiek materiaal is overbodig. Brekerzand kan ook ontstaan na het breken/zeven van metselwerkpuin, mengpuin en asfaltpuin en dezelfde beschouwing blijft geldig.

Om tot een ideale korrelverdeling te komen voor granulaten wordt brekerzand gedoseerd toegevoegd aan de grovere granulaten. Het gebruik van zeefzand in de plaats van brekerzand om op te mengen met grovere granulaten wordt door COPRO en CERTIPRO uitgesloten. Het risico op het wegverdunnen van zeefzanden in granulaten zal in de realiteit niet gebeuren omdat de visuele samenstelling duidelijk verschillend is. De zeefzanden ontstaan voorafgaand aan het breken (brekerzeefzand zie definitie 14° in artikel 1.2.1., § 2) of voorafgaand aan het sorteren (sorteerzeefzand zie definitie 78° ). Zeefzanden kunnen bijgevolg meer verontreinigd zijn met niet-steenachtig materiaal of met organisch materiaal.

In VLAREMA wordt alleen voor de bepaling pak-houdend voor brekerzand van asfalt en asfaltgranulaat een andere methode gebruikt, nl. respectievelijk chemische analyse en de pak-spray-test. Voor fijnkorrelig materiaal is de pak-spray-test niet geschikt en kan alleen de chemische analyse de beoordeling gebeuren.

De chemische analyse moet behouden blijven voor fijnkorrelig asfaltgranulaat. Voor het grofkorrelig asfaltgranulaat wordt de pak-spray-test behouden. Om alle discussie te vermijden over de bepalingsmethode voor pak wordt behalve asfaltgranulaat ook brekerzand van asfalt apart gedefinieerd. Brekerzand van asfalt staat in de lijst van definities als "zand dat afkomstig is van het zeven, na het breken van asfaltpuin en na voorafzeving van brekerzeefzand".

Voor de gebruiksvoorwaarden wordt verwezen naar afdeling 5.3.

Art. 2.3.2.2. Dit artikel bouwt voort op punt 5° van artikel 4.2.2.3, § 1, van het huidige VLAREA voor wat betreft gerecycleerde granulaten.

Het verwijst naar de verplichting voor de OVAM om een beheerssysteem op te stellen waarin een door de Vlaamse minister goedgekeurd eenheidsreglement wordt opgenomen voor gerecycleerde granulaten als bouwstoffen. Aan de minister wordt de mogelijkheid gegeven om bij de vaststelling van dit eenheidsreglement de parameterlijst te beperken.

Art. 2.3.2.3. Dit artikel laat toe dat er bij uitzondering wordt afgeweken van de samenstellingsvoorwaarden. Het stemt overeen met de mogelijkheid die werd geboden in artikel 4.2.2.2 van het VLAREA. Evenwel wordt in deze situaties een grondstofverklaring verplicht gesteld. Zoals alle aanvragen tot grondstofverklaring wordt ook de hier bedoelde aanvraag in eerste instantie bij de OVAM ingediend.

Daarnaast wordt ook de mogelijkheid geboden aan de initiële grondstofproducent om een grondstofverklaring aan te vragen, indien op basis van laboratoriumtesten kan aangetoond worden dat aan de samenstellingsvoorwaarden voldaan wordt. De Initiële grondstofproducent heeft immers de grootste impact op de bouwtechnische en milieuhygiënische eigenschappen van het materiaal.

Voorwaarde is dat de toepassing onder het beheer van de initiële grondstofproducent gebeurt, die op die wijze verantwoordelijk blijft voor de kwaliteit van het materiaal.

Onderafdeling 2.3.3. - Criteria voor grondstoffen bestemd voor het gebruik als bodem Art. 2.3.3.1. Er wordt verwezen naar artikel 161 en 162 en niet 'Bodemdecreet' in het algemeen. Dit is conform het VLAREA. De bepaling in het VLAREA i.v.m. de pesticidennorm artikel 4.2.3.1 1° en 2° is onduidelijk geformuleerd en voor interpretatie vatbaar. Voor de bepaling van de chloorhoudende bestrijdingsmiddelen is geopteerd om de huidige tekst te verduidelijken door de bepalingsgrens expliciet toe te voegen. Alleen de meetresultaten boven de bepalingsgrens (kwantitatief analyseresultaat) worden meegenomen in de somberekening.

De overige bepalingen voor bagger- en ruimingsspecie zijn opgenomen in onderafdeling 5.3.4.

Onderafdeling 2.3.4. - Criteria voor grondstoffen bestemd voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas op stortplaatsen van categorieën 1 en 2 Art. 2.3.4.1. De samenstellingscriteria voor grondstoffen bestemd voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas op stortplaatsen van categorieën 1 en 2 (onderafdeling 2.4.4) zijn inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van het VLAREA. Onderafdeling 2.3.5. - Criteria voor grondstoffen afkomstig van en bestemd voor metallurgische productieprocessen voor non-ferrometalen Art. 2.3.5.1. § 1. Dit artikel bepaalt dat materialen, afkomstig van en bestemd voor de non-ferrometallurgie, als grondstoffen worden beschouwd, op voorwaarde dat voldaan wordt aan het principe vastgelegd in het eerste lid. Het tweede en derde lid vermelden de overige criteria. In het verleden heeft de OVAM reeds een 100-tal grondstofverklaringen voor dergelijke materialen afgeleverd, en zijn er geen problemen vastgesteld bij de opvolging hiervan. Deze algemene regeling betekent een administratieve vereenvoudiging voor de sector en de overheid.

In de bijhorende bijlage is een omschrijving gegeven van de hier bedoelde productieprocessen. Grondstoffen die gewonnen worden tijdens zuiveringsprocessen (bijv. rookgasstof, slib van de waterzuivering,...) of materialen die een gebruiksfase hebben doorlopen (bijv. ovenpuin, katalysatoren,...) worden niet onder deze processen begrepen. In de communicatie van de Europese commissie (COM-2007/59) wordt dit op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie in principe uitgesloten, omdat er in vraag kan worden gesteld in hoeverre de stoffilters en waterzuivering een integraal onderdeel uitmaken van het productieproces. Voor zover materiaal een volledige recyclage- of terugwinningsoperatie vereist of contaminanten bevat die moeten worden verwijderd voordat het verder kan worden gebruikt of bewerkt, zou dit erop wijzen dat het een afvalstof is todat de recyclage- of teugwinningsoperatie voltooid is.

Dit neemt niet weg dat vragen voor grondstofverklaringen voor dergelijke materialen wel geval per geval, en op basis van een degelijk onderbouwde aanvraag, behandeld kunnen worden.

Er moet worden opgemerkt dat materialen na de indeling als grondstof in het kader van dit besluit ook moeten voldoen aan alle geldende verplichtingen met betrekking tot productwetgeving zoals REACH. Indien in geval van grensoverschrijdende overbrenging van de materialen die in het kader van dit besluit als grondstof worden ingedeeld, de bevoegde autoriteiten van verzending en ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling wat betreft het onderscheid tussen afval en grondstof, moeten de materialen als afval worden overgebracht. § 2. Deze paragraaf legt vast dat de minister een lijst zal vaststellen met materialen die als grondstoffen kunnen worden beschouwd, met daarin eisen naar samenstellingscriteria of mate van toegelaten verontreinigingen. § 3. De bepaling is een uitzonderingsbepaling ten aanzien van de identificatie van de grondstoffenproducent. Artikel 2.2.3, vierde lid, legt vast dat een grondstofverklaring moet gekoppeld zijn aan een grondstoffenproducent of een specifiek productieproces. In de aanvraagprocedure uit onderafdeling 2.4.2 wordt echter gestipuleerd dat de grondstoffenproducent gekend moet zijn en geïdentificeerd. Dit heeft in principe tot gevolg dat één grondstofverklaring kan worden verleend aan een groep producenten, waarvan evenwel iedere afzonderlijke producent gekend moet zijn. Zodoende blijft elke individuele producent ook gebonden aan de bepalingen in artikel 2.2.8.

Voor sommige bulkstromen afkomstig van verschillende leveranciers uit de non-ferrometallurgie met een beoogde (her)inzet in de non-ferrometallurgie is deze bepaling irrelevant en niet in overeenstemming met de praktijk. Het specifieke productieproces van de beoogde grondstof moet wel eenduidig omschreven zijn, maar de afzonderlijke producenten hoeven niet gekend te zijn. De verschillende verplichtingen ten aanzien van de grondstof (o.a. artikel 2.2.8) komen daarbij automatisch voor de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de grondstofverklaring.

Onderafdeling 2.3.6. - Criteria voor grondstoffen afkomstig van metallurgische productieprocessen voor ferrometalen en bestemd voor de cementindustrie Art. 2.3.6.1. § 1. Dit artikel bepaalt dat materialen afkomstig van de ferrometallurgie, als grondstoffen worden beschouwd, op voorwaarde dat voldaan wordt aan het principe vastgelegd in het eerste lid.

Het tweede lid verwijst naar de bijbehorende bijlage waarin een omschrijving wordt gegeven van het metallurgisch proces. Het spreekt voor zich dat de chemische samenstelling van de beoogde grondstof in overeenstemming moet zijn met de beoogde toepassing. § 2. Deze paragraaf bepaalt dat de Vlaamse minister een lijst zal opstellen met materialen afkomstig van de ferro-metallurgie die als grondstoffen worden beschouwd. Dezelfde randvoorwaarden bijv. in verband met de productwetgeving, in- en uitvoer,... zoals hierboven vermeld in artikel 2.3.5.1 zijn van toepassing. § 3. Deze bepaling is identiek aan de bepaling in art. 2.3.5.1., § 3, maar dan met betrekking tot materialen uit de ferrometallurgie. Afdeling 2.4. - Grondstofverklaring

Onderafdeling 2.4.1. - Algemene bepalingen Art. 2.4.1.1. Om een materiaal te kenmerken als grondstof in de zin van dit besluit, is een toetsing aan de definitie van afvalstof de belangrijkste grondslag, in samenhang met de elementen uit de artikelen 36, 37 en 39 van het Materialendecreet. Artikelen 36 en 37 dragen het primair beoordelingskader voor (niet-) afvalstoffen aan, waarbij respectievelijk de voorwaarden voor bijproducten en de voorwaarden voor einde-afval worden aangegeven. Artikel 39 verwijst naar de optie dat er door de Vlaamse Regering specifieke criteria zijn uitgewerkt om een grondstoffenstatuut te bekomen. Het gebruik van de betreffende materialen betekent niet dat de prioriteitsvolgorde, met inachtneming van de decretale regeling voor afwijkingen op die volgorde, vermeld in het Materialendecreet, wordt verlaten. De OVAM kan de gebruiksmogelijkheden van de grondstoffen toetsen aan deze hiërarchie.

Art. 2.4.1.2. Een grondstofverklaring begeleidt de beoordeling van een materiaal als grondstof, waar dit wordt opgelegd of nodig is uit hoofde van dit besluit. In een grondstofverklaring kunnen bijzondere voorwaarden opgenomen zijn met betrekking tot herkomst en gebruik, voor de bescherming van mens en milieu. Deze bijzondere voorwaarden kunnen afwijken van de parameters en gebruiksvoorwaarden in dit hoofdstuk en de bijlagen. Waar dit wenselijk is kan aanvullend bij de aflevering van een grondstofverklaring, een kwaliteitsborgingssysteem worden opgelegd, waarvan de elementen worden opgelijst in artikel 2.4.1.3.

Indien bij de evaluatie van een grondstofverklaring, gerede twijfel bestaat over de stabiliteit en kwaliteit van de output, de gebruikte inputstromen, de traceerbaarheid, enz, kan een kwaliteitsborgingssysteem aangewezen zijn. Door de verscheiden aard van de processen en actoren die grondstoffen voortbrengen, is het niet mogelijk eenduidig aan te geven wanneer een kwaliteitsborgingssysteem nodig is. Dit verschilt naargelang de context. De OVAM zal hiervoor een zo consequent, transparant en praktisch mogelijk beleid voeren.

Art. 2.4.1.3. Aspecten die in een kwaliteitsborgingssysteem aan bod komen en moeten worden nageleefd, zijn gelinkt aan de productie van een grondstof en niet aan een hinderlijke inrichting als zodanig. Het is geen instrument waarin afwijkingen op of bijzondere voorwaarden voor de milieuvergunning (waar van toepassing) hun beslag krijgen.

Onderafdeling 2.4.2. - Aanvraagprocedure grondstofverklaring Art. 2.4.2.1. De aanvraagprocedure voor grondstofverklaringen wordt in deze onderafdeling uiteengezet. Dit artikel vermeldt dat de natuurlijke of rechtspersoon een formulier daartoe aan de OVAM opstuurt. De OVAM zet dit formulier op haar website.

Art. 2.4.2.2. De aanvraag bestaat uit verschillende onderdelen die hier worden weergegeven. Hoewel een grondstofverklaring kan afgeleverd worden ten aanzien van een productieproces (zie de definitie van grondstofverklaring in het Materialendecreet) en de bepalingen in dit besluit (zie vierde lid, artikel 2.2.3), is het de bedoeling de grondstoffenproducent(en) te kennen bij de behandeling van een grondstofverklaringsaanvraag (de enige uitzonderingen staan in de artikelen 2.3.5.1, § 3, en 2.3.6.1, § 3). De aanvrager kan identiek zijn aan de grondstoffenproducent, maar hoeft dit niet te zijn. De relatie tussen aanvrager en producent(en) moet aangegeven worden.

De bepaling onder punt 7° is analoog aan deze van artikel 2.2.8. § 2, inzake erkende of gekwalificeerde laboratoria.

Punt 8° is zodanig omschreven dat bij de aanvraag van een grondstofverklaringsaanvraag, geen oplijsting van alle gebruiksmogelijkheden, moet worden voorzien, maar dat de specifieke toepassing of gebruik geïdentificeerd moet worden. De eigenschappen van de grondstof bij gebruik, moeten door middel van analyserapporten worden verduidelijkt, bijvoorbeeld inzake uitloogbaarheidskarakteristieken, indien dit besluit dat vraagt.

Andere rapporten over milieuveilig gebruik of anderszins kunnen bijgevoegd worden, of in de loop van de aanvraagprocedure bijkomend opgevraagd worden, indien dat nodig wordt geacht. Informatie die beschikbaar is via het eventueel REACH-dossier, kan ook belangrijke informatie aanleveren.

Het digitaal bijhouden van de gegevens over de milieukwaliteit bij aanvraag van een grondstofverklaring maakt het mogelijk om deze specifieke informatie gemakkelijker te kunnen bundelen voor gelijkaardige materiaalstromen. De opvolging van trends, knelpuntparameters en impact van kwaliteitsborgingssystemen zullen minder inspanningen vergen. Zoals in onderafdeling 7.2.3 is het de bedoeling om een juridische basis te voorzien voor de digitale uitwisseling van data in de toekomst.

Art. 2.4.2.3. De termijnen voor het behandelen van de aanvraag staan in dit artikel. In principe zijn grondstofverklaringen onbeperkt geldig, maar omwille van te verwachte wijzigende omstandigheden, milieutechnische criteria of anderszins, is een beperking van die termijn mogelijk.

Art. 2.4.2.4. Er kan een beroep ingediend worden tegen een beslissing over het afleveren van een grondstofverklaring. De basis is hiervoor vastgelegd in artikel 40 van het Materialendecreet. De minister behandelt het beroepsdossier door een bestudering van de kenmerkende eigenschappen van de case, in het licht van de beginselen voor de einde-afvalfase en het streven naar milieubescherming, vermeld in het Materialendecreet. Er is geen decretale basis voor het raadplegen of instellen van een overlegplatform dat de minister hierbij advies verleent. Maar afhankelijk van de aard van het dossier en de beroepsbezwaren, kan desgevallend aan bestaande overlegfora binnen het kader van het duurzaam beheer van materialen, gevraagd worden zich zonder verbintenis uit te spreken over het ingediende beroep.

Tegen beslissingen van de minister kan natuurlijk steeds beroep ingesteld worden bij de Raad van State, dit zowel voor de beslissingen afgeleverd door de minister in eerste instantie (artikel 2.4.2.3, § 4) als voor deze in beroep afgeleverd (conform dit artikel of artikel 2.4.3.1, § 2).

Art. 2.4.2.5. Dit artikel geeft weer wat de elementen zijn in een grondstofverklaring.

Art. 2.4.2.6. Bij transport en opslag van een grondstof, is een kopie van de grondstofverklaring nodig, tenzij de grondstofverklaring op een elektronische wijze direct aantoonbaar is. De opdrachtgever voor het transport of de opslag is hiervoor verantwoordelijk.

Onderafdeling 2.4.3 - Opheffing grondstofverklaring Art. 2.4.3.1. § 1. De beslissingsgrond voor het intrekken van grondstofverklaringen is verbreed ten opzichte van het VLAREA. De basis voor het intrekken van een grondstofverklaring ligt niet langer alleen bij het niet voldoen aan milieutechnische criteria/analyses. In het kader van een materialenbeleid moet een grondstofverklaring in functie staan van de gebruikscontext of geldende wetgeving. Indien door wijzigingen in de context of door nieuwe rechtspraak of wetgeving, de in de verklaring vastgestelde aanwending niet langer gewenst of mogelijk is, moet het mogelijk zijn een verklaring in te trekken. Men denke bijvoorbeeld aan een grondstof als brandstof, waarvoor door verbeterde recyclagetechnieken wel recyclagemogelijkheden ontstaan. Daarmee is het mogelijk in te spelen op gewijzigde inzichten of voorkeuren ten aanzien van de verwerkingshiërarchie.

Tevens kan het oneigenlijk gebruik van een grondstof, zoals opgenomen in de grondstofverklaring, leiden tot het opheffen van de grondstofverklaring. § 2. De procedure samengevat : 1. voornemen tot opheffing;2. bedrijf voert verweer aan binnen 30 dagen;3. de OVAM moet opheffen binnen 60 kalenderdagen bij overschrijden termijn of bij onvoldoende verweer;4. het voornemen wordt ingetrokken, ofwel bij betekening hiervan binnen 60 kalenderdagen na ontvangst verweermiddelen, ofwel laat de OVAM deze termijn verstrijken en kan het bedrijf het voornemen tot intrekken als ingetrokken beschouwen. Ook tegen de beslissing van de opheffing kan beroep worden ingesteld, conform de modaliteiten in artikel 2.4.2.4.

Art. 2.4.3.2. De OVAM voorziet een register met verleende en opgeheven grondstofverklaringen. Dit register is openbaar. HOOFDSTUK 3. - Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid Afdeling 3.1. - Algemene bepalingen

Art. 3.1.1. Artikel 21, § 2, van het Materialendecreet geeft de Vlaamse Regering het mandaat om afvalstoffen aan te duiden waarvoor een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid geldt. In het VLAREA wordt dit gedaan in artikel 3.1.1.1 voor de afvalstoffen waarvoor een aanvaardingsplicht geldt en in hoofdstuk 5 voor de afvalstoffen waarvoor een collectief plan moet opgesteld worden. Voor twee afvalstoffen vervalt de plicht tot het opstellen van een collectief plan : houtafval en vloerbedekkingsafval. De meerwaarde van de bestaande plannen werd als onvoldoende geëvalueerd. Er moet worden geanalyseerd of en welke nieuwe beleidsinitiatieven in de toekomst wenselijk zijn.

De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor afvalbanden is beperkt tot de afvalbanden uit de vervangmarkt en uit eerste montage.

Deze beperking van het toepassingsgebied, die in het VLAREA ook is opgenomen, wordt verschoven naar de bepalingen specifiek voor afvalbanden (onderafdeling 3.4.3). Bijkomend wordt een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid opgelegd op afgedankte zonnepanelen vanaf 1/1/2013. Deze wordt specifiek ingevuld in onderafdeling 3.4.9 door middel van de aanvaardingsplicht.

De datum waarop de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt ingevoerd, is terug te vinden in de afvalstofspecifieke bepalingen in afdeling 4 van het hoofdstuk.

Het tweede lid van dit artikel geeft aan dat in afdeling 4 van dit hoofdstuk per afvalstof wordt aangegeven op welke manier uitvoering wordt gegeven aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Voor elke afvalstof die wordt aangeduid in artikel 3.1.1 bestaat een onderafdeling in afdeling 4 waarin de afvalstofspecifieke voorwaarden zijn opgelijst.

Art. 3.1.3. Dit artikel stelt duidelijk dat de verplichtingen die voortkomen uit de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, gelden vanaf de datum van invoering van de uitgebreide verantwoordelijkheid.

Ingeval initiatief noodzakelijk is van de producenten om uitvoering te geven aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, voorkomt dit artikel dat de producenten baat zouden hebben bij een afwachtende houding. Afdeling 3.2. - Aanvaardingsplicht

Onderafdeling 3.2.1. - Algemene bepalingen Art. 3.2.1.1. Dit artikel is een overname van artikel 3.1.1.2 van het VLAREA. Er worden enkele wijzigingen aangebracht ten aanzien van het bestaande artikel. § 1. Deze paragraaf is een overname van artikel 3.1.1.2, § 1, van het VLAREA. De paragraaf wordt aangevuld met de verplichte terugname van afvalstoffen voor tussenhandelaars en producenten ten gevolge van de aanvaardingsplicht bij aankoop van een nieuw product door een consument (1-1). Dit is een verkorte overname van artikel 10, § 1 tot en met § 4, uit het Afvalstoffendecreet. § 2. Deze paragraaf is een overname van artikel 3.1.1.2., § 2 van het VLAREA. De paragraaf handelt over de afvalstoffen waarvoor een plicht tot inontvangstname geldt, ook indien de consument geen nieuw product aanschaft (1-0). Gezien hierin voorheen alle aanvaardingsplichtige afvalstoffen opgesomd werden, wordt deze opsomming weggelaten. Het tweede lid is een herwerking van het tweede en derde lid van de oorspronkelijke versie van deze paragraaf. De herwerking wil de leesbaarheid ten goede komen en houdt geen inhoudelijke wijzigingen in.

Het verschil in paragraaf 1 en 2 ligt in het feit dat van 1-0 kan worden afgeweken volgens de bepaling in lid 2 van paragraaf 2. Zo moet een koelkast altijd worden teruggenomen door de eindverkoper als de consument een nieuwe koelkast koopt (1-1), maar moet de eindverkoper dit niet aanvaarden als de consument geen nieuw toestel koopt (1-0) indien de consument ergens anders terecht kan (bijv. containerpark). § 3. Deze paragraaf is een overname van artikel 3.1.1.2., § 4 van het VLAREA. Het wordt nu als § 3 gezet omdat het handelt over inzameling en als dusdanig beter aansluit bij § 1 en § 2.

Omtrent de vergoeding voor de kosten wordt nu expliciet gesproken over de netto kosten (inzamelkosten - marktwaarde (= verkoopwaarde) van de ingezamelde afvalstoffen). Met inzamelkosten worden de kosten bedoeld die zijn omschreven in het ministerieel besluit van 18 juli 2005 houdende vaststelling van nadere regels voor de aanrekening van de inzamelkosten op containerparken door producenten in het kader van de aanvaardingsplicht. Met marktwaarde worden de financiële middelen bedoeld die het inzamelpunt verwerft door verkoop van de afvalstoffen.

Er wordt eveneens toegevoegd dat de vergoeding van de kosten in onderling overleg wordt vastgelegd. Indien geen akkoord wordt bereikt, wordt teruggevallen op nadere regels die door de minister kunnen worden vastleggen. Zo is er voor de vergoeding van containerparken het ministerieel besluit van 18 juli 2005 houdende vaststelling van nadere regels voor de aanrekening van de inzamelkosten op containerparken door producenten in het kader van de aanvaardingsplicht. Er wordt ook op gewezen dat de inzameling gratis moet zijn om recht te hebben op de vergoeding.

Bovendien wordt in deze paragraaf de plicht tot samenwerking met de gemeenten voor huishoudelijke afvalstoffen uit het Materialendecreet herhaald. Dit houdt in dat de producenten een overeenkomst moeten sluiten met de gemeenten met betrekking tot de organisatie van de inzameling en de financiering ervan. Er wordt aangegeven dat de mogelijkheid tot afwijking van deze plicht, die is voorzien in het Materialendecreet, desbetreffend zal worden vastgelegd in afdeling 3.4. § 4. Deze paragraaf is een overname van artikel 3.1.1.2., § 3 van het VLAREA. Deze paragraaf wordt ingekort in die zin dat de bepalingen die specifiek betrekking hadden op afgedankte voertuigen en afgedankte elektrische en elektronische apparaten nu worden opgenomen in de respectievelijke onderafdelingen van die afvalstoffen in afdeling 4 van dit hoofdstuk. § 5. Deze paragraaf is een letterlijke overname van artikel 3.1.1.2., § 5 van het VLAREA. § 6. Deze paragraaf is een letterlijke overname van artikel 3.1.1.3. van het VLAREA. Deze paragraaf handelt over de opname van de kostprijs voor de aanvaardingsplicht op de factuur en sluit dus beter aan bij § 5 van dit artikel. § 7. Deze paragraaf is een letterlijke overname van artikel 3.1.1.2., § 6 van het VLAREA. § 8. Deze paragraaf is een letterlijke overname van artikel 3.1.1.2., § 7 van het VLAREA. Art. 3.2.1.2. Dit artikel is een overname van artikel 3.1.1.4. van het VLAREA. Er worden enkele wijzigingen aangebracht ten aanzien van het bestaande artikel om de leesbaarheid te verbeteren. Daarnaast wordt § 3 hier geschrapt, maar wordt dit letterlijk overgenomen in artikel 3.2.2.1. § 1. Deze paragraaf is een overname van artikel 3.1.1.4., § 1 van het VLAREA met enkele aanpassingen. Om de leesbaarheid te verhogen wordt de eerste zin aangepast door de verwijzing naar artikel 3.1.1.1. en artikel 3.1.1.2. van het VLAREA te schrappen alsook de verwijzing naar het Afvalstoffendecreet. Deze verwijzingen zijn hier niet noodzakelijk.

In 1° wordt, ter verduidelijking, bijkomend verwezen naar de onderafdeling die handelt over individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplannen.

In 2° wordt, ter verduidelijking, bijkomend verwezen naar de onderafdeling die handelt over milieubeleidsovereenkomsten. § 2. Deze paragraaf is een letterlijke overname van artikel 3.1.1.4, § 2 van het VLAREA. Art. 3.2.1.3. Dit artikel is een overname van artikel 3.1.1.5. van het VLAREA. Er worden enkele wijzigingen aangebracht ten aanzien van het bestaande artikel. § 1 en § 2 worden hier geschrapt, maar worden overgenomen in artikel 3.2.2.2. § 1. Deze paragraaf wordt toegevoegd om de leesbaarheid te verhogen en het toepassingsgebied van § 2 te verduidelijken. Met de paragraaf wordt de jaarlijkse rapporteringsplicht duidelijk opgenomen in de algemene bepalingen. § 2. Deze paragraaf is een overname van artikel 3.1.1.5., § 3 van het VLAREA. De paragraaf wordt aangepast in die zin dat de term gecertificeerd overal wordt vervangen door gevalideerd en controleorganisme wordt vervangen door keuringsinstelling. Deze termen sluiten beter aan bij het toepasselijke vakjargon. § 3. Deze paragraaf is een letterlijke overname van artikel 3.1.1.5., § 4 van het VLAREA. Art. 3.2.1.4. Dit artikel is een overname van artikel 3.1.1.6. van het VLAREA met enkele wijzigingen in § 1. § 1. Deze paragraaf is een overname van artikel 3.1.1.6., § 1 van het VLAREA met enkele wijzigingen. Naast de eindverkoper en de tussenhandelaar wordt nu ook de producent verplicht om een afvalstoffenregister bij te houden. Dit is logisch gezien hij in het kader van de aanvaardingsplicht ook verplicht is om aangeboden afvalstoffen te aanvaarden. In 1° wordt niet langer gevraagd om de hoeveelheid aangevoerde afvalstoffen bij te houden. Het is immers niet de intentie dat eindverkopers en tussenhandelaars een registratie bijhouden van alle teruggenomen producten. De hoeveelheid afgevoerde afvalstoffen moet wel nog worden geregistreerd en dit moet in principe overeenkomen met de aangevoerde hoeveelheid. Eveneens wordt in 1° niet meer gevraagd om de hoeveelheden per categorie bij te houden. De toevoeging 'per categorie' geeft niet duidelijk weer wat hieronder dient te worden begrepen. In 3° wordt gesteld dat de aard van de afvalstoffen moet worden geregistreerd en dat is voldoende. Daarnaast wordt bijkomend als 2° gevraagd om de datum van afvoer bij te houden.

Dit laat toe om te controleren of de afvoer op een regelmatige basis gebeurt. § 2. Deze paragraaf is een letterlijke overname van artikel 3.1.1.6., § 2 het VLAREA. § 3. Deze paragraaf is een letterlijke overname van artikel 3.1.1.6., § 3 van het VLAREA. Onderafdeling 3.2.2. - Milieubeleidsovereenkomst Art. 3.2.2.1. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.1.1.4. § 3 van het VLAREA. Alleen wordt aan het laatste lid toegevoegd dat er, onder voorwaarde van goedkeuring door de OVAM, kan worden afgeweken van de plicht om in het beheersplan, het financieel plan en in de lastenboeken een onderscheid te maken tussen huishoudelijke en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen enerzijds, en bedrijfsafvalstoffen anderzijds. In bepaalde gevallen is het immers niet relevant om dit onderscheid te maken. Zo maakt de Europese batterijenrichtlijn 2006/66/EG bijvoorbeeld een onderscheid tussen draagbare, industriële en autobatterijen maar niet tussen huishoudelijke- en bedrijfsafvalstoffen. Het komt ook voor dat het operationeel inzamel- en verwerkingssysteem geen onderscheid maakt tussen huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen.

Het beheersorganisme of een ander gezamenlijk orgaan dat de taken uitoefent in naam van de representatieve organisaties, organiseert die taken op een efficiënte en effectieve wijze, met het oog op het behalen van de beste resultaten tegen aanvaardbare kosten. In dat kader zal bij voorkeur een beroep worden gedaan op de vrije, reguliere markt van inzameling en verwerking van afvalstoffen. Monopolievorming wordt zoveel mogelijk voorkomen of tegengegaan. De OVAM zal die principes bewaken door toe te zien op de inhoud en de strekking van de documenten, vermeld in art.3.2.2.2, § 1, die haar ter goedkeuring worden voorgelegd.

Art. 3.2.2.2. Dit artikel is een overname van artikel 3.1.1.5. § 1 en § 2 van het VLAREA. Alleen de beschrijving van de adviesprocedure in § 2 wordt qua zinsbouw beter afgestemd op de beslissingsprocedure in § 1.

Onderafdeling 3.2.3. - Individueel afvalpreventie- en afvalbeheerplan Art. 3.2.3.1. Dit artikel is een overname van artikel 3.1.2.1. van het VLAREA. Onder 2° wordt een kleine wijziging doorgevoerd om de leesbaarheid te verhogen.

Onder 3° wordt aan de voorwaarde tot gratis in ontvangst nemen toegevoegd dat hiervan kan worden afgeweken indien deze mogelijkheid wordt voorzien in de afvalstofspecifieke bepalingen zoals bepaald in afdeling IV van dit hoofdstuk. Dit komt tegemoet aan het feit dat voor professionele AEEA geen plicht tot gratis inontvangstname geldt. In de desbetreffende individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplannen konden de producenten zich dan ook niet altijd verbinden tot het gratis in ontvangst nemen.

Art. 3.2.3.2. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.1.2.1. van het VLAREA. Art. 3.2.3.3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.1.2.2. van het VLAREA. Art. 3.2.3.4. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.1.2.3. van het VLAREA. Art. 3.2.3.5. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.1.2.4. van het VLAREA Afdeling 3.3. - Collectief plan

In het VLAREA zijn geen definities of algemene bepalingen voor het instrument collectief plan opgenomen. Teneinde het instrument duidelijker te omschrijven en te formaliseren wordt een afdeling opgenomen met algemene bepalingen over het instrument.

Art. 3.3.1. Het eerste lid omschrijft het instrument 'collectief plan'. Er wordt aangegeven dat een gemeenschappelijk plan wordt verwacht van de betrokken sector. In dit plan moet beschreven worden hoe de sector uitvoering zal geven aan de afvalstofspecifieke bepalingen die vastgelegd zijn in afdeling IV van dit hoofdstuk. De afvalstofspecifieke bepalingen kunnen variëren per afvalstof en hebben bijvoorbeeld betrekking op een sensibiliseringsplicht of een financieringsplicht.

Het tweede lid geeft aan wat minimaal moet worden beschreven in een collectief plan : een oplijsting van de producenten die het plan indienen, de afvalstoffen en de concrete engagementen en doelstellingen. Er wordt geopteerd voor een beperkte opsomming zodat er voldoende ruimte is om een afvalstofspecifieke invulling mogelijk te maken.

Art. 3.3.2. Er wordt vastgelegd dat jaarlijks een actieplan moet worden ingediend. Hierin worden de belangrijkste actiepunten voor het komende jaar voorgesteld. Dit is analoog als bij een milieubeleidsovereenkomst in uitvoering van de aanvaardingsplicht waar jaarlijks een actualisatie van het beheersplan wordt gevraagd. Op deze manier blijft de OVAM op de hoogte van nieuwe initiatieven die worden ontwikkeld tijdens de looptijd van het collectief plan.

Art. 3.3.3. Dit artikel regelt de wijze van goedkeuring van het collectief plan en het jaarlijkse actieplan. De procedure is analoog aan deze die geldig is voor de documenten (lastenboek, beheersplan en communicatieplan) die moeten worden opgesteld in het kader van een milieubeleidsovereenkomst in uitvoering van de aanvaardingsplicht.

Art. 3.3.4. Dit artikel legt de maximale looptijd voor een collectief plan op 5 jaar. Dit is analoog aan de looptijd van een milieubeleidsovereenkomst of individueel afvalpreventie- en afvalbeheerplan in uitvoering van de aanvaardingsplicht.

Art. 3.3.5. Dit artikel voert een jaarlijkse rapporteringsplicht in.

Dit laat de OVAM toe om de uitvoering van het collectief plan op te volgen en informatie te verzamelen voor de eventuele bijsturing van het beleid. Afdeling 3.4. - Afvalstofspecifieke bepalingen

Onderafdeling 3.4.1. - Afval van drukwerk Art. 3.4.1.1. Dit artikel is een overname van artikel 3.2.1. van het VLAREA. Er worden enkele kleine wijzigingen aangebracht ter verduidelijking en om de leesbaarheid te verbeteren.

Art. 3.4.1.2. Het eerste lid legt voor deze afvalstof de aanvaardingsplicht op. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (de aanvaardingsplicht) onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst.

In het tweede lid wordt afgeweken van de algemene bepaling van de aanvaardingsplicht die stelt dat eindverkopers, tussenhandelaars en producenten de afvalstoffen, waarvan de consument zich ontdoet, bij hen moeten aanvaarden. De afwijking komt voor uit het feit dat inzameling van drukwerkafvalstoffen via de distributie niet ingeburgerd is in deze sector en er via de containerparken en de huis-aan-huis inzameling voldoende efficiëntere alternatieven beschikbaar zijn.

Het derde lid is een letterlijke overname van artikel 3.2.5. § 5 van het VLAREA. Het wordt onder dit artikel geplaatst omdat het een afwijking betreft op de algemene bepalingen van de aanvaardingsplicht uit afdeling 2.

Art. 3.4.1.3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.2.2. van het VLAREA. Art. 3.4.1.4. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.2.3. van het VLAREA. Art. 3.4.1.5. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.2.4. van het VLAREA. Art. 3.4.1.6. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.2.5. van het VLAREA met uitzondering van § 5. Deze paragraaf is hier geschrapt, maar is letterlijk overgenomen in artikel 3.4.1.3., § 3.

Onderafdeling 3.4.2. - Afgedankte voertuigen Art. 3.4.2.1, § 1. Deze paragraaf legt voor deze afvalstof de aanvaardingsplicht op. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (de aanvaardingsplicht) onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst. § 2. In deze paragraaf wordt afgeweken van de algemene bepaling van de aanvaardingsplicht die stelt dat eindverkopers, tussenhandelaars en producenten de afvalstoffen, waarvan de consument zich ontdoet, bij hen moeten aanvaarden. De afwijking komt voor uit het feit dat de inzameling van afgedankte voertuigen wordt geregeld via een aantal punten van inontvangstname. Daarbij wordt als voorwaarde bepaald dat het aantal punten voldoende moet zijn en dat deze punten op een evenwichtige wijze verdeeld zijn zodat een voldoende dekkingsgraad van het grondgebied van het Vlaamse Gewest gegarandeerd wordt. § 3. Deze paragraaf is een overname van artikel 3.1.1.2, § 3, van het VLAREA. § 4. In deze paragraaf wordt afgeweken van de algemene bepaling van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en de aanvaardingsplicht die stelt dat huishoudelijke afvalstoffen moeten worden ingezameld in samenwerking met de gemeenten. De afwijking komt voort uit het feit dat de inzameling van afgedankte voertuigen wordt geregeld via een aantal punten van inontvangstname zoals bepaald in § 2. Voor afgedankte voertuigen wordt de door de gemeente georganiseerde afvalinzameling niet als een efficiënt en effectief inzamelkanaal beschouwd.

Art. 3.4.2.2. Dit artikel is een overname van artikel 3.3.1. van het VLAREA met enkele lichte wijzigingen. In de eerste zin is het woord voertuigwrakken geschrapt omdat afgedankte voertuigen de correcte term is. In de doelstellingen voor hergebruik en recyclage is "alle" toegevoegd bij afgedankte voertuigen om in overeenstemming te zijn met de Europese wetgeving.

De problematiek van glasrecycling is niet behandeld bij de doelstellingen inzake recyclage en verwerking, maar verdient enige toelichting. De Vlarem-wetgeving van toepassing voor de erkende centra voor het depollueren, demonteren en vernietigen van afgedankte voertuigen bepaalt dat glas uit de voertuigen moet worden gedemonteerd en selectief ingezameld met het oog op recycling, indien dit glas na shreddering niet zodanig wordt gescheiden dat het als materiaal kan teruggewonnen worden.

In de praktijk wordt het glas meestal niet gedemonteerd door de erkende centra. De shredders bieden de erkende centra namelijk de garantie dat het glas uit het shredderafval gerecycleerd wordt. Begin 2011 voerde de OVAM een controle uit op de filière van de glasfractie om na te gaan of de recyclage in de praktijk daadwerkelijk gebeurt.

Uit deze controle blijkt dat het shredderafval wordt behandeld in een PST-installatie (PST = post shredder technologie). De fractie die uit de PST-installatie komt en het glas bevat, wordt als secundaire grondstof gebruikt in bouwtoepassingen. Hoewel het om downcycling gaat, wordt de glasfractie afkomstig van afgedankte voertuigen in de praktijk dus gerecycleerd en wordt voldaan aan de wetgeving.

De glasrecycleurs zijn vragende partij voor gedemonteerde en selectief ingezamelde autoruiten, zodat zij het glas kunnen recycleren waarna dit kan ingezet worden bij de productie van nieuwe autoruiten. Dit is dus een vorm van hoogwaardigere recyclage. Volgens de sector van de erkende centra is demontage van autoruiten echter economisch niet haalbaar. Aangezien de OVAM ook voorstander is van het sluiten van materiaalkringlopen, plant de OVAM een onderzoek om inzicht te krijgen in de kosten en baten van voorafgaande demontage van autoruiten.

Hierbij zal eveneens onderzocht worden wat in andere landen gebeurt met het glas afkomstig van afgedankte voertuigen.

Art. 3.4.2.3. Dit artikel is een overname van artikel 3.3.2. van het VLAREA met enkele wijzigingen. De aanvaarding van afgedankte voertuigen door de eindverkopers wordt georganiseerd via de punten van inontvangstname zoals bepaald in artikel 3.4.2.1., § 2. De producenten voorzien een inzameling van de afgedankte voertuigen bij de punten van inontvangstname en laten de afgedankte voertuigen verwerken in erkende centra voor depollutie, ontmanteling en vernietiging van afgedankte voertuigen. De tussenhandelaars hebben geen verplichtingen in deze regeling.

Art. 3.4.2.4. Dit artikel is een overname van artikel 3.3.4. van het VLAREA met enige aanpassingen. De huidige paragraaf 1 wordt geschrapt omdat de inzameling van afgedankte voertuigen verloopt via de punten van inontvangstname bij de erkende centra voor depollutie, ontmanteling en vernietiging van afgedankte voertuigen. De gegevens over de inzameling moeten dus ook niet aangeleverd worden door de eindverkopers. De huidige paragraaf 2 wordt eveneens geschrapt omdat de inzameling van afgedankte voertuigen verloopt via de punten van inontvangstname. De tussenhandelaars zijn niet betrokken in deze regeling.

Het eerste lid is een overname van artikel 3.3.4. § 3 van het VLAREA met een aantal aanpassingen.

In 1° wordt niet langer gevraagd om te rapporteren over het aantal voertuigen waarvoor een certificaat van vernietiging is afgeleverd.

Dit komt namelijk overeen met het aantal afgedankte voertuigen dat is aanvaard door erkende centra dat wordt gevraagd in 2°.

In 2° wordt de rapporteringsplicht ten aanzien van de eindverkopers opgeheven. De gevraagde informatie wordt immers aangeleverd via de erkende centra en het is niet belangrijk om te weten hoeveel afgedankte voertuigen eerst via de eindverkopers zijn gekomen.

In 3° en 4° worden geen wijzigingen aangebracht.

Het tweede lid is een overname van artikel 3.3.4. § 4 van het VLAREA met enkele kleine aanpassingen om de leesbaarheid in samenhang met artikel 3.2.1.4. te verhogen.

Art. 3.4.2.5. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.3.5. van het VLAREA met uitzondering van het feit dat de term (vergunde) verwerkingsinrichtingen is vervangen door erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen.

Onderafdeling 3.4.3. - Afvalbanden Art. 3.4.3.1. Het eerste lid beperkt het toepassingsgebied van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor afvalbanden tot deze die afkomstig zijn uit de vervangmarkt of eerste montage. Om verwarring voor de andere afvalstromen te vermijden wordt deze beperking verschoven naar de afvalstofspecifieke bepalingen.

Het tweede lid legt voor deze afvalstof de aanvaardingsplicht op en geeft de data weer waarop de aanvaardingsplicht werd ingevoerd.

Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (de aanvaardingsplicht) en de datum van invoering onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst. De datum van inwerkingtreding van de aanvaardingsplicht voor afvalbanden uit eerste montage wordt nu ter verduidelijking ook vermeld.

In het derde lid wordt afgeweken van de algemene bepaling van de aanvaardingsplicht die stelt dat huishoudelijke afvalstoffen moeten worden ingezameld in samenwerking met de gemeenten. De afwijking komt voort uit het feit dat de inzameling van afvalbanden hoofdzakelijk via de distributie verloopt. Er kan uiteraard worden samengewerkt met de gemeenten voor de inzameling, maar dit wordt niet verplicht.

Daarenboven kan worden opgemerkt dat afvalbanden niet echt als huishoudelijke afvalstoffen moeten worden begrepen omdat deze niet ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding.

Hierdoor vervalt de plicht tot samenwerking met de gemeenten omdat deze alleen geldt voor huishoudelijke afvalstoffen. Voor alle duidelijkheid werd er geopteerd om de afwijking toch hier expliciet te vermelden.

Art. 3.4.3.2. Dit is een overname van artikel 3.4.1. van het VLAREA met een aanpassing van de inzameldoelstelling onder 1°. Daar waar in de huidige versie alle afvalbanden moeten worden ingezameld, wordt dit nu beperkt tot de inzameling van alle afvalbanden die worden aangeboden met een maximum van 100 % van de hoeveelheid nieuwe banden die door de producenten op de markt worden gebracht. Deze beperking wordt ingevoerd omdat het inzamelpercentage de laatste jaren meer dan 100 % bedraagt. Dit kan vermoedelijk verklaard worden doordat het systeem van de gratis inzameling in de praktijk aanleiding geeft tot een aanzuigeffect waarbij banden uit illegale stocks en/of het buitenland mee worden ingezameld. De producenten van banden zijn echter niet verantwoordelijk voor dit surplus aan ingezamelde banden.

De bijdrage die de consument betaalt is ook niet bedoeld om dit surplus te financieren.

Art. 3.4.3.3. Dit artikel is een overname van artikel 3.4.2. van het VLAREA waarbij de onderverdeling in soorten banden in 1° is geschrapt omdat de producentenverantwoordelijkheid nu geldt voor alle afvalbanden (met uitzondering van fietsbanden) en niet meer beperkt is tot de categorieën van banden die hier werden opgesomd.

Ten overvloede wordt gewezen op de verplichting om binnen het individueel afvalpreventie- en beheerplan of een MBO, de principes te huldigen uit artikel 3.2.1.1, § 1 en § 2 (1-1 en 1-0 principe).

Art. 3.4.3.4. Dit artikel is een overname van artikel 3.4.4. van het VLAREA met een aanpassing van leden 1 en 2. In beide leden werden 1° en 2° herschreven. De eindverkoper en de tussenhandelaar moeten niet meer rapporteren over de aantallen afvalbanden die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werden genomen. Net als voor de producenten volstaat ook voor hen de rapportage over de ingezamelde hoeveelheid en de soorten afvalbanden. Daarnaast moet de eindverkoper niet meer rapporteren over de hoeveelheid banden die in aanmerking komen voor hergebruik. Het is de eindverkoper die beslist of een in ontvangst genomen band al dan niet een afvalband is. Wanneer het gaat om een herbruikbare band is dit geen afvalband en dient er dus ook niet over gerapporteerd te worden.

Onderafdeling 3.4.4. - Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur Art. 3.4.4.1, § 1. Deze paragraaf legt voor deze afvalstof de aanvaardingsplicht op. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (de aanvaardingsplicht) onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst. De term lampen wordt gespecificeerd tot gasontladingslampen omdat alleen hiervoor een aanvaardingsplicht geldt. § 2. Deze paragraaf is een letterlijke overname van artikel 3.1.1.2, § 3, 2°, van het VLAREA met uitzondering van het feit dat expliciet is toegevoegd dat deze paragraaf alleen van toepassing is op huishoudelijke afgedankte elektrische en elektronische toestellen.

Voor professionele toestellen moet de aanvaarding door de producent, conform de Europese richtlijn, niet per definitie gratis zijn en zijn de voorwaarden voor gratis aanvaarding derhalve niet van toepassing.

Art. 3.4.4.2. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.5.1. van het VLAREA. Art. 3.4.4.3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.5.1bis van het VLAREA waarbij de term waarborg is vervangen door de term financiële zekerheid gezien deze laatste steeds wordt gebruikt in andere artikelen en in de milieubeleidsovereenkomsten.

Art. 3.4.4.4. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.5.2. van het VLAREA met uitzondering van de laatste zin uit § 1 die is geschrapt. De algemene regels die bepalen wanneer materialen al dan niet het statuut afvalstof krijgen, zijn van toepassing. Het is niet aan de orde hier wijzigingen in aan te brengen.

Art. 3.4.4.5. Dit artikel is een overname van artikel 3.5.3. van het VLAREA waarbij enkele zaken zijn geschrapt in § 1.

Dit eerste lid is een overname van artikel 3.5.3. § 1 van het VLAREA waarbij de inzameldoelstellingen die niet meer relevant zijn werden geschrapt. Ook de bepaling dat de Vlaamse Regering uiterlijk op 1 juli 2009 een nieuwe minimale doelstelling inzake inzameling vastlegt is verwijderd. Er wordt afgewacht op de lopende herziening van de Europese AEEA-richtlijn om nieuwe doelstellingen te formuleren.

Het tweede lid is een letterlijke overname van artikel 3.5.3, § 2, van het VLAREA met uitzondering van het feit dat de doelstelling inzake 65 % voor hergebruik en recyclage van batterijen is verwijderd. Dit werd vervangen door een verwijzing naar de verwerkingsdoelstellingen die in artikel 3.4.5.2 zijn opgelegd in het kader van de aanvaardingsplicht voor afgedankte batterijen.

Art. 3.4.4.6. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.5.4 van het VLAREA. Art. 3.4.4.7. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.5.6 van het VLAREA. De gegevens die de eindverkoper uit hoofde van paragraaf 1, 2°, a) aan de OVAM ter beschikking stelt, gaan over de selectie die bij hem wordt aangeboden in het kader van de AVP. Art. 3.4.4.8. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.5.7 van het VLAREA. Onderafdeling 3.4.5. - Afgedankte batterijen en accu's Art. 3.4.5.1. Het eerste lid legt voor deze afvalstof de aanvaardingsplicht op en vermeld de datum waarop de aanvaardingsplicht werd ingevoerd. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (de aanvaardingsplicht) en de datum van invoering onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst.

In het tweede lid wordt afgeweken van de algemene bepaling van de aanvaardingsplicht die stelt dat huishoudelijke afvalstoffen moeten worden ingezameld in samenwerking met de gemeenten. De afwijking komt voort uit het feit dat afgedankte autobatterijen en -accu's normaal gezien een restwaarde hebben die hoger is dan de inzamel- en verwerkingskost. Onder positieve marktwaarde bij een inzamelpunt wordt verstaan dat de verkoopwaarde voor dat inzamelpunt groter is dan de inzamelkost. Met inzamelkosten worden de kosten bedoeld die zijn omschreven in het ministerieel besluit houdende vaststellingen van nadere regels voor de aanrekening van de inzamelkosten op containerparken door producenten in het kader van de aanvaardingsplicht van 18 juli 2005. In dat geval moet er ook geen systeem worden opgezet om een financiering voor de gemeenten te voorzien. De afwijking is onder voorwaarde dat de restwaarde voldoende hoog is zodanig dat de gemeenten geen kosten moeten dragen. Daarnaast worden deze batterijen ook veelal ingezameld via andere kanalen (bv. garages) en heeft Recybat geen contract met de gemeenten nodig voor de gegevensinzameling omdat de rapportering op een andere manier wordt opgesteld. § 3. In deze paragraaf wordt afgeweken van de algemene bepaling van de aanvaardingsplicht die stelt dat de cijfergegevens die in het kader van de aanvaardingsplicht worden verstrekt, gevalideerd moeten worden.

De afwijking wordt voorzien voor afgedankte autobatterijen en -accu's omdat deze normaal gezien een restwaarde hebben die hoger is dan de inzamel- en verwerkingskost. In dat geval is de validering van de cijfers een te zware verplichting. Indien Recybat zou moeten voldoen aan de validatieverplichting zou het genoodzaakt zijn om een financierings- en operationeel systeem op te zetten met als enig doel te kunnen voldoen aan deze rapportageverplichting. De afwijking is onder voorwaarde dat de restwaarde voldoende hoog is.

Art. 3.4.5.2. Dit artikel is een overname van artikel 3.6.1. van het VLAREA met dat verschil dat, ter verduidelijking, meermaals de term batterijen is aangevuld met accu's. In 2° a wordt de berekeningswijze van het inzamelingspercentage voor draagbare batterijen en accu's toegevoegd. Dit is een verplaatsing van de definitie voor inzamelingspercentage (definitie 36° ) uit het VLAREA. Art. 3.4.5.3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.6.2. van het VLAREA met dat verschil dat, ter verduidelijking, eenmaal de term batterijen is aangevuld met accu's.

Art. 3.4.5.4. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.6.3. van het VLAREA met dat verschil dat, ter verduidelijking, eenmaal de term batterijen is aangevuld met accu's.

Art. 3.4.5.5. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.6.4. van de huidige versie van het VLAREA. Art. 3.4.5.6. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.6.5. van het VLAREA met dat verschil dat, ter verduidelijking, meermaals de term batterijen is aangevuld met accu's.

Onderafdeling 3.4.6. - Afgewerkte olie Art. 3.4.6.1. Het eerste lid legt voor deze afvalstof de aanvaardingsplicht op. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (de aanvaardingsplicht) onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst. § 2. In deze paragraaf wordt afgeweken van de algemene bepaling van de aanvaardingsplicht die stelt dat eindverkopers, tussenhandelaars en producenten de afvalstoffen, waarvan de consument zich ontdoet, bij hen moeten aanvaarden. De afwijking komt voor uit het feit dat inzameling van afgewerkte olie niet evident is voor de actoren in de distributiesector die alleen een verkoopsfunctie uitoefenen. Een inzameling van huishoudelijke afgewerkte olie via de gemeenten wordt efficiënter beschouwd.

Art. 3.4.6.2. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.7.1 van het VLAREA. Art. 3.4.6.3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.7.2 van het VLAREA. Art. 3.4.6.4. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 3.7.4 van het VLAREA. Onderafdeling 3.4.7. - Oude en vervallen geneesmiddelen Art. 3.4.7.1. Het eerste lid legt voor deze afvalstof de aanvaardingsplicht op. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (de aanvaardingsplicht) onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst.

In het tweede lid wordt afgeweken van de algemene bepaling van de aanvaardingsplicht die stelt dat huishoudelijke afvalstoffen moeten worden ingezameld in samenwerking met de gemeenten. De afwijking komt voort uit het feit dat de wetgeving inzake geneesmiddelen de inzameling van oude en vervallen geneesmiddelen op het containerpark verbiedt. Daarnaast is de inzameling van oude en vervallen geneesmiddelen via de apotheken goed ingeburgerd is. Het aantal geneesmiddelen dat nog door de gemeenten wordt ingezameld is eerder beperkt (ongeveer 10 %). De coördinatiekosten om een systeem op te zetten om de gemeenten te laten vergoeden voor de inzamelkosten door de producenten zouden niet in verhouding staan tot de beperkte inzamelkosten van de gemeenten.

Onderafdeling 3.4.8. - Gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en -oliën van huishoudelijke oorsprong Art. 3.4.8.1. Dit artikel legt aan de producenten van deze producten de plicht op om een collectief plan in te dienen, in samenspraak met de gemeenten en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, en verwijst naar de algemene bepalingen over de collectieve plannen uit afdeling 3 van dit hoofdstuk. Gezien de omvorming van hoofdstuk 3 naar een hoofdstuk over uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt ervoor geopteerd om dit nu onder dit hoofdstuk te plaatsen. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (het collectief plan) onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst.

Art. 3.4.8.2. Dit artikel omschrijft de doelstellingen van het collectieve plan voor dierlijke en plantaardige afvalvetten en oliën van huishoudelijke oorsprong.

Art. 3.4.8.3. Dit artikel omschrijft de minimale inhoud van het collectieve plan.

Onderafdeling 3.4.9. - Afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen Een toevoeging t.o.v. het VLAREA is de aanvaardingsplicht voor afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen. Er is momenteel onvoldoende incentive voor de vrijwillige start van de inzameling en verwerking van afgedankte zonnepanelen vanuit de sector. Daarnaast geldt dat zonnepanelen op dit moment niet onder de definitie van AEEA vallen.

Art. 3.4.9.1. Dit artikel legt voor deze afvalstof de aanvaardingsplicht op met ingang van 1 januari 2013. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (de aanvaardingsplicht) onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst.

Art. 3.4.9.2. Eerste lid : gezien het moeilijk valt in te schatten hoeveel van deze afvalstoffen zullen worden afgedankt de komende jaren, wordt geopteerd om de inzameldoelstelling in algemene bewoordingen te omschrijven als 'alle beschikbare afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen worden ingezameld'.

In het tweede lid wordt er geopteerd om geen specifieke verwerkingsdoelstellingen op te leggen, maar om dit in algemene bewoordingen te omschrijven als 'verwerkt met toepassing van de beste beschikbare technieken voor nuttige toepassing'. Dit laat toe om de huidige verwerking verder te optimaliseren.

Art. 3.4.9.3. In dit artikel worden rapportageverplichtingen opgelegd die gelijkaardig zijn aan de rapportageverplichtingen voor andere stromen waarvoor een aanvaardingsplicht geldt. Deze informatie moet de overheid in staat stellen het doelbereik te evalueren en biedt de overheid informatie die kan worden gebruikt om het beleid bij te sturen.

Onderafdeling 3.4.10. - Afvallandbouwfolies Art. 3.4.10.1. Dit artikel legt aan de producenten van deze producten de plicht op om een collectief plan in te dienen en verwijst naar de algemene bepalingen over de collectieve plannen uit afdeling 3 van dit hoofdstuk. Gezien de omvorming van hoofdstuk 3 naar een hoofdstuk over uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt ervoor geopteerd om dit nu onder dit hoofdstuk te plaatsen. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (het collectief plan) onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst.

Art. 3.4.10.2. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 5.5.23.3. van het VLAREA met uitzondering van de aanpassing van de term afvalbeheersplan naar collectief plan.

Art. 3.4.10.3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 5.5.23.4. van het VLAREA met uitzondering van de aanpassing van de term afvalbeheersplan naar collectief plan.

Onderafdeling 3.4.11. - Zwerfvuil Art. 3.4.11.1. Het eerste lid legt aan de producenten van deze producten de plicht op om een collectief plan in te dienen en verwijst naar de algemene bepalingen over de collectieve plannen uit afdeling 3 van dit hoofdstuk. Gezien de omvorming van hoofdstuk 3 naar een hoofdstuk over uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt ervoor geopteerd om dit nu onder dit hoofdstuk te plaatsen. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (het collectief plan) onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst.

Het tweede lid is overgenomen van artikel 5.5.10. van het VLAREA. Het indienen van het plan en een rapport van de acties wordt hier niet meer gevraagd omdat deze verplichtingen zijn opgenomen in de algemene bepalingen over de collectieve plannen in afdeling 3 van dit hoofdstuk. Het is dan ook niet nodig dit hier te herhalen.

Het laatste lid geeft de ondernemingen die werden aangeduid in toepassing van het eerste lid de mogelijkheid om, als alternatief of het collectief plan, een overeenkomst te sluiten met de OVAM. De overeenkomst bevat de financiële engagementen van de ondernemingen binnen projecten gericht op het verminderen van zwerfvuil van de Vlaamse overheid (bijv. 'indevuilbak'). Op die manier kunnen de inspanningen van de ondernemingen bijdragen aan het globale beleid van de overheid gericht op het verminderen van zwerfvuil. In de praktijk wordt momenteel ook al volgens deze piste gewerkt.

Onderafdeling 3.4.12. - Gebruikte injectienaalden Art. 3.4.12.1. Dit artikel legt aan de producenten van deze producten de plicht op om een collectief plan in te dienen en verwijst naar de algemene bepalingen over de collectieve plannen uit afdeling 3 van dit hoofdstuk. In het VLAREA wordt een financierings- en sensibiliseringsplicht opgelegd in artikel 5.5.2.3, § 4. Gezien de omvorming van hoofdstuk 3 naar een hoofdstuk over uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt ervoor geopteerd om dit nu onder dit hoofdstuk te plaatsen en hiervoor het instrument collectief plan in te zetten. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (het collectief plan) onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst.

Het tweede lid is overgenomen van artikel 5.5.2.3, § 4, van het VLAREA. De plicht tot financiering van de inzameling wordt geschrapt omdat de inzamelkosten voor de gemeenten als zeer laag worden ingeschat (ongeveer € 50 per gemeente). Momenteel wordt aan deze plicht geen uitvoering gegeven. De coördinatiekosten om een systeem op te zetten om de gemeenten te laten vergoeden voor de inzamelkosten door de producenten zouden niet in verhouding staan tot de beperkte inzamelkosten van de gemeenten.

Onderafdeling 3.4.13. - Afvalwegwerpluiers Art. 3.4.13.1. Dit artikel legt aan de producenten van deze producten de plicht op om een collectief plan in te dienen en verwijst naar de algemene bepalingen over de collectieve plannen uit afdeling 3 van dit hoofdstuk. Gezien de omvorming van hoofdstuk 3 naar een hoofdstuk over uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt ervoor geopteerd om dit nu onder dit hoofdstuk te plaatsen. Conform de nieuwe structuur van het hoofdstuk wordt de toewijzing van het instrument (het collectief plan) onder de afvalstofspecifieke bepalingen geplaatst.

Dit tweede lid is overgenomen van artikel 5.5.9 van het VLAREA met enkele wijzigingen. De klemtoon wordt verlegd van een collectief plan over de inzameling en verwerking naar een plan over eco-design en mogelijke nuttige toepassingen in de verwerking van afvalwegwerpluiers. Gezien luiers momenteel vooral gezamenlijk met het restafval worden ingezameld en verwerkt is een plan over de inzameling en verwerking minder relevant en moet vooral ingezet worden op mogelijke milieuwinst in de toekomst. HOOFDSTUK 4. - Algemene bepalingen over het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen Afdeling 4.1. - Indeling van afvalstoffen

Art. 4.1.1. Dit artikel komt overeen met artikel 2.1.1 van het VLAREA. Art. 4.1.2. De afvalstoffen waarvoor specifieke regelingen (zoals bijvoorbeeld een producentenverantwoordelijkheid) worden getroffen moeten worden aangeduid als een bijzondere afvalstof. In die zin bevat dit artikel een opsomming van alle afvalstoffen waarvoor verder in dit besluit zo'n specifieke regeling wordt vastgesteld, of waarvoor in de toekomst een specifieke regeling wordt voorzien of waar deze mogelijkheid tenminste moet worden opengelaten.

In vergelijking met het VLAREA (artikel 2.3.1.) zijn een aantal afvalstoffen niet langer opgesomd omdat uit een evaluatie is gebleken dat zo'n specifieke regeling niet langer opportuun is. Het gaat om volgende afvalstoffen : 1. fotochemicaliën;2. lampen, andere dan gasontladingslampen;3. houtafval;4. vloerbedekkingsafval; De afvalstoffen die in het Afvalstoffendecreet waren vermeld als bijzondere afvalstof, zijn hier zekerheidshalve hernomen.

Art. 4.1.3 tot 4.1.5. Dit stemt overeen met de artikelen 2.4.1. tot 2.4.3. van het VLAREA. De enige aanpassingen zijn diegene die zich opdringen door de gewijzigde Europese regelgeving. De lijst met gevaarseigenschappen en bijbehorende noten zijn exact overgenomen uit de kaderrichtlijn. Afdeling 4.2. - Indeling van afvalstoffenhandelingen

Art. 4.2.1 en 4.2.2. Deze artikelen stemmen overeen met de artikelen 1.3.1. en 1.4.1. van het VLAREA zoals ze reeds werden aangepast ingevolge de gewijzigde Europese regelgeving (Besluit van de Vlaamse regering van 22 oktober 2010 tot wijziging van het VLAREA). De formules voor de berekening van de energie-efficiëntie van verbrandingsinstallaties worden toegepast met inachtneming van de richtsnoeren van de Europese commissie. Afdeling 4.3. - Afzonderlijke inzameling van afvalstoffen

Art. 4.3.1. Waar in het VLAREA sprake is van glasafval is dit gewijzigd naar 'glazen flessen en bokalen', vlakglas en hittebestendig glas zijn immers geen verplichte fracties.

Pmd-afval is een nieuwe verplichte fractie. Alle gemeenten zamelen dit intussen apart in. Deze verplichting hier opnemen is een bestendiging van het huidige beleid op basis van het Uitvoeringsplan 'Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen'. Gemeenten worden door deze verplichting ervan weerhouden van de afzonderlijke inzameling af te stappen. Er zijn geen conflicten met de verplichtingen voor verpakkingsafval Het tweede lid is ongewijzigd (cf. artikel 5.2.1.1, § 2, van het VLAREA).

Art. 4.3.2. Dit artikel is een overname van artikel 5.2.2.1 van het VLAREA. In het eerste voorontwerp van dit uitvoeringsbesluit was bepaald pmd als een afzonderlijk in te zamelen fractie bij bedrijven op te leggen. Zo zou de sorteerboodschap zoals die thuis gekend is, doorgetrokken worden naar de bedrijfsvloer. Door de gescheiden inzameling van pmd zou dit afval beter gerecycleerd kunnen worden en zou het niet in de restfractie terechtkomen. Aangezien het aangewezen is te onderzoeken in hoeverre hiertoe het interregionaal samenwerkingsakkoord van 4 november 2008 betreffende verpakkingsafval, zou moeten herzien worden, evenals de erkenning van Fost Plus, en aangezien momenteel nog een proefproject loopt in samenwerking met FEBEM en Fost Plus, zal de verplichte selectieve inzameling van pmd bij bedrijven later ingevoerd worden, binnen een optimaal wettelijk kader in het licht van de praktijkervaringen.

Art. 4.3.3. De bepalingen in het VLAREA ten aanzien van selectieve sloop (artikel 5.2.2.1, § 4) worden verfijnd ten einde het selectief slopen beter afdwingbaar te maken. In die zin wordt opgenomen dat de sloopinventaris, die reeds door het VLAREA werd ingevoerd, voortaan een integraal onderdeel moet uitmaken van de aanbestedingsdocumenten, de prijsvraag of de contractuele documenten en dus door de uitvoerder van de werken moet gerespecteerd worden. Afdeling 4.4. - Algemene regels inzake verwerking van afvalstoffen

Art. 4.4.1 en 4.4.2. Deze artikelen stemmen overeen met de artikelen 5.3.1 en 5.2.2.2 van het VLAREA. Ter verduidelijking kan worden toegelicht dat injectie in de diepe ondergrond "D3- handeling", in technisch opzicht verschilt van "storten". Deze D-handeling is sinds 1997 verboden. "Storten" in zoutmijnen blijft mogelijk, zowel als D dan als (in sommige gevallen) R, tenzij er een stortverbod is uitgevaardigd. Het verbod handelt dus niet over ondergronds storten, waarvoor overigens In het VLAREM voorwaarden werden opgenomen.

Art. 4.4.3. Dit is een soortgelijke, maar aangepaste en meer beknopte formulering in vergelijking met artikel 5.3.2 van het VLAREA. Het stortkokerverbod blijft van kracht. Het wordt aangeraden, in het verlengde van deze bepaling, dat binnen een appartementsgebouw een opslagplaats wordt voorzien om huishoudelijke afvalstoffen op te slaan en te sorteren overeenkomstig de sorteerverplichtingen. Het is onder meer vanwege de architectonische eigenschappen van gebouwen niet opportuun om deze aanbeveling in een verplichting om te zetten.

Art. 4.4.4. De houtige fractie van groenafval wordt op dit ogenblik in toenemende mate gebruikt als energiebron. Hierdoor kan er een tekort aan structuurmateriaal ontstaan om de fijne fractie van groenafval te kunnen verwerken tot een kwaliteitsvolle compost. In 2008 werd door Interafval, Vlaco, Febem en de OVAM een taskforce gft- en groenafval opgericht om mogelijke oplossingen te onderzoeken die een synergie tussen energetische valorisatie en materiaalrecyclage bevorderen. Dit resulteerde in beleidsaanbevelingen van de taskforce die breed gedragen werden door zowel de publieke als private sector. Deze beleidsaanbevelingen zijn tot op heden niet voldoende geïmplementeerd.

Om die implementatie te verbeteren worden in het materialendecreet en het VLAREMA reeds juridische middelen voorzien : - De OVAM kan via haar gegevensbanken en het opvragen van registergegevens informatie verstrekken ter ondersteuning en voorbereiding van handhavingsacties door de afdeling Milieu-inspectie (AMI). - Daarnaast kan de OVAM via het milieuheffingeninstrument optreden tegen actoren die niet-houtige fracties van groenafval op illlegale wijze verwerken (onderploegen, verbranden). - De OVAM zal de gemeenten wijzen op hun verplichtingen inzake afvoer van groenafval in overeenstemming met de geldende uitvoeringsplannen. - Gemeenten moeten via aanbestedingen de afvoerverplichting voor groenafval opleggen zodat via controle van de uitvoeringsmodaliteiten van een opdracht de gemeente ook eenvoudig kan optreden tegen bedrijven die groenafval illegaal beheren. - Met de stort- en verbrandingsverboden, die uitgebreid worden voor de stromen die buiten het Vlaamse Gewest verwerkt worden, is er een wettelijk kader om groenafval naar compostering/vergisting te sturen. - De toezichthoudende overheid kan eveneens registers controleren.

Indien via richtlijnen de registers duidelijker worden bijgehouden, wordt de controle door AMI ook eenvoudiger en efficiënter.

Binnen dit kader moeten de betrokken partijen gesensibiliseerd en geïnformeerd over de wettelijke bepalingen.

Indien blijkt dat al deze maatregelen niet zouden volstaan, moeten er bijkomende maatregelen genomen worden. Op dit ogenblik is er nog geen voldoende uitgewerkt systeem voor een 'regiefunctie' die voldoet aan de voorwaarden die door de Minaraad werden omschreven. Dit moet nog verder ontwikkeld worden. Het is evenwel belangrijk om een signaal te geven aan de sector. Daarom wordt het principe van een regiefunctie in het VLAREMA ingeschreven. De nadere uitwerking zal geregeld worden via een ministerieel besluit. Afdeling 4.5. - Stort- en verbrandingsverboden

Art. 4.5.1 en 4.5.2. In de milieuwetgeving wordt er vanuit twee invalshoeken gewerkt met stort- en verbrandingsverboden. Enerzijds zijn er verbodsbepalingen die worden ingesteld omwille van de milieuhygiënische risico's die verbonden zijn aan het toepassen van een verwerkingsmethode op een specifieke afvalstof. Deze milieuhygiënisch geïnspireerde verboden zijn in Vlaanderen (terecht) opgenomen in titel II van het VLAREM, meestal onder de vorm van aanvaardingscriteria waaraan de exploitanten van inrichtingen zich moeten houden. In geval van een uitvoer van deze afvalstoffen naar een ander land of een ander gewest komt het toe aan de daar bevoegde overheid om te oordelen hoe deze milieuhygiënische risico's kunnen beheerst worden.

Anderzijds zijn er verbodsbepaling die worden ingesteld omdat ze bijdragen aan het realiseren van de beleidsdoelstellingen die de Vlaamse overheid vaststelt ten aanzien van het beheer van specifieke afvalstoffen en materialen. Deze bepalingen leggen in principe beperkingen op aan de afvoer met het oog op de toepassing van een bepaalde verwerkingshandeling van een aantal afvalstoffen.

Deze artikelen omschrijven de specifieke stort- en verbrandingsverboden die worden ingesteld, ter voortzetting van de bepalingen in het VLAREA. De toepassing van artikelen 5.4.1 en 5.4.2 van het VLAREA gaf geregeld aanleiding tot interpretatiegeschillen. Om hieraan te verhelpen worden de bepalingen herschreven en wordt zo veel als mogelijk een eenduidige terminologie gehanteerd.

Er is een gewijzigde formulering voor de stort- en verbrandingsverboden, zonder dat het principe verlaten wordt. De verboden gelden ten aanzien van het feitelijke storten of verbranden in een daartoe ingerichte installatie, evenals de afvoer met de bedoeling de respectievelijke afvalstoffen te laten verwerken door te storten (D1) of te verbranden (R1 of D10). Er is onder meer een verbrandingsverbod voor gemengde afvalstoffen die overeenkomstig de beste beschikbare technieken in aanmerking komen voor uitsortering en de uitgesorteerde stromen die in aanmerking komen voor hergebruik en recyclage.

Onder gemengde afvalstoffen wordt verstaan gemengd stedelijk afval, of selectief in te zamelen stromen die gemengd zijn (en daarmee in feite al in overtreding zijn op artikelen 4.3.1. en 4.3.2). Om het verbod niet van toepassing te laten zijn, zal er eerst uitgesorteerd moeten worden conform de sorteerregels in de code van goede praktijk, die de OVAM in overleg met de sector zal opstellen en vastgesteld zal worden via een ministerieel besluit. Dit ministerieel besluit zal niet eerder dan 1 januari 2013 van kracht worden, om de ervaringen gedurende 2012 met de "ontwerpcode" te integreren in de definitieve code van goede praktijk. Het huisvuil, zoals gedefinieerd in het het uitvoeringsplan voor huishoudelijke afvalstoffen, en vergelijkbaar bedrijfsafval dat samen met huisvuil wordt opgehaald, valt niet onder het verbrandingsverbod. In het kader van bovengenoemd uitvoeringsplan moet wel aandacht geschonken worden aan steekproefsgewijze controles van het huishoudelijk restafval met het oog op de naleving van de regels inzake scheiding aan de bron, en om eventueel bijkomende selectief in te zamelen stromen te detecteren.

Art. 4.5.3. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om een afwijking te verlenen op de stort- en verbrandingsverboden in gevallen waarin het (bijvoorbeeld door een -tijdelijk- tekort aan verwerkingscapaciteit) onmogelijk is om een ingesteld verbod na te leven. Een tekort aan capaciteit is echter niet de enige mogelijke reden. Ecologische, sociaaleconomische en technische redenen kunnen een afwijking motiveren. Milieuhygiënische motieven zijn niet direct relevant omdat het verbod zodanig is omschreven dat het niet geldt voor afvalstoffen waarbij recuperatie milieuhygiënisch slechter scoort dan verbranden.

Omwille van administratieve efficiëntie wordt bestendigd om een afwijking niet te laten aanvragen door de individuele producent van de afvalstof, maar door de exploitant van de in het Vlaamse Gewest gelegen verwerkingsinrichting. Alleen in geval van een verwerking buiten het Vlaamse Gewest is het de producent van de afvalstof of de makelaar of handelaar die de afwijking moet aanvragen HOOFDSTUK 5. - Bepalingen over het beheer van specifieke materiaalkringlopen en afvalstoffen Afdeling 5.1. - Bepalingen over het beheer van huishoudelijke

afvalstoffen Art. 5.1.1 tot en met 5.1.5. Met de inlassing van deze artikelen over de harmonisatie van de afvaltarieven, is het de bedoeling richting te geven en geleidelijk te komen tot afstemming van tarieven, eerst binnen intergemeentelijke verenigingen en later tussen die entiteiten.

Inzamel- en verwerkingskosten van afval omvatten ook indirecte kosten zoals klachtenbehandeling, ict-ondersteuning,... Het is de bedoeling om alle variabele kosten zoveel mogelijk te vertalen via de indirecte belastingen, conform het principe de vervuiler betaalt. Indirecte kosten worden in de mate van het mogelijke meegerekend. De opsomming van indirecte kosten is niet limitatief. Eventuele opbrengsten van afval worden in mindering gebracht.

Andere inleverpunten zijn bijvoorbeeld textielcontainers.

De gemeente houdt voor de toepassing van dit besluit geen rekening met eventuele opbrengsten van andere afvalgerelateerde belastingen, zoals deze op de verspreiding van ongeadresseerd reclamedrukwerk, het verwijderen van illegaal achtergelaten afvalstoffen of mogelijke opcentiemen op gewestelijke milieuheffingen.

Om deze bepalingen in de praktijk uit te voeren maakt een intercommunale op basis van deze bepalingen een gedetailleerde berekening van de kosten en doet een voorstel van aanrekening. De gemeenteraden kunnen dit dan overnemen, weliswaar rekening houdende met de lokale omstandigheden. Vooral voor de variabele tarieven ligt het voor de hand dat de gemeenten deze zo goed mogelijk hanteren, waardoor harmonisering bereikt wordt. In bijlage 5.1.4 wordt een eerste aanzet gegeven voor een lijst met de minima- en maximatarieven die een gemeente mag aanrekenen bij de doorrekening van de kosten.

Deze lijst kan in de toekomst worden aangevuld met bijkomende fracties of gewijzigd. Het is de bedoeling dat de vork in de toekomst nauwer wordt waarbij de maximumtarieven geïndexeerd worden en de minimumtarieven dichter bij de maximumtarieven worden gebracht. Afdeling 5.2. - Bepalingen over het beheer van sommige bijzondere

afvalstoffen Onderafdeling 5.2.1 - Afvalstoffen die ontstaan bij onderhouden, herstellen en slopen van motorvoertuigen, motorvaartuigen, motorvliegtuigen en hun toebehoren Art. 5.2.1.1. Deze bepalingen zijn identiek aan artikel 5.5.1.1 van het VLAREA. Onderafdeling 5.2.2 - Klein gevaarlijk afval Art. 5.2.2.1. De lijst met afvalstoffen die aangeduid worden als KGA werd behouden in vergelijking met het VLAREA. Er werden echter twee wijzigingen in de lijst aangebracht.

Onder de groep "stoffen of producten met kwik" werd de afvalstroom "TL-Lampen" vervangen door "gasontladingslampen". De reden voor deze aanpassing is te vinden in de lijst van afvalstoffen die onder de aanvaardingsplicht van AEEA vallen. Alle gasontladingslampen, waar de TL-lampen en spaarlampen deel van uit maken, vallen onder de aanvaardingsplicht. Door alle gasontladingslampen aan te duiden als KGA gelden voor alle gasontladingslampen dezelfde verplichtingen. In praktijk wijzigt dit niets aan de wijze van inzameling en verwerking omdat alle gasontladingslampen reeds overeenkomstig de verplichtingen van het KGA worden ingezameld en verwerkt.

In de groep "batterijen en accu's" werd de onderverdeling in "loodzuurbatterijen" en "andere batterijen" weggelaten. In de praktijk betekent dit geen wijziging ten opzichte van de bepalingen van het VLAREA. De gebruikte terminologie werd wel in lijn gebracht met deze van de aanvaardingsplicht voor afgedankte batterijen en accu's.

Art. 5.2.2.2. Dit artikel is niet gewijzigd en heeft haar equivalent in het VLAREA. Art. 5.2.2.3. § 1. In dit artikel werd een verwijzing geactualiseerd.

Dit artikel verwees nog naar het samenwerkingsakkoord van 30 mei 1996 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval en verwijst nu naar het samenwerkingsakkoord van 4 november 2008 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval. § 2. Deze paragraaf werd tekstueel aangepast, maar inhoudelijk blijven de bepalingen dezelfde. § 3. Hier werd de vermelding "bestaande of in te richten" containerpark weggelaten vermits elke gemeente of gemeentelijk samenwerkingsverband ondertussen beschikt over een containerpark. De term "erkende overbrengers" werd vervangen door het equivalent "geregistreerde inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars".

De bepalingen omtrent de invoering van een inzamelsysteem voor injectienaalden werd niet meer opgenomen, maar wordt ondervangen door artikel 3.4.12 waarbij de producenten van injectienaalden verplicht worden om via een collectief afvalbeheersplan te voldoen aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Binnen het kader van de KGA-inzameling worden injectienaalden reeds selectief ingezameld.

Art. 5.2.2.4. Dit artikel herformuleert artikel 5.5.2.4 en 5.5.2.5 van het VLAREA en voegt deze samen om de modaliteiten van inzameling vast te leggen. Het bevat geen inhoudelijke wijzigingen, behalve een actualisatie van de gebruikte terminologie voor geregistreerde inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en -makelaars.

Onderafdeling 5.2.3. - Medisch afval Deze bepalingen werden overgenomen uit het VLAREA, maar zodanig aangepast dat er een maximale afstemming is verwezenlijkt met de ADR-reglementering.

Zo is er niet langer een omschrijving van de verpakkingsrichtlijnen ten aanzien van scherpe voorwerpen en glasafval. Dit zou een doublure zijn. In artikel 5.2.3.8. krijgt de minister de mogelijkheid om uitzonderingen toe te staan op verpakkingen en etikettering van medische afvalstoffen. In VLAREA stond een uitdrukkelijke afwijking voor risicohoudend medisch afval van grote afmetingen (filters in labo, grote lichaamsdelen) niet te verpakken in tonnetjes van maximaal 60 liter. Door het gelijkschakelen met de ADR-regelgeving is de uitzondering geschrapt. Maar het is aan te bevelen de uitzondering voor grotere verpakkingen wel toe te laten. Daarom verwijst artikel 5.2.3.8 naar de mogelijkheid tot afwijkingen met betrekking tot artikelen 5.2.3.3 tot en met 5.2.3.6.

Onderafdeling 5.2.4. - Afgedankte voertuigen Art. 5.2.4.1. Dit artikel legt een erkenningsplicht op voor elke persoon die afgedankte voertuigen depollueert of moet depollueren. De verplichting geldt sinds 1 januari 2005. De opname van deze datum in het artikel heeft geen meerwaarde en wordt geschrapt. De verplichting wie moet depollueren is vervat in bepalingen van het Vlarem. Dit is niet altijd duidelijk waardoor in dit bestaande artikel expliciete verwijzingen naar het betreffende artikel uit het Vlarem worden opgenomen.

Art. 5.2.4.2. Dit artikel bepaalt wanneer de houder zich van een voertuig moet ontdoen en binnen welke termijnen de houder het afgedankte voertuig moet inleveren bij een erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen. Er worden enkele wijzigingen aangebracht ten aanzien van het bestaande artikel. § 1. In dit artikel wordt de correcte terminologie voor het inschrijvingsbewijs aangepast en het cijfer 1 voluit geschreven. Na een juridische check en een doorlichting van alle federale aspecten zijn een aantal kleine aanpassingen gedaan. De uitzonderingen vermeld in een aparte paragraaf in het VLAREA, worden bij deze paragraaf bijgevoegd om de leesbaarheid te verhogen. Inhoudelijk is de "melding" van een technisch totaal verlies niet (langer) nodig. Een "melding" van technisch totaal verlies gebeurt niet in alle gevallen waarin een voertuig wel als zodanig beschouwd mag worden. § 2. Conform de afgesloten milieubeleidsovereenkomsten en het ontwerp van de derde milieubeleidsovereenkomst is ook een inlevering van afgedankte voertuigen bij een punt van inontvangstname mogelijk. Deze inontvangstnamepunten worden aangeduid door de voertuigproducenten in uitvoering van hun aanvaardingsplicht. Het kunnen zowel erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen als verkooppunten van voertuigen betreffen. De inontvangstnamepunten leveren de afgedankte voertuigen op hun beurt in bij erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen. Daarnaast wordt ook opgenomen dat de afgedankte voertuigen moeten vergezeld zijn van de boorddocumenten.

Dit bevordert een correcte administratieve vernietiging. Dit zijn aanpassingen conform de huidige praktijk. § 3. Deze paragraaf is een overname uit het VLAREA. In 3° wordt "het voertuig" ingevoegd om de leesbaarheid te verhogen. De cijfers bij de opsomming worden voluit geschreven om de leesbaarheid te verhogen. Ook hier is een "melding" van een technisch totaal verlies is niet (langer) nodig. § 4. Deze paragraaf wordt behouden Art. 5.2.4.3. Dit artikel wordt herschikt en licht gewijzigd. De herschikking verhoogt de leesbaarheid en coherentie tussen de verschillende bepalingen.

De verplichting in de huidige paragraaf 6 voor de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen om jaarlijks een rapport van doorlichting van de bedrijfsactiviteiten door een onafhankelijke keuringsinstelling aan de OVAM over te maken, is geschrapt in dit artikel. Deze bepaling wordt opgenomen in artikel 5.2.4.7. § 2. § 1. In deze paragraaf worden enkele kleine wijzigingen doorgevoerd.

Pletten wordt expliciet vermeld als handeling die verstaan wordt onder vernietigen. Dit is een afstemming op de praktijk. § 2. In deze paragraaf worden enkele kleine wijzigingen doorgevoerd om de leesbaarheid te verhogen. Daarnaast wordt ook 4° naar een aparte paragraaf verplaatst ( § 3) omdat deze bepalingen over de verwerking zelf bevat. De overige opsommingen hebben betrekking op technische capaciteiten. § 3. Deze bepaling wordt inhoudelijk niet gewijzigd. De bepaling wordt verplaatst van § 2. 4° naar § 3. § 4. In deze paragraaf wordt de bepaling van de huidige paragrafen 8 en 3 samengevoegd. Beide paragrafen gaan immers over de verwerking van de afgedankte voertuigen door de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen. Inhoudelijk worden deze bepalingen niet gewijzigd. § 5. Deze paragraaf wijzigt de wijze van de administratieve vernietiging. Dit in overeenstemming met de wijziging van het Koninklijk Besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, de Wet van 19 mei 2010 houdende oprichting van de Kruispuntbank van de voertuigen en het ontwerp van samenwerkingsakkoord tussen de gewesten en de federale overheid. § 6. Deze paragraaf is een overname van de huidige paragraaf 4, behalve de laatste zin die in een aparte paragraaf 7 wordt opgenomen.

De bepalingen van paragraaf 6 gaan immers over de informatie die de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen overmaken aan het beheersorganisme. De bepaling in de laatste zin gaat over gegevens die men op verzoek van een toezichthouder moet kunnen voorleggen. § 7. Deze bepaling wordt inhoudelijk niet gewijzigd. De bepaling wordt alleen verplaatst van § 4 naar § 7. De terminologie van toezichthoudend ambtenaar wordt gewijzigd in toezichthouder conform titel XVI van het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. § 8. Deze paragraaf is een overname van de huidige paragraaf 7.

Art. 5.2.4.4. Dit artikel bepaalt de vereisten om erkend te zijn als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen. Er worden enkele wijzigingen aangebracht ten aanzien van het bestaande artikel.

De voorwaarde om zich ertoe te verbinden bij een financiële instelling een bankgarantie te stellen op basis van de geraamde kosten van een ambtshalve verwijdering van de afgedankte voertuigen wordt geschrapt.

De kans dat de overheid deze financiële middelen nodig heeft bij een ambtshalve verwijdering is zeer klein gezien de positieve marktwaarde van afgedankte voertuigen. Ook tijdens de economische crisis ging de marktwaarde van afgedankte voertuigen niet negatief. Bovendien kan de overheid slechts beperkt in tijd na het einde van de erkenning als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen beroep doen op deze financiële middelen en zijn de kosten verbonden aan het stellen van een bankgarantie voor de betrokkenen groot.

Art. 5.2.4.5. Dit artikel bepaalt welke gegevens de aanvraag tot erkenning als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen moet bevatten en hoe men de aanvraag moet indienen. Het artikel wordt aangepast ten aanzien van het bestaande artikel.

De juiste terminologie voor een rechtspersoon, een bewijs van goed zedelijk gedrag en een keuring door een onafhankelijke keuringsinstelling wordt aangepast.

In de bepalingen wordt een onderscheid gemaakt tussen volledigheid en ontvankelijkheid conform de bepalingen van de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.

Er wordt verduidelijkt dat het rapport van een onafhankelijke keuringsinstelling gebaseerd moet zijn op een initiële keuring. In praktijk is er immers een verschil tussen initiële keuringen en opvolgingskeuringen. Een initiële keuring is grondiger. Hierbij wordt gekozen om de aard van de keuring ook in de wetgeving op te nemen om duidelijkheid te scheppen in wat gevraagd wordt door de OVAM. De bijlage in verband met de solvabiliteit wordt geschrapt conform de wijziging in artikel 5.2.4.4.

Ten slotte wordt verduidelijkt wat nodig is bij de aanvraag om volledig te zijn en om ontvankelijk te zijn. Dit conform de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.

Art. 5.2.4.6. Dit artikel bepaalt zowel de procedure van de aanvraag tot erkenning als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen als de gebruiksvoorwaarden. Ook artikelen 5.5.4.7 en 5.5.4.8 van het VLAREA bevatten momenteel bepalingen over de procedure en de gebruiksvoorwaarden. Om de leesbaarheid te verhogen wordt ervoor gekozen om de bepalingen over de procedure te bundelen in artikel 5.2.4.6, de bepalingen over de gebruiksvoorwaarden in artikel 5.2.4.7 en de bepalingen over eventuele opheffingen in artikel 5.2.4.8. Zowel de procedure, de gebruiksvoorwaarden als de opheffing worden aangepast op basis van de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt en op basis van de Vlaamse engagementen in het ontwerp van derde milieubeleidsovereenkomst.

Eerste lid : om de rechtszekerheid te verhogen wordt toegevoegd dat de OVAM binnen een termijn van 14 dagen na ontvangst van de aanvraag een ontvangstbewijs aan de aanvrager zal sturen en zich tevens uitspreekt over de ontvankelijkheid en de volledigheid van de aanvraag. De termijn wordt daarbij ingekort van 40 naar 14 dagen.

Tweede lid : er wordt expliciet bepaald dat de OVAM om aanvullingen zal verzoeken als er ontbrekende gegevens zijn. Om de rechtszekerheid te verhogen is bepaald dat de aanvraag van rechtswege volledig is als de OVAM niet binnen de 14 dagen om aanvullingen heeft verzocht.

Derde lid : er wordt bepaald dat de aanvrager de aanvullingen bij aangetekende brief aan de OVAM stuurt. Om het dossier niet onnodig lang te laten aanslepen, wordt bepaald dat de aanvraag van rechtswege definitief onvolledig is als de aanvrager nalaat om de aanvullingen binnen een termijn van 90 dagen aan de OVAM op te sturen.

Vierde lid : om de rechtszekerheid te verhogen wordt bepaald dat de OVAM na de datum van ontvangst van de aanvullingen een ontvangstbewijs aan de aanvrager stuurt en zich tevens uitspreekt over de volledigheid van de aangevulde aanvraag.

Vijfde lid : de termijn voor het behandelen van de volledige aanvraag wordt verkort ten aanzien van de bestaande bepalingen tot 30 dagen.

Het gaat veelal om een administratief onderzoek omdat het dossier ook een technisch rapport van doorlichting van de bedrijfsactiviteiten bevat. De bepaling inzake de mogelijkheid tot het opleggen van bijzondere voorwaarden met betrekking tot het bedrag van de bankgarantie wordt geschrapt in overeenstemming met de wijziging in artikel 5.2.4.4.

Art. 5.2.4.7. Dit artikel bevat verdere bepalingen over de procedure, aanvullend op het bestaande artikel 5.5.4.6. Dit artikel wordt aangepast zodat het alleen de gebruiksvoorwaarden bevat voor de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen. De gebruiksvoorwaarden zijn aangepast op basis van de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt en op basis van de Vlaamse engagementen in het ontwerp van derde milieubeleidsovereenkomst. § 1. De erkenningstermijn voor centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen wordt verlengd van 5 jaar naar een termijn voor onbepaalde duur, voor zover de erkenning niet wordt opgeheven. De mogelijke opheffing wordt geregeld in artikel 5.2.4.8. Hierdoor vervalt de vijfjaarlijkse verplichting tot een initiële keuring en wordt die in principe beperkt tot jaarlijkse opvolgingskeuringen (zie verdere bepalingen van 5.2.4.8, § 4). Ook de huidige verplichting om vijfjaarlijks een nieuwe aanvraag in te dienen vervalt.

Het bewijs inzake de bankgarantie wordt geschrapt in overeenstemming met de wijziging in artikel 5.2.4.4. Het overmaken van een afdruk van de stempel wordt geschrapt op basis van een wijziging van 2 november 2010 van het Koninklijk Besluit van 20 juli 2001 houdende de inschrijving voertuigen.

De bepaling dat de erkenning niet kan worden overgedragen aan derden wordt behouden en wordt alleen van plaats veranderd om de coherentie en de leesbaarheid te verhogen. § 2. De eerste twee voorwaarden worden behouden en zijn alleen van plaats veranderd om de coherentie en de leesbaarheid te verhogen.

Als derde voorwaarde wordt toegevoegd dat men vijf jaar na het verlenen van de erkenning een initiële keuring moet laten uitvoeren en het rapport ervan bezorgen aan de OVAM. Dit betekent een versoepeling ten aanzien van de bestaande bepalingen waarin vijfjaarlijks een initiële keuring nodig is. De combinatie van de erkenning voor onbepaalde duur en een initiële keuring na de eerste vijf jaar beperkt het aantal initiële keuringen tot maximaal twee per erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen. De eerste initiële keuring gebeurt door de keuringsinstellingen op het moment dat men nog niet over een erkenning als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen beschikt waardoor men bijvoorbeeld het gebruik van het rapporteringssysteem niet kan nazien. Opnieuw een initiële keuring na de eerste vijf jaar van erkenningverlening waarbij alles grondiger wordt nagezien heeft dus een meerwaarde. Bovendien hebben intussen een kwart van de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen een tweede initiële keuring al laten uitvoeren zodat met deze bepalingen de verplichtingen voor alle erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen gelijk zijn.

Als vierde voorwaarde wordt toegevoegd dat vijfjaarlijks een gunstig bewijs van goed zedelijk gedrag aan de OVAM moet worden overgemaakt.

Dit is nodig om bij een erkenning voor onbepaalde duur aan te tonen dat men blijft voldoen aan de vereisten om erkend te zijn als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen. § 3. Dit artikel wordt ingevoegd om de depollutie bij de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen te stimuleren. Dit is immers de kerndoelstelling van de Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken. Dit artikel geeft de OVAM de mogelijkheid om op verzoek te beslissen dat een erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen slechts tweejaarlijks een opvolgingskeuring moet laten uitvoeren en het rapport ervan overmaken aan de OVAM als men een voldoende hoge graad van depollutie bereikt.

Het artikel bepaalt ook dat de afwijking tot tweejaarlijks laten uitvoeren van de opvolgingskeuring door de OVAM schriftelijk wordt meegedeeld binnen 40 dagen na het verzoek en blijft gelden zolang het erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen aan de voorwaarden voldoet of tot de OVAM op basis van een globale beoordeling gemotiveerd beslist dat de afwijking niet meer kan gelden. Deze laatste beslissing maakt de OVAM bekend per aangetekend schrijven.

Art. 5.2.4.8. Dit artikel bevat verdere bepalingen over de procedure en de gebruiksvoorwaarden, aanvullend op de bestaande artikelen 5.5.4.6 en 5.5.4.7. Dit artikel wordt aangepast zodat het alleen de bepalingen over mogelijke opheffingen bevat voor de erkende centra het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen.

Deze worden aangepast op basis van de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt. § 1. Dit artikel wordt behouden. Het is alleen verplaatst en anders verwoord om de leesbaarheid te verhogen. § 2. Dit artikel wordt inhoudelijk behouden. De termijn voor het erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen om haar verweermiddelen aan de OVAM kenbaar te maken wordt verlengd van 14 tot 30 dagen. § 3. Om de rechtszekerheid te verhogen bepaalt dit artikel dat de OVAM binnen een termijn van 60 dagen een beslissing over de opheffing per aangetekende brief. § 4. Dit artikel wordt inhoudelijk behouden. Er wordt toegevoegd dat de erkenning ook van rechtswege wordt opgeheven als de inrichting niet meer over een milieuvergunning beschikt. Dit als gevolg van de erkenning voor onbepaalde duur waardoor niet meer vijfjaarlijks door de OVAM telkens opnieuw wordt nagezien of men vergund is.

Onderafdeling 5.4.5. - Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur Art. 5.2.5.1. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 5.5.5.1 van het VLAREA. Art. 5.2.5.2. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 5.5.5.1bis van het VLAREA. Alleen de voorwaarde voor het rechtopstaand opslaan en vervoeren wordt geschrapt, gelet op de praktijkervaring.

Art. 5.2.5.3. Dit artikel is een overname van artikel 5.5.5.2 van het VLAREA. Het artikel is herschreven om de leesbaarheid te verbeteren.

Art. 5.2.5.4. Dit artikel is een overname van artikel 5.5.5.3 van het VLAREA. Ter verduidelijking is in het eerste lid de benaming 'de opdrachtgever' meer specifiek omschreven al 'de afvalstoffenproducent, de afvalstoffenmakelaar, handelaar, inzamelaar of de kennisgever zoals bedoeld in verordening (EG) 1013/2006' (correcte verwijzing).

In het tweede lid is toegevoegd dat de validatie alleen dient te gebeuren indien de OVAM hiertoe verzoekt. Met deze voorwaardelijke formulering wordt de mogelijkheid gegeven om flexibel om te springen met deze plicht. Gezien er in de praktijk nog geen geaccrediteerde instellingen volgens de ISO 17020 bestaan voor dergelijke validaties, zou dit artikel anders niet uitvoerbaar zijn.

Onderafdeling 5.2.6. - Afvalbanden Art. 5.2.6. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 5.5.6.1. § 1 van het VLAREA. Art. 5.2.6.2. Dit artikel vervangt artikel 5.5.6.1. § 2 van het VLAREA. Het artikel zorgt ervoor dat de producent, makelaar of inzamelaar of kennisgever van afvalbanden ook verantwoordelijk worden gesteld voor het behalen van de doelstellingen voor afvalbanden inzake hergebruik en nuttige toepassing.

Onderafdeling 5.2.7. - Afgedankte batterijen en accu's Art. 5.2.7.1. Dit artikel is een overname van artikel 5.5.7.1. van het VLAREA, met een herformulering van de laatste alinea, waarbij de systemen voor behandeling en verwerking geschrapt worden.

Art. 5.2.7.2. Dit artikel is een overname van artikel 5.5.7.2 van het VLAREA waarbij de tekst is omgezet in klare taal.

Art. 5.2.7.3. Dit artikel is een overname van artikel 5.5.7.3 van het VLAREA, waarbij de zinsbouw is aangepast. De opdrachtgever wordt conform de nieuwe definities vervangen door de afvalstoffenproducent, de afvalstoffenmakelaar of - inzamelaar of de kennisgever zoals bedoeld in verordening (EG) 1013/2006. (correcte verwijzing) Art. 5.2.7.4. Dit artikel vervangt artikel 5.5.7.4. van het VLAREA. De validatie van de recyclingpercentages moet nu gebeuren wanneer de OVAM daarom verzoekt.

Onderafdeling 5.2.8. - Pcb's Deze bepalingen werden grotendeels ongewijzigd overgenomen uit het VLAREA en het besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 17 maart 2000 houdende vaststelling van het verwijderingsplan voor pcb-houdende apparaten en de daarin aanwezige pcb's. Het BVR van 17 maart 2000 wordt opgeheven in hoofdstuk 12. Tekstuele en taalkundige aanpassingen zijn wel doorgevoerd.

Art. 5.2.8.1. Dit is een letterlijke overname van artikel 5.5.8.1, § 1, van het VLAREA. Het tweede lid is een overname van artikel 5.5.8.1, § 2, van het VLAREA en uitgebreid met de gegevens die werden ingezameld via artikel 10 van het BVR van 17 maart 2000.

Art. 5.2.8.2. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 5.5.8.2, § 1 en § 2, van het VLAREA. Art. 5.2.8.3. Dit artikel is een herformulering van § 1 en § 2 van artikel 5.5.8.3 van het VLAREA om de leesbaarheid te verbeteren.

Art. 5.2.8.4. § 1. De eerste paragraaf is een herformulering van artikelikel 5.5.8.4,. § 1, van het VLAREA om rekening te houden met het verstrijken van de oorspronkelijke einddatum voor het overmaken van een kennisgeving (1 januari 1999). § 2. Letterlijke overname van artikel 5.5.8.4. § 2 van het VLAREA. Art. 5.2.8.5. § 1. Herformulering van artikel 5.5.8.5, § 1 van het VLAREA omdat de oorspronkelijke einddatum van 31 december 2005 verstreken is. Dit impliceert dat apparaten die moeten worden geïnventariseerd en die nog niet werden gereinigd en/of verwijderd onmiddellijk buiten gebruik moeten worden gesteld. Ook artikel6 van het BVR van 17 maart 2000 werd hier opgenomen. § 2. Letterlijke overname van artikel 5.5.8.5, § 2, van het VLAREA; § 3. Letterlijke overname van artikel 7 van het BVR van 17 maart 2000.

Art. 5.2.8.6. Dit is een letterlijke overname van artikel 5, § 1 en § 2, van het BVR van 17 maart 2000.

Art.5.2.8.7. Dit is een letterlijke overname van artikel 5.5.8.7, § 1 en § 2, van het VLAREA. Art. 5.2.8.8. § 1. Herformulering van artikel 5.5.8.8, § 1, en artikel 5.5.8.0 van het VLAREA om de leesbaarheid te verbeteren; § 2. Letterlijke overname van artikel 5.5.8.8, § 2, van het VLAREA. Art. 5.2.8.9. Letterlijke overname van artikel 5.5.8.9 van het VLAREA. Art. 5.2.8.10 tot en met 5.2.8.13. Dit zijn letterlijke overnames van artikel 11 tot en met 14 van het BVR van 17 maart 2000.

Onderafdeling 5.2.9. - Afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten Art. 5.2.9.1. Dit artikel is ongewijzigd ten opzichte van haar equivalent in het VLAREA. Onderafdeling 5.2.10. - Afval van de zeevaart De bepalingen bij deze onderafdeling zijn ongewijzigd ten opzichte van het VLAREA en het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 2010 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer en het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

Alleen artikel 5.2.10.3, § 5, is gewijzigd en behoeft een toelichting : het opleggen van een audit, uitgevoerd door een onafhankelijke bedrijfsrevisor is reeds een bestaande verplichting in het VLAREA. Op deze manier wordt het kostendekkingssysteem, en dus de in- en uitgaande geldstromen, jaarlijks geëvalueerd op een neutrale wijze. De kapitein of de vertegenwoordiger van een zeegaand vaartuig die een haven aanloopt of een waterweg gebruikt, dient immers een bijdrage te betalen. Deze bijdrage moet vervolgens door de respectievelijke beheerder aangewend worden om een deel van de kosten van de havenontvangstinstallaties voor scheepsafval te dekken.

Gelet op de grootte van de havens, het bijhorend aantal aanlopen en dus de hoogte van de inkomsten uit de bijdragen enerzijds, en de kost die dergelijke audit met zich meebrengt anderzijds, is deze maatregel te verantwoorden voor de grote Vlaamse zeehavens, zoals Antwerpen, Gent, Zeebrugge en Oostende.

Voor de beheerders van de jachthavens is de verplichting van een jaarlijkse audit, naar analogie, nog minder in verhouding. Volgens de regels van goed bestuur lijkt het wenselijk om de maatregel beter af te stemmen op de grootte van de havens en dus van de in- en uitgaande geldstromen.

Zo moeten volgens voorliggend ontwerp de beheerders van het Albertkanaal en het Zeekanaal en van de vissershavens, slechts driejaarlijks een audit laten uitvoeren door een onafhankelijk revisor.

De beheerders van de jachthavens die zeegaande vaartuigen ontvangen moeten zelf een overzicht bezorgen van de in- en uitgaven.

Onderafdeling 5.2.11. - Afval van de binnenvaart De artikelen bij deze onderafdeling zijn ongewijzigd ten opzichte van het VLAREA en het recente besluit van 22 oktober 2010 van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer en het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. Afdeling 5.3. - Bepalingen over het beheer van specifieke materialen

die geen afvalstof zijn Onderafdeling 5.3.1. - Algemene bepalingen Art. 5.3.1.1. Dit artikel stelt dat afdeling 5.3 de voorwaarden bevat die moeten zijn vervuld bij het gebruik van grondstoffen. De term grondstoffen is gedefinieerd. De gebruiksvoorwaarden slaan met name op de geviseerde stromen in hoofdstuk 2, maar niet uitsluitend (zie artikel 5.3.6 e.v.).

Art. 5.3.1.2. § 1. Deze paragraaf geeft aan dat materialen die niet overeenkomstig de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, worden gebruikt, als afvalstoffen moeten worden beschouwd. § 2. De grondstoffen, blijven ook tijdens het transport en gedurende de tussentijdse opslag met het oog op het effectieve gebruik grondstoffen. Deze bepaling is een logisch gevolg van de decretale bepalingen (Materialendecreet) en hetgeen is toegelicht in dit verslag in hoofdstuk 2.2.

Onderafdeling 5.3.2. - Voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen als meststof of bodemverbeterend middel Art. 5.3.2.1. Dit artikel geeft de gebruiksvoorwaarden weer voor materialen met het statuut grondstof of waarvoor een grondstofverklaring is afgeleverd en die bestemd zijn voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel. De gebruiksvoorwaarden zijn een letterlijke overname van artikel 4.2.1.1. § 1 2° en verwijzing naar bijlage 4.2.1.B van het VLAREA. In dit artikel is een tweede lid toegevoegd die juridische zekerheid biedt voor wat nu in praktijk beleidsmatig gehanteerd wordt. Deze paragraaf voorkomt bijv. dat materialen die alleen biologisch worden gedroogd het statuut grondstof verkrijgen.

Art. 5.3.2.2. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 4.2.1.1, § 2, van het VLAREA. Art. 5.3.2.3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 4.2.1.1, § 3, van het VLAREA. De laatste zin 'De maximaal toelaatbare doseringen, bepaald in bijlage 4.2.1.B, worden in dit geval verminderd met de waarden van de eenmalige compostdosering, gedeeld door de normale levensduur' is weggelaten omdat dit al in voorgaande zin impliciet vervat zit.

Art. 5.3.2.4. § 1. Deze paragraaf is een letterlijke overname van artikel 4.2.1.2, § 2, van het VLAREA. § 2. Deze paragraaf is een letterlijke overname van artikel 4.2.1.2, § 3, van het VLAREA. Onderafdeling 5.3.3. - Voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen als bouwstoffen Art. 5.3.3.1. Deze algemene bepaling geeft aan dat de laatste kolom in afdeling 2 van bijlage 2.2 eventueel verwijst naar gebruiksvoorschriften voor grondstoffen als bouwstoffen.

Art. 5.3.3.2. Dit artikel werd ingevoegd met het oog op de traceerbaarheid van de gerecycleerde granulaten. De traceerbaarheid van gerecycleerde granulaten wordt bepaald door de afleveringsbon van de certificatie-instellingen. De controlebevoegdheid van de certificatie-instellingen is beperkt tot de locaties die onder certificatiebevoegdheid vallen van de certificatie-inrichting. De controle kan bestaan uit een plaatsbezoek met kwaliteitscontrole van de granulaten en een nazicht van de registers. Op de locatie van tussenopslag heeft de certificatie-inrichting geen controlebevoegdheid. Voor gerecycleerde granulaten die op een tussenopslagplaats worden gestockeerd, kan de traceerbaarheid niet meer gegarandeerd worden.

De afvoer van gerecycleerde granulaten naar een locatie voor tussenopslag is pas mogelijk wanneer in het eenheidsreglement een regeling wordt uitgewerkt die de traceerbaarheid van gerecycleerde granulaten bij een tussenopslag alsnog kan garanderen.

Art. 5.3.3.3. Dit artikel is een letterlijke overname van de uitzonderingsbepaling in bijlage 4.1, afdeling 2 van het VLAREA. De voorwaarde dat het puin afkomstig moet zijn van selectieve sloopactiviteiten veronderstelt dat het gaat om zuiver puin, waarbij er geen risico is dat het verontreinigd is.

Art. 5.3.3.4. Dit artikel is een overname van artikel 4.2.2.3 van het VLAREA. Onderafdeling 5.3.4. - Voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen als bodem Art. 5.3.4.1. Deze algemene bepaling geeft aan dat de laatste kolom in afdeling 3 van bijlage 2.2 eventueel verwijst naar gebruiksvoorschriften voor grondstoffen als bodem.

Art. 5.3.4.2. De huidige bemonsterings- en analysemethodes blijven van toepassing. De normen bepaald in bijlage V van het VLAREBO worden strikt gevolgd, waarbij eveneens rekening moet gehouden worden met de opmerkingen van de bijlage. Daarnaast gelden de normen voor chloorhoudende bestrijdingsmiddelen, vermeld in artikel 2.4.3.1.

Art. 5.3.4.3. Dit artikel is overgenomen uit het VLAREA en gebundeld onder één artikel. Een toevoeging is echter § 2 die gebruik van bagger- en ruimingsspecie als bodem met een grondstofverklaring regelt.

Art. 5.3.4.4. Opnieuw een overgenomen en gebundeld artikel. Het VLAREA handelt over het gebruik binnen de vijfmeterstrook voor specie die voldoet aan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem + chloorhoudende bestrijdingsmiddelen. Het is nu de bedoeling elk gebruik van bagger- en ruimingsspecie als bodem, zonder grondstofverklaring, op deze wijze aan te pakken. Zoals reeds eerder vermeld dient het bemonsterings- en analyserapport ter inzage te liggen bij de gemeente waar de specie wordt uitgespreid. De producent van de specie behoudt de verplichtingen die in het VLAREA zijn opgelegd en moet deze gegevens ter inzage leggen bij het gemeentebestuur van de gemeente waar de specie zal worden uitgespreid.

De gemeente kan op basis van deze gegevens, of klachten van omwonenden, beslissen om op te treden. De rapporten, samen met de code van goede praktijk, dienen ter inzage te liggen bij het gemeentebestuur van de gemeente waar de specie als bodem zal worden uitgespreid. De gemeentelijke milieudienst beschikt dus over de nodige gegevens indien zij wil optreden tegen een bepaald werk. De controle op deze werken gebeurt immers nog steeds in eerste instantie door de milieudienst van de gemeente. Hierbij kan steeds advies aan de OVAM gevraagd worden.

Art. 5.3.4.5. Dit artikel is overgenomen uit het VLAREA. Specie die niet voldoet aan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem aangevuld met de chloorhoudende pesticiden kan volgens de leidraad en code van goede praktijk bagger- en ruimingsspecie hergebruikt worden in volgende situaties : - De specie wordt hergebruikt op de oever binnen de vijfmeterstrook in bestemmingstypes II tot met V en de specie heeft een verontreinigingsgraad < 80 % BSN type II en < BSN type III Onder deze voorwaarden kan de specie hergebruikt worden op voorwaarde dat de milieukenmerken van de waterbodem en de oever als gelijk beschouwd kunnen worden. In de praktijk blijkt dat hier vaak te los wordt mee omgegaan. Er worden tot op heden dan ook vaak gebruikscertificaten geweigerd omdat deze voorwaarde niet of onvoldoende gemotiveerd wordt.

Hier moet een cruciale toetsing gebeuren waardoor de vrijstelling van de grondstofverklaring niet wenselijk is (zie artikel 5.3.4.3). - De specie wordt hergebruikt buiten de vijfmeterstrook in bestemmingstypes II tot met V en de specie heeft een verontreinigingsgraad < 80 % BSN type II-V en < BSN type III Specie kan eveneens hergebruikt worden buiten de vijfmeterstrook binnen bestemmingstype II tot en met V mits door middel van een studie ontvangende bodem kan worden aangetoond dat de specie geen bijkomende vervuiling betekent. Dit komt in praktijk echter zelden voor.

Er moet hier opnieuw een cruciale toetsing gebeuren waardoor de vrijstelling van de grondstofverklaring niet wenselijk is.

Ten slotte voorziet de leidraad en code van goede praktijk bagger- en ruimingsspecie een toetsingsmethodiek om in specifieke gevallen te kunnen werken met een gewogen gemiddelde indien voor één of enkele parameters de waarden voor vrij gebruik worden overschreden. De praktijk toont eveneens aan dat deze methodiek soms zeer ruim geïnterpreteerd wordt.

De procedure van de grondstofverklaring voor de bagger- en ruimingsspecie die afwijkt van de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem, wordt behouden.

Art. 5.3.4.6. Dit artikel is overgenomen uit het VLAREA. Art. 5.3.4.7. Dit artikel is overgenomen uit het VLAREA. Onderafdeling 5.3.5. - Voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas op stortplaatsen van categorieën 1 en 2 Artikel 5.3.5.1. Dit artikel bevat alleen bepalingen die ongewijzigd uit het VLAREA zijn overgenomen. Artikel 2.3.4.1 bevat niet langer een verwijzing naar bijlage 2.3.4.C. Deze bijlage bevat de voorwaarden voor de afdichtingslaag en zijn als zodanig gebruiksvoorwaarden. In artikel 2.3.4.1 is gesteld dat de materialen kunnen afwijken van de initiële samenstellingscriteria, maar dit moet altijd in samenhang met dit artikel gelezen worden.

Onderafdeling 5.3.6. - Voorwaarden voor het gebruik van rubbergranulaat van gerecycleerde afvalbanden als instrooimateriaal in kunstgrasvelden Art. 5.3.6.1. Dit artikel bepaalt dat het gebruik van rubbergranulaat afkomstig van gerecycleerde afvalbanden als instrooimateriaal op kunstgrasvelden alleen toegelaten is als voldaan wordt aan de voorwaarden opgenomen in deze onderafdeling. Rubbergranulaat afkomstig van gerecycleerde afvalbanden wordt in kunstgrasvelden ingestrooid ter verbetering van de sporttechnische eigenschappen van het veld.

Daarnaast helpt het rubbergranulaat om blessures bij de spelers te voorkomen. Momenteel is er in Vlaanderen geen reglementering betreffende het gebruik van rubbergranulaat in kunstgrasvelden, hoewel dit in de praktijk wel toegepast wordt. Het Nederlandse onderzoeksbureau INTRON publiceerde 4 studies inzake de mogelijke milieu- en gezondheidsrisico's van het gebruik van rubbergranulaat van afvalbanden op kunstgrasvelden. Uit deze studies blijkt dat er geen sprake is van een significant gezondheidsrisico bij sporters. Wat betreft de milieurisico's blijkt de uitloging van zink het meest relevant te zijn. Om nadelige effecten op het milieu uit te sluiten worden in deze onderafdeling voorwaarden opgelegd voor het gebruik van rubbergranulaat van gerecycleerde afvalbanden als instrooimateriaal in kunstgrasvelden.

Art. 5.3.6.2. Dit artikel bepaalt dat de aanleg van met rubbergranulaat ingestrooide kunstgrasvelden moet gebeuren op een onderlaag en dat deze onderlaag herkenbaar moet gescheiden worden van de onderliggende van nature aanwezige bodem. Gelet op de afdanking van de kunstgrasvelden is het belangrijk dat de onderlagen terugneembaar worden aangebracht, dat wil zeggen door kleur of door een tussenlaagje herkenbaar gescheiden van de onderliggende van nature aanwezige bodem.

Bij afdanking van het veld kan dan ook de onderlaag afgevoerd worden.

Uit het Nederlandse INTRON-onderzoek blijkt dat een onderlaag noodzakelijk is voor de adsorptie van het uit het rubbergranulaat uitgeloogde zink. Het VLAREMA bepaalt dat het kunstgrasveld en de onderlaag zo wordt ontworpen dat de uitloging van schadelijke stoffen in de bodem maximaal wordt voorkomen. De minister kan normen vastleggen voor de uitloging van schadelijke stoffen uit het kunstgrasveld en de onderlaag. Zo zal er een norm moeten worden vastgesteld voor de zinkuitloging. De minister kan ook termijnen vastleggen waarbinnen bestaande kunstgrasvelden moeten voldoen aan de uitlogingsnormen.

Art. 5.3.6.3. De binding van zink aan de onderlaag wordt in hoge mate bepaald door de zuurtegraad van de onderlaag. Volgens de Nederlandse INTRON-studies moet vermeden worden dat de pH in het kunstgrassysteem daalt. Plantenresten, zoals opgewaaide bladeren kunnen zuren produceren, die met het regenwater meegevoerd kunnen worden de bodem in. Om die reden wordt als voorwaarde opgenomen dat het veld steeds vrij van rottend plantenafval moet worden gehouden.

Door het spelen op met rubbergranulaat ingestrooide kunstgrasvelden raakt rubbergranulaat verspreid in de omgeving rond het veld en op de weg naar de kleedkamers. Om te vermijden dat schadelijke stoffen uitlogen in de bodem waar geen adsorberende onderlaag voorzien is, moet dit rubbergranulaat regelmatig worden opgeveegd en opgeruimd.

Art. 5.3.6.4. De technische levensduur van een kunstgrasmat bedraagt 15 jaar. De onderlaag zal waarschijnlijk technisch gezien langer mee kunnen. Bij de aanleg en gedurende de levensduur van een kunstgrasveld kunnen echter mogelijke imperfecties in de laagopbouw (kanaalvorming) optreden. Daarom is het belangrijk dat bij vervanging van de kunstgrasmat gecontroleerd wordt of de onderlaag nog een compacte structuur heeft en zo nodig scheurvormingen of onregelmatigheden hersteld worden.

De onderlaag zal de uitlogende schadelijke stoffen (waaronder zink) uit het rubbergranulaat absorberen. Op een bepaald moment zal de absorptiecapaciteit van de onderlaag overschreden worden. Op dat moment logen de schadelijke stoffen uit naar de onderliggende bodem.

Om dit te vermijden wordt opgenomen dat de onderlaag moet worden vervangen wanneer de belasting met schadelijke stoffen te hoog is. De minister kan hiervoor normen vastleggen.

De onderlaag wordt gedurende de levensduur van het kunstgrasveld belast met schadelijke stoffen zoals zink. Dit kan ook gebeuren met het zand dat, naast het rubbergranulaat, ook wordt ingestrooid in de kunstgrasmatten. Het is dan ook belangrijk dat bij de afdanking van de kunstgrasvelden een juiste bestemming wordt gegeven aan alle componenten van het kunstgrassysteem. Dit wordt opgenomen als voorwaarde. HOOFDSTUK 6. - Inzamelen en vervoeren van afvalstoffen Afdeling 6.1. - Vervoeren en inzamelen van en handelen en makelen in

afvalstoffen Art. 6.1.1. Het eerste lid van dit artikel werd overgenomen uit het VLAREA. Onderafdeling 6.1.1. - Voorwaarden voor het vervoeren en inzamelen van en het handelen en makelen in afvalstoffen Art. 6.1.1.1. Dit artikel bevat de algemene vervoersvoorwaarden voor het vervoer van afvalstoffen en bevat grotendeels dezelfde voorwaarden als artikel 5.1.1.2 van het VLAREA. De reiniging van de vervoersmiddelen en recipiënten is alleen nodig wanneer wordt overgeschakeld naar een andere afvalstroom.

Er werd toegevoegd dat de voorwaarden ook bij het laden en lossen moeten worden nageleefd. Het is dan duidelijk dat de vervoerders, inzamelaars, handelaars en makelaars ook een verantwoordelijkheid dragen tijdens het laden en lossen van de afvalstoffen die vervoerd worden.

Het algemeen mengverbod werd voor de duidelijkheid verder gespecificeerd en verduidelijkt.

Er werd toegevoegd dat de vervoerder slechts mag vervoeren als een verplicht identificatieformulier aanwezig is. Deze bepaling werd toegevoegd omdat volgens de oude regeling niet duidelijk was wie een overtreding beging bij het ontbreken van een verplicht identificatieformulier. In de nieuwe regeling moet de inzamelaar, handelaar of makelaar het formulier opmaken en mag de vervoerder maar starten als het formulier ook effectief aanwezig is. Deze bepaling zal de handhaafbaarheid van de regelgeving vergemakkelijken.

De voorwaarden in verband met het onverminderd van toepassing zijn van de regelgeving betreffende 'vervoer van gevaarlijke stoffen' en 'vervoer tegen vergoeding' werden weggelaten. De afwijking op deze voorwaarden was in strijd met de regelgeving zelf.

De uitzonderingen op de algemene vervoersvoorwaarden werden overgenomen uit artikel 5.1.1.1 van het VLAREA. Art. 6.1.1.2. Dit artikel bevat de bepalingen betreffende het identificatieformulier. § 1. De gevallen waarbij een identificatieformulier niet verplicht is voor het vervoer van afvalstoffen, werden overgenomen uit artikel 5.1.1.1 en artikel 5.1.1.4 § 1 van het VLAREA. Aangezien 'inzameling' zo is gedefinieerd dat het ook de voorlopige opslag of voorlopige sortering van afvalstoffen omvat, slaan de uitzonderingsbepalingen in artikel 6.1.1.2, § 1, 1° en 7°, respectievelijk ook op het transport van afvalstoffen van een containerpark naar een verwerker of de restfractie van een kringloopcentrum naar een verwerker.

Bijkomend werd toegevoegd dat er geen identificatieformulier nodig is voor vervoer via pijpleidingen en werd de paragraaf met betrekking tot secundaire grondstoffen weggelaten omdat deze stromen in de toekomst niet meer het statuut van afvalstof zullen hebben, maar van grondstof.

Er wordt voor de duidelijkheid verwezen naar het Materialendecreet om aan te geven dat er bij afgifte van afvalstoffen steeds een afgiftebewijs moet afgeleverd worden, ook als een identificatieformulier niet verplicht is. Voorheen stond deze bepaling alleen in het afvalstoffendecreet en was er onduidelijkheid.

Er wordt voorzien dat identificatieformulieren in elektronische vorm mogen gebruikt worden na voorafgaande goedkeuring van de overheid. Op deze manier kunnen problemen m.b.t. door bedrijven geclaimde vertrouwelijkheid van een deel van de informatie op een identificatieformulier opgelost worden. § 2. Deze paragraaf bevat de inhoud van het identificatieformulier en de verplichting om het voorafgaand aan het transport in te vullen.

Deze paragraaf werd overgenomen uit artikel 5.1.1.4, § 2-4 van het VLAREA. De aanpassingen hebben alleen te maken met de gewijzigde terminologie.

Indien het niet mogelijk is om het gewicht te bepalen, kan de hoeveelheid ook in aantallen uitgedrukt worden. § 3. Deze paragraaf bepaalt dat als de Verordening betreffende overbrenging van afvalstoffen van toepassing is er geen extra identificatieformulieren moeten opgemaakt worden. Deze paragraaf werd overgenomen uit artikel 5.1.1.4 § 6 van het VLAREA. De aanpassingen hebben alleen te maken met de gewijzigde terminologie. § 4. Deze paragraaf bepaalt dat er geen apart afgiftebewijs moet opgemaakt worden als het transport van afvalstoffen vergezeld wordt door een identificatieformulier. § 5- § 7. Deze paragrafen bepalen wie op welk moment een kopie van het identificatieformulier ondertekent en ontvangt en bepaalt de bewaartermijn. Deze paragrafen werden overgenomen uit artikel 5.1.1.4 § 7-9 van het VLAREA. Art. 6.1.1.3. Dit artikel bepaalt de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars van afvalstoffen en producenten die regelingen treffen voor hun eigen afvalstoffen.

Zij moeten de afvalstoffen afvoeren naar een vergund verwerker en moeten voor elke gescheiden aangeboden afvalstof een gepaste verwerker kiezen. Daarnaast zijn zij verplicht een afvalstoffenregister bij te houden en zijn zij verantwoordelijk voor het correct invullen van het identificatieformulier.

Art. 6.1.1.4. Dit artikel bepaalt de bijkomende voorwaarden die van toepassing zijn op inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars van afvalstoffen. Zij moeten aan hun klanten informatie verschaffen over welke afvalstoffen verplicht gescheiden moeten aangeboden worden.

Deze actoren krijgen dus een actieve rol in de sensibilisering betreffende selectieve inzameling van bedrijfsafvalstoffen. Tevens wordt een verplichte opmaak van een contract tussen de inzamelaar en de afvalstoffenproducent opgelegd. Het naleven van het contract impliceert dat het gemengd restafval van bedrijfsmatige oorsprong geen selectief in te zamelen stromen meer bevat en daardoor niet in aanmerking komt voor uitsortering conform de bepalingen in de code van goede praktijk, vast te stellen door de minister (zie artikel 4.5.2).

Zij moeten werken volgens een geactualiseerd intern kwaliteitsborgingssysteem, indien zij alleen gevaarlijke afvalstoffen inzamelen of erin handelen en makelen.

De Vlaamse minister krijgt delegatie om bij gemotiveerd besluit nadere regels vast te stellen met betrekking tot specifieke voorwaarden voor welbepaalde afvalstoffen. Het zou kunnen dat voor bepaalde niet-gevaarlijke afvalstoffen bijkomende verplichtingen nodig zijn, met inbegrip van een kwaliteitsborgingssysteem.

Art. 6.1.1.5. Dit artikel bevat de bepalingen met betrekking tot de inhoud en de algemene principes waaraan een geactualiseerd intern kwaliteitsborgingssyteem moet voldoen.

Het kwaliteitsborgingssysteem moet niet alleen zorgen dat de voorwaarden uit deze afdeling worden nageleefd, maar ook de andere voorwaarden in dit besluit met betrekking tot de ingezamelde vervoerde, verhandelde of vermakelde afvalstoffen.

Het kwaliteitsborgingssysteem is gebaseerd op het principe van zelfcontrole.

Tot slot bevat dit artikel de onderdelen die minimaal moeten aanwezig zijn in het geactualiseerd intern kwaliteitsborgingssysteem.

Art. 6.1.1.6. § 1. Deze paragraaf bevat een bepaling m.b.t. de opleiding die nodig is voor inzamelaars, handelaars en makelaars van ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen van brandbeveiligingssystemen. Deze bepaling werd overgenomen uit artikel 5.1.2.2, 4°, van het VLAREA. Het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 2007 werd vervangen door het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009. § 2. Deze paragraaf bepaalt dat het geactualiseerd intern kwaliteitsborgingssyteem van inzamelaars, handelaars en makelaars van gevaarlijke afvalstoffen, of van welbepaalde andere afvalstoffen, op regelmatige basis aan een keuring door een onafhankelijk keuringsorganisme wordt onderworpen om de zelfcontrole van de betrokken bedrijven op te volgen.

De tijdstippen waarop een keuring moet plaatsvinden, de inhoud van de keuring en een aantal praktische modaliteiten met betrekking tot de keuring worden verder gespecificeerd. Zo is duidelijk gesteld wie het keuringsverslag moet opsturen en wanneer.

Artikel 6.1.1.6, § 2, tweede en derde lid, geven aan dat de OVAM een code van goede praktijk opmaakt over de werkwijze en voorwaarden waaraan de keuringsinstellingen moeten voldoen. Om te garanderen dat de keuringsinstellingen zich houden aan deze voorwaarden moeten deze afdwingbaar zijn. Vandaar dat geopteerd wordt om buiten een code van goede praktijk (die zich alleen toespitst op hoe een keuringsinstelling een keuring moet uitvoeren) ook de minister een delegatie te verlenen om bepalingen uit te vaardigen die toelaten om een lijst van keuringsinstellingen bekend te maken (bijv. via internet) en keuringsinstellingen van de lijst te halen wanneer de voorwaarden niet meer vervuld zijn of de code van goede praktijk niet gevolgd wordt.

Onderafdeling 6.1.2. - Registratie van vervoerders van afvalstoffen Art. 6.1.2.1. Dit artikel bepaalt wie over een registratie als vervoerder moet beschikken en bevat de procedure om een registratie te bekomen.

Vervoerder van afvalstoffen wordt in de definitielijst gedefinieerd met een verwijzing naar het vermeende beroepsmatige karakter.

Beroepsmatig houdt daarbij in dat hij afvalstoffen vervoert in het kader van een professionele activiteit, ongeacht of deze professionele activiteit exclusief bestaat uit de inzameling of het vervoer van afvalstoffen of bestaat uit het - al of niet occasioneel - inzamelen en vervoeren van afvalstoffen als onderdeel van een bredere professionele activiteit. Opgemerkt wordt ook dat een vervoerder niet de verantwoordelijkheid neemt over de bestemming van het afval, en in deze geen beslissing neemt. Dit markeert het verschil met de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar. § 1. Alle vervoerders van afvalstoffen moeten over een registratie als vervoerder beschikken, tenzij het transport niet start en eindigt in het Vlaamse gewest (doorvoertransport door Vlaanderen).

Aansluitend op artikel 6.1.4.1 moet een vervoerder van afvalstoffen die niet in het Vlaamse Gewest geregistreerd is, dit kunnen aantonen aan de bevoegde autoriteit. Bij het vaststellen van een gebrek aan registratie of het niet naleven van de vervoersvoorwaarden komt de opdrachtgever de gepaste verantwoordelijkheid toe.

De OVAM houdt een register bij van de door de OVAM geregistreerde vervoerders en stelt dit via de website van de OVAM ter beschikking. § 2. De gemeenten en intercommunales die huishoudelijke en/of vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen inzamelen zijn van rechtswege geregistreerd als vervoerders van afvalstoffen. Indien zij een aparte inzameling van bedrijfsafvalstoffen organiseren, conform de bepalingen van het plan voor huishoudelijke afvalstoffen, is er wel een registratieplicht.

Art. 6.1.2.2. Dit artikel bevat de informatie die in de registratieaanvraag moet aanwezig zijn. Dit werd overgenomen uit artikel 5.1.3.2 van het VLAREA. Het ondernemingsnummer werd toegevoegd voor de identificatie van de bedrijven om te kunnen koppelen aan de authentieke bron van deze informatie, nl. de kruispuntbank ondernemingen.

Omwille van de administratieve lastenverlaging zal de registratie aan een onderneming worden toegekend, ongeacht vanuit welke exploitatiezetels geopereerd wordt. Er wordt dus geen informatie betreffende de exploitatiezetels meer gevraagd.

Het aanvraagformulier maakt geen deel meer uit van dit besluit, maar een model hiervoor wordt via de website van de OVAM ter beschikking gesteld.

Art. 6.1.2.3. Dit artikel bevat de aanvraagprocedure voor een registratie als vervoerder van afvalstoffen. Deze werd voor het grootste deel overgenomen uit artikel 5.1.3.4 van het VLAREA Om de administratieve lasten te verlagen blijft de registratie tien jaar geldig i.p.v. vijf jaar.

Art. 6.1.2.4. Dit artikel werd grotendeels overgenomen uit artikel 5.1.3.5.

Het eerste lid bevat de procedure om een wijziging aan de geregistreerde gegevens door te voeren. Om de administratieve lasten te verlagen worden geen uittreksels meer opgestuurd, maar worden de registers die via de website ter beschikking worden gesteld, aangepast.

Het tweede lid werd letterlijk overgenomen uit artikel 5.1.3.5 van het VLAREA. Het derde lid bepaalt dat bij stopzetting van activiteiten een bedrijf kan vragen om de registratie op te heffen en om uit het register geschrapt te worden.

Onderafdeling 6.1.3. - Registratie van inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en -makelaars Art. 6.1.3.1. Dit artikel bepaalt wie over een erkenning als inzamelaar, handelaar of makelaar in afvalstoffen moet beschikken.

Merk op dat de term inzamelaar is toegevoegd aan de lijst van definities. Het verwijst naar de daad van 'inzameling', zoals dit begrepen is in het Materialendecreet. Evenals bij 'vervoerders' en afvalstoffenhandelaars of -makelaars is het noodzakelijk te wijzen op het veronderstelde beroepsmatige karakter van een inzamelaar. Dat houdt in dat hij afvalstoffen inzamelt in het kader van een professionele activiteit, ongeacht of deze professionele activiteit exclusief bestaat uit de inzameling van afvalstoffen of het - al of niet occasioneel - inzamelen van afvalstoffen als onderdeel van een bredere professionele activiteit. Afvalstoffenhandelaar en -makelaar zijn reeds in het Materialendecreet gedefinieerd. Samen vervangen zij de term overbrenger uit het VLAREA. Inzameling verwijst ook naar 'voorlopige opslag' en 'sortering' (zie definitie in artikel 3, 18° van het Materialendecreet). De registratie en kwaliteitsborging is niet van toepassing op deze activiteiten, indien die al gevat worden door vergunnings-/meldingsplicht in artikel 11. De registratieplicht vindt zijn oorsprong in artikel 13 van het Materialendecreet.Een sorteerder is een 'verwerker' en geen inzamelaar, maar een inzamelaar kan onder zijn verantwoordelijkheid beslissen om iets naar sortering of opslag te sturen onder de registratie als inzamelaar. Met andere woorden, de verplichting voor een milieuvergunning voor de opslag of sortering van afval wordt niet vervangen door een registratie die een eventuele inzamelaar heeft.

De inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars die verantwoordelijk zijn voor afvaltransporten die vertrekken vanuit het Vlaamse Gewest, moeten beschikken over een registratie als inzamelaar, handelaar makelaar van afvalstoffen. Als zij zelf ook het vervoer van de afvalstoffen verzorgen, moeten zij ook over een registratie als vervoerder beschikken.

De OVAM zal een actueel register van geregistreerde en geschorste inzamelaars, handelaars en makelaars van afvalstoffen via haar website ter beschikking stellen van het publiek. Er zullen dus geen papieren uittreksels uit het register meer opgestuurd worden naar de betrokkenen.

Afvalproducenten die zelf bepalen waar hun afvalstoffen verwerkt zullen worden en wie de afvalstoffen zal vervoeren, zijn uitgesloten van de registratieplicht.

De gemeenten en intercommunales die huishoudelijke en/of vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen inzamelen, zijn van rechtswege geregistreerd.

Art. 6.1.3.2. Dit artikel bevat de informatie die in de registratieaanvraag moet aanwezig zijn. Het ondernemingsnummer van de aanvrager is nodig voor de identificatie van de aanvrager en om te kunnen koppelen aan de authentieke bron van deze informatie, nl. de kruispuntbank ondernemingen.

Er werd een administratieve lastenverlaging doorgevoerd. Daarom worden alleen administratieve gegevens opgevraagd en zal de aanvrager geen inhoudelijk dossier moeten voorbereiden. Bovendien zal de registratie aan een onderneming worden toegekend, ongeacht vanuit welke exploitatiezetels geopereerd wordt. Er wordt dus geen informatie betreffende de exploitatiezetels meer gevraagd.

Het aanvraagformulier maakt geen deel uit van dit besluit, maar een model hiervoor wordt via de website van de OVAM ter beschikking gesteld.

Art. 6.1.3.3. Dit artikel bevat de aanvraagprocedure voor een registratie als inzamelaar, handelaar of makelaar van afvalstoffen.

De aanvraag moet niet meer aangetekend naar de OVAM gestuurd worden, maar mag ook op andere manieren ingediend worden. De OVAM wil deze procedure na een korte overgangsperiode via een webregistratie laten gebeuren.

Omdat er geen inhoudelijke behandeling vereist is zal de aanvrager indien de aanvraag volledig en correct is gebeurd binnen de 20 kalenderdagen geregistreerd worden. Als de aanvraag niet correct of volledig was zal de OVAM dit binnen de 20 kalenderdagen meedelen aan de aanvrager.

Om de administratieve lasten te verlagen blijft een registratie tien jaar geldig.

Art. 6.1.3.4. Het eerste lid bevat de procedure om een wijziging aan de geregistreerde gegevens door te voeren. Om de administratieve lasten te verlagen worden geen uittreksels meer opgestuurd, maar worden de registers die via de website ter beschikking worden gesteld, aangepast.

De registratie mag niet worden doorgegeven aan derden. Bij een wijziging in het ondernemingsnummer moet een nieuwe registratie aangevraagd worden.

Bij stopzetting van activiteiten kan een bedrijf vragen om de registratie op te heffen en om uit het register van geregistreerde inzamelaars, handelaars of makelaars van afvalstoffen geschrapt te worden.

Art. 6.1.3.5. Dit artikel bevat de maatregelen die volgen na vaststelling van een ontoereikend intern kwaliteitsborgingssyteem, een negatief keuringsverslag van het kwaliteitsborgingssysteem door een onafhankelijke keuringsinstelling, een overtreding van de voorwaarden of een misbruik van de registratie en de procedure van de schorsing van de registratie. Dit artikel is grotendeels overgenomen uit artikel 5.1.2.8 van het VLAREA maar werd wel aangepast aan de nieuwe terminologie en aan de voorwaarde van een intern kwaliteitsborgingssyteem dat op regelmatige basis gekeurd wordt door een onafhankelijke keuringsinstelling.

Bij vaststelling van een ontoereikend intern kwaliteitsborgingssyteem, een negatief keuringsverslag van het kwaliteitsborgingssysteem door een onafhankelijke keuringsinstelling, een overtreding van de voorwaarden of een misbruik van de registratie kan deze geschorst worden.

De procedure van de schorsing houdt in dat de OVAM eerst een brief stuurt met de motieven voor de schorsing en het voornemen tot schorsing. Nadien kan de betrokkene gedurende 14 dagen verweermiddelen kenbaar maken en kan hij vragen om gehoord te worden.

De schorsing wordt aangetekend betekend en bevat de motieven; De inzamelaars, handelaars en makelaars worden dan opgenomen in het register van geschorste inzamelaars, handelaars en makelaars van afvalstoffen.

Een schorsing blijft geldig tot het einde van de registratie. In deze periode kan hij geen nieuwe registratie krijgen. Als de betrokkene kan aantonen dat de aanleiding tot de schorsing niet meer bestaat kan de schorsing worden opgeheven.

Onderafdeling 6.1.4. - Aanvaarding van registraties als vervoerder uit andere gewesten en staten van de Europese Economische Ruimte Art. 6.1.4.1. Het is voor de OVAM voldoende dat geregistreerde vervoerders in één van de drie gewesten of elders in Europa geregistreerd zijn. Indien in een ander gewest of andere lidstaat, geen registratie nodig zou zijn, moet men toch een registratie als vervoerder aanvragen in Vlaanderen. Alle andere bepalingen blijven onverminderd van kracht. Afdeling 6.2. - Invoer en uitvoer van afvalstoffen

Art.6.2.1. Deze bepaling werd overgenomen uit artikel 5.6.1 van het VLAREA. Art.6.2.2. Deze bepaling werd overgenomen uit artikel 5.6.2 van het VLAREA. Art.6.2.3. Deze bepaling werd grotendeels overgenomen uit artikel 5.6.3, § 1, van het VLAREA. Om de administratieve lasten voor de bedrijven te verlagen werd het aantal kopieën dat moet opgestuurd worden, verminderd.

Art. 6.2.4. § 1.Deze bepaling werd grotendeels overgenomen uit artikel 5.6.4, § 1-3 van het VLAREA. Het bedrag voor de administratieve afhandeling van de kennisgevings- en toezichtsprocedure wordt verhoogd van 250 naar 400 EURO per kennisgeving. De procedure om het geld over te schrijven werd aangepast aan de Europese overschrijving (SEPA-formulier). § 2. Deze bepaling werd overgenomen uit artikel 5.6.4, § 4, van het VLAREA. Art. 6.2.5. § 1. Deze bepaling werd overgenomen uit artikel 5.6.5, § 1-3, van het VLAREA. § 2. Deze bepaling werd overgenomen uit artikel 5.6.4, § 4, van het VLAREA. § 3. Deze bepaling werd grotendeels overgenomen uit artikel 5.6.4, § 5 van het VLAREA. De OVAM gaat niet op eigen initiatief een week na ontvangen van alle nodige meldingen de waarborg vrijgeven, maar zal dit doen binnen de maand na een bericht van de kennisgever dat de nodige meldingen van definitieve verwerking zijn gebeurd. HOOFDSTUK 7. - Registreren en rapporteren van materiaalgegevens Afdeling 7.1. - Algemene bepalingen

Art. 7.1.1. De identificatie van actoren in dit hoofdstuk gebeurt aan de hand van identificatienummers die op formulieren kunnen gebruikt worden. Voor Belgische ondernemingen wordt gebruik gemaakt van het ondernemingsnummer uit de kruispuntbank ondernemingen, tevens authentieke bron van de administratieve gegevens van de ondernemingen.

Voor alle andere actoren wordt een identificatiecode gebruikt die door de OVAM wordt toegekend.

Art. 7.1.2. De databank betreffende afvalstoffen bevat zowel ingezamelde als statistisch verwerkte gegevens.

De ingezamelde basisgegevens in de databank zijn alleen toegankelijk voor de ambtenaren die belast zijn met de gegevensverwerking. De bepalingen i.v.m. openbaarheid van bestuur blijven evenwel gelden. De statistisch verwerkte gegevens zijn wel geschikt voor actieve en passieve openbaarmaking, bijvoorbeeld via de milieudatabank.

Art. 7.1.3. Dit artikel bepaalt welke actoren op eenvoudig verzoek van de OVAM afvalstoffen- en materialengegevens moeten meedelen. Deze paragraaf is grotendeels overgenomen uit artikel 6.1.3 van het VLAREA. Naast afvalstoffengegevens zullen de betrokken actoren (in eerste instantie de grondstoffenproducenten) ook materialengegevens moeten ter beschikking stellen.

De verslaggeving kan gebeuren via het IMJV, maar kan ook op andere manieren gebeuren. Afdeling 7.2. - Registers van afvalstoffengegevens

Onderafdeling 7.2.1 Art.7.2.1.1. Dit artikel handelt over het register van geproduceerde afvalstoffen dat moet bijgehouden worden door afvalstoffenproducenten.

Het werd grotendeels overgenomen uit artikel 6.2.1 van het VLAREA. Het register bevat de hoeveelheid, aard, code en verwerkingswijze van de afvalstoffen. Daarnaast moeten ook de betrokken actoren geïdentificeerd worden.

Bij de verwerkingswijze van de afvalstoffen moet een onderscheid gemaakt worden tussen verbranden met energieterugwinning (R1) en andere verbranding (D10). Dit is nodig om te kunnen voldoen aan de Europese rapportageverplichtingen.

Verwijzingen naar secundaire grondstoffen werden weggelaten omdat deze stromen het statuut grondstof hebben en opgenomen moeten worden in het materialenregister (zie artikel 7.2.2.1 van dit besluit).

Bij de identificatie van de actoren werd het ondernemingsnummer toegevoegd. Het ondernemingsnummer (idem als BTW-nummer) is bekend bij partners die handel drijven met elkaar en geeft een belangrijke meerwaarde naar lastenverlaging en koppeling met authentieke bronnen.

Het register moet maandelijks aangevuld worden met de meest recente gegevens.

Een verzameling van identificatieformulieren, aangevuld met gegevens van afvalbewegingen waarvoor een identificatieformulier niet verplicht is, wordt aanvaard als register van geproduceerde afvalstoffen..

Art. 7.2.1.2. Dit artikel handelt over het register van ingezamelde, verhandelde of vermakelde afvalstoffen dat moet bijgehouden worden door afvalstoffeninzamelaars, -handelaars en -makelaars. Het werd grotendeels overgenomen uit artikel 6.2.2 van het VLAREA. Het register bevat de hoeveelheid, aard, code en verwerkingswijze van de afvalstoffen en de datum van inzamelen, handelen, makelen en effectief vervoer. Daarnaast moeten ook de betrokken actoren geïdentificeerd worden.

Bij de verwerkingswijze van de afvalstoffen moet een onderscheid gemaakt worden tussen verbranden met energieterugwinning (R1) en andere verbranding (D10). Dit is nodig om te kunnen voldoen aan de Europese rapportageverplichtingen.

Verwijzingen naar secundaire grondstoffen werden weggelaten omdat deze stromen het statuut grondstof hebben en opgenomen moeten worden in het materialenregister (zie artikel 7.2.2.1 van dit besluit) Bij de identificatie van de actoren werd het ondernemingsnummer toegevoegd. Het ondernemingsnummer (idem als BTW-nummer) is bekend bij partners die handel drijven met elkaar en geeft een belangrijke meerwaarde naar lastenverlaging en koppeling met authentieke bronnen.

Het register moet elke werkdag aangevuld worden met de meest recente gegevens.

Art. 7.2.1.3. Dit artikel handelt over het register van afvalstoffen die door of in opdracht van de gemeente worden ingezameld. Het werd grotendeels overgenomen uit artikel 6.2.3 van het VLAREA. De Vlaamse minister stelt de afvalstoffencodelijst vast die gebruikt moet worden voor afvalstoffen die door of in opdracht van de gemeenten worden ingezameld.

Het register bevat de hoeveelheid, aard, code en verwerkingswijze van de afvalstoffen. Daarnaast moeten ook de betrokken actoren geïdentificeerd worden en worden gegevens opgenomen betreffende de initiatiefnemer voor de inzameling, de oorsprong van de afvalstof, de inzamelwijze en de ophaalwijze.

Bij de verwerkingswijze van de afvalstoffen moet een onderscheid gemaakt worden tussen verbranden met energieterugwinning (R1) en andere verbranding (D10). Dit is nodig om te kunnen voldoen aan de Europese rapportageverplichtingen.

Verwijzingen naar secundaire grondstoffen werden weggelaten omdat deze stromen het statuut grondstof hebben en opgenomen moeten worden in het materialenregister (zie artikel 7.2.2.1 van dit besluit) Bij de identificatie van de actoren werd het ondernemingsnummer toegevoegd. Het ondernemingsnummer (idem als BTW-nummer) is bekend bij partners die handel drijven met elkaar en geeft een belangrijke meerwaarde naar lastenverlaging en koppeling met authentieke bronnen.

Het register moet maandelijks aangevuld worden met de meest recente gegevens.

Een verzameling van identificatieformulieren, aangevuld met gegevens van afvalbewegingen waarvoor een identificatieformulier niet verplicht is, wordt aanvaard als register van afvalstoffen die door of in opdracht van de gemeente worden ingezameld.

Art. 7.2.1.4. Dit artikel handelt over het register van verwerkte afvalstoffen dat moet bijgehouden worden door afvalstoffenverwerkers.

Het werd grotendeels overgenomen uit artikel 6.2.4 van het VLAREA. Het register bevat de hoeveelheid, aard, code en verwerkingswijze van de aangevoerde afvalstoffen en de datum en uur van de aanvoer.

Daarnaast moeten ook de betrokken actoren geïdentificeerd worden en aantal specifieke gegevens in geval van weigering, storten of opslag van de afvalstoffen worden bijgehouden.

Bij de verwerkingswijze van de afvalstoffen moet een onderscheid gemaakt worden tussen verbranden met energieterugwinning (R1) en andere verbranding (D10). Dit is nodig om te kunnen voldoen aan de Europese rapportageverplichtingen.

Verwijzingen naar secundaire grondstoffen werden weggelaten omdat deze stromen het statuut grondstof hebben en opgenomen moeten worden in het materialenregister (zie artikel 7.2.2.1 van dit besluit).

Bij de identificatie van de actoren werd het ondernemingsnummer toegevoegd. Het ondernemingsnummer (idem als BTW-nummer) is bekend bij partners die handel drijven met elkaar en geeft een belangrijke meerwaarde naar lastenverlaging en koppeling met authentieke bronnen.

Het register moet minstens na elke werkdag aangevuld worden met de meest recente gegevens.

In de milieuvergunning kan afgeweken worden van de bepalingen in dit register.

Onderafdeling 7.2.2. - Registers van materialen die geen afvalstoffen zijn Art. 7.2.2.1. Dit artikel handelt over het materialenregister dat door de producenten en gebruikers van grondstoffen (bijproducten en materialen waar eindeafvalcriteria op van toepassing zijn) moeten bijhouden.

De Vlaamse minister zal een lijst vastleggen van materialencodes die voor de codering van de verschillende materialen gebruikt wordt. Dit is nodig aangezien de afvalstoffenlijst niet van toepassing is op grondstoffen en omdat het detailniveau van de afvalstoffenlijst veel te groot is. We beogen hier een allesomvattende lijst waarvan het detailniveau beantwoord aan wat nuttig en nodig is. In eerste instantie zullen echter alleen de materialen worden opgenomen waarvoor specifieke Europese of Vlaamse criteria inzake niet-afvalstoffen zijn opgenomen, of waarvoor de OVAM een grondstofverklaring aflevert. In de toekomst kan de lijst uitgebreid worden.

Art. 7.2.2.2. Het bijhouden van materialenregisters in verplicht voor grondstoffenproducenten. Om elk misverstand over het bijhouden van registers ten aanzien van grondstoffen (einde-afvalmaterialen, bijproducten die geen afvalstof zijn, of eventuele andere materialen) te vermijden, is er expliciet opgenomen dat er alleen registers worden bijgehouden voor de materialen die in de materiaalcodelijst zijn opgesomd. De minister zal deze lijst conform artikel 7.2.2.1 vaststellen.

Het uitgaande materialenregister van de grondstoffenproducenten bevat de hoeveelheid, aard, code en toepassingswijze van de geproduceerde materialen. Daarnaast moeten ook de betrokken actoren geïdentificeerd worden aan de hand van o.a. het ondernemingsnummer. Het ondernemingsnummer (idem als BTW-nummer) is bekend bij partners die handel drijven met elkaar en geeft een belangrijke meerwaarde naar lastenverlaging en koppeling met authentieke bronnen.Het materialenregister wordt tenminste elke dag aangevuld met de meest recente informatie.

Grondstoffen die ingezet worden in de inrichting waar ze ontstaan zijn, moeten niet in het register worden opgenomen. Dit betekent bijvoorbeeld dat bedrijven die hun bijproducten zelf weer gebruiken, deze materialen niet in hun uitgaande materialenregister moeten opnemen.

Art. 7.2.2.3. Om elk misverstand over het bijhouden van registers ten aanzien van grondstoffen (einde-afvalmaterialen, bijproducten die geen afvalstof zijn, of eventuele andere materialen) te vermijden, is er expliciet opgenomen dat er alleen registers worden bijgehouden voor de materialen die in de materiaalcodelijst zijn opgesomd.

De minister zal deze lijst, conform artikel 7.2.2.1 vaststellen. Het inkomende materialenregister van de grondstoffengebruikers bevat de hoeveelheid, aard, code en toepassingswijze van de geproduceerde materialen. Daarnaast moeten ook de betrokken actoren geïdentificeerd worden aan de hand van o.a. het ondernemingsnummer. Het ondernemingsnummer (idem als BTW-nummer) is bekend bij partners die handel drijven met elkaar en geeft een belangrijke meerwaarde naar lastenverlaging en koppeling met authentieke bronnen.

Indien grondstoffen geweigerd worden door de grondstoffengebruiker, moet tevens de reden van weigering opgenomen worden in het inkomende materialenregister Het materialenregister wordt tenminste elke dag aangevuld met de meest recente informatie.

Grondstoffen die ingezet worden in de inrichting waar ze ontstaan zijn, moeten niet in het register worden opgenomen. Dit betekent bijvoorbeeld dat bedrijven die hun bijproducten zelf weer gebruiken, deze materialen niet in hun inkomende materialenregister moeten opnemen.

Art. 7.2.2.4. In eerste instantie wordt het inkomende materialenregister alleen opgelegd aan de producenten van non-ferrometalen. Dit is nodig om een zekere controle te kunnen hebben op welke grondtsoffen worden aangevoerd aangezien voor een groot aantal van deze materialen in hoofdstuk 2 een uitzondering voorzien is, in de zin dat hiervoor geen grondstofverklaring nodig is.

De Vlaamse minister kan bij gemotiveerd besluit de plicht om een inkomend materialenregister bij te houden, uitbreiden of beperken.

Onderafdeling 7.2.3 Art. 7.2.3.1. De diverse afvalstoffenregisters en het materialenregister moeten gedurende ten minste vijf jaar worden bijgehouden en moeten ter inzage liggen op de plaats van exploitatie.

Art. 7.2.3.2. De registers van ingezamelde, verhandeld en vermakelde afvalstoffen, het register van verwerkte afvalstoffen en het materialenregister moet door de registerplichtige op een elektronische drager worden bijgehouden zodat een eenvoudige uitwisseling van registergegevens met de overheid mogelijk is. Het formaat en de technische specificaties van het register en de gegevensuitwisseling wordt opgenomen in een standaardprocedure die de Vlaamse minister zal vaststellen. Bij gebrek aan standaardprocedure zal de gegevensuitwisseling gebeuren via een code van goede praktijk. Dit laatste voert de OVAM uit. Afdeling 7.3. - Gegevens over afvalstoffenproductie

Onderafdeling 7.3.1. - Bedrijfsafvalstoffen Art. 7.3.1.1. Dit artikel bepaalt wie moet rapporteren over de informatie in het register van geproduceerde afvalstoffen en het materialenregisters.

Het artikel is in grote mate overgenomen uit 6.3.1.1 van het VLAREA. In het VLAREA was dit artikel alleen van betrekking op het afvalstoffenregister.

Omdat een deel van de afvalstoffen als grondstof wordt ingedeeld en de gegevens nodig zijn om te kunnen voldoen aan de Europese rapporteerverplichtingen worden in deze paragraaf de materialenregisters toegevoegd.

Het tweede lid werd overgenomen uit artikel 6.3.1.1, § 2, van het VLAREA. Het derde lid werd overgenomen uit artikel 6.3.1.1, § 3, van het VLAREA. Art. 7.3.1.2. Dit artikel bepaalt wie verslag moet uitbrengen over afvalstoffen en materialen en wat de verslaggeving inhoudt. Het artikel is in grote mate overgenomen uit 6.3.1.2 van het VLAREA. In het VLAREA was dit artikel alleen van betrekking op de afvalstoffengegevens. Omdat een deel van de afvalstoffen als grondstof wordt ingedeeld en de gegevens nodig zijn om te kunnen voldoen aan de Europese rapporteerverplichtingen wordt in deze paragraaf de verslaggeving over materialengegevens toegevoegd. § 1. Deze paragraaf werd overgenomen uit artikel 6.3.1.2, § 1, van het VLAREA. De verslaggeving over materiaalgegevens werd toegevoegd. § 2. Deze paragraaf werd overgenomen uit artikel 6.3.1.2, § 2, van het VLAREA. § 3. De verslaggeving heeft ook betrekking op de rapportering over grondstoffen die opgenomen zijn in het materialenregister.

Art. 7.3.1.3. Dit artikel bepaalt de praktische modaliteiten in verband met de verslaggeving uit het vorige artikel.

Dit werd overgenomen uit artikel 6.3.1.3, § 1, van het VLAREA. Onderafdeling 7.3.2. - Huishoudelijke afvalstoffen Deze onderafdeling bevat de bepalingen betreffende de verslaggeving over de afvalstoffen die door of in opdracht van de gemeente worden ingezameld. Deze onderafdeling is volledig overgenomen uit VLAREA. Art. 7.3.2.1 Het eerste lid werd overgenomen uit artikel 6.3.2.1, § 1, van het VLAREA. Het tweede lid werd overgenomen uit artikel 6.3.2.1, § 2, van het VLAREA. Art.7.3.2.2. Het eerste lid werd overgenomen uit artikel 6.3.2.2, § 1, van het VLAREA. Het tweede lid werd overgenomen uit artikel 6.3.2.2, § 2, van het VLAREA. Het derde lid werd overgenomen uit artikel 6.3.2.2, § 3, van het VLAREA. Afdeling 7.4. - Gegevens over de verwerking van afvalstoffen

Art. 7.4.1. Dit artikel bepaalt wie verslag moet uitbrengen over de afvalstoffen en grondstoffen die voor verwerking of gebruik worden aangeboden.

De OVAM maakt een selectie op van afvalverwerkers en grondstoffengebruikersdie in een welbepaald jaar verslag moeten uitbrengen. De OVAM publiceert deze selectie op de website voor 31 december voorafgaand aan het jaar waarin men verslag moet uitbrengen.

De OVAM publiceert ook de verantwoording van deze selectie.

Art. 7.4.2. Dit artikel bevat de modaliteiten voor de verslaggeving over voor verwerking aangeboden afvalstoffen door verwerkers van afvalstoffen en over voor gebruik aangeboden grondstoffen door grondstoffengebruikers.

Art. 7.4.3. Dit artikel bevat de modaliteiten voor de verslaggeving door afvalstoffenverwerkers, meer specifiek ten aanzien van de ingevoerde afvalstoffen. HOOFDSTUK 8. - Monsterneming en analyse van afvalstoffen en andere materialen die overeenkomstig hoofdstuk 2 in aanmerking komen voor gebruik als grondstoffen Afdeling 8.1 - Erkenning van laboratoria

Onderafdeling 8.1.1. - Toepassingsgebied Art. 8.1.1.1. De wijzigingen in deze onderafdeling brengen meer logica in de volgorde van de juridische bepalingen.

De erkenning voor een laboratorium wordt afgeleverd voor één of meer analysepakketten. De minister bepaalt de analysepakketten en hun inhoud, in casu één of meer parameters. Tekst komt overeen met artikel 7.1.1.2 van het VLAREA. Het definiëren van de analysepakketten (verzameling van parameters) spruit voort uit de verschillende wetgevingen waarbij afvalstoffen en bodems moeten geanalyseerd worden. De tekst stond reeds in artikel 7.1.1.1 §§ 1 en 2 van het VLAREA. Door de verruiming van het Afvalstoffendecreet naar het Materialendecreet is nog een aanvulling bijgekomen voor de bijproducten, nl; 'andere materialen die overeenkomstig hoofdstuk 2 in aanmerking komen voor gebruik als grondstoffen'.

Afhankelijk van de toepasselijke wetgeving kan de minister bepalen dat de laboratoria een erkenning moeten bezitten voor 1 of meer analysepakketten.

Onderafdeling 8.1.2. - Aanvraagprocedure erkenning en beoordelingsverslag Art. 8.1.2.1. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 7.1.2.1 van het VLAREA. Art. 8.1.2.2. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 7.1.2.2 van het VLAREA. Art. 8.1.2.3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 7.1.2.2 van het VLAREA. Art. 8.1.2.4, § 1. Een deel van het administratief dossier doorsturen naar VITO wordt geschrapt want is overbodig. Bij aanvraag voor erkenning, verlenging of uitbreiding gebeurt toch een plaatsbezoek door VITO met controle van de actuele toestand. Rest van het artikel 7.1.2.4 § 1 is letterlijk overgenomen. § 2. Het doorsturen van aanvullende gegevens naar VITO wordt geschrapt want is overbodig. Basisgegevens (zie § 1) worden ook niet naar VITO gestuurd. Het is voldoende dat de OVAM het volledige administratieve dossier bezit. De rest van het artikel 7.1.2.4, § 2, van het VLAREA wordt letterlijk overgenomen. § 3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 7.1.2.4, § 3, van het VLAREA. § 4. De zinsnede over de aanvullende gegevens (cf. § 2) wordt geschrapt. In het beoordelingsverslag is de bespreking van het opleidingsniveau van het personeel en de laboratoriumuitrusting niet essentieel en wordt geschrapt. Het VITO-beoordelingsverslag bevat het technische luik van de ringtestresultaten en de controle van het kwaliteitssysteem. De rest van het artikel 7.1.2.4, § 4, van het VLAREA wordt letterlijk overgenomen.

Onderafdeling 8.1.3. - Beslissingsprocedure Art. 8.1.3.1. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 7.1.3.1 van het VLAREA. Art.8.1.3.2. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 7.1.3.2 van het VLAREA. Onderafdeling 8.1.4. - Algemene verplichtingen die voortvloeien uit de erkenning Art. 8.1.4.1. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 7.1.4.1 van het VLAREA. Art. 8.1.4.2. Hier wordt in punt 3° over 'gelijkwaardigheid van methoden' geschrapt want overbodige regelgeving. Sinds de invoering op 1 juni 2004 is aan een laboratorium geen enkele methode door de OVAM al dan niet gelijkwaardig verklaard. Indien een methode gelijkwaardig is, wordt ze opgenomen in het CMA zodat ze door alle erkende labo's kan toegepast worden.

Art. 8.1.4.3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 7.1.4.3 van het VLAREA. Onderafdeling 8.1.5. - Procedure uitbreiding, verlenging en opheffing erkenning Art. 8.1.5.1. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 7.1.5.1 van het VLAREA. Art. 8.1.5.2. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 7.1.5.2 van het VLAREA. Art. 8.1.5.3. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 7.1.5.3 van het VLAREA. Afdeling 8.2. - Compendium voor Monsterneming en Analyse

Art. 8.2.1. Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 8.3.1 van het VLAREA. HOOFDSTUK 9. - Milieuheffingen en milieubijdragen De bepalingen inzake de inning en invordering van de milieuheffing zijn opgenomen in hoofdstuk 9. Deze bepalingen betreffen een aantal administratieve en procedurele bepalingen ter uitvoering van de decretale bepalingen inzake milieuheffingen, en zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen ter uitvoering van het vorige decreet. Afdeling 9.1. - Milieuheffingen

Art. 9.1.1. Artikel 9.1.1 delegeert de bevoegdheid tot het aanduiden van de ambtenaren bedoeld in 49 en 60 van het decreet aan de leidend ambtenaar van de OVAM. Tevens worden een aantal bevoegdheden inzake het uitschrijven van dwangbevelen en het vestigen van hypotheken gedelegeerd aan de leidend ambtenaar van de OVAM of de door hem aangeduide ambtenaar.

Art. 9.1.2. Artikel 9.1.2 bepaalt de termijnen waarbinnen de kwartaal- en voorschotaangiften ingediend en betaald moeten worden.

Art. 9.1.3. Artikel 9.1.3 regelt de beroepsprocedure, de samenstelling van de geschillenadviescommisie bedoeld in artikel 55 van het decreet, en het horen van de OVAM door de geschillenadviescommissie. HOOFDSTUK 1 0. - Wijzigingsbepalingen Deze artikelen brengen een aantal wijzigingen aan in : * het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid; * het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming; * het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2005 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van kringloopcentra; * het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag, wijzigingen aan de deelformulieren m.b.t. afvalstoffen; * het besluit van de Vlaamse Regering van 23 januari 2004 betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lagere besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd; * het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning; * het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.

De wijzigingen zijn nodig om foutieve verwijzingen te voorkomen.

Voor wat betreft artikel 10.1.2 moet worden opgemerkt dat artikel 11 van het Materialendecreet een eerste aanzet geeft om via de milieuvergunning aspecten van duurzaam materialenbeheer te introduceren. Op dit ogenblik is nog niet verder bepaald hoe die aanpak in de praktijk kan gerealiseerd worden.

Aangezien het Materialendecreet een verantwoordelijkheid legt bij de OVAM om een duurzaam materialenbeleid verder vorm te geven, lijkt het aangewezen om ook in het kader van de milieuvergunningsaanvragen waarover de OVAM nu reeds een advies verleent, deze adviesbevoegdheid anders in te vullen. Bovendien is de huidige omschrijving in VLAREM I van de adviesbevoegdheid van de OVAM gedeeltelijk achterhaald door de hertekening van de taken van de milieuadministraties sinds de implementatie van BBB. Door de aangepaste omschrijving van haar adviesbevoegdheid zal de OVAM in de toekomst minder focussen op hinder- en verontreiniging, veroorzaakt door afvalstoffen, maar meer de nadruk leggen op het duurzaam beheer van afvalstoffen en materialen, waarvan de principes en de uitgangspunten zijn vastgelegd in het Materialendecreet.

Verontreiniging door afvalstoffen en materialen en hun verwerking maken wel inherent deel uit van een duurzaam beheer, maar zullen in de adviesverlening door de OVAM minder doorslaggevend zijn. HOOFDSTUK 1 1. - Overgangsbepalingen Art. 11.1. De gebruikscertificaten die werden verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaamse reglement inzake afvalvoorkoming- en beheer, worden automatisch beschouwd als grondstofverklaringen voor de termijn vastgesteld in het gebruikscertificaat.

Grondstofverklaringen die in het verleden zijn verleend door de minister of de OVAM, in het kader van jurisprudentie en interpretaties van de wetgeving inzake afvalstoffen en niet-afvalstoffen, moeten worden beschouwd als gelijkwaardig aan de grondstofverklaringen die conform dit besluit kunnen of moeten worden uitgevaardigd. Zij bezitten evenwel niet dezelfde vorm van rechtsgeldigheid. Omwille van de rechtszekerheid kunnen houders van grondstoffenverklaringen de OVAM verzoeken hun verklaring te laten omzetten naar een grondstoffenverklaring zoals bedoeld in dit besluit. De reeds beschikbare informatie zal als basis kunnen dienen voor een grondstofverklaring zonder dat een nieuw aanvraagdossier van toepassing is. Anderzijds behoudt de OVAM zich het recht voor om op verzoek of uit eigen beweging, houders van bestaande grondstoffenverklaringen om meer informatie te vragen of om aan te dringen op het indienen van een volledig aanvraagdossier, conform de procedure in dit besluit. Voor houders van grondstofverklaringen is de insteek 'geen nieuws, goed nieuws', dat wil zeggen dat alleen als we de geldigheid van bestaande verklaringen zouden intrekken of herziening wensen, wordt dit aan de betreffende bedrijven gemeld.

Art. 11.2. Alle registraties van vervoerder van afvalstoffen, verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaamse reglement inzake afvalvoorkoming- en beheer, blijven geldig en worden automatisch opgenomen in het register van geregistreerde vervoerders.

Art. 11.3. § 1. Alle erkenningen als overbrenger van afvalstoffen, verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, worden automatisch beschouwd als registraties van inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars en worden automatisch opgenomen in het register van inzamelaars, geregistreerde afvalstoffenhandelaars en makelaars. § 2. Deze paragraaf verfijnd de overgangsregeling voor erkende overbrengers. Alle erkenningen die aflopen binnen een termijn van 18 maanden na inwerkingtreding van het VLAREMA, worden automatisch verlengd tot 18 maanden na de inwerkingtredinng. De reden hiervoor is dat de huidige erkende overbrengers van gevaarlijke afvalstoffen minstens 1 jaar de tijd moeten krijgen om hun kwaliteitsborgingssysteem te ontwikkelen waarna een keuring moet plaatsvinden. Overbrengers van gevaarlijke afvalstoffen waarvan de erkenning binnen het jaar zou vervallen en die dus binnen het jaar een verlenging zouden moeten aanvragen, moeten op het ogenblik van de aanvraag van de verlenging reeds over een keuringsattest beschikken terwijl men bij een nieuwe aanvraag tot registratie 2 jaar de tijd krijgt om zich te laten keuren. § 3. Voor het kwaliteitsborgingssysteem, vermeld in artikel 6.1.1.5, geldt een overgangsperiode van 12 maanden vanaf de inwerkingtreding van dit besluit, zodat de betrokkenen voldoende tijd krijgen om zich hiermee in overeenstemming te stellen.

Art. 11.4. In onderafdeling 5.2.4 worden onder andere de procedure en erkenningstermijn voor de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen gewijzigd.

Overgangsbepalingen zijn nodig voor de bestaande erkenningen. § 1. De huidige erkenningen gelden voor maximum vijf jaar. Bij wijziging gelden de erkenningen voor onbepaalde duur. In deze overgangsbepaling wordt bepaald dat de erkenningen voor vijf jaar van rechtswege worden verlengd voor onbepaalde duur. De erkenningen verleend voor een kortere termijn dan vijf jaar werden beperkt verleend met een bepaalde motivatie. Deze beperkte termijnen moeten dan ook behouden blijven teneinde de redenen voor beperking te kunnen opvolgen. § 2. Het VLAREA legt jaarlijkse opvolgingskeuringen en een initiële keuring bij elke nieuwe aanvraag op die minstens vijfjaarlijks nodig is. Bij wijziging worden jaarlijkse opvolgingskeuringen (met afwijkingsmogelijkheid op aanvraag naar tweejaarlijks) en een initiële keuring bij elke nieuwe aanvraag en na de eerste vijf jaar opgelegd.

Erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen die reeds langer dan vijf jaar een erkenning hebben lopen, hebben reeds een extra initiële keuring na de eerste vijf jaar moeten laten uitvoeren. Deze verplichting wordt dan ook uitgezonderd voor deze erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen.

Art. 11.5. In alle wetteksten waarin verwezen wordt naar het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, moet dit gelezen worden als een verwijzing naar dit besluit.

Dit artikel is nodig om foutieve verwijzingen te voorkomen. HOOFDSTUK 1 2. - Slotbepalingen Art. 12.1. Het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2000 houdende vaststelling van het verwijderingsplan voor pcb-houdende apparaten en de daarin aanwezige pcb's, wordt opgeheven, aangezien het in het nieuwe VLAREA geïntegreerd wordt.

Art. 12.2. Het VLAREA wordt opgeheven.

Art. 12.3. Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit besluit en van het Materialendecreet.

Bijlagen Hieronder staan alleen de relevante wijzigingen toegelicht.

Bijlage 2.1 Deze bijlage geeft de lijst van afvalstoffen weer.

In vergelijking met het VLAREA is bij EURAL-codes 17 05 05* en 17 05 06 het woord 'baggerspecie' gewijzigd in 'bagger- en ruimingsspecie'.

Bijlage 2.2 Bijlage 2.2 bevat in afdelingen 1 tot en met 4 de lijsten met materialen die overeenkomstig hoofdstuk 2 in aanmerking komen voor gebruik als grondstoffen. In de eerste kolom staan de beoogde grondstoffen. Dit hoeven niet per definitie afvalstoffen te zijn, zoals dit verondersteld werd in het VLAREA. Het kan ook gaan om reststromen die in aanmerking komen om als bijproduct te worden bestempeld. Dit is in lijn met het Materialendecreet.

In de tweede kolom staat de herkomst en een omschrijving van het materiaal.

De derde kolom geeft aan in welk artikel of welke onderafdeling de criteria inzake samenstelling staan. In het VLAREA bevatte deze kolom ook een verwijzing naar de gebruiksvoorwaarden. Voor de duidelijkheid is dat hier weggelaten. Gebruiksvoorwaarden zijn opgenomen in afdeling 5.3 van het dit besluit. Afdeling 1 ('gebruik als meststof of bodemverbeterend middel') kent de

volgende aanpassingen in vergelijking met het VLAREA. * De opsomming van materialen van dierlijke oorsprong zoals vismeel, diermeel, verenmeel, beendermeel, wol, enz. is vervangen door een verwijzing naar alle toegelaten materialen van dierlijke oorsprong conform de wetgeving dierlijke bijproducten. Dit zijn met name de afgeleide producten zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1069/2009, meer bepaald producten die zijn verkregen door een of meer behandelingen, omzettingen of verwerkingsfasen van dierlijke bijproducten. Elke andere opsomming of verwijzing zou onnodig beperkend zijn. De volledige titel van de Verordening luidt : Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten). * Een gebruikscertificaat (grondstofverklaring) is niet langer verplicht voor neergeslagen dubbelzout van kaliumsulfaat en calciumsulfaat. * Een gebruikscertificaat (grondstofverklaring) is niet langer verplicht voor kalkhoudend slib verkregen bij de bereiding van drinkwater of proceswater uit ruw water. * Voor gedroogde en gemalen anorganische kalkrijke voedingsresten is verduidelijkt dat dit alleen afkomstig kan zijn van eierschalen en de verwerking van schelpen van schelpdieren en schalen van schaaldieren waaruit de weke delen en het vlees verwijderd zijn, anders vallen zij onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten. Een gebruikscertificaat is niet langer verplicht. * Gesteriliseerd en gedroogd mengsel van zuiveringsslib, dierlijk afval en dierlijke mest als materiaalstroom is weggelaten in deze lijst. Desgevallend moet er een grondstofverklaring aangevraagd worden. Afdeling 2 ('gebruik als bouwstof') kent de volgende aanpassingen in

vergelijking met het VLAREA. * Gebroken en/of gekalibreerde en/of uitgesorteerde of voorbehandelde slakken of assen zijn niet langer cumulatief onderworpen aan het eenheidsreglement en een grondstofverklaring. Alleen een grondstofverklaring wordt geëist. Idem voor gewassen uitgesorteerd beton- of metselwerkgranulaat. * Voor granulaten, breker- en zeefzanden en gerecycleerde brokken is de toevoeging 'niet verontreinigd' weggelaten. De toegelaten mate van verontreiniging is immers vastgesteld in de parameterlijsten. * 'Gegranuleerde niet-teerhoudende bouwmaterialen' werd vervangen door 'gerecycleerde bitumineuze granulaten'. * De omschrijving 'behandelde grond- en bodemmaterialen' is, identiek aan vroegere versies van het VLAREA, verlaten en vervangen door 'behandeld zand van rioolkolken, zandvangers en veegvuil'. Deze omlijnde definiëring is wenselijk in functie van het bodemdecreet en Vlarebo, aangezien uitgegraven bodem voor gebruik als bodem in aanmerking kan worden genomen als het voldoet aan de bepalingen van Vlarebo. Dit is ook aangehaald in de memorie van toelichting bij artikel 38 van het Materialendecreet. De formulering maakt duidelijk dat uitgegraven bodem alleszins buiten het toepassingsgebied als grondstof voor bouwstoffen valt. Bovendien is een grondstofverklaring verplicht. Een grondstofverklaring biedt immers een extra controlemogelijkheid naar aard, samenstelling en herkomst van het materiaal. Eventuele verkeerde toepassingen kunnen zo worden gedetecteerd. * Bij 'ruimingsspecie' is de omschrijving van herkomst gewijzigd om aan te sluiten bij de praktijk en de actualiteit. Een verwijzing naar een wettekst werd gewijzigd. * Materiaal dat bestaat uit 'niet-verontreinigd puin', verkregen bij selectieve bouw-en sloopactiviteiten en bestemd voor toepassingen van minder dan 100 ton, is niet in de lijst opgenomen. Bepalingen hieromtrent staan in artikel 5.3.3.3. Afdeling 3 ('gebruik als bodem') is op volgende punten aangepast in

vergelijking met het VLAREA. * Aanpassing 'ruimingsspecie', identiek aan de wijziging bij gebruik als bouwstof. * Voor ruimingsspecie en baggerspecie bestemd voor gebruik als bodem, wordt geen grondstofverklaring meer geëist : de administratieve afhandeling van de dossierlast bleek in het verleden niet op te wegen tegen de garantie die de aflevering van een grondstofverklaring al dan niet met zich meebrengt op het vlak van bescherming van mens en milieu. De betreffende materiaalstromen moeten echter onverminderd aan de respectievelijke voorwaarden opgelegd in hoofdstuk 2 en afdeling 5.3 voldoen. * Weglating toevoeging 'niet verontreinigd' bij brekerzeefzand en sorteerzeefzand. * Geen vermelding van behandelde grond- en bodemmaterialen als aparte materiaalstroom. Desgevallend zal een grondstofverklaring aangevraagd moeten worden. Afdeling 4 ('gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas')

is de vroegere afdeling 6 van bijlage 4.1 van het VLAREA. Deze afdeling is niet gewijzigd.

Daar waar in bijlage 2.2 het verplichte gebruikscertificaat (of nu : grondstofverklaring) geschrapt werd, is overwogen of er een meerwaarde aan de vraag naar een dergelijke verklaring (met bijhorende administratieve procedure) was. Bij het al dan niet instellen of behouden van een grondstofverklaring spelen de volgende elementen mee : * Door grondstoffenverklaringen wordt een overzicht van hetgeen gebeurt in een bepaalde sector bekomen. Uiteraard hoeft sectoronderzoek niet niet via administratieve procedures te gebeuren maar kan het ook via andere kanalen. * De aanvraag maakt een controle op voorhand mogelijk. Het kan ook eisen naar opvolging opleggen, extra analyses, gebruiksvoorwaarden enz. Anderzijds moet controle en toezicht bij voorkeur niet gebeuren op basis van een papieren dossier, maar regelmatig op het terrein en aan de hand van duidelijke voorwaarden in de wetgeving plaatsvinden, ongeacht een grondstofverklaring werd geëist. Een papieren grondstofverklaring kan de illusie opwekken dat toezicht door inspectiediensten op het terrein niet meer nodig is omwille van deze papieren 'controle'.

REACH zal van toepassing worden van zodra iets einde-afval is. Onder REACH zal veel informatie voorhanden moeten zijn, ofwel om een registratie, ofwel om een uitzondering op de registratieplicht te documenteren. Een aantal stromen hebben geen 'primair equivalent', zoals slakken of assen, waardoor een verklaring die illustreert welke voorwaarden voldaan zijn vanuit de afvalsfeer om einde-afval te worden, nuttig is. Beschikbare informatie onder REACH kan behulpzaam zijn om een grondstofverklaring af te leveren, maar deze niet vervangen. REACH neemt geen enkele voorafname op het afvalstoffenstatuut.

Bijlage 2.3.1. Voorwaarden inzake samenstelling en gebruik als meststof of bodemverbeterend middel Bijlage 2.3.1.A. Samenstellingsvoorwaarden maximum gehalten aan verontreinigende stoffen In deze bijlage werden alleen redactionele aanpassingen aangebracht, Bijlage 2.3.1.B. Samenstellingsvoorwaarden maximum gehalten aan verontreinigende stoffen voor grondstoffen met < 2 % droge stof op de verse stof Dit is een nieuwe bijlage op basis van artikel 2.3.1.1. Bijlage 2.3.1.A bevat alleen maximumgehalten voor de verontreiniging op drogestofbasis. Bepaalde vloeibare stromen (bijv concentraten van omgekeerde osmose, ultrafiltratie, effluenten) bevatten een zeer laag drogestofgehalte (< 2 % ) en dus nauwelijks vaste deeltjes. Het indikken van deze vloeistoffen is tijdrovend en vergt veel inspanningen. Laboratoria analyseren dergelijke stromen als een nat staal en drukken dan resultaten uit per volume-eenheid of op nat materiaal bijv. mg/l of mg/kg verse stof.

Vermits voormelde stromen zeer weinig droge stof bevatten, wordt het moeilijker om betrouwbare meetresultaten te bekomen. De meetfout op de drogestofmeting kan snel oplopen.

Bij een klein verschil in droge stof (bijv. 1 % versus 1,2 %) zal het meetresultaat op drogestofbasis uitvergroot worden. Rekenvoorbeeld * 5 mg/kg vers materiaal bij 1 % ds stemt overeen met 5 mg/10 g of 500 mg/kg ds * 5 mg/kg vers materiaal bij 1,2 % ds stemt overeen met 5 mg/12 g of 417 mg/kg ds De maximum toelaatbare dosis aan verontreinigingen die via meststof/bodemverbeterend middel per ha/jaar mag toegediend worden (zie artikel 5.3.2.1 en vermeld in bijlage 2.3.2.C) blijft ongewijzigd, mag nooit overschreden worden en moet onafhankelijk blijven van het drogestofgehalte in de potentiële secundaire grondstof. Dit is de milieurandvoorwaarde.

De oplossing omvat het volgende, zoals weergegeven in deze bijlage : * De analyse van de verontreinigingen gebeurt op de vloeistof zonder indikking volgens de methoden in het CMA voor vloeistoffen; * De resultaten worden uitgedrukt in mg/kg verse stof (nat materiaal). * Huidig normenkader voor de maximum gehalten aan verontreinigingen in mg/kg ds (bijlage 4.2.1.A van het VLAREA) is gebaseerd op een standaarddosis 2 000 kg droge stof/ha/jaar. De standaarddosis voor de vloeibare stromen 2 % of minder droge stof wordt vastgelegd op 100 000 kg verse stof/ha/jaar. 100 ton verse stof /ha/j wordt als een maximale werkbare vloeistofdosis beschouwd en komt overeen met maximum 2 ton droge stof/ha/j. * De verhouding 'maximum dosis verse stof' versus 'standaard dosis droge stof' bedraagt 50. Bij dezelfde randvoorwaarde (zie boven) bedragen de maximum gehalten aan verontreinigingen in de verse stof een factor 50 lager dan de huidige normen op droge stof basis. Voor de organische verbindingen worden de waarden uitgedrukt in µg/kg verse stof. * Voor een vloeistof met 2 % droge stof is het bestaande normenkader op droge stof of het nieuwe berekende kader op verse stof even streng.

In de praktijk worden de vloeibare stromen (< 2 % ds) om diverse redenen (nutriëntinhoud, zoutgehalte,...) meestal niet in de dosis van 100 ton/ha/jaar toegediend. Anderzijds wordt in deze vloeibare stromen soms een aanrijking aan bepaalde verontreinigingen vastgesteld boven de nieuwe berekende waarden op de verse stof. De berekende maximumwaarden op verse stof worden als toetsingswaarden gehanteerd.

Bij overschrijding van de toetsingswaarde worden de oorzaak en het beoogde gebruik bestudeerd. Indien de verhoogde concentraties inherent zijn aan het productieproces en niet kunnen vermeden worden, kan de valorisatie toch worden toegestaan in specifieke en concrete gebruikswijzen. Bij dosering op de bodem mag echter de randvoorwaarde (zie boven) niet overschreden worden.

Bijlage 2.3.1.C. Voorwaarden voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, maximum toelaatbare dosering aan verontreinigende stoffen Deze bijlage is gelijk aan bijlage 4.2.1.B uit het VLAREA. Voor wat betreft de bijlagen 2.3.1.A, 2.3.1.B en 2.3.1.C, is de VLAREA-norm van 560 ppm voor minerale olie aangepast.

De toetsingswaarden voor minerale olie voor meststoffen, bodemverbeterende middelen worden voortaan tweeledig bepaald : 560 ppm voor C10-C20 en 5600 voor C20-C40. De hogere koolstofketens hebben immers een 10x lagere toxiciteit.

De parameter minerale olie is een methodebepaalde parameter, dit wil zeggen dat de afgesproken analysemethode (verzeping, extractie, zuivering, integratie van de pieken) het meetresultaat zal determineren.

Conform CMA/3/W minerale olie zijn alle koolwaterstoffen (KWS) die niet-verzeepbaar, extraheerbaar met cyclohexaan, niet-adsorbeerbaar aan florisil en chromatografeerbaar zijn, als C10 tot net voor C40 te kenmerken. Hieronder kunnen ook nog KWS van biogene oorsprong zitten.

Bodemverbeterende middelen bevatten meestal organische stoffen van biogene aard, maar door contaminatie ook organische stoffen van petrogene aard.

In bodemverbeterende middelen is het analytisch echter niet mogelijk om de biogene en petrogene koolwaterstoffen te kwantificeren. Wel kan het gaschromatogram GC-patroon wijzen op biogene of petrogene of gemengd biogene-petrogene koolwaterstoffen (KWS).

In het recente monitoringsprogramma bodemverbeterende middelen wordt bij 16/35 stalen de normwaarde 560 ppm overschreden terwijl bij controle van de chromatogrammen slechts bij 3 stalen duidelijke petrogene kenmerken teruggevonden worden en bij nog eens 3 stalen er een onduidelijk patroon wordt gedetecteerd.

De norm van 560 ppm wordt snel overschreden en de toetsingswaarden zijn beter geschikt om probleemstromen op te sporen. In de praktijk worden de toetsingswaarden + het chromatogram gebruikt voor het al dan niet toelaten van bodemverbeterende middelen als secundaire grondstof.

Indien de toetsingswaarden worden overschreden en er worden petrogene eigenschappen vastgesteld, wordt het bodemverbeterend middel niet toegelaten als secundaire grondstof.

Concluderend is het hanteren van de normwaarde en toetsingswaarde naast elkaar geen eenduidig kwaliteitskader en wordt dit best opgeheven. In plaats daarvan wordt er een dubbele norm ingevoerd voor minerale olie in functie van de ketenlengte die verband houdt met de toxiciteit van de KWS. Bijlage 2.3.1.D. Specifieke voorwaarden voor gebruik van behandeld zuiveringsslib als meststof of bodemverbeterend middel Deze bijlage is overgenomen uit het VLAREA, bijlage 4.2.1.C. Bijlage 2.3.1.E In vergelijking met bijlage 4.2.1. D uit het VLAREA werd deze bijlage technisch aangepast om afstemming met Vlarebo en de slibrichtlijn te bekomen.

Bijlage 2.3.2. Voorwaarden inzake samenstelling voor gebruik als bouwstof De bijlagen onder 2.3.2. werden met minieme aanpassingen overgenomen uit het VLAREA. Bijlage 2.3.2.A. Voorwaarden voor gebruik als bouwstof Bijlage 2.3.2.B. Voorwaarden voor -gebruik als niet-vormgegeven bouwstof Bijlage 2.3.2.C. Immissiegrenswaarden voor bodem Punt (2) in bijlage 2.3.2.C werd geschrapt en vervangen door een verwijzing naar het CMA. Voor de bijlagen 2.3.1 en 2.3.2 geldt dat de normering voor extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) is weggelaten.

De praktijk heeft uitgewezen dat EOX als signaalparameter voor de detectie van pcb's, chloorbenzenen en vluchtige organische koolwaterstoffen niet optimaal is aangezien er veel interferentie bij de meetresultaten is. Er zijn veel vals positieve meetwaarden. Andere stoffen dan Cl-houdende KWS geven een positief signaal en geven aanleiding tot overschrijding van normen. De interferenties kunnen niet of zelden geïdentificeerd worden en zijn zelden afkomstig van verhoogde waarden aan pcb's, chloorbenzenen en vluchtige organische koolwaterstoffen.

Vermits EOX zeer veel stoffen kan omvatten met zeer verschillende humaan- en ecotoxicologische eigenschappen, is het vastleggen van veilige bodem- en grondwaterconcentraties niet mogelijk en bijgevolg is geen gefundeerde normonderbouwing mogelijk.

EOX in afvalstoffen is alleen genormeerd voor acceptatie op stortplaatsen van categorie 2 en stortplaatsen voor gevaarlijk afval en bijgevolg zijn er geen normen op stortplaatsen voor inerte afvalstoffen.

Er is geen norm voor EOX voor gebruik als bodemverbeterend middel, noch in Nederland, Frankrijk en Duitsland, noch in de Europese richtlijn voor het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw. EOX is voor gebruik als bouwstof niet genormeerd in Duitsland en Frankrijk.

In Nederland wordt EOX gebruikt als trigger voor verder onderzoek. EOX is niet genormeerd in het VLAREBO als bodemsaneringsnorm of als norm voor gebruik van uitgegraven bodem als bodem.

Voormelde argumenten leiden tot het besluit om EOX als genormeerde parameter te schrappen in de gebruiksgebieden meststoffen, bodemverbeterende middelen en bouwstoffen. Aangezien dezelfde problematiek zich stelt in het kader voor het bouwkundig bodemgebruik van uitgegraven bodem wordt EOX ook geschrapt uit de tabel van bijlage VI van het VLAREBO (artikel 10.5.2).

Bijlage 2.3.4. Voorwaarden voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas De bijlagen onder 2.3.4. werden met minieme aanpassingen overgenomen uit het VLAREA. Bijlage 2.3.4.A. Voorwaarden voor de afdichtingslaag Bijlage 2.3.4.B. Voorwaarden voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas Bijlage 2.3.4.C. Voorwaarden voor gebruik van kunstmatige afdichtingslagen met waterglas Bijlage 2.3.5. Metallurgisch productieproces voor non-ferrometalen Bijlage 2.3.6. Metallurgisch productieproces voor ferrometalen Bijlage 3.4.6. Afgewerkte olie die onder het toepassingsgebied valt van de aanvaardingsplicht Deze bijlage is een voortzetting van het beleid inzake afgewerkte olie, zoals vastgelegd in het VLAREA. Een toevoeging betreft de laatste paragraaf. In sommige gevallen wordt voor de afgifte van oliehoudende afvalstoffen, omwille van andere internationale wetgeving, reeds een bijdrage betaald. Om een dubbele betaling te vermijden worden deze afvalstoffen nu uitgesloten van de aanvaardingsplicht.

Bijlage 5.2.3. Medische afvalstoffen De bijlagen over medische afvalstoffen zijn overgenomen uit het VLAREA. Bijlage 5.2.3.A. Lijst van het medische afval Bijlage 5.2.3.B. Logo risicohoudend medisch afval.

Bijlage 5.2.4. Certificaat van vernietiging Deze bijlage is aangepast zodanig dat het een opsomming geeft van de elementen die op een certificaat van vernietiging moet staan, zonder een suggestie van vormgeving.

Bijlage 5.2.10.A. Aanmeldingsformulier voor scheepsafval en ladingsresiduen.

Deze bijlage is overgenomen uit het VLAREA. Het format van het formulier is aangepast aan de richtlijnen van de Vlaamse overheid.

Bijlage 5.2.10.B. Berekeningswijze bijdrage kostendekkingssysteem.

Deze bijlage is overgenomen uit het VLAREA. Bijlage 11.1. Lijst van milieu-inbreuken, in uitvoering van de artikelen 16.1.2,1° ; f) en 16.4.27, derde lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

Deze bijlage behoort bij artikel 11.1.15. _______ Nota (1) VERORDENING (EU) Nr.333/2011 VAN DE RAAD van 31 maart 2011 tot vaststelling van criteria die bepalen wanneer bepaalde soorten metaalschroot niet langer als afval worden aangemerkt overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad.

17 FEBRUARI 2012. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen De Vlaamse Regering, Gelet op het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, ondertekend in Straatsburg op 9 september 1996;

Gelet op verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, artikel 3, tweede lid, gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010, artikel 12, § 1, eerste lid, en artikel 20, eerste lid, gewijzigd bij het decreet van 6 februari 2004;

Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 3.5.3, ingevoegd bij het decreet van 6 februari 2004, artikel 16.1.2, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, artikel 16.3.1, § 1, 1°, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010, artikel 16.3.9, § 2, eerste lid, en artikel 16.4.6, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007;

Gelet op het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en bodembescherming, artikel 138, § 1;

Gelet op het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, artikel 3, 4°, 5°, 9°, 23° en 26°, artikel 5, 6, 7, 9, 13, 14, 15, eerste lid, 2°, artikel 19, § 1 en § 3, artikel 20, 21, 22, 23, 26, 30, 32, 35, 39, § 2 en § 3, artikel 40, 41, 43, 49, 50, 55, 57, 60, 61, eerste lid, artikel 62, 63, 64, vierde lid, en artikel 86; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende milieuvergunning;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2000 houdende vaststelling van het verwijderingsplan voor pcb-houdende apparaten en de daarin aanwezige pcb's;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 januari 2004 betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lagere besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2005 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van kringloopcentra;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 14 juli 2011;

Gelet op advies nr. 50.540/3 van de Raad van State, gegeven op 23 januari 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene Bepalingen Afdeling 1.1. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.1.1. Dit besluit voorziet in de omzetting van de volgende richtlijnen : 1° richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw;2° richtlijn 93/3/EEG van de Commissie van 5 februari 1993 tot wijziging van richtlijn 66/403/EEG betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen;3° richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (pcb's / pct's);4° richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken;5° richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen;6° richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval;7° richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;8° richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's en tot intrekking van richtlijn 91/157/EEG;9° richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen. Afdeling 1.2. - Definities

Art. 1.2.1. § 1. De begrippen en definities, vermeld in het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, zijn van toepassing op dit besluit. § 2. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° afgewerkte olie : alle soorten minerale of synthetische smeerolie of industriële olie die ongeschikt is geworden voor het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk bestemd was, zoals gebruikte olie van verbrandingsmotoren en versnellingsbakken, alsook smeerolie, olie voor turbines en hydraulische oliën;2° afval van de zeevaart : scheepsafval en ladingresiduen;3° asfaltgranulaat : granulaat dat afkomstig is van de opbraak of het frezen van asfaltverhardingen;4° baggerspecie : bodemmateriaal dat afkomstig is van het verdiepen, verbreden of onderhouden van bevaarbare waterlopen die behoren tot het openbare hydrografische net, of van de aanleg van nieuwe waterinfrastructuur, met inbegrip van kanalen, havens en dokken;5° band : elke volle of luchtrubberband, met inbegrip van bandages, met uitzondering van fietsbanden;6° batterij of accu : bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een of meer primaire (niet-oplaadbare) batterijcellen of uit een of meer secundaire (oplaadbare) batterijcellen.De volgende batterijen vallen niet onder deze definitie : batterijen en accu's in apparatuur die bestemd is om de ruimte ingestuurd te worden, en batterijen en accu's in apparatuur die wordt aangewend in samenhang met de bescherming van wezenlijke belangen in verband met de veiligheid van de lidstaten, wapens, munitie, en oorlogsmateriaal, met uitzondering van producten die niet voor specifieke militaire doeleinden zijn bestemd; 7° behandeld zuiveringsslib : zuiveringsslib dat overeenkomstig bijlage 2.3.1.D biologisch, chemisch of thermisch behandeld is door langdurige opslag of volgens een ander geschikt procedé, om de vergistbaarheid ervan en de hygiënische bezwaren tegen het gebruik ervan aanzienlijk te verminderen; 8° beoefenaar van een geneeskundig beroep : iedereen, bijvoorbeeld een arts, tandarts, dierenarts of verpleegkundige, die als werknemer of zelfstandige geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen verstrekt;9° betongranulaat : granulaat dat afkomstig is van het breken van beton;10° bodem : de bodem, zoals gedefinieerd in artikel 2, 1°, van het Bodemdecreet;11° Bodemdecreet : het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming;12° bouwstof : stof die bestemd is om in een werk te worden gebruikt;13° brekerzand van asfalt : zand dat afkomstig is van het zeven, na het breken van asfaltpuin en na voorafzeving van brekerzeefzand;14° brekerzeefzand : zand dat afkomstig is van het zeven, voorafgaand aan het breken van puin;15° calorische waarde : stookwaarde bij constante druk of onderste verbrandingswaarde nat;16° compost : het stabiele, gehygiëniseerde en humusrijke eindproduct van de compostering van selectief ingezameld organisch-biologisch afval en ander biologisch materiaal;17° compostering : gecontroleerd proces waarbij in aanwezigheid van zuurstof, door natuurlijke opwarming als gevolg van microbiële afbraakprocessen, organisch-biologisch afval en organisch-biologisch materiaal onder gecontroleerde omstandigheden worden omgezet in een gehygiëniseerd, gestabiliseerd en gehomogeniseerd product dat als bodemverbeterend middel kan worden gebruikt.Het composteerproces kan voorafgegaan worden door een anaerobe vergistingsstap; 18° containerpark : een met toepassing van titel I van het VLAREM vergunde inrichting waar particulieren en eventueel ook bedrijven onder toezicht op vastgestelde dagen en uren bepaalde gesorteerde huishoudelijke afvalstoffen en eventueel met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen kunnen deponeren;19° dierlijke en plantaardige vetten en oliën : alle eetbare dierlijke of plantaardige oliën en vetten, en een mengsel ervan, die geschikt zijn om aangewend te worden bij het frituren van voedingsmiddelen, als vermeld in het koninklijk besluit van 22 januari 1988 betreffende het gebruik van eetbare oliën en voedingsvetten bij het frituren van voedingsmiddelen, door huishoudens of professionele gebruikers;20° digestaat : het eindproduct van de anaerobe vergisting van selectief ingezameld organisch-biologisch afval, eventueel samen met mest of energiegewassen, met inbegrip van de nabehandeling;21° drukwerk : dagbladen, weekbladen, maandbladen, tijdschriften, periodieken, gratis regionale pers, gratis publicaties, telefoongidsen en reclamedrukwerk die verdeeld worden in het Vlaamse Gewest;22° eindverkoper : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het Vlaamse Gewest producten te koop aanbiedt aan de consument; 23° elektrische en elektronische apparatuur : apparaten die elektrische stromen of elektronische velden nodig hebben om naar behoren te kunnen werken, en apparaten voor het opwekken, overbrengen en meten van die stromen en velden, die onder een van de categorieën, vermeld in artikel 3.4.4.2, vallen en die bedoeld zijn voor gebruik met een spanning van maximaal 1000 volt bij wisselstroom en 1500 volt bij gelijkstroom. Daarin zijn ook alle onderdelen, subeenheden en verbruiksmaterialen begrepen die deel uitmaken van het product op het moment dat het wordt afgedankt. De volgende apparaten vallen niet onder deze definitie : apparaten die deel zijn van andere elektrische apparatuur, apparatuur die verband houdt met de bescherming van de wezenlijke belangen van de veiligheid van lidstaten, wapens, munitie en oorlogsmateriaal, tenzij het gaat om producten die niet specifiek voor militaire doeleinden zijn bestemd, en grote, niet-verplaatsbare industriële installaties van elektrische en elektronische gereedschappen en tuingereedschappen; 24° EURAL-code : een code uit de lijst van afvalstoffen, vermeld in bijlage 2.1; 25° financieringsovereenkomst : een lening-, lease-, huur- of afbetalingsovereenkomst of een regeling voor apparatuur, ongeacht of volgens die overeenkomst of regeling, dan wel volgens een bijkomende overeenkomst of regeling, eigendomsoverdracht van het apparaat zal of kan plaatsvinden;26° geneeskundige of diergeneeskundige behandeling : elke behandeling, met of zonder instrumenten, die erop gericht is de lichamelijke en de geestelijke gezondheid van de mens of van het dier te bevorderen of te controleren.Medisch onderzoek in laboratoria en alle behandelingen in mortuaria, in onderzoeksinrichtingen, in bloedtransfusiecentra en in instellingen voor forensische geneeskunde worden ook als een geneeskundige of diergeneeskundige behandeling beschouwd; 27° geneeskundige praktijk : elke praktijk of groepspraktijk van een arts, tandarts, dierenarts of van een andere zelfstandige beoefenaar van een geneeskundig beroep, waar geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen worden verstrekt of die de basis vormt voor de niet-georganiseerde thuisverzorging, alsook alle organisaties voor thuisverzorging, alle dierenklinieken en alle instellingen voor verzorging, vermeld in 41°, en alle andere psychiatrische ziekenhuizen dan de psychiatrische ziekenhuizen, vermeld in 41° ;28° gerecycleerde brokken : brokken die afkomstig zijn van afgebroken, al dan niet gewapende betonmassieven, of van herwonnen steen of herwonnen bewerkte breuksteen, of van afgebroken baksteenmassieven;29° gerecycleerde granulaten : granulaten die ontstaan door mechanische behandeling van anorganisch materiaal dat afkomstig is van bouwkundige constructies, zoals betongranulaat, asfaltgranulaat, menggranulaat, metselwerkgranulaat, gerecycleerde brokken, brekerzand van asfalt, brekerzeefzand, sorteerzeefgranulaat en sorteerzeefzand;30° gft-afval : groente-, fruit- en tuinafval dat afkomstig is van het gescheiden ingezamelde organische deel van het huishoudelijk afval. Het omvat plantaardig composteerbaar keukenafval en het gedeelte van het tuinafval dat bestaat uit niet-houtig, fijn materiaal; 31° gratis publicaties : elk drukwerk dat gratis verspreid wordt en dat geen reclamedrukwerk of gratis regionale pers is;32° gratis regionale pers : alle drukwerk met vast verschijningsritme dat gratis verspreid wordt, met uitsluiting van het drukwerk dat uitgaat van een adverteerder of een daartoe opgerichte groep van adverteerders, waarin op jaarbasis minimaal 30 % van de gedrukte oppervlakte besteed wordt aan artikelen met algemene informatie;33° groenafval : het composteerbaar organisch afval dat onder meer vrijkomt in tuinen, plantsoenen, parken, oevers van waterlopen en wegbermen en natuurgebieden;34° grofvuil : afvalstoffen die ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding, en de vergelijkbare afvalstoffen die door hun omvang, hun aard of hun gewicht niet in de recipiënt voor huisvuilophaling kunnen worden geborgen en die huis aan huis worden ingezameld, alsook de restfractie die overblijft voor verbranden of storten na aanbieding in het containerpark;35° grondstoffen : bijproducten of materialen die het einde van de afvalfase hebben bereikt, overeenkomstig artikel 36, 37 of 39 van het Materialendecreet;36° grondstoffenproducent : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon waarvan de activiteit bijproducten of materialen die het einde van de afvalfase hebben bereikt, voortbrengt, overeenkomstig artikel 36, 37 of 39 van het Materialendecreet;37° grondstoffengebruiker : elke natuurlijke of rechtspersoon die bijproducten of materialen die het einde van de afvalfase hebben bereikt, overeenkomstig artikel 36, 37 of 39 van het materialendecreet, inzet in zijn procesvoering;38° haven : plaats of geografisch gebied met verbeteringswerken en voorzieningen die voornamelijk dienen voor de ontvangst van schepen, met inbegrip van vissersvaartuigen en pleziervaartuigen;39° havenontvangstvoorziening : vaste, drijvende of mobiele voorziening die geschikt is voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen;40° houder van pcb-houdende apparaten : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die pcb's of een pcb-houdend apparaat in zijn bezit heeft;41° ingedeelde inrichting : een inrichting waar een activiteit wordt uitgeoefend die is opgenomen in bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;42° instelling voor geneeskunde : alle openbare en private ziekenhuizen, met uitzondering van de psychiatrische ziekenhuizen, alle poliklinieken, alle vaste of mobiele instellingen en eenheden of inrichtingen die geneeskundige behandelingen verstrekken aan ambulante of bedlegerige patiënten, alle psychiatrische ziekenhuizen op de campus van een ziekenhuis die behoren tot dezelfde inrichtende macht, alle rust- en verzorgingstehuizen op de campus van een ziekenhuis en die behoren tot dezelfde inrichtende macht en niet onder de erkenning van een rusthuis vallen, alle psychiatrische verzorgingstehuizen die gelegen zijn op de campus van een ziekenhuis en behoren tot dezelfde inrichtende macht, alle laboratoria en onderzoeksinrichtingen die, intern of extern aan een instelling verbonden, voor die instellingen en voor geneeskundige praktijken onderzoeken verrichten, alle laboratoria van de farmaceutische nijverheid, alle mobiele of vaste bloedtransfusiecentra, alle mortuaria waar lijkverzorging wordt uitgevoerd, en alle instellingen voor forensische geneeskunde;43° instelling voor verzorging : alle andere rust- en verzorgingstehuizen dan de rust- en verzorgingstehuizen, vermeld in 41°, alle rusthuizen, al dan niet met rvt-woongelegenheid, alle dagverzorgingscentra en alle andere psychiatrische verzorgingstehuizen dan de psychiatrische verzorgingstehuizen, vermeld in 41° ;44° inzamelaar : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die overgaat tot de inzameling van afvalstoffen; 45° kga : klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong en van vergelijkbare bedrijfsmatige oorsprong als vermeld in artikel 1.2.1, § 2, 53° ; 46° kringloopcentrum : een door de OVAM erkende rechtspersoon die over een inzamelingsdienst, sortering en verkoopsruimte beschikt en die in een binnen zijn erkenning afgebakend verzorgingsgebied potentieel herbruikbare goederen inzamelt, opslaat, sorteert, herstelt en verkoopt met producthergebruik als doel;47° ladingresiduen : de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;48° landbouwfolie : kunststoffolie die wordt gebruikt in het kader van een landbouw, tuinbouw- of veeteeltactiviteit, met uitzondering van verpakkingen als vermeld in het samenwerkingsakkoord van 4 november 2008 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval;49° Marpol : het internationale verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door schepen, zoals gewijzigd door het protocol van 17 februari 1978 bij dat verdrag, en de eventuele latere wijzigingen ervan;50° Materialendecreet : het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;51° medisch afval : een bijzondere afvalstof die bestaat uit alle afvalstoffen, ongeacht de aard, het voorkomen of de samenstelling, die afkomstig zijn van geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen;52° menggranulaat : granulaat dat afkomstig is van het breken van metselwerk en beton, zodat het mengsel een minimaal gehalte aan beton bevat;53° meststof of bodemverbeterend middel : elke stof waaraan een specifieke werking ter bevordering van de plantaardige productie wordt toegeschreven als vermeld in de federale wetgeving betreffende de handel in meststoffen en bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten;54° met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen : bedrijfsafvalstoffen van vergelijkbare aard, samenstelling en hoeveelheid als huishoudelijke afvalstoffen, die ontstaan ten gevolge van activiteiten die van dezelfde aard zijn als activiteiten van de normale werking van een particuliere huishouding;55° metselwerkgranulaat : granulaat dat afkomstig is van het breken van metselwerk; 56° milieutechnische eenheid : de milieutechnische eenheid, vermeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM; 57° Milieuvergunningendecreet : het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;58° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid;59° niet-vormgegeven bouwstof : bouwstof die niet aan alle criteria van een vormgegeven bouwstof voldoet;60° olie : alle soorten smeerolie of industriële olie, op minerale of synthetische basis, in het bijzonder olie voor verbrandingsmotoren, transmissiesystemen, alsook olie voor machines, turbines, warmteoverdracht en hydraulische systemen met uitzondering van pcb-oliën;61° organisch-biologische afvalstoffen : groenafval, gft-afval of organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen;62° oude en vervallen geneesmiddelen : restanten van geneesmiddelen als vermeld in artikel 1 van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, met uitzondering van artikel 1bis van die wet, die farmaceutische specialiteiten zijn, en die aan een particulier werden verstrekt en waarvan hij zich ontdoet, wil ontdoen of moet ontdoen. Een specialiteit is elk vooraf bereid geneesmiddel dat onder een speciale benaming en in een bijzondere verpakking in de handel wordt gebracht; 63° pcb-houdend apparaat : elk toestel dat pcb's bevat of heeft bevat, zoals transformatoren, condensatoren, recipiënten die resthoeveelheden bevatten, en dat niet is gereinigd.Tenzij redelijkerwijs het tegendeel kan worden aangenomen, worden toestellen die mogelijk pcb's bevatten als pcb-houdende apparaten beschouwd; 64° pcb's : polychloorbifenylen, polychloorterfenylen, monomethyltetrachloordifenylmethaan, monomethyldichloordifenylmethaan, monomethyldibroomdifenylmethaan en alle mengsels waarvan het totale gehalte aan de bovenvermelde stoffen hoger is dan 0,005 gewichtsprocent; 65° percentage van hergebruik en recyclage : het percentage van het gewicht aan afvalstoffen, onderverdeeld per materiaalsoort als vermeld in artikel 3.4.4.5, die tot grondstof gerecycleerd worden, vermeerderd met de apparatuur, onderverdeeld per materiaalsoort, die wordt voorbereid voor hergebruik, ten opzichte van het totale gewicht van de overeenkomstige materiaalsoort van de afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die werd ingezameld; 66° pleziervaartuig : schip, bestemd of gebruikt voor sport of vrijetijdsbesteding, ongeacht het type en de wijze van voortstuwing;67° pmd-afval : afval van plastic flessen en flacons, metalen verpakkingen en drankkartons bestemd voor gebruik door huishoudens of vergelijkbaar bedrijfsmatig gebruik;68° producent : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die : a) producten produceert, laat produceren, invoert of laat invoeren in het Vlaamse Gewest, al dan niet onder zijn eigen merk, en die producten voor eigen gebruik bestemt, of op de markt brengt of laat brengen in het Vlaamse Gewest, ongeacht de gebruikte verkooptechniek;b) onder zijn eigen merk producten wederverkoopt die door andere leveranciers zijn geproduceerd.Daarbij wordt de wederverkoper niet als producent aangemerkt als het merk van de producent op het product zichtbaar is.

Een natuurlijke persoon of rechtspersoon wordt niet als producent aangemerkt als hij uitsluitend voorziet in financiering op grond van of in het kader van een financieringsovereenkomst; 69° producent van drukwerk : de uitgever of de persoon die handelt in opdracht van een buitenlandse uitgever, die drukwerk verspreidt in het Vlaamse Gewest.De uitgever is de persoon die het drukwerk laat aanmaken en die verantwoordelijk is voor de vorm en de inhoud; 70° puin : steenachtige fractie uit bouw- en sloopafval;71° reclamedrukwerk : al het drukwerk dat minder dan vijfmaal per week verschijnt en waarin minder dan 30 % van de gedrukte oppervlakte besteed wordt aan artikelen met algemene informatie;72° recyclagevoet : het percentage van het gewicht aan gerecycleerd drukwerk ten opzichte van het totale gewicht aan drukwerk dat tijdens het voorgaande kalenderjaar door om het even welke producent van om het even welk drukwerk verspreid werd in het Vlaamse Gewest;73° regeneratie van afgewerkte olie : iedere recyclingshandeling waardoor basisoliën kunnen worden geproduceerd door raffinage van afgewerkte olie, in het bijzonder door uit die olie de verontreinigende stoffen, oxidatieproducten en additieven te verwijderen;74° reiniging van pcb-houdende apparaten : het geheel van werkzaamheden waardoor een pcb-houdend apparaat opnieuw gebruikt, gerecycleerd of onder veilige omstandigheden verwijderd kan worden.De vervanging, namelijk de werkzaamheden waarbij pcb's worden vervangen door een passende vloeistof die geen pcb's bevat, wordt ook als reiniging beschouwd; 75° ruimingsspecie : bodemmateriaal dat afkomstig is van het verdiepen, verbreden of onderhouden van oppervlaktewateren als vermeld in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, en dat niet onder de definitie baggerspecie valt;76° scheepsafval : afval, met inbegrip van sanitair afval, en residuen, die geen ladingresiduen zijn, die ontstaan tijdens de bedrijfsvoering van een schip en onder het toepassingsgebied vallen van bijlage I, IV en V van Marpol 73/78, en ladinggebonden afval als vermeld in de Guidelines voor de uitvoering van bijlage V van Marpol 73/78;77° schip : zeegaand vaartuig, ongeacht het type, dat in het mariene milieu opereert, met inbegrip van draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, onderwatervaartuigen en drijvende vaartuigen;78° sorteerzeefgranulaat : verzamelterm voor stenen die verkregen worden door het zeven van puin, verkregen na voorafzeving en sorteren van bouw- en sloopafval dat afkomstig is van een vaste sorteerinrichting;79° sorteerzeefzand : zand dat afkomstig is van het zeven van puin, voorafgaand aan het sorteren van bouw- en sloopafval dat afkomstig is van een vaste sorteerinrichting;thuisverzorging : geneeskundige of diergeneeskundige behandelingen in het huis van de belanghebbende, verstrekt door de beoefenaar van een geneeskundig beroep, al dan niet in georganiseerd verband; 80° titel I van het VLAREM : het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;81° titel II van het VLAREM : het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;82° tussenhandelaar : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die producten verdeelt aan één of meer eindverkopers of andere tussenhandelaars in het Vlaamse Gewest;83° vergisting : gecontroleerd afbraakproces door micro-organismen van organisch-biologisch afval en ander organisch-biologisch materiaal in afwezigheid van zuurstof waardoor biogas en een gehomogeniseerd product (het digestaat) worden gevormd;84° vervoer van afvalstoffen : afvalstoffen van de ene plaats naar de andere brengen over de openbare weg, spoorweg, waterweg, via luchtvaart of via pijpleiding;85° vervoerder van afvalstoffen : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in opdracht van derden beroepsmatig afvalstoffen vervoert.Beroepsmatig houdt in dat afvalstoffen worden vervoerd in het kader van een professionele activiteit, ongeacht of deze professionele activiteit exclusief bestaat uit het vervoer en de inzameling van afvalstoffen of bestaat uit het, al dan niet occasioneel, inzamelen en vervoeren van afvalstoffen als onderdeel van een bredere professionele activiteit; 86° vissersvaartuig : schip, uitgerust of met commercieel oogmerk gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;87° VLAREBO : het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming;88° vormgegeven bouwstof : bouwstof die aan de volgende criteria voldoet : a) ze kan een proefstuk omvatten waarvan de afmeting van twee van de drie dimensies groter is dan 40 millimeter;b) ze heeft een druksterkte van minstens 9 N/mm2, bepaald volgens de proefmethode uit de NBN-reeksen, aangepast aan het eindproduct;c) ze heeft een oppervlaktegerelateerde afgifte, zoals bepaald volgens de diffusieproef, opgenomen in het Compendium voor Monsterneming en Analyse;89° werk : waterwerk, dijklichaam, wegenbouwkundig werk, bouwwerk of bouwkundig grondwerk dat duidelijk te onderscheiden is van de bodem;90° zuiveringsslib : a) slib dat afkomstig is van zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk of stedelijk afvalwater;b) slib dat afkomstig is van zuiveringsinstallaties voor bedrijfsafvalwater;91° zwerfvuil : klein vast afval dat terug te vinden is op een niet daarvoor bestemde plaats. § 3. Voor de toepassing van onderafdeling 3.4.2 van hoofdstuk 3 en onderafdeling 5.2.4 van hoofdstuk 5 wordt verstaan onder : 1° demontage-informatie : alle informatie die voor een doelmatige en milieuvriendelijke verwerking van een afgedankt voertuig noodzakelijk is.De informatie is opgenomen in handboeken of is beschikbaar in elektronische vorm; 2° hergebruik : elke handeling waarbij onderdelen of vloeistoffen van een afgedankt voertuig voor hetzelfde doel worden gebruikt als waarvoor ze initieel geconcipieerd werden;3° hergebruiken : het uitvoeren van elke handeling waarbij onderdelen of vloeistoffen van een afgedankt voertuig voor hetzelfde doel worden gebruikt als waarvoor ze initieel geconcipieerd werden;4° recycleren : terugwinnen van materialen en grondstoffen, afkomstig van de verwerking van afgedankte voertuigen, in het oorspronkelijke productieproces dat aan de basis lag van de afvalstoffen, of in een ander productieproces, niet inbegrepen de terugwinning van energie.In dit kader betekent terugwinning van energie het gebruik van brandbare afvalstoffen om energie op te wekken door directe verbranding met of zonder andere afvalstoffen, maar met terugwinning van warmte; 5° recycling : de handeling van het recycleren;6° shredder : toestel dat voor het stuktrekken of versnijden van afgedankte voertuigen wordt gebruikt, ook om direct recycleerbaar schroot te verkrijgen;7° voertuig : voertuigen die onder categorie M1 of N1 vallen, vermeld in richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, alsmede driewielige motorvoertuigen als vermeld in richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad, met uitzondering van driewielers, ongeacht hoe het voertuig tijdens het gebruik werd onderhouden of gerepareerd en ongeacht of het werd uitgerust met door de producent geleverde onderdelen dan wel met andere onderdelen die als vervangings- of inbouwonderdeel in overeenstemming met de relevante gemeenschapsbepalingen of interne bepalingen werden aangebracht;8° voertuigproducent : de voertuigfabrikant of de beroepsimporteur van een voertuig in een lidstaat van de Europese Unie. § 4. Voor de toepassing van onderafdeling 3.4.5 van hoofdstuk 3 en onderafdeling 5.2.7 van hoofdstuk 5 wordt verstaan onder : 1° autobatterij of -accu : batterij of accu die gebruikt wordt voor het starten, voor de verlichting of het ontstekingsvermogen van een voertuig;2° batterijpak : set batterijen of accu's die onderling verbonden zijn of die voorzien zijn van een buitenverpakking, die één complete eenheid vormt en niet is bestemd om door de eindgebruiker te worden opgedeeld of geopend;3° draagbare batterij of accu : elke batterij, elke knoopcel, elk batterijpak of elke accu waarvoor tegelijk geldt dat ze : a) afgedicht zijn;b) met de hand kunnen worden gedragen;c) geen industriële batterij of accu, noch een autobatterij of -accu zijn;4° industriële batterij of accu : batterij of accu die uitsluitend voor gebruik voor industriële of professionele doeleinden is ontworpen of die in elk type elektrisch voertuig wordt gebruikt;5° knoopcel : kleine ronde draagbare batterij of accu met een diameter die groter is dan de hoogte en die wordt gebruikt voor speciale doeleinden, zoals gehoorapparaten, horloges, kleine draagbare apparatuur en als back-up- stroomvoorziening;6° op de markt brengen van batterijen en accu's : het leveren of ter beschikking stellen, al dan niet tegen betaling, aan een derde, met inbegrip van invoer in het douanegebied;7° producent van batterijen en accu's : persoon die, ongeacht de gebruikte verkooptechniek, met inbegrip van de techniek voor communicatie op afstand, batterijen of accu's, met inbegrip van die welke in apparaten of voertuigen zijn ingebouwd, beroepsmatig voor het eerst op het grondgebied op de markt brengt, al dan niet voor eigen gebruik;8° recycling van batterijen en accu's : het in een productieproces opnieuw verwerken van afvalmaterialen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel, met uitzondering van de terugwinning van energie;9° verwerking van batterijen en accu's : iedere activiteit die afgedankte batterijen en accu's ondergaan nadat ze zijn overgedragen aan een faciliteit voor sortering, voorbereiding op recycling of voorbereiding op verwijdering. § 5. Voor de toepassing van onderafdeling 5.2.11 van hoofdstuk 5 en bijlage 3.4.6 gelden de definities, vermeld in het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, ondertekend in Straatsburg op 9 september 1996. HOOFDSTUK 2. - Afbakening van de afvalfase Afdeling 2.1. - Lijst van afvalstoffen

Art. 2.1.1. De lijst van afvalstoffen is opgenomen in bijlage 2.1.

Stoffen en voorwerpen die in de lijst van afvalstoffen zijn opgenomen, worden alleen als afvalstof beschouwd als ze aan de definitie van afvalstof voldoen. Afdeling 2.2. - Algemene bepalingen

Art. 2.2.1. Beoogde grondstoffen mogen alleen als grondstoffen worden beschouwd als ze bij oordeelkundig gebruik geen gevaar voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen voor het milieu kunnen inhouden.

Art. 2.2.2. De specifieke criteria die minimaal vervuld moeten zijn opdat een bepaald materiaal kan worden beschouwd als een grondstof, bestemd voor een bepaald toepassingsgebied, worden, waar nodig, vastgesteld in afdeling 2.3. Elk materiaal afzonderlijk moet aan die criteria voldoen.

Materialen voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, hoeven niet afzonderlijk te voldoen aan de criteria, vermeld in het eerste lid.

Art. 2.2.3. In de lijst met materialen, vermeld in bijlage 2.2, is aangegeven voor welke materialen een grondstofverklaring vereist is.

Om een grondstofverklaring te verkrijgen, moet worden voldaan aan de toepasselijke criteria, vermeld in afdeling 2.3.

Beoogde grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, voor gebruik als bouwstof, voor gebruik als bodem, of voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, en die niet vermeld worden in bijlage 2.2, kunnen pas als grondstof worden beschouwd als alle toepasselijke criteria, vermeld in afdeling 2.3, zijn vervuld en de OVAM een toelating heeft gegeven in de vorm van een grondstofverklaring.

Een grondstofverklaring wordt alleen afgeleverd voor een specifiek materiaal dat wordt geproduceerd door een specifieke producent of voortkomend uit een specifiek productieproces en waarvoor een specifieke toepassing wordt beoogd.

Art. 2.2.4. Materialen kunnen beschouwd worden als grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik in bodemsaneringswerken of voor risicobeheersmaatregelen, als ze voldoen aan de voorwaarden van samenstelling of gebruik, vastgesteld in het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject, het beperkte bodemsaneringsproject of het risicobeheersplan, afgeleverd door de OVAM conform de bepalingen van het Bodemdecreet.

Art. 2.2.5. Als de OVAM voor andere materialen dan de materialen, vermeld in artikel 2.2.3, een grondstofverklaring aflevert, houdt ze bij de beoordeling in elk geval rekening met de elementen, vermeld in afdeling 2.4.

Art. 2.2.6. De grondstofverklaringen worden afgeleverd volgens de procedure, vermeld in afdeling 2.4.

Art. 2.2.7. § 1. In afwijking van deze afdeling, afdeling 2.3 en afdeling 2.4 zal, als dat van toepassing is, bij de beoordeling van een materiaal dat als grondstof en niet als afvalstof kan worden beschouwd, rekening worden gehouden met de Europees vastgestelde voorwaarden of criteria.

Er is geen grondstofverklaring vereist als er voor materialen die als beoogde grondstoffen op de markt worden gebracht, rechtstreeks toepasselijke Europees vastgestelde voorwaarden en criteria gelden. § 2. De inrichting of onderneming die voldoet aan rechtstreeks toepasselijke Europees vastgestelde voorwaarden of criteria ten aanzien van grondstoffen, en die ze op de markt wil brengen, moet zijn opgenomen in een register. De minister stelt vast welke gegevens er worden opgenomen in het register.

Op eenvoudig verzoek van de OVAM of de toezichthouder moet de betreffende inrichting of onderneming de conformiteit met de Europese eisen kunnen aantonen. De minister kan vaststellen welke informatie beschikbaar moet zijn om de conformiteit te kunnen aantonen.

In uitvoering van Europees vastgestelde voorwaarden en criteria, kan de minister de persoon aanwijzen die als onafhankelijke expert ter verificatie van een Europees opgelegd kwaliteitsborgingssysteem mag optreden.

Art. 2.2.8. § 1. De grondstoffenproducent of in afwijking hiervan, de natuurlijke of rechtspersoon die in diens naam optreedt, als vermeld in artikel 2.4.2.1, is ervoor verantwoordelijk dat de verplichtingen, vermeld in dit hoofdstuk, nageleefd worden. Hij brengt elke afnemer van de grondstof op de hoogte van de gebruiksvoorwaarden, vermeld in afdeling 5.3, en van de specifieke criteria, vermeld in afdeling 2.3 van dit besluit. Het is de verantwoordelijkheid van de grondstoffenproducent of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in diens naam optreedt, om de toezichthouder en de OVAM onmiddellijk op de hoogte te brengen, indien hij over informatie beschikt waaruit kan worden besloten dat een partij materialen niet meer aan de bepalingen van dit hoofdstuk voldoet. In dat geval wordt die partij materialen beschouwd als afvalstof. § 2. De materialen, vermeld in artikel 2.2.3 en onderafdeling 2.3, die worden beschouwd als grondstoffen, worden minstens eenmaal per jaar geanalyseerd door een laboratorium dat erkend of gekwalificeerd is door de OVAM overeenkomstig de bepalingen, vermeld in hoofdstuk 8. De monsterneming moet uitgevoerd worden door onafhankelijke en gekwalificeerde personen of instellingen. De OVAM kan de frequentie nader specificeren. Het monster moet representatief zijn voor de productie in een bepaald tijdsinterval. De conformiteit met de geldende criteria moet worden verzekerd op basis van een representatieve bemonstering en analyse.

Afhankelijk van de herkomst en aanwending kan in overleg met de OVAM de parameterlijst, vermeld in bijlagen 2.3.1 en 2.3.2, beperkt worden. § 3. De analysegegevens, vermeld in paragraaf 2, worden door de natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in paragraaf 1, gedurende vijf jaar ter beschikking gehouden van de toezichthouder en de OVAM. Deze analysegegevens worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling tussen de OVAM en de voormelde persoon. De technische specificaties waaraan de analysegegevens moeten voldoen, en de technische specificaties in verband met de uitwisseling van gegevens op verzoek van de OVAM worden opgenomen in een standaardprocedure, vastgesteld door de minister. Afdeling 2.3. - Specifieke criteria

Onderafdeling 2.3.1. - Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel Art. 2.3.1.1. Om de materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 1, te beschouwen als grondstoffen, bestemd voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, moeten de voorwaarden van samenstelling, namelijk de maximale gehalten aan verontreinigende stoffen, vermeld in bijlage 2.3.1.A, vervuld zijn. Deze criteria gelden met behoud van de voorwaarden, vermeld in het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging van nitraten uit agrarische bronnen, en de voorwaarden, vermeld in de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, en de uitvoeringsbesluiten ervan.

Voor grondstoffen die minder dan 2 % droge stof bevatten, moet de samenstelling, uitgedrukt in kilogram verse stof, voldoen aan de maximale gehalten aan verontreinigende stoffen, vermeld in bijlage 2.3.1.B. Een materiaal dat uitzonderlijk niet voldoet aan de samenstellingsvoorwaarden, vermeld in het eerste en tweede lid, kan eventueel in welbepaalde toepassingen als meststof of bodemverbeterend middel worden toegelaten, mits hiervoor een grondstofverklaring wordt bekomen.

Art. 2.3.1.2. De behandeling, bemonstering en analyse van behandeld zuiveringsslib worden uitgevoerd volgens de bepalingen, vermeld in bijlage 2.3.1.D. Art. 2.3.1.3. § 1.Gft-compost, groencompost en het eindmateriaal van de biologische behandeling van organisch-biologische afvalstoffen moeten geproduceerd worden in een vergunde inrichting voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen die beschikt over een keuringsattest, dat wordt afgeleverd door de Vlaamse Compostorganisatie vzw, afgekort als Vlaco vzw, of een andere instelling die voor het betreffende materiaal over de nodige bekwaamheid beschikt en daartoe erkend is op basis van het Algemeen Reglement van de Certificering. § 2. De Certificeringscommissie Meststoffen - Bodemverbeterende Middelen houdt toezicht op de certificering en beheert het Algemeen Reglement van de Certificering.

De Certificeringscommissie Meststoffen - Bodemverbeterende Middelen is samengesteld als volgt : 1° twee vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid;2° twee vertegenwoordigers van de producenten;3° twee vertegenwoordigers van de gebruikers;4° twee onafhankelijke deskundigen. De Certificeringscommissie Meststoffen - Bodemverbeterende Middelen zal onder meer de volgende taken uitvoeren : 1° het beheren van het Algemeen Reglement van de Certificering en het goedkeuren van het Kwaliteitshandboek van de certificeringsinstelling;2° het opvolgen van het verlenen, schorsen of intrekken van de keuringsattesten;3° het behandelen van de beroepen tegen beslissingen over het verlenen, schorsen of intrekken van de keuringsattesten;4° het geven van advies aan de certificeringsinstelling over de controle- en de certificeringsactiviteiten. De minister kan nadere regels vaststellen voor de taken en de werking van de Certificeringscommissie Meststoffen - Bodemverbeterende Middelen en wijst de leden aan. § 3. Het Algemeen Reglement van de Certificering wordt goedgekeurd bij ministerieel besluit en wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Onderafdeling 2.3.2. - Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik als bouwstof Art. 2.3.2.1. § 1. Rekening houdend met de geldende voorwaarden voor werken of bouwstoffen moeten de volgende criteria voor de samenstelling minimaal zijn vervuld om de materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 2, te beschouwen als grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als bouwstof : 1° de maximale totaalconcentraties aan organische verbindingen, vermeld in bijlage 2.3.2.A, worden niet overschreden; 2° de maximale totaalconcentraties aan metalen, vermeld in bijlage 2.3.2.A, zijn richtwaarden. Voor de metalen waarbij de totaalconcentraties lager zijn dan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem, vermeld in bijlage V van het VLAREBO, moet de uitloogbaarheid niet bepaald worden; 3° de maximale uitloogbaarheidswaarden van metalen voor gebruik in of als niet-vormgegeven bouwstof, vermeld in bijlage 2.3.2.B, worden niet overschreden. De maximale uitloogbaarheid geldt voor een standaardgebruik waarbij de toepassingshoogte van de niet-vormgegeven bouwstof, gemeten loodrecht op het aardoppervlak, 0,7 m bedraagt, het soortelijk gewicht 1550 kg/m3 is, en de effectieve infiltratie in het werk 300 mm/j bedraagt. Bij afwijkende uitloogbaarheid, afwijkend soortelijk gewicht en een afwijkende beoogde toepassingshoogte moet de berekende immissiegrenswaarde voor de bodem voldoen aan bijlage 2.3.2.C; 4° de uitloogbaarheid van metalen, voor gebruik in of als vormgegeven-bouwstoffen, moet resulteren in berekende immissiegrenswaarden die voldoen aan de waarden, vermeld in bijlage 2.3.2.C; 5° het berekende totaalgehalte aan asbestvezels bedraagt maximaal 100 mg/kg droge stof. § 2. In afwijking van paragraaf 1 hoeven de materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 2, meer bepaald asfaltgranulaat, bitumineuze granulaten, alsook brekerzand van asfalt of brekerzeefzand, afkomstig van asfalt, niet te voldoen aan de parameter minerale olie.

Brekerzand van asfalt of brekerzeefzand, afkomstig van asfalt, is pak-houdend bij overschrijding van de norm voor een van de polycyclische aromatische koolwaterstoffen, vermeld in bijlage 2.3.2.A. Voor de bepaling van het pak-gehalte in asfaltgranulaat is alleen de pak-spray-test van toepassing. In afwijking van paragraaf 1 mogen de voormelde pak-houdende grondstoffen gebruikt worden overeenkomstig artikel 5.3.3.4.

Art. 2.3.2.2. De OVAM stelt een globaal beheersysteem voor gerecycleerde granulaten vast. Dat beheersysteem bevat minstens een door de minister goed te keuren eenheidsreglement dat de voorwaarden en de procedure voor de keuring van gerecycleerde granulaten regelt.

De gerecycleerde granulaten die als grondstof worden ingezet, moeten voldoen aan de bepalingen van het eenheidsreglement.

De parameterlijsten uit de bijlagen, vermeld in artikel 2.3.2.1, kunnen beperkt worden tot een lijst als vermeld in het eenheidsreglement.

Art. 2.3.2.3. § 1. Een beoogde grondstof die niet voldoet aan de dwingende samenstellingsvoorwaarden van de toepassing, vermeld in artikel 2.3.2.1, kan in welbepaalde specifieke toepassingen toch als grondstof worden toegelaten. De natuurlijke persoon of rechtspersoon die het einde van de afvalfase wil voor het materiaal, stuurt een aanvraag tot het verkrijgen van een grondstofverklaring naar de OVAM. Het materiaal dat bij een specifieke toepassing overeenkomstig het eerste lid gebruikt werd, mag alleen verwijderd of gerecycleerd worden in een identieke specifieke toepassing die minstens hetzelfde niveau van bescherming van de volksgezondheid en het milieu garandeert. § 2. Een beoogde grondstof waarvoor op het moment van de aanvraag nog niet kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de dwingende samenstellingsvoorwaarden van de toepassing, vermeld in artikel 2.3.2.1, omdat de concrete toepassing ervan nog niet operationeel is, kan, indien het een aanvraag van de initiële grondstofproducent betreft, toch als grondstof worden toegelaten. Op basis van laboratoriumonderzoek moet worden aangetoond dat kan voldaan worden aan de samenstellingsvoorwaarden van de toepassing, vermeld in artikel 2.3.2.1. De initiële grondstoffenproducent die het einde van de afvalfase wil voor het materiaal, stuurt een aanvraag tot het verkrijgen van een grondstofverklaring naar de OVAM. Onderafdeling 2.3.3. - Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik als bodem Art. 2.3.3.1. Materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 3, kunnen maar worden beschouwd als grondstoffen, bestemd voor gebruik als bodem, als aan al de volgende criteria is voldaan : 1° de voorwaarden voor het gebruik van uitgegraven bodem als bodem als vermeld in artikel 161, § 1, en § 2, eerste lid, 1° tot en met 4°, en artikel 162 van het VLAREBO, zijn vervuld;2° in geval van bagger- en ruimingsspecie worden, aanvullend op de voorwaarden in 1°, de volgende concentraties aan chloorhoudende bestrijdingsmiddelen niet overschreden : a) gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype I ligt : 1) de som van aldrin + dieldrin, chloordaan (alpha-isomeer en gamma-isomeer), DDT + DDE + DDD, hexachloorcyclohexaan (gamma-isomeer), hexachloorcyclohexaan (ss-isomeer), hexachloorcyclohexaan (alpha-isomeer), endosulfan (alpha, ss en sulfaat) : 0,1 mg/kg droge stof;2) bij het berekenen van de som worden alleen de resultaten van de componenten die gelijk zijn aan of hoger zijn dan de bepalingsgrens, ingebracht;b) gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype II, III, IV of V ligt : 1) de som van aldrin + dieldrin, chloordaan (alpha-isomeer en gamma-isomeer), DDT + DDE + DDD, hexachloorcyclohexaan (gamma-isomeer), hexachloorcyclohexaan (alpha-isomeer), hexachloorcyclohexaan (ss-isomeer), endosulfan (alpha, ss en sulfaat) : 0,2 mg/kg droge stof;2) bij het berekenen van de som worden alleen de resultaten van de componenten die gelijk zijn aan of hoger zijn dan de bepalingsgrens, ingebracht. De bepalingsgrenzen, vermeld in het eerste lid, worden opgenomen in het Compendium voor monsterneming en analyse, vermeld in hoofdstuk 8, afdeling 8.2.

Onderafdeling 2.3.4. - Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas op stortplaatsen van categorieën 1 en 2 Art. 2.3.4.1. § 1. Rekening houdend met de geldende voorwaarden voor afdichtingslagen, vermeld in bijlage 2.3.4.A, moeten minimaal de volgende criteria zijn vervuld om de materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 4, te beschouwen als grondstoffen die geschikt zijn voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas op stortplaatsen van categorie 1 en 2 : 1° de concentraties aan organische verbindingen overschrijden de waarden, vermeld in bijlage 2.3.4.B, niet; 2° de beschikbaarheden voor uitloging van anorganische bestanddelen overschrijden de waarden, vermeld in bijlage 2.3.4.B, niet; 3° de uitloogbaarheidswaarden van anorganische bestanddelen overschrijden de waarden, vermeld in bijlage 2.3.4.B, niet; 4° het massa- en volumepercentage niet-steenachtige materialen, zoals gips, rubber, kunststof, isolatie, roofing of andere verontreinigingen, bedraagt maximaal 1 %. In afwijking van het eerste lid, 1°, 2° en 3°, geldt voor zuiveringsslib, bitumineuze granulaten, brekerzand van asfalt, brekerzeefzand en sorteerzand, afkomstig van het zeven en breken van asfalt, dat die niet hoeven te voldoen aan de parameter minerale olie en DOC. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kan het materiaal dat niet voldoet aan de voorwaarden voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, na aanvullend onderzoek dat voldoende garanties biedt inzake milieubescherming, eventueel als grondstof worden toegelaten, op voorwaarde dat een grondstofverklaring toegekend wordt.

Onderafdeling 2.3.5. - Criteria voor grondstoffen afkomstig van en bestemd voor metallurgische productieprocessen voor non-ferrometalen Art. 2.3.5.1. § 1. Materialen afkomstig van metallurgische productieprocessen voor non-ferrometalen, worden beschouwd als grondstoffen als ze rechtstreeks, zonder verdere andere behandeling, worden gebruikt in een ander metallurgisch productieproces voor non-ferrometalen.

De beoogde grondstoffen zijn afkomstig van en bestemd voor een metallurgisch productieproces, vermeld in bijlage 2.3.5.

De beoogde grondstoffen mogen geen verontreinigingen bevatten die niet eigen zijn aan het metallurgisch proces of gevaarlijke stoffen bevatten die niet in de samenstellingscriteria van de lijst, vermeld in paragraaf 2, zijn opgenomen. § 2. De minister stelt de vorm en de inhoud vast van de lijst met materialen, afkomstig van en bestemd voor metallurgische productieprocessen voor non-ferrometalen, die als grondstof kunnen worden beschouwd. § 3. Artikel 2.4.2.2, 2°, c) en 3°, en artikel 2.4.2.5, 3°, zijn niet van toepassing in het geval een grondstofverklaring wordt aangevraagd voor materialen afkomstig van metallurgische productieprocessen voor non-ferrometalen, die rechtstreeks, zonder verdere andere behandeling, worden gebruikt in een ander metallurgisch productieproces voor non-ferrometalen, op voorwaarde dat het specifieke productieproces waaruit het materiaal voorkomt, goed omschreven is.

Onderafdeling 2.3.6. - Criteria voor grondstoffen afkomstig van metallurgische productieprocessen voor ferrometalen Art. 2.3.6.1. § 1. Materialen afkomstig van metallurgische productieprocessen voor ferrometalen, worden beschouwd als grondstoffen als ze rechtstreeks, zonder verdere andere behandeling, worden gebruikt.

De beoogde grondstoffen zijn afkomstig van een metallurgisch productieproces en bestemd voor gebruik, vermeld in bijlage 2.3.6.

De beoogde grondstoffen mogen geen verontreinigingen bevatten die niet eigen zijn aan het metallurgisch proces of gevaarlijke stoffen bevatten die niet in de samenstellingscriteria van de lijst, vermeld in paragraaf 2, zijn opgenomen. § 2. De minister stelt de vorm en de inhoud vast van de lijst met materialen, afkomstig van metallurgische productieprocessen voor ferrometalen, die als grondstof worden gebruikt. § 3. Artikel 2.4.2.2, 2°, c) en 3°, en artikel 2.4.2.5, 3°, zijn niet van toepassing in het geval een grondstofverklaring wordt aangevraagd voor materialen afkomstig van metallurgische productieprocessen voor ferrometalen, op voorwaarde dat het specifieke productieproces waaruit het materiaal voorkomt, goed omschreven is. Afdeling 2.4. - Grondstofverklaring

Onderafdeling 2.4.1. - Algemene bepalingen Art. 2.4.1.1. Bij de beoordeling of een materiaal kan worden aangemerkt als grondstof, toetst de OVAM het betreffende materiaal aan de definitie van een afvalstof als vermeld in artikel 3,1°, van het Materialendecreet, en houdt daarbij rekening met de elementen, vermeld in artikel 36, 37 en 39 van voormeld decreet.

Het gebruik van de betreffende materialen betekent niet dat de prioriteitsvolgorde, vermeld in artikel 4, § 3, van het Materialendecreet, wordt verlaten, onverminderd de mogelijkheid tot afwijking hiervan, zoals bepaald in artikel 8, § 1, van voormeld decreet.

Art. 2.4.1.2. In een grondstofverklaring kunnen bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Die voorwaarden kunnen onder meer betrekking hebben op de herkomst van het materiaal, de manier waarop het is ingezameld, geproduceerd of verwerkt, de aard en samenstelling van het materiaal, de grenswaarden voor verontreinigende stoffen, de toegelaten toepassing, de toegelaten wijze van aanwending en de aanwezigheid van een kwaliteitsborgingssysteem als vermeld in artikel 2.4.1.3.

Art. 2.4.1.3. Het kwaliteitsborgingssysteem, vermeld in artikel 2.4.1.2, kan een of meer van de volgende zaken bevatten : 1° de richtlijnen die aangeven hoe de aard, samenstelling en verpakking van de geaccepteerde afvalstoffen worden beoordeeld en bijgestuurd indien nodig;2° de monitoring van het proces waaruit een grondstof voortkomt;3° de monitoring van het resulterend materiaal;4° feedback van klanten of verdere gebruikers over de naleving van de productwetgeving of -vereisten;5° de registratie van eventueel opgelegde monitoring;6° een werkmethode die aangeeft op welke manier het materialenregister wordt bijgehouden, welke data dat register bevat, en waar dat register ter inzage ligt;7° de opleiding van personeel : beschrijving van de manier waarop de medewerkers worden opgeleid en bijgeschoold;8° de evaluatie van het kwaliteitsborgingssysteem;9° voor elk onderdeel van het kwaliteitsborgingssysteem een oplijsting van de verantwoordelijken. Onderafdeling 2.4.2. - Aanvraagprocedure voor een grondstofverklaring Art. 2.4.2.1. De producent van de beoogde grondstof of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in diens naam optreedt, stuurt een aanvraag tot het verkrijgen van een grondstofverklaring naar de OVAM. De OVAM stelt een voorbeeldformulier voor de aanvraag ter beschikking via de website.

Art. 2.4.2.2. De aanvraag bevat de volgende documenten en gegevens, voor zover ze nog niet aan de OVAM zijn bezorgd : 1° het gewenste gebruik van het materiaal als grondstof;2° de identificatiegegevens van de aanvrager : a) als de aanvrager een natuurlijke persoon is : voor- en achternaam, ondernemingsnummer, adres, geboortedatum en -plaats, telefoonnummer en eventueel faxnummer en e-mailadres;b) als de aanvrager een rechtspersoon is : naam, rechtsvorm, ondernemingsnummer en eventueel vestigingsnummer, adres van de maatschappelijke zetel en van de exploitatiezetel, naam en contactadres van de verantwoordelijke bij de exploitatiezetel, telefoonnummer en eventueel faxnummer en e-mailadres;c) de relatie ten opzichte van de grondstoffenproducent onder punt 3° ;3° de identificatiegegevens van de grondstoffenproducent : a) als de grondstoffenproducent een natuurlijke persoon is : voor Belgische grondstoffenproducenten het ondernemingsnummer en voor buitenlandse het btw-nummer, voor- en achternaam, adres, geboortedatum en -plaats, telefoonnummer en eventueel faxnummer en e-mailadres;b) als de grondstoffenproducent een rechtspersoon is : naam, rechtsvorm, voor Belgische grondstoffenproducenten het ondernemingsnummer en eventueel vestigingsnummer en voor buitenlandse het btw-nummer, adres van de maatschappelijke zetel en van de exploitatiezetel, naam en contactadres van de verantwoordelijke bij de exploitatiezetel, telefoonnummer en eventueel faxnummer en e-mailadres; 4° de identificatie van het materiaal : gebruikelijke naam, jaarlijkse hoeveelheid en de EURAL-code van het materiaal, vermeld in bijlage 2.1; 5° een overzicht van het productieproces met beschrijving van de gebruikte inputstromen en de stappen waarbij het materiaal vrijkomt, indien van toepassing;6° een kopie van de milieuvergunning voor het proces of het werk waaruit het materiaal vrijkomt, indien van toepassing;7° indien van toepassing, een monsternemings- en analyseverslag van een representatief monster van het materiaal, opgesteld door een laboratorium dat erkend of gekwalificeerd is door de OVAM, overeenkomstig de bepalingen, vermeld in hoofdstuk 8.Het aantal monsters en analyses is afhankelijk van de verwachte spreiding van de samenstelling. Indien van toepassing, wordt de uitloogbaarheidstest uitgevoerd op het monster met de hoogste verontreiniging aan metalen.

De monsterneming kan ook uitgevoerd worden door onafhankelijke en gekwalificeerde personen of instellingen. Als een materiaal slechts een deel uitmaakt van de massa van de vormgegeven bouwstof, moet een bijkomend monsternemings- en analyseverslag van het eindproduct opgesteld worden, tenzij artikel 2.3.2.3, § 2, van toepassing is. Het aantal te onderzoeken eindproducten is afhankelijk van de verwachte spreiding van het gehalte aan de grondstof in het eindproduct. De uitloogbaarheidstesten worden uitgevoerd op het eindproduct met het hoogste gehalte aan grondstof met de hoogste verontreiniging aan metalen. De analyseverslagen moeten aantonen dat de grondstof of de vormgegeven bouwstof voldoet aan de voorwaarden voor het aanwendingsgebied in kwestie. Deze analysegegevens worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling tussen de OVAM en de aanvrager. De technische specificaties waaraan de analysegegevens moeten voldoen, en de technische specificaties in verband met de uitwisseling van gegevens op verzoek van de OVAM worden opgenomen in een standaardprocedure, vastgesteld door de minister; 8° een beschrijving van de specifiek beoogde toepassing of het gebruik van het materiaal, en de staving ervan door middel van rapporten;9° een handtekening waarmee wordt bevestigd dat de verstrekte gegevens correct en volledig zijn, met vermelding van datum, plaats, voor- en achternaam en functie van de ondertekenaar. Art. 2.4.2.3. § 1. Uiterlijk 20 kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag verklaart de OVAM de aanvraag al dan niet ontvankelijk en volledig en brengt ze de aanvrager van die beslissing met een aangetekende brief op de hoogte. Als de aanvrager geen beslissing over de ontvankelijkheid en volledigheid heeft ontvangen binnen 20 kalenderdagen nadat hij de aanvraag verstuurd heeft, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk en volledig te zijn. § 2. Als de aanvraag ontvankelijk en volledig is, verleent of weigert de OVAM een grondstofverklaring bij gemotiveerde beslissing en brengt ze de aanvrager daarvan op de hoogte met een aangetekende brief uiterlijk 45 kalenderdagen na de datum van de verzending van de ontvankelijkheids- en volledigheidsverklaring of na de termijn van 20 kalenderdagen,vermeld in paragraaf 1. In de grondstofverklaring kan een beperkte geldigheidstermijn worden opgenomen. § 3. Als de OVAM bij de behandeling van de aanvraag in paragraaf 1 of 2 om aanvullingen verzoekt, wordt de termijn van behandeling, vermeld paragraaf 1 of 2, geschorst vanaf de verzending van dat verzoek en begint die opnieuw te lopen vanaf de ontvangst van de aanvullingen.

Na een weigering van een grondstofverklaring is een nieuwe aanvraag alleen ontvankelijk, als de aanvrager elementen kan aandragen die een nieuwe aanvraag rechtvaardigen. De procedure voor het verkrijgen van een grondstofverklaring wordt in dat geval herhaald.

Art. 2.4.2.4. Tegen de beslissing van de OVAM kan beroep worden ingesteld bij de minister, die uitspraak doet binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van het beroepsschrift.

Het beroep wordt met een aangetekende brief ingediend binnen een termijn van dertig dagen na verzending van de bestreden beslissing.

Het beroep is met redenen omkleed en gaat in op de specifieke elementen van de beslissing, vermeld in artikel 2.4.2.3, § 2.

De minister doet uitspraak door middel van een gemotiveerde beoordeling van de aanspraken en bezwaren geformuleerd door de indiener(s) van het beroep en houdt daarbij rekening met de definitie van een afvalstof als vermeld in artikel 3,1° van het Materialendecreet, evenals met de elementen, vermeld in artikelen 36, 37 en 39 van voormeld decreet, en de prioriteitsvolgorde, vermeld in artikel 4, § 3, van voormeld decreet, onverminderd de mogelijkheid tot afwijking hiervan, zoals bepaald in artikel 8, § 1, van voormeld decreet.

Art. 2.4.2.5. De grondstofverklaring bevat de volgende gegevens : 1° het dossiernummer;2° de identificatie van de aanvrager;3° de identificatie van de grondstoffenproducent;4° de naam van de grondstof en de beschrijving van het productieproces of het werk waaruit het oorspronkelijke materiaal is ontstaan;5° de beoogde toepassing van de grondstof;6° de voorwaarden voor het gebruik;7° de geldigheidstermijn. Art. 2.4.2.6. Een kopie van de grondstofverklaring vergezelt het transport van de grondstof. De opdrachtgever van het transport is hiervoor verantwoordelijk.

Tijdens de opslag van grondstoffen, met uitzondering van opslag bij de grondstoffenproducent, wordt, op verzoek, een kopie van de grondstofverklaring ter beschikking gesteld van de toezichthouder of de OVAM. De opdrachtgever voor de opslag is hiervoor verantwoordelijk.

Gedurende transport of opslag, mag gebruik worden gemaakt van een kopie van de grondstofverklaring in elektronische vorm.

Voor niet-verpakte grondstoffen legt de gebruiker, op verzoek, een kopie van de grondstofverklaring voor aan de toezichthouder of aan de OVAM. Voor verpakte grondstoffen kunnen de gegevens van de grondstofverklaring op de verpakking staan.

Onderafdeling 2.4.3. - Opheffing van de grondstofverklaring Art. 2.4.3.1. § 1. De OVAM kan de grondstofverklaring opheffen als : 1° de toezichthouder of de OVAM vaststelt, rekening houdend met alle systematische en toevallige fouten van de monsterneming en de analyse samen, dat het materiaal niet voldoet aan de toepasselijke voorwaarden van dit besluit;2° er zich wijzigingen voordoen aan onder meer het productieproces, de behandeling voor nuttige toepassing of de toepassing van het betreffende materiaal, waardoor het materiaal niet meer voldoet aan de voorwaarden van dit besluit.3° er sprake is van gebruik van de grondstof, dat niet in overeenstemming is met de grondstofverklaring. De OVAM brengt de houder van de grondstofverklaring met een aangetekende brief op de hoogte van het voornemen tot opheffing. § 2. Vanaf de ontvangst van de brief met het voornemen tot opheffing beschikt de houder van de grondstofverklaring over dertig kalenderdagen om zijn verweermiddelen in een aangetekende brief aan de OVAM te sturen.

Bij overschrijding van de termijn of bij ontoereikende verweermiddelen heft de OVAM de grondstofverklaring op. Ze doet dat binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van de verweermiddelen of het verstrijken van de termijn, vermeld in het eerste lid. De OVAM brengt de houder van de grondstofverklaring op de hoogte van die beslissing met een aangetekende brief.

Het voornemen tot opheffing kan worden beschouwd als ingetrokken, als de OVAM uiterlijk binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van de verweermiddelen een beslissing tot intrekking heeft gestuurd naar de houder van de grondstofverklaring, of bij het verstrijken van die termijn.

Tegen de beslissing van opheffing kan beroep worden ingesteld bij de minister, met inachtneming van de termijnen, vermeld in artikel 2.4.2.4.

Art. 2.4.3.2. De OVAM stelt een register met de verleende en opgeheven grondstofverklaringen ter beschikking via haar website. HOOFDSTUK 3. - Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid Afdeling 3.1. - Algemene bepalingen

Art. 3.1.1. Overeenkomstig artikel 21, § 2, van het Materialendecreet worden de volgende afvalstoffen aangewezen als afvalstoffen waarvoor een vorm van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid geldt : 1° drukwerkafval;2° afgedankte voertuigen;3° afvalbanden;4° afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;5° afgedankte batterijen en accu's; 6° afgewerkte olie als vermeld in bijlage 3.4.6; 7° oude en vervallen geneesmiddelen;8° gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en oliën van huishoudelijke oorsprong;9° afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen;10° afvallandbouwfolies;11° zwerfvuil;12° gebruikte injectienaalden;13° gebruikte wegwerpluiers. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, wordt bepaald in afdeling 3.4.

Art. 3.1.2. Alle verplichtingen en kosten voor de natuurlijke personen en rechtspersonen die aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid onderworpen zijn, gelden vanaf de datum van de invoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Afdeling 3.2. - Aanvaardingsplicht

Onderafdeling 3.2.1. - Algemene bepalingen Art. 3.2.1.1. § 1. De aanvaardingsplicht voor de eindverkoper houdt in dat hij, als een consument een product aanschaft, verplicht is het overeenstemmende product waarvan de consument zich ontdoet, gratis in ontvangst te nemen. De tussenhandelaars zijn verplicht de door de eindverkopers in ontvangst genomen afvalstoffen gratis te aanvaarden, in verhouding tot de door hen aan de eindverkopers gedane leveringen van producten. De producenten zijn verplicht de door de eindverkopers of door de tussenhandelaars in ontvangst genomen afvalstoffen gratis te aanvaarden en te zorgen voor de nuttige toepassing of de verwijdering ervan, in verhouding tot de door hen aan de eindverkopers of tussenhandelaars gedane leveringen van producten. § 2. De eindverkoper, tussenhandelaar en producent moeten de afvalstoffen waarvoor een aanvaardingsplicht geldt, gratis in ontvangst nemen, zelfs als de consument geen vervangende producten aanschaft.

In de milieubeleidsovereenkomst of in het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan kan echter van die plicht worden afgeweken : 1° voor huishoudelijke afvalstoffen : als de producenten de gratis inontvangstneming organiseren op de containerparken of op andere inzamelpunten met vergelijkbare geografische spreiding en dekking;2° voor bedrijfsafvalstoffen : als de producenten de gratis inontvangstneming organiseren op een wijze die rekening houdt met de specificiteit van de producten en voldoende garanties biedt voor een milieuverantwoorde behandeling. § 3. Als de eindverkoper, tussenhandelaar en producent van producten waarvoor de aanvaardingsplicht geldt, gebruik wil maken van een of meer containerparken, van kringloopcentra of van andere inzamelplaatsen, moet hij de nettokosten voor de inzameling en scheiding van de afvalstoffen die onderworpen zijn aan de aanvaardingsplicht, bij die inrichtingen ten laste nemen. De vergoeding van de nettokosten wordt onderling afgesproken. Als geen akkoord wordt bereikt, kan de minister, na advies van de OVAM, bindende voorschriften vaststellen voor de aanrekening van die kosten.

Die voorschriften bevatten onder meer een lijst van te vergoeden kosten. Ze worden opgesteld in overleg met de betrokken partners.

Om recht te hebben op de vergoeding, vermeld in het eerste lid, moet de inzameling gratis zijn voor de consument.

Tenzij het anders is bepaald in afdeling 3.4, moeten de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld in samenwerking met de gemeenten. § 4. De aanvaarding van afvalstoffen, vermeld in paragrafen 1, 2 en 3, is gratis op voorwaarde dat ze geen afvalstoffen bevatten die vreemd zijn aan het afgedankte product, tenzij die er door normaal gebruik in aanwezig kunnen zijn.

Zolang niet aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, wordt voldaan, kan de aanvaarding geweigerd worden. § 5. Elke producent is verantwoordelijk voor de financiering van zijn aanvaardingsplicht. De producent kan voor de organisatie van die financiering kiezen tussen collectieve en individuele regelingen. § 6. Het gedeelte van de kostprijs van een product dat wordt doorgerekend om de kosten te dekken die verbonden zijn aan de uitvoering van de aanvaardingsplicht, moet zichtbaar worden vermeld op de factuur, tenzij het anders is bepaald in dit besluit, in de milieubeleidsovereenkomst of in het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan. § 7. De eindverkoper van producten waarvoor de aanvaardingsplicht geldt, moet op een duidelijk zichtbare plaats in elk van zijn verkooppunten een bericht aanbrengen waarop onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT" is aangegeven op welke wijze hij voldoet aan de bepalingen van dit besluit en op welke wijze de koper zich kan ontdoen van zijn afgedankte product. Ook bij verkoop buiten een verkoopsruimte moet de consument daarover geïnformeerd worden. § 8. Ongeacht de datum van ondertekening van een milieubeleidsovereenkomst of de datum van de goedkeuring van het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan gelden alle verplichtingen en kosten voor degenen die aan de aanvaardingsplicht onderworpen zijn, vanaf de datum van de inwerkingtreding van de plicht.

Art. 3.2.1.2. § 1. De wijze waarop aan de aanvaardingsplicht wordt voldaan, wordt vastgelegd in een van de volgende documenten : 1° een individueel afvalpreventie- en afvalbeheerplan dat door de producenten ter goedkeuring aan de OVAM wordt voorgelegd volgens de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2 en onderafdeling 3.2.3; 2° een milieubeleidsovereenkomst als vermeld in het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten volgens de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2 en onderafdeling 3.2.2. § 2. Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan of de milieubeleidsovereenkomst bevat in elk geval : 1° maatregelen voor de kwalitatieve en kwantitatieve preventie en het hergebruik;2° maatregelen voor de selectieve inzameling van de afvalstoffen;3° maatregelen voor de optimale verwerking van de afvalstoffen;4° maatregelen voor een goede registratie van de afvalstoffenstromen en onderbouwing van het behalen van de doelstellingen;5° maatregelen voor de vergoeding van de rechtspersonen van publiek recht, van de kringloopcentra of van andere inzamelplaatsen;6° maatregelen voor de sensibilisering van de diverse doelgroepen;7° maatregelen voor eigen controlesystemen op de maatregelen, vermeld in 1° tot en met 6° ;8° bepalingen over de rapportering aan de OVAM met betrekking tot alle maatregelen, vermeld in 1° tot en met 7° ;9° maatregelen voor de financiering van de inzameling en de verwerking. De maatregelen, opgesomd onder 1°, 2° en 3°, moeten leiden tot een betere sluiting van de betreffende materiaalkringlopen door toename van preventie, hergebruik of recyclage van de corresponderende afvalstoffen.

Voor huishoudelijke afvalstoffen bevat het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan of de milieubeleidsovereenkomst bovendien een financiële zekerheid die overeenstemt met de geschatte kosten voor het overnemen door het Vlaamse Gewest van de aanvaardingsplicht gedurende zes maanden. In een milieubeleidsovereenkomst kunnen andere zekerheden overeengekomen worden om de voortgang van de verbintenissen uit de overeenkomst te garanderen.

Art. 3.2.1.3. § 1. De producent waarvoor de aanvaardingsplicht geldt, moet jaarlijks rapporteren aan de OVAM over de wijze waarop hij uitvoering geeft aan de aanvaardingsplicht. De producent kan een organisatie aanduiden om de rapportage uit te voeren.

Voor de rapportering geldt dat : 1° de cijfergegevens die in het kader van de aanvaardingsplicht aan de OVAM worden verstrekt, worden gevalideerd door een onafhankelijke keuringsinstelling;2° de cijfergegevens van inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars en verwerkers die in het kader van de aanvaardingsplicht aan het beheersorganisme of de producent worden geleverd, worden gevalideerd door een onafhankelijke keuringsinstelling;3° de cijfergegevens die in het kader van de aanvaardingsplicht door de producenten aan het beheersorganisme worden verstrekt, worden gevalideerd door een onafhankelijke keuringsinstelling.Het beheersorganisme of een door dat organisme aangestelde derde kan die taak overnemen, op voorwaarde dat alle leden minstens eenmaal om de drie jaar gecontroleerd worden en het beheersorganisme over die actie en de resultaten jaarlijks aan de OVAM rapporteert; 4° van de verplichtingen, vermeld in punt 1°, 2° en 3°, kan worden afgeweken in een milieubeleidsovereenkomst of in een individueel afvalpreventie- en afvalbeheerplan als de kwaliteit van de cijfergegevens op een andere manier gegarandeerd kan worden. § 2. De producenten, eindverkopers, tussenhandelaars en beheersorganismen verstrekken aan de OVAM alle informatie die de OVAM nuttig acht voor de evaluatie van de doelstellingen en voor de controle van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, vermeld in hoofdstuk 3 en 5 en in artikel 21 van het Materialendecreet. Als de partijen dat nodig achten, wordt een systeem uitgewerkt dat confidentialiteit garandeert.

Art. 3.2.1.4. § 1. De eindverkoper, de tussenhandelaar en de producent, die in het kader van de aanvaardingsplicht afvalstoffen aanvaarden, houden een register bij dat de volgende gegevens met betrekking tot de aanvaarde afvalstoffen bevat : 1° de hoeveelheid afgevoerde afvalstoffen;2° de datum van de afvoer;3° de aard van de afvalstoffen;4° indien van toepassing, de naam en het adres van de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van de afgevoerde afvalstoffen;5° de naam en het adres van de ontvanger van de afvalstoffen. Dat register wordt ten minste elke maand aangevuld met de meest recente gegevens. § 2. Als afvalstoffenregister kan een verzameling van identificatieformulieren overeenkomstig artikel 6.1.1.2 gebruikt worden, aangevuld met de gegevens, vermeld in paragraaf 1, waarvoor overeenkomstig artikel 6.1.1.2, § 1, geen identificatieformulier vereist is. § 3. Van de plicht tot het bijhouden van een register door de eindverkoper, de tussenhandelaar en de producent kan worden afgeweken in de milieubeleidsovereenkomst of in het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan als de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van de afgevoerde afvalstoffen aan de OVAM online-inzagerecht geeft in zijn register als vermeld in onderafdeling 7.2.1, op voorwaarde dat de bepalingen van het online-inzagerecht zijn goedgekeurd door de OVAM. Onderafdeling 3.2.2. - Milieubeleidsovereenkomst Art. 3.2.2.1. Een milieubeleidsovereenkomst kan onder de volgende voorwaarden gesloten worden : 1° de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten, wordt gesloten door de overkoepelende representatieve organisaties van ondernemingen waarvan de producent, de eindverkoper en de tussenhandelaar lid zijn. Elke betrokken overkoepelende representatieve organisatie van ondernemingen tekent daarbij voor de engagementen die voortvloeien uit de wettelijke verplichtingen van haar leden; 2° er wordt een beheersorganisme opgericht dat de taken uitoefent in naam van de representatieve organisaties.Van de verplichting tot de oprichting van een beheersorganisme kan alleen afgeweken worden als de overkoepelende representatieve organisaties van alle actoren,vermeld in punt 1°, aantonen dat ze via een ander gezamenlijk orgaan dezelfde resultaten kunnen behalen. Dat orgaan moet voldoen aan dezelfde verplichtingen als een beheersorganisme; 3° het beheersorganisme legt uiterlijk zes maanden na de publicatie van de milieubeleidsovereenkomst een beheerplan voor de looptijd van de milieubeleidsovereenkomst ter goedkeuring voor aan de OVAM, waarin het aangeeft hoe het de bepalingen van de overeenkomst zal uitvoeren. Het beheerplan bevat minimaal de uitvoeringsvoorwaarden van de bepalingen in de milieubeleidsovereenkomst overeenkomstig artikel 3.2.1.2, § 2. Het beheersorganisme legt jaarlijks voor 1 oktober een actualisatie voor het volgende kalenderjaar ter goedkeuring voor; 4° het beheersorganisme legt uiterlijk zes maanden na de publicatie van de milieubeleidsovereenkomst een financieel plan, inclusief de berekening van eventuele bijdragen voor de looptijd van de milieubeleidsovereenkomst, voor advies voor aan de OVAM.Het beheersorganisme legt jaarlijks voor 1 oktober een actualisatie voor het volgende kalenderjaar ter advies voor; 5° als het beheersorganisme de inzameling en verwerking organiseert moet het de lastenboeken voor inzameling en verwerking door de OVAM laten goedkeuren.Elke wijziging in de lastenboeken moet vooraf goedgekeurd worden; 6° de OVAM zal namens het gewest de rol van waarnemer vervullen in de raad van bestuur en de algemene vergadering van het beheersorganisme. De OVAM ontvangt de uitnodigingen daarvoor en verslagen daarvan op tijd; 7° het beheersorganisme mag de toetreding van geen enkele onderneming weigeren waarop de aanvaardingsplicht, vermeld in de milieubeleidsovereenkomst, van toepassing zou kunnen zijn.Het beheersorganisme kan van die verplichting afwijken als er ernstige redenen zijn en na de goedkeuring van de OVAM; 8° op verzoek van de OVAM organiseert het beheersorganisme overleg met de representatieve organisaties van alle actoren die bij de uitvoering van de aanvaardingsplicht betrokken zijn. In het eerste lid, 3°, 4° en 5°, wordt een onderscheid gemaakt tussen huishoudelijke, met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen. Daarvan kan worden afgeweken met toestemming van de OVAM. Art. 3.2.2.2. § 1. Alle documenten die in het kader van de uitvoering van een milieubeleidsovereenkomst moeten worden opgesteld en die van strategisch belang zijn, worden ter goedkeuring voorgelegd aan de OVAM. Dat zijn ten minste het beheerplan, de lastenboeken en het communicatieplan.

De OVAM heeft één maand de tijd om die documenten al dan niet goed te keuren. Als de OVAM geen beslissing neemt binnen die periode, worden de documenten geacht goedgekeurd te zijn. Als de OVAM om aanvullende informatie verzoekt, kan de termijn maximaal met één maand worden verlengd. Die termijn gaat in vanaf de datum van de ontvangst van alle opgevraagde informatie. Als de OVAM de documenten afkeurt, moet een aangepast voorstel opnieuw voorgelegd worden voor goedkeuring. Een voorstel kan niet worden uitgevoerd zonder de goedkeuring van de OVAM. § 2. In afwijking van paragraaf 1 worden het financieel plan en de toetredingsovereenkomst voor advies voorgelegd.

De OVAM heeft één maand de tijd om advies te geven. Als geen advies gegeven wordt binnen die periode, wordt de OVAM geacht een gunstig advies te hebben gegeven. Als de OVAM om aanvullende informatie verzoekt, kan de termijn maximaal met één maand worden verlengd. Die termijn gaat in vanaf de datum van de ontvangst van alle opgevraagde informatie.

Onderafdeling 3.2.3. - Individueel afvalpreventie- en afvalbeheerplan Art. 3.2.3.1. Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan moet, met behoud van de maatregelen, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 2, ten minste de volgende gegevens en verbintenissen bevatten : 1° identificatiegegevens : a) naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmend registratie- en btw-nummer van de producent van producten waarvoor voor de overeenstemmende afvalstoffen de aanvaardingsplicht geldt;b) woonplaats en adres van de producent en, in voorkomend geval, van de maatschappelijke zetels, de administratieve zetels en de exploitatiezetels;c) telefoonnummer en eventueel faxnummer van de woonplaats, zetel of standplaats, binnen het Vlaamse Gewest, waar de producent bereikt kan worden;d) als de aanvrager niet beschikt over een woonplaats, of, in voorkomend geval, over een maatschappelijke zetel in het Vlaamse Gewest, de vermelding van een standplaats, filiaal of kantoor waar het register op elk ogenblik door de bevoegde overheid geraadpleegd kan worden;e) inhoudstafel van het volledige individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan; f ) naam en functie van de ondertekenaar van het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan; 2° voorwerp : a) vermelding van de onder de aanvaardingsplicht vallende afvalstoffen en de overeenkomstige producten waarop het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan van toepassing is; b) omschrijving van de wijze waarop aan de aanvaardingsplicht, vermeld in artikel 3.2.1.1, wordt voldaan, in het bijzonder rekening houdend met de specifieke voorschriften voor die afvalstoffen, vermeld in dit hoofdstuk; c) de gegevens die overeenkomstig artikel 3.2.1.2 specifiek in het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan vermeld moeten worden voor de afvalstoffen, zoals omschreven ter uitvoering van punt a); 3° verbintenissen : de schriftelijke verbintenis, gedateerd en ondertekend door de producent, of in voorkomend geval, door een natuurlijke persoon die de vennootschap ertoe kan verbinden, dat de afvalstoffen die onder de toepassing van het afvalpreventie- en afvalbeheerplan vallen en die hem met toepassing van dit besluit en artikel 21 van het Materialendecreet worden aangeboden, door hem : a) gratis in ontvangst zullen worden genomen, tenzij het anders is bepaald in afdeling 3.4; b) zullen worden verwerkt met inachtneming van de voorschriften, vermeld in dit besluit. In de verbintenis wordt ook vermeld hoe de kosten voor inzameling, scheiding en verwerking van alle afgedankte producten worden gedekt.

Daarbij moet ten minste een locatie in het Vlaamse Gewest vermeld worden waar derden die afvalstoffen kunnen afleveren. De producten moeten gratis afgeleverd worden, tenzij het anders is bepaald in afdeling 3.4.

Art. 3.2.3.2. Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, 1°, wordt goedgekeurd volgens de volgende procedure : 1° de aanvraag tot goedkeuring van het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan wordt met een aangetekende brief naar de OVAM verstuurd of bij de OVAM tegen ontvangstbewijs afgegeven, bij voorkeur in naam van de aanvrager, gedateerd en ondertekend door de aanvrager of, in voorkomend geval, door een natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden, met de volgende bijlagen : a) in voorkomend geval, een afschrift van de oprichtingsakte en van de eventuele wijzigingen ervan gedurende de laatste vijf jaar;b) het ontwerp van het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd; 2° de OVAM onderzoekt de aanvraag op volledigheid overeenkomstig de bepalingen in artikel 3.2.3.1 : a) als wordt vastgesteld dat de aanvraag onvolledig is, brengt de OVAM de aanvrager binnen veertien kalenderdagen na de indiening of de aanvulling van de aanvraag daarvan met een aangetekende brief op de hoogte, met vermelding van de inlichtingen en de gegevens die ontbreken;b) als wordt vastgesteld dat de aanvraag volledig is, brengt de OVAM de aanvrager daarvan met een aangetekende brief op de hoogte binnen veertien kalenderdagen na de indiening of de aanvulling van de aanvraag;3° binnen een termijn van vier maanden, te rekenen vanaf de datum waarop is vastgesteld dat de aanvraag volledig is, doet de OVAM uitspraak over de aanvraag.Tijdens die vier maanden kan de OVAM alle toelichtingen en informatie opvragen die nodig zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag; 4° de OVAM stuurt haar beslissing met een aangetekende brief aan de aanvrager, binnen tien kalenderdagen na de uitspraak. Art. 3.2.3.3. § 1. De goedkeuring, vermeld in artikel 3.2.3.2, 3°, kan slechts voor een termijn van maximaal vijf jaar worden verleend. Elke goedkeuringsbeslissing die voor een kortere termijn geldt, moet gemotiveerd zijn.

Een hernieuwing van de goedkeuring is overeenkomstig de procedure, vermeld in artikel 3.2.3.2, mogelijk, telkens voor een termijn van maximaal vijf jaar. § 2. De goedkeuring kan door de OVAM : 1° worden opgeheven op verzoek van de houder van de goedkeuring;2° ambtshalve worden opgeheven of geschorst, na overlegging van een verslag van vaststelling of een proces-verbaal waarin een inbreuk op de voorschriften van dit besluit of een misdrijf wordt vastgesteld. Behoudens bij een dreigend en onmiddellijk gevaar voor mens of milieu, wordt de houder van de goedkeuring, met een aangetekende brief en minstens veertien dagen voor de betekening ervan, op de hoogte gebracht van de voorgenomen beslissing en de motieven. Binnen die termijn kan de houder van de goedkeuring zich verweren of zijn zaken in orde brengen.

Art. 3.2.3.4. De houder van de goedkeuring, vermeld in artikel 3.2.3.2, 3°, is verplicht om, wijzigingen van de volgende gegevens in zijn dossier onmiddellijk mee te delen aan de OVAM met een aangetekende brief : 1° naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmend registratie- en btw-nummer;2° zijn woonplaats, adres of fax- en telefoonnummer en, in voorkomend geval, adres, fax- en telefoonnummer van de maatschappelijke zetels, de administratieve zetels en de exploitatiezetels of van de standplaats binnen het Vlaamse Gewest;3° het voorwerp van het goedgekeurde individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan;4° de verbintenissen in het goedgekeurde individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan. Art. 3.2.3.5. De natuurlijke persoon of rechtspersoon moet de in het goedgekeurde afvalpreventie- en afvalbeheerplan opgenomen verbintenissen stipt na leven. Afdeling 3.3. - Collectief plan

Art. 3.3.1. Een collectief plan houdt voor de producenten in dat een gemeenschappelijk plan moet worden ingediend waarin beschreven staat hoe uitvoering zal worden gegeven aan de specifieke bepalingen, vermeld in afdeling 3.4. Elke individuele producent die gevat wordt door deze uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, moet toetreden tot een collectief plan.

Een collectief plan omvat minimaal een beschrijving van : 1° de producenten die het collectieve plan indienen;2° de afvalstoffen waarop het collectieve plan van toepassing is;3° de concrete engagementen en doelstellingen van de producenten. Art. 3.3.2. Ter uitvoering van het collectieve plan stellen de producenten een actieplan op. Het actieplan wordt jaarlijks, na evaluatie en actualisering, ingediend voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het actieplan betrekking heeft. Het actieplan bevat een opsomming van de geplande acties met een duidelijke timing, vooropgestelde resultaten en een taakverdeling.

Art. 3.3.3. Het collectieve plan en het jaarlijkse actieplan moeten ter goedkeuring worden voorgelegd aan de OVAM. De OVAM heeft twee maanden de tijd om die documenten al dan niet goed te keuren. Als de OVAM om aanvullende informatie verzoekt, kan de termijn maximaal met één maand worden verlengd. Die termijn gaat in vanaf de datum van de ontvangst van alle opgevraagde informatie. Als de OVAM de documenten afkeurt, moet een aangepast voorstel opnieuw voorgelegd worden voor goedkeuring. Een voorstel kan niet worden uitgevoerd zonder goedkeuring van de OVAM. Art. 3.3.4. Een collectief plan is maximaal geldig voor vijf jaar en kan, op voorwaarde van goedkeuring door de OVAM, telkens voor een periode van maximaal vijf jaar worden verlengd.

Art. 3.3.5. Jaarlijks wordt voor 1 april gerapporteerd over de uitvoering van het collectieve plan gedurende het voorgaande kalenderjaar. Afdeling 3.4. - Afvalstofspecifieke bepalingen

Onderafdeling 3.4.1. - Drukwerkafval Art. 3.4.1.1. Deze onderafdeling is niet van toepassing op drukwerkafval dat afkomstig is van het gebruik of het verbruik van : 1° drukwerk waarin geen handelsadvertenties of reclameteksten zijn opgenomen;2° drukwerk van producenten die minder dan 3 ton drukwerk per jaar verspreiden in het Vlaamse Gewest. De producent van drukwerk legt op verzoek van de OVAM de documenten voor waaruit blijkt dat het drukwerk dat hij verspreidt, niet onder de toepassing van deze onderafdeling valt.

Art. 3.4.1.2. Voor drukwerkafval wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van de aanvaardingsplicht,vermeld in afdeling 3.2. De aanvaardingsplicht is van toepassing vanaf 1 juni 1998.

In afwijking van artikel 3.2.1.1, § 1, zijn de eindverkopers, tussenhandelaars en producenten van drukwerk niet verplicht de producten waarvan de consument zich ontdoet, bij hen in ontvangst te nemen als aan die plicht wordt voldaan overeenkomstig artikel 3.2.1.1, § 2, tweede lid.

De verplichting, vermeld in artikel 3.2.1.1, § 7, is niet van toepassing voor drukwerk.

Art. 3.4.1.3. De aanvaardingsplicht, vermeld in artikel 3.2.1.1, heeft tot doel preventieve acties te stimuleren en de recyclage van drukwerkafval te maximaliseren. Het uiteindelijke streefdoel is een sectoriële recyclagevoet te behalen van minstens 85 gewichtspercentage.

Art. 3.4.1.4. Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, vermelden in het bijzonder : 1° welke van de categorieën van drukwerk, vermeld in artikel 1.2.1, § 2, 21°, de producent van drukwerk verspreidt in het Vlaamse Gewest; 2° voor elk van de categorieën, vermeld in 1°, de wijze waarop de producent van drukwerk dat drukwerk aan de consument bezorgt : a) bezorging met de post, al of niet door bemiddeling van derden;b) huis-aan-huisbezorging;c) al of niet door bemiddeling van derden aanbieden of laten aanbieden op vaste verkoop- of verdeelpunten;d) al of niet door bemiddeling van derden aanbieden of laten aanbieden op beurzen, tentoonstellingen of andere niet-vaste verkoop- of verdeelpunten;e) op een andere wijze;3° voor elk van de categorieën, vermeld in 1°, de wijze waarop de producent van drukwerk het drukwerkafval aanvaardt.In voorkomend geval moet een kopie van de overeenkomsten met tussenhandelaars of eindverkopers als bijlage bij het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan worden gevoegd; 4° voor elk van de categorieën, vermeld in 1°, de wijze waarop de producent van drukwerk zorgt voor de nuttige toepassing of de verwijdering van drukwerkafval; 5° voor welke van de categorieën van publicaties, vermeld in 1°, de producent van drukwerk voor de nakoming van zijn aanvaardingsplicht overeenkomstig artikel 3.4.1.6 overeenkomsten heeft gesloten met de gemeenten of verenigingen van gemeenten waar het drukwerkafval ontstaat. In voorkomend geval moet een kopie van die overeenkomsten als bijlage bij het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan worden gevoegd.

Art. 3.4.1.5. De producent van drukwerk of de organisatie die hij hiervoor heeft aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM, voor zover die gegevensverstrekking niet in een milieubeleidsovereenkomst is geregeld : 1° de totale hoeveelheid en het totale gewicht van het in het Vlaamse Gewest verspreide drukwerk, onderverdeeld in de categorieën, vermeld in artikel 1.2.1, § 2, 21° ; 2° een overzicht van de totale hoeveelheid en het totale gewicht van het in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht ingezamelde drukwerkafval;3° een overzicht van het totale gewicht van het met toepassing van de aanvaardingsplicht gerecycleerde, nuttig toegepaste en verwijderde drukwerkafval; 4° een overzicht van de preventieve acties, onderverdeeld in de categorieën, vermeld in artikel 1.2.1, § 2, 21°.

Art. 3.4.1.6. § 1. De producenten van drukwerk kunnen voor de nakoming van hun aanvaardingsplicht onder de voorwaarden, vastgelegd in de milieubeleidsovereenkomst of in het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan, vermeld in artikel 3.2.1.2, overeenkomsten sluiten met de gemeenten of verenigingen van gemeenten waar het drukwerkafval ontstaat. § 2. In de milieubeleidsovereenkomst of het individueel afvalpreventie- en afvalbeheerplan wordt bepaald dat de producenten van drukwerk de kosten voor de inzameling en de verwerking van drukwerkafval, afkomstig van het door hen in het Vlaamse Gewest verspreide drukwerk, terugbetalen aan de gemeenten of verenigingen van gemeenten. § 3. De overeenkomsten die met het oog op de toepassing van de bepalingen, vermeld in paragraaf 1, worden opgesteld, moeten in elk geval bepalingen omvatten over de informatie en de sensibilisering van de consument.

De overeenkomsten worden door de producent van drukwerk vooraf, met een aangetekende brief, ter goedkeuring aan de OVAM bezorgd. Als de OVAM geen opmerkingen formuleert binnen twee maanden nadat ze de overeenkomst heeft ontvangen, wordt de voorgelegde overeenkomst geacht te zijn goedgekeurd.

Als de OVAM opmerkingen formuleert en geen goedkeuring verleent, wordt de voorgestelde overeenkomst geschorst tot op het ogenblik dat de producent van drukwerk, met een aangetekende brief tegen afgifte van ontvangstbewijs, aanvullende informatie of aanpassingen voorlegt die door de OVAM uitdrukkelijk of, bij gebreke aan een reactie binnen twee maanden na de ontvangst, stilzwijgend worden goedgekeurd.

De OVAM kan modelovereenkomsten en eenheidsprijzen voorstellen, die aansluiten bij de gemiddelde kostprijs van de verstrekte diensten. § 4. Stickers die door de OVAM zijn geaccepteerd en die worden gebruikt om aan te geven dat in een brievenbus al dan niet reclamedrukwerk of gratis regionale pers mag worden gestoken, moeten worden gerespecteerd.

Onderafdeling 3.4.2. - Afgedankte voertuigen Art. 3.4.2.1. § 1. Voor afgedankte voertuigen wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van de aanvaardingsplicht, vermeld in afdeling 3.2. De aanvaardingsplicht is van toepassing vanaf 1 juli 1999. § 2. De eindverkopers, tussenhandelaars en producenten van voertuigen voldoen aan de verplichting, vermeld in artikel 3.2.1.1, § 1 en § 2, door een voldoende aantal punten van inontvangstname op te stellen. De punten van inontvangstname zijn op evenwichtige wijze verdeeld zodat een voldoende dekkingsgraad van het grondgebied van het Vlaamse Gewest gegarandeerd wordt. De punten van inontvangstname voorzien in de aanvaarding van afgedankte voertuigen. § 3. In aanvulling op de voorwaarde, vermeld in artikel 3.2.1.1, § 4, is de aanvaarding van afgedankte voertuigen, vermeld in artikel 3.2.1.1, § 1 en § 2, gratis onder voorwaarde dat : 1° ze alle onderdelen bevatten die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het voertuig;2° ze geen afvalstoffen bevatten die vreemd zijn aan het afgedankte voertuig. Als aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, niet wordt voldaan, kunnen kosten worden bedongen in verhouding tot het gebrek.

Zolang niet aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt voldaan, kan de aanvaarding geweigerd worden. § 4. In afwijking van artikel 3.2.1.1, § 3, is de samenwerking met de gemeenten voor de inzameling van afgedankte voertuigen niet verplicht.

Art. 3.4.2.2. § 1. De verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde afgedankte voertuigen moet ertoe leiden dat de volgende doelstellingen worden bereikt : 1° minimaal 85 % van het gewicht van alle afgedankte voertuigen moet worden hergebruikt of nuttig toegepast;2° minimaal 80 % van het gewicht van alle afgedankte voertuigen moet worden hergebruikt of gerecycleerd. Vanaf 1 januari 2015 gelden de volgende doelstellingen : 1° minimaal 95 % van het gewicht van alle afgedankte voertuigen moet worden hergebruikt of nuttig toegepast;2° minimaal 85 % van het gewicht van alle afgedankte voertuigen moet worden hergebruikt of gerecycleerd. § 2. Voor de onderstaande onderdelen van afgedankte voertuigen geldt dat : 1° afgedankte batterijen en accu's worden verwerkt overeenkomstig artikel 3.4.5.2; 2° afgewerkte olie wordt verwerkt overeenkomstig artikel 3.4.6.2; 3° afvalbanden worden verwerkt overeenkomstig artikel 3.4.3.2.

Art. 3.4.2.3. Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, regelen in het bijzonder, in voorkomend geval : 1° de verplichting van de eindverkopers van voertuigen om elk afgedankt voertuig dat de consument aanbiedt, op een punt van inontvangstname te aanvaarden;2° de verplichting van de voertuigproducenten om alle aanvaarde afgedankte voertuigen bij de punten van inontvangstname die geen erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen zijn, op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daartoe erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen. Art. 3.4.2.4. De voertuigproducent of de organisatie die hij hiervoor heeft aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid voertuigen die op de markt werden gebracht in het Vlaamse Gewest, uitgedrukt in kilogram en aantallen;2° de totale hoeveelheid afgedankte voertuigen, uitgedrukt in kilogram, categorie M1 of N1, of driewielige motorvoertuigen en aantallen, die in het Vlaamse Gewest werden aanvaard door de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen;3° het gewicht van de onderdelen, materialen en afvalstoffen die afkomstig zijn van afgedankte voertuigen, uitgedrukt in kilogram, die gedurende het voorafgaande kalenderjaar werden : a) hergebruikt en gerecycleerd;b) verwerkt in vergunde installaties met terugwinning van energie;c) verwijderd in vergunde installaties voor de verbranding van afvalstoffen;d) verwijderd in of op stortplaatsen;4° de locatie van de verschillende erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen of vergunde verwerkingsinstallaties voor afgedankte voertuigen, en de wijze waarop de aanvaarde afgedankte voertuigen in het Vlaamse Gewest werden verwerkt. In aanvulling op artikel 3.2.1.4 vermelden de eindverkoper, tussenhandelaar en producent van voertuigen ook het chassisnummer van de afgedankte voertuigen in het afvalstoffenregister. Ze verschaffen aan de OVAM alle informatie die de OVAM nuttig acht om de te bereiken doelstellingen, vermeld in artikel 3.4.2.2, te beoordelen.

Art. 3.4.2.5. De voertuigproducenten verschaffen aan de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen binnen zes maanden nadat een nieuw voertuigtype in de handel is gebracht, alle demontage-informatie. In die informatie worden de verschillende voertuigonderdelen en -materialen en de plaats van alle gevaarlijke stoffen in de voertuigen aangegeven.

De producenten van voertuigonderdelen verschaffen op verzoek van de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen, rekening houdend met de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële gegevens, ook demontage-informatie, informatie over de opslag en informatie over het testen van onderdelen die opnieuw kunnen worden gebruikt.

Onderafdeling 3.4.3. - Afvalbanden Art. 3.4.3.1. In afwijking van artikel 3.1.1, 3°, geldt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor afvalbanden alleen voor de afvalbanden uit de vervangmarkt en uit eerste montage.

Voor afvalbanden wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van de aanvaardingsplicht, vermeld in afdeling 3.2. De aanvaardingsplicht is van toepassing : 1° voor afvalbanden uit de vervangmarkt vanaf 1 juli 1999;2° voor afvalbanden uit eerste montage vanaf 1 mei 2009. In afwijking van artikel 3.2.1.1, § 3, is de samenwerking met de gemeenten voor de inzameling van afvalbanden niet verplicht.

Art. 3.4.3.2. Voor de verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde afvalbanden geldt dat : 1° alle afvalbanden die worden aangeboden, worden ingezameld met een maximum van 100 % van de hoeveelheid nieuwe banden die door de producenten op de markt gebracht worden;2° de ingezamelde banden in de eerste plaats worden gesorteerd op herbruikbare banden en op rechapeerbare banden;3° minstens 55 % van de ingezamelde afvalbanden worden ofwel hergebruikt na sortering, ofwel voorbereid voor hergebruik door loopvlakvernieuwing, ofwel gerecycleerd;4° de rest van de ingezamelde afvalbanden energetisch wordt gevaloriseerd;5° de verwijdering van afvalbanden niet is toegestaan. Art. 3.4.3.3. Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, regelen in het bijzonder, in voorkomend geval : 1° de verplichting van de eindverkopers van banden om, overeenkomstig artikel 3.2.1.1, § 2, elke afvalband in ontvangst te nemen die door de consument wordt aangeboden; 2° de verplichting van de tussenhandelaars van banden om alle met toepassing van dit besluit in ontvangst genomen afvalbanden op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers in te zamelen en aan de producent van banden aan te bieden;3° de verplichting van de producenten van banden om alle aanvaarde afvalbanden bij de tussenhandelaar of, bij gebrek daaraan, bij de eindverkoper op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daartoe vergunde inrichting. Art. 3.4.3.4. De eindverkoper van banden of de organisatie die hiervoor is aangeduid, bezorgt de OVAM voor 1 juli van elk jaar een overzicht van de totale hoeveelheid afvalbanden, uitgedrukt in kilogram en soorten, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen gedurende het voorgaande kalenderjaar.

De tussenhandelaar in banden of de organisatie die hiervoor is aangeduid, bezorgt de OVAM voor 1 juli van elk jaar een overzicht van de totale hoeveelheid afvalbanden, inclusief die welke in aanmerking komen voor hergebruik, uitgedrukt in kilogram en soorten, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen gedurende het voorgaande kalenderjaar.

De producent van banden of de organisatie die hiervoor is aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid banden, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het Vlaamse Gewest in omloop werd gebracht;2° de totale hoeveelheid afvalbanden, inclusief die welke in aanmerking komen voor hergebruik, uitgedrukt in kilogram en soorten, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld;3° de inrichtingen waar en de wijze waarop de ingezamelde afvalbanden werden verwerkt;4° de totale hoeveelheid afvalbanden, uitgedrukt in kilogram, die : a) werd uitgesorteerd voor hergebruik;b) een nieuw loopvlak kreeg;c) werd gebruikt voor materiaalrecyclage;d) energetisch werd gevaloriseerd. Onderafdeling 3.4.4. - Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur Art. 3.4.4.1. § 1. Voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van de aanvaardingsplicht, vermeld in afdeling 3.2. De aanvaardingsplicht is van toepassing : 1° vanaf 1 juli 1999 voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur als vermeld in artikel 3.4.4.2, 1° ; 2° vanaf 1 januari 2004 voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur als vermeld in artikel 3.4.4.2, 2°, met uitzondering van verlichtingsapparatuur en lampen; 3° vanaf 1 juli 2004 voor afgedankte huishoudelijke en niet-huishoudelijke verlichtingsapparatuur;4° vanaf 1 juli 2005 voor afgedankte lampen; 5° vanaf 13 augustus 2005 voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur als vermeld in artikel 3.4.4.2, 3°. § 2. In aanvulling op de voorwaarde, vermeld in artikel 3.2.1.1, § 4, is de aanvaarding van huishoudelijke afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, vermeld in artikel 3.2.1.1, § 1, § 2 en § 3, gratis onder voorwaarde dat : 1° de apparatuur alle onderdelen bevat die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het apparaat;2° de apparatuur geen afvalstoffen bevat die vreemd zijn aan het afgedankte apparaat;3° de apparatuur geen verontreinigingen bevat die een risico voor de gezondheid en de veiligheid van het personeel bij de inleveringspunten opleveren, gelet op de geldende veiligheids- en gezondheidsvoorschriften. Als aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, niet wordt voldaan, kunnen kosten worden bedongen in verhouding tot het gebrek.

Zolang niet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 2°, of 3°, wordt voldaan, kan de aanvaarding geweigerd worden.

Art. 3.4.4.2. Elektrische en elektronische apparatuur wordt ingedeeld in de volgende tien categorieën : 1° huishoudelijke of vergelijkbare apparaten : a) grote huishoudelijke apparaten (categorie 1);b) kleine huishoudelijke apparaten (categorie 2);c) IT- en telecommunicatieapparatuur (categorie 3);d) consumentenapparatuur (categorie 4);e) elektrisch en elektronisch tuingereedschap, met uitzondering van grote, niet-verplaatsbare industriële installaties (categorie 6);2° huishoudelijke of vergelijkbare apparaten, tenzij het anders is gespecificeerd : a) verlichtingsapparatuur en gasontladingslampen (categorie 5);b) ander elektrisch en elektronisch gereedschap, met uitzondering van grote, niet-verplaatsbare industriële installaties (categorie 6);c) speelgoed, apparatuur voor sport en ontspanning (categorie 7);d) meet- en controle-instrumenten (categorie 9);3° andere apparatuur : a) de categorieën van apparaten, vermeld in 1° en 2°, die niet van huishoudelijke of vergelijkbare aard zijn;b) medische hulpmiddelen, met uitzondering van alle geïmplanteerde en geïnfecteerde producten (categorie 8);c) automaten (categorie 10). De minister kan een lijst vaststellen van de apparatuur die onder die categorieën valt.

Art. 3.4.4.3. Voor de financiering van de milieubijdrage geldt : 1° voor afgedankte elektrische en elektronische apparaten van huishoudelijke of vergelijkbare aard : a) wat producten betreft die na 1 juli 2001 op de markt gebracht werden, is elke producent verantwoordelijk voor de financiering van zijn aanvaardingsplicht.De producent kan kiezen tussen een collectieve regeling en een individuele regeling; b) de verantwoordelijkheid voor de financiering van de kosten van het beheer van afgedankte elektrische en elektronische apparaten die voor 1 juli 2001 op de markt zijn gebracht, berust bij een of meer systemen waaraan alle producenten die op de markt aanwezig zijn op het tijdstip waarop die kosten ontstaan, naar evenredigheid bijdragen, bijvoorbeeld naar evenredigheid van hun marktaandeel voor de apparatuur in kwestie;c) de producenten moeten, als ze een product op de markt brengen, een financiële zekerheid stellen waaruit blijkt dat het beheer van de afgedankte elektrische en elektronische apparaten zal worden gefinancierd.De financiële zekerheid heeft betrekking op de financiering van de inzameling en de milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van dat product. Ze kan de vorm hebben van een recyclageverzekering, een geblokkeerde bankrekening of een deelneming van de producent aan passende financiële regelingen voor de financiering van het beheer van afgedankte elektrische apparatuur; 2° voor afgedankte elektrische en elektronische apparaten van andere gebruikers dan huishoudens of vergelijkbare gebruikers : a) wat producten betreft die vanaf 13 augustus 2005 op de markt gebracht worden, is elke producent verantwoordelijk voor de financiering van de inzameling en de milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van de afgedankte elektrische en elektronische apparaten die afkomstig zijn van andere dan particuliere huishoudens;b) voor de historische voorraad van voor 13 augustus 2005, die wordt vervangen door nieuwe, gelijkwaardige producten met dezelfde functie, worden de kosten gedragen door de producenten van die nieuwe producten op het moment dat ze worden geleverd.Voor de andere historische voorraad worden de kosten gedragen door de andere gebruikers dan particuliere huishoudens; c) producenten en andere gebruikers dan particuliere huishoudens kunnen met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit artikel andere financieringsregelingen overeenkomen.Die voorwaarden moeten duidelijk worden opgenomen in de verkoopsvoorwaarden van het nieuwe product.

In afwijking van artikel 3.2.1.1, § 6, geldt voor de zichtbaarheid van de milieubijdragen : 1° voor elektrische en elektronische apparaten van huishoudelijke of vergelijkbare aard worden bij de verkoop van nieuwe producten de kosten van inzameling en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking ten aanzien van de consumenten niet afzonderlijk aangetoond.De producenten mogen gedurende een overgangsperiode, tot en met 13 februari 2013 voor de grote huishoudelijke apparaten en tot en met 13 februari 2011 voor de andere apparaten, bij de verkoop van nieuwe producten de kosten van inzameling en milieuvriendelijke verwerking ten aanzien van de consumenten aantonen. De aangegeven kosten mogen niet hoger liggen dan de reële kosten; 2° voor elektrische en elektronische apparaten van andere gebruikers dan huishoudens of vergelijkbare gebruikers mogen de producenten tijdens een overgangsperiode bij de verkoop van nieuwe producten, op vrijwillige basis, ten aanzien van de consumenten de kosten van inzameling, verwerking en milieuvriendelijke verwijdering van de historische voorraad aantonen.Producenten die van die regeling gebruikmaken, moeten garanderen dat de aangegeven kosten niet hoger liggen dan de reële kosten.

De natuurlijke personen of rechtspersonen die elektrische of elektronische apparatuur verkopen op afstand via het internet, postorderdiensten of andere verkoopstechnieken, moeten de voorwaarden van dit artikel ook in acht nemen voor apparatuur die wordt geleverd aan een koper buiten het Vlaamse Gewest.

Art. 3.4.4.4. De met toepassing van de aanvaardingsplicht, vermeld in artikel 3.2.1.1, in ontvangst genomen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, alsook de door of in opdracht van de gemeenten ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, wordt met het oog op het hergebruik in de eerste plaats gescheiden in herbruikbare elektrische en elektronische apparatuur enerzijds, en niet-herbruikbare elektrische en elektronische apparatuur anderzijds, op basis van de herbruikbaarheid ervan voor hetzelfde doel.

De eindverkopers, tussenhandelaars, producenten van elektrische en elektronische apparatuur, alsook de gemeenten, kunnen voor de scheiding, vermeld in paragraaf 1, een beroep doen op kringloopcentra.

Art. 3.4.4.5. De minimale doelstelling inzake inzameling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur met toepassing van de aanvaardingsplicht bedraagt 8,5 kilogram per inwoner per jaar.

Voor de verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur gelden de volgende bepalingen : 1° de verwerking moet ertoe leiden dat de volgende percentages van hergebruik en recyclage van onderdelen, materialen en stoffen worden behaald : a) voor het ferrometaal : 95 %;b) voor het non-ferrometaal : 95 %;c) voor de kunststoffen : 50 %;2° de kunststoffen worden voor 80 % nuttig toegepast.3° voor hergebruik en recyclage van materialen, onderdelen en stoffen worden globale doelstellingen gehaald van : a) 80 % voor alle grote huishoudelijke apparaten en voor gasontladingslampen;b) 75 % voor alle automaten;c) 70 % voor alle andere apparatuur;4° inzake nuttige toepassing worden globale doelstellingen gehaald van : a) 85 % voor alle grote huishoudelijke apparaten;b) 80 % voor alle automaten;c) 75 % voor alle IT- en telecommunicatieapparatuur en consumentenapparatuur; 5° de afgedankte batterijen en accu's worden verwerkt overeenkomstig artikel 3.4.5.2.

De doelstellingen, vermeld in 1° en 2°, gelden voor elk van de categorieën, vermeld in artikel 3.4.4.2.

Art. 3.4.4.6. Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, regelen : 1° de verplichting van de eindverkopers van elektrische en elektronische apparatuur om, overeenkomstig artikel 3.2.1.1, § 2, elk afgedankt elektrisch of elektronisch apparaat in ontvangst te nemen dat door de consument wordt aangeboden; 2° de verplichting van de eindverkopers van elektrische en elektronische apparatuur die een elektrisch of elektronisch apparaat bij de consument aan huis leveren, om bij de levering het overeenstemmende afgedankte apparaat ter plaatse bij de consument in ontvangst te nemen;3° de verplichting van de tussenhandelaars in elektrische en elektronische apparatuur om alle afgedankte elektrische of elektronische apparatuur die met toepassing van dit besluit in ontvangst is genomen, op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers van elektrische en elektronische apparatuur in te zamelen en aan de producent van de elektrische of elektronische apparatuur aan te bieden;4° de verplichting van de producenten van de elektrische of elektronische apparatuur om alle aanvaarde afgedankte apparatuur bij de tussenhandelaar in elektrische en elektronische apparatuur of, bij gebrek daaraan, bij de eindverkoper van elektrische en elektronische apparatuur op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daartoe vergunde inrichting; 5° de verplichting van de producenten of van derden die in hun naam handelen, om afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van de categorieën, vermeld in artikel 3.4.4.2, 3°, in te zamelen en te verwerken; 6° de bijdrage aan het realiseren van de inzameldoelstellingen, vermeld in artikel 3.4.4.5, § 1, rekening houdend met de op de markt gebrachte producten.

Art. 3.4.4.7. De eindverkoper van elektrische en elektronische apparatuur of de organisatie die hiervoor is aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram;2° de soorten en aantallen afgedankte elektrische en elektronische apparaten die in het kader van de aanvaardingsplicht in ontvangst werden genomen, met minstens de aparte vermelding van de hoeveelheden die : a) voor hergebruik geselecteerd werden, inclusief de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar en de bestemming;b) aan de tussenhandelaars of de producent werden overhandigd;c) een andere bestemming hebben gekregen. De tussenhandelaar in elektrische en elektronische apparatuur of de organisatie die hiervoor is aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram;2° de soorten en aantallen afgedankte elektrische en elektronische apparaten, die in het kader van de aanvaardingsplicht in ontvangst werden genomen, met minstens de aparte vermelding van de hoeveelheden die : a) voor hergebruik geselecteerd werden, inclusief de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar en de bestemming;b) aan de producent werden overhandigd;c) een andere bestemming hebben gekregen. De producent van elektrische of elektronische apparatuur of de organisatie die hiervoor is aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het Vlaamse Gewest op de markt werd gebracht;2° de totale hoeveelheid afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld;3° de inrichtingen waar en de wijze waarop de ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur werd verwerkt;4° de inrichtingen waar en de hoeveelheid ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die in hergebruik werd gebracht; 5° de totale hoeveelheden afvalstoffen die voortkomen uit de verwerking van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram en opgesplitst per groep van afvalstof als vermeld in artikel 3.4.4.5, en per categorie als vermeld in artikel 3.4.4.2, die : a) werden gerecycleerd;b) op een andere wijze nuttig werden toegepast;c) werden verwijderd in installaties voor de verbranding van afvalstoffen;d) werden verwijderd door storten. Art. 3.4.4.8. De producenten verstrekken informatie over het hergebruik en de verwerking van elk op de markt gebracht nieuw type elektrische en elektronische apparatuur, binnen een jaar nadat ze dat type op de markt hebben gebracht. Die informatie bevat het energielabel en aanwijzingen over de verschillende onderdelen en materialen van de apparatuur, alsook over de plaatsen in de apparatuur waar zich gevaarlijke stoffen en preparaten bevinden. De informatie wordt door de producenten van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur aan de hergebruikcentra en de verwerkings- en recyclage-inrichtingen verstrekt in de vorm van handboeken of via elektronische media.

Onderafdeling 3.4.5. -Afgedankte batterijen en accu's Art. 3.4.5.1. Voor afgedankte batterijen en accu's wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van de aanvaardingsplicht, vermeld in afdeling 3.2. De aanvaardingsplicht is van toepassing vanaf 1 juni 1998.

In afwijking van artikel 3.2.1.1, § 3, is de samenwerking met de gemeenten voor de inzameling van afgedankte autobatterijen en -accu's niet verplicht als de marktwaarde van afgedankte autobatterijen en -accu's bij een inzamelpunt positief is.

Art. 3.4.5.2. De aanvaardingsplicht heeft tot doel, enerzijds preventieve acties te stimuleren, en anderzijds de verwerking en de recycling van de afgedankte batterijen en accu's te maximaliseren, om de volgende doelstellingen te behalen : 1° preventieve acties : a) inspanningen leveren om de gemiddelde kwaliteit te verhogen van de batterijen en accu's die op de markt worden gebracht, te meten aan de capaciteit, de levensduur en de houdbaarheid;b) sensibiliseringscampagnes voeren die aan alle consumentengroepen gericht zijn en waarbij de nadruk ligt op een gepast gebruik van draagbare batterijen en accu's : 1) batterijen en accu's vermijden door apparaten te gebruiken die op meer milieuverantwoorde energiebronnen werken;2) herlaadbare batterijen en accu's gebruiken omdat die in vele toepassingen het meest geschikt zijn;2° voor afgedankte draagbare batterijen en accu's : a) een inzamelingspercentage van 45 %, waarbij het inzamelingspercentage het percentage is dat wordt verkregen door het gewicht van de afgedankte draagbare batterijen en accu's die zijn ingezameld, te delen door het gemiddelde gewicht van draagbare batterijen en accu's die producenten, rechtstreeks verkopen aan de eindgebruiker of leveren aan derde partijen om ze te verkopen aan de eindgebruiker gedurende dat kalenderjaar en de voorafgaande twee kalenderjaren;b) een recyclingpercentage van 65 % van het gemiddelde gewicht van loodzuurbatterijen en -accu's : 1) met een zo groot mogelijke recycling van het loodgehalte als technisch haalbaar is, met vermijding van buitensporige kosten;2) met een zo groot mogelijke verwerking van de kunststoffen in een productieproces als technisch haalbaar is, met vermijding van buitensporige kosten, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel, met uitzondering van de terugwinning van energie;c) recycling van 75 % van het gemiddelde gewicht van nikkel-cadmiumbatterijen en -accu's, met zo groot mogelijke recycling van het cadmiumgehalte als technisch haalbaar is, met vermijding van buitensporige kosten;d) een zo groot mogelijke recycling van het kwikgehalte als technisch haalbaar is, met vermijding van buitensporige kosten;e) een recyclingpercentage van 50 % van het gemiddelde gewicht van andere afgedankte batterijen en accu's;f) alle inzamelmiddelen die ter beschikking worden gesteld van de burger voor de inzameling van afgedankte batterijen en accu's, worden verzameld en verwerkt;3° voor afgedankte autobatterijen en -accu's en afgedankte industriële batterijen en accu's : a) een inzameling van alle afgedankte batterijen en accu's;b) een recyclingpercentage van 65 % van het gemiddelde gewicht van loodzuurbatterijen en -accu's : 1) met een zo groot mogelijke recycling van het loodgehalte als technisch haalbaar is, met vermijding van buitensporige kosten;2) met een zo groot mogelijke verwerking van de kunststoffen in een productieproces als technisch haalbaar is, met vermijding van buitensporige kosten voor het oorspronkelijke doelof voor een ander doel, met uitzondering van de terugwinning van energie;c) recycling van 75 % van het gemiddelde gewicht van nikkel-cadmiumbatterijen en -accu's, met zo groot mogelijke recycling van het cadmiumgehalte als technisch haalbaar is, met vermijding van buitensporige kosten;d) een zo groot mogelijke recycling van het kwikgehalte als technisch haalbaar is, met vermijding van buitensporige kosten;e) een recyclingpercentage van 50 % van het gemiddelde gewicht van andere afgedankte batterijen en accu's. Alle producenten, eindverkopers, inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars, recyclingondernemingen en andere verwerkers, en alle bevoegde overheidsinstanties moeten kunnen deelnemen in de systemen voor inzameling, verwerking en recycling. Er kan van die verplichting afgeweken worden als er ernstige redenen zijn en na de goedkeuring van de OVAM. Art. 3.4.5.3. De producenten van batterijen en accu's zijn verantwoordelijk voor de financiering van de inzameling en de verwerking van het afval van alle batterijen en accu's, ongeacht wanneer die op de markt zijn gebracht. De producenten van batterijen en accu's moeten ook de kosten dragen van de publieke voorlichtingscampagnes die handelen over de preventie, de inzameling, de verwerking en de recycling van afgedankte draagbare batterijen en accu's.

De producenten van batterijen en accu's, of de personen die door hen zijn aangesteld, halen op verzoek van de exploitant gratis alle afgedankte batterijen en accu's op die in het Vlaamse Gewest ontstaan in inrichtingen die vergund zijn voor de ontmanteling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, afgedankte voertuigen of andere verbruiksgoederen.

In afwijking van artikel 3.2.1.1, § 6, worden bij de verkoop van nieuwe draagbare batterijen en accu's de kosten van de inzameling, de verwerking en de recycling voor de eindgebruikers niet afzonderlijk vermeld.

De producenten en de gebruikers van industriële en autobatterijen en -accu's mogen overeenkomsten sluiten waarin andere financieringsregelingen worden gestipuleerd die voldoen aan de bepalingen, vermeld in het eerste lid.

Art. 3.4.5.4. Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, regelen : 1° de verplichting van de eindverkopers van batterijen en accu's om, overeenkomstig artikel 3.2.1.1, § 2, elke afgedankte batterij en accu in ontvangst te nemen die door de consument wordt aangeboden; 2° de verplichting van de tussenhandelaars in batterijen en accu's om alle afgedankte batterijen en accu's die met toepassing van dit besluit in ontvangst genomen zijn, op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers in te zamelen en aan de producent van batterijen en accu's aan te bieden;3° de verplichting van de producenten van batterijen en accu's om alle aanvaarde afgedankte batterijen en accu's bij de tussenhandelaar van batterijen en accu's, of, bij gebrek daaraan, bij de eindverkoper van batterijen en accu's, op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daarvoor vergunde inrichting;4° de manier waarop het gepaste gebruik van batterijen en accu's wordt aangemoedigd. Art. 3.4.5.5. De producenten van batterijen en accu's zorgen ervoor, in het bijzonder door middel van voorlichtingscampagnes, dat de eindgebruikers volledig worden geïnformeerd over : 1° de potentiële effecten van in batterijen en accu's gebruikte stoffen op het milieu en de menselijke gezondheid;2° de wenselijkheid dat afgedankte batterijen en accu's niet als ongesorteerd huishoudelijk en vergelijkbaar afval worden weggegooid, en dat wordt deelgenomen aan de gescheiden inzameling ervan, om de verwerking en recycling te vergemakkelijken;3° de voor hen beschikbare inzamelings- en recyclingsystemen;4° hun rol bij de recycling van afgedankte batterijen en accu's;5° de betekenis van het symbool van de doorgestreepte vuilnisbak op wieltjes en van de chemische symbolen Hg, Cd en Pb. Art. 3.4.5.6. De producenten van batterijen en accu's worden geregistreerd en de producenten of de organisatie die zij hiervoor hebben aangeduid, stellen voor 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid batterijen en accu's, uitgedrukt in kilogram, die in het Vlaamse Gewest op de markt werd gebracht, opgesplitst in de volgende soorten : a) zink-bruinsteenbatterijen en -accu's;b) alkali-mangaanbatterijen en -accu's;c) kwikoxidebatterijen en -accu's;d) zilveroxidebatterijen en -accu's;e) zink-luchtbatterijen en -accu's;f) nikkel-cadmiumbatterijen en -accu's;g) loodhoudende batterijen en -accu's;h) nikkelmetaalhydride batterijen en -accu's;i) herlaadbare lithiumbatterijen en -accu's;j) overige batterijen en -accu's;2° de totale hoeveelheid afgedankte batterijen en accu's, uitgedrukt in kilogram, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld, opgesplitst in de soorten, vermeld in 1° ;3° de inrichtingen waar en de wijze waarop de ingezamelde afgedankte batterijen en accu's werden verwerkt;4° de hoeveelheid gerecycleerde afvalstoffen;5° een overzicht van de preventieve acties. Onderafdeling 3.4.6. - Afgewerkte olie Art. 3.4.6.1. Voor de afgewerkte olie, vermeld in bijlage 3.4.6, wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van de aanvaardingsplicht, vermeld in afdeling 3.2. De aanvaardingsplicht is van toepassing vanaf 1 januari 2004.

In afwijking van artikel 3.2.1.1, § 1, zijn de eindverkopers, tussenhandelaars en producenten niet verplicht de producten waarvan de consument zich ontdoet, in ontvangst te nemen als aan die plicht wordt voldaan overeenkomstig artikel 3.2.1.1, § 2, tweede lid.

Art. 3.4.6.2. De aanvaardingsplicht voor afgewerkte olie moet ertoe leiden dat de potentieel beschikbare hoeveelheid afgewerkte olie wordt ingezameld. Bij de bepaling van de potentieel beschikbare hoeveelheid afgewerkte olie wordt rekening gehouden met de hoeveelheid olie die op de markt werd gebracht en de verliezen die ontstaan door de consumptie.

De ingezamelde afgewerkte olie moet worden verwerkt met toepassing van de beste beschikbare technieken. Minstens 85 % van de ingezamelde afgewerkte olie wordt verwerkt door middel van regeneratie van afgewerkte olie, herraffinage of ander hergebruik, en het resterende deel wordt maximaal verbrand met terugwinning van energie.

Art. 3.4.6.3. Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, regelen in het bijzonder de wijze van inontvangstneming zodat de afgewerkte olie die vrijkomt in het kader van de aanvaardingsplicht, maximaal kan worden ingezameld en verwerkt. De inzameling en verwerking van die afgewerkte olie moeten georganiseerd worden door de eindverkopers, tussenhandelaars en producenten en zijn gratis voor de particuliere verbruikers. Voor de organisatie van de inzameling en de verwerking van afgewerkte olie die afkomstig is van professionele verbruikers, kunnen in de milieubeleidsovereenkomst stimulerende maatregelen opgenomen worden.

Art. 3.4.6.4. De eindverkoper en de tussenhandelaar van olie of de organisatie die hiervoor is aangeduid, bezorgen de OVAM voor 1 juli van elk jaar een overzicht van de totale hoeveelheid afgewerkte olie, uitgedrukt in liter, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen gedurende het voorgaande kalenderjaar.

De producent van olie of de organisatie die hij hiervoor heeft aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid olie, uitgedrukt in liter, die in het Vlaamse Gewest werd verbruikt;2° de totale hoeveelheid afgewerkte olie, uitgedrukt in liter, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld.Hij geeft daarbij op een gemotiveerde wijze aan wat de verliezen zijn die ontstaan door de consumptie; 3° de inrichtingen waar en de wijze waarop de ingezamelde afgewerkte olie werd verwerkt;4° de totale hoeveelheden aan stoffen die voortkomen uit de verwerking van afgewerkte olie, uitgedrukt in liter, die : a) opnieuw werden gebruikt als olie;b) opnieuw geraffineerd werden;c) op een andere wijze nuttig werden toegepast;d) werden verwijderd. Onderafdeling 3.4.7. - Oude en vervallen geneesmiddelen Art. 3.4.7.1. Voor oude en vervallen geneesmiddelen wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van de aanvaardingsplicht, vermeld in afdeling 3.2.

In afwijking van artikel 3.2.1.1, § 3, is de samenwerking met de gemeenten voor de inzameling van oude en vervallen geneesmiddelen niet verplicht.

Onderafdeling 3.4.8. - Gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en oliën van huishoudelijke oorsprong Art. 3.4.8.1. Voor gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en oliën van huishoudelijke oorsprong, wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van een collectief plan als vermeld in afdeling 3.3, dat de betrokken producenten en gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden moeten opstellen tegen 1 juli 2012.

Art. 3.4.8.2. Het collectieve plan moet bijdragen aan de volgende doelstellingen : 1° een graduele stijging van de hoeveelheid gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en oliën dat ingezameld wordt;2° de verwerking van de ingezamelde gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en oliën met toepassing van de beste beschikbare technieken en met 100 % nuttig toepassing, zonder specifieke percentages per type verwerking. Art. 3.4.8.3. Het collectieve plan moet minstens de volgende elementen bevatten : 1° een analyse van de productketen : a) een beschrijving van de soorten en hoeveelheden gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en oliën die op de markt worden gebracht en die vrijkomen als afvalstof;b) een beschrijving van de huidige situatie op het vlak van inzameling en verwerking;c) een graduele stijging van de doelstellingen voor de inzameling van de hoeveelheid gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en oliën;d) een opsomming van de ontbrekende informatie in de analyse;2° de concrete engagementen, enerzijds van de producenten en invoerders, anderzijds van de gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, op het vlak van : a) de vervollediging van de analyse;b) hun bijdragen aan de doelstellingen. Onderafdeling 3.4.9. - Afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen Art. 3.4.9.1. Voor afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van een aanvaardingsplicht, vermeld in afdeling 3.2. De aanvaardingsplicht is van toepassing vanaf 1 januari 2013.

Art. 3.4.9.2. De aanvaardingsplicht voor afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen moet ertoe leiden dat alle beschikbare afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen worden ingezameld.

De ingezamelde afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen moeten worden verwerkt met toepassing van de beste beschikbare technieken voor nuttige toepassing.

Art. 3.4.9.3. De eindverkoper en de tussenhandelaar van fotovoltaïsche zonnepanelen of de organisatie die hiervoor is aangeduid, bezorgen de OVAM voor 1 juli van elk jaar een overzicht van de totale hoeveelheid fotovoltaïsche zonnepanelen, uitgedrukt in aantal en in kilogram, die in het kader van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen gedurende het voorgaande kalenderjaar.

De producent van fotovoltaïsche zonnepanelen of de organisatie die hij hiervoor heeft aangeduid, stelt jaarlijks vóór 1 juli de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid fotovoltaïsche zonnepanelen, uitgedrukt in aantal en in kilogram, die in het Vlaamse Gewest op de markt werd gebracht;2° de totale hoeveelheid afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen, uitgedrukt in aantal en in gewicht, die in het Vlaamse Gewest werd ingezameld in het kader van de aanvaardingsplicht;3° de inrichtingen waar en de wijze waarop de ingezamelde afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen werden verwerkt;4° de totale hoeveelheid van de stoffen die voortkomen uit de verwerking van de afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen, uitgedrukt in gewicht, die : a) werd hergebruikt;b) werd gerecycleerd;c) werd nuttig toegepast;d) werd verwijderd. Onderafdeling 3.4.10. - Afvallandbouwfolies Art. 3.4.10.1. Voor landbouwfolies wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van een collectief plan als vermeld in afdeling 3.3, dat de betrokken producenten en gebruikers moeten opstellen tegen 1 januari 2013.

Art. 3.4.10.2. Het collectieve plan moet bijdragen aan de volgende doelstellingen : 1° de globale milieu-impact, veroorzaakt door landbouwfolies, verminderen door : a) nieuwe soorten landbouwfolies met beperkte milieu-impact te ontwikkelen;b) de totale hoeveelheid landbouwfolies te beperken;c) risico's door illegale verwerking van landbouwfolies te voorkomen;2° op het vlak van selectieve inzameling : a) de hoeveelheid selectief ingezamelde afvallandbouwfolies te verhogen;b) de vervuiling van de ingezamelde afvallandbouwfolies te verlagen;3° op het vlak van verwerking : a) afvallandbouwfolies zo veel mogelijk te recycleren;b) het aandeel ingezamelde afvallandbouwfolies dat niet voor recyclage in aanmerking komt, verbranden met energierecuperatie;c) de verwijdering van afvallandbouwfolies volledig stopzetten. Art. 3.4.10.3. Het collectieve plan moet minstens de volgende elementen bevatten : 1° de vermelding van de vertegenwoordigers van de producenten en van de gebruikers;2° een analyse van de productketen : a) een beschrijving van de soorten en hoeveelheden landbouwfolies die op de markt worden gebracht en die vrijkomen als afvalstof;b) een beschrijving van de producenten en gebruikers van landbouwfolies;c) een beschrijving van de huidige situatie op het vlak van inzameling en verwerking;d) een opsomming van de ontbrekende informatie in de analyse;3° de concrete engagementen, enerzijds van de producenten en invoerders, anderzijds van de vertegenwoordigers van de land- en tuinbouwers, op het vlak van : a) de vervollediging van de analyse;b) hun bijdragen aan de doelstellingen. Onderafdeling 3.4.11. - Zwerfvuil Art. 3.4.11.1. Voor verpakte verbruiksgoederen die door de minister worden aangeduid als goederen die vaak terug te vinden zijn in het zwerfvuil, wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door de verplichting voor de betrokken producenten om te beschikken over een collectief plan als vermeld in afdeling 3.3, dat de betrokken producenten moeten opstellen tegen 1 januari 2013.

Het collectieve plan omschrijft acties die de producenten ondernemen om de aanwezigheid van hun goederen en verpakkingen in het zwerfvuil tegen te gaan, en handelt specifiek over mogelijke sensibiliseringsmaatregelen om een gedragsverandering te verkrijgen.

Ter vervanging van de plicht tot het opstellen van een collectief plan kan een individuele onderneming of bedrijfsfederatie een overeenkomst over haar inspanningen rond zwerfvuil sluiten met de OVAM. De overeenkomst omvat de voorwaarden van de samenwerking met andere bedrijven en de Vlaamse overheid binnen een project dat gericht is op het verminderen van zwerfvuil, en de financiële engagementen van de individuele onderneming of de bedrijfsfederatie namens haar leden voor het project.

Onderafdeling 3.4.12. - Gebruikte injectienaalden Art. 3.4.12.1. Voor de gebruikte injectienaalden, vermeld in artikel 5.2.2.1,11°, wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van een collectief plan als vermeld in afdeling 3.3, dat de betrokken producenten moeten opstellen tegen 1 januari 2013.

Het collectieve plan heeft als doel de selectieve inzameling van gebruikte injectienaalden van particulieren te stimuleren. Het plan bevat daarvoor een planning van de sensibiliseringsacties waarin de producenten voorzien. De producenten dragen de volledige kosten voor de organisatie en de uitvoering van die sensibiliseringsacties.

Onderafdeling 3.4.13. - Gebruikte wegwerpluiers Art. 3.4.13.1. Voor gebruikte wegwerpluiers wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van een collectief plan als vermeld in afdeling 3.3, dat de betrokken producenten moeten opstellen tegen 1 januari 2013.

Het collectieve plan handelt over hergebruik, sensibilisering en ecodesign. Het plan verstrekt bovendien informatie over de mate waarin en de manier waarop gebruikte wegwerpluiers nuttig toe te passen zijn. HOOFDSTUK 4. - Algemene bepalingen over het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen Afdeling 4.1. - Indeling van afvalstoffen

Art. 4.1.1. Straat- en veegvuil worden gelijkgesteld aan huishoudelijke afvalstoffen.

Art. 4.1.2. Overeenkomstig artikel 22 van het Materialendecreet worden de volgende afvalstoffen als bijzondere afvalstoffen aangewezen : 1° drukwerkafval;2° afgedankte voertuigen;3° afvalbanden;4° afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;5° afgedankte batterijen en accu's;6° andere afgewerkte olie dan de olie, vermeld in 16°, g);7° oude en vervallen geneesmiddelen;8° gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en oliën;9° gebruikte wegwerpluiers;10° fvallandbouwfolies;11° zwerfvuil;12° afval van de zee- en binnenvaart;13° gebruikte injectienaalden;14° afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen;15° baggerspecie en ruimingsspecie;16° de volgende afvalstoffen die ontstaan bij het onderhouden, herstellen of slopen van motorvoertuigen, motorvaartuigen, motorvliegtuigen en hun toebehoren : a) stof dat vrije asbestvezels bevat;b) remschoenen, remschijven, remplaten, remblokken en koppelingsplaten die asbest bevatten;c) afgedankte batterijen en accu's;d) vervuilde of onbruikbare solventen;e) destillatieresidu's van solventrecuperatie, resten van verf, lak en vernis, slib van spuitcabines;f) synthetische remvloeistof;g) afgewerkte olie;h) vervuilde of onbruikbare brandstoffen;i) koelvloeistoffen;j) koelmiddelen die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten;k) vervuilde filters van spuitcabines, spuitbussen, verpakkingen die gevaarlijke stoffen, met uitzondering van olie, hebben bevat of die door die stoffen werden verontreinigd en niet meer gebruikt worden;l) oliehoudende stoffen, zoals oliefilters, brandstoffilters, gebruikt absorptiemateriaal, afvalstoffen uit de olie-waterafscheider, oliehoudende schokdempers, verpakkingen die olie hebben bevat of die door olie werden verontreinigd en niet meer gebruikt worden;m) katalysatoren;n) patronen van airbags, die chemicaliën bevatten;17° klein gevaarlijk afval;18° papier- en kartonafval;19° asbesthoudend afval;20° pvc-afval;21° afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten;22° gebruikte pcb's;23° medisch afval;24. bouw- en sloopafval;25° dierlijke bijproducten die voldoen aan de definitie van afvalstof;26° afvalstoffen van de titaandioxide-industrie;27° landbouwafvalstoffen;28° mijnbouwafvalstoffen;29° slib dat afkomstig is van de drinkwaterproductie, de reiniging van riolen, septische putten en vetvangers, en van waterzuiveringsinstallaties. Art. 4.1.3. Onder gevaarlijke afvalstoffen worden de afvalstoffen verstaan die in de lijst, vermeld in bijlage 2.1, met een asterisk zijn aangeduid.

De afvalstoffen, vermeld in het eerste lid, worden geacht minstens een van de onderstaande gevaarlijke eigenschappen te bezitten : GEVAARLIJKE EIGENSCHAPPEN VAN AFVALSTOFFEN

EG-code

eigenschap

omschrijving

H1

ontplofbaar

stoffen en preparaten die bij aanraking met een vlam kunnen ontploffen of voor stoten of wrijving gevoeliger zijn dan dinitrobenzeen

H2

oxiderend

stoffen en preparaten die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm kunnen reageren

H3-A

licht ontvlambaar

stoffen en preparaten die : - in vloeibare toestand een vlampunt beneden de 21 ° C hebben (zeer licht ontvlambare vloeistoffen inbegrepen) - bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie, in temperatuur kunnen stijgen en ten slotte kunnen ontbranden - in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk kunnen worden ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien - in gasvormige toestand bij normale druk met lucht ontvlambaar zijn - bij aanraking met water of vochtige lucht licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelen

H3-B

ontvlambaar

vloeibare stoffen en preparaten die een vlampunt van ten minste 21 ° C en ten hoogste 55 ° C hebben

H4

irriterend

niet-corrosieve stoffen en preparaten die door directe, langdurige of herhaalde aanraking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking kunnen veroorzaken

H5

schadelijk

stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid gevaren van beperkte aard kunnen opleveren

H6

vergiftig

stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid ernstige, acute of chronische gevaren en zelfs de dood kunnen veroorzaken (zeer giftige stoffen en preparaten inbegrepen)

H7

kankerverwekkend

stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid kanker veroorzaken of de frequentie van kanker kunnen doen toenemen;

H8

corrosief

stoffen en preparaten die bij aanraking een vernietigende werking op levende weefsels kunnen uitoefenen

H9

infectieus

stoffen en preparaten die levensvatbare micro-organismen of hun toxinen bevatten waarvan bekend is of waarvan sterk wordt vermoed dat ze ziekten bij de mens of bij andere levende organismen veroorzaken

H10

vergiftig voor de voortplanting

stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid niet-erfelijke misvormingen veroorzaken of de frequentie daarvan kunnen doen toenemen

H11

mutageen

stoffen en preparaten die door inademing of door opneming via de mond of de huid erfelijke genetische schade veroorzaken of de frequentie daarvan kunnen doen toenemen

H12

afvalstoffen en preparaten die in contact met water, lucht of zuur vergiftig of zeer vergiftig gas ontwikkelen

H13

sensibiliserend

stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de huid aanleiding kunnen geven tot een zodanige reactie van hypersensibilisatie dat latere blootstelling aan de stof of het preparaat karakteristieke nadelige effecten veroorzaakt

H14

ecotoxisch

afvalstoffen waarvan het gebruik onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar voor een of meer sectoren van het milieu oplevert of kan opleveren

H15

afvalstoffen die na verwijdering op de een of andere wijze een andere stof doen ontstaan (bijvoorbeeld een uitlogingsproduct) die een van de bovenvermelde eigenschappen bezit


De afvalstoffen, vermeld in het eerste lid, worden geacht, wat de eigenschappen H3 tot en met H8, H10 en H11, vermeld in bovenstaande tabel, betreft, te voldoen aan een of meer van de volgende eigenschappen : 1° een vlampunt =< 55 ° C;2° een of meer als zeer vergiftig ingedeelde stoffen met een totale concentratie >= 0,1 % (zeer vergiftigd : de indeling en de R-nummers zijn opgenomen in richtlijn 67/548/EEG van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen en de latere wijzigingen daarvan. De concentratiegrenzen zijn ontleend aan richtlijn 88/379/EEG van 7 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten en de latere wijzigingen ervan); 3° een of meer als vergiftig ingedeelde stoffen met een totale concentratie >= 3 %;4° een of meer als schadelijk ingedeelde stoffen met een totale concentratie >= 25 %;5° een of meer als R 35 ingedeelde bijtende stoffen met een totale concentratie >= 1 %;6° een of meer als R 34 ingedeelde bijtende stoffen met een totale concentratie >= 5 %;7° een of meer als R 41 ingedeelde irriterende stoffen met een totale concentratie >= 10 %;8° een of meer als R 36, R 37 of R 38 ingedeelde irriterende stoffen met een totale concentratie >= 20 %;9° een stof waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend is (categorie 1 of 2) met een concentratie >= 0,1 %;10° een stof waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend is (categorie 3) met een concentratie >= 1 %;11° een als R 60 of R 61 ingedeelde voor de voortplanting vergiftige stof (categorie 1 of 2) met een concentratie >= 0,5 %;12° een als R 62 of R 63 ingedeelde voor de voortplanting vergiftige stof (categorie 3) met een concentratie >= 5 %;13° een als R 46 ingedeelde mutagene stof (categorie 1 of 2) met een concentratie >= 0,1 %;14° een als R 40 ingedeelde mutagene stof (categorie 3) met een concentratie >= 1 %. De testmethoden die gebruikt moeten worden voor de bepaling van de eigenschappen, vermeld in het tweede lid, zijn opgenomen in verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 houdende vaststelling van testmethoden uit hoofde van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH).

Art. 4.1.4. § 1. De minister kan op verzoek van de houder beslissen dat een specifieke op de lijst als gevaarlijk aangegeven afvalstof in individuele gevallen geen van de eigenschappen, vermeld in artikel 4.1.3, tweede lid, bezit en dus geen gevaarlijke afvalstof is.

Een declassering kan worden toegestaan voor een bepaalde afvalstof van een specifieke productieplaats en voor een specifieke productiestap binnen het productieproces. § 2. De houder van de afvalstof dient per aangetekende brief een verzoek tot declassering in op het adres van de OVAM. De aanvraag moet minstens de volgende gegevens bevatten : 1° de identificatie van de houder;2° de identificatie van de maatschappelijke zetel en van de exploitatiezetel waarop het verzoek betrekking heeft; 3° de aard van de afvalstof (de EURAL-code, vermeld in bijlage 2.1); 4° een kopie van de milieuvergunning voor het proces waaruit de afvalstof vrijkomt, indien van toepassing;5° een gedetailleerde beschrijving van de stap uit het productieproces waarin de afvalstof ontstaat.De beschrijving moet zo opgesteld worden dat aangetoond wordt waarom de gevaarlijke eigenschappen, vermeld in artikel 4.1.3, tweede lid, niet van toepassing zijn; 6° voor de gevaarlijke eigenschappen H3 tot en met H8, H10 en H11 wordt aan de hand van analyseresultaten aangetoond dat de grenswaarden, vermeld in artikel 4.1.3, tweede lid, niet overschreden worden; 7° voor de andere gevaarlijke eigenschappen, vermeld in artikel 4.1.3, tweede lid, wordt gemotiveerd waarom ze niet aanwezig kunnen zijn in de afvalstof waarvoor het verzoek wordt ingediend. De houder van de afvalstof ondertekent en dateert het verzoek tot declassering. De naam en de functie van de ondertekenaar worden vermeld.

De minister doet uitspraak binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van de aanvraag. Voorafgaand aan die uitspraak wint de minister het advies in van de OVAM. De OVAM stuurt de beslissing op naar de houder van de afvalstof, per aangetekende brief, binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum van de beslissing.

Elke wijziging van de administratieve gegevens van de houder van de afvalstof wordt aan de OVAM meegedeeld.

Art. 4.1.5. De minister kan in met redenen omklede uitzonderingssituaties, gemotiveerd op wetenschappelijke gronden, beslissen dat individuele afvalstoffen die op de lijst als niet-gevaarlijk zijn aangeduid, toch een of meer van de eigenschappen, vermeld in artikel 4.1.3, tweede lid, bezitten. Die afvalstoffen worden gevaarlijke afvalstoffen.

De EURAL-code van de afvalstof en de specifieke omstandigheden waarin de afvalstof als gevaarlijk wordt geklasseerd, worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en gepubliceerd op de website van de OVAM. Afdeling 4.2. - Indeling van afvalstoffenhandelingen

Art. 4.2.1. Onder verwijderingshandelingen van afvalstoffen als vermeld in artikel 3, 26°, van het Materialendecreet, worden de volgende handelingen verstaan :

EU-code

handelingen

D1

storten op of in de bodem (bijvoorbeeld op een vuilstortplaats)

D2

uitrijden (bijvoorbeeld biologische afbraak van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem)

D3

injectie in de diepe ondergrond (bijvoorbeeld injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zoutkoepels of van natuurlijk gevormde holten)

D4

opslag in waterbekkens (bijvoorbeeld het lozen van vloeibaar of slibachtig afval in putten, vijvers of lagunen)

D5

verwijderen op speciaal ingerichte locaties (bijvoorbeeld in afzonderlijk beklede, afgedekte cellen die van elkaar en van de omgeving afgeschermd zijn)

D6

lozen/storten in wateren, behalve zeeën en oceanen

D7

lozen/storten in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de zeebodem

D8

biologische behandeling op een andere wijze dan de wijzen, vermeld in dit artikel, waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd volgens een van de methoden, vermeld in D1 tot en met D12

D9

fysisch-chemische behandeling op een andere wijze dan de wijzen, vermeld in dit artikel, waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd volgens een van de methoden, vermeld in D1 tot en met D12 (bijvoorbeeld verdampen, drogen, calcineren)

D10

verbranding op het land

D11

verbranding op zee (*)

D12

permanente opslag (bijvoorbeeld plaatsen van houders in mijnen)

D13

vermengen voorafgaand een van de handelingen, vermeld in D1 tot en met D12 (**)

D14

herverpakken, voorafgaand aan de behandelingen, vermeld in D1 tot en met D13

D15

opslag, in afwachting van de behandelingen, vermeld in D1 tot en met D14 (met uitsluiting van voorlopige opslag die voorafgaat aan inzameling op de plaats van productie)


(*) verboden op grond van EU-wetgeving en internationale verdragen en overeenkomsten (**) als er geen andere passende D-code voorhanden is, kan dat voorbereidende handelingen, voorafgaand aan verwijdering, omvatten, inclusief voorbehandeling, zoals sorteren, verbrijzelen, verdichten, pelletiseren, drogen, versnipperen, conditioneren of scheiden, voorafgaand aan een van de handelingen, vermeld in D1 tot en met D12.

Art. 4.2.2. Onder handelingen voor de nuttige toepassing van afvalstoffen als vermeld in artikel 3, 23°, van het Materialendecreet, worden de volgende handelingen verstaan :

EU-code

handelingen

R1

hoofdgebruik als brandstof of als ander middel voor energieopwekking (*)

R2

terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen

R3

recyclage/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddel worden gebruikt (met inbegrip van compostering en andere biologische omzettingsprocessen) (**)

R4

recyclage/terugwinning van metalen en metaalverbindingen

R5

recyclage/terugwinning van andere anorganische materialen (***)

R6

regeneratie van zuren of basen

R7

terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan

R8

terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren

R9

herraffinage van olie en ander hergebruik van olie

R10

uitrijden voor landbouwkundige of ecologische verbetering

R11

gebruik van afvalstoffen die bij een van de handelingen, vermeld in R1 tot en met R10 vrijkomen

R12

uitwisseling van afvalstoffen voor een van de handelingen, vermeld in R1 tot en met R11 (****)

R13

opslag van afvalstoffen voor een van de handelingen, vermeld in R1 tot en met R12 (met uitsluiting van tijdelijke opslag, voorafgaand aan inzameling op de plaats van productie)(*****)


(*) Hieronder vallen ook verbrandingsinstallaties die specifiek bestemd zijn om vast stedelijk afval te verwerken, op voorwaarde dat hun energie-efficiëntie ten minste : 1° 0,60 bedraagt bij installaties die voor 1 januari 2009 in bedrijf zijn en over een vergunning beschikken overeenkomstig het Milieuvergunningendecreet;2° 0,65 bedraagt bij installaties waarvoor na 31 december 2008 een vergunning wordt afgegeven, zoals berekend met de volgende formule : energie-efficiëntie = (Ep - (Ef + Ei)) / (0,97 x (Ew + Ef)), waarbij : a) Ep = de hoeveelheid energie die jaarlijks als warmte of elektriciteit wordt geproduceerd.Bij de berekening wordt energie in de vorm van elektriciteit vermenigvuldigd met een factor 2,6, en warmte die wordt geproduceerd voor commerciële toepassingen, met een factor 1,1 (in GJ/jaar); b) Ef = de jaarlijkse energie-input in het systeem, afkomstig van brandstoffen die voor de productie van stoom worden gebruikt (in GJ/jaar);c) Ew = de hoeveelheid energie die is besloten in de jaarlijks verwerkte hoeveelheid afvalstoffen, berekend aan de hand van de netto calorische waarde van de afvalstoffen (in GJ/jaar);d) Ei = de hoeveelheid energie die jaarlijks wordt geïmporteerd, Ew en Ef niet meegerekend (in GJ/jaar);e) 0,97 = correctiefactor om rekening te houden met energieverliezen via bodemas en straling. De formule wordt toegepast overeenkomstig het Europese referentiedocument over de beste beschikbare technieken voor afvalverbranding. De berekeningswijze en de toepassing van de formule worden goedgekeurd en geverifieerd door de OVAM. (**) Hieronder vallen ook vergassing en pyrolyse waarbij de componenten worden gebruikt als chemicaliën. (***) Hieronder valt ook bodemreiniging die resulteert in terugwinning van de bodem en het recycleren van anorganisch bouwmateriaal. (****) Als er geen andere passende R-code voorhanden is, kan dat voorbereidende handelingen, voorafgaand aan nuttige toepassing, omvatten, inclusief voorbehandeling, zoals demonteren, sorteren, verbrijzelen, verdichten, pelletiseren, drogen, versnipperen, conditioneren, herverpakken, scheiden of mengen, voorafgaand aan een van de handelingen, vermeld in R1 tot en met R11. (*****) Tijdelijke opslag als vermeld in dit artikel, betekent voorlopige opslag die niet plaatsvindt op de plaats van de productie. Afdeling 4.3. - Afzonderlijke inzameling van afvalstoffen

Art. 4.3.1. Ten minste de volgende huishoudelijke afvalstoffen moeten gescheiden worden aangeboden en verder afzonderlijk worden gehouden bij de ophaling of inzameling : 1° klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong;2° glazen flessen en bokalen;3° papier- en kartonafval;4° grofvuil;5° groenafval;6° textielafval;7° afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;8° afvalbanden;9° puin;10° asbestcementhoudende afvalstoffen;11° pmd-afval. Ten minste de volgende huishoudelijke afvalstoffen moeten gescheiden worden aangeboden en verder afzonderlijk worden gehouden bij de ophaling of inzameling, of, indien aantoonbaar niet mogelijk, naderhand uitgesorteerd worden : 1° houtafval;2° metaalafval. Art. 4.3.2. Tenminste de volgende bedrijfsafvalstoffen moeten gescheiden worden aangeboden en afzonderlijk worden gehouden bij de ophaling of inzameling : 1° klein gevaarlijk afval van vergelijkbare bedrijfsmatige oorsprong;2° glasafval;3° papier- en kartonafval;4° gebruikte dierlijke en plantaardige oliën en vetten;5° groenafval;6° textielafval;7° afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;8° afvalbanden;9° puin;10° afgewerkte olie;11° gevaarlijke afvalstoffen;12° asbestcementhoudende afvalstoffen;13° afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten;14° afvallandbouwfolies;15° afgedankte batterijen en accu's. Ten minste de volgende afvalstoffen moeten gescheiden worden aangeboden en verder afzonderlijk worden gehouden bij de ophaling of inzameling, of, indien aantoonbaar niet mogelijk, naderhand uitgesorteerd worden : 1° houtafval;2° metaalafval. In afwijking van het eerste en tweede lid en op voorwaarde dat ze bij inzameling worden overgebracht naar een vergunde sorteerinrichting waar ze volledig gesorteerd worden, mogen verschillende niet-gevaarlijke droge afvalfracties die door de afvalstoffenproducent gesorteerd zijn in dezelfde recipiënt worden samengevoegd met het oog op de inzameling ervan. Het samenvoegen van de selectieve voorgesorteerde droge afvalstromen mag de volledige uitsortering en de verwerking van de homogene afvalfracties niet verhinderen.

Art. 4.3.3. § 1. Om gebouwen te slopen of te ontmantelen die geheel of gedeeltelijk een andere functie dan wonen hadden waarvan het bouwvolume groter is dan 1000 m3, is een sloopinventaris afvalstoffen vereist. Die sloopinventaris afvalstoffen wordt opgesteld in opdracht van de houder van de stedenbouwkundige vergunning. Deze is verantwoordelijk voor de keuze van een architect of een deskundige die over voldoende kennis beschikt van de afvalstoffen die bij het selectief slopen of ontmantelen zullen vrijkomen, en die de hoeveelheden van die afvalstoffen kan inschatten. § 2. De sloopinventaris afvalstoffen omvat de identificatie van de werf met daaraan gekoppeld een overzicht van alle afvalstoffen die zullen vrijkomen.

Per afvalstof worden minstens de volgende gegevens opgenomen : 1° de benaming; 2° de bijbehorende EURAL-code, vermeld in bijlage 2.1; 3° de vermoedelijke hoeveelheid, uitgedrukt in kubieke meter of in ton;4° de plaats in het gebouw waar de afvalstof voorkomt, alsook de verschijningsvorm ervan; 5° de wijze waarop de afvalstof overeenkomstig artikel 4.3.2. tijdens de sloop- en ontmantelingswerken selectief zal worden ingezameld, opgeslagen en afgevoerd.

Een model van sloopinventaris afvalstoffen wordt door de OVAM ter beschikking gesteld. § 3. De sloopinventaris afvalstoffen maakt deel uit van de aanbestedingsdocumenten, de prijsvraag of de contractuele documenten. § 4. De houder van de stedenbouwkundige vergunning of degene die in zijn opdracht toezicht houdt op de werf, waakt erover dat de bepalingen uit de sloopinventaris worden nageleefd. Hij waakt in het bijzonder over de naleving van de bepalingen, vermeld in paragraaf 2, treedt desnoods corrigerend op en houdt alle relevante documenten bij.

Daaronder worden minstens een kopie van alle transportdocumenten en alle aanvaardingsbonnen van de afgevoerde afvalstoffen verstaan.

Alle relevante documenten en in elk geval de kopieën van de identificatieformulieren en alle afgiftebewijzen van de afgevoerde afvalstoffen die verkregen zijn bij selectieve sloop of ontmanteling, worden voor de oplevering van de sloop- of ontmantelingswerken aan de houder van de stedenbouwkundige vergunning bezorgd.

De houder van de stedenbouwkundige vergunning houdt alle identificatieformulieren en alle afgiftebewijzen bij gedurende een periode van vijf jaar. Afdeling 4.4. - Algemene regels voor verwerking van afvalstoffen

Art. 4.4.1. De toepassing van één van de volgende verwijderingshandelingen of de afvoer van afvalstoffen met het oog op het toepassen van één van de volgende verwijderingshandelingen, is verboden :

EU-code

handelingen

D2

uitrijden (bijvoorbeeld biologische afbraak van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem)

D3

injectie in de diepe ondergrond (bijvoorbeeld injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zoutkoepels of in natuurlijk gevormde holten)

D11

verbranding op zee


Art. 4.4.2. Het is verboden om een afvalstof of beoogde grondstof te mengen met een of meer andere materialen om door de lagere concentratie van een of meer in de afvalstof aanwezige stoffen : 1° voor de aldus verdunde afvalstof een verwijderingsmethode in aanmerking te laten komen die voor de niet-verdunde afvalstof niet is toegelaten;2° een afvalstof die moet worden verwijderd, alsnog nuttig te kunnen toepassen;3° een afvalstof of beoogde grondstof die niet in aanmerking komt om te worden aangewend als of om te worden omgevormd tot een grondstof, alsnog te kunnen aanwenden als of om te vormen tot een grondstof. Art. 4.4.3. Het gebruik van stortkokers om huishoudelijke afvalstoffen af te voeren in appartementsgebouwen, is verboden.

Art. 4.4.4. De volgende afvalstromen worden, na inzameling, op- of overslag of eventuele mechanische behandeling op een daartoe vergunde inrichting, gemeld aan een centraal meldpunt : 1° organisch-biologisch composteerbaar afval, dat vrijkomt : a) in natuurgebieden en kleine landschapselementen;b) bij aanleg en onderhoud van tuinen, plantsoenen, parken en vergelijkbare groenaanplantingen;c) bij onderhoud van wegbermen en waterlopen;2° de deelfracties van bovengenoemde afvalstromen. Het centraal meldpunt kan deze afvalstromen naar een vergunde inrichting voor de meest geschikte nuttige toepassing sturen, onverminderd artikel 4, § 3, en artikel 8, § 1, van het Materialendecreet, en rekening houdende met volgende criteria : - het vermijden van discriminatie; - effectiviteit en efficiëntie; - beschikbare verwerkingscapaciteiten; - minimale transportafstanden.

De minister stelt hiervoor nadere maatregelen vast. Afdeling 4.5. - Stort- en verbrandingsverboden

Art. 4.5.1.Voor de volgende afvalstoffen is de verwerkingshandeling « D1 - storten op of in de bodem », evenals de afvoer met het oog op het toepassen van de verwijderingshandeling « D1 - storten op of in de bodem », verboden : 1° afvalstoffen waarvoor overeenkomstig artikel 4.5.3 een verbrandingsverbod geldt; 2° gemengd stedelijk afval;3° afvalstoffen die met het oog op de nuttige toepassing ervan afzonderlijk zijn ingezameld;4° afvalstoffen die door hun aard, hun hoeveelheid of hun homogeniteit overeenkomstig de beste beschikbare technieken in aanmerking komen voor hergebruik of voor materiaalrecyclage;5° de brandbare of voor materiaalrecyclage in aanmerking komende fracties die ontstaan bij het sorteren of voorbehandelen van huishoudelijke afvalstoffen of met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen;6° oude en vervallen geneesmiddelen. Art. 4.5.2. Voor de volgende afvalstoffen zijn de verwerkingshandelingen « R1 - hoofdgebruik als brandstof of als ander middel voor energieopwekking » en « D10 - verbranding op het land » verboden, evenals de afvoer met het oog op het toepassen van de verwerkingshandelingen « R1 - hoofdgebruik als brandstof of als ander middel voor energieopwekking » en « D10 - verbranding op het land », verboden : 1° afvalstoffen die door hun aard, hun hoeveelheid of hun homogeniteit overeenkomstig de beste beschikbare technieken in aanmerking komen voor hergebruik of voor recyclage.Het verbod geldt evenwel niet voor handeling R1 met de volgende afvalstoffen, als de calorische waarde ervan groter is dan 11 500 kJ/kg : a) plantaardig afval van land- en bosbouw;b) plantaardig afval van de voedingsmiddelenindustrie;c) vezelachtig plantaardig afval, afkomstig van het sorteren, ziften en wassen bij de rauwe pulp en de papierproductie;d) houtafval;e) kurkafval;2° gemengde afvalstoffen die overeenkomstig een code van goede praktijk, vastgesteld door de minister, in aanmerking komen voor uitsortering, en de uitgesorteerde stromen die in aanmerking komen voor hergebruik en recyclage. Het huisvuil, zoals vermeld in het uitvoeringsplan voor huishoudelijke afvalstoffen, en het vergelijkbaar bedrijfsafval dat samen wordt opgehaald met het huisvuil, vallen niet onder het verbrandingsverbod.

Art. 4.5.3. § 1. De minister kan bij gemotiveerd besluit individuele afwijkingen toestaan van de verbodsbepalingen, vermeld in artikelen 4.5.2 en 4.5.3. § 2. De afwijking moet schriftelijk worden aangevraagd door de exploitant van de stortplaats of verbrandingsinstallatie of, in geval van uitvoer van de afvalstoffen, door de afvalstoffenproducent, -makelaar of -handelaar.

De afwijkingsaanvraag moet de volgende elementen bevatten : 1° de vermelding van de verbodsbepalingen van dit besluit waarvoor de afwijking wordt aangevraagd;2° de redenen die de afwijking motiveren, in het bijzonder in het licht van de aard en de hoeveelheden van de afvalstoffen enerzijds, en de beschikbare verwerkingscapaciteit anderzijds. De minister doet uitspraak over de afwijkingsaanvraag binnen een termijn van drie maanden na de indiening ervan. Voorafgaand aan die uitspraak wint de minister het advies in van de OVAM. De afwijkingen kunnen worden toegestaan voor maximaal twee jaar.

De verleende afwijkingen worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en op de website van de OVAM. HOOFDSTUK 5. - Bepalingen over het beheer van specifieke materiaalkringlopen en afvalstoffen Afdeling 5.1. - Bepalingen over het beheer van huishoudelijke

afvalstoffen Art. 5.1.1. De gemeenten passen het principe « de vervuiler betaalt » toe bij de berekening van de bijdrage in de kosten door de burger van het beheer van huishoudelijk afval dat via de gemeentelijke kanalen wordt ingezameld, rekening houdend met de werkelijke kosten overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

Art. 5.1.2. De bijdrage in de kosten van het beheer van huishoudelijk afval door de burger worden berekend op basis van de kostprijs van de specifieke dienstverlening en worden aangerekend naargelang de soort en de hoeveelheid van het afval, of per gewichtseenheid, per afvalrecipiënt of op een andere wijze.

Art. 5.1.3. Bij het bepalen van het bedrag en de voorwaarden van de bijdrage in de kosten van het beheer van huishoudelijk afval houdt de gemeente rekening met volgende kosten : 1° de aankoop en de verdeling van de zakken of vignetten of andere recipiënten, bestemd voor de inzameling van afvalstoffen;2° het onderhoud en herstel van recipiënten, bestemd voor de inzameling van afvalstoffen;3° de afschrijving of huur van afvalcontainers;4° de huis-aan-huisinzameling van de diverse afvalstromen;5° de verwerkingskosten van de ingezamelde afvalstoffen;6° het beheer en het onderhoud van de containerparken of de andere inleverpunten voor afval;7° de inspanningen voor de preventie van afval;8° de sensibilisatie;9° de indirecte kosten, zoals ICT-ondersteuning, informatieverstrekking en klachtenbehandeling. De gemeente brengt daarbij onder meer de bijdragen ingevolge de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, de opbrengst van afvalstromen en de subsidies van de gewestelijke overheid in mindering.

Art. 5.1.4. De gemeente berekent het bedrag en de voorwaarden van de bijdrage in de kosten van het beheer van huishoudelijk afval te goeder trouw, en houdt rekening met de minima en maxima, opgenomen in bijlage 5.1.4.

Art. 5.1.5. De OVAM kan de berekeningswijze van de bijdragen in de kosten van het beheer van afvalstoffen altijd opvragen bij de gemeente. De gemeente beschikt over dertig dagen om de berekeningsnota aan de OVAM te bezorgen. Afdeling 5.2. - Bepalingen over het beheer van sommige bijzondere

afvalstoffen Onderafdeling 5.2.1. - Afvalstoffen die ontstaan bij het onderhouden, herstellen en slopen van motorvoertuigen, motorvaartuigen, motorvliegtuigen en hun toebehoren Art. 5.2.1.1. De groepen van bijzondere afvalstoffen, vermeld in artikel 4.1.2, 16°, mogen niet met elkaar worden vermengd.

Om een efficiënte en milieuvriendelijke verwerkingswijze van de afvalstoffen te bevorderen, moeten de afvalstoffen die ontstaan tijdens het slopen en tijdens de herstellings- of onderhoudswerkzaamheden, worden opgeslagen en ingezameld in de groepen, vermeld in artikel 4.1.2, 16°.

Onderafdeling 5.2.2. - Klein gevaarlijk afval Art. 5.2.2.1. De volgende afvalstoffen worden als kga beschouwd : 1° resten van verven, inkten, lijmen, harsen : a) verf, lak, vernis;b) houtbeschermingsmiddelen, carbolineum, black varnish, creoline;c) lijm, hars, siliconen;d) filmafval;e) kleurstoffen, toner, inkten, drukinkten, stempelkussens;2° olie en vet : a) gebruikte dierlijke en plantaardige vetten en oliën;b) meubelolie, boenwas;c) afgewerkte olie;d) brandstoffen;3° solventen : a) ontvetters, droogkuisproducten, vlekkenwater, decapeermiddelen en beitsmiddelen;b) gechloreerde koolwaterstoffen : trichloorethyleen, tetrachloorethyleen, chloroform;c) ontvlambare oplosmiddelen : petroleumether, ether, wasbenzine, brandspiritus, benzine, aceton, methanol, ethanol, hexaan, tolueen, xyleen;d) verdunners : white spirit, lijnolie, terpentijn, terpentine, celluloseverdunners;e) gefluoreerde schoonmaakmiddelen;f) glycol, antivries;g) formol;4° zuren : a) zoutzuur, middelen die kalk en cement verwijderen;b) zwavelzuur, accuzuur;c) salpeterzuur, chroomzuur, fosforzuur;d) fixeervloeistoffen en stopbadvloeistoffen;5° basen : a) ontvetters, ontstoppers, bijtende soda, natronloog, kaliloog, ammoniak;b) bijtende schoonmaakmiddelen, beits- en decapeermiddelen, bleekwater, hypochlorieten, hypochloraten;c) fotografische ontwikkelaars, activators en additieven;6° schoonmaakmiddelen : a) zepen, waspoeders, wc-reinigers, glansmiddelen voor de vaatwas;b) metaalpoets, roestverwijderingsmiddelen;c) autowax;7° batterijen en accu's;8° stoffen of producten met kwik : a) gasontladingslampen;b) kwikthermometers;9° kga met gemengde samenstelling : a) restanten met onbekende samenstelling;b) cosmetica;c) ongebruikte, afgedankte chemicaliën;d) pesticiden;e) brandblusmiddelen;f) fotografisch zilver;g) vuurwerk en andere ontplofbare stoffen van huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsmatige oorsprong, met uitzondering van munitie;h) rookdetectoren;10° verpakkingen met of zonder restanten van kga, vermeld in 1°, 2°, b), c) en d), 3°, 4°, 5°, 6°, b), 9°, c) en d);11° insulinespuiten, pennaalden, gebruikt door particulieren om zichzelf geneesmiddelen toe te dienen, en bloedlancetten. Art. 5.2.2.2. Het is verboden om zich van klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong te ontdoen op een andere wijze dan die welke omschreven wordt in dit besluit.

Het door of in opdracht van de gemeente ingezamelde kga mag in geen geval verwerkt worden met als bestemming of eindbestemming de voedselketen van mens of dier.

Art. 5.2.2.3. § 1. De gemeenten zijn verplicht om het klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong op regelmatige wijze selectief in te zamelen.

Met uitzondering van klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong dat onderworpen is aan een aanvaardingsplicht of terugnameplicht in het kader van het samenwerkingsakkoord van 4 november 2008 betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval, wordt het klein gevaarlijk afval ingezameld op kosten van de gemeente. § 2. Als de inzameling van het klein gevaarlijk afval van huishoudelijke oorsprong daardoor niet wordt gehinderd, kunnen de gemeenten klein gevaarlijk afval van vergelijkbare bedrijfsmatige oorsprong inzamelen. Dat klein gevaarlijk afval wordt ingezameld op kosten van de afvalstoffenproducent. § 3. De gescheiden inzameling moet, naar keuze, ten minste gebeuren door een van de volgende inzamelwijzen : 1° bij containerparken in een inrichting voor de aanvoer en aanvaarding van kga;2° het kga regelmatig laten ophalen door daartoe geregistreerde inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars per wijk of per straat, of huis aan huis;3° een combinatie van de inzamelwijzen, vermeld in 1° en 2°. Art. 5.2.2.4. § 1. Het kga moet, afzonderlijk van andere afvalstoffen, aangeboden worden in een daartoe geschikt recipiënt.

Het kga, vermeld in artikel 5.2.2.1, 11°, moet worden aangeboden in een naaldcontainer die voldoet aan de ADR-reglementering. § 2. De afvalstoffen die als kga worden ingezameld overeenkomstig paragraaf 1, zijn geen gevaarlijke afvalstoffen zolang de afvalstoffen in de inrichting bij het containerpark zijn opgeslagen en door die inrichting niet zijn afgegeven aan een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar. § 3. De selectieve ophaling van kga verloopt per wijk, per straat, of huis aan huis, uitsluitend met daartoe geschikte voertuigen.

Het kga moet aan het ophaalvoertuig worden aangeboden in een daartoe geschikte recipiënt.

Het kga, vermeld in artikel 5.2.2.1, 11°, moet worden aangeboden in een naaldcontainer die voldoet aan de ADR-reglementering.

Het kga wordt door de begeleider van het ophaalvoertuig gecontroleerd en gesorteerd op een manier die elk risico vermijdt.

Het gesorteerde kga wordt opgeslagen in de daartoe gereserveerde compartimenten van het ophaalvoertuig, dat verlucht moet zijn. § 4. De afvalstoffen die als kga worden ingezameld overeenkomstig paragraaf 1, zijn geen gevaarlijke afvalstoffen zolang die afvalstoffen niet zijn afgegeven aan een inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar.

Onderafdeling 5.2.3. - Medisch afval Art. 5.2.3.1. § 1. Medische afvalstoffen worden onderverdeeld in : 1° risicohoudende medische afvalstoffen : afvalstoffen die een bijzonder risico inhouden doordat ze een microbiologische of virale besmetting, een vergiftiging of een verwonding met zich kunnen meebrengen, of afvalstoffen die om ethische redenen een bijzondere behandeling vereisen;2° niet-risicohoudende medische afvalstoffen : afvalstoffen die geen bijzonder risico inhouden en die door hun aard vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen, maar door hun samenstelling of waardebeleving niet vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen. § 2. Elke vermenging en elke gezamenlijke verpakking van de afvalstoffen, vermeld in paragraaf 1, en elke vermenging en elke gezamenlijke verpakking van de afvalstoffen, vermeld in paragraaf 1, 1°, met huishoudelijke afvalstoffen of met de met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen, heeft tot gevolg dat die afvalstoffen tot de risicohoudende medische afvalstoffen worden gerekend en overeenkomstig beheerd moeten worden.

Elke vermenging en elke gezamenlijke verpakking van de afvalstoffen, vermeld in paragraaf 1, 2°, met huishoudelijke afvalstoffen of met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen, heeft tot gevolg dat die afvalstoffen tot de niet-risicohoudende medische afvalstoffen worden gerekend en overeenkomstig beheerd moeten worden.

De verplichtingen van artikel 4.3.2. zijn onverminderd van toepassing op vaste niet-risicohoudende medische afvalstoffen. § 3. Een lijst van de verschillende medische afvalstoffen, vermeld in paragraaf 1, is opgenomen in bijlage 5.2.3.A. § 4. Medische afvalstoffen die niet voorkomen op de lijst, vermeld in paragraaf 3, moeten door de instelling voor geneeskunde of de geneeskundige praktijk ingedeeld worden bij de risicohoudende of niet-risicohoudende medische afvalstoffen. § 5. Medische afvalstoffen die niet voorkomen op de lijst, vermeld in paragraaf 3, en waarover twijfel kan bestaan met betrekking tot het risicohoudende karakter ervan, moeten beheerd worden als risicohoudende medische afvalstoffen. § 6. De lijst van medische afvalstoffen, vermeld in paragraaf 3, aangevuld met alle aanvullende risicohoudende en niet-risicohoudende medische afvalstoffen, vermeld in paragraaf 4 en 5, moet binnen elke instelling voor geneeskunde en elke geneeskundige praktijk ter beschikking worden gesteld van de toezichthouder en van elke persoon die betrokken is bij de productie en de behandeling van medische afvalstoffen.

Art. 5.2.3.2. Alle andere stoffen, vloeistoffen en producten, met uitzondering van steriliseerbare en herbruikbare medische instrumenten of producten die rechtstreeks in aanraking komen met risicohoudend medisch afval, moeten als zodanig worden beheerd.

Art. 5.2.3.3. Risicohoudend medisch afval moet worden verpakt in recipiënten die ten minste voldoen aan de eisen van het Europees verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, ondertekend op 30 september 1957 in Genève en goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1960, hierna ADR-reglementering te noemen, en die voldoen aan de volgende bijkomende voorwaarden : 1° vloeibare en pasteuze afvalstoffen, met inbegrip van de afvalstoffen, vermeld in punten 1.4 en 1.7 van bijlage 5.2.3.A, worden opgeborgen in eenmalig te gebruiken vormvaste recipiënten; 2° vaste afvalstoffen, met uitzondering van afvalstoffen besmet met een infectueuze stof als vermeld in artikel 2.2.62.1.4.1 van de ADR-reglementering, worden opgeborgen in een eenmalig te gebruiken recipiënt.

Art. 5.2.3.4. Met behoud van de bepalingen van de ADR-reglementering wordt op elke recipiënt van risicohoudend medisch afval door de fabrikant van de recipiënt de vermelding « risicohoudend medisch afval » aangebracht. De vermelding « risicohoudend medisch afval » is waterbestendig en wordt, in zwarte drukletters van minimaal 2 centimeter hoog, gekleefd, gedrukt of in reliëf gezet op een gele achtergrond van minimaal een A4-formaat.

Op elke vormvaste recipiënt of op een gesloten container van risicohoudend medisch afval wordt door de instelling voor geneeskunde of de geneeskundige praktijk de naam, het adres en het telefoonnummer van de instelling voor geneeskunde of de geneeskundige praktijk in kwestie aangebracht.

De naam, het adres en het telefoonnummer van de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar wordt door hem zelf aangebracht op elke oververpakking van risicohoudend medisch afval die bij dezelfde producent van medisch afval wordt opgehaald.

De datum van de ophaling wordt door de instelling voor geneeskunde, door de geneeskundige praktijk of door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar onder toezicht van de instelling voor geneeskunde of van de geneeskundige praktijk aangebracht op elke oververpakking van risicohoudend medisch afval.

Art. 5.2.3.5. Niet-risicohoudend medisch afval kan, afhankelijk van de fysische toestand ervan, verpakt worden overeenkomstig artikel 5.2.3.3 en 5.2.3.4 en moet minstens als volgt verpakt worden : 1° vloeibare en pasteuze afvalstoffen worden opgeborgen in een recipiënt als vermeld in artikel 5.2.3.3,1° ; 2° vaste afvalstoffen worden opgeborgen in een eenmalig te gebruiken, blauwe zak, vervaardigd uit een halogeenvrije kunststofsoort met een maximaal gehalte aan gerecycleerde kunststoffen.De zak heeft dubbele lasnaden, is weinig doorzichtig, scheurbestendig, goed afsluitbaar, lekvrij en aangepast aan de aard en het gewicht van de inhoud.

Art. 5.2.3.6. Op elke recipiënt of elke zak van niet-risicohoudend medisch afval wordt door de fabrikant van de recipiënt of van de zak de vermelding « niet-risicohoudend medisch afval » aangebracht. Die vermelding is waterbestendig en wordt in zwarte drukletters van minimaal 2 centimeter hoog, gekleefd, gedrukt of in reliëf gezet.

Art. 5.2.3.7. Artikelen 5.2.3.5, 2° en 5.2.3.6 zijn niet van toepassing op vast niet-risicohoudend medisch afval dat voortkomt uit de geneeskundige praktijk.

Art. 5.2.3.8. De minister kan op gemotiveerd verzoek een afwijking verlenen van de bepalingen, vermeld in artikelen 5.2.3.3 tot en met 5.2.3.6, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op de ADR-reglementering.

De aanvraag tot afwijking wordt door de producent van de verpakking of in zijn naam met een aangetekende brief verzonden aan de OVAM en de afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid.

Als de aanvraag onvolledig is, wordt de aanvrager daarvan uiterlijk dertig kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag schriftelijk op de hoogte gebracht.

Binnen een termijn van veertig kalenderdagen na ontvangst van de volledig verklaarde aanvraag brengen de OVAM en de afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid een advies uit bij de minister.

De minister doet binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de ontvangst van de adviezen van de OVAM en de afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid een uitspraak over de afwijkingsaanvraag.

Art. 5.2.3.9. Elke recipiënt of elke zak wordt nadat hij volledig gevuld is, onmiddellijk gesloten. Daarbij wordt elke recipiënt, conform de instructies van de fabrikant van de recipiënt, definitief gesloten.

Art. 5.2.3.10. Gevulde en definitief gesloten recipiënten van medisch afval moeten elke werkdag, met aangepaste middelen, om elke beschadiging van de verpakking te voorkomen, van de afdeling of plaats van productie naar een centrale, interne inzamelplaats worden overgebracht.

De daartoe aangewende transportmiddelen, die desinfecteerbaar zijn, moeten geregeld gereinigd en, indien nodig, gedesinfecteerd worden om het ontstaan van microbiologische broeihaarden te voorkomen. Wanneer de recipiënt niet vormvast is, moet hij ten laatste na de inzameling op de afdelingen worden opgeborgen in gesloten containers.

Artikel 5.2.3.11. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van titel II van het VLAREM, alsook van de vergunningsvoorwaarden die in de met toepassing van titel I van het VLAREM verleende milieuvergunning ter zake kunnen worden opgelegd, moet de centrale, interne inzamelplaats van medisch afval voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° voor risicohoudend medisch afval : a) de inzamelplaats kan uitsluitend worden ingericht in een gesloten en overdekte, koele opslagruimte of in een gesloten container buiten het eventuele beddengebouw;b) de inzamelplaats is niet toegankelijk voor onbevoegden en voor dieren;c) de inzamelruimte en de container moeten gemakkelijk bereikbaar zijn, zowel met de interne transportmiddelen als met de externe transportmiddelen die worden ingezet voor de ophaling;d) de grootte van de inzamelruimte en van de container moet aangepast zijn aan de periodieke aanvoer van de afvalstoffen;de inzamelruimte moet op regelmatige tijdstippen geleegd worden, conform de bepalingen van dit besluit om elke overlading en elke vorming van microbiologische broeihaarden of geurhinder te voorkomen. Hetzelfde geldt voor de container die evenwel in zijn geheel kan worden opgehaald; e) elke recipiënt in de inzamelruimte en in de container moet intact blijven.Beschadigde recipiënten moeten op veilige wijze worden overgebracht in aangepaste bergingsverpakkingen; f) de inzamelruimte en de container zijn slechts beperkt toegankelijk voor de bevoegde personen.Ze zijn vrij van ongedierte en worden nadat ze geleegd zijn, verlucht en gereinigd en indien nodig gedesinfecteerd om het ontstaan van microbiologische broeihaarden te voorkomen; g) de recipiënten moeten zo gestapeld worden dat ze niet omvallen en dat ze gemakkelijk, snel, veilig en met een minimum aan manipulatie door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar kunnen worden geladen;h) de inzamelruimte en de container moeten voldoen aan de volgende technische vereisten : 1) ze zijn eenvoudig en efficiënt te reinigen, te desinfecteren en te verluchten;2) de vloeren en de wanden ervan zijn vloeistofdicht, bestand tegen ontsmettingsmiddelen, voldoende effen en gemakkelijk afwasbaar;3) ze zijn aan de buitenzijde voorzien van de vermelding « inzamelruimte voor risicohoudend medisch afval - toegang verboden voor onbevoegden », samen met het logo van risicohoudend medisch afval.Die vermelding is in zwarte, duidelijk leesbare drukletters op een gele achtergrond aangebracht; 2° Voor niet-risicohoudend medisch afval : a) vloeibare en pasteuze afvalstoffen moeten opgeslagen worden op de wijze vermeld in 1° van dit artikel, al dan niet samen met het daar vermelde risicohoudend medisch afval;b) vaste afvalstoffen moeten opgeslagen worden in een inzamelruimte of in lekvrije containers of perscontainers, binnen het terrein van de instelling, op een of meer vaste, aan het zicht onttrokken locaties die gemakkelijk bereikbaar zijn voor de interne en externe transportmiddelen, en waarvan de toegang voor onbevoegden verboden is;c) het volume van de inzamelruimte, van de containers en de perscontainers moet aangepast zijn aan de periodieke aanvoer van de afvalstoffen.Ze moeten op regelmatige tijdstippen geledigd worden, conform de bepalingen van dit besluit, om elke overlading, vorming van microbiologische broeihaarden of geurhinder te voorkomen; d) elke locatie waar de containers of perscontainers zich bevinden, wordt na ophaling van de containers of perscontainers gereinigd en, indien nodig, gedesinfecteerd om het ontstaan van microbiologische broeihaarden te voorkomen. Art. 5.2.3.12. Elke instelling voor geneeskunde is verantwoordelijk voor het opmaken en het aan de betrokken personeelsleden en de toezichthouder ter beschikking stellen van de richtlijnen over het opslaan van medisch afval. De opslag van die afvalstoffen, de reiniging en eventuele desinfectie van de interne transportmiddelen, de opslagruimten, de containers of de perscontainers, alsook de regelmatige, tijdige afvoer ervan en het toezicht daarop gebeuren onder de verantwoordelijkheid van de instelling voor geneeskunde.

Art. 5.2.3.13. Risicohoudend medisch afval en vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval in de geneeskundige praktijk worden opgeslagen in de beschikbare recipiënten overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikelen 5.2.3.3 tot en met 5.2.3.9. De definitief gesloten recipiënten worden, in afwachting van de verwijdering ervan, opgeslagen, in de geneeskundige praktijk, of in een lokaal dat gescheiden is van elke woon- of leefruimte en dat niet toegankelijk is voor onbevoegden. Elke recipiënt in de inzamelruimte en in de container moet intact blijven. Beschadigde recipiënten moeten op veilige wijze worden overgebracht in aangepaste bergingsverpakkingen.

Art. 5.2.3.14. Het vast niet-risicohoudend medisch afval kan in de geneeskundige praktijk samen met de huishoudelijk vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen, worden verzameld en afgegeven.

Art. 5.2.3.15. Het vervoermiddel van de beoefenaar van een geneeskundig beroep moet bij het vervoer van risicohoudend medisch afval niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.2.3.16.

Art. 5.2.3.16. Met behoud van de toepassing van elke andere wettelijke en reglementaire bepaling gelden voor de afzonderlijke ophaling en het vervoer van medisch afval de volgende voorwaarden : 1° risicohoudend medisch afval en vloeibaar of pasteus niet-risicohoudend medisch afval worden ingezameld en vervoerd met een transporteenheid die voldoet aan de ADR-reglementering;2° bij het vervoeren van risicohoudend medisch afval en vloeibaar of pasteus niet-risicohoudend medisch afval : a) moeten lekkende recipiënten onmiddellijk in een bergingsverpakking worden overgebracht;b) als bij een volgende ophaling gevaar bestaat voor vervuiling of besmetting van de lading, wordt de laadruimte van de transportmiddelen om microbiële broeihaarden te voorkomen deskundig en aantoonbaar droog gereinigd en gedesinfecteerd met opvang van de residu's voor verbranding.Indien nodig gebeurt een natte reiniging; c) elke manuele behandeling van de recipiënten moet bij de ophaling tot een minimum beperkt worden;d) de bestuurderscabine bevat voldoende materiaal voor het wassen en ontsmetten van de handen van de bestuurder; 3° voor de container met risicohoudend en vloeibaar of pasteus niet-risicohoudend medisch afval, vermeld in artikel 5.2.3.11 : a) de ophaling en het vervoer van de container moet gebeuren met een transporteenheid die voldoet aan de ADR reglementering;b) de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar stelt duidelijke, schriftelijke instructies op zowel voor de ophaling en het vervoer van de afvalstoffen als voor noodgevallen.De instructies zijn steeds binnen handbereik te vinden in de transporteenheid, op een duidelijk zichtbare plaats; 4° voor vast niet-risicohoudend medisch afval : a) bij het persen van de afvalstoffen moet het vrijkomen van lekvloeistoffen tot een minimum beperkt worden;b) elke manuele behandeling van de recipiënten moet bij de ophaling tot een minimum beperkt worden. Art. 5.2.3.17. Met behoud van de toepassing van de bepalingen, van titel II van het VLAREM, alsook van de vergunningsvoorwaarden die in de met toepassing van titel I van het VLAREM verleende milieuvergunning ter zake kunnen worden opgelegd, moet elke inzamelplaats van medisch afval buiten de instelling voor geneeskunde, buiten de geneeskundige praktijk en buiten de inrichting vergund voor de definitieve verwerking van medisch afval voldoen aan de bepalingen, vermeld in artikel 5.2.3.11.

Medisch afval dat in daartoe vergunde externe opslaglokalen wordt opgeslagen, moet daar ten laatste vijf werkdagen na ophaling bij de producent worden opgehaald.

Medisch afval dat in het vervoersmiddel wordt opgeslagen in afwachting van verdere verwerking, moet ten laatste 72 u. na ophaling bij de producent worden verwerkt.

Medisch afval afkomstig van geneeskundige praktijken en dat alleen bestaat uit naalden en scherpe voorwerpen moet binnen 14 kalenderdagen na ophaling bij de producent afgevoerd worden naar de verwerkingsinrichting.

Art. 5.2.3.18. Het storten van medisch afval, afkomstig van de instelling voor geneeskunde, en van risicohoudend medisch afval, afkomstig van de geneeskundige praktijk, is verboden.

Art. 5.2.3.19. Risicohoudend medisch afval en vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval moet verbrand worden.

Art. 5.2.3.20. De verwerking van niet-risicohoudend medisch afval is niet onderworpen aan de bepalingen, vermeld in artikel 4.5.3.

Onderafdeling 5.2.4. - Afgedankte voertuigen Art. 5.2.4.1. Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die afgedankte voertuigen depollueert of moet depollueren overeenkomstig artikel 5.2.2.6.4, § 2, van titel II van het VLAREM, moet erkend zijn als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen of moet een beroep doen op een centrum dat erkend is voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen dat behoort tot dezelfde milieutechnische eenheid.

Het erkende centrum moet de aangenomen afgedankte voertuigen depollueren en ontdoen van de verplicht te ontmantelen onderdelen overeenkomstig artikel 5.2.2.6.4, § 2, van titel II van het VLAREM. Na depollutie en demontage zorgt het erkende centrum voor de vernietiging van de afgedankte voertuigen.

Art. 5.2.4.2. § 1. De houder moet zich ontdoen van een voertuig : 1° als het niet is voorzien van de volgende boorddocumenten of als de eigenaar van het voertuig die niet binnen een maand kan voorleggen : a) het inschrijvingsbewijs;b) het gelijkvormigheidsattest of certificaat van overeenstemming tenzij het voertuig er niet moet over beschikken volgens het Koninklijk Besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen;c) het keuringsbewijs tenzij het voertuig er niet moet over beschikken volgens het Koninklijk Besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen;2° als de geldigheidsduur van het laatste reglementaire keuringsbewijs, uitgereikt door een instelling van de technische keuring van een lidstaat van de Europese Unie, meer dan een jaar verstreken is;3° vanaf één jaar na de datum waarop het voertuig voor de eerste keer gekeurd had moeten zijn als het in gebruik was gebleven;4° als het chassisnummer geblokkeerd is in het repertorium van de motorvoertuigen en de aanhangwagens als het een technisch totaal verlies betreft. Die verplichting geldt evenwel niet voor : 1° oldtimers ingeschreven in het repertorium van de motorvoertuigen en de aanhangwagens of voertuigen met historische waarde ouder dan 25 jaar die zich slechts bij uitzondering op de openbare weg bevinden; 2° voertuigen die als verzamelobject met duidelijke zorg, minstens overdekt en voorzien van een lekbak onder potentieel lekkende mechanische onderdelen bewaard worden;; 3° voertuigen die het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek of een inbeslagname en die nog niet vrijgegeven zijn;4° voertuigen die gebruikt worden voor didactische doeleinden;5° voertuigen die gebruikt worden voor rallycross op voorwaarde dat ze voldoen aan de volgende vereisten : a) ze zijn voorzien van de nodige verstevigingen (rolkooi of verstevigingsbalken);b) het glas is gedemonteerd;c) de binnenbekleding in het voertuig is verwijderd, met uitzondering van de bekleding van de bestuurderszetel. § 2. Alle afgedankte voertuigen moeten worden ingeleverd bij een punt van inontvangstname, aangewezen door de voertuigproducenten, of bij een erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen.

De punten van inontvangstname leveren de aanvaarde afgedankte voertuigen in bij een erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen.

Bij de afgedankte voertuigen zijn bij inlevering de boorddocumenten aanwezig, namelijk het inschrijvingsbewijs, het gelijkvormigheidsattest en het keuringsbewijs, tenzij paragraaf 1, 1°, van toepassing is. § 3. De termijnen waarbinnen de afgedankte voertuigen moeten worden ingeleverd bij een erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen, bedragen : 1° één maand vanaf het verstrijken van de termijn waarbinnen de ontbrekende documenten, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° moeten worden voorgelegd;2° twee jaar vanaf het verlopen van de geldigheidsdatum van het keuringsbewijs, uitgereikt door een instelling van de technische keuring van een EU-lidstaat;3° twee jaar vanaf de datum waarop het voertuig voor de eerste keer gekeurd had moeten zijn als het in gebruik was gebleven;4° twee jaar nadat het voertuig een technisch totaal verlies werd. § 4. Met het oog op de nakoming van die verplichtingen vermeldt het register, vermeld in onderafdeling 7.2.1, ook het chassisnummer van de aan- en afgevoerde afgedankte voertuigen.

Art. 5.2.4.3. § 1. Het is verboden om afgedankte voertuigen die nog niet door een erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen werden gedepollueerd overeenkomstig artikel 5.2.2.6.4, § 2, van titel II van het VLAREM, te vernietigen, met inbegrip van pletten en indrukken. § 2. Elk erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen vereist de volgende technische capaciteiten van de uitbater en van zijn materieel en infrastructuur : 1° een geijkt weegtoestel, een infrastructuur die depollutie en demontage van onderdelen, vloeistoffen, gassen en materialen toelaat, en een mogelijkheid tot het vernietigen van de afgedankte voertuigen. Bij wijze van uitzondering kan een contract gelden met een bedrijf dat over de vernietigingsmogelijkheid beschikt en dat zich op een aanpalend terrein bevindt; 2° het nodige rollend materieel, enerzijds voor het intern verplaatsen van afgedankte voertuigen en opslagvoorzieningen van afgetapte vloeistoffen en gedemonteerde onderdelen, en anderzijds voor de aan- en afvoer van de afgedankte voertuigen als wordt geopteerd voor vervoer in eigen beheer;3° het nodige personeel om de operationele taken van het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen te kunnen vervullen. § 3. Zodra een afgedankt voertuig of onderdelen van voertuigen bij een erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen ingeleverd worden, is het erkende centrum volledig verantwoordelijk voor de verwerking ervan. Het afgedankte voertuig wordt zo degelijk mogelijk verwerkt vanuit technisch en markteconomisch oogpunt en op een milieuvriendelijke wijze. Het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen moet zijn efficiëntiegestaag verhogen en verbeteren, onder meer door efficiëntere verwerkingsmethoden te ontwikkelen. § 4. Bij de depollutie, ontmanteling en verwerking van de materialen en onderdelen van de afgedankte voertuigen behaalt het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen de doelstellingen inzake hergebruik en nuttige toepassing ter uitvoering van de aanvaardingsplicht, vermeld in onderafdeling 3.4.2. De voertuigproducenten of degenen die door hen zijn aangesteld ter uitvoering van de aanvaardingsplicht, vermeld in onderafdeling 3.4.2, verstrekken aan het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen de informatie over de bereikte percentages inzake nuttige toepassing van die materialen en onderdelen. De erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen leveren het bewijs van de bestemming van de materialen. Als er geen vergunning vereist is, leveren de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen de materialen af aan bedrijven die uitgerust zijn met de beste beschikbare technieken. § 5. Het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen bezorgt de laatste houder of eigenaar van het afgedankte voertuig gratis een certificaat van vernietiging dat minstens de gegevens bevat, vermeld in bijlage 5.2.4.

Het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen vernietigt alle aanwezige boorddocumenten van het vernietigde afgedankte voertuig, namelijk het inschrijvingsbewijs, het keuringsbewijs en het gelijkvormigheidsattest met inachtneming van de nodige beveiligingsmaatregelen, en bezorgt de gegevens van alle afgedankte voertuigen elektronisch aan de bevoegde overheid voor de definitieve uitschrijving,vermeld in artikel 34, § 4, van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, en voor de schrapping bij vernietiging van de registratie in de Kruispuntbank van de voertuigen,vermeld in artikel 32 van de wet van 19 mei 2010 houdende oprichting van de Kruispuntbank van de voertuigen. Het beheersorganisme voor afgedankte voertuigen voorziet in de nodige functionaliteit in het datacommunicatiesysteem met centrale databank om de gegevens van de afgedankte voertuigen elektronisch te bezorgen. De certificaten van vernietiging die door een lidstaat van de Europese Unie of door een van de twee andere Belgische gewesten worden afgegeven, gelden ook voor het Vlaamse Gewest. § 6. Het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen verleent alle informatie die in het kader van de aanvaardingsplicht, vermeld in onderafdeling 3.4.2, moet worden bijgehouden of verstrekt, aan de voertuigproducenten of aan degenen die door hen zijn aangesteld. Als de eindverkopers, tussenhandelaars of voertuigproducenten voor de nakoming van hun aanvaardingsplicht, vermeld in onderafdeling 3.4.2, een beroep doen op een beheersorganisme in het kader van de milieubeleidsovereenkomst, zullen de gegevens ter beschikking gesteld worden van een geüniformiseerd, geïnformatiseerd datacommunicatiesysteem met de centrale databank van het beheersorganisme, volgens een door dit organisme vast te leggen procedure en periodiciteit. Het chassisnummer van een afgedankt voertuig dat het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen verlaat, wordt voorafgaandelijk meegedeeld aan het beheersorganisme. § 7. Op elk moment moet op verzoek van de toezichthouder een geactualiseerde lijst kunnen worden voorgelegd van de afgedankte voertuigen, alsook van de afvalstoffen en materialen die aanvaard werden of van de hand gedaan werden, en die aanwezig zijn op de inrichting. § 8. Het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen verleent op uitdrukkelijk verzoek van de OVAM de volgende gegevens in verband met de materialenstroom, waarbij het gewicht wordt uitgedrukt in kilogram : 1° een overzicht van de aangevoerde afgedankte voertuigen met vermelding van het aantal, het totaalgewicht per categorie M1 of N1, en lijsten van de chassisnummers;2° een overzicht van de afgevoerde afgedankte voertuigen, met vermelding van het aantal, het totaalgewicht per categorie M1 of N1, en de lijsten van de chassisnummers;3° een overzicht van de afgevoerde materialen volgens hun gewicht en totaal per bestemming. Art. 5.2.4.4. Om als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen erkend te zijn, moet voldaan worden aan de volgende vereisten : 1° natuurlijke personen moeten aan de volgende voorwaarden beantwoorden : a) ze bezitten de burgerlijke en politieke rechten;b) ze hebben de laatste vijf jaar geen effectieve strafrechtelijke veroordeling opgelopen voor een overtreding van de milieuwetgeving;c) ze beschikken over een inrichting die vergund is voor de opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken en die behoort tot dezelfde milieutechnische eenheid en ze voldoen aan de voorwaarden, vermeld in titel II van het VLAREM;d) ze kunnen nuttige kennis of ervaring aantonen met betrekking tot de verwerking van afgedankte voertuigen;2° rechtspersonen moeten aan de volgende voorwaarden beantwoorden : a) ze zijn opgericht overeenkomstig de Belgische vennootschapswetgeving of de overeenstemmende wetgeving van een andere EU-lidstaat;b) de maatschappelijke zetel bevindt zich binnen de EU;c) de natuurlijke personen die de vennootschap kunnen verbinden, bezitten burgerlijke en politieke rechten;d) ze beschikken over een inrichting die vergund is voor de opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken en die behoort tot dezelfde milieutechnische eenheid en ze voldoen aan de voorwaarden, vermeld in titel II van het VLAREM;e) de natuurlijke personen die de vennootschap kunnen verbinden, hebben de laatste vijf jaar voor de aanvraag geen effectieve strafrechtelijke veroordeling opgelopen voor een overtreding van de milieuwetgeving;f) ten minste één lid van het orgaan of een natuurlijke persoon die de vennootschap kan verbinden, kan nuttige kennis of ervaring aantonen met betrekking tot de verwerking van afgedankte voertuigen;3° alle personen die gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit klimaatregelingssystemen in afgedankte voertuigen, moeten voldoen aan de opleidingseisen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de opleiding van technici die betrokken zijn bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen. Art. 5.2.4.5. § 1. De aanvraag tot erkenning als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen moet ten minste de volgende gegevens bevatten om volledig te zijn : 1° administratieve gegevens : naam, straat en nummer, postnummer en gemeente, land, telefoonnummer, faxnummer, contactpersoon en e-mailadres van de maatschappelijke zetel en van de exploitatiezetel waarop de aanvraag betrekking heeft;2° gegevens van de deskundige persoon in een bijlage : voornaam, achternaam, straat en nummer, postnummer en gemeente, functie en deskundigheid van de natuurlijke persoon.De natuurlijke persoon dateert de bijlage en ondertekent ze voor akkoord. Hij is verantwoordelijk voor het dagelijkse toezicht op, en de dagelijkse leiding van het centrum, en hij kan, op verzoek van een ambtenaar van de bevoegde overheid, op elk moment een actuele lijst bezorgen van de afgedankte voertuigen, alsook van de materialen die aanvaard zijn, van de hand gedaan zijn en aanwezig zijn op de inrichting; 3° bijlage in verband met de moraliteit : a) bij een aanvraag door een rechtspersoon : 1) een bewijs van goed zedelijk gedrag van de personen die de rechtspersoon kunnen verbinden, en van de personen die verantwoordelijk zijn voor het dagelijkse toezicht, dat aantoont dat die personen de laatste vijf jaar voor de aanvraag geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een overtreding van de milieuwetgeving noch, als het personen betreft die niet van Belgische nationaliteit zijn, in de staat waarvan zij onderdaan zijn;2) een afschrift van de oprichtingsakte en van de eventuele wijzigingen ervan in verband met de personen die deel uitmaken van organen die de rechtspersoon kunnen verbinden;b) bij een aanvraag door een natuurlijke persoon : een bewijs van goed zedelijk gedrag van die persoon en, in voorkomend geval, van de personen die het dagelijks toezicht verzorgen, dat aantoont dat die personen de laatste vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een overtreding van de milieuwetgeving noch, als het personen betreft die niet van Belgische nationaliteit zijn, in de staat waarvan zij onderdaan zijn;4° bijlage in verband met de activiteiten van de aanvrager : een overzicht en omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van de aanvrager, met inbegrip van zijn huidige vergunnings- en erkenningstoestand ten aanzien van de milieuwetgeving;5° bijlage in verband met de conformiteit van het centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen : een technisch rapport, gebaseerd op een initiële keuring door een onafhankelijke keuringsinstelling, geaccrediteerd op basis van ISO 17020, dat de conformiteit van het centrum voor depollutie, ontmanteling en vernietiging van afgedankte voertuigen met de wettelijke bepalingen attesteert. § 2. De aanvrager moet de aanvraag tot erkenning als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen met een aangetekende brief ondertekend en gedateerd indienen bij de OVAM om ontvankelijk te zijn. De ondertekenaar verklaart ook dat de door hem verstrekte inlichtingen volledig en correct zijn en vermeldt zijn naam en functie.

Art. 5.2.4.6. De OVAM stuurt binnen een termijn van veertien dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag een ontvangstbewijs naar de aanvrager, waarbij de OVAM zich ook uitspreekt over de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag.

Als er bepaalde gegevens als vermeld in artikel 5.2.4.5, ontbreken, verzoekt de OVAM om de nodige aanvullingen. Als de OVAM niet binnen de termijn, vermeld in lid 1, om aanvullingen heeft verzocht, wordt de aanvraag geacht volledig te zijn.

Als de OVAM binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, om aanvullingen verzoekt, stuurt de aanvrager de aanvullingen met een aangetekende brief naar de OVAM. Als de aanvrager nalaat om de aanvullingen binnen een termijn van negentig dagen aan de OVAM te bezorgen, wordt de aanvraag geacht definitief onvolledig te zijn.

De OVAM stuurt na de datum van ontvangst van de aanvullingen een ontvangstbewijs naar de aanvrager, waarbij de OVAM zich ook uitspreekt over de volledigheid van de aangevulde aanvraag.

De OVAM onderzoekt de ontvankelijke en volledige aanvraag en neemt binnen een termijn van dertig dagen na de datum van het ontvangstbewijs van de ontvankelijke en volledige aanvraag een beslissing over de erkenning. De beslissing over de erkenning wordt door de OVAM met een aangetekende brief aan de aanvrager betekend.

Art. 5.2.4.7. § 1. De erkenning als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen geldt voor onbepaalde duur, als ze niet wordt opgeheven.

De erkenning kan niet aan derden worden overgedragen. § 2. In het kader van het gebruik van de erkenning is het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen ertoe gehouden : 1° onverwijld wijzigingen van de gegevens, vermeld in artikel 5.2.4.5, aan de OVAM te melden; 2° jaarlijks een opvolgingskeuring van de bedrijfsactiviteiten door een onafhankelijke keuringsinstelling, geaccrediteerd op basis van ISO 17020, te laten uitvoeren en het rapport ervan te bezorgen aan de OVAM;3° vijf jaar na het verlenen van de erkenning een initiële keuring van de bedrijfsactiviteiten door een onafhankelijke keuringsinstelling, geaccrediteerd op basis van ISO 17020, te laten uitvoeren en het rapport ervan te bezorgen aan de OVAM; 4° vijfjaarlijks een bewijs van goed zedelijk gedrag als vermeld in artikel 5.2.4.5, aan de OVAM te bezorgen. § 3. In afwijking van paragraaf 2, 2°, kan de OVAM op basis van de keuringsrapporten, eventuele aanvullende administratieve stukken en een globale beoordeling beslissen dat een erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen tweejaarlijks een opvolgingskeuring moet laten uitvoeren en het rapport ervan aan de OVAM moet bezorgen. De OVAM neemt die beslissing op voorwaarde dat : 1° het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen minstens zes jaar ononderbroken erkend is;2° het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen daarom verzoekt bij de OVAM; 3° het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen de doelstellingen, vermeld in artikel 3.4.2.2, behaalt en een voldoende hoge graad van depollutie bereikt.

De beslissing van de OVAM tot afwijking van paragraaf 2, 2°, wordt schriftelijk meegedeeld aan het erkende centrum binnen veertig dagen na het verzoek en blijft gelden zolang het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen aan de voorwaarden, vermeld in lid 1, voldoet of tot de OVAM op basis van een globale beoordeling gemotiveerd beslist dat de afwijking niet meer kan gelden. De OVAM maakt die laatste beslissing met een aangetekende brief bekend aan het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen.

Art. 5.2.4.8. § 1. De OVAM kan de erkenning als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen opheffen in de volgende gevallen : 1° het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen voert de taken, vermeld in artikelen 5.2.4.1 en 5.2.4.3, niet reglementair uit; 2° het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen voldoet niet meer aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.2.4.4; 3° het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen leeft de voorwaarden voor het gebruik van de erkenning, vermeld in artikel 5.2.4.7, niet na; 4° het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen is bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld voor een misdrijf dat door zijn aard de beroepsethiek van het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen aantast. § 2. De OVAM brengt het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen met een aangetekende brief op de hoogte van haar voornemen tot opheffing van de erkenning, met vermelding van de redenen. Binnen een termijn van dertig dagen na de datum van ontvangst van die brief kan het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen alle nodige formaliteiten vervullen om de opheffing te voorkomen of kan het zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar maken. § 3. De OVAM neemt binnen zestig dagen na de datum van het voornemen tot opheffing van de erkenning een beslissing over de opheffing van de erkenning, rekening houdend met de eventueel vervulde formaliteiten of de eventueel meegedeelde verweermiddelen. De beslissing over de opheffing van de erkenning wordt door de OVAM met een aangetekende brief aan de houder van de erkenning betekend. § 4. De erkenning als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen wordt van rechtswege opgeheven in de volgende gevallen : 1° het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen heeft zijn activiteiten stopgezet;2° de inrichting beschikt niet meer over een milieuvergunning voor de verwerking van afgedankte voertuigen. Onderafdeling 5.2.5. - Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur Art. 5.2.5.1. Gescheiden ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur wordt ingezameld en getransporteerd op dergelijke wijze dat optimaal hergebruik en recyclage van daarvoor in aanmerking komende onderdelen en volledige apparaten mogelijk zijn.

Art. 5.2.5.2. De ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische toestellen worden op een milieuverantwoorde wijze opgeslagen met de volgende technische voorschriften : 1° op een ondoorlatende ondergrond van geschikte terreinen met opvangvoorzieningen voor lekolie en, indien nodig, olie- en vuilafscheiders;2° voorzien van weerbestendige afdekking van geschikte terreinen;3° koel- en vriestoestellen worden droog en zodanig geplaatst dat het koelcircuit niet beschadigd kan worden;4° beeldschermen worden in intacte toestand opgeslagen;5° gescheiden van gedemonteerde reserveonderdelen of herbruikbare toestellen. Art. 5.2.5.3. Afgedankte elektrische of elektronische apparatuur moet gedepollueerd worden voor ze, geheel of gedeeltelijk, wordt gerecycleerd. De apparatuur wordt gedepollueerd overeenkomstig artikel 5.2.2.5.2, § 8, van titel II van het VLAREM. In de milieuvergunning van de inrichting voor de verwerking van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur kan van die bepaling worden afgeweken.

Art. 5.2.5.4. De afvalstoffenproducent, inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, of de kennisgever, vermeld in verordening (EG) 1013/2006 van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, die afgedankte elektrische en elektronische apparatuur verwerkt of met het oog op verwerking aanbiedt aan een derde, moet de doelstellingen inzake hergebruik en nuttige toepassing, vermeld in artikel 3.4.4.5, behalen. Op verzoek van de OVAM verstrekt hij daarover informatie.

In geval van uitvoer buiten de EU moeten op verzoek van de OVAM de bereikte percentages inzake hergebruik, nuttige toepassing of verwijdering gevalideerd worden door een onafhankelijke keuringsinstelling die geaccrediteerd is op basis van ISO 17020.

Onderafdeling 5.2.6. - Afvalbanden Art. 5.2.6.1. Het is verboden afvalbanden en versnipperde rubberbanden te storten. Het is ook verboden afvalbanden te verwerken zonder dat voorafgaandelijk een bewerking heeft plaatsgevonden, die gericht is op de gehele of gedeeltelijke nuttige toepassing van die afvalbanden.

Art. 5.2.6.2. De afvalstoffenproducent, de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, of de kennisgever, vermeld in verordening (EG) 1013/2006 van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, die afvalbanden met het oog op verwerking aanbiedt aan een derde of zelf verwerkt, moet de doelstellingen inzake hergebruik en nuttige toepassing, vermeld in artikel 3.4.3.2, behalen. Op verzoek van de OVAM verstrekt hij daarover informatie.

Onderafdeling 5.2.7. - Afgedankte batterijen en accu's Art. 5.2.7.1. Het is verboden afgedankte batterijen en accu's te verwerken zonder dat vooraf een behandeling heeft plaatsgevonden, die gericht is op de gehele of gedeeltelijke recycling van de afgedankte batterijen en accu's.

Het is verboden afgedankte batterijen en accu's te ontdoen van zuren buiten een inrichting die vergund is voor de verwerking van afgedankte batterijen en accu's.

Afgedankte batterijen en accu's moeten verwerkt worden in inrichtingen die gebruik maken van de beste beschikbare technieken of van gelijkwaardige technieken.

Art. 5.2.7.2. De opslag, met inbegrip van de tijdelijke opslag, de behandeling en de verwerking van afgedankte batterijen en accu's vindt plaats op overdekte locaties met vloeistofdichte vloer of in weerbestendig afgedekte en zuurbestendige containers.

De verwerking van afgedankte batterijen en accu's omvat minimaal het wegnemen van alle vloeistoffen en zuren.

Art. 5.2.7.3. De afvalstoffenproducent, de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, of de kennisgever, vermeld in verordening (EG) 1013/2006 van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, die afgedankte batterijen en accu's verwerkt of met het oog op verwerking aanbiedt aan een derde, moet de recyclingdoelstellingen, vermeld in artikel 3.4.5.2, behalen. Op verzoek van de OVAM verstrekt hij daarover informatie.

Art. 5.2.7.4. In geval van uitvoer buiten de EU moeten op verzoek van de OVAM de bereikte recyclingpercentages gevalideerd worden door een onafhankelijke keuringsinstelling die geaccrediteerd is op basis van ISO 17020.

Onderafdeling 5.2.8. - Pcb's Art. 5.2.8.1. De OVAM houdt een inventaris bij van apparaten die meer dan 1 liter pcb's bevatten. Voor sterkstroomcondensatoren geldt de drempel van 1 liter voor het totaal van de afzonderlijke onderdelen van een gecombineerd toestel.

De gegevens in de inventaris zijn afkomstig van alle nuttige inlichtingen waarover de OVAM beschikt, en in het bijzonder van : 1° de kennisgevingen die zijn gedaan met toepassing van het koninklijk besluit van 9 juli 1986 tot reglementering van de stoffen en preparaten die polychloorbifenylen en polychloorterfenylen bevatten;2° de gegevens die zijn ingezameld met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2000 houdende vaststelling van het verwijderingsplan voor pcb-houdende apparaten en de daarin aanwezige pcb's; 3° de kennisgevingen die zijn gedaan met toepassing van artikel 5.2.8.4.

Art. 5.2.8.2. De inventaris bevat ten minste de volgende gegevens : 1° naam en adres van de houder van pcb-houdende apparaten;2° plaats en omschrijving van de pcb-houdende apparaten;3° hoeveelheid pcb's in de apparaten;4° data en soorten behandeling of vervanging die worden uitgevoerd of overwogen;5° datum van aangifte. Voor de apparaten waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat de vloeistoffen daarin tussen 0,05 en 0,005 gewichtsprocenten pcb's bevatten, moeten de gegevens, vermeld in lid 1, 3° en 4°, niet worden opgenomen.

Art. 5.2.8.3. Bedrijven die pcb's verwerken, delen de hoeveelheid, de oorsprong en de aard van de aan hen geleverde pcb's mee aan de OVAM. Ze houden die gegevens ook ter inzage van de lokale overheid en de bevolking.

Art. 5.2.8.4. § 1. De houder van pcb-houdende apparaten moet : 1° als dat nog niet eerder gebeurd is met toepassing van het koninklijk besluit van 9 juli 1986 tot reglementering van de stoffen en preparaten die polychloorbifenylen en polychloorterfenylen bevatten, of van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2000 houdende vaststelling van het verwijderingsplan voor pcb-houdende apparaten en de daarin aanwezige pcb's, zo snel mogelijk ten minste de volgende gegevens bezorgen aan de OVAM : a) zijn naam en adres;b) plaats en omschrijving van de apparaten die pcb's bevatten en die hij in zijn bezit heeft, alsook de hoeveelheden pcb's in die apparaten;c) de hoeveelheden pcb's die hij in zijn bezit heeft;d) de hoeveelheden gebruikte pcb's die hij in zijn bezit heeft;e) data en soorten behandeling of vervanging die worden uitgevoerd of overwogen. Als die kennisgeving eerder is gedaan met toepassing van het besluit van 9 juli 1986 of van 17 maart 2000, worden daarbij de eventuele wijzigingen vermeld ten aanzien van de vroegere kennisgeving; 2° de OVAM op de hoogte brengen van elke wijziging in de situatie, vermeld in1° ;3° ervoor zorgen dat elk apparaat dat meer dan 1 liter pcb's bevat, wordt voorzien van een etiket.Een soortgelijk etiket moet ook worden aangebracht op de deuren van lokalen waar dat apparaat zich bevindt.

Voor sterkstroomcondensatoren geldt de drempel van 1 liter voor het totaal van de afzonderlijke onderdelen van een gecombineerd toestel.

Apparaten waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat de vloeistoffen daarin tussen 0,05 en 0,005 gewichtsprocenten pcb's bevatten, mogen worden voorzien van een etiket met de vermelding "verontreinigd met pcb's < 0,05 %"; 4° ervoor zorgen dat gebruikte pcb's zo spoedig mogelijk worden verwijderd;5° ervoor zorgen dat pcb-houdende apparaten zo spoedig mogelijk worden gereinigd of verwijderd. § 2. Elke wijziging van de informatie, verstrekt overeenkomstig paragraaf 1, 1° en 2°, moet binnen drie maanden schriftelijk aan de OVAM worden meegedeeld.

Art. 5.2.8.5. § 1. Apparaten en de daarin aanwezige pcb's die overeenkomstig artikel 5.2.8.1, eerste lid, moeten worden geïnventariseerd, worden onmiddellijk buiten gebruik gesteld en vervolgens gereinigd of verwijderd.

De termijn tussen het buiten gebruik stellen van een apparaat en de reiniging van pcb-houdende apparaten of verwijdering ervan mag niet meer dan zes maanden bedragen, behalve als de houder kan aantonen dat de inrichtingen voor reiniging of verwijdering tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren om apparaten te accepteren. § 2. In afwijking van paragraaf 1 mogen de transformatoren waarvan de vloeistoffen tussen 0,05 en 0,005 gewichtsprocenten pcb's bevatten, ofwel worden gereinigd overeenkomstig artikel 5.2.8.7, § 2, ofwel op het einde van de gebruiksduur worden verwijderd. § 3. Voor apparaten die vrijkomen tijdens het slopen van gebouwen, moet de uitvoerder van de sloopwerken ervoor zorgen dat de apparaten afzonderlijk worden ingezameld en dat ze worden afgevoerd naar een inrichting die overeenkomstig de toepasselijke milieuwetgeving die apparaten mag verwerken.

Art. 5.2.8.6. Bij toestellen met minerale olie waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er tijdens de productie of het gebruik van de toestellen een verontreiniging van de minerale olie met pcb's is opgetreden, moet in de volgende situaties het pcb-gehalte in de minerale olie worden gemeten : 1° bij het openen van de toestellen voor onderhouds- of herstellingswerkzaamheden;2° bij het veranderen van exploitatieadres van de toestellen;3° bij het veranderen van houder;4° bij het buiten gebruik stellen van de toestellen. Als de meting, vermeld in lid 1, aantoont dat de minerale olie van een toestel meer dan 0,005 gewichtsprocenten pcb's bevat, moet het toestel worden beschouwd als een pcb-houdend apparaat.

Art. 5.2.8.7. Transformatoren waarvan de vloeistoffen meer dan 0,05 gewichtsprocenten pcb's bevatten, mogen onder de volgende voorwaarden worden gereinigd : 1° het doel van de reiniging van pcb-houdende apparaten bestaat erin het gehalte aan pcb's te verlagen tot minder dan 0,05 gewichtsprocenten en, zo mogelijk, tot maximaal 0,005 gewichtsprocenten;2° de vervangende vloeistof, die geen pcb's bevat, houdt duidelijk minder risico's in;3° de vervanging van de vloeistof brengt de latere verwijdering van de pcb's niet in gevaar. Transformatoren waarvan de vloeistoffen tussen 0,05 en 0,005 gewichtsprocenten 'pcb's bevatten, mogen worden gereinigd onder de voorwaarden, vermeld in lid 1, 2° en 3°, met als einddoel het gehalte aan pcb's te verlagen tot maximaal 0,005 gewichtsprocenten.

Art. 5.2.8.8. § 1. Pcb's moeten voor eindverwerking worden aangeboden bij een daartoe vergunde inrichting. Ze moeten verwijderd worden volgens handeling D8, D9, D10, D12 of D15, vermeld in artikel 4.2.1.

De toegelaten handeling D12 is in dit kader beperkt tot de veilige, diepe, ondergrondse opslag in rotsformaties en is alleen toegelaten voor apparaten die pcb's bevatten en niet kunnen worden gereinigd. § 2. Voor pcb's of pcb-houdende apparaten voor eindverwerking door een daartoe vergunde inrichting in ontvangst worden genomen, worden alle nodige voorzorgsmaatregelen getroffen om elk brandgevaar te vermijden.

Daartoe worden de pcb's gescheiden gehouden van brandbare stoffen.

Art. 5.2.8.9. De volgende activiteiten zijn verboden : 1° het scheiden van pcb's van andere stoffen met het oog op het hergebruik van de pcb's;2° het verbranden van pcb's of gebruikte pcb's op schepen. Art. 5.2.8.10. De OVAM stuurt aan de verschillende overheden die belast zijn met de bescherming van het leefmilieu, de bescherming van de veiligheid van de werknemers en van de bevolking, op verzoek, een afschrift of een gedeeltelijk afschrift van de inventarissen, vermeld in artikel 5.2.8.1, eerste lid. De verstrekte gegevens kunnen alleen worden aangewend voor het doel waarvoor ze werden aangevraagd.

Art. 5.2.8.11. Apparaten en onderdelen van toestellen die minder dan 1 liter pcb's bevatten, moeten worden verwijderd op het einde van hun gebruiksduur.

Art. 5.2.8.12. Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en andere toestellen die pcb-houdende onderdelen kunnen bevatten moeten zo verwerkt worden dat de pcb-houdende onderdelen selectief worden gedemonteerd en voor verwerking worden afgevoerd naar een inrichting die overeenkomstig de toepasselijke milieuwetgeving dergelijke pcb-houdende afvalstoffen mag verwerken. Onderdelen die mogelijk pcb's bevatten, moeten worden beschouwd als pcb-houdende onderdelen.

Art. 5.2.8.13. Bij de vernieuwing van straatverlichting moeten de vrijgekomen condensatoren die pcb's kunnen bevatten, worden beschouwd als pcb-houdende condensatoren. Dergelijke condensatoren moeten voor de verwerking worden afgevoerd naar een inrichting die overeenkomstig de toepasselijke milieuwetgeving dergelijke pcb-houdende afvalstoffen mag verwerken.

Onderafdeling 5.2.9. - Afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten Art. 5.2.9.1. Het is verboden afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonafbrekende stoffen, gefluoreerde broeikasgassen of resten van die stoffen bevatten, te verwerken zonder dat voorafgaandelijk een bewerking heeft plaatsgevonden als vermeld in artikel 5.2.2.5.2, § 9, van titel II van het VLAREM. Onderafdeling 5.2.10. - Afval van de zeevaart Art. 5.2.10.1. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op : 1° elk schip, vissersvaartuig en pleziervaartuig, ongeacht zijn vlag, dat een haven aandoet of daar in bedrijf is;2° alle havens die gewoonlijk worden aangedaan door schepen, vissersvaartuigen en pleziervaartuigen die gewoonlijk in het mariene milieu opereren. Oorlogsschepen, marinehulpschepen en andere schepen in eigendom of onder beheer van de overheid die uitsluitend voor een niet-commerciële overheidsdienst worden gebruikt, hoeven niet te voldoen aan de bepalingen van deze onderafdeling, met uitzondering van de afgifteplicht van afval van de scheepvaart.

Art. 5.2.10.2. Elke beheerder van een haven zorgt voor de beschikbaarheid van havenontvangstvoorzieningen die toereikend zijn voor de behoeften van de schepen die hun havens gewoonlijk aandoen, zonder onnodig oponthoud van de schepen te veroorzaken.

De havenontvangstvoorzieningen zijn toereikend als ze geschikt zijn voor de ontvangst van de soorten en hoeveelheden scheepsafval en ladingresiduen van de schepen die de haven gewoonlijk aandoen, rekening houdend met de behoeften van de gebruikers van de haven, de grootte en de geografische ligging van de haven, het soort schepen dat de haven aandoet, en de vrijstellingen die verleend worden volgens de procedure, vermeld in artikel 5.2.10.9.

Art. 5.2.10.3. § 1. De beheerder van een haven stelt een passend plan op voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval. Het plan wordt door de minister, na overleg met de Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken, goedgekeurd. § 2. Het plan wordt uitgewerkt in overleg met de betrokken partijen, in het bijzonder met de havengebruikers of hun vertegenwoordigers. § 3. Het plan moet betrekking hebben op alle soorten scheepsafval en ladingresiduen, afkomstig van schepen die gewoonlijk de haven in kwestie aandoen, en moet afgesteld zijn op de grootte van de haven en het soort schepen dat die haven aandoet.

De volgende elementen maken deel uit van het plan : 1° een beschrijving van de haven, met vermelding van : a) het soort schepen dat de haven gewoonlijk aandoet;b) de geografische afbakening van de haven;2° een beschrijving van de aanwezige inzamelfaciliteiten, met vermelding van : a) het soort havenontvangstvoorzieningen en de capaciteit ervan;b) de soorten afvalstoffen die de havenontvangstvoorzieningen inzamelen;c) eventuele voorbehandelingsinstallaties en -processen in de haven;3° een beoordeling van de behoefte aan inzamelfaciliteiten, gelet op de behoefte van de schepen die de haven gewoonlijk aandoen;4° een beschrijving van de aanmeldingsprocedure;5° een beschrijving van de procedures voor ontvangst en inzameling van scheepsafval en ladingresiduen, met vermelding van : a) de methoden voor het registreren van het feitelijke gebruik van de havenontvangstvoorzieningen;b) een gedetailleerde beschrijving van de procedures voor ontvangst en inzameling van scheepsafval en ladingresiduen;c) de toepasselijke wetgeving en formaliteiten voor de afgifte;d) de methoden voor het registreren van de ontvangen hoeveelheden scheepsafval en ladingresiduen;e) de soort en hoeveelheden ontvangen en verwerkt scheepsafval en ladingresiduen;f) de wijze waarop scheepsafval en ladingresiduen worden verwerkt;6° een beschrijving van de procedure voor het melden van vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen;7° een gedetailleerde beschrijving van het tariefsysteem;8° een beschrijving van de procedures voor structureel overleg met havengebruikers, afvalbedrijven, terminalexploitanten en andere betrokken partijen;9° een vermelding van de personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het plan. § 4. De plannen voor ontvangst en verwerking van scheepsafval kunnen met passende inschakeling van elke haven in regionaal verband worden opgesteld als dat doelmatig is, op voorwaarde dat de behoefte aan havenontvangstvoorzieningen en de beschikbaarheid daarvan voor elke haven apart worden vermeld. § 5. De beheerders van de zeehavens, het Zeekanaal, het Albertkanaal en van de vissershavens moeten door een onafhankelijke bedrijfsrevisor een audit laten uitvoeren, waarbij wordt toegezien op de correcte uitvoering van het kostendekkingssysteem, zoals uitgewerkt in het plan voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval. De resultaten van de audit moeten bezorgd worden aan de OVAM : 1° voor de beheerders van de zeehavens jaarlijks, uiterlijk op 1 maart van het volgende jaar;2° voor de beheerders van het Zeekanaal, het Albertkanaal en van de vissershavens, voor de periode van de drie voorafgaande boekjaren, samen met het nieuwe ontwerp van plan voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval. De beheerders van de jachthavens die zeegaande vaartuigen ontvangen, moeten een overzicht geven van de inkomsten en uitgaven die betrekking hebben op het kostendekkingssysteem, zoals uitgewerkt in het plan voor ontvangst en verwerking van scheepsafval. Het overzicht moet bezorgd worden aan de OVAM samen met het nieuwe ontwerp van plan voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval en loopt over de drie voorafgaande boekjaren.

Art. 5.2.10.4. § 1. De plannen, vermeld in artikel 5.2.10.3, worden behandeld als volgt : 1° de beheerder van een haven stuurt een voorstel van plan aangetekend naar de OVAM.De OVAM onderzoekt het plan op volledigheid als vermeld in artikel 5.2.10.3, § 3, en onderzoekt of de procedures in het plan voldoen aan de bepalingen van artikelen 5.2.10.6, 5.2.10.7, 5.2.10.8 en 5.2.10.9; 2° binnen een termijn van zestig kalenderdagen na de ontvangst van het voorstel van plan verleent de OVAM advies over het voorstel van plan aan de minister;3° de minister doet na overleg met de Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken, uitspraak over het plan binnen een termijn van maximaal vier maanden na de datum van ontvangst van het voorstel van plan bij de OVAM;4° de OVAM zendt die beslissing of een eensluidend verklaard afschrift ervan aan de beheerder van de haven binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum van de beslissing. § 2. De overeenkomstig paragraaf 1 goedgekeurde plannen voor ontvangst en verwerking van scheepsafval zijn geldig voor een termijn van maximaal drie jaar. Elke beslissing die voor een kortere termijn geldt, moet ter zake gemotiveerd zijn. § 3. In geval van significante veranderingen in de werking van de haven, moet de beheerder van de haven dat onmiddellijk melden aan de OVAM met een aangetekende brief. Op basis van de door de beheerder van de haven gemelde wijzigingen kan de OVAM binnen vijftien kalenderdagen beslissen dat het indienen van een nieuw plan noodzakelijk is. Een nieuw plan moet ingediend worden volgens de procedure, vermeld in paragraaf 1.

Bovendien kan de minister in geval van wijzigingen in de wetgeving of een herziening van het beleid, na advies van de OVAM, ambtshalve wijzigingen in het plan doorvoeren.

Art. 5.2.10.5. De beheerder van de haven zorgt ervoor dat aan elke havengebruiker de volgende informatie wordt verstrekt : 1° een korte verwijzing naar het fundamentele belang van een behoorlijke afgifte van scheepsafval en ladingresiduen;2° de locatie van de vaste havenontvangstvoorzieningen, met tekening/kaart;3° een lijst van gewoonlijk verwerkte soorten scheepsafval en ladingresiduen;4° een lijst van contactadressen, exploitanten en geboden diensten;5° een beschrijving van de aanmeldingsprocedure;6° een beschrijving van de afgifteprocedures;7° een beschrijving van het tariefsysteem;8° een beschrijving van de procedures voor het melden van vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen;9° een beschrijving van de procedure voor het aanvragen van een vrijstelling van de afgifteplicht, de aanmelding en de financiële bijdrage. Art. 5.2.10.6. § 1. De kapitein van een schip, dat geen vissersvaartuig is of een pleziervaartuig waarmee ten hoogste twaalf passagiers vervoerd mogen worden, vult het aanmeldingsformulier waarheidsgetrouw in en verstrekt de informatie voor zijn aankomst in de haven aan de instantie die daarvoor is aangewezen : 1° ten minste 24 uur voor aankomst, als de aanloophaven bekend is;2° zodra de aanloophaven bekend is, als die informatie minder dan 24 uur voor aankomst beschikbaar is;3° uiterlijk bij vertrek uit de vorige haven, als de duur van de reis minder dan 24 uur bedraagt. Een model van aanmeldingsformulier is opgenomen in bijlage 5.2.10.A. § 2. De informatie, vermeld in paragraaf 1, wordt ten minste tot na de volgende aanloophaven aan boord bewaard. § 3. De aanmelding moet gedaan worden bij de instanties die zijn aangewezen door de minister, na overleg met de Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken. § 4. De aanmeldingsformulieren die de aangewezen instanties in het kader van deze procedure ontvangen, moeten gedurende een termijn van drie jaar bijgehouden worden.

Art. 5.2.10.7. § 1. De kapitein van een schip dat een haven aandoet, geeft voor zijn vertrek uit de haven al het scheepsafval af bij een havenontvangstvoorziening.

De kapitein van een schip dat een haven aandoet, geeft voor zijn vertrek uit de haven de ladingresiduen af bij een havenontvangstvoorziening, overeenkomstig de voorschriften van Marpol. § 2. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 kan een schip doorvaren naar een volgende aanloophaven zonder afgifte van het scheepsafval als uit de aanmelding, vermeld in artikel 5.2.10.6, § 1, blijkt dat er voldoende aparte opslagcapaciteit aan boord is voor al het scheepsafval dat is ontstaan en dat tijdens de voorgenomen reis van het schip tot de haven van afgifte nog zal ontstaan. § 3. Als er goede redenen zijn om aan te nemen dat er geen toereikende havenontvangstvoorzieningen beschikbaar zijn in de beoogde haven van afgifte, of als die haven niet bekend is en er dus een risico bestaat dat het afval op zee zal worden geloosd, wordt de kapitein van het schip verplicht zijn scheepsafval af te geven voor het vertrek uit de haven. § 4. De bepalingen van paragraaf 3 blijven gelden met behoud van de toepassing van strengere afgiftevoorschriften voor schepen die overeenkomstig het internationale recht zijn vastgesteld.

Art. 5.2.10.8. Het kostendekkingssysteem voor schepen, die geen vissersvaartuig of een pleziervaartuig zijn waarmee ten hoogste twaalf passagiers mogen worden vervoerd, moet voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° alle schepen die een haven aandoen, dragen substantieel bij in de kosten van de havenontvangstvoorziening voor scheepsafval, met inbegrip van de behandeling en verwerking van het scheepsafval, ongeacht het feitelijke gebruik van de voorzieningen.Mogelijkheden om dat te bewerkstelligen zijn het opnemen van de bijdrage in de havengelden, het invoeren van een aparte afvalbijdrage of het gebruiken van een kostendekkingsysteem dat gebaseerd is op de berekeningswijze, vermeld in bijlage 5.2.10.B, dan wel een combinatie van die mogelijkheden. De bijdragen kunnen onder andere naargelang van de categorie, het type en de grootte van het schip gedifferentieerd worden; 2° het gedeelte van de kosten dat eventueel niet wordt gedekt door de bijdrage, vermeld in 1°, wordt gedekt op basis van de feitelijk door het schip afgegeven soorten en hoeveelheden scheepsafval;3° de bijdragen kunnen worden verlaagd als het milieuzorgsysteem, het ontwerp, de uitrusting en de exploitatie van het schip zodanig zijn dat de kapitein kan aantonen dat het minder scheepsafval produceert. Een aanvraag van een verlaagde afvalbijdrage kan door de kapitein van het schip worden ingediend bij de OVAM. Als blijkt dat het milieuzorgsysteem, het ontwerp, de uitrusting en de exploitatie van een schip nadien dermate zijn gewijzigd dat het schip niet langer minder scheepsafval produceert, kan de OVAM op elk moment een reeds verleende vermindering van de afvalbijdrage intrekken. Schepen die beschikken over een afvalverbrandingsinstallatie, kunnen niet in aanmerking komen voor een vermindering van de bijdrage.

Kosten die verbonden zijn aan de afgifte van ladingresiduen, worden door de gebruiker van de havenontvangstvoorziening betaald.

Art. 5.2.10.9. § 1. Een schip dat volgens een dienstregeling frequent en regelmatig een haven aandoet en kan aantonen dat een regeling is getroffen voor de afgifte van scheepsafval en de betaling van bijdragen in een haven die op de route van het schip ligt kan een vrijstelling verkrijgen van de verplichtingen, vermeld in artikelen 5.2.10.6, 5.2.10.7 en 5.2.10.8. § 2. Een aanvraag van een vrijstelling wordt ingediend bij de OVAM en moet ten minste de volgende gegevens bevatten : 1° naam en IMO-nummer van het schip;2° overzicht van de aanloopfrequentie in de haven waarvoor een vrijstelling wordt aangevraagd;3° overzicht van de getroffen regeling voor afgifte van het scheepsafval en de betaling van bijdragen in een haven die op de route van het schip ligt. De OVAM onderzoekt de aanvraag op volledigheid en stuurt binnen tien kalenderdagen na de ontvangst van het volledig bevonden dossier een kopie naar de afdeling Scheepvaartbegeleiding van het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust en naar de met de scheepvaartcontrole belaste dienst van het federale Directoraat-generaal Maritiem Vervoer.

De afdeling Scheepvaartbegeleiding en de met scheepvaartcontrole belaste dienst van het federale directoraat-generaal Maritiem Vervoer worden uitgenodigd om binnen twintig kalenderdagen na de ontvangst van het dossier een advies aan de OVAM te verstrekken.

De OVAM neemt een beslissing binnen vijfenveertig kalenderdagen na ontvangst van het volledig bevonden dossier en stuurt die beslissing door naar de aanvrager, de beheerder van de haven in kwestie, de met scheepvaartcontrole belaste dienst van het federale Directoraat-generaal Maritiem Vervoer en het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust. § 3. Een verleende vrijstelling kan met terugwerkende kracht gelden vanaf de dag van de ontvangst van de volledig bevonden aanvraag. § 4. Een vrijstelling kan door de OVAM worden ingetrokken als er door wijzigingen in de route van het schip of in de regelingen voor de afgifte van het scheepsafval niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1. § 5. Met behoud van de toepassing van paragraaf 4 blijft de vrijstelling geldig in de volgende situaties : 1° als het schip uitzonderlijk een andere Vlaamse haven aanloopt dan die welke bepaald is in de vastgelegde route om redenen van overmacht, veiligheid, noodzakelijk technisch onderhoud of omdat het noodzakelijk is een noodhaven aan te lopen.De OVAM moet daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht worden; 2° als een schip tijdelijk gedurende een periode van maximaal één maand vervangen wordt door een ander vaartuig wegens een ongeval, een technisch defect of een gepland onderhoud.De verleende vrijstelling wordt gedurende die periode overgedragen aan het vervangende schip voor die route. In dergelijk geval moet de OVAM daarvan schriftelijk op de hoogte worden gebracht. Als het oorspronkelijke schip niet binnen de periode van een maand opnieuw in dienst wordt genomen, vervalt de vrijstelling, zowel voor het oorspronkelijke als voor het vervangende schip, tenzij na schriftelijke goedkeuring van de OVAM. Onderafdeling 5.2.11. - Afval van de binnenvaart Art. 5.2.11.1. Deze onderafdeling voorziet in de gedeeltelijke uitvoering van het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, ondertekend in Straatsburg op 9 september 1996.

Art. 5.2.11.2. Deze onderafdeling is van toepassing op schepen die zich bevinden op binnenwateren die openstaan voor het scheepvaartverkeer.

In afwijking van het eerste lid is deze onderafdeling niet van toepassing op zeeschepen en op pleziervaartuigen.

Art. 5.2.11.3. De havenbeheerders die binnenschepen ontvangen, en de waterwegbeheerders moeten voorzien in een voldoende dicht netwerk van ontvangstinrichtingen voor de inzameling van scheepsafval en afval van lading. De beheerders kunnen daarin zelf voorzien of daarin laten voorzien.

Art. 5.2.11.4. § 1. De havenbeheerders die binnenschepen ontvangen en de waterwegbeheerders stellen een passend plan op voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval, restlading, overslagresten, ladingsrestanten en waswater. Het plan wordt door de minister, na overleg met de Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken, goedgekeurd. § 2. Het plan wordt uitgewerkt in overleg met de betrokken partijen, in het bijzonder met de havengebruikers of hun vertegenwoordigers. § 3. Het plan moet betrekking hebben op alle soorten scheepsafval, restlading, overslagresten, ladingrestanten en waswater, afkomstig van schepen die gebruikmaken van de vaarwegen.

De volgende elementen maken deel uit van het plan : 1° een beschrijving van het toepassingsgebied : a) de geografische afbakening en oplijsting van de vaarwegen;b) de schepen waarvoor de ontvangstinrichtingen bestemd zijn;2° een beschrijving van de toepasselijke wetgeving waarin minstens de volgende elementen worden verwerkt : a) een verwijzing naar het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart en de ratificatie ervan in het Vlaamse Gewest;b) een oplijsting van de begrippen en definities die relevant zijn voor het gebruik en de uitbating van het netwerk van ontvangstinrichtingen;3° een beschrijving en oplijsting van de ontvangstvoorzieningen die binnen het geografische toepassingsgebied aanwezig zijn : a) per haven of waterwegbeheerder;b) per afvalstroom;4° een beschrijving van de mate waarin het netwerk van ontvangstvoorzieningen een voldoende dicht netwerk vormt voor de inzameling van scheepsafval en afval van lading.Daarbij wordt minstens aandacht geschonken aan de geografische spreiding, het aantal voorzieningen per afvalstof en de behoeften van schepen die ervan gebruikmaken. Bij de toetsing van het voldoende dichte netwerk wordt aandacht geschonken aan : a) ontvangstinrichtingen voor huisvuil : 1) bij overslaginstallaties of in havens;2) aan aanlegplaatsen voor passagiersschepen;3) bij ligplaatsen en sluizen;b) ontvangstinrichtingen voor slops en klein gevaarlijk scheepsafval in havens;c) ontvangstinrichtingen voor huishoudelijk afvalwater bij ligplaatsen van passagiersschepen waaraan de toestemming is verleend om meer dan vijftig personen te vervoeren;5° een beschrijving van de procedures voor ontvangst en inzameling van scheepsafval en afval van lading, alsook een gedetailleerde beschrijving van het tariefsysteem, opgesplitst in de volgende deelstromen : a) olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval;b) afval van de lading;c) overig scheepsbedrijfsafval;6° een beschrijving van de procedure voor het melden van vermeende tekortkomingen van ontvangstinrichtingen;7° een beschrijving van de procedures voor structureel overleg met alle actoren die betrokken zijn bij het gebruik en de uitbating van de ontvangstinrichtingen. Art. 5.2.11.5. Het plan, vermeld in artikel 5.2.11.4, voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval en afval van lading van de binnenvaart wordt behandeld als volgt : 1° de havenbeheerders die binnenschepen ontvangen, en de waterwegbeheerders sturen een voorstel van plan voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval en afval van lading per aangetekende brief naar de OVAM.De OVAM onderzoekt het plan op volledigheid als vermeld in artikel 5.2.11.4, § 3, en onderzoekt of de procedures in het plan voldoen aan de bepalingen, vermeld in artikel 5.2.11.4; 2° binnen een termijn van zestig kalenderdagen na de ontvangst van het voorstel van plan voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval van de binnenvaart verleent OVAM daarover advies aan de minister;3° de minister doet na overleg met de Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken, uitspraak over het plan binnen een termijn van maximaal vier maanden na de datum van de ontvangst van het voorstel van plan bij de OVAM;4° de OVAM zendt binnen een termijn van tien kalenderdagen na de datum van die beslissing, die beslissing of een eensluidend verklaard afschrift ervan aan de beheerders. Het plan voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval, vermeld in lid 1, is geldig voor een termijn van maximaal vijf jaar. Elke beslissing die voor een kortere termijn geldt, moet ter zake gemotiveerd zijn.

Bij significante veranderingen in de werking van het netwerk van ontvangstinrichtingen moeten de havenbeheerders die binnenschepen ontvangen, en de waterwegbeheerders dat onmiddellijk meedelen aan de OVAM met een aangetekende brief. Op basis van de door de beheerder meegedeelde wijzigingen kan de OVAM binnen vijftien kalenderdagen na de mededeling ervan beslissen dat het noodzakelijk is om een nieuw plan in te dienen. Een nieuw plan moet ingediend worden volgens de procedure, vermeld in het eerste lid. Bovendien kan de minister in geval van wijzigingen in de wetgeving of een herziening van het beleid, na advies van de OVAM, ambtshalve wijzigingen in het plan doorvoeren.

Art. 5.2.11.6. De havenbeheerders die binnenschepen ontvangen, en de waterwegbeheerders zorgen ervoor dat voor de binnenschepen de volgende informatie beschikbaar is : 1° een korte verwijzing naar het fundamentele belang van een behoorlijke afgifte van scheepsafval;2° de locatie van de vaste ontvangstvoorzieningen, met een tekening of kaart;3° een lijst van de afvalstromen die worden aanvaard;4° een lijst van contactadressen, exploitanten en geboden diensten;5° een beschrijving van de afgifteprocedures en van het tariefsysteem;6° een beschrijving van de procedures voor het melden van vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen. Art. 5.2.11.7. De kosten voor de inname en verwijdering van het olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval worden in eerste instantie betaald door de beheerders van de havens en de waterwegen. De beheerders kunnen die kosten verhalen op het Instituut voor het Transport langs de Binnenwateren vzw.

De beheerders van de havens en de waterwegen zijn verplicht om per kwartaal de volgende gegevens te rapporteren aan het Instituut voor het Transport langs de Binnenwateren vzw : 1° de totale hoeveelheid ingenomen en verwijderd olie- en vethoudend afval;2° de totale inname- en verwijderingskosten voor de hoeveelheden, vermeld in 1°. Afdeling 5.3. - Bepalingen over het beheer van specifieke materialen

die geen afvalstof zijn Onderafdeling 5.3.1. - Algemene bepalingen Art. 5.3.1.1. Deze afdeling bevat de voorwaarden die moeten zijn vervuld bij het gebruik van grondstoffen.

Art. 5.3.1.2. Als de gebruiksvoorwaarden, vermeld in deze afdeling, niet worden gerespecteerd of als de grondstoffen niet worden gebruikt voor de in de grondstofverklaring opgenomen toepassing, worden de betreffende materialen beschouwd als afvalstoffen.

De grondstoffen blijven ook tijdens het transport en gedurende de tussentijdse opslag met het oog op het effectieve gebruik grondstoffen.

Onderafdeling 5.3.2. - Voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen als meststof of bodemverbeterend middel Art. 5.3.2.1. Bij het gebruik van grondstoffen, bestemd voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, als vermeld in bijlage 2.2, mag de dosering, vermeld in bijlage 2.3.1.C, niet worden overschreden.

Als er meer dan één grondstof als vermeld in bijlage 2.2, wordt gebruikt, mag de som van de toegevoegde individuele verontreinigingen de maximaal toelaatbare dosering, vermeld in bijlage 2.3.1.C, niet overschrijden.

Voor grondstoffen, gebruikt als meststof of bodemverbeterend middel, moet de dosering van de grondstof gebaseerd zijn op de landbouwkundige vereisten en op de landbouwkundige eigenschappen van de meststof of het bodemverbeterend middel zonder de concentraties, vermeld in bijlage 2.3.1.C, te overschrijden. De grondstof wordt opgevolgd door de bevoegde autoriteit of de erkende keuringsinstantie.

Art. 5.3.2.2. In het kader van een driejarig teeltplan mag om de drie jaar het drievoud gebruikt worden van de dosis, berekend op basis van de samenstelling en de gebruiksvoorwaarden, vermeld in bijlage 2.3.1.C. Art. 5.3.2.3. Bij het gebruik van compost en eindmaterialen van de biologische behandeling van organisch-biologische afvalstoffen voor de heraanleg van de bouw voor groenvoorzieningen, infrastructuurwerken of andere cultuurtechnische werken mag een veelvoud van de maximaal toelaatbare bodemdosering gebruikt worden, berekend op het aantal jaar dat geldt als normale levensduur van de heraangelegde bouwvoor.

Art. 5.3.2.4. Het gebruik van behandeld zuiveringsslib is alleen toegelaten als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° de concentraties in de bodem, bepaald volgens punt 3 en 4 van bijlage 2.3.1.D, overschrijden voor geen enkel metaal de concentraties, vermeld in bijlage 2.3.1.E; 2° de bodem bezit een pH-waarde die hoger is dan 6;3° bij de toepassing op grasland of akkerland wordt injectie in de bodem toegepast of wordt het behandeld zuiveringsslib onmiddellijk ondergeploegd. Het gebruik van behandeld zuiveringsslib is verboden : 1° op weideland dat wordt beweid of op velden voor de teelt van voedergewassen als die voedergewassen worden geoogst vóór het verstrijken van een wachttermijn van ten minste zes weken;2° op groente- en fruitaanplant gedurende de groeiperiode, met uitzondering van de aanplant van fruitbomen;3° op bodems die bestemd zijn voor de teelt van groenten of vruchten die normaliter in rechtstreeks contact met de bodem staan en die normaliter rauw worden geconsumeerd, gedurende een periode van tien maanden, voorafgaand aan de oogst en tijdens de oogst zelf;4° in gebieden die volgens de vigerende plannen van aanleg overeenstemmen met een van de bestemmingen, opgesomd onder bestemmingstype I van het VLAREBO, in stadstuinen en op alle verstedelijkte plaatsen die toegankelijk zijn voor publiek. Onderafdeling 5.3.3. - Voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen als bouwstoffen Art. 5.3.3.1. De voorwaarden voor gebruik, vermeld in afdeling 2 van bijlage 2.2, gelden voor het gebruik van grondstoffen als bouwstoffen.

Art. 5.3.3.2. In afwijking van artikel 5.3.1.2, tweede lid, worden gerecycleerde granulaten rechtstreeks en zonder tussenopslag afgevoerd naar de aanwendingslocatie, tenzij voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in het eenheidsreglement.

Art. 5.3.3.3. Puin, verkregen bij selectieve bouw- en sloopactiviteiten door particulieren zonder tussenkomst van een bedrijf of aannemer, kan alleen als grondstof in toepassingen van minder dan 100 ton worden gebruikt. Artikel 2.2.3. is in dat geval niet van toepassing.

Art. 5.3.3.4. Asfaltgranulaat dat bij gebruik van de pak-spray-test een gele verkleuring vertoont, en pak-houdend brekerzand van asfalt en pak-houdend brekerzeefzand, afkomstig van asfalt, kunnen alleen onder de volgende voorwaarden in een specifieke toepassing worden gebruikt : 1° de hoeveelheid bedraagt minstens 1500 kubieke meter;2° de toepassing wordt geïnventariseerd, waarbij minstens de gemeente en het kadastraal perceel moeten worden vermeld;3° in een fundering die bestaat uit asfaltcement wordt het op koude wijze gebruikt. Onder pak-houdend wordt verstaan dat de norm voor een van de polycyclische aromatische koolwaterstoffen, vermeld in bijlage 2.3.2.A, wordt overschreden.

Asfaltgranulaat dat bij gebruik van de pak-spray-test geen gele verkleuring vertoont, kan gebruikt worden indien het voldoet aan de bepalingen van artikel 2.3.2.1, § 1, 2°, 3°, 4° en 5°.

Onderafdeling 5.3.4. - Voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen als bodem Art. 5.3.4.1. De voorwaarden voor gebruik, vermeld in afdeling 3 van bijlage 2.2, gelden voor het gebruik van grondstoffen als bodem.

Art. 5.3.4.2. Bagger- en ruimingsspecie die voldoet aan de waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem, vermeld in bijlage V van het VLAREBO, aangevuld met de normen voor chloorhoudende bestrijdingsmiddelen, vermeld in artikel 2.3.3.1, kan gebruikt worden als bodem. Dat moet altijd aangetoond kunnen worden aan de hand van de nodige analyseresultaten.

Art. 5.3.4.3. § 1. De minister stelt de algemene code van goede praktijk vast inzake bagger- en ruimingsspecie en stelt daarbij de marges vast van verbijzonderingen voor specifieke gebieden en projecten. De algemene code bevat een regeling voor het al dan niet beschouwen van de vijfmeterstrook en de oeverzone samen met de waterloop als één kadastrale werkzone.

Als rekening gehouden moet worden met de specifieke omstandigheden in bepaalde gebieden, verfijnt de waterloopbeheerder de algemene code van goede praktijk.

De verfijnde code van goede praktijk moet ter goedkeuring aan de OVAM worden voorgelegd en geldt tot ze door de OVAM, na overleg met de waterloopbeheerder, wordt herroepen. § 2. Bagger- en ruimingsspecie die niet voldoet aan de samenstellingscriteria, vermeld in artikel 2.3.3.1, kan onder bepaalde specifieke voorwaarden worden gebruikt als bodem op voorwaarde dat een grondstofverklaring wordt afgeleverd door de OVAM. De algemene code van goede praktijk, vermeld in paragraaf 1, specificeert die voorwaarden. § 3. De code van goede praktijk, met inbegrip van de monsterneming en analyseprocedure, is niet nodig voor bagger- en ruimingsspecie, afkomstig uit oppervlaktewateren die uitsluitend als hemelwaterafvoer fungeren en waarin geen enkele lozing van afvalwater of verontreinigende stoffen wordt gedaan, is gedaan of wordt verwacht sedert de laatste ruiming.

Art. 5.3.4.4. Voorafgaand aan de bagger- of ruimingswerken wordt de te ruimen bagger- of ruimingsspecie bemonsterd en geanalyseerd volgens de goedgekeurde code van goede praktijk. De gegevens over herkomst, inclusief de analyseresultaten, de geschatte hoeveelheid en de bestemming van de bagger- of ruimingsspecie worden uiterlijk dertig kalenderdagen voor de aanvang van ieder bagger- of ruimingswerk bezorgd aan het gemeentebestuur op het grondgebied waarvan de bagger- of ruimingsspecie zal worden uitgespreid, en zijn samen met de code van goede praktijk, vermeld in artikel 5.3.4.3, ter inzage van het publiek. De geplande aanvangsdatum wordt daarbij uitdrukkelijk vermeld. Op eenvoudig verzoek wordt een afschrift van die gegevens bezorgd aan de persoon die erom vraagt.

Uiterlijk dertig kalenderdagen voor de aanvang van de ruimingswerken en tot de beëindiging ervan worden de geplande bagger- en ruimingswerken en het ter inzage leggen van de gegevens, vermeld in het eerste lid, en de regeling ervoor bekendgemaakt door aanplakking.

De aanplakking gebeurt op het gemeentehuis van de gemeente op het grondgebied waarvan de specie zal worden uitgespreid. Het aanplakbiljet wordt opgehangen op een wijze die de aandacht trekt en is opgemaakt in duidelijk leesbare letters op een gele achtergrond. De houder van het materiaal is verantwoordelijk voor het maken van de aanplakbiljetten en voor het bezorgen ervan aan de gemeentebesturen in kwestie.

Art. 5.3.4.5. Bagger- en ruimingsspecie die niet voldoet aan de samenstellingscriteria voor het gebruik als bodem, maar waarvan de verontreiniging lager is dan 80 % van de geldende saneringsnormen, bepaald in het VLAREBO, mag met het oog op de ontwatering ervan en in afwachting van de afvoer ervan op de oevers van de waterloop worden gedeponeerd op voorwaarde dat de nodige maatregelen worden getroffen opdat de bagger en ruimingsspecie niet vermengd wordt met de onderliggende bodem en op voorwaarde dat de specie binnen vier maanden vanaf de bagger- of ruimingswerken wordt afgevoerd. De werkwijze daarvoor moet deel uitmaken van de code van goede praktijk, vermeld in artikel 5.3.4.3, § 1. Een concreet voorstel van werkwijze maakt deel uit van de informatie die 30 dagen voor de aanvang van de bagger- of ruimingswerken aan de OVAM moet worden bezorgd.

Art. 5.3.4.6. Voor een groot waterbouwkundig infrastructuurwerk waarbij grote hoeveelheden bagger- of ruimingsspecie vrijkomen of voor waterbouwkundige werken waarbij de minister dat beslist, wordt de perimeter van de kadastrale werkzone of werkzones vastgelegd in de milieuvergunning en/of in de stedenbouwkundige vergunning op basis van de studie, vermeld in het tweede lid. De kadastrale werkzone kan alle kadastrale percelen of gronden zonder kadastraal perceelsnummer bevatten waarbinnen het infrastructuurproject plaatsvindt en waarop de stedenbouwkundige vergunning betrekking heeft voor zover het om gronden van bestemmingstype V gaat en voor zover de gehalten aan verontreinigende stoffen in de bagger- of ruimingsspecie lager zijn dan 40 % van de bodemsaneringsnormen, vermeld in bijlage IV van het VLAREBO, die voor bestemmingstype V zijn vastgesteld.

De bouwheer moet door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige, volgens een code van goede praktijk, het bewijs leveren dat het gebruik van bagger- of ruimingsspecie als bodem geen betekenisvolle verontreiniging van het grond- en oppervlaktewater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra betekenisvol risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de bagger- of ruimingsspecie geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond.

Als het vermelde bewijs wordt geleverd, wordt op basis daarvan een grondstofverklaring afgeleverd. In ieder geval moet voor de toplaag, meer bepaald de bovenste 70 centimeter van de ingebrachte bagger- of ruimingsspecie, met toepassing van het standstillbeginsel de actuele milieukwaliteit worden gerespecteerd.

Art. 5.3.4.7. De procedure voor noodruimingen wordt beschreven in de algemene code van goede praktijk, alsook de eventuele verfijning ervan. De procedure moet aan de volgende bepalingen voldoen. Specie die ontstaat ten gevolge van noodruimingen of noodzakelijke waterbeheersingswerken die ter voorkoming of terugdringing van de risico's op overstromingen die de veiligheid aantasten van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen, gelegen buiten de overstromingsgebieden, onmiddellijk uitgevoerd moeten worden, mag op de vijfmeterstrook langs de waterloop gedeponeerd worden onder de volgende voorwaarden : 1° de nodige maatregelen worden getroffen opdat de specie niet vermengd wordt met de onderliggende bodem;2° er worden onmiddellijk representatieve monsters genomen als vermeld in de code van goede praktijk;3° er wordt onmiddellijk een proces-verbaal van monsterneming bezorgd aan de OVAM en aan de gemeentebesturen in kwestie;4° specie die niet voldoet aan de gestelde voorwaarden inzake samenstelling, wordt binnen twee maanden na ruiming uit de waterloop afgevoerd naar een daartoe vergunde inrichting. Onderafdeling 5.3.5. - Voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas op stortplaatsen van categorie 1 en 2 Art. 5.3.5.1. Voor grondstoffen, gebruikt in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, moet de dosering van de grondstof gebaseerd zijn op de technische eigenschappen van de grondstof en op de technische vereisten van de kunstmatige afdichtingslaag met waterglas, vermeld in bijlage 2.3.4.A, en in geen geval op de concentraties, vermeld in bijlage 2.3.4.B. Voor de materialen, vermeld in artikel 2.3.4.1, § 2, moet de gevormde afdichtingslaag altijd voldoen aan de eisen inzake samenstelling, maximale beschikbaarheid voor uitloging en uitloogbaarheidswaarden, vermeld in bijlage 2.3.4.C. Onderafdeling 5.3.6. - Voorwaarden voor het gebruik van rubbergranulaat van gerecycleerde afvalbanden als instrooimateriaal in kunstgrasvelden Art. 5.3.6.1. Rubbergranulaat dat afkomstig is van de recyclage van afvalbanden mag als instrooimateriaal worden gebruikt in kunstgrasvelden onder de voorwaarden, vermeld in deze onderafdeling.

Art. 5.3.6.2. De kunstgrasvelden moeten worden aangelegd op een onderlaag die duidelijk herkenbaar gescheiden wordt van de onderliggende bodem die van nature aanwezig is. Het kunstgrasveld en de onderlaag worden zo ontworpen dat de uitloging van schadelijke stoffen in de bodem maximaal wordt voorkomen. De minister kan normen vastleggen voor de uitloging van schadelijke stoffen uit het kunstgrasveld en de onderlaag. De minister kan ook termijnen vastleggen waarbinnen bestaande kunstgrasvelden moeten voldoen aan de uitlogingsnormen.

Art. 5.3.6.3. De kunstgrasvelden, ingestrooid met rubbergranulaat van gerecycleerde afvalbanden, moeten altijd vrij van rottend plantenafval worden gehouden.

Het rubbergranulaat dat verspreid raakt in de omgeving rond het kunstgrasveld, moet regelmatig worden opgeveegd en opgeruimd.

Art. 5.3.6.4. Bij vervanging van de kunstgrasmat moet worden gecontroleerd of de onderlaag nog een compacte structuur heeft.

Scheurvormingen of onregelmatigheden moeten hersteld worden.

De onderlaag moet worden vervangen wanneer de belasting met schadelijke stoffen te hoog is. De minister kan hiervoor normen vastleggen Bij afdanking van de kunstgrasvelden moeten alle componenten waaronder het rubbergranulaat, de kunstgrasmatten en de onderlaag afgevoerd worden naar inrichtingen die vergund zijn voor de verwerking van dergelijke afvalstoffen. HOOFDSTUK 6. - Inzamelen en vervoeren van afvalstoffen Afdeling 6.1. - Vervoeren en inzamelen van en handelen en makelen in

afvalstoffen Art. 6.1.1. Deze afdeling is niet van toepassing op dierlijke afvalstoffen als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2006 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval.

Onderafdeling 6.1.1. Voorwaarden voor het vervoeren en inzamelen van en het handelen en makelen in afvalstoffen Art. 6.1.1.1. De volgende algemene vervoersvoorwaarden zijn van toepassing op elk vervoer van afvalstoffen, inclusief op het laden en lossen van die afvalstoffen : 1° de afvalstoffen moeten degelijk zijn verpakt;2° de vervoerders moeten de verschillende soorten afvalstoffen die gescheiden worden aangeboden, van elkaar gescheiden houden en moeten de gevaarlijke afvalstoffen gescheiden houden van de niet-gevaarlijke afvalstoffen; 3° het is verboden afvalstoffen te verdunnen als vermeld in artikel 4.4.2; 4° de vervoersmiddelen en de recipiënten moeten technisch geschikt zijn voor de afvalstoffen die worden vervoerd, en moeten over de nodige keuringsattesten en certificaten beschikken.Ze moeten in goede staat van werking worden gehouden; 5° de vervoersmiddelen en de recipiënten moeten in- en uitwendig worden gereinigd om vermenging van verschillende soorten afvalstoffen te vermijden;6° bij calamiteiten moeten onmiddellijk efficiënte maatregelen worden genomen om hinder en schade voor mens en milieu zo veel mogelijk te beperken.Daarvoor zijn de nodige kennis, richtlijnen en middelen beschikbaar. De afvalstoffen mogen in geen geval rechtstreeks naar het grondwater, de openbare riolering of het oppervlaktewater worden afgevoerd. Ze moeten worden verzameld en verwerkt overeenkomstig de aard van de afvalstoffen; 7° de vervoerder mag afvalstoffen alleen vervoeren als er een identificatieformulier als vermeld in artikel 6.1.1.2, bijgevoegd is.

Punt 4°, 5° en 6° zijn niet van toepassing op de actoren, vermeld in artikel 6.1.1.2, § 1, 2° tot en met 8°.

Art. 6.1.1.2. § 1. Een identificatieformulier is aanwezig tijdens het vervoer van alle afvalstoffen, met uitzondering van : 1° de inzameling in één ophaalronde van huishoudelijke afvalstoffen, met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen of niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen;2° de particulier die zijn afvalstoffen naar inzamelpunten van afvalstoffen brengt;3° de zelfstandige of kleine ondernemer, die geen afvalstoffenverwerker is, met minder dan tien werknemers, die de afvalstoffen waarvan hij de producent is, naar inzamelpunten van afvalstoffen brengt;4° de afvalstoffenproducent van afvalstoffen die zijn ontstaan uit verleende onderhoudsdiensten bij derden, die de afvalstoffen naar zijn bedrijfsterrein of naar een verwerkingsinrichting brengt;5° de leverancier van goederen die in het kader van de terugnameplicht, van de aanvaardingsplicht of van vrijwillige terugname, ter gelegenheid van een levering van goederen, lege verpakkingen of afgedankte goederen naar zijn bedrijfsterrein of naar een inzamelpunt voor afgedankte goederen brengt;6° de houder van afvalstoffen die in het kader van de terugnameplicht, de aanvaardingsplicht of een vrijwillige terugname de afvalstoffen terugbrengt naar zijn leverancier van soortgelijke goederen;7° het kringloopcentrum dat of de exploitant van een inrichting die de ingezamelde afvalstoffen overbrengt naar een inrichting waar afgedankte goederen die in aanmerking komen voor producthergebruik, worden opgeslagen, gesorteerd, gereinigd of hersteld, en waar de scheiding in herbruikbare goederen en niet-herbruikbare afvalstoffen plaatsvindt;8° de afvalstoffenproducenten die hun afvalstoffen via pijpleidingen vervoeren. De uitzondering op het gebruik van een identificatieformulier geldt met behoud van de verplichte afgifte van bedrijfsafvalstoffen tegen de ontvangst van een afgiftebewijs als vermeld in artikel 25 van het Materialendecreet.

De OVAM stelt een model van identificatieformulier ter beschikking via haar website.

Het is mogelijk een identificatieformulier in elektronische vorm te gebruiken na voorafgaande goedkeuring door de OVAM. De gegevens op het identificatieformulier moeten altijd voorgelegd kunnen worden aan de toezichthouder. § 2. Het identificatieformulier voor niet-gevaarlijke afvalstoffen bevat ten minste de volgende gegevens : 1° uniek volgnummer;2° datum van vervoer;3° naam en adres van de afvalstoffenproducent en het adres van verzending van de afvalstoffen;4° naam, adres en registratienummer van de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, indien van toepassing;5° naam, adres en registratienummer van de vervoerders; 6° naam, adres en ondernemingsnummer van de verwerker, met vermelding van de aard van de verwerking (R- of D-code, vermeld in afdeling 4.2); 7° omschrijving, hoeveelheid in ton en de EURAL-codes van de afvalstoffen, vermeld in bijlage 2.1.

Het identificatieformulier voor gevaarlijke afvalstoffen bevat ten minste de volgende gegevens : 1° uniek volgnummer;2° datum van vervoer;3° naam en adres van de afvalstoffenproducent en het adres van verzending van de afvalstoffen;4° naam, adres en registratienummer van de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, indien van toepassing;5° naam, adres en registratienummer van de vervoerders; 6° naam, adres en ondernemingsnummer van de verwerker, met vermelding van de aard van de verwerking (R- of D-code, vermeld in afdeling 4.2) en de gebruikte techniek van de verwerking; 7° omschrijving, hoeveelheid in ton, chemische samenstelling en de EURAL-codes van de afvalstoffen, vermeld bijlage 2.1; 8° fysische eigenschappen van de afvalstoffen;9° type en aantal verpakkingen;10° speciale instructies voor het transport, indien van toepassing. De gegevens, vermeld in het eerste en tweede lid, moeten ingevuld worden vóór het vervoer aanvangt, en ze moeten worden ondertekend en gedateerd door de afvalstoffenproducent die zelf regelingen treft voor zijn afvalstoffen of door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of - makelaar. Als de hoeveelheid niet kan bepaald worden voor het vertrek, mag de hoeveelheid ingevuld worden op de plaats van bestemming en moet een kopie van het identificatieformulier, met vermelding van de hoeveelheid, aan de afvalstoffenproducent bezorgd worden. § 3. Als verordening (EG) 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen van toepassing is, gelden voor het vervoer van de afvalstoffen het vervoersdocument en de afschriften van het kennisgevingsdocument als identificatieformulier.

Bij de overbrenging voor nuttige toepassing van de afvalstoffen, vermeld in bijlagen III, IIIA en IIIB van de verordening, vermeld in het eerste lid, geldt het document, vermeld in bijlage VII van de verordening, als identificatieformulier. § 4. Het identificatieformulier kan dienen als een afgiftebewijs als vermeld in artikel 25, § 2, van het Materialendecreet. § 5. De afvalstoffenproducent ontvangt een kopie van het tot zover ingevulde identificatieformulier en bewaart die kopie gedurende een periode van minimaal vijf jaar. § 6. Op de plaats van bestemming wordt het identificatieformulier door de verwerker gedateerd en voor ontvangst ondertekend. Hij ontvangt ter plaatse een kopie van het volledig ingevulde identificatieformulier en bewaart die kopie gedurende een periode van minimaal vijf jaar. § 7. De afvalstoffenproducent die zelf regelingen treft, de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar bewaart het originele, volledig ingevulde identificatieformulier gedurende een periode van minimaal vijf jaar.

Art. 6.1.1.3. Inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars en afvalstoffenproducenten die zelf regelingen treffen voor hun afvalstoffen, moeten de volgende algemene voorwaarden naleven : 1° de afvalstoffen moeten worden vervoerd naar een verwerker die vergund is voor de verwerking van die afvalstoffen.Als verschillende afvalstoffen gescheiden worden aangeboden, moet de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar voor elke afvalstof een gepaste verwerker kiezen; 2° ze moeten zorgen voor een correct ingevuld identificatieformulier als vermeld in artikel 6.1.1.2; 3° ze moeten een afvalstoffenregister bijhouden als vermeld in onderafdeling 7.2.1.

Art. 6.1.1.4. Naast de algemene voorwaarden, vermeld in deze afdeling, moeten inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars bijkomend : 1° informatie verstrekken aan de afvalstoffenproducenten over de afvalstoffen die verplicht gescheiden moeten worden aangeboden, als vermeld in artikel 4.3.2, en die afzonderlijk moeten worden gehouden bij de inzameling. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar die gemengd bedrijfsafval inzamelt, is verplicht om met de afvalstoffenproducent een contract af te sluiten, met daarin duidelijke melding van de fracties vermeld in artikel 4.3.2 en hun vooropgestelde inzamelwijze. Indien de afvalstoffenproducent de vooropgestelde inzamelwijze uitvoert zoals vermeld in het contract, mag de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar ervan uitgaan dat de selectieve inzameling aan de bron door de afvalstoffenproducent correct gebeurd is; 2° beschikken over en werken volgens een geactualiseerd intern kwaliteitsborgingssysteem, indien zij gevaarlijk afval inzamelen of erin handelen of makelen. De minister kan voor bepaalde niet-gevaarlijke afvalstoffen of voor bepaalde bedrijfssectoren specifieke voorwaarden vaststellen, waaronder de verplichting te beschikken over en te werken volgens een geactualiseerd intern kwaliteitsborgingssyteem.

Art. 6.1.1.5. Het kwaliteitsborgingssysteem bevat naast maatregelen die de naleving van de algemene en specifieke voorwaarden uit deze onderafdeling garanderen, maatregelen die de naleving van andere voorwaarden voor specifieke afvalstoffen als vermeld in dit besluit, waarborgen.

Het kwaliteitsborgingssysteem is gebaseerd op het principe van risicoanalyse, integraal ketenbeheer, traceerbaarheid en zelfcontrole.

De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar moet zijn kwaliteitsborgingssysteem in al zijn vestigingen beschikbaar houden voor keuring en administratieve controle. Een kopie van het kwaliteitsborgingssysteem kan altijd opgevraagd worden voor administratieve controle. Het kwaliteitsborgingssysteem is van toepassing op alle exploitatiezetels van de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar.

Het kwaliteitsborgingssysteem bevat minstens de volgende onderdelen : 1° een werkmethode die aangeeft op welke wijze getoetst wordt of de geaccepteerde afvalstoffen stroken met de eigen registratie als afvalstoffenhandelaar of -makelaar;2° richtlijnen die aangeven hoe de aard, samenstelling en verpakking van de geaccepteerde afvalstoffen worden beoordeeld en bijgestuurd indien nodig;3° een werkmethode die aangeeft op welke wijze verzekerd wordt dat de afvalstoffenproducenten de nodige inlichtingen krijgen over de afvalstoffen die zij verplicht gescheiden moeten aanbieden;4° een werkmethode die weergeeft hoe een geschikte vervoerder gecontacteerd wordt naargelang de aard van de afvalstoffen en de wijze van aanbieding van de afvalstoffen;5° een werkmethode die aangeeft op welke wijze de traceerbaarheid van de afvalstoffen van bij de afvalstoffenproducent over het vervoer tot bij de vergunde verwerker wordt verzekerd, met daarin onder meer richtlijnen voor het invullen van een identificatieformulier, richtlijnen voor de verspreiding van het identificatieformulier, een beschrijving van de manier waarop de administratieve medewerkers worden opgeleid en waarop ingeschakelde vervoerders worden geïnstrueerd om de formulieren correct in te vullen;6° een werkmethode die aangeeft op welke manier het afvalstoffenregister wordt bijgehouden, welke data dat register bevat en waar dat register ter inzage ligt;7° een werkmethode die aangeeft op welke wijze wordt nagegaan dat de gekozen bestemmeling vergund of erkend is voor de aanvaarding van de aangeboden afvalstoffen;8° een werkmethode die wettelijke bepalingen over de bestemmingsmogelijkheden en de verwerkingshiërarchie van de afvalstoffen omzet in richtlijnen voor de verantwoordelijke werknemers;9° voor elk onderdeel van het kwaliteitsborgingssysteem een oplijsting van de verantwoordelijken. Art. 6.1.1.6. § 1. De inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars van afgedankte apparatuur en recipiënten die ozonlaag afbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten die afkomstig zijn van brandbeveiligingssystemen, moeten voldoen aan de opleidingseisen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaag afbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten. § 2. De inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars die over een kwaliteitsborgingssysteem moeten beschikken op grond van artikel 6.1.1.4, moeten een keuring ondergaan door een onafhankelijke keuringsinstelling om het kwaliteitsborgingssysteem op te volgen en te evalueren.

De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar die voor de eerste keer geregistreerd wordt overeenkomstig onderafdeling 6.1.3, zal binnen twee jaar nadat hij de registratie heeft gekregen, een keuring laten uitvoeren door een onafhankelijke keuringsinstelling.

De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar die een verlenging van een bestaande registratie aanvraagt, moet beschikken over een keuring die jonger is dan vier jaar. Om de vier jaar moet een nieuwe keuring uitgevoerd worden. Het verslag van elke keuring wordt binnen de twee maanden na de keuring door de keuringsinstelling ter beschikking gesteld van de OVAM. Om de vier jaar moet een nieuwe keuring van de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar uitgevoerd worden. Het verslag van elke keuring wordt binnen de twee maanden na de keuring door de keuringsinstelling ter beschikking gesteld van de OVAM. Tijdens de keuring wordt onderzocht of het kwaliteitsborgingssysteem alle voorwaarden dekt, of het toereikend is om ervoor te zorgen dat alle wettelijke voorwaarden in de praktijk worden nageleefd, en of het in de praktijk wordt toegepast.

De OVAM maakt een code van goede praktijk op over de werkwijze die de onafhankelijke keuringsinstellingen moeten volgen bij de keuringen.

De minister legt de specifieke kwalificatievereisten vast voor de keuringsinstellingen en bepaalt de vorm en inhoud van een lijst van keuringsinstellingen. Het niet naleven van de vereisten of de code van goede praktijk, leidt tot een schrapping van de keuringsinstelling van de lijst.

Onderafdeling 6.1.2. - Registratie van vervoerders van afvalstoffen Art. 6.1.2.1. § 1. De vervoerder van afvalstoffen moet beschikken over een registratie voor het vervoer van afvalstoffen, tenzij het een doorvoertransport van afvalstoffen door het Vlaamse Gewest betreft.

De vervoerder van afvalstoffen die wordt beschouwd als geregistreerd vervoerder overeenkomstig artikel 6.1.4.1. moet dit op vraag van de bevoegde autoriteit aantonen.

De OVAM stelt een register van de in het Vlaamse Gewest geregistreerde vervoerders van afvalstoffen ter beschikking via haar website. § 2. Gemeenten en verenigingen van gemeenten die huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen inzamelen, zijn van rechtswege geregistreerd als vervoerder van afvalstoffen.

Art. 6.1.2.2. De aanvraag tot een registratie als vervoerder van afvalstoffen moet de volgende gegevens bevatten : 1° administratieve gegevens : naam, straat en nummer, postnummer en gemeente, land, telefoonnummer, faxnummer, contactpersoon, e-mailadres, voor Belgische ondernemingen het ondernemingsnummer en voor buitenlandse ondernemingen het btw-nummer;2° verklaring : de aanvraag moet ondertekend en gedateerd zijn, waarbij de ondertekenaar verklaart dat hij in opdracht zal vervoeren, dat de door hem verstrekte inlichtingen volledig en correct zijn, en dat hij kennisneemt van de vervoersvoorwaarden.De naam en de functie van de ondertekenaar worden vermeld.

De OVAM stelt een modelformulier voor de aanvraag tot registratie als vervoerder van afvalstoffen ter beschikking via haar website.

Art. 6.1.2.3. De vervoerder van afvalstoffen dient zijn aanvraag in bij de OVAM. Als de aanvraag volledig en correct is ingevuld, wordt de vervoerder binnen een termijn van twintig kalenderdagen geregistreerd.

De registratie geldt voor een periode van tien jaar.

Als de aanvraag onvolledig is of niet correct is ingevuld, brengt de OVAM de aanvrager daarvan op de hoogte binnen een termijn van twintig kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag. De melding bevat de motieven waarom de aanvraag onvolledig of niet correct werd bevonden.

Art. 6.1.2.4. Elke wijziging in de geregistreerde gegevens moet aan de OVAM worden meegedeeld. De gewijzigde gegevens worden door de OVAM in het register van geregistreerde vervoerders aangepast.

De registratie kan niet aan derden worden doorgegeven.

Bij stopzetting van de activiteiten kan de geregistreerde vervoerder van afvalstoffen op zijn verzoek de registratie laten opheffen. De vervoerder wordt dan verwijderd uit het register van geregistreerde vervoerders.

Onderafdeling 6.1.3. - Registratie van inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars Art. 6.1.3.1. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar die afvalstoffen inzamelt of handelt of makelt in afvalstoffen die vanuit of binnen het Vlaamse Gewest worden getransporteerd, moet beschikken over een registratie als inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar. Als de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar zelf afvalstoffen vervoert, moet hij ook beschikken over een registratie als vervoerder van afvalstoffen.

De OVAM stelt een register van geregistreerde inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars van afvalstoffen en een register van geschorste registraties van inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars ter beschikking via haar website.

De afvalstoffenproducent die zelf regelingen treft voor de afvalstoffen waarvan hij de afvalstoffenproducent is, is uitgesloten van de registratieplicht als inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar.

Gemeenten en verenigingen van gemeenten die huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen inzamelen, zijn van rechtswege geregistreerd als inzamelaar, handelaar of -makelaar van afvalstoffen.

Art. 6.1.3.2. De aanvraag tot registratie als inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar moet de volgende gegevens bevatten : 1° administratieve gegevens : naam, straat en nummer, postnummer en gemeente, land, telefoonnummer, faxnummer, contactpersoon, e-mailadres, voor Belgische ondernemingen het ondernemingsnummer en voor buitenlandse ondernemingen het btw-nummer;2° vermelding van de afvalstoffen die ingezameld zijn of waarin gehandeld of gemakeld wordt;3° verklaring : de aanvraag tot een registratie als inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar moet ondertekend en gedateerd zijn, waarbij de ondertekenaar verklaart dat de door hem verstrekte inlichtingen volledig en correct zijn, en dat hij kennisneemt van de vervoersvoorwaarden en de algemene en specifieke voorwaarden voor inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars.De naam en de functie van de ondertekenaar worden vermeld.

De OVAM stelt het formulier voor de aanvraag tot registratie als inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar ter beschikking via haar website.

Art. 6.1.3.3. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar dient zijn aanvraag in bij de OVAM. Als de aanvraag volledig en correct is ingevuld, wordt de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar binnen een termijn van twintig kalenderdagen geregistreerd.

De registratie geldt voor een periode van tien jaar.

Als de aanvraag onvolledig is of niet correct is ingevuld, brengt de OVAM de aanvrager daarvan op de hoogte binnen een termijn van twintig kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag. De melding bevat de motieven waarom de aanvraag onvolledig of niet correct werd bevonden.

Art. 6.1.3.4. Elke wijziging in de geregistreerde gegevens moet aan de OVAM worden meegedeeld. De gewijzigde gegevens worden in het register van geregistreerde inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars aangepast.

De registratie kan niet aan derden worden doorgegeven.

Bij stopzetting van de activiteiten kan de geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar op zijn verzoek de registratie laten opheffen. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar wordt dan verwijderd uit het register van geregistreerde inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars.

Art. 6.1.3.5. Een ontoereikend kwaliteitsborgingssysteem, een negatief keuringsverslag van het kwaliteitsborgingssysteem, elk misbruik van de registratie en elke overtreding van de voorwaarden voor het inzamelen, handelen of makelen van afvalstoffen, kunnen leiden tot het schorsen van de registratie.

Bij een ontoereikend kwaliteitsborgingssysteem, een negatief keuringsverslag van het kwaliteitsborgingssysteem, een vaststelling van misbruik van de registratie of van een overtreding van de voorwaarden voor het inzamelen of handelen of makelen van afvalstoffen wordt de geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, door de OVAM met een aangetekende brief op de hoogte gebracht van de voorgenomen beslissing tot schorsing en de motieven daartoe. De geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar beschikt over een termijn van veertien dagen om zijn verweermiddelen kenbaar te maken of om aan te tonen dat zijn zaken ondertussen in orde zijn gebracht. Hij kan vragen om gehoord te worden.

De schorsing wordt door de OVAM met een aangetekende brief aan de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar meegedeeld, met vermelding van de motieven. Na de schorsing wordt de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar opgenomen in het register van geschorste registraties van inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars.

Een schorsing van de registratie als inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar blijft van kracht voor een termijn die afloopt samen met de einddatum van de registratie. Als door de geschorste inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar intussen kan worden aangetoond dat de aanleiding tot schorsing niet meer bestaat, kan de schorsing ongedaan worden gemaakt. Tijdens de periode van de schorsing kan de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar geen nieuwe registratie als inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar verkrijgen.

Onderafdeling 6.1.4. - Aanvaarding van registraties voor het vervoer van afvalstoffen uit andere gewesten en staten van de Europese Economische Ruimte Art. 6.1.4.1. Vervoerders van afvalstoffen die, in uitvoering van artikel 26 van de richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen, zijn opgenomen in een register in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of in het Waalse Gewest of in een van de staten van de Europese Economische Ruimte zijn geregistreerd of erkend, worden beschouwd als geregistreerde vervoerders van afvalstoffen. Afdeling 6.2. - Invoer en uitvoer van afvalstoffen

Art. 6.2.1. Deze afdeling is van toepassing op de invoer en de uitvoer van afvalstoffen voor zover de afvalstoffen onderworpen zijn aan de bepalingen, vermeld in verordening (EG) 1013/2006 van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, hierna verordening te noemen.

Art. 6.2.2. De communicatie tussen de kennisgever, de ontvanger, de verwerker en de OVAM, voorgeschreven door de verordening, moet verlopen per post, per fax, of door de uitwisseling van gestructureerde berichten via elektronische weg tussen computers.

Art. 6.2.3. Voor kennisgevingen die betrekking hebben op de uitvoer van afvalstoffen, moet de kennisgever de originele kennisgeving, met minstens één afschrift ervan, naar de OVAM sturen. Als er doorvoerlanden zijn, moet er voor elk doorvoerland een exemplaar worden toegevoegd.

Art. 6.2.4. § 1. Het bedrag van de administratieve kosten, verbonden aan de uitvoering van de kennisgevings- en toezichtprocedure, vermeld in artikel 14 van het Materialendecreet, bedraagt 400 euro per kennisgeving.

Het bedrag wordt, vrij van alle bankonkosten, voorafgaand aan het indienen van een kennisgeving overgemaakt op iban : BE53 4354 5089 2153, BIC KREDBEBB van de OVAM in Mechelen, met de volgende vermelding : « Kennisgeving verordening 1013/2006 », met vermelding van het serienummer op het kennisgevingsdocument.

De minister kan het bedrag, vermeld in het eerste lid, aanpassen. § 2. De kennisgevings- en vervoersdocumenten worden gratis door de OVAM ter beschikking gesteld, voor zover de OVAM ze kan afleveren binnen de bepalingen van de verordening.

Art. 6.2.5. § 1. In geval van uitvoer van afvalstoffen uit het Vlaamse Gewest stelt de kennisgever een bankgarantie of borgsom ten gunste van de OVAM of sluit hij een gelijkwaardige verzekering af voor de dekking van de kosten van het vervoer en van de verwijdering of nuttige toepassing, overeenkomstig artikel 6 van de verordening. In geval van invoer van afvalstoffen in het Vlaamse Gewest kan de OVAM een bankgarantie, een borgsom of een gelijkwaardige verzekering eisen van de kennisgever als die nodig is om te voldoen aan de bepalingen, vermeld in artikel 6, vierde lid, van de verordening.

De OVAM stelt het bedrag van de bankgarantie, de borgsom of van het te verzekeren risico vast.

De minister kan nadere regels vaststellen om de hoogte van dat bedrag te berekenen. § 2. Het bewijs van de bankgarantie, van de borgsom of van de verzekering vormt in geval van uitvoer een onderdeel van het kennisgevingsdossier. Zonder dat bewijs beschouwt de OVAM het dossier niet als volledig. § 3. De bankgarantie of borgsom kan na akkoord van de OVAM gelicht worden als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6, vijfde lid, van de verordening. Dat akkoord wordt verleend binnen een maand na de ontvangst van een bericht van de kennisgever dat de documenten, vermeld in artikel 6, vijfde lid, werden opgestuurd naar de OVAM. HOOFDSTUK 7. - Registreren en rapporteren van afvalstoffen- en materiaalgegevens Afdeling 7.1. - Algemene bepalingen

Art. 7.1.1. Identificatienummers van actoren als vermeld in dit hoofdstuk worden door de OVAM beschikbaar gesteld.

Art. 7.1.2. De databank voor afvalstoffen bevat de gegevens die in het kader van dit hoofdstuk ingezameld en statistisch verwerkt worden.

De databank bevat basisgegevens die, met behoud van de toepassing van de bepalingen over openbaarheid van bestuur en openbaarheid van milieugegevens, alleen toegankelijk zijn voor de ambtenaren, belast met de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk, en gevalideerde informatie die geschikt is voor actieve en passieve openbaarmaking, onder meer in het kader van de milieudatabank, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1992 houdende de regeling van de samenwerking tussen het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de milieuparastatalen inzake de oprichting en de organisatie van een milieudatabank.

Art. 7.1.3. Tenzij het anders bepaald is in dit hoofdstuk, zijn de volgende actoren ertoe gehouden afvalstoffen- en materiaalgegevens te verschaffen op eenvoudig verzoek van de OVAM : 1° de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar;2° de inrichtingen voor het verwerken van afvalstoffen;3° de afvalstoffenproducenten van bedrijfsafvalstoffen;4° de gemeenten en de verenigingen van gemeenten, belast met het afvalstoffenbeheer;5° de grondstoffenproducent;6° de grondstoffengebruiker. De verslaggeving kan verlopen overeenkomstig artikel 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag, voor de datum die daarin wordt bepaald. Afdeling 7.2. - Registers van afvalstoffen en materialen

Onderafdeling 7.2.1. - Registers van afvalstoffen Art. 7.2.1.1. De afvalstoffenproducent van bedrijfsafvalstoffen houdt een register bij van de geproduceerde afvalstoffen, dat de volgende gegevens bevat : 1° de hoeveelheid afvalstoffen in liter of kilogram; 2° de aard en de samenstelling van de afvalstoffen, met vermelding van de EURAL-code, vermeld in bijlage 2.1; 3° de verwerkings- of toepassingswijze van de afvalstoffen : storten, verbranden met energierecuperatie (R1), andere afvalverbranding (D10), hergebruik, composteren, recyclage, sorteren, andere voorbehandeling;4° indien van toepassing, naam, adres en identificatienummer van de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, van Belgische inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars het ondernemingsnummer en van buitenlandse het btw-nummer;5° naam, adres en identificatienummer van de verwerker van de afvalstoffen, van Belgische verwerkers het ondernemingsnummer en van buitenlandse het btw-nummer. Het register van geproduceerde afvalstoffen, vermeld in het eerste lid, wordt ten minste elke maand aangevuld met de meest recente gegevens.

Als register van geproduceerde afvalstoffen kan een verzameling van identificatieformulieren als vermeld in artikel 6.1.1.2, gebruikt worden, aangevuld met de gegevens, vermeld in het eerste lid, over de afvalbewegingen waarvoor overeenkomstig artikel 6.1.1.2 geen identificatieformulier vereist is of waarvoor de afvalstoffenproducent zelf regelingen treft.

Art. 7.2.1.2. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar houden een register bij van de afvalstoffen die ingezameld of verhandeld zijn of waarin zij gemakeld hebben. Het register van ingezamelde, verhandelde of gemakelde afvalstoffen bevat de volgende gegevens : 1° de datum van het inzamelen, handelen of makelen;2° de datum van het effectieve vervoer van de afvalstoffen;3° het ondernemingsnummer en de naam en het adres van de afvalstoffenproducent;4° de hoeveelheid afvalstoffen in liter of kilogram; 5° de aard en samenstelling van de afvalstoffen, met vermelding van de EURAL-code, vermeld in bijlage 2.1; 6° indien van toepassing, naam, adres en identificatienummer van de vervoerder van de afvalstoffen, van Belgische vervoerders het ondernemingsnummer en van buitenlandse het btw-nummer;7° de verwerkings- of toepassingswijze van de afvalstoffen : storten, verbranden met energierecuperatie (R1), andere afvalverbranding (D10), hergebruik, composteren, recyclage, sorteren, andere voorbehandeling;8° naam, adres en identificatienummer van de verwerker van de afvalstoffen, van Belgische verwerkers het ondernemingsnummer en van buitenlandse het btw-nummer. Het register van ingezamelde, verhandelde of gemakelde afvalstoffen, vermeld in het eerste lid, wordt tenminste elke werkdag aangevuld met de meest recente gegevens.

Art. 7.2.1.3. De minister bepaalt de vorm en de inhoud van de afvalstoffencodelijst die wordt gebruikt voor de codering van afvalstoffen die door de gemeente of in opdracht van de gemeente ingezameld worden.

De gemeentelijke overheid of de vereniging van gemeenten, belast met het afvalstoffenbeheer, houdt een register bij van de door de gemeente of in opdracht van de gemeente ingezamelde afvalstoffen. Dat register bevat per gemeente de volgende gegevens over de afvalstoffen : 1° de hoeveelheid afvalstoffen in liter of kilogram;2° de aard en de samenstelling van de afvalstoffen, met vermelding van de afvalstoffencode, vermeld in het eerste lid;3° indien van toepassing, naam, adres en identificatienummer van de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, van Belgische inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars het ondernemingsnummer en van buitenlandse het btw-nummer;4° de verwerkings- of toepassingswijze van de afvalstoffen : hergebruik, verbranden met energierecuperatie (R1), andere afvalverbranding (D10), drogen-scheiden, recyclage, compostering, tijdelijke opslag, storten of andere verwerking;5° naam, adres en identificatienummer van de verwerker van de afvalstoffen, van Belgische verwerkers het ondernemingsnummer en van buitenlandse het btw-nummer;6° gegevens over de initiatiefnemer voor de inzameling, de oorsprong van de afvalstof, de inzamelwijze en de ophaalwijze. Het register, vermeld in het tweede lid, wordt ten minste elke maand aangevuld met de meest recente gegevens.

Als afvalstoffenregister kan een verzameling van identificatieformulieren als vermeld in artikel 6.1.1.2, gebruikt worden.

Art. 7.2.1.4. De verwerker van afvalstoffen houdt een register bij van de door hem verwerkte afvalstoffen, dat de volgende gegevens bevat : 1° datum en uur van de aanvoer van de te verwerken afvalstoffen;2° de hoeveelheid aangevoerde afvalstoffen in liter of kg; 3° de aard en de samenstelling van de afvalstoffen, met vermelding van de EURAL-code, vermeld in bijlage 2.1; 4° naam, adres, met inbegrip van het land, en, indien gekend het identificatienummer van de afvalstoffenproducent, voor Belgische afvalstoffenproducenten het ondernemingsnummer en voor buitenlandse het btw-nummer;5° indien van toepassing, naam, adres en identificatienummer van de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar; 6° de verwerkings- of toepassingswijze van de afvalstoffen, met vermelding van de betreffende R- of D-code, vermeld in afdeling 4.2.2, en tenminste met de volgende categorieën : storten, verbranden met energierecuperatie (R1), andere afvalverbranding (D10), hergebruik, composteren, recyclage, sorteren, andere voorbehandeling; 7° indien van toepassing, de vermelding dat de aangevoerde afvalstoffen geweigerd zijn, met de reden van de weigering;8° in geval van storten, het nummer van het stortvak, met in het geval van gevaarlijk afval de nauwkeurige ligging op de stortplaats;9° in geval van opslag, de lokalisatie van de opslag in de inrichting;10° opmerkingen over de afvalstof en de aanvoer, de ondervonden moeilijkheden en storingen, waarnemingen, metingen en andere inlichtingen over de uitbating van de inrichting. Het register, vermeld in het eerste lid, wordt ten minste elke werkdag of na elke aanvoer aangevuld met de meest recente gegevens.

In de milieuvergunning, verleend overeenkomstig de bepalingen van het Milieuvergunningendecreet, kan afgeweken worden van de inhoudsvoorschriften van het register, vermeld in het eerste lid.

Onderafdeling 7.2.2. - Registers van materialen die geen afvalstoffen zijn Art. 7.2.2.1. De minister bepaalt de vorm en de inhoud van de materiaalcodelijst voor de codering van materialen in de materialenregisters van grondstoffenproducenten en -gebruikers.

Art. 7.2.2.2. De grondstoffenproducent houdt een register bij van de geproduceerde grondstoffen die overeenkomstig de materiaalcodelijst, vermeld in art. 7.2.2.1, worden aangemerkt als op te nemen in het uitgaande materialenregister. Het uitgaande materialenregister bevat de volgende gegevens over de geproduceerde grondstoffen : 1° de hoeveelheid grondstoffen in liter of kilogram; 2° de aard en de samenstelling van de grondstoffen, met vermelding van de materiaalcode, vermeld in artikel 7.2.2.1; 3° de beoogde toepassingswijze van de grondstoffen : dispers gebruik, gebruik als brandstof of ander gebruik in een ingedeelde inrichting;4° indien van toepassing, naam en adres van de gebruiker en voor Belgische ondernemingen het ondernemingsnummer, voor buitenlandse het btw-nummer. Het materialenregister, vermeld in het eerste lid, wordt ten minste elke dag aangevuld met de meest recente gegevens.

De grondstoffen die gebruikt worden in de inrichting waar ze zijn ontstaan, hoeven niet te worden opgenomen in het register, vermeld in het eerste lid.

Art. 7.2.2.3. De grondstoffengebruiker, vermeld in artikel 7.2.2.4, houdt een register bij van de door hem gebruikte grondstoffen die overeenkomstig de materiaalcodelijst, vermeld in art. 7.2.2.1, worden aangemerkt als op te nemen in het inkomende materialenregister. Het inkomende materialenregister bevat de volgende gegevens over de gebruikte grondstoffen : 1° datum en uur van de aanvoer van de te gebruiken grondstoffen;2° de hoeveelheid aangevoerde grondstoffen in liter of kg; 3° de aard en de samenstelling van de grondstoffen, met vermelding van de materiaalcode, vermeld in artikel 7.2.2.1; 4° indien van toepassing, naam, adres, met inbegrip van het land, en, indien gekend het identificatienummer van de grondstoffenproducent, voor Belgische grondstoffenproducenten het ondernemingsnummer en voor buitenlandse het btw-nummer;5° de beoogde toepassingswijze van de grondstoffen : dispers gebruik, gebruik als brandstof of ander gebruik in een ingedeelde inrichting;6° korte omschrijving van de toepassingswijze;7° indien van toepassing, de vermelding dat de aangevoerde grondstoffen geweigerd zijn, met de reden van de weigering. Het register, vermeld in het eerste lid, wordt ten minste elke werkdag of na elke aanvoer aangevuld met de meest recente gegevens.

De grondstoffen die gebruikt worden in de inrichting waar ze zijn ontstaan, hoeven niet te worden opgenomen in het register, vermeld in het eerste lid.

Art. 7.2.2.4. De volgende grondstoffengebruikers houden een inkomend materialenregister bij, vermeld in artikel 7.2.2.3 : de grondstoffengebruikers die non-ferro metalen winnen en raffineren met pyrometallurgische, hydrometallurgische of elektrolytische procedés.

De minister kan de grondstoffengebruikers aanwijzen die een inkomend materialenregister moeten bijhouden, als vermeld in artikel 7.2.2.3.

Onderafdeling 7.2.3. - Bewaren en uitwisselen van afvalstoffen- en materialenregisters Art. 7.2.3.1. De registers, opgemaakt overeenkomstig artikel 7.2.1.1, 7.2.1.2, 7.2.1.3, 7.2.1.4, 7.2.2.2 en 7.2.2.3, worden gedurende vijf jaar door de registerplichtige actor bijgehouden. Het register ligt ter inzage op de exploitatiezetel en, voor binnenschippers, op het schip.

Art. 7.2.3.2. De registers, opgemaakt overeenkomstig artikel 7.2.1.2, 7.2.1.4, 7.2.2.2 en 7.2.2.3, worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling van registergegevens tussen de OVAM en de houder van het register. De technische specificaties waaraan de registers moeten voldoen, en de technische specificaties in verband met de uitwisseling van gegevens op verzoek van de OVAM worden opgenomen in een standaardprocedure, vastgesteld door de minister op voorstel van de OVAM. Bij gebrek aan een dergelijke standaardprocedure wordt het register bijgehouden en worden de registergegevens uitgewisseld volgens een code van goede praktijk. Afdeling 7.3. - Gegevens over de productie van afvalstoffen en

materialen Onderafdeling 7.3.1. - Bedrijfsafvalstoffen en grondstoffen Art. 7.3.1.1. De OVAM maakt jaarlijks op basis van statistische criteria een selectie van afvalstoffenproducenten van bedrijfsafvalstoffen en van grondstoffenproducenten om gegevens te verzamelen over de productie van bedrijfsafvalstoffen en grondstoffen.

De OVAM publiceert de lijst van de selectie, vermeld in het eerste lid, op haar website uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de rapporteringsplicht van toepassing is.

De OVAM publiceert samen met de lijst de statistische verantwoording voor de samenstelling ervan op haar website.

Art. 7.3.1.2. § 1. De afvalstoffenproducenten en grondstoffenproducenten die zijn opgenomen in de selectie, vermeld in artikel 7.3.1.1, eerste lid, alsook de afvalstoffenproducenten van bedrijfsafvalstoffen, vermeld in de lijst van hinderlijke inrichtingen, opgenomen als bijlage I bij titel I van het VLAREM, met de letter R in de zevende kolom, brengen verslag uit over de in het vorige kalenderjaar geproduceerde afvalstoffen en grondstoffen. § 2. De verslaggeving heeft betrekking op alle bedrijfsafvalstoffen, met uitzondering van de met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen die door of in opdracht van de gemeente zijn ingezameld of opgehaald.

De verslaggeving bevat jaartotalen uit het register van geproduceerde afvalstoffen, vermeld in artikel 7.2.1.1. Voor bedrijfsafvalstoffen die in aard, samenstelling, verwerkingswijze, inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar of afvalstoffenverwerker verschillen, moeten per exploitatiezetel afzonderlijke totalen worden ingevuld. § 3. De verslaggeving heeft betrekking op alle geproduceerde grondstoffen.

De verslaggeving bevat de jaartotalen uit het uitgaande materialenregister, vermeld in artikel 7.2.2.2. Voor materialen die in aard, samenstelling, toepassingswijze of bestemming verschillen, moeten afzonderlijke totalen worden ingevuld.

Art. 7.3.1.3. De verslaggeving over de productie van bedrijfsafvalstoffen verloopt overeenkomstig artikel 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag, voor de datum die daarin wordt bepaald, en door middel van het deelformulier « Identificatiegegevens » en het deelformulier « Afvalstoffenmelding voor producenten » van het integrale milieujaarverslag, waarvan het model als bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag is gevoegd.

Onderafdeling 7.3.2. - Huishoudelijke afvalstoffen Art. 7.3.2.1. De gemeentelijke overheden bezorgen jaarlijks voor 1 april aan de OVAM een jaarrapport over de in het vorige kalenderjaar door hen of in hun opdracht ingezamelde afvalstoffen.

Het jaarrapport heeft betrekking op huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen die door of in opdracht van de gemeente zijn ingezameld of opgehaald.

Art. 7.3.2.2. Het jaarrapport, vermeld in artikel 7.3.2.1, wordt schriftelijk of elektronisch bezorgd en bevat jaartotalen uit het register van de door de gemeente of in opdracht van de gemeente ingezamelde afvalstoffen, vermeld in artikel 7.2.1.3.

De OVAM bepaalt de inhoud van het jaarrapport en de vorm waarin het wordt opgemaakt en bezorgd, met inbegrip van de technische specificaties voor het elektronisch indienen van het rapport. Afdeling 7.4. - Gegevens over de verwerking van afval en het gebruik

van grondstoffen Art. 7.4.1. De OVAM maakt jaarlijks een gemotiveerde selectie van Vlaamse afvalstoffenverwerkers en grondstoffengebruikers en de afvalstoffen en grondstoffen waarover zij moeten rapporteren om gegevens te verzamelen over de verwerking van afvalstoffen en het gebruik van grondstoffen in het Vlaamse Gewest.

De OVAM publiceert de lijst van de selectie, vermeld in het eerste lid op haar website uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de rapporteringsplicht van toepassing is.

De OVAM publiceert samen met de lijst op haar webstek de verantwoording voor de samenstelling ervan op haar website.

Art. 7.4.2. § 1. De afvalstoffenverwerkers en grondstoffengebruikers die zijn opgenomen in de selectie, vermeld in artikel 7.4.1, eerste lid, brengen respectievelijk verslag uit over de in het vorige kalenderjaar verwerkte afvalstoffen en gebruikte grondstoffen. § 2. De verslaggeving heeft betrekking op alle verwerkte afvalstoffen die zijn opgenomen in de selectie, vermeld in artikel 7.4.1, eerste lid. De verslaggeving bevat jaartotalen uit het register van verwerkte afvalstoffen, vermeld in artikel 7.2.1.1. Voor afvalstoffen die in aard, samenstelling, verwerkingswijze of plaats van herkomst (binnen België het gewest, buiten België het land) verschillen, moeten per exploitatiezetel afzonderlijke totalen worden ingevuld. § 3. De verslaggeving heeft betrekking op alle gebruikte grondstoffen die zijn opgenomen in de selectie, vermeld in artikel 7.4.1, eerste lid. De verslaggeving bevat de jaartotalen uit het inkomende materialenregister, vermeld in artikel 7.2.2.3. Voor grondstoffen die in aard, samenstelling, toepassingswijze of plaats van herkomst (binnen België het gewest, buiten België het land) verschillen, moeten afzonderlijke totalen worden ingevuld.

Art. 7.4.3. De verwerker van afvalstoffen die opgenomen is in de selectie, vermeld in artikel 7.4.1, eerste lid, brengt verslag uit over de in het vorige kalenderjaar door hem verwerkte afvalstoffen waarvoor rapportering wordt gevraagd. Voor zover het in Vlaanderen ingevoerde afvalstoffen betreft, verloopt de verslaggeving overeenkomstig artikelen 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag, voor de datum die daarin wordt bepaald en door middel van het deelformulier « Ingevoerde afvalstoffen door verwerkers » van het integrale milieujaarverslag, waarvan het model als bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag is gevoegd. HOOFDSTUK 8. - Monsterneming en analyse van afvalstoffen en andere materialen die overeenkomstig hoofdstuk 2 in aanmerking komen voor gebruik als grondstoffen Afdeling 8.1. - Erkenning van laboratoria

Onderafdeling 8.1.1. - Toepassingsgebied Art. 8.1.1.1. De minister bepaalt de analysepakketten waarvoor het laboratorium een erkenning kan aanvragen.

Voor de uitvoering van de volgende analyses kan de minister de analysepakketten definiëren waarvoor het laboratorium een erkenning moet bezitten : 1° analyses op afvalstoffen ter uitvoering van titel I en titel II van het VLAREM;2° analyses op afvalstoffen en andere materialen die overeenkomstig hoofdstuk 2 in aanmerking komen voor gebruik als grondstoffen ter uitvoering van het Materialendecreet;3° analyses op bodems in het kader van bodemonderzoeken ter uitvoering van het Bodemdecreet. Onderafdeling 8.1.2. - Aanvraagprocedure voor de erkenning en het beoordelingsverslag Art. 8.1.2.1. Voor bepaalde analysepakketten of gedeelten ervan bereidt de VITO jaarlijks stalen die gebruikt worden in het kader van erkenningsaanvragen of voor de kwaliteitscontrole van erkende laboratoria. Als de VITO voor bepaalde parameters geen staal bereid heeft, moet het laboratorium op relevante praktijkmonsters aantonen dat de minimale prestatiekenmerken gehaald worden.

Art. 8.1.2.2. De aanvraag tot erkenning wordt aangetekend naar de OVAM gestuurd. De aanvraag tot erkenning bevat de volgende gegevens en documenten : 1° ondernemingsnummer en voor buitenlandse ondernemingen het btw-nummer, de voornaam, achternaam, hoedanigheid en het adres van de aanvrager als het om een natuurlijke persoon gaat.Een afschrift van de oprichtingsakte van de vennootschap of van de statuten van de vereniging, alsook de voornaam, achternaam, hoedanigheid en het adres van de personen die met het beheer van het laboratorium belast zijn, als het om een rechtspersoon gaat; 2° de volledige lijst met personeelsleden die werken in het laboratorium, met vermelding van hun voornaam, achternaam, kwalificaties en functies en de instanties waar ze die kwalificaties hebben verkregen;3° het adres en de volledige beschrijving van de laboratoriumruimten met de vermelding van de daar aanwezige wetenschappelijke apparatuur;4° een beschrijving van de wetenschappelijke literatuur, documentatie en normmethoden, die voorhanden zijn;5° het kwaliteitshandboek dat de elementen bevat van het kwaliteitsbeheer binnen het laboratorium en een verslag over de toepassing van de ISO 17025; 6° de aanduiding van de analysepakketten waarvoor een erkenning wordt aangevraagd als vermeld in artikel 8.1.1.1; 7° een schriftelijke overeenkomst met een erkend laboratorium voor zover de aanvrager geen volledig analysepakket ontleedt.Maximaal 10 % van de parameters van een analysepakket mag worden uitbesteed aan een laboratorium dat erkend is voor de analyse van de betreffende parameters en dat die analyses zelf uitvoert; 8° de verklaring van de personen die met het beheer van het laboratorium belast zijn om de volledige medewerking te verlenen bij controle van het laboratorium door de personeelsleden van de OVAM of door de personeelsleden van de VITO;9° de personen die met het beheer van het laboratorium belast zijn, moeten een getuigschrift voorleggen waaruit blijkt dat ze de laatste vijf jaar geen effectieve strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor een overtreding van de milieuwetgeving. Art. 8.1.2.3. De OVAM en de VITO, via de OVAM, mogen, als ze dat nuttig achten, van de aanvrager eisen dat hij andere aanvullende documenten en informatie in het kader van de erkenning ter beschikking stelt.

Als de gegevens, vermeld in artikel 8.1.2.2, onvolledig zijn, brengt de OVAM de aanvrager daarvan op de hoogte met een aangetekende brief binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag. De aanvrager stuurt de aanvullingen aangetekend naar de OVAM. Als er na dertig kalenderdagen geen aanvullende informatie wordt gevraagd, wordt de aanvraag verondersteld ontvankelijk en volledig te zijn.

Art. 8.1.2.4. De OVAM geeft aan de VITO de opdracht om, bij de eerstvolgende staalbereiding, vermeld in artikel 8.1.2.1, monsters voor de aanvrager te bereiden. De aanvrager voert in het kader van de erkenningsaanvraag voor een analysepakket kosteloos erkenningsanalyses uit op de stalen van de VITO. Als tijdens het plaatsbezoek door de personeelsleden van de OVAM of de VITO vastgesteld wordt dat de actuele toestand op het vlak van de gegevens, vermeld in artikel 8.1.2.2, 2°, 3°, 4° en 5° niet in overeenstemming is met de meegedeelde gegevens, wordt de aanvrager verzocht de aanvullende gegevens aangetekend naar de OVAM te sturen.

De aanvrager stuurt de analyseresultaten naar de VITO. Nadat de VITO alle resultaten van de analysepakketten heeft ontvangen stelt de VITO het beoordelingsverslag op. In het beoordelingsverslag worden de analyseresultaten en het kwaliteitssysteem besproken. De VITO stuurt het beoordelingsverslag naar de OVAM. Onderafdeling 8.1.3. - Beslissingsprocedure Art. 8.1.3.1. Op basis van de beoordeling stelt de OVAM een van de volgende besluiten op : 1° een besluit houdende erkenning voor een periode van maximaal vijf jaar.Een erkenning kan voor een kortere periode worden toegekend op voorwaarde van voldoende motivering; 2° een besluit houdende een niet-erkenning. De erkenning wordt verleend voor volledige analysepakketten. Als parameters worden uitbesteed aan een erkend laboratorium als vermeld in artikel 8.1.2.2, worden in het erkenningsbesluit die parameters als zodanig vermeld.

Art. 8.1.3.2. De beslissing over de erkenningsaanvraag wordt genomen door de OVAM binnen twee maanden na de ontvangst van het beoordelingsverslag, vermeld in artikel 8.1.2.4, § 4.

De OVAM stuurt de beslissing over de erkenningsaanvraag met een aangetekende brief naar de aanvrager.

De beslissing over de erkenningsaanvraag wordt opgenomen in het register van de erkende laboratoria, dat ter inzage ligt bij de OVAM. Onderafdeling 8.1.4. - Algemene verplichtingen die voortvloeien uit de erkenning Art. 8.1.4.1. Elke wijziging die wordt aangebracht aan de gegevens, vermeld in artikel 8.1.2.2, 1°, 7°, 8°, 9°, en elke wijziging van leidinggevende personeelsleden of in het adres van het laboratorium, worden onmiddellijk met een aangetekende brief meegedeeld aan de OVAM. De OVAM beslist, eventueel in samenspraak met de VITO, of al dan niet een nieuwe erkenningsaanvraag moet worden ingediend. De OVAM brengt de aanvrager op de hoogte van haar beslissing.

Bij een nieuwe erkenningsaanvraag moeten slechts de gegevens en documenten, vermeld in artikel 8.1.2.2, aangetekend naar de OVAM worden gestuurd voor zover ze nog niet aan de OVAM werden meegedeeld.

Voor de reeds meegedeelde informatie verwijst de aanvrager naar de betreffende briefwisseling.

Art. 8.1.4.2. Laboratoria moeten voldoen aan de volgende werkingscriteria : 1° het laboratorium neemt verplicht deel aan een door de OVAM georganiseerde externe controle op de kwaliteit van analyses en verleent zijn medewerking daaraan.Die externe controle kan er onder meer in bestaan deel te nemen aan het maken van vergelijkingen tussen de laboratoria, proefmonsters te analyseren en gebruik te maken van standaarden of referentiemateriaal.

De kosten voor de derdelijnscontrole worden voor de helft gedragen door het Vlaamse Gewest. De andere helft komt voor rekening van de deelnemende laboratoria. De VITO zorgt voor de facturatie en de inning van de kosten die niet door het Vlaamse Gewest worden gedragen; 2° de analyses op afvalstoffen of bodem worden uitgevoerd overeenkomstig de methoden die opgenomen zijn in het Compendium voor Monsterneming en Analyse, vermeld in artikel 8.3.1; 3° als het laboratorium analyses uitvoert waarvoor het niet erkend is, moet de niet-erkenning voor de analyses in kwestie expliciet in het analyseverslag vermeld worden;4° als het laboratorium analyses laat uitvoeren in een ander daartoe erkend laboratorium, moet de uitbesteding voor de analyses in kwestie expliciet in het analyseverslag vermeld worden. Art. 8.1.4.3. Het laboratoriumpersoneel is gevrijwaard van opdrachten van leidinggevenden die de onafhankelijkheid van de uitvoering aantasten en die de meetresultaten kunnen beïnvloeden. Het laboratorium mag geen activiteiten uitvoeren die het vertrouwen kunnen schaden in de onafhankelijkheid van zijn onderzoeksactiviteiten.

Onderafdeling 8.1.5. - Procedure voor de uitbreiding, verlenging en opheffing van de erkenning Art. 8.1.5.1. § 1. Het verzoek om uitbreiding of verlenging van de erkenning wordt beschouwd als een nieuwe erkenningsaanvraag.

De gegevens en documenten, vermeld in artikel 8.1.2.2, worden aangetekend naar de OVAM gestuurd voor zover ze nog niet aan de OVAM zijn meegedeeld. Voor de reeds meegedeelde informatie verwijst de aanvrager naar de betreffende briefwisseling. § 2. Het verzoek om verlenging van de erkenning moet worden ingediend uiterlijk een jaar voor het verstrijken van de erkenning. In voorkomend geval en bij positieve beslissing van de OVAM sluit de begindatum van de erkenning aan bij de einddatum van de erkenning. § 3. In het kader van een verzoek om uitbreiding van de erkenning wordt de erkenning voor de nieuwe analysepakketten verleend voor de resterende termijn van de bestaande erkenning.

Art. 8.1.5.2. De OVAM kan de erkenning die aan een laboratorium verleend is, geheel of gedeeltelijk schorsen of opheffen als : 1° bij controles foutieve resultaten worden vastgesteld in de analyses, verricht op verzoek van opdrachtgevers of bij specifieke controles van de OVAM; 2° niet meer voldaan is aan de criteria, vermeld in artikelen 8.1.4.1, 8.1.4.2 en 8.1.4.3; 3° het laboratorium in zijn hoedanigheid van erkend laboratorium analyses uitvoert waarvoor het niet erkend is, en dat niet expliciet in het analyseverslag vermeldt;4° het laboratorium de richtlijnen van de OVAM niet volgt, onder meer inzake de monsternemingsvoorwaarden, de analysevoorwaarden en -methoden en het opstellen van het analyseverslag;5° het laboratorium de ontoelaatbare tekortkoming, vastgesteld bij de controle van de toepassing van ISO 17025, niet op tijd corrigeert. De OVAM brengt de houder van de erkenning met een aangetekende brief tegen afgifte van ontvangstbewijs op de hoogte van zijn voornemen tot het geheel of gedeeltelijk schorsen of opheffen van de erkenning, met vermelding van de redenen.

Binnen een termijn van veertien dagen na de datum van de ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen om de schorsing of opheffing te voorkomen of kan hij zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar maken.

De OVAM neemt een beslissing over de gehele of gedeeltelijke schorsing of opheffing van de erkenning, rekening houdend met de eventueel vervulde formaliteiten of de eventueel meegedeelde verweermiddelen.

Als de erkenning geheel of gedeeltelijk geschorst of opgeheven wordt, betekent de OVAM die beslissing met een aangetekende brief tegen afgifte van ontvangstbewijs.

Art. 8.1.5.3. De geheel of gedeeltelijk geschorste of opgeheven erkenning wordt opgenomen in het register van de erkende laboratoria, dat ter inzage ligt bij de OVAM. In geval van niet-erkenning kan de aanvrager voor het analysepakket in kwestie een nieuwe aanvraag tot erkenning indienen. In de periode van twee jaar vanaf de betekening van de beslissing kan de aanvrager maximaal aan één ringtest deelnemen. Afdeling 8.2. - Compendium voor Monsterneming en Analyse

Art. 8.2.1. De analyses en monsternemingen op afvalstoffen en bodem gebeuren overeenkomstig de methoden die opgenomen zijn in het Compendium voor Monsterneming en Analyse, afgekort CMA. Het CMA is een bundel van monsternemings- en analysemethoden, opgesteld door de VITO in opdracht van de OVAM. Die bundel wordt goedgekeurd bij ministerieel besluit en wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK 9. - Milieuheffingen en milieubijdragen Afdeling 9.1. - Milieuheffingen

Art. 9.1.1. § 1. De door de leidend ambtenaar van de OVAM aangestelde ambtenaren en personeelsleden van de OVAM zijn belast, voor rekening van het Vlaamse Gewest, met de inning en de invordering van de milieuheffingen.

De ambtenaren en personeelsleden, vermeld in het eerste lid, zijn ook bevoegd voor het treffen van dadingen, het kwijtschelden of verminderen van de administratieve geldboete en het verlenen van uitstel van betaling, overeenkomstig artikel 60 van het Materialendecreet. § 2. De leidend ambtenaar van de OVAM is ertoe gemachtigd : 1° het dwangbevel, vermeld in artikel 63 van het Materialendecreet, te viseren, uitvoerbaar te verklaren en eensluidend te verklaren;2° om een hypothecaire inschrijving, vermeld in artikel 64 van het Materialendecreet, te verzoeken. Bij afwezigheid wordt hij voor de uitvoering van de taken, vermeld in het eerste lid, vervangen door een ambtenaar die door hem is aangewezen.

Art. 9.1.2. § 1. De aangifte, vermeld in artikel 50 en volgende van het Materialendecreet, moet gedaan worden uiterlijk de twintigste van de eerste maand na ieder kalenderkwartaal, op een aangifteformulier, waarvan het model bepaald wordt door de minister en waarvan de nodige exemplaren door de OVAM ter beschikking worden gesteld.

Het voorschot op de heffing voor het vierde kwartaal van elk jaar wordt uiterlijk op 20 november aangegeven door middel van een bijzonder aangifteformulier, waarvan het model bepaald wordt door de minister en waarvan de nodige exemplaren door de OVAM ter beschikking worden gesteld. § 2. De milieuheffing voor de eerste drie kwartalen wordt betaald voor de tiende van de tweede maand na ieder kalenderkwartaal door storting of overschrijving van het verschuldigde bedrag op de financiële rekening, vermeld op het aangifteformulier.

Het voorschot op de milieuheffing voor het vierde kwartaal wordt betaald voor de tiende van de maand december, door storting of overschrijving van het verschuldigde bedrag op de financiële rekening, vermeld op het bijzonder aangifteformulier.

Het eventuele saldo van de milieuheffing voor het vierde kwartaal wordt betaald voor de tiende van de maand februari van het volgende jaar door storting of overschrijving van het verschuldigde bedrag op de financiële rekening, vermeld op het aangifteformulier.

Art. 9.1.3. De beroepen, vermeld in artikel 55 van het Materialendecreet, moeten ingesteld worden bij de minister.

De adviescommissie, vermeld in artikel 55 van het Materialendecreet, bestaat uit : 1° een voorzitter, aangesteld in onderling overleg tussen de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen en de minister;2° twee ambtenaren als effectieve leden en twee ambtenaren van de Vlaamse overheid als plaatsvervangende leden, aangesteld door de minister;3° twee ambtenaren van de Vlaamse overheid als effectieve leden en twee ambtenaren als plaatsvervangende leden, aangesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen. De adviescommissie hoort de OVAM of de heffingsplichtige op eigen verzoek of op verzoek van de OVAM en de heffingsplichtige.

De minister kan nadere regels bepalen voor de werking van de adviescommissie. HOOFDSTUK 1 0. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 10.1. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering

van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende milieuvergunning Art. 10.1.1. In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 15° wordt vervangen door wat volgt : « 15° afvalstoffen : afvalstoffen als vermeld in het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen en de uitvoeringsbesluiten ervan.De definities, als vermeld in voormeld decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan, gelden ook voor de toepassing van dit besluit; »; 2° punt 44° wordt vervangen door wat volgt : « 44° voertuigwrak : een voertuig dat een afvalstof is als vermeld in artikel 3,1°, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;» Art. 10.1.2. In artikel 21 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, wordt paragraaf 5 vervangen door wat volgt : « § 5. Het advies van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij bevat volgende gegevens : 1° een gemotiveerde beoordeling over de inrichting waarvoor een vergunning wordt aangevraagd wat betreft het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.2° indien de inrichting verenigbaar wordt geacht met de bepalingen van het milieubeleidsplan en de sectorale uitvoeringsplannen en met een duurzaam beheer van afvalstoffen en materialen, een gemotiveerd voorstel van vergunningstermijn en van vergunningsvoorwaarden, die betrekking hebben op het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.».

Art. 10.1.3. In artikel 43ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011, wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° materialen overeenkomstig het decreet van 23 december betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, beheerd worden;».

Art. 10.1.4. In bijlage 1, rubriek 2, bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009, 24 april 2009 en 20 november 2009, worden de woorden « Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA) » telkens vervangen door de woorden « besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.1.5. In bijlage 1, rubriek 2, bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009, 24 april 2009 en 20 november 2009 wordt de zin « Overeenkomstig artikel 4.1.1. van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA) worden de secundaire grondstoffen niet meer als afvalstoffen beschouwd vanaf het ogenblik dat ze voldoen aan de ter zake in het VLAREA gestelde voorwaarden », opgeheven.

Art. 10.1.6. In bijlage 1, rubriek 2.1, bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de woorden « decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen » vervangen door de woorden « decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.1.7. In bijlage 1, rubriek 2.1.1, bij hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009, worden de woorden « secundaire grondstoffen » vervangen door « grondstoffen zoals gedefinieerd in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen »;

Art. 10.1.8. In bijlage 1, rubriek 2.2, bij hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt de zin « Alle inrichtingen onder 2.2. zijn inrichtingen waarin handelingen gebeuren waardoor nuttige toepassing van althans een gedeelte van de afvalstoffen mogelijk wordt. » vervangen door de zin « Alle inrichtingen onder 2.2. zijn inrichtingen waarin handelingen gebeuren waardoor nuttige toepassing van het merendeel van de afvalstoffen mogelijk wordt. ».

Art. 10.1.9. In bijlage 1, rubriek 2.2.4, bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009, worden de woorden « decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen » telkens vervangen door de woorden « decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.1.10. In bijlage 1, rubriek 2.3.9, bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de woorden « in de zin van artikel 1.3.1. van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer » telkens vervangen door de woorden « als vermeld in artikel 4.2.1. van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.1.11. In bijlage 1, rubriek 45.18, bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de woorden « decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen » telkens vervangen door de woorden « decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ». Afdeling 10.2. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering

van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Art. 10.2.1. In het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2011, worden de woorden « decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen » telkens vervangen door de woorden « decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.2.2. In artikel 1.3.1.1, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, worden de woorden « volgens hoofdstuk VII van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer » vervangen door de woorden « volgens hoofdstuk 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.2.3. In artikel 5.2.1.7, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003, worden de woorden « zoals gedefinieerd in artikel 5.2.2.2. van het Vlarea » vervangen door de woorden « zoals gedefinieerd in artikel 4.4.2. van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.2.4. In artikel 5.2.4.1.2, § 1, 3°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, wordt het woord « VLAREA » vervangen door « het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.2.5. In artikel 5.2.4.1.3, 2°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt f), worden de woorden « bijlage 1.2.1 van het VLAREA » vervangen door de woorden « bijlage 2.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen »; 2° in punt g), worden de woorden « zoals opgenomen in afdeling 2.4 van het VLAREA » vervangen door de woorden « als vermeld in afdeling 4.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.2.6. In artikel 5.2.4.1.8, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, worden de woorden « zoals opgenomen in subbijlage 1.2.1 B van het VLAREA » vervangen door de woorden « als vermeld in de bijlage 2.1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.2.7. In artikel 5.2.5.2.2, 2°, van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt f) worden de woorden « zoals opgenomen in bijlage 1.2.1 van het VLAREA » vervangen door de woorden « als vermeld in bijlage 2.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen »; 2° in punt g) worden de woorden « zoals opgenomen in afdeling 2.4 van het VLAREA » vervangen door de woorden « als vermeld in afdeling 4.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.2.8. In artikel 5.12.0.2, § 2, 5° van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998 en 5 december 2003, worden de woorden « onverminderd de bepalingen van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (Vlarea) » vervangen door de woorden « met behoud van de toepassing van de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.2.9. In artikel 5.17.3.20, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, worden de woorden « de bepalingen van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen en zijn uitvoeringsbesluiten » vervangen door de woorden « de bepalingen van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.2.10. In bijlage 2.8 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer » worden telkens vervangen door de woorden « het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».2° de woorden « secundaire grondstoffen » worden telkens vervangen door de woorden « grondstoffen als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen » Art.10.2.11. In bijlage 5.2.6.1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008, worden de woorden « vermeld in bijlage 1.2.1. B van besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer » vervangen door de woorden « vermeld in bijlage 2.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen » Art. 10.2.12. In bijlage 5.2.6.3 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008 worden de woorden « afdeling 4 van hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer » vervangen door de woorden « artikel 4.1.3 tot en met artikel 4.1.5 van afdeling 4.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen » Afdeling 10.3. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering

van 23 januari 2004 betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lagere besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd Art. 10.3.1. In artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 januari 2004 betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lagere besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd, wordt de zinsnede « overeenkomstig artikelen 35 en 36 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen » vervangen door de zinsnede « overeenkomstig artikel 18 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ». Afdeling 10.4. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering

van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag Art. 10.4.1. In artikel 1, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 januari 2005 en 27 januari 2006, wordt punt b) vervangen door wat volgt : « b) voor de melding van de productie van bedrijfsafvalstoffen, vermeld in artikel 23 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen en voor de verwerking van ingevoerde afvalstoffen, vermeld in artikel 7.4.3 van het besluit van de Vlaamse Regering van februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;« .

Art. 10.4.2. In artikel 1, 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 januari 2005, wordt punt b) vervangen door wat volgt : « b) de productie van bedrijfsafvalstoffen melden op grond van artikel 23 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen; ».

Art. 10.4.3. In artikel 4, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, worden de woorden « het Vlarea-besluit » vervangen door de woorden « het besluit van de Vlaamse Regering van februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ».

Art. 10.4.4. In bijlage 1 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 januari 2012, worden de deelformulieren « Afvalstoffen » en « Ingevoerde afvalstoffen door verwerkers » vervangen door de deelformulieren « Afvalstoffenmelding voor producenten » en « Ingevoerde afvalstoffen door verwerkers », die als bijlage 10.4 bij dit besluit zijn gevoegd. Afdeling 10.5. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering

van 20 mei 2005 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van kringloopcentra Art. 10.5.1. In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2005 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van kringloopcentra, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2° en 3° worden vervangen door wat volgt : « 2° het decreet : het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;3° VLAREMA : het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;»; 2° punt 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° kringloopcentrum : een rechtspersoon als vermeld in artikel 1.2.1, § 2, van het VLAREMA; ».

Art. 10.5.2. In artikel 2 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede « overeenkomstig artikel 14, § 9, van het decreet » vervangen door de zinsnede « overeenkomstig artikel 9, § 2, van het decreet ».

Art. 10.5.3. In artikel 3, 3°, van hetzelfde besluit wordt punt b) opgeheven. Afdeling 10.6. Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming Art. 10.6.1. Artikel 1, 7° van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming wordt vervangen als volgt : « 7° CMA : Compendium voor Monsterneming en Analyse, vermeld in artikel 8.2.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen. ».

Art. 10.6.2. In artikel 161, § 2, 5°, en artikel 168, § 2, 3°, en § 3, 2°, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « Afvalstoffendecreet » wordt vervangen door het woord « Materialendecreet »;2° de zin « Het gebruik van de uitgegraven bodem in het gebruiksgebied bouwstof als secundaire grondstof is niet toegelaten.» wordt opgeheven.

Art. 10.6.3. In bijlage VI van hetzelfde besluit worden in de tabel de woorden « Extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) » en het getal « 10 » opgeheven. Afdeling 10.7. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering

van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Art. 10.7.1. In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, 15 juli 2011 en 23 september 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 8° wordt vervangen door wat volgt : « 8° Materialendecreet : het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;»; 2° punt 19° wordt vervangen door wat volgt : « 19° VLAREMA : het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;».

Art. 10.7.2. Aan artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 april 2009, 19 november 2010 en 28 oktober 2011, wordt een punt 15° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 15° Verordening (EU) nr. 333/2011 van de raad van 31 maart 2011 tot vaststelling van criteria die bepalen wanneer bepaalde soorten metaalschroot niet langer als afval worden aangemerkt overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad. ».

Art. 10.7.3. In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en 19 november 2010, wordt punt 6° vervangen door wat volgt : « 6° de door de minister aan te stellen personeelsleden van de afdeling, bevoegd voor het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen; ».

Art. 10.7.4. In artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en 19 november 2010, 15 juli 2011, 23 september 2011 en 28 oktober 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° het Materialendecreet;». 2° een punt 20° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 20° Verordening (EU) nr.333/2011 van de raad van 31 maart 2011 tot vaststelling van criteria die bepalen wanneer bepaalde soorten metaalschroot niet langer als afval worden aangemerkt overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad. ».

Art. 10.7.5. In artikel 25 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, wordt punt 6° vervangen door wat volgt : « 6° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet voor wat betreft de ruimtelijk kwetsbare gebieden, vermeld in artikel 1.1.2, 10°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening; ».

Art. 10.7.6. Artikel 26 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 2010, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 26.§ 1. De toezichthouders, vermeld in artikel 12, 6°, oefenen het toezicht uit op de toepassing van het Materialendecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan, wat de volgende aspecten betreft : 1° de inzameling bij en het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door de particulier, zoals dat door de gemeentelijke overheden georganiseerd wordt;2° het verloop van de afvalstromen die onder de toepassing vallen van een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, met uitsluiting van het toezicht op de bepalingen ter uitvoering van het Milieuvergunningendecreet en de bepalingen over het vervoer van of het inzamelen of handelen of makelen in afvalstoffen;3° de bepalingen over afvalpreventie- en recyclagedoelstellingen waaronder de bepalingen over de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, het opstellen van milieubeleidsovereenkomsten, en afvalpreventie- en afvalbeheerplannen voor bepaalde afvalstromen;4° de afgifte van scheepsafvalstoffen;5° de rapportering over geproduceerde, ingezamelde en verwerkte afvalstoffen in het kader van beleidsevaluatie;6° het afvalstoffen- en materialenregister;7° de naleving van sectorale uitvoeringsplannen als vermeld in artikel 18 van het Materialendecreet. De toezichthouders, vermeld in artikel 12, 6°, oefenen het toezicht uit op de toepassing van het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, ondertekend in Straatsburg op 9 september 1996. § 2. De toezichthouders, vermeld in artikel 12, 8°, oefenen het toezicht uit op de toepassing van artikel 12 van het Materialendecreet binnen het kader van het ambtshalve inzamelen, vervoeren en verwerken van afvalstoffen. ».

Art. 10.7.7. In artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet, wat betreft de onbevaarbare waterlopen van categorie 1 en hun aanhorigheden, zoals bepaald in de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen; ».

Art. 10.7.8. In artikel 29 van hetzelfde besluit, vervangen bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en 28 oktober 2011, wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° het Materialendecreet, wat de aanwending van grondstoffen, als meststof, als bodemverbeterend middel of als bodem betreft; ».

Art. 10.7.9. In artikel 30 van hetzelfde besluit wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° het Materialendecreet, wat betreft onderafdeling 5.2.3. « Medisch afval » van afdeling 5.2 van het VLAREMA; ».

Art. 10.7.10. In artikel 31 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet, wat betreft de openbare wegen en hun aanhorigheden. ».

Art. 10.7.11. In artikel 32 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet, wat betreft de waterwegen en de havens en hun aanhorigheden; ».

Art. 10.7.12. In artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet, wat betreft de onbevaarbare waterlopen van categorie 2 en 3 en hun aanhorigheden, zoals bepaald in de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen; ».

Art. 10.7.13. In artikel 34 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 april 2009, 19 november 2010 en 28 oktober 2011, wordt punt 5° vervangen door wat volgt : « 5° artikel 11, 12, 13, 23, 25, § 1, artikel 39 en 40 van het Materialendecreet; ».

Art. 10.7.14. In artikel 59 van hetzelfde besluit wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° er een overtreding is van artikel 12, § 1, van het Materialendecreet; ».

Art. 10.7.15. In artikel 60 van hetzelfde besluit wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° er een overtreding is van artikel 12, § 1, van het Materialendecreet; ».

Art. 10.7.16. Bijlage VIII bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 22 oktober 2010 en 19 november 2010, wordt vervangen door bijlage 10.7, die bij dit besluit is gevoegd. Afdeling 10.8. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering

van 4 september 2009 inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaag afbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten Art. 10.8.1. In artikel 4, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaag afbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden de woorden « als vermeld in artikel 5.1.2.2, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaamse reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer » vervangen door de woorden « als vermeld in artikel 6.1.1.6, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ». HOOFDSTUK 1 1. - Overgangsbepalingen Art. 11.1. De gebruikscertificaten, verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming- en beheer, worden beschouwd als grondstofverklaringen als vermeld in dit besluit, voor de termijn die vastgesteld is in het gebruikscertificaat.

Art. 11.2. Alle registraties als vervoerder van afvalstoffen, verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, blijven geldig voor de termijn waarvoor ze werden verleend en worden automatisch opgenomen in het register van geregistreerde vervoerders indien de geregistreerde vervoerder beschikt over een ondernemingsnummer of btw-nummer.

Art. 11.3. § 1. Alle erkenningen als overbrenger van niet gevaarlijke afvalstoffen, verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, worden beschouwd als een registratie van inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaars en worden automatisch opgenomen in het register van inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars indien de erkende overbrenger beschikt over een ondernemingsnummer of btw-nummer.

De geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar wordt daarvan door de OVAM op de hoogte gebracht. § 2. Alle erkenningen als overbrenger van gevaarlijke afvalstoffen, verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, worden beschouwd als een registratie van inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar en worden automatisch opgenomen in het register van inzamelaars, geregistreerde afvalstoffenhandelaars en -makelaars indien de erkende overbrenger beschikt over een ondernemingsnummer of btw-nummer. Deze registraties blijven geldig voor de termijn waarvoor de erkenning was verleend.

Indien deze termijn korter is dan 18 maanden na de inwerkingtreding van dit besluit, wordt hij verlengd tot 18 maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.

Erkenningen voor kga-codes worden omgezet naar registraties voor de overeenkomstige EURAL-codes. § 3. Voor de toepassing van het kwaliteitsborgingssysteem, vermeld in artikel 6.1.1.4. en 6.1.1.5, geldt een overgangsperiode van twaalf maanden vanaf de inwerkingtreding van dit besluit. Binnen twee jaar na het aflopen van de overgangsperiode zal een keuring als vermeld in artikel 6.1.1.6, door een onafhankelijke keuringsinstelling uitgevoerd moeten worden.

Art. 11.4. § 1. Alle erkenningen als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen, verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, met uitzondering van de erkenningen die verleend zijn voor een kortere termijn dan vijf jaar, worden van rechtswege verlengd voor onbepaalde duur. § 2. Alle erkenningen als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen, verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, die op datum van de inwerkingtreding van dit besluit langer dan vijf jaar ononderbroken verleend zijn, hoeven niet te voldoen aan de verplichting, vermeld in artikel 5.2.4.7, § 2, 3°.

Art. 11.5. In alle wetteksten waarin verwezen wordt naar het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, moet die verwijzing gelezen worden als een verwijzing naar dit besluit. HOOFDSTUK 1 2. - Slotbepalingen Art. 12.1. Het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2000 houdende vaststelling van het verwijderingsplan voor pcb-houdende apparaten en de daarin aanwezige pcb's, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 en 7 maart 2008, wordt opgeheven.

Art. 12.2. Het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 2010, wordt opgeheven.

Art. 12.3. Het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, met uitzondering van artikel 7, artikel 76 en afdeling 2 van hoofdstuk 5, en dit besluit, met uitzondering van artikel 6.1.1.4, 1°, tweede lid, tweede en derde zin, treden in werking op 1 juni 2012.

Artikel 6.1.1.4, 1°, tweede en derde zin, treedt in werking op 1 januari 2013.

Art. 12.4. De minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGEN BIJLAGE 2.1. LIJST VAN AFVALSTOFFEN Inleiding 1. De verschillende soorten afvalstoffen in de lijst worden volledig gedefinieerd door de code van zes cijfers voor de afvalstoffen en de code van twee en vier cijfers boven de hoofdstukken.Dat houdt in dat een afvalstof als volgt in de lijst kan worden opgezocht : A. Zoek de herkomst van de afvalstof op in de hoofdstukken 01 tot en met 12 of 17 tot en met 0 en bepaal de bijbehorende code van zes cijfers voor de afvalstof (met uitzondering van de codes in de hoofdstukken die op 99 eindigen). Er valt op te merken dat de activiteiten in een specifieke installatie onder verschillende hoofdstukken kunnen vallen. Zo zijn de afvalstoffen van een autofabriek afhankelijk van de processtap te vinden in hoofdstuk 12 (afval van de machinale bewerking en oppervlaktebehandeling van metalen), hoofdstuk 11 (anorganisch metaalhoudend afval van de behandeling en coating van metalen) en hoofdstuk 08 (afval van het gebruik van coatings). NB : gescheiden ingezameld verpakkingsafval (met inbegrip van mengsels van verschillende verpakkingsmaterialen) wordt ingedeeld onder 15 01, niet 20 01.

B. Als er in de hoofdstukken 01 tot en met 12 of 17 tot en met 20 geen geschikte afvalcode kan worden gevonden, moet er in de hoofdstukken 13, 14 en 15 worden gezocht om de code van de afvalstof te bepalen.

C. Als geen van deze afvalcodes van toepassing is, moet u de afvalcode aan de hand van hoofdstuk 16 bepalen.

D. Als de afvalstof ook niet in hoofdstuk 16 onder te brengen is, moet u de code "99" (niet elders genoemd afval) gebruiken in het deel van de lijst dat overeenkomt met de bij de eerste stap bepaalde activiteit. 2. In de zin van de afvalstoffenlijst wordt onder "gevaarlijke stof" verstaan : elke stof die overeenkomstig richtlijn 67/548/EEG, zoals gewijzigd, als gevaarlijk is of zal worden ingedeeld;onder "zwaar metaal" wordt verstaan : elke verbinding van antimoon, arseen, cadmium, chroom(VI), koper, lood, kwik, nikkel, seleen, telluur, thallium en tin, alsook die metalen in metallische vorm, voor zover ze als gevaarlijke stof zijn ingedeeld. 3. Als een afvalstof door een algemene of specifieke verwijzing naar gevaarlijke stoffen als gevaarlijk wordt aangeduid, is de afvalstof alleen gevaarlijk als deze stoffen in zulke hoge concentraties (dit wil zeggen gewichtspercenten) aanwezig zijn, dat de afvalstof een of meer van de eigenschappen, vermeld in artikel 4.1.3, § 2, bezit. Wat de punten H3 tot en met H8, H10 en H11 betreft, zijn de grenswaarden, vermeld in artikel 4.1.3, § 2, tweede lid, van toepassing. Voor de kenmerken H1, H2, H9 en H12 tot en met H15 bevat artikel 4.1.3, § 2, momenteel geen specificaties. 4. Overeenkomstig de preambule van richtlijn 1999/45/EG, waarin wordt gesteld dat voor legeringen een nadere evaluatie noodzakelijk is omdat het misschien niet mogelijk is de precieze eigenschappen daarvan vast te stellen door gebruik te maken van de beschikbare conventionele methoden, is artikel 4.1.3, § 2, tweede lid, niet van toepassing op zuivere (niet met gevaarlijke stoffen verontreinigde) metaallegeringen. Dat blijft het geval in afwachting van de uitvoering van de verdere werkzaamheden waartoe de Commissie en de lidstaten zich met het oog op een specifieke indelingsmethode voor legeringen hebben verbonden. De indeling van de afvalstoffen die in de onderhavige lijst uitdrukkelijk worden genoemd, blijft ongewijzigd. 5. De nummering van de lijst vertoont lacunes die dienen om verwarring met oudere versies van de lijst te vermijden.Alleen die nummers die exact dezelfde betekenis dragen in de huidige en in oudere versies, hebben een nummering die ook in de oudere versies gebruikt werd. Alle nieuw opgenomen afvalstoffen, of afvalstoffen die ten opzichte van de oudere versie een gewijzigde omschrijving hebben gekregen, verwierven een nummering die niet in de oudere versies voorkomt. Nummeringen uit oudere versies waaraan een omschrijving was verbonden die in de huidige versie niet meer exact terugkomt, werden geweerd.

HOOFDSTUKKEN VAN DE LIJST VAN AFVALSTOFFEN 1. Afval van exploratie, mijnbouw, exploitatie van steengroeven en de fysische en chemische bewerking van mineralen 2.Afval van landbouw, tuinbouw, aquacultuur, bosbouw, jacht en visserij en de voedingsbereiding en -verwerking 3. Afval van de houtverwerking en de productie van panelen en meubelen, alsmede pulp, papier en karton 4.Afval van de leer-, bont- en textielindustrie 5. Afval van olieraffinage, aardgaszuivering en de pyrolytische behandeling van kool 6.Afval van anorganische chemische processen 7. Afval van organische chemische processen 8.Afval van bereiding, formulering, levering en gebruik (BFLG) van coatings (verf, lak en email), lijm, kit en drukinkt 9. Afval van de fotografische industrie 10.Afval van thermische processen 11. Afval van de chemische oppervlaktebehandeling en coating van metalen en andere materialen;non-ferro-hydrometallurgie 12. Afval van de machinale bewerking en de fysische en mechanische oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen 13.Olieafval en afval van vloeibare brandstoffen (exclusief spijsolie, 05 en 12) 14. Afval van organische oplosmiddelen, koelmiddelen en drijfgassen (exclusief 07 en 08) 15.Verpakkingsafval; absorbentia, poetsdoeken, filtermateriaal en beschermende kleding (niet elders genoemd) 16. Niet elders in de lijst genoemd afval 17.Bouw- en sloopafval (inclusief afgegraven grond van verontreinigde locaties) 18. Afval van de gezondheidszorg bij mens of dier en/of verwant onderzoek (exclusief keuken- en restaurantafval dat niet rechtstreeks van de gezondheidszorg afkomstig is) 19.Afval van installaties voor afvalbeheer, off-site waterzuiveringsinstallaties en de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en water voor industrieel gebruik 20. Stedelijk afval (huishoudelijk afval en soortgelijk bedrijfsafval, industrieel afval en afval van instellingen), inclusief gescheiden ingezamelde fracties LIJST VAN AFVALSTOFFEN

01

AFVAL VAN EXPLORATIE, MIJNBOUW, EXPLOITATIE VAN STEENGROEVEN EN DE FYSISCHE EN CHEMISCHE BEWERKING VAN MINERALEN

01 01

afval van de winning van mineralen

01 01 01

afval van de winning van metaalhoudende mineralen

01 01 02

afval van de winning van niet-metaalhoudende mineralen

01 03

afval van de fysische en chemische verwerking van metaalhoudende mineralen

01 03 04*

zuurvormende tailings verkregen bij de verwerking van sulfide-erts

01 03 05*

andere tailings die gevaarlijke stoffen bevatten

01 03 06

niet onder 01 03 04 en 01 03 05 vallende tailings

01 03 07*

ander afval van de fysische en chemische verwerking van metaalhoudende mineralen dat gevaarlijke stoffen bevat

01 03 08

niet onder 01 03 07 vallend stof- en poederachtig afval

01 03 09

niet onder 01 03 07 vallend slib van de aluminiumproductie

01 03 99

niet elders genoemd afval

01 04

afval van de fysische en chemische verwerking van niet-metaalhoudende mineralen

01 04 07*

afval van de fysische en chemische verwerking van niet-metaalhoudende mineralen dat gevaarlijke stoffen bevat

01 04 08

niet onder 01 04 07 vallend grind- en rotsafval

01 04 09

zand- en kleiafval

01 04 10

niet onder 01 04 07 vallend stof- en poederachtig afval

01 04 11

niet onder 01 04 07 vallend afval van de kali- en steenzoutverwerking

01 04 12

niet onder 01 04 07 en 01 04 11 vallende schilfers en ander afval van het wassen en schoonmaken van mineralen

01 04 13

niet onder 01 04 07 vallend afval van het hakken en zagen van steen

01 04 99

niet elders genoemd afval

01 05

boorgruis en overig boorafval

01 05 04

zoetwaterboorgruis en -afval

01 05 05*

oliehoudend boorgruis en -afval

01 05 06*

boorgruis en ander boorafval dat gevaarlijke stoffen bevat

01 05 07

niet onder 01 05 05 en 01 05 06 vallend bariethoudend boorgruis en -afval

01 05 08

niet onder 01 05 05 en 01 05 06 vallend chloridehoudend boorgruis en -afval

01 05 99

niet elders genoemd afval

02

AFVAL VAN LANDBOUW, TUINBOUW, AQUACULTUUR, BOSBOUW, JACHT EN VISSERIJ EN DE VOEDINGSBEREIDING EN -VERWERKING

02 01

afval van landbouw, tuinbouw, aquacultuur, bosbouw, jacht en visserij

02 01 01

slib van wassen en schoonmaken

02 01 02

afval van dierlijke weefsels

02 01 03

afval van plantaardige weefsels

02 01 04

kunststofafval (exclusief verpakkingen)

02 01 06

dierlijke feces, urine en mest (inclusief gebruikt stro), afvalwater, gescheiden ingezameld en elders verwerkt

02 01 07

afval van de bosbouw

02 01 08*

agrochemisch afval dat gevaarlijke stoffen bevat

02 01 09

niet onder 02 01 08 vallend agrochemisch afval

02 01 10

metaalafval

02 01 99

niet elders genoemd afval

02 02

afval van de bereiding en verwerking van vlees, vis en ander voedsel van dierlijke oorsprong

02 02 01

slib van wassen en schoonmaken

02 02 02

afval van dierlijke weefsels

02 02 03

voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal

02 02 04

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 02 99

niet elders genoemd afval

02 03

afval van de bereiding en verwerking van fruit, groente, granen, spijsolie, cacao, koffie, thee en tabak, de productie van conserven, de productie van gist en gistextract en de bereiding en fermentatie van melasse

02 03 01

slib van wassen, schoonmaken, pellen, centrifugeren en scheiden

02 03 02

afval van conserveermiddelen

02 03 03

afval van oplosmiddelenextractie

02 03 04

voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal

02 03 05

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 03 99

niet elders genoemd afval

02 04

afval van de suikerverwerking

02 04 01

grond van het schoonmaken en wassen van bieten

02 04 02

afgekeurd calciumcarbonaat (= schuimaarde)

02 04 03

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 04 99

niet elders genoemd afval

02 05

afval van de zuivelindustrie

02 05 01

voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal

02 05 02

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 05 99

niet elders genoemd afval

02 06

afval van bakkerijen en de banketbakkersindustrie

02 06 01

voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal

02 06 02

afval van conserveermiddelen

02 06 03

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 06 99

niet elders genoemd afval

02 07

afval van de productie van alcoholische en niet-alcoholische dranken (exclusief koffie, thee en cacao)

02 07 01

afval van wassen, schoonmaken en mechanische bewerking van de grondstoffen

02 07 02

afval van de destillatie van alcoholische dranken

02 07 03

afval van chemische behandeling

02 07 04

voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal

02 07 05

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 07 99

niet elders genoemd afval

03

AFVAL VAN DE HOUTVERWERKING EN DE PRODUCTIE VAN PANELEN EN MEUBELEN ALSMEDE PULP, PAPIER EN KARTON

03 01

afval van de houtverwerking en de productie van panelen en meubelen

03 01 01

schors- en kurkafval

03 01 04*

zaagsel, schaafsel, spaanders, hout, spaanplaat en fineer die gevaarlijke stoffen bevatten

03 01 05

niet onder 03 01 04 vallend zaagsel, schaafsel, spaanders, hout, spaanplaat en fineer

03 01 99

niet elders genoemd afval

03 02

houtverduurzamingsafval

03 02 01*

niet-gehalogeneerde organische houtverduurzamingsmiddelen

03 02 02*

organochloor-houtverduurzamingsmiddelen

03 02 03*

organometaal-houtverduurzamingsmiddelen

03 02 04*

anorganische houtverduurzamingsmiddelen

03 02 05*

andere houtverduurzamingsmiddelen die gevaarlijke stoffen bevatten

03 02 99

niet elders genoemde houtverduurzamingsmiddelen

03 03

afval van de productie en verwerking van pulp, papier en karton

03 03 01

schors- en houtafval

03 03 02

"green liquor"-slib (afkomstig van de terugwinning van de kookvloeistof)

03 03 05

ontinktingsslib van papierrecycling

03 03 07

mechanisch afgescheiden rejects afkomstig van de verpulping van papier- en kartonafval

03 03 08

afval van het scheiden van voor recycling bestemd papier en karton

03 03 09

kalkneerslagafval

03 03 10

onbruikbare vezels en door mechanische afscheiding verkregen vezel-, vulstof- en coatingslib

03 03 11

niet onder 03 03 10 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

03 03 99

niet elders genoemd afval

04

AFVAL VAN DE LEER-, BONT- EN TEXTIELINDUSTRIE

04 01

afval van de leer- en bontindustrie

04 01 01

schraapafval

04 01 02

loogafval

04 01 03*

ontvettingsafval dat oplosmiddelen bevat zonder vloeibare fase

04 01 04

chroomhoudende looivloeistof

04 01 05

chroomvrije looivloeistof

04 01 06

chroomhoudend slib, met name van afvalwaterbehandeling ter plaatse

04 01 07

chroomvrij slib, met name van afvalwaterbehandeling ter plaatse

04 01 08

chroomhoudend gelooid leerafval (snijafval, polijststof)

04 01 09

afval van bewerking en afwerking

04 01 99

niet elders genoemd afval

04 02

afval van de textielindustrie

04 02 09

afval van composietmaterialen (geïmpregneerde textiel, elastomeren, plastomeren)

04 02 10

organisch afval van natuurlijke producten (bv.vet en was)

04 02 14*

afval van afwerking dat organische oplosmiddelen bevat

04 02 15

niet onder 04 02 14 vallend afval van afwerking

04 02 16*

kleurstoffen en pigmenten die gevaarlijke stoffen bevatten

04 02 17

niet onder 04 02 16 vallende kleurstoffen en pigmenten

04 02 19*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

04 02 20

niet onder 04 02 19 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

04 02 21

afval van onverwerkte textielvezels

04 02 22

afval van verwerkte textielvezels

04 02 99

niet elders genoemd afval

05

AFVAL VAN OLIERAFFINAGE, AARDGASZUIVERING EN DE PYROLYTISCHE BEHANDELING VAN KOOL

05 01

afval van olieraffinage

05 01 02*

ontzoutingsslib

05 01 03*

tankbodemslib

05 01 04*

zuur alkylslib

05 01 05*

gemorste olie

05 01 06*

olieachtig slib afkomstig van onderhoudswerkzaamheden aan installaties of apparaten

05 01 07*

zuurteer

05 01 08*

overige teer

05 01 09*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

05 01 10

niet onder 05 01 09 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

05 01 11*

afval van brandstofzuivering met behulp van basen

05 01 12*

olie die zuren bevat

05 01 13

ketelvoedingwaterslib

05 01 14

afval van koeltorens

05 01 15*

afgewerkte bleekaarde

05 01 16

zwavelhoudend afval van de ontzwaveling van petroleum

05 01 17

bitumen

05 01 99

niet elders genoemd afval

05 06

afval van de pyrolytische behandeling van kool

05 06 01*

zuurteer

05 06 03*

overige teer

05 06 04

afval van koeltorens

05 06 99

niet elders genoemd afval

05 07

afval van aardgaszuivering en -transport

05 07 01*

kwikhoudend afval

05 07 02

zwavelhoudend afval

05 07 99

niet elders genoemd afval

06

AFVAL VAN ANORGANISCHE CHEMISCHE PROCESSEN

06 01

afval van bereiding, formulering, levering en gebruik (BFLG) van zuren

06 01 01*

zwavelzuur en zwaveligzuur

06 01 02*

zoutzuur

06 01 03*

waterstoffluoride

06 01 04*

fosfor- en fosforigzuur

06 01 05*

salpeter- en salpeterigzuur

06 01 06*

overige zuren

06 01 99

niet elders genoemd afval

06 02

afval van BFLG van basen

06 02 01*

calciumhydroxide

06 02 03*

ammoniumhydroxide

06 02 04*

natrium- en kaliumhydroxide

06 02 05*

overige basen

06 02 99

niet elders genoemd afval

06 03

afval van BFLG van zouten en hun oplossingen en metaaloxiden

06 03 11*

vaste zouten en oplossingen die cyanide bevatten

06 03 13*

vaste zouten en oplossingen die zware metalen bevatten

06 03 14

niet onder 06 03 11 en 06 03 13 vallende vaste zouten en oplossingen

06 03 15*

metaaloxiden die zware metalen bevatten

06 03 16

niet onder 06 03 15 vallende metaaloxiden

06 03 99

niet elders genoemd afval

06 04

niet onder 06 03 vallend metaalhoudend afval

06 04 03*

arseenhoudend afval

06 04 04*

kwikhoudend afval

06 04 05*

afval dat andere zware metalen bevat

06 04 99

niet elders genoemd afval

06 05

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

06 05 02*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

06 05 03

niet onder 06 05 02 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

06 06

afval van BFLG van zwavelverbindingen, chemische processen met zwavel en ontzwavelingsprocessen

06 06 02*

afval dat gevaarlijke sulfiden bevat

06 06 03

niet onder 06 06 02 vallend afval dat sulfiden bevat

06 06 99

niet elders genoemd afval

06 07

afval van BFLG van halogenen en chemische processen met halogenen

06 07 01*

asbesthoudend afval van elektrolyse

06 07 02*

actieve kool van de chloorbereiding

06 07 03*

bariumsulfaatslib dat kwik bevat

06 07 04*

oplossingen en zuren, bv. contactzuur

06 07 99

niet elders genoemd afval

06 08

afval van BFLG van silicium en siliciumderivaten

06 08 02*

afval dat gevaarlijke chloorsilanen bevat

06 08 99

niet elders genoemd afval

06 09

afval van BFLG van fosforverbindingen en chemische processen met fosfor

06 09 02

fosforhoudende slakken

06 09 03*

calciumhoudend reactieafval dat gevaarlijke stoffen bevat of daarmee is verontreinigd

06 09 04

niet onder 06 09 03 vallend calciumhoudend reactieafval

06 09 99

niet elders genoemd afval

06 10

afval van BFLG van stikstofverbindingen, chemische processen met stikstof en kunstmestbereiding

06 10 02*

afval dat gevaarlijke stoffen bevat

06 10 99

niet elders genoemd afval

06 11

afval van de bereiding van anorganische pigmenten en opacificeermiddelen

06 11 01

calciumhoudend reactieafval van de productie van titaandioxide

06 11 99

niet elders genoemd afval

06 13

afval van niet elders genoemde anorganische chemische processen

06 13 01*

anorganische gewasbeschermingsmiddelen, houtverduurzamingsmiddelen en andere biociden

06 13 02*

afgewerkte actieve kool (exclusief 06 07 02)

06 13 03

actief kool

06 13 04*

afval van asbestverwerking

06 13 05*

roet

06 13 99

niet elders genoemd afval

07

AFVAL VAN ORGANISCHE CHEMISCHE PROCESSEN

07 01

afval van bereiding, formulering, levering en gebruik (BFLG) van organische basischemicaliën

07 01 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 01 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 01 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 01 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 01 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 01 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 01 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 01 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 01 12

niet onder 07 01 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 01 99

niet elders genoemd afval

07 02

afval van BFLG van kunststoffen, synthetische rubber en kunstvezels

07 02 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 02 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 02 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 02 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 02 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 02 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 02 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 02 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 02 12

niet onder 07 02 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 02 13

kunststofafval

07 02 14*

afval van additieven die gevaarlijke stoffen bevatten

07 02 15

afval van niet onder 07 02 14 bedoelde additieven

07 02 16*

afval dat gevaarlijke siliconen bevat

07 02 17

afval dat andere siliconen bevat dan die vermeld bij 07 02 16

07 02 99

niet elders genoemd afval

07 03

afval van BFLG van organische kleurstoffen en pigmenten (exclusief 06 11)

07 03 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 03 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 03 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 03 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 03 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 03 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 03 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 03 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 03 12

niet onder 07 03 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 03 99

niet elders genoemd afval

07 04

afval van BFLG van organische gewasbeschermingsmiddelen (exclusief 02 01 08 en 02 01 09), houtverduurzamingsmiddelen (exclusief 03 02) en andere biociden

07 04 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 04 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 04 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 04 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 04 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 04 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 04 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 04 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 04 12

niet onder 07 04 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 04 13*

vaste afvalstoffen die gevaarlijke stoffen bevatten

07 04 99

niet elders genoemd afval

07 05

afval van BFLG van farmaceutische producten

07 05 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 05 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 05 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 05 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 05 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 05 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 05 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 05 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 05 12

niet onder 07 05 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 05 13*

vaste afvalstoffen die gevaarlijke stoffen bevatten

07 05 14

niet onder 07 05 13 vallende vaste afvalstoffen

07 05 99

niet elders genoemd afval

07 06

afval van BFLG van vetten, smeermiddelen, zepen, detergenten, desinfecterende middelen en cosmetische producten

07 06 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 06 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 06 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 06 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 06 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 06 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 06 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 06 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 06 12

niet onder 07 06 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 06 99

niet elders genoemd afval

07 07

afval van BFLG van fijnchemicaliën en niet elders genoemde chemische producten

07 07 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 07 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 07 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 07 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 07 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 07 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 07 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 07 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 07 12

niet onder 07 07 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 07 99

niet elders genoemd afval

08

AFVAL VAN BEREIDING, FORMULERING, LEVERING EN GEBRUIK (BFLG) VAN COATINGS (VERF, LAK EN EMAIL), LIJM, KIT EN DRUKINKT

08 01

afval van BFLG en verwijdering van verf en lak

08 01 11*

afval van verf en lak dat organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 01 12

niet onder 08 01 11 vallend afval van verf en lak

08 01 13*

slib van verf of lak dat organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 01 14

niet onder 08 01 13 vallend slib van verf of lak

08 01 15*

waterig slib dat verf of lak met organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 01 16

niet onder 08 01 15 vallend waterig slib dat verf of lak bevat

08 01 17*

afval van verf- en lakverwijdering dat organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 01 18

niet onder 08 01 17 vallend afval van verf- en lakverwijdering

08 01 19*

waterige suspensies die verf of lak met organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevatten

08 01 20

niet onder 08 01 19 vallende waterige suspensies die verf of lak bevatten

08 01 21*

afval van verf- of lakverwijderaar

08 01 99

niet elders genoemd afval

08 02

afval van BFLG van andere coatings (inclusief keramisch materiaal)

08 02 01

afval-coatingpoeder

08 02 02

waterig slib dat keramisch materiaal bevat

08 02 03

waterige suspensies die keramisch materiaal bevatten

08 02 99

niet elders genoemd afval

08 03

afval van BFLG van drukinkt

08 03 07

waterig slib dat inkt bevat

08 03 08

waterig vloeibaar afval dat inkt bevat

08 03 12*

inktafval dat gevaarlijke stoffen bevat

08 03 13

niet onder 08 03 12 vallend inktafval

08 03 14*

inktslib dat gevaarlijke stoffen bevat

08 03 15

niet onder 08 03 14 vallend inktslib

08 03 16*

afval van etsoplossingen

08 03 17*

tonerafval dat gevaarlijke stoffen bevat

08 03 18

niet onder 08 03 17 vallend tonerafval

08 03 19*

dispersieolie

08 03 99

niet elders genoemd afval

08 04

afval van BFLG van lijm en kit (inclusief vochtwerende producten)

08 04 09*

afval van lijm en kit dat organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 04 10

niet onder 08 04 09 vallend afval van lijm en kit

08 04 11*

slib van lijm en kit dat organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 04 12

niet onder 08 04 11 vallend slib van lijm en kit

08 04 13*

waterig slib dat lijm of kit met organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 04 14

niet onder 08 04 13 vallend waterig slib dat lijm of kit bevat

08 04 15*

waterig vloeibaar afval dat lijm of kit met organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 04 16

niet onder 08 04 15 vallend waterig vloeibaar afval dat lijm of kit bevat

08 04 17*

harsolie

08 04 99

niet elders genoemd afval

08 05

niet elders in 08 genoemd afval

08 05 01*

isocyanaatafval

09

AFVAL VAN DE FOTOGRAFISCHE INDUSTRIE

09 01

afval van de fotografische industrie

09 01 01*

ontwikkelvloeistof en activatoroplossing op basis van water

09 01 02*

ontwikkelvloeistof voor offsetplaten op basis van water

09 01 03*

ontwikkelvloeistof op basis van oplosmiddelen

09 01 04*

fixeervloeistof

09 01 05*

bleek- en bleekfixeervloeistof

09 01 06*

zilverhoudend afval van ter plaatse behandeld fotografisch afval

09 01 07

fotografische film en papier die zilver of zilververbindingen bevatten

09 01 08

fotografische film en papier zonder zilver of zilververbindingen

09 01 10

wegwerpcamera's zonder batterijen

09 01 11*

wegwerpcamera's met onder 16 06 01, 16 06 02 of 16 06 03 vermelde batterijen

09 01 12

niet onder 09 01 11 vallende wegwerpcamera's met batterijen

09 01 13*

niet onder 09 01 06 vallend waterig vloeibaar afval van ter plaatse uitgevoerde terugwinning van zilver

09 01 99

niet elders genoemd afval

10

AFVAL VAN THERMISCHE PROCESSEN

10 01

afval van elektriciteitscentrales en andere verbrandingsinstallaties (exclusief 19)

10 01 01

bodemas, slakken en ketelstof (exclusief het onder 10 01 04 vallende ketelstof)

10 01 02

koolvliegas

10 01 03

vliegas van turf en onbehandeld hout

10 01 04*

olievliegas en -ketelstof

10 01 05

calciumhoudend reactieafval van rookgasontzwaveling in vaste vorm

10 01 07

calciumhoudend reactieafval van rookgasontzwaveling in slibvorm

10 01 09*

zwavelzuur

10 01 13*

vliegas van als brandstof gebruikte geëmulgeerde koolwaterstoffen

10 01 14*

bij bijstoken vrijkomende bodemas, slakken en ketelstof die gevaarlijke stoffen bevatten

10 01 15

niet onder 10 01 14 vallende bij bijstoken vrijkomende bodemas, slakken en ketelstof

10 01 16*

bij bijstoken vrijkomende vliegas die gevaarlijke stoffen bevat

10 01 17

niet onder 10 01 16 vallende bij bijstoken vrijkomende vliegas

10 01 18*

afval van gasreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 01 19

niet onder 10 01 05, 10 01 07 en 10 01 18 vallend afval van gasreiniging

10 01 20*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

10 01 21

niet onder 10 01 20 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

10 01 22*

waterig slib van ketelreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 01 23

niet onder 10 01 22 vallend waterig slib van ketelreiniging

10 01 24

wervelbedzand

10 01 25

afval van de opslag en toebereiding van brandstof voor kolengestookte elektriciteitscentrales

10 01 26

afval van koelwaterzuivering

10 01 99

niet elders genoemd afval

10 02

afval van de ijzer- en staalindustrie

10 02 01

afval van de verwerking van slakken

10 02 02

onverwerkte slakken

10 02 07*

vast afval van gaszuivering dat gevaarlijke stoffen bevat

10 02 08

niet onder 10 02 07 vallend vast afval van gaszuivering

10 02 10

walshuid

10 02 11*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 02 12

niet onder 10 02 11 vallend afval van koelwaterzuivering

10 02 13*

bij gaszuivering verkregen slib en filterkoek die gevaarlijke stoffen bevatten

10 02 14

niet onder 10 02 13 vallende bij gaszuivering verkregen slib en filterkoek

10 02 15

overig(e) slib en filterkoek

10 02 99

niet elders genoemd afval

10 03

afval van thermische processen in de aluminiummetallurgie

10 03 02

anodeafval

10 03 04*

slakken van primaire productie

10 03 05

aluminiumoxideafval

10 03 08*

zoutslakken van secundaire productie

10 03 09*

black drosses van secundaire productie

10 03 15*

skimmings die brandbaar zijn of waaruit bij contact met water gevaarlijke hoeveelheden brandbare gassen vrijkomen

10 03 16

niet onder 10 03 15 vallende skimmings

10 03 17*

teerhoudend afval van de anodefabricage

10 03 18

niet onder 10 03 17 vallend koolstofhoudend afval van de anodefabricage

10 03 19*

rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03 20

niet onder 10 03 19 vallend rookgasstof

10 03 21*

overige deeltjes en stof (inclusief kogelmolenstof) die gevaarlijke stoffen bevatten

10 03 22

overige, niet onder 10 03 21 vallende deeltjes en stof (inclusief kogelmolenstof)

10 03 23*

vast afval van gasreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03 24

niet onder 10 03 23 vallend vast afval van gasreiniging

10 03 25*

bij met gasreiniging vrijkomende slib en filterkoek die gevaarlijke stoffen bevatten

10 03 26

niet onder 10 03 25 vallende bij gasreiniging vrijkomende slib en filterkoek

10 03 27*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 03 28

niet onder 10 03 27 vallend afval van koelwaterzuivering

10 03 29*

afval van de behandeling van zoutslakken en black drosses dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03 30

niet onder 10 03 29 vallend afval van de behandeling van zoutslakken en black drosses

10 03 99

niet elders genoemd afval

10 04

afval van thermische processen in de loodmetallurgie

10 04 01*

slakken van primaire en secundaire productie

10 04 02*

dross en skimmings van primaire en secundaire productie

10 04 03*

calciumarsenaat

10 04 04*

rookgasstof

10 04 05*

overige deeltjes en stof

10 04 06*

vast afval van gasreiniging

10 04 07*

slib en filterkoek van gasreiniging

10 04 09*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 04 10

niet onder 10 04 09 vallend afval van koelwaterzuivering

10 04 99

niet elders genoemd afval

10 05

afval van thermische processen in de zinkmetallurgie

10 05 01

slakken van primaire en secundaire productie

10 05 03*

rookgasstof

10 05 04

overige deeltjes en stof

10 05 05*

vast afval van gasreiniging

10 05 06*

slib en filterkoek van gasreiniging

10 05 08*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 05 09

niet onder 10 05 08 vallend afval van koelwaterzuivering

10 05 10*

dross en skimmings die brandbaar zijn of waaruit bij contact met water gevaarlijke hoeveelheden brandbare gassen vrijkomen

10 05 11

niet onder 10 05 10 vallende dross en skimmings

10 05 99

niet elders genoemd afval

10 06

afval van thermische processen in de kopermetallurgie

10 06 01

slakken van primaire en secundaire productie

10 06 02

dross en skimmings van primaire en secundaire productie

10 06 03*

rookgasstof

10 06 04

overige deeltjes en stof

10 06 06*

vast afval van gasreiniging

10 06 07*

slib en filterkoek van gasreiniging

10 06 09*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 06 10

niet onder 10 06 09 vallend afval van koelwaterzuivering

10 06 99

niet elders genoemd afval

10 07

afval van thermische processen in de zilver-, goud- en platinametallurgie

10 07 01

slakken van primaire en secundaire productie

10 07 02

dross en skimmings van primaire en secundaire productie

10 07 03

vast afval van gasreiniging

10 07 04

overige deeltjes en stof

10 07 05

slib en filterkoek van gasreiniging

10 07 07*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 07 08

niet onder 10 07 07 vallend afval van koelwaterzuivering

10 07 99

niet elders genoemd afval

10 08

afval van thermische processen in de overige non-ferrometallurgie

10 08 04

deeltjes en stof

10 08 08*

zoutslakken van primaire en secundaire productie

10 08 09

overige slakken

10 08 10*

dross en skimmings die brandbaar zijn of waaruit bij contact met water gevaarlijke hoeveelheden brandbare gassen vrijkomen

10 08 11

niet onder 10 08 10 vallende dross en skimmings

10 08 12*

teerhoudend afval van de anodefabricage

10 08 13

niet onder 10 08 12 vallend koolstofhoudend afval van de anodefabricage

10 08 14

anodeafval

10 08 15*

rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 08 16

niet onder 10 08 15 vallend rookgasstof

10 08 17*

slib en filterkoek van rookgasreiniging die gevaarlijke stoffen bevatten

10 08 18

niet onder 10 08 17 vallende slib en filterkoek van rookgasreiniging

10 08 19*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 08 20

niet onder 10 08 19 vallend afval van koelwaterzuivering

10 08 99

niet elders genoemd afval

10 09

afval van ijzergieten

10 09 03

ovenslak

10 09 05*

gietkernen en -vormen die gevaarlijke stoffen bevatten en niet voor gieten zijn gebruikt

10 09 06

niet onder 10 09 05 vallende gietkernen en -vormen die niet voor gieten zijn gebruikt

10 09 07*

gietkernen en -vormen die gevaarlijke stoffen bevatten en voor gieten zijn gebruikt

10 09 08

niet onder 10 09 07 vallende gietkernen en -vormen die voor gieten zijn gebruikt

10 09 09*

rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 09 10

niet onder 10 09 09 vallend rookgasstof

10 09 11*

andere deeltjes die gevaarlijke stoffen bevatten

10 09 12

niet onder 10 09 11 vallende deeltjes

10 09 13*

bindmiddelafval dat gevaarlijke stoffen bevat

10 09 14

niet onder 10 09 13 vallend bindmiddelafval

10 09 15*

afval van scheurindicatorstoffen dat gevaarlijke stoffen bevat

10 09 16

niet onder 10 09 15 vallend afval van scheurindicatorstoffen

10 09 99

niet elders genoemd afval

10 10

afval van het gieten van non-ferrometalen

10 10 03

ovenslak

10 10 05*

gietkernen en -vormen die gevaarlijke stoffen bevatten en niet voor gieten zijn gebruikt

10 10 06

niet onder 10 10 05 vallende gietkernen en -vormen die niet voor gieten zijn gebruikt

10 10 07*

gietkernen en -vormen die gevaarlijke stoffen bevatten en voor gieten zijn gebruikt

10 10 08

niet onder 10 10 07 vallende gietkernen en -vormen die voor gieten zijn gebruikt

10 10 09*

rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 10 10

niet onder 10 10 09 vallend rookgasstof

10 10 11*

andere deeltjes die gevaarlijke stoffen bevatten

10 10 12

niet onder 10 10 11 vallende deeltjes

10 10 13*

bindmiddelafval dat gevaarlijke stoffen bevat

10 10 14

niet onder 10 10 13 vallend bindmiddelafval

10 10 15*

afval van scheurindicatorstoffen dat gevaarlijke stoffen bevat

10 10 16

niet onder 10 10 15 vallend afval van scheurindicatorstoffen

10 10 99

niet elders genoemd afval

10 11

afval van de fabricage van glas en glasproducten

10 11 03

afval van glasvezelmateriaal

10 11 05

deeltjes en stof

10 11 09*

afval van het mengsel vóór thermische behandeling dat gevaarlijke stoffen bevat

10 11 10

niet onder 10 11 09 vallend afval van het mengsel vóór thermische behandeling

10 11 11*

glasafval in de vorm van kleine glasdeeltjes en glaspoeder die zware metalen bevatten (bv. van kathodestraalbuizen)

10 11 12

niet onder 10 11 11 vallend glasafval

10 11 13*

slib van het polijsten en slijpen van glas dat gevaarlijke stoffen bevat

10 11 14

niet onder 10 11 13 vallend slib van het polijsten en slijpen van glas

10 11 15*

vast afval van rookgasreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 11 16

niet onder 10 11 15 vallend vast afval van rookgasreiniging

10 11 17*

slib en filterkoek van rookgasreiniging die gevaarlijke stoffen bevatten

10 11 18

niet onder 10 11 17 vallende slib en filterkoek van rookgasreiniging

10 11 19*

vast afval van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

10 11 20

niet onder 10 11 19 vallend vast afval van afvalwaterbehandeling ter plaatse

10 11 99

niet elders genoemd afval

10 12

afval van de fabricage van keramische producten, stenen, tegels en bouwmaterialen

10 12 01

afval van het mengsel vóór thermische behandeling

10 12 03

deeltjes en stof

10 12 05

slib en filterkoek van gasreiniging

10 12 06

afgedankte vormen

10 12 08

afval van keramische producten, stenen, tegels en bouwmaterialen (na thermische behandeling)

10 12 09*

vast afval van gasreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 12 10

niet onder 10 12 09 vallend vast afval van gasreiniging

10 12 11*

glazuurafval dat zware metalen bevat

10 12 12

niet onder 10 12 11 vallend glazuurafval

10 12 13

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

10 12 99

niet elders genoemd afval

10 13

afval van de fabricage van cement, (ongebluste) kalk en pleistermortel en producten die hiervan zijn gemaakt

10 13 01

afval van het mengsel voor thermische verwerking

10 13 04

afval van het branden en blussen van kalk

10 13 06

deeltjes en stof (exclusief 10 13 12 en 10 13 13)

10 13 07

slib en filterkoek van gasreiniging

10 13 09*

afval van de fabricage van asbestcement dat asbest bevat

10 13 10

niet onder 10 13 09 vallend afval van de fabricage van asbestcement

10 13 11

niet onder 10 13 09 en 10 13 10 vallend afval van cementhoudende composietmaterialen

10 13 12*

vast afval van gasreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 13 13

niet onder 10 13 12 vallend vast afval van gasreiniging

10 13 14

betonafval en betonslib

10 13 99

niet elders genoemd afval

10 14

afval van crematoria

10 14 01*

afval van gasreiniging dat kwik bevat

11

AFVAL VAN DE CHEMISCHE OPPERVLAKTEBEHANDELING EN COATING VAN METALEN EN ANDERE MATERIALEN; NON-FERROHYDROMETALLURGIE

11 01

afval van de chemische oppervlaktebehandeling en coating van metalen en andere materialen (bijvoorbeeld galvanische processen, verzinken, beitsen, etsen, fosfaatbehandeling, alkalisch ontvetten, anodisatie)

11 01 05*

beitszuren

11 01 06*

niet elders genoemde zuren

11 01 07*

basen gebruikt voor beitsen

11 01 08*

slib van fosfaatbehandeling

11 01 09*

slib en filterkoek die gevaarlijke stoffen bevatten

11 01 10

niet onder 11 01 09 vallende slib en filterkoek

11 01 11*

waterige spoelvloeistoffen die gevaarlijke stoffen bevatten

11 01 12

niet onder 11 01 11 vallende waterige spoelvloeistoffen

11 01 13*

afval van ontvetting dat gevaarlijke stoffen bevat

11 01 14

niet onder 11 01 13 vallend afval van ontvetting

11 01 15*

eluaat en slib van membraansystemen of ionenwisselaars die gevaarlijke stoffen bevatten

11 01 16*

verzadigde of afgewerkte ionenwisselaarharsen

11 01 98*

overig afval dat gevaarlijke stoffen bevat

11 01 99

niet elders genoemd afval

11 02

afval van non-ferrohydrometallurgische processen

11 02 02*

slib van de zinkhydrometallurgie (inclusief jarosiet en goethiet)

11 02 03

afval van de productie van anoden voor waterige elektrolyseprocessen

11 02 05*

afval van koperhydrometallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

11 02 06

niet onder 11 02 05 vallend afval van koperhydrometallurgische processen

11 02 07*

overig afval dat gevaarlijke stoffen bevat

11 02 99

niet elders genoemd afval

11 03

slib en vaste stoffen van temperingsprocessen

11 03 01*

cyanidehoudend afval

11 03 02*

overig afval

11 05

afval van thermische galvanisatieprocessen

11 05 01

hardzink

11 05 02

zinkas

11 05 03*

vast afval van gasreiniging

11 05 04*

fluxbad afval

11 05 99

niet elders genoemd afval

12

AFVAL VAN DE MACHINALE BEWERKING EN DE FYSISCHE EN MECHANISCHE OPPERVLAKTEBEHANDELING VAN METALEN EN KUNSTSTOFFEN

12 01

afval van de machinale bewerking en de fysische en mechanische oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen

12 01 01

ferrometaalvijlsel en -krullen

12 01 02

ferrometaalstof en -deeltjes

12 01 03

non-ferrometaalvijlsel en -krullen

12 01 04

non-ferrometaalstof en -deeltjes

12 01 05

kunststofschaafsel en -krullen

12 01 06*

halogeenhoudende minerale machineolie (exclusief emulsies en oplossingen)

12 01 07*

halogeenvrije minerale machineolie (exclusief emulsies en oplossingen)

12 01 08*

halogeenhoudende emulsies en oplossingen voor machinale bewerking

12 01 09*

halogeenvrije emulsies en oplossingen voor machinale bewerking

12 01 10*

synthetische machineolie

12 01 12*

afgewerkte wassen en vetten

12 01 13

lasafval

12 01 14*

slib van machinale bewerking dat gevaarlijke stoffen bevat

12 01 15

niet onder 12 01 14 vallend slib van machinale bewerking

12 01 16*

afval van gritstralen dat gevaarlijke stoffen bevat

12 01 17

niet onder 12 01 16 vallend afval van gritstralen

12 01 18*

oliehoudend metaalslib (slib van slijpen, wetten en leppen)

12 01 19*

biologisch gemakkelijk afbreekbare machineolie

12 01 20*

afgewerkt slijpgereedschap en slijpmateriaal die gevaarlijke stoffen bevatten

12 01 21

niet onder 12 01 20 vallend afgewerkt slijpgereedschap en slijpmateriaal

12 01 99

niet elders genoemd afval

12 03

afval van water- en stoomontvetting (exclusief 11)

12 03 01*

waterige wasvloeistoffen

12 03 02*

afval van stoomontvetting

13

OLIEAFVAL EN AFVAL VAN VLOEIBARE BRANDSTOFFEN (exclusief spijsolie en onder de hoofdstukken 05, 12 en 19 vallende oliën)

13 01

afval van hydraulische olie

13 01 01*

hydraulische olie die pcb's bevat

13 01 04*

gechloreerde emulsies

13 01 05*

niet-gechloreerde emulsies

13 01 09*

gechloreerde minerale hydraulische olie

13 01 10*

niet-gechloreerde minerale hydraulische olie

13 01 11*

synthetische hydraulische olie

13 01 12*

biologisch gemakkelijk afbreekbare hydraulische olie

13 01 13*

overige hydraulische olie

13 02

afval van motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 04*

gechloreerde minerale motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 05*

niet-gechloreerde minerale motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 06*

synthetische motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 07*

biologisch gemakkelijk afbreekbare motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 08*

overige motor-, transmissie- en smeerolie

13 03

afval van olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 01*

olie voor isolatie en warmteoverdracht die pcb's bevat

13 03 06*

niet onder 13 03 01 vallende gechloreerde minerale olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 07*

niet-gechloreerde minerale olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 08*

synthetische olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 09*

biologisch gemakkelijk afbreekbare olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 10*

overige olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 04

bilgeolie

13 04 01*

bilgeolie van de binnenvaart

13 04 02*

bilgeolie uit de kadeafvoer

13 04 03*

bilgeolie van de overige scheepvaart

13 05

inhoud van olie/waterscheiders

13 05 01*

vaste stoffen uit zandvangers en olie/waterscheiders

13 05 02*

slib uit olie/waterscheiders

13 05 03*

opvangerslib

13 05 06*

olie uit olie/waterscheiders

13 05 07*

met olie verontreinigd water uit olie/waterscheiders

13 05 08*

afvalmengsels uit zandvangers en olie/waterscheiders

13 07

afval van vloeibare brandstoffen

13 07 01*

stookolie en dieselolie

13 07 02*

benzine

13 07 03*

overige brandstoffen (inclusief mengsels)

13 08

niet elders genoemd olieafval

13 08 01*

ontzoutingsslib en -emulsies

13 08 02*

overige emulsies

13 08 99*

niet elders genoemd afval

14

AFVAL VAN ORGANISCHE OPLOSMIDDELEN, KOELMIDDELEN EN DRIJFGASSEN (exclusief 07 en 08)

14 06

afval van organische oplosmiddelen, koelmiddelen en drijfgassen voor schuim/aerosolen

14 06 01*

chloorfluorkoolwaterstoffen, hcfk's, hfk's

14 06 02*

overige gehalogeneerde oplosmiddelen en mengsels van oplosmiddelen

14 06 03*

overige oplosmiddelen en mengsels van oplosmiddelen

14 06 04*

slib of vast afval dat gehalogeneerde oplosmiddelen bevat

14 06 05*

slib of vast afval dat andere oplosmiddelen bevat

15

VERPAKKINGSAFVAL; ABSORBENTIA, POETSDOEKEN, FILTERMATERIAAL EN BESCHERMENDE KLEDING (NIET ELDERS GENOEMD)

15 01

verpakking (inclusief gescheiden ingezameld stedelijk verpakkingsafval)

15 01 01

papieren en kartonnen verpakking

15 01 02

kunststofverpakking

15 01 03

houten verpakking

15 01 04

metalen verpakking

15 01 05

composietverpakking

15 01 06

gemengde verpakking

15 01 07

glazen verpakking

15 01 09

textielen verpakking

15 01 10*

verpakking die resten van gevaarlijke stoffen bevat of daarmee is verontreinigd

15 01 11*

metalen verpakking die een gevaarlijke vaste poreuze matrix (bijvoorbeeld asbest) bevat, inclusief lege drukhouders

15 02

absorbentia, filtermateriaal, poetsdoeken en beschermende kleding

15 02 02*

absorbentia, filtermateriaal (inclusief niet elders genoemde oliefilters), poetsdoeken en beschermende kleding die met gevaarlijke stoffen zijn verontreinigd

15 02 03

niet onder 15 02 02 vallende absorbentia, filtermateriaal, poetsdoeken en beschermende kleding

16

NIET ELDERS IN DE LIJST GENOEMD AFVAL

16 01

afgedankte voertuigen van verschillende soorten vervoer (met inbegrip van niet voor de weg bestemde machines) en afval van de sloop van afgedankte voertuigen en het onderhoud van voertuigen (exclusief 13, 14, 16 06 en 16 08)

16 01 03

afgedankte banden

16 01 04*

afgedankte voertuigen

16 01 06

afgedankte voertuigen die noch vloeistoffen, noch andere gevaarlijke onderdelen bevatten

16 01 07*

oliefilters

16 01 08*

onderdelen die kwik bevatten

16 01 09*

onderdelen die pcb's bevatten

16 01 10*

explosieve onderdelen (bv. airbags)

16 01 11*

remblokken die asbest bevatten

16 01 12

niet onder 16 01 11 vallende remblokken

16 01 13*

remvloeistoffen

16 01 14*

antivriesvloeistoffen die gevaarlijke stoffen bevatten

16 01 15

niet onder 16 01 14 vallende antivriesvloeistoffen

16 01 16

tanks voor vloeibaar gas

16 01 17

ferrometalen

16 01 18

non-ferrometalen

16 01 19

kunststoffen

16 01 20

glas

16 01 21*

niet onder 16 01 07 tot en met 16 01 11 alsmede 16 01 13 en 16 01 14 vallende gevaarlijke onderdelen

16 01 22

niet elders genoemde onderdelen

16 01 99

niet elders genoemd afval

16 02

afval van elektrische en elektronische apparatuur

16 02 09*

transformatoren en condensatoren die pcb's bevatten

16 02 10*

niet onder 16 02 09 vallende afgedankte apparatuur die pcb's bevat of daarmee verontreinigd is

16 02 11*

afgedankte apparatuur die chloorfluorkoolwaterstoffen, hcfk's en/of hfk's bevat

16 02 12*

afgedankte apparatuur die vrije asbestvezels bevat

16 02 13*

niet onder 16 02 09 tot en met 16 02 12 vallende afgedankte apparatuur die gevaarlijke onderdelen bevat

16 02 14

niet onder 16 02 09 tot en met 16 02 13 vallende afgedankte apparatuur

16 02 15*

uit afgedankte apparatuur verwijderde gevaarlijke onderdelen

16 02 16

niet onder 16 02 15 vallende uit afgedankte apparatuur verwijderde onderdelen

16 03

afgekeurde charges en ongebruikte producten

16 03 03*

anorganisch afval dat gevaarlijke stoffen bevat

16 03 04

niet onder 16 03 03 vallend anorganisch afval

16 03 05*

organisch afval dat gevaarlijke stoffen bevat

16 03 06

niet onder 16 03 05 vallend organisch afval

16 04

afval explosieven

16 04 01*

afvalmunitie

16 04 02*

vuurwerkafval

16 04 03*

overig explosief afval

16 05

gassen in drukhouders en afgedankte chemicaliën

16 05 04*

gassen in drukhouders (inclusief halonen) die gevaarlijke stoffen bevatten

16 05 05

niet onder 16 05 04 vallende gassen in drukhouders

16 05 06*

labchemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten, inclusief mengsels van labchemicaliën

16 05 07*

afgedankte anorganische chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten

16 05 08*

afgedankte organische chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten

16 05 09

niet onder 16 05 06, 16 05 07 of 16 05 08 vallende afgedankte chemicaliën

16 06

batterijen en accu's

16 06 01*

loodaccu's

16 06 02*

NiCd-batterijen

16 06 03*

kwikhoudende batterijen

16 06 04

alkalibatterijen (exclusief 16 06 03)

16 06 05

overige batterijen en accu's

16 06 06*

gescheiden ingezamelde elektrolyt uit batterijen en accu's

16 07

afval van de reiniging van transport- en opslagtanks en vaten (exclusief 05 en 13)

16 07 08*

afval dat olie bevat

16 07 09*

afval dat andere gevaarlijke stoffen bevat

16 07 99

niet elders genoemd afval

16 08

afgewerkte katalysatoren

16 08 01

afgewerkte katalysatoren die goud, zilver, rhenium, rhodium, palladium, iridium of platina bevatten (exclusief 16 08 07)

16 08 02*

afgewerkte katalysatoren die gevaarlijke overgangsmetalen of gevaarlijke verbindingen van overgangsmetalen bevatten

16 08 03

niet elders genoemde afgewerkte katalysatoren die overgangsmetalen of verbindingen van overgangsmetalen bevatten

16 08 04

afgewerkte katalysatoren voor wervelbedkrakers (exclusief 16 08 07)

16 08 05*

afgewerkte katalysatoren die fosforzuur bevatten

16 08 06*

afgewerkte vloeistoffen die als katalysator zijn gebruikt

16 08 07*

afgewerkte katalysatoren die met gevaarlijke stoffen zijn verontreinigd

16 09

oxiderende stoffen

16 09 01*

permanganaten, bv. kaliumpermanganaat

16 09 02*

chromaten, bv. kaliumchromaat, kalium- of natriumdichromaat

16 09 03*

peroxiden, bv. waterstofperoxide

16 09 04*

niet elders genoemde oxiderende stoffen

16 10

waterig vloeibaar afval dat bestemd is om elders te worden verwerkt

16 10 01*

waterig vloeibaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat

16 10 02

niet onder 16 10 01 vallend waterig vloeibaar afval

16 10 03*

waterige concentraten die gevaarlijke stoffen bevatten

16 10 04

niet onder 16 10 03 vallende waterige concentraten

16 11

ovenpuin

16 11 01*

koolstofhoudend ovenpuin van metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

16 11 02

niet onder 16 11 01 vallend koolstofhoudend ovenpuin van metallurgische processen

16 11 03*

overig ovenpuin van metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

16 11 04

overig, niet onder 16 11 03 vallend ovenpuin van metallurgische processen

16 11 05*

ovenpuin van niet-metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

16 11 06

niet onder 16 11 05 vallend ovenpuin van niet-metallurgische processen

17

BOUW- EN SLOOPAFVAL (INCLUSIEF AFGEGRAVEN GROND VAN VERONTREINIGDE LOCATIES)

17 01

beton, stenen, tegels en keramische producten

17 01 01

beton

17 01 02

stenen

17 01 03

tegels en keramische producten

17 01 06*

mengsels van beton, stenen, tegels of keramische producten, of afzonderlijke fracties daarvan, die gevaarlijke stoffen bevatten

17 01 07

niet onder 17 01 06 vallende mengsels van beton, stenen, tegels of keramische producten

17 02

hout, glas en kunststof

17 02 01

hout

17 02 02

glas

17 02 03

kunststof

17 02 04*

glas, kunststof en hout die gevaarlijke stoffen bevatten of daarmee verontreinigd zijn

17 03

bitumineuze mengsels, koolteer en met teer behandelde producten

17 03 01*

bitumineuze mengsels die koolteer bevatten

17 03 02

niet onder 17 03 01 vallende bitumineuze mengsels

17 03 03*

koolteer en met teer behandelde producten

17 04

metaal (inclusief legeringen)

17 04 01

koper, brons en messing

17 04 02

Aluminium

17 04 03

Lood

17 04 04

Zink

17 04 05

ijzer en staal

17 04 06

Tin

17 04 07

gemengde metalen

17 04 09*

metaalafval dat met gevaarlijke stoffen is verontreinigd

17 04 10*

kabels die olie, koolteer of andere gevaarlijke stoffen bevatten

17 04 11

niet onder 17 04 10 vallende kabels

17 05

grond (inclusief uitgegraven bodem van verontreinigde locaties), stenen en baggerspecie

17 05 03*

grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten

17 05 04

niet onder 17 05 03 vallende grond en stenen

17 05 05*

bagger- en ruimingsspecie die gevaarlijke stoffen bevat

17 05 06

niet onder 17 05 05 vallende bagger- en ruimingsspecie

17 05 07*

spoorwegballast die gevaarlijke stoffen bevat

17 05 08

niet onder 17 05 07 vallende spoorwegballast

17 06

isolatiemateriaal en asbesthoudend bouwmateriaal

17 06 01*

asbesthoudend isolatiemateriaal

17 06 03*

overig isolatiemateriaal dat uit gevaarlijke stoffen bestaat of dergelijke stoffen bevat

17 06 04

niet onder 17 06 01 en 17 06 03 vallend isolatiemateriaal

17 06 05*

asbesthoudende bouwmaterialen

17 08

gipshoudend bouwmateriaal

17 08 01*

gipshoudend bouwmateriaal dat met gevaarlijke stoffen is verontreinigd

17 08 02

niet onder 17 08 01 vallend gipshoudend bouwmateriaal

17 09

overig bouw- en sloopafval

17 09 01*

bouw- en sloopafval dat kwik bevat

17 09 02*

bouw- en sloopafval dat pcb's bevat (bv. pcb-houdende kit, vloerbedekkingen waarin pcb-houdende hars is verwerkt, isolerende beglazing met pcb-houdende afdichting, pcb-houdende condensatoren)

17 09 03*

overig bouw- en sloopafval (inclusief gemengd afval) dat gevaarlijke stoffen bevat

17 09 04

niet onder 17 09 01, 17 09 02 en 17 09 03 vallend gemengd bouw- en sloopafval

18

AFVAL VAN DE GEZONDHEIDSZORG BIJ MENS OF DIER EN/OF VERWANT ONDERZOEK (exclusief keuken- en restaurantafval dat niet rechtstreeks van de gezondheidszorg afkomstig is)

18 01

afval van verloskundige zorg en de diagnose, behandeling of preventie van ziektes bij de mens

18 01 01

scherpe voorwerpen (exclusief 18 01 03)

18 01 02

lichaamsdelen en organen, inclusief bloedzakjes en geconserveerd bloed (exclusief 18 01 03)

18 01 03*

afval waarvan de inzameling en verwijdering zijn onderworpen aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen

18 01 04

afval waarvan de inzameling en verwijdering niet zijn onderworpen aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen (bv. verband, gipsverband, linnengoed, wegwerpkleding, luiers)

18 01 06*

chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten

18 01 07

niet onder 18 01 06 vallende chemicaliën

18 01 08*

cytotoxische en cytostatische geneesmiddelen

18 01 09

niet onder 18 01 08 vallende geneesmiddelen

18 01 10*

amalgaamafval uit de tandheelkunde

18 02

afval van onderzoek en de diagnose, behandeling of preventie van ziektes bij dieren

18 02 01

scherpe voorwerpen (exclusief 18 02 02)

18 02 02*

afval waarvan de inzameling en verwijdering zijn onderworpen aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen

18 02 03

afval waarvan de inzameling en verwijdering niet zijn onderworpen aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen

18 02 05*

chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten

18 02 06

niet onder 18 02 05 vallende chemicaliën

18 02 07*

cytotoxische en cytostatische geneesmiddelen

18 02 08

niet onder 18 02 07 vallende geneesmiddelen

19

AFVAL VAN INSTALLATIES VOOR AFVALBEHEER, OFF-SITE WATERZUIVERINGSINSTALLATIES EN DE BEREIDING VAN VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMD WATER EN WATER VOOR INDUSTRIEEL GEBRUIK

19 01

afval van de verbranding of pyrolyse van afval

19 01 02

uit bodemas verwijderde ferromaterialen

19 01 05*

filterkoek van gasreiniging

19 01 06*

waterig vloeibaar afval van gasreiniging en ander waterig vloeibaar afval

19 01 07*

vast afval van gasreiniging

19 01 10*

afgewerkte actieve kool van rookgasreiniging

19 01 11*

bodemas en slakken die gevaarlijke stoffen bevatten

19 01 12

niet onder 19 01 11 vallende bodemas en slakken

19 01 13*

vliegas die gevaarlijke stoffen bevat

19 01 14

niet onder 19 01 13 vallende vliegas

19 01 15*

ketelas die gevaarlijke stoffen bevat

19 01 16

niet onder 19 01 15 vallende ketelas

19 01 17*

afval van pyrolyse dat gevaarlijke stoffen bevat

19 01 18

niet onder 19 01 17 vallend afval van pyrolyse

19 01 19

wervelbedzand

19 01 99

niet elders genoemd afval

19 02

afval van de fysisch-chemische behandeling van afval (inclusief verwijdering van chroom of cyanide of neutralisatie)

19 02 03

voorgemengd afval dat uitsluitend bestaat uit ongevaarlijke afvalstoffen

19 02 04*

voorgemengd afval dat ten minste één gevaarlijke afvalstof bevat

19 02 05*

slib van fysisch-chemische behandeling dat gevaarlijke stoffen bevat

19 02 06

niet onder 19 02 05 vallend slib van fysisch-chemische behandeling

19 02 07*

door afscheiding verkregen oliën en concentraten

19 02 08*

vloeibaar brandbaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat

19 02 09*

vast brandbaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat

19 02 10

niet onder 19 02 08 en 19 02 09 vallend brandbaar afval

19 02 11*

overig afval dat gevaarlijke stoffen bevat

19 02 99

niet elders genoemd afval

19 03

gestabiliseerd/verhard afval

19 03 04*

als gevaarlijk ingedeeld afval dat gedeeltelijk gestabiliseerd is

19 03 05

niet onder 19 03 04 vallend gestabiliseerd afval

19 03 06*

als gevaarlijk ingedeeld afval dat verhard is

19 03 07

niet onder 19 03 06 vallend verhard afval

19 04

verglaasd afval en afval van verglazen

19 04 01

verglaasd afval

19 04 02*

vliegas en ander rookgasreinigingsafval

19 04 03*

niet-verglaasde vaste fase

19 04 04

waterig vloeibaar afval van het ontlaten van verglaasd afval

19 05

afval van de aërobe behandeling van vast afval

19 05 01

niet-gecomposteerde fractie van huishoudelijk en soortgelijk afval

19 05 02

niet-gecomposteerde fractie van dierlijk en plantaardig afval

19 05 03

afgekeurde compost

19 05 99

niet elders genoemd afval

19 06

afval van de anaerobe behandeling van afval

19 06 03

vloeistof verkregen bij de anaerobe behandeling van stedelijk afval

19 06 04

digestaat van de anaerobe behandeling van stedelijk afval

19 06 05

vloeistof verkregen bij de anaerobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval

19 06 06

digestaat van de anaerobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval

19 06 99

niet elders genoemd afval

19 07

percolatiewater van stortplaatsen

19 07 02*

percolatiewater van stortplaatsen dat gevaarlijke stoffen bevat

19 07 03

niet onder 19 07 02 vallend percolatiewater van stortplaatsen

19 08

niet elders genoemd afval van afvalwaterzuivering

19 08 01

roostergoed

19 08 02

afval van zandvang

19 08 05

slib van de behandeling van stedelijk afvalwater

19 08 06*

verzadigde of afgewerkte ionenwisselaarharsen

19 08 07*

oplossingen en slib van de regeneratie van ionenwisselaars

19 08 08*

afval van membraansystemen dat zware metalen bevat

19 08 09

vet- en oliemengsels uit olie/waterscheiders die uitsluitend spijsolie en -vetten bevatten

19 08 10*

niet onder 19 08 09 vallende vet- en oliemengsels uit olie/waterscheiders

19 08 11*

slib van de biologische zuivering van industrieel afvalwater dat gevaarlijke stoffen bevat

19 08 12

niet onder 19 08 11 vallend slib van de biologische zuivering van industrieel afvalwater

19 08 13*

slib van andere behandelingen van industrieel afvalwater dat gevaarlijke stoffen bevat

19 08 14

niet onder 19 08 13 vallend slib van andere behandelingen van industrieel afvalwater

19 08 99

niet elders genoemd afval

19 09

afval van de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en water voor industrieel gebruik

19 09 01

vast afval van primaire filtratie en roostergoed

19 09 02

waterzuiveringsslib

19 09 03

onthardingsslib

19 09 04

afgewerkte actieve kool

19 09 05

verzadigde of afgewerkte ionenwisselaarharsen

19 09 06

oplossingen en slib van de regeneratie van ionenwisselaars

19 09 99

niet elders genoemd afval

19 10

afval van de shredding van metaalhoudend afval

19 10 01

ijzer- en staalafval

19 10 02

non-ferroafval

19 10 03*

lichte fractie die en stof dat gevaarlijke stoffen bevat

19 10 04

niet onder 19 10 03 vallende lichte fracties en stof

19 10 05*

andere fracties die gevaarlijk stoffen bevatten

19 10 06

andere, niet onder 19 10 05 vallende fracties

19 11

afval van de regeneratie van olie

19 11 01*

afgewerkte bleekaarde

19 11 02*

zuurteer

19 11 03*

waterig vloeibaar afval

19 11 04*

afval van brandstofzuivering met behulp van basen

19 11 05*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

19 11 06

niet onder 19 11 05 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

19 11 07*

afval van rookgasreiniging

19 11 99

niet elders genoemd afval

19 12

afval van niet elders genoemde mechanische afvalverwerking (bv. sorteren, breken, verdichten, palletiseren)

19 12 01

papier en karton

19 12 02

ferrometalen

19 12 03

non-ferrometalen

19 12 04

kunststoffen en rubber

19 12 05

glas

19 12 06*

hout dat gevaarlijke stoffen bevat

19 12 07

niet onder 19 12 06 vallend hout

19 12 08

textiel

19 12 09

minerale stoffen (bv. zand, steen)

19 12 10

brandbaar afval (RDF)

19 12 11*

overig afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking dat gevaarlijke stoffen bevat

19 12 12

overig, niet onder 19 12 11 vallend afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking

19 13

afval van bodem- en grondwatersanering

19 13 01*

vast afval van bodemsanering dat gevaarlijke stoffen bevat

19 13 02

niet onder 19 13 01 vallend vast afval van bodemsanering

19 13 03*

slib van bodemsanering dat gevaarlijke stoffen bevat

19 13 04

niet onder 19 13 03 vallend slib van bodemsanering

19 13 05*

slib van grondwatersanering dat gevaarlijke stoffen bevat

19 13 06

niet onder 19 13 05 vallend slib van grondwatersanering

19 13 07*

waterig vloeibaar afval en waterige concentraten van grondwatersanering die gevaarlijke stoffen bevatten

19 13 08

niet onder 19 13 07 vallend waterig vloeibaar afval en waterige concentraten van grondwatersanering

20

STEDELIJK AFVAL (HUISHOUDELIJK AFVAL EN SOORTGELIJK BEDRIJFSAFVAL, INDUSTRIEEL AFVAL EN AFVAL VAN INSTELLINGEN) INCLUSIEF GESCHEIDEN INGEZAMELDE FRACTIES

20 01

gescheiden ingezamelde fracties (exclusief 15 01)

20 01 01

papier en karton

20 01 02

glas

20 01 08

biologisch afbreekbaar keuken- en kantineafval

20 01 10

kleding

20 01 11

textiel

20 01 13*

oplosmiddelen

20 01 14*

zuren

20 01 15*

basisch afval

20 01 17*

fotochemicaliën

20 01 19*

pesticiden

20 01 21*

tl-buizen en ander kwikhoudend afval

20 01 23*

afgedankte apparatuur die chloorfluorkoolwaterstoffen bevat

20 01 25

spijsolie en -vetten

20 01 26*

niet onder 20 01 25 vallende oliën en vetten

20 01 27*

verf, inkt, lijm en hars die gevaarlijke stoffen bevatten

20 01 28

niet onder 20 01 27 vallende verf, inkt, lijm en hars

20 01 29*

detergenten die gevaarlijke stoffen bevatten

20 01 30

niet onder 20 01 29 vallende detergenten

20 01 31*

cytotoxische en cytostatische geneesmiddelen

20 01 32

niet onder 20 01 31 vallende geneesmiddelen

20 01 33*

onder 16 06 01, 16 06 02 of 16 06 03 vermelde batterijen en accu's alsmede ongesorteerde mengsels van batterijen en accu's die dergelijke batterijen en accu's bevatten

20 01 34

niet onder 20 01 33 vallende batterijen en accu's

20 01 35*

niet onder 20 01 21 en 20 01 23 vallende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die gevaarlijke onderdelen bevat

20 01 36

niet onder 20 01 21, 20 01 23 en 20 01 35 vallende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

20 01 37*

hout dat gevaarlijke stoffen bevat

20 01 38

niet onder 20 01 37 vallend hout

20 01 39

kunststoffen

20 01 40

metalen

20 01 41

afval van het vegen van schoorstenen

20 01 99

niet elders genoemde fracties

20 02

tuin- en plantsoenafval (inclusief afval van begraafplaatsen)

20 02 01

biologisch afbreekbaar afval

20 02 02

grond en stenen

20 02 03

overig niet biologisch afbreekbaar afval

20 03

overig stedelijk afval

20 03 01

gemengd stedelijk afval

20 03 02

marktafval

20 03 03

veegvuil

20 03 04

slib van septic tanks

20 03 06

afval van het reinigen van riolen

20 03 07

grofvuil

20 03 99

niet elders genoemd stedelijk afval


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 2.2. LIJST VAN MATERIALEN DIE OVEREENKOMSTIG HOOFDSTUK 2 IN AANMERKING KOMEN VOOR GEBRUIK ALS GRONDSTOFFEN Afdeling 1

Grondstoffen voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel

BEOOGDE GRONDSTOF

HERKOMST EN OMSCHRIJVING

VOORWAARDEN INZAKE SAMENSTELLING

Schuimaarde van suikerfabrieken

suikerproductie verkregen bij de suikerraffinage en dat hoofdzakelijk bestaat uit calciumcarbonaat, organische stof en water

artikel 2.3.1.1

Kalkas

branden van kalksteenrots asrest die als hoofdbestanddeel calciumoxide bevat en eventueel calciumhydroxide en calciumcarbonaat

artikel 2.3.1.1

Calciumsulfaat

verkregen bij de fosfor- en/of citroenzuurproductie en die gehydrateerd calciumsulfaat bevat

artikel 2.3.1.1

Afgeoogste champignon compost

champignonkwekerij organische voedingsbodem die overblijft na het telen van champignons

artikel 2.3.1.1

Compost van boomschors

vergunde inrichting voor de compostering van schorsafval dat vrijkomt bij het ontschorsen van bomen

artikel 2.3.1.1

Vinasse, vinasse-extract, vinassekali en chicoreivinasse

gistfabriek stroopachtig residu bekomen uit uitgegiste melasse, extract verkregen uit vinasse door toevoeging van ammoniumsulfaat of bekomen tijdens de productie van inuline

artikel 2.3.1.1

Toegelaten materialen van dierlijke oorsprong conform de wetgeving inzake dierlijke bijproducten

erkende of geregistreerde inrichtingen of bedrijven voor dierlijke bijproducten afgeleide producten zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1069/2009 en andere materialen van dierlijke oorsprong

artikel 2.3.1.1

Gedroogd cacao-, tabak- en koffieafval

genotmiddelenindustrie verkregen bij de verwerking van cacao- en koffiebonen en tabak en de bereiding van theobromine uit cacaoafval onder toevoeging van kalk

artikel 2.3.1.1

Neergeslagen dubbelzout van kaliumsulfaat en calciumsulfaat (in geval van toevoeging van een magnesiumzout aangevuld met « met magnesiumzout »)

industriële citroenzuurproductie verkregen uit spoeling van citroenzuur

artikel 2.3.1.1

Meel van oliekoeken

winning plantaardige oliën verkregen door winning van olie door persing van oliehoudende zaden

artikel 2.3.1.1

Moutscheuten

mouterij

artikel 2.3.1.1

Behandeld zuiveringsslib

zie artikel 1.2.1, § 2, 7°

artikel 2.3.1.1, 2.3.1.2 grondstofverklaring verplicht

Kalkhoudend slib

waterbehandeling verkregen bij de bereiding van drinkwater of proceswater uit ruwwater

artikel 2.3.1.1

GFT- en groencompost

vergunde inrichting voor de compostering of vergisting van groente-, fruit- en tuinafval met maximaal 25 % organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen of van organisch afval dat vrijkomt in tuinen, plantsoenen, parken en langs wegbermen

artikel 2.3.1.1 en 2.3.1.3

Eindmateriaal van de biologische behandeling van organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen

vergunde inrichting voor de biologische verwerking van organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen al dan niet in combinatie met dierlijke mest

artikel 2.3.1.1 en 2.3.1.3

Filterkoek

voedingsnijverheid verkregen bij de filtratie van levensmiddelen op anorganische filtermedia (diatomeeënaarde, perliet, bleekaarde )

artikel 2.3.1.1

Gehydrolyseerd eiwit voor meststof

aromaproductie bekomen door hydrolyse van eiwitten

artikel 2.3.1.1

Slib van natuursteen bewerking

bekomen door het verzagen, slijpen en polijsten van kalkhoudende natuursteen

artikel 2.3.1.1

Filterkoek van de fermentatie

fermentatie-industrie verkregen bij de vergisting

artikel 2.3.1.1 grondstofverklaring verplicht

Kalimoederloog

methionineproductie vloeibare stof waarbij kalium als kaliumcarbonaat en kaliumbicarbonaat voorkomt

artikel 2.3.1.1

Oplossing bevattende ammonium chloride

glycineproductie verkregen bij de bereiding van het aminozuur glycine

artikel 2.3.1.1

Gemalen staalslakken

staalnijverheid calciumsilicofosfaten voortkomend van de behandeling van gietijzer

artikel 2.3.1.1

Gedroogde en gemalen anorganische kalkrijke voedingsresten

afkomstig van een vergunde verwerkingsinrichting van selectief ingezamelde eierschalen, schelpen van schelpdieren en schalen van schaaldieren

artikel 2.3.1.1

Vlasstof, graanstof

vlasindustrie, graanindustrie

artikel 2.3.1.1

Mest

afkomstig van dieren die niet als vee worden beschouwd volgens het mestdecreet, en niet van proefdieren

artikel 2.3.1.1

Ammoniumsulfaat-oplossing

reactie van met ammoniak beladen lucht in een zure luchtwasser

artikel 2.3.1.1

Spuistroom

overtollig voedingswater afkomstig van de teelt van planten op groeimediums, dat niet hergebruikt wordt als voedingswater

artikel 2.3.1.1


Afdeling 2

Gebruik als bouwstof

BEOOGDE GRONDSTOF

HERKOMST EN OMSCHRIJVING

VOORWAARDEN INZAKE SAMENSTELLING

Gebroken en/of gekalibreerde en/of uitgesorteerde of voorbehandelde slakken, assen of andere steenachtige afvalstoffen

afkomstig van de ferro-industrie, van de non-ferro-industrie, van de vervaardiging van niet-metaalhoudende minerale producten

artikel 2.3.2.1 grondstofverklaring verplicht

Gebroken en/of gekalibreerde en/of uitgesorteerde of voorbehandelde slakken of assen

afkomstig van de verbrandingsprocessen van afvalstoffen

artikel 2.3.2.1 grondstofverklaring verplicht

Vliegas en bodemas

afkomstig van verbrandingsprocessen

artikel 2.3.2.1 grondstofverklaring verplicht

Betongranulaat

verkregen bij sloop- en breekactiviteiten van wegen

artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 materiaal, onderworpen aan het eenheidsreglement goedgekeurd bij ministerieel besluit

Gerecycleerde brokken

afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval

artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 alleen in waterbouwkundige werken voor schanskorven en bestortingen materiaal, onderworpen aan het eenheidsreglement goedgekeurd bij ministerieel besluit

Betongranulaat, metselwerkgranulaat, menggranulaat en asfaltgranulaat

afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval

artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 materiaal, onderworpen aan het eenheidsreglement goedgekeurd bij ministerieel besluit

Brekerzand van asfalt, brekerzeefzand en sorteerzeefzand

afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval

artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 materiaal, onderworpen aan het eenheidsreglement goedgekeurd bij ministerieel besluit

Sorteerzeefgranulaat

afkomstig van een vergunde vaste recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval

artikel 2.3.2.1 materiaal, onderworpen aan het eenheidsreglement goedgekeurd bij ministerieel besluit

Gewassen uitgesorteerd beton- of gewassen metselwerkgranulaat

afkomstig van installaties die vergund zijn voor het reinigen van verontreinigde bodemmaterialen

artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 grondstofverklaring verplicht

Ruimingsspecie

afkomstig van het verdiepen en/of verbreden en/of onderhouden van oppervlaktewateren zoals gedefinieerd in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid en dat niet onder de definitie baggerspecie valt

artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 grondstofverklaring verplicht

Baggerspecie

afkomstig van het onderhouden, verdiepen en/of verbreden van bevaarbare waterlopen die behoren tot het openbaar hydrografisch net en/of de aanleg van nieuwe waterinfrastructuur

artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 grondstofverklaring verplicht

Behandeld zand van rioolkolken, zandvangers en veegvuil

afkomstig van vergunde inrichtingen voor de reiniging van verontreinigde anorganische afvalstoffen

artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 grondstofverklaring verplicht

Gerecycleerde bitumineuze granulaten

afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting verkregen bij het vermalen van bitumineuze dakmaterialen

artikel 2.3.2.1 grondstofverklaring verplicht

Slib van natuursteen-bewerking

verkregen bij het verzagen, slijpen of polijsten van natuursteen

artikel 2.3.2.1


Afdeling 3

Gebruik als bodem

BEOOGDE GRONDSTOF

HERKOMST EN OMSCHRIJVING

VOORWAARDEN INZAKE SAMENSTELLING

Grondbrij

afkomstig van het triëren en wassen van nijverheidsgewassen uit de volle grond

artikel 2.3.3.1

Ruimingsspecie

afkomstig van het verdiepen en/of verbreden en/of onderhouden van oppervlaktewateren zoals gedefinieerd in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid en dat niet onder de definitie baggerspecie valt

artikel 2.3.3.1

Baggerspecie

afkomstig van het onderhouden, verdiepen en/of verbreden van bevaarbare waterlopen die behoren tot het openbaar hydrografisch net en/of aanleg van nieuwe waterinfrastructuur

artikel 2.3.3.1

Brekerzeefzand en sorteerzeefzand

afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval

artikel 2.3.3.1

Afvalstoffen die bestaan uit niet-verontreinigd bentonietslib of mengsels van bentonietslib met niet-verontreinigde bodemmaterialen

afkomstig van bentoniettoepassingen bij grond- en putboringen en dergelijke, of afkomstig van een vergunde inrichting voor het verwerken van de genoemde afvalstoffen, afkomstig van grond- en putboringen

artikel 2.3.3.1


Afdeling 4

Gebruik in kunstmatige afdichtingslaag met waterglas

BEOOGDE GRONDSTOF

HERKOMST EN OMSCHRIJVING

VOORWAARDEN INZAKE SAMENSTELLING

Voor de slibfractie

Waterzuiveringsslib

afkomstig van de behandeling van stedelijk afvalwater en van waterbereiding

artikel 2.3.4.1

Waterzuiveringsslib

afkomstig van de biologische zuivering van industrieel afvalwater

artikel 2.3.4.1

Waterzuiveringsslib

afkomstig van andere behandelingen van industrieel afvalwater

artikel 2.3.4.1

Slib

slib van bodem- en grondwatersanering

artikel 2.3.4.1

Voor de korrelfractie

Gebroken en/of gekalibreerde en/of uitgesorteerde of voorbehandelde slakken, assen of andere steenachtige afvalstoffen

afkomstig van de ferro-industrie, van de non-ferro-industrie, van de vervaardiging van niet-metaalhoudende minerale producten

artikel 2.3.4.1

Wervelbedzand

afkomstig van thermische elektriciteitscentrales of van de verbrandingsprocessen van afvalstoffen

artikel 2.3.4.1

Straalzand en straalgrit

afkomstig van het zandstralen tijdens bouwwerken

artikel 2.3.4.1

Straalzand en straalgrit

afkomstig van het industrieel bewerken van metaal, vlakglas, hout en kunststoffen

artikel 2.3.4.1

Gebroken en/of gekalibreerde en/of uitgesorteerde of voorbehandelde slakken of assen

afkomstig van de verbrandingsprocessen van afvalstoffen

artikel 2.3.4.1

Brekerzand van asfalt, brekerzeefzand en sorteerzeefzand

afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval of van een vergunde reinigingsinstallatie

artikel 2.3.4.1

Asfaltgranulaat

verkregen bij het affrezen van wegverharding of afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval

artikel 2.3.4.1

Sorteerzeefgranulaat

afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval

artikel 2.3.4.1

Sorteerzeefzand

afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval

artikel 2.3.4.1

Ruimingsspecie

afkomstig van het verdiepen en/of verbreden en/of onderhouden van oppervlaktewateren zoals gedefinieerd in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid en dat niet onder de definitie baggerspecie valt

artikel 2.3.4.1

Baggerspecie

afkomstig van het onderhouden, verdiepen en/of verbreden van bevaarbare waterlopen die behoren tot het openbaar hydrografisch net en/of aanleg van nieuwe waterinfrastructuur

artikel 2.3.4.1

Uitgegraven bodem, die een fysische scheiding heeft ondergaan

afkomstig van uitgravingen

artikel 2.3.4.1

Vast afval van bodemsanering

afkomstig van bodem- en grondwatersanering

artikel 2.3.4.1

Behandeld zand van rioolkolken, zandvangers en veegvuil

afkomstig van vergunde inrichtingen voor de reiniging van slib van rioolkolken en zandvangers, van ruimingspecie en baggerspecie

artikel 2.3.4.1

Slib

afkomstig van rioolkolken en zandvangers

artikel 2.3.4.1

Slib van natuursteenbewerking

verkregen bij het verzagen, slijpen of polijsten van natuursteen

artikel 2.3.4.1

Grondbrij

afkomstig van het triëren en wassen van nijverheidsgewassen uit de volle grond

artikel 2.3.4.1

Afvalstoffen bestaande uit stoffen in hun natuurlijke staat zoals zand, klei, leem, mergel

afkomstig van een vergunde inrichting voor de behandeling van slib en zandvangermateriaal of van andere vergelijkbare processen

artikel 2.3.4.1

Afvalstoffen bestaande uit niet verontreinigd bentonietslib of mengsels van bentonietslib met niet verontreinigde bodemmaterialen

afkomstig van bentoniettoepassingen bij grond- en putboringen en dergelijke, of afkomstig van een vergunde inrichting voor het verwerken van de genoemde afvalstoffen afkomstig van grond- en putboringen.

artikel 2.3.4.1

Voor de vulfractie

Vliegas, ketelstof, rookgasstof en bodemas

afkomstig van verbrandingsprocessen

onderafdeling 2.3.4

Stofdeeltjes

afkomstig van de fabricage van keramische producten

onderafdeling 2.3.4

Straalzand en straalgrit

afkomstig van het zandstralen tijdens bouwwerkzaamheden

onderafdeling 2.3.4

Straalzand en straalgrit

afkomstig van het industrieel bewerken van metaal, vlakglas, hout en kunststoffen

onderafdeling 2.3.4


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 2.3.1. VOORWAARDEN INZAKE SAMENSTELLING EN GEBRUIK ALS MESTSTOF OF BODEMVERBETEREND MIDDEL BIJLAGE 2.3.1.A SAMENSTELLINGSVOORWAARDEN MAXIMUM GEHALTEN AAN VERONTREINIGENDE STOFFEN

METALEN (1)

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (2) (mg/kg droge stof)

Arseen (As)

150

Cadmium (Cd)

6

Chroom (Cr)

250

Koper (Cu)

375

Kwik (Hg)

5

Lood (Pb)

300

Nikkel (Ni)

50

Zink (Zn)

900


(1) De concentratie geldt voor het metaal en de verbindingen ervan uitgedrukt als metaal.(2) Bepaling van de totaalconcentratie aan metalen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) (mg/kg droge stof)

Benzeen

1,1

Ethylbenzeen

1,1

Styreen

1,1

Tolueen

1,1

Xyleen

1,1


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) (mg/kg droge stof)

Benzo(a)antraceen

0,68

Benzo(a)pyreen

1,1

Benzo(ghi)peryleen

1,1

Benzo(b)fluoranteen

2,3

Benzo(k)fluoranteen

2,3

Chryseen

1,7

Fenantreen

0,9

Fluoranteen

2,3

Indeno(1,2,3cd)pyreen

1,1

Naftaleen

2,3


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) (mg/kg droge stof)

Monochloorbenzeen

0,23

Dichloorbenzeen

0,23

Trichloorbenzeen

0,23

Tetrachloorbenzeen

0,23

Pentachloorbenzeen

0,23

Hexachloorbenzeen

0,23

1,2-dichloorethaan

0,23

Dichloormethaan

0,23

Trichloormethaan

0,23

Trichlooretheen

0,23

Tetrachloormethaan

0,23

Tetrachlooretheen

0,23

Vinylchloride

0,23

1,1,1-trichloorethaan

0,23

1,1,2-trichloorethaan

0,23

1,1-dichloorethaan

0,23

Cis+trans-1,2-dichloorethaan

0,23

Hexaan

5,5

Heptaan

5,5

Octaan

5,5

Minerale olie C10-C20

560

Minerale olie C20-C40

5600

Polychloorbifenylen (pcb als som 7 congeneren)

0,8


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). BIJLAGE 2.3.1.B SAMENSTELLINGSVOORWAARDEN MAXIMUM GEHALTEN AAN VERONTREINIGDE STOFFEN VOOR GRONDSTOFFEN MET < 2 % DROGE STOF OP DE VERSE STOF

METALEN (1)

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (2) (mg/kg verse stof)

Arseen (As)

3

Cadmium (Cd)

0.12

Chroom (Cr)

5

Koper (Cu)

7.5

Kwik (Hg)

0.1

Lood (Pb)

6

Nikkel (Ni)

1

Zink (Zn)

18


(1) De concentratie geldt voor het metaal en de verbindingen ervan uitgedrukt als metaal.(2) Bepaling van de totaalconcentratie aan metalen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) (µg/kg verse stof)

Benzeen

22

Ethylbenzeen

22

Styreen

22

Tolueen

22

Xyleen

22


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) (µg/kg verse stof)

Benzo(a)antraceen

13.6

Benzo(a)pyreen

22

Benzo(ghi)peryleen

22

Benzo(b)fluoranteen

46

Benzo(k)fluoranteen

46

Chryseen

34

Fenantreen

18

Fluoranteen

46

Indeno(1,2,3cd)pyreen

22

Naftaleen

46


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) (µg/kg verse stof)

Monochloorbenzeen

4.6

Dichloorbenzeen

4.6

Trichloorbenzeen

4.6

Tetrachloorbenzeen

4.6

Pentachloorbenzeen

4.6

Hexachloorbenzeen

4.6

1,2-dichloorethaan

4.6

Dichloormethaan

4.6

Trichloormethaan

4.6

Trichlooretheen

4.6

Tetrachloormethaan

4.6

Tetrachlooretheen

4.6

Vinylchloride

4.6

1,1,1-trichloorethaan

4.6

1,1,2-trichloorethaan

4.6

1,1-dichloorethaan

4.6

Cis+trans-1,2-dichloorethaan

4.6


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) (µg/kg verse stof)

Hexaan

110

Heptaan

110

Octaan

110

Polychloorbifenylen (pcb als som 7 congeneren)

16

Minerale olie C10-C20

11.2 mg/kg verse stof

Minerale olie C20-C40

112 mg/kg verse stof


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). BIJLAGE 2.3.1.C VOORWAARDEN VOOR GEBRUIK ALS MESTSTOF OF BODEMVERBETEREND MIDDEL, MAXIMAAL TOELAATBARE DOSERING AAN VERONTREINIGENDE STOFFEN

METALEN (1)

PARAMETERS

DOSERING (g/ha/jaar) (2)

Arseen (As)

300

Cadmium (Cd)

12

Chroom (Cr)

500

Koper (Cu)

750

Kwik (Hg)

10

Lood (Pb)

600

Nikkel (Ni)

100

Zink (Zn)

1800


(1) De concentratie geldt voor het metaal en de verbindingen ervan, uitgedrukt als metaal.(2) Bepaling van de totaalconcentratie aan metalen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

DOSERING (g/ha/jaar) (3)

Benzeen

2,2

Ethylbenzeen

2,2

Styreen

2,2

Tolueen

2,2

Xyleen

2,2


(3) Bepaling van de concentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

DOSERING (g/ha/jaar) (3)

Benzo(a)antraceen

1,36

Benzo(a)pyreen

2,2

Benzo(ghi)peryleen

2,2

Benzo(b)fluoranteen

4,6

Benzo(k)fluoranteen

4,6

Chryseen

3,4

Fenantreen

1,8

Fluoranteen

4,6

Indeno(1,2,3cd)pyreen

2,2

Naftaleen

4,6


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN

PARAMETERS

DOSERING (g/ha/jaar) (3)

Monochloorbenzeen

0,46

Dichloorbenzeen

0,46

Trichloorbenzeen

0,46

Tetrachloorbenzeen

0,46

Pentachloorbenzeen

0,46

Hexachloorbenzeen

0,46

1,2-dichloorethaan

0,46

Dichloormethaan

0,46

Trichloormethaan

0,46

Trichlooretheen

0,46

Tetrachloormethaan

0,46

Tetrachlooretheen

0,46

Vinylchloride

0,46

1,1,1-trichloorethaan

0,46

1,1,2-trichloorethaan

0,46

1,1-dichloorethaan

0,46

Cis+trans-1,2-dichloorethaan

0,46

Hexaan

11

Heptaan

11

Octaan

11

Minerale olie C10-C20

1120

Minerale olie C20-C40

11200

Polychloorbifenylen (pcb als som 7 congeneren)

1,6


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). BIJLAGE 2.3.1.D SPECIFIEKE VOORWAARDEN VOOR GEBRUIK VAN BEHANDELD ZUIVERINGSSLIB ALS MESTSTOF OF BODEMVERBETEREND MIDDEL 1° BEHANDELING ZUIVERINGSSLIB Zuiveringsslib dat bestemd is om overeenkomstig het Materialendecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan gebruikt te worden als meststof of als bodemverbeterend middel, moet behandeld worden op één of meer van de volgende wijzen : a) een mesofiele anaerobe vergisting bij een temperatuur van 35° C en een gemiddelde verblijftijd van 15 dagen;b) een vloeibare opslag bij omgevingstemperatuur als een batch, zonder toevoeging of onttrekking van slib gedurende de opslagperiode van drie maanden.Het aantal Escherichia Coli in het slib moet ten minste met een factor 100 beperkt worden; c) een aerobe stabilisatie bij een minimaal gehalte aan opgeloste zuurstof van meer dan 1 ppm.Die stabilisatie kan uitgevoerd worden : 1) ofwel binnen dezelfde bekkens als de afvalwaterzuivering zelf, bij een slibbelasting < of = 0,06 kg BOD/kg slib/dag of een volumebelasting < of = 0,25 kg BOD/m3/dag;2) ofwel in een afzonderlijk daarvoor gereserveerd bekken, bij een hydraulische verblijftijd van 10 dagen;d) een toevoeging en menging met kalk tot een homogeen mengsel wordt verkregen met een pH > 12 onmiddellijk na het bekalken;de pH moet gedurende minstens 24 uur groter dan of gelijk aan 12 worden gehouden; e) een thermische droging waarbij de temperatuur van de slibdeeltjes hoger is dan 80° C en het watergehalte tot minder dan 10 % beperkt wordt. Bij de behandeling worden de relevante procesparameters ten minste dagelijks gemeten. Die meting wordt continu uitgevoerd tenzij dat praktisch niet mogelijk is.

De OVAM kan andere behandelingstechnieken toestaan als de exploitant aantoont dat het resultaat van de behandeling minstens gelijkwaardig is aan het resultaat van de hierboven vermelde behandelingswijzen. Bij alternatieve behandelingswijzen zijn de bepalingen voor de relevante procesparameters ook van toepassing. 2° BEMONSTERING BEHANDELD ZUIVERINGSSLIB Het zuiveringsslib moet worden bemonsterd na behandeling, maar vóór levering aan de gebruiker, en moet representatief zijn voor het geproduceerde zuiveringsslib.3° ANALYSE BEHANDELD ZUIVERINGSSLIB Als algemene regel geldt dat behandeld zuiveringsslib ten minste om de zes maanden moet worden geanalyseerd.Als zich veranderingen in de kwaliteit van het behandelde afvalwater voordoen, wordt de frequentie van die analyses verhoogd.

Onverminderd de parameters, opgesomd in bijlage 2.3.2.B, moeten de volgende parameters worden geanalyseerd : a) droge stof;b) zuurtegraad;c) organische stof;d) stikstof;e) difosforpentoxide. De analyse wordt uitgevoerd volgens methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse. 4° BODEMBEMONSTERING De te analyseren representatieve monsters worden normaal gezien gemaakt door menging van ten minste 25 afzonderlijke bodemmonsters, genomen uit een homogeen geëxploiteerde oppervlakte van ten hoogste 5 ha.De afzonderlijke monsters moeten worden genomen op een diepte van 25 cm, behalve als de diepte van de ploeglaag geringer is, maar zonder dat de bemonsteringsdiepte in dat geval minder dan 10 cm bedraagt. 5° BODEMANALYSE Bodemmonsters worden geanalyseerd voor de zuurtegraad, arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, nikkel, lood, zink.De analyse wordt uitgevoerd volgens methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse.

BIJLAGE 2.3.1.E

METALEN (1)

MAXIMUM CONCENTRATIE IN STANDAARDBODEM (2) (mg/kg droge stof)

Arseen (As)

35

Cadmium (Cd)

1,2

Chroom (Cr)

91

Koper (Cu)

72

Kwik (Hg)

1.5

Lood (Pb)

120

Nikkel (Ni)

56

Zink (Zn)

200


(1) De concentratie geldt voor het metaal en de verbindingen ervan uitgedrukt als metaal. De totaalconcentratie aan metalen wordt bepaald volgens het compendium voor monsterneming en analyse. (2) Standaardbodem bezit een gehalte van 10 % klei op de minerale bestanddelen en een gehalte van 2 % organisch materiaal op de luchtdroge bodem. De maximumconcentratie in de bodem waarop nog behandeld zuiveringsslib gebruikt mag worden, is voor arseen, cadmium, koper en zink afhankelijk van de kenmerken van de bodem. De voormelde maximumconcentraties worden omgerekend naar de gemeten gehalten aan klei en/of organisch materiaal en/of pH-KCl in een representatief staal van de ontvangende bodem.

De omrekening voor arseen, cadmium, koper en zink wordt gemaakt op basis van de formules voor richtwaarden bodemkwaliteit, zoals opgenomen in bijlage II van het VLAREBO. De omrekening voor koper wordt gemaakt met de volgende beperking van de randvoorwaarden : 1° als het gehalte klei hoger is dan 20 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 20 %;2° als het gehalte organische materiaal hoger is dan 5 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte organisch materiaal van 5 %; 3° als de pH-KCl hoger is dan 6.5, dan wordt gerekend met een veronderstelde pH-KCl van 6.5.

De omrekening voor zink wordt gemaakt met de volgende beperking van de randvoorwaarden : 1° als het gehalte klei hoger is dan 14 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 14 %;2° als het gehalte organische materiaal hoger is dan 3 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte organisch materiaal van 3 %;3° als de pH-KCl hoger is dan 5, dan wordt gerekend met een veronderstelde pH-KCl van 5. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 2.3.2. VOORWAARDEN INZAKE SAMENSTELLING VOOR GEBRUIK ALS BOUWSTOF BIJLAGE 2.3.2.A VOORWAARDEN VOOR GEBRUIK ALS BOUWSTOF

METALEN (1)

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (2) in mg/kg droge stof

Arseen (As)

250

Cadmium (Cd)

10

Chroom (Cr)

1250

Koper (Cu)

375

Kwik (Hg)

5

Lood (Pb)

1250

Nikkel (Ni)

250

Zink (Zn)

1250


(1) De concentratie geldt voor het metaal en de verbindingen ervan, uitgedrukt als metaal.(2) De bepaling van de totaalconcentratie aan metalen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) in mg/kg droge stof

Benzeen

0,5

Ethylbenzeen

5

Styreen

1,5

Tolueen

15

Xyleen

15


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) in mg/kg droge stof

Benzo(a)antraceen

35

Benzo(a)pyreen

8,5

Benzo(ghi)peryleen

35

Benzo(b)fluoranteen

55

Benzo(k)fluoranteen

55

Chryseen

400

Fenantreen

30

Fluoranteen

40

Indeno(1,2,3cd)pyreen

35

Naftaleen

20


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) in mg/kg droge stof

Hexaan

1

Heptaan

25

Minerale olie

1000

Octaan

90

Polychloorbifenylen (PCB)

0,5


(3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methoden, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). BIJLAGE 2.3.2.B VOORWAARDEN VOOR GEBRUIK ALS NIET-VORMGEGEVEN BOUWSTOF

METALEN

PARAMETERS

UITLOOGBAARHEID (1) in mg/kg droge stof

Arseen (As)

0,8

Cadmium (Cd)

0,03

Chroom (Cr)

0,5

Koper (Cu)

0,5

Kwik (Hg)

0,02

Lood (Pb)

1,3

Nikkel (Ni)

0,75

Zink (Zn)

2,8


(1) Uitloogbaarheid wordt gemeten met de kolomproef, methode CMA 2/II/A.9.1. De uitloogbaarheid, gemeten met de kolomproef, is berekend uit een standaardtoepassing met de hoogte van de bouwstof van 0,7 m en met een soortelijk gewicht van 1550 kg/m3. Voor de berekening van de toepassingshoogte, zie bijlage 2.4.2.C. BIJLAGE 2.3.2.C IMMISSIEGRENSWAARDEN VOOR BODEM

ELEMENT

MAXIMALE IMMISSIE (mg/m2 over 100 jaar) (1) (2)

Arseen

285

Cadmium

12

Chroom

555

Koper

255

Kwik

8,2

Lood

609

Nikkel

136

Zink

924


(1) BEREKENING VAN DE IMMISSIEWAARDEN UIT EMISSIEWAARDEN, BEPAALD AAN DE HAND VAN DE KOLOMPROEF VOOR NIET-VORMGEGEVEN BOUWSTOFFEN De immissie van de metalen in de bodem als gevolg van de emissie uit een niet-vormgegeven bouwstof, gemeten in de kolomproef, methode CMA 2/II/A.9.1, wordt berekend met de volgende formule :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : Invb : berekende immissie in de bodem als gevolg van het gebruik van een niet- vormgegeven bouwstof in de bodem in mg/m2 bodem.100 j; db : soortelijk gewicht van de bouwstof (uitgedrukt in kg/m3);

EL/S=10 : cumulatieve uitloging van een bouwstof door percolatie tot L/S = 10, bepaald in het laboratorium volgens de kolomproef, methode CMA 2/II/A.9.1, uitgedrukt in mg/kg; a : correctie voor de uitloging van een bouwstof in het laboratorium en de uitloging in de praktijk in mg/kg, waarvan de waarde is af te lezen uit tabel 1; h : hoogte waarin de bouwstof in het werk wordt aangebracht; de hoogte van een toegepaste niet-vormgegeven bouwstof wordt bepaald voor elk deel van een werk waarin het materiaal op een eenvormige wijze wordt toegepast; de hoogte wordt bepaald loodrecht op het aardoppervlak; de hoogte wordt uitgedrukt in m, afgerond op twee decimalen na de komma en bedraagt minimaal 0,20 m; fext : factor voor extrapolatie van de uitloging van niet-vormgegeven bouwstoffen bij een kort durende laboratoriumproef naar de uitloging over 100 jaar.

De factor voor extrapolatie van de uitloging wordt bepaald met de volgende formule :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : e : grondgetal voor natuurlijke logaritme, namelijk 2,71828...;

K : dimensieloze constante, die een maat is voor de snelheid van uitloging, waarvan de waarde is af te lezen uit de tabel 1;

Ni : neerslaghoeveelheid van 300 mm/jaar; t : 100 jaar; db : soortelijk gewicht van de bouwstof (uitgedrukt in kg/m3).

Parameter

a (in mg/kg)

K

Parameter

a (in mg/kg)

K

As

0,7

0,03

Hg

0,016

0,05

Cd

0,021

0,5

Ni

0,63

0,29

Cr

0,09

0,18

Pb

0,8

0,27

Cu

0,25

0,28

Zn

2

0,28


Tabel 1 : Overzicht van de a-waarden en K-waarden voor metalen (2) BEREKENING VAN DE IMMISSIEWAARDEN UIT EMISSIEWAARDEN, BEPAALD AAN DE HAND VAN EEN DIFFUSIEPROEF VOOR VORMGEGEVEN BOUWSTOFFEN Zie de diffusietest, opgenomen in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 2.3.4. VOORWAARDEN VOOR GEBRUIK IN KUNSTMATIGE AFDICHTINGSLAGEN MET WATERGLAS BIJLAGE 2.3.4.A VOORWAARDEN VOOR DE AFDICHTINGSLAAG Onverminderd de bepalingen van subafdeling 5.2.4.3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne moet het gebruik van de afdichtingslaag voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° Voor aanvang van de werkzaamheden moet een vooronderzoek worden uitgevoerd op de al bekende grondstoffen.Op basis van representatieve grondstoffenmonsters moet de mengselsamenstelling worden bepaald en vastgelegd. Om te komen tot een indicatieve mengselsamenstelling wordt uitgegaan van een menging van de grondstoffen in de volgende verhouding : a) slibfractie 35 % - 55 % m/m;b) vulstoffractie 5 % - 15 % m/m;c) waterglas minimaal 1,3 %;d) korrelfractie 100 % m/m minus percentage (slibfractie + vulstoffractie + waterglas). Om tot een goede mengselsamenstelling te komen wordt de dosering van de verschillende grondstoffen primair gestuurd door de slibfractie en de vulstoffractie. De hoeveelheid toe te voegen korrelfractie in het mengsel is daar een afgeleide van. De bandbreedte van de verhouding waarin de te mengen grondstoffen moeten worden toegepast, wordt in het vooronderzoek bepaald. Op basis van het vochtgehalte en de verwerkbaarheid van het mengsel wordt gekozen voor een mengselsamenstelling.

Als alle eigenschappen voldoen aan de vooraf gestelde eisen, dan is daarmee het definitieve mengsel bepaald. De definitieve mengselsamenstelling en de eigenschappen van dat mengsel dienen als uitgangspunt bij de productiecontrole. Daartoe worden de componenten slib, vulstof en korrelmateriaal vastgelegd in gewichtsprocenten en de toelaatbare afwijking van het gemiddelde. 2° Voortgaande op het vooronderzoek wordt vervolgens een voorafgaand materiaalonderzoek uitgevoerd door een door de toezichthoudende overheid aanvaarde milieudeskundige met kennis inzake geotechniek.Dat materiaalonderzoek wordt voor goedkeuring voorgelegd aan de toezichthoudende overheid. Daarbij moet de technische geschiktheid van de te verwerken grondstoffen worden aangetoond voor de constructie van een voldoende ondoorlatende afdichtingslaag.

Door dat onderzoek wordt de relatie bepaald tussen watergehalte, dichtheid en doorlatendheid van het mengsel, en tevens het werkingsgebied op basis van doorlatendheid, schuifweerstand en krimpscheurvorming. Daarbij moet rekening gehouden worden met de natuurlijke variatie in samenstelling, watergehalte, verdichtingsgraad en met de verwachte spanningstoestand.

Zowel de snelheid en de graad van uitharding als het zelfherstellende vermogen van het materiaal worden eveneens onderzocht, alsook de invloed daarvan op vervormingsgedrag en scheurvorming van de afdichtingslaag.

Ingeval de minerale afdichtingslaag beïnvloed kan worden door het percolaat in de stortplaats, moet eveneens een compatibiliteitsonderzoek uitgevoerd worden. 3° Er wordt een proefveld aangelegd voor de controle van de verdichtingsmethode, de grondmechanische parameters, inclusief de hydraulische doorlatendheid.4° De afdichtingslaag met waterglas wordt aangelegd in twee of drie lagen van 250 of 300 mm dikte.De infiltratie doorheen de aangelegde afdichtingslaag mag niet meer bedragen dan 20 mm/jaar. Daarbij moet uitgegaan worden van 200 dagen neerslag per jaar, een standaardwaterdruk van 0,5 m en zuigspanning van -0,5 m. 5° Op basis van het vooronderzoek, het materiaalonderzoek en de controles op het proefveld wordt door een door de toezichthoudende overheid aanvaarde milieudeskundige met kennis inzake geotechniek een programma van kwaliteitscontrole opgesteld en voor goedkeuring voorgelegd aan de toezichthoudende overheid.De kwaliteitscontrole betreft de aangevoerde materialen, de mengverhouding daarvan, en de controle van de afgewerkte afdichtingslaag.

BIJLAGE 2.3.4.B VOORWAARDEN VOOR GEBRUIK IN KUNSTMATIGE AFDICHTINGSLAGEN MET WATERGLAS

ANORGANISCHE COMPONENTEN

Parameter (inclusief verbindingen)

Maximale beschikbaarheid in mg/kg droge stof (1)

Arseen (As)

246

Barium (Ba)

115.128

Cadmium (Cd)

10

Chroom (Crtotaal)

478

Koper (Cu)

220

Kwik (Hg)

50

Molybdeen (Mo)

274

Nikkel (Ni)

83

Lood (Pb)

3.710

Antimoon (Sb)

101

Selenium (Se)

27

Zink (Zn)

5.628

Chloride

365.487

Fluoride

8.528

Sulfaat

646.096


(1) De maximale beschikbaarheden, bepaald volgens CMA/2/II/A.9.3 (NEN/7341).

ANORGANISCHE COMPONENTEN

Parameter (inclusief verbindingen)

Uitloogbaarheid in mg/kg droge stof (2)

Arseen (As)

2

Barium (Ba)

100

Cadmium (Cd)

1

Chroom (Crtotaal)

10

Koper (Cu)

50

Kwik (Hg)

0,2

Molybdeen (Mo)

10

Nikkel (Ni)

10

Lood (Pb)

10

Antimoon (Sb)

0,7

Selenium (Se)

0,5

Zink (Zn)

50

Cyanide (totaal)

10

Chloride

15.000

Fluoride

150

Sulfaat

20.000

DOC(*)

800

TDS (**)

60.000


(2) Uitloogbaarheid, bepaald met de schudtest bij L/S=10 volgens CMA/2/II/A.13 (EN 12.457/4). (*) Als de afvalstoffen bij hun eigen pH-waarde niet aan die waarden voor DOC* voldoen, kunnen ze eventueel worden getest bij L/S = 10 l/kg en een pH van 7,5- 8.0. De afvalstoffen kunnen worden beschouwd als in overeenstemming met de aanvaardingscriteria voor DOC*, als het resultaat van die bepaling niet hoger is dan 800 mg/kg. (**) De waarden voor TDS kunnen als alternatief voor de waarden voor sulfaat en chloride worden gebruikt.

MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) in mg/kg droge stof

Benzeen

0,5

Ethylbenzeen

5

Styreen

1,5

Tolueen

15

Xyleen

15


POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) in mg/kg droge stof

Benzo(a)antraceen

35

Benzo(a)pyreen

8.5

Benzo(ghi)peryleen

35

Benzo(b)fluoranteen

55

Benzo(k)fluoranteen

55

Chryseen

400

Fenantreen

30

Fluoranteen

40

Indeno(1,2,3cd)pyreen

35

Naftaleen

20


OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN

PARAMETERS

TOTAALCONCENTRATIE (3) in mg/kg droge stof

Hexaan

1

Heptaan

25

Minerale olie

1000

Octaan

90

Polychloorbifenylen (PCB)

0,5


3) Bepaling van de totaalconcentratie aan organische verontreinigingen volgens de methode, opgenomen in deel 3 van het compendium voor monsterneming en analyse. BIJLAGE 2.3.4.C VOORWAARDEN VOOR KUNSTMATIGE AFDICHTINGSLAGEN MET WATERGLAS

ANORGANISCHE COMPONENTEN

Parameter (inclusief verbindingen)

Maximale beschikbaarheid in mg/kg droge stof (1)

Arseen (As)

246

Barium (Ba)

115.128

Cadmium (Cd)

10

Chroom (Cr totaal)

478

Koper (Cu)

220

Kwik (Hg)

50

Molybdeen (Mo)

274

Nikkel (Ni)

83

Lood (Pb)

3.710

Antimoon (Sb)

101

Selenium (Se)

27

Zink (Zn)

5.628

Chloride

365.487

Fluoride

8.528

Sulfaat

646.096


(1) De maximale beschikbaarheden, bepaald volgens CMA/2/II/A.9.3 (NEN/7341).

Als voor een bepaald metaal de maximale beschikbaarheid niet voldoet, moet de uitloogbaarheid van dat metaal voldoen aan :

ANORGANISCHE COMPONENTEN

Parameter (inclusief verbindingen)

Uitloogbaarheid in mg/m2

Arseen (As)

86

Barium (Ba)

5.692

Cadmium (Cd)

3,6

Chroom (Cr totaal)

167

Koper (Cu)

77

Kwik (Hg)

2,5

Molybdeen (Mo)

136

Nikkel (Ni)

41

Lood (Pb)

183

Antimoon (Sb)

35

Selenium (Se)

14

Zink (Zn)

278


(2) De uitloging, bepaald met de korreldiffusieproef volgens CMA/2/II/A.9.2 aangepast (NVN 7347).

Naargelang de toepassing van de afdichtingslaag met waterglas gebeurt op een stortplaats van categorie 1 of 2, moet de uitloogbaarheid tevens voldoen aan :

ANORGANISCHE COMPONENTEN

Parameter (inclusief verbindingen)

Uitloogbaarheid in mg/kg droge stof (*)

Stortplaats categorie 2

Stortplaats categorie 1

Arseen (As)

8,12

101

Barium (Ba)

276

829

Cadmium (Cd)

1,49

7,44

Chroom (Cr totaal)

26

179

Koper (Cu)

102

204

Kwik (Hg)

0,76

7,55

Molybdeen (Mo)

18

54

Nikkel (Ni)

20

80

Lood (Pb)

21

104

Antimoon (Sb)

2,17

16

Selenium (Se)

0,86

12

Zink (Zn)

102

408

Cyanide (totaal)

18

18

Chloride

20.919

34.866

Fluoride

348

1.159

Sulfaat

37.319

93.296

DOC

1.634

2.042


(*) Uitloogbaarheid bepaald met de schudtest bij L/S=10 volgens CMA/2/II/A.13 (EN 12.457/4).

Naargelang de toepassing van de afdichtingslaag met waterglas gebeurt op een stortplaats van categorie 1 of 2, moet de samenstelling van organische componenten voldoen aan : Categorie 2 stortplaatsen voor niet-gevaarlijk afval algemeen 1° extraheerbare apolaire koolwaterstoffen : < 2 gew.-% op de watervrije afvalstof; 2° totaal oplosmiddelen (aspecifiek) : < 1 gew.-% op de watervrije afvalstof; 3° totaal extraheerbare organohalogeenverbindingen : < 1000 mg per kg op de watervrije afvalstof. Categorie 2 stortplaatsen voor niet-gevaarlijke afval (anorganisch met laag gehalte organisch/biologisch afbreekbare stoffen) 1° extraheerbare apolaire koolwaterstoffen : < 5 gew.-% op de watervrije afvalstof met als aanbevolen analysemethoden EPA 9071, AAC 3/R; 2° totaal oplosmiddelen (aspecifiek) : < 3 gew.-% op de watervrije afvalstof met als aanbevolen analysemethode AAC 3/Q; 3° totaal extraheerbare organohalogeenverbindingen : < 1000 mg per kg op de watervrije afvalstof met als aanbevolen analysemethode AAC 3/N; 4° wateroplosbaar gedeelte : < 10 gew.-% op de watervrije afvalstof, met als aanbevolen analysemethode : gewichtsverlies na extractie volgens DIN 38414-S4; 5° tenzij anders is vermeld in het gebruikscertificaat : a) ofwel, verlies door uitgloeiing van het droge bestanddeel van de afvalstof ten gevolge van de ontbinding van organische stoffen, uitgezonderd vaste polymeren en asfalt : < 10 gewichtsprocent;b) ofwel, totaal organische koolstof, uitgezonderd de koolstof, vervat in vaste polymeren of asfalt, op het droge bestanddeel van de afvalstof : < 6 % (*). Voor de toepassing van deze bepalingen wordt met vaste polymeren bedoeld : de kunststoffen in vaste vorm zoals folies, granulaten, voorwerpen, vaste brokken.

Aanbevolen analysemethode : a) gloeiverlies : DIN 38414-S3, AAC2/II/A.2; b) totaal organische koolstof : AAC2/II/A.7. (*) Als deze waarde wordt overschreden, kan in de grondstofverklaring een hogere grenswaarde worden toegestaan, op voorwaarde dat voor de DOC* een waarde van 1634 mg/kg niet wordt overschreden bij L/S = 10 l/kg en de pH-waarde van het materiaal zelf dan wel ligt tussen tussen 7,5 en 8.

Categorie 2 gevaarlijk afval op stortplaatsen voor niet-gevaarlijk afval

Parameter

Waarde

TOC (totaal organisch koolstof)

5 % (*)

pH

minimaal 6

ZBV (zuurbindend vermogen)

moet worden gecontroleerd (**)


(*) Als deze waarde wordt overschreden, kan in de grondstofverklaring een hogere grenswaarde worden toegestaan, op voorwaarde dat voor de DOC* een waarde van 1634 mg/kg niet wordt overschreden bij L/S = 10 l/kg en het materiaal zelf dan wel een pH-waarde heeft tussen 7,5 en 8. (**) Het zuurbindend vermogen van de afvalstof moet worden gecontroleerd. Meer bepaald moet het bufferend vermogen van de afvalstof voldoende zijn opdat ook in contact met het infiltrerend neerslagwater het verzekerd blijft dat voldaan wordt aan de grenswaarden voor uitloging.

Categorie 1 stortplaatsen voor gevaarlijk afval 1° aanvullende criteria :

Parameter

Waarde

LOI (*)

10 %

TOC (totaal organisch koolstof)(*)

6 % (**)

pH

4 - 13

ZBV (zuurbindend vermogen)

moet worden gecontroleerd (***)


(*) LOI of TOC moet worden gebruikt. (**) Als deze waarde wordt overschreden, kan in de grondstofverklaring een hogere grenswaarde worden toegestaan, op voorwaarde dat voor de DOC* een waarde van 2.042 mg/kg niet wordt overschreden bij L/S = 10 l/kg en het materiaal zelf dan wel een pH-waarde heeft tussen 7,5 en 8. (***) Het zuurbindend vermogen van de afvalstof moet worden gecontroleerd. Meer bepaald moet het bufferend vermogen van de afvalstof voldoende zijn opdat ook in contact met het infiltrerend neerslagwater het verzekerd blijft dat voldaan wordt aan de grenswaarden voor uitloging. 2° extraheerbare apolaire koolwaterstoffen : < 5 gew.-% op de watervrije afvalstof; 3° totaal oplosmiddelen (aspecifiek) : < 3 gew.-% op de watervrije afvalstof; 4° totaal extraheerbare organohalogeenverbindingen : < 1000 mg per kg op de watervrije afvalstof. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 2.3.5. METALLURGISCH PRODUCTIEPROCES VOOR NON-FERROMETALEN Een metallurgisch productieproces beoogt het winnen en raffineren van non-ferrometalen en non-ferrometaalverbindingen uit materialen door middel van chemische processen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen : - pyrometallurgie : de procesreacties verlopen bij verhoogde temperatuur. Door smelten, roosten, sinteren, oxideren, reduceren en vervluchtigen worden de in de materialen aanwezige componenten door chemische reacties omgezet in andere componenten. - hydrometallurgie : de procesreacties verlopen in een waterig milieu.

Door o.a. loging, precipitatie, cementatie, indamping, ionenwisseling, solventextractie en membraantechnieken worden de in de materialen aanwezige componenten door chemische reacties omgezet in andere componenten. - elektrochemie : de procesreacties verlopen in een waterig milieu of in gesmolten zouten, waarbij elektrische stroom zorgt voor reductiereacties aan de kathode en voor oxidatiereacties aan de anode.

Materialen die ontstaan in zuiveringsprocessen voor milieutechnische doeleinden of voor materialen die een gebruiksfase hebben doorlopen, worden verondersteld niet voort te komen uit een metallurgisch productieproces.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 2.3.6. METALLURGISCH PRODUCTIEPROCES VOOR FERROMETALEN Een metallurgisch proces voor ferrometalen beoogt het winnen en raffineren van ferrometalen en ferrolegeringen uit materialen via pyrometallurgie. De procesreacties verlopen bij verhoogde temperatuur.

Door smelten, roosten, sinteren, oxideren en reduceren en vervluchtigen worden de in de materialen aanwezige componenten door chemische reacties omgezet in andere componenten.

Materialen die ontstaan in zuiveringsprocessen voor milieutechnische doeleinden of voor materialen die een gebruiksfase hebben doorlopen, worden verondersteld niet voort te komen uit een metallurgisch proces.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 3.4.6. AFGEWERKTE OLIE DIE ONDER HET TOEPASSINGSGEBIED VAN DE AANVAARDINGSPLICHT VALT In het kader van de aanvaardingsplicht moeten onder het begrip afgewerkte olie, onder verwijzing naar de lijst van afvalstoffen in bijlage 2.1, de onderstaande afvalstoffen worden verstaan.

CODE

OMSCHRIJVING

08 03 19*

dispersieolie

12 01 06*

halogeenhoudende minerale machineolie (exclusief emulsies en oplossingen)

12 01 07*

halogeenvrije minerale machineolie (exclusief emulsies en oplossingen)

12 01 08*

halogeenhoudende emulsies en oplossingen voor machinale bewerking

12 01 09*

halogeenvrije emulsies en oplossingen voor machinale bewerking

12 01 10*

synthetische machineolie

12 01 19*

biologisch gemakkelijk afbreekbare machineolie

13 01 04*

gechloreerde emulsies

13 01 05*

niet-gechloreerde emulsies

13 01 09*

gechloreerde minerale hydraulische olie

13 01 10*

niet-gechloreerde minerale hydraulische olie

13 01 11*

synthetische hydraulische olie

13 01 12*

biologisch gemakkelijk afbreekbare hydraulische olie

13 01 13*

overige hydraulische olie

13 02 04*

gechloreerde minerale motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 05*

niet-gechloreerde minerale motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 06*

synthetische motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 07*

biologisch gemakkelijk afbreekbare motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 08*

overige motor-, transmissie- en smeerolie

13 03 06*

niet onder 13 03 01 vallende gechloreerde minerale olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 07*

niet-gechloreerde minerale olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 08*

synthetische olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 09*

biologisch gemakkelijk afbreekbare olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 10*

overige olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 08 02*

overige emulsies

13 08 99*

niet elders vermeld olieafval

20 01 26*

niet onder 20 01 25 vallende oliën en vetten


Voornoemde afvalstoffen, die ontstaan tijdens de normale bedrijfsvoering van een schip, en waarvoor reeds een bijdrage betaald wordt omwille van andere internationale wetgeving, vallen niet onder het toepassingsgebied van de aanvaardingsplicht.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 5.1.4. TARIEVEN VOOR INZAMELING EN VERWERKING HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN De lokale besturen hanteren drie vormen van tarieven : - de variabele invulling (onder meer retributies); - de forfaitaire afvalbelasting; - de algemene middelen van de lokale besturen.

De hieronder gehanteerde vork van minima- en maximabedragen betreft de variabele invulling van de tarifering van onderstaande fracties. De volgende minima- en maximabedragen van toepassing :

Fractie brengmethode

minimum variabel

maximum variabel

zuiver steenpuin zonder milieurisico

0 euro/kg

0,03 euro/kg

grofvuil

0,02 euro/kg

0,3 euro/kg

Fractie haalmethode


huisvuil

0,1 euro/kg

0,3 euro/kg

grofvuil

0,05 euro/kg

0,6 euro/kg


Omrekening van kg naar l huisvuil 1 huisvuilzak van 60 l = 7,5 kg 1 recipiënt van 120 l = 15,0 kg Omrekening van kg naar m3 grofvuil 1 m3 = 200 kg Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 5.2.3. MEDISCHE AFVALSTOFFEN BIJLAGE 5.2.3.A LIJST VAN HET MEDISCHE AFVAL Risicohoudend medisch afval 1.1. Afval afkomstig van de geneeskundige behandeling van mensen en dieren besmet met een ziekte waarvan de wijze van overdracht niet bekend is, onder meer lassa-, ebola-, marburgkoorts, genetisch gemodificeerde organismen, of waarvan de overdracht via afval mogelijk is, onder meer anthrax. 1.2. Afval van laboratoria dat viraal en/of bacterieel besmet is en dat niet onder verantwoordelijkheid van de houder werd geautoclaveerd. 1.3. Alle bloed en bloedderivaten. 1.4. Alle scherpe voorwerpen. 1.5. Cytostatica en alle afval van cytostatica behandelingen. 1.6. Kunstnieren van patiënten, besmet met één van de ziekten, vermeld in punt 1.1. 1.7. Anatomisch afval, pathologisch afval, orgaandelen of delen van ledematen die bij operatieve en obstetrische ingrepen vrijkomen, met uitzondering van de organische delen, bestemd voor transplantatie of recuperatie.

Niet-risicohoudend medisch afval 2.1. Verbanden, tissues, disposables, onderleggers, lakens met inbegrip van operatielakens, gebruikte al dan niet wegwerpoperatiekledij, -handschoenen, -schorten, -maskers, -mutsen, onderleggers met inbegrip van die met kleine hoeveelheden bloed en/of lichaamsvochten in geabsorbeerde toestand. 2.2. Lichaamsvochten, met uitzondering van bloed en zijn derivaten. 2.3. Katheters. 2.4. Lege bloedzakken. 2.5. Sondes. 2.6. Spuiten zonder naald. 2.7. Lege infusen en infuusleidingen. 2.8. Gipsafval en afval van kunststofgipsen.

BIJLAGE 5.2.3.B LOGO RISICOHOUDEND MEDISCH AFVAL

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 5.2.4. GEGEVENS OP HET CERTIFICAAT VAN VERNIETIGING VAN EEN VOERTUIG Het certificaat van vernietiging van een voertuig bevat de volgende gegevens : 1° De gegevens van de firma : a) firmanaam;b) voor- en achternaam van de verantwoordelijke zaakvoerder;c) adres van de firma.2° De gegevens van de vergunning : a) naam van de autoriteit;b) adres;c) nummer van de vergunning;d) aanvangsdatum van de vergunning;e) geldigheidsduur van de vergunning.3° De gegevens van de erkenning : a) naam van de autoriteit;b) adres : straat en nummer;c) postnummer en gemeente;d) nummer van de vergunning;e) aanvangsdatum van de erkenning;f) geldigheidsduur van de erkenning.4° De gegevens van het voertuig : a) merk;b) type;c) categorie : M1 of N1;d) chassisnummer;e) landcode;f) nummerplaat.5° De gegevens van de laatste eigenaar die het afgedankte voertuig aan het erkende centrum heeft aangeleverd : a) voor- en achternaam;b) woonplaats.6° Een verklaring van de verantwoordelijke zaakvoerder dat het genoemde erkende centrum het vermelde voertuig volgens de geldende wettelijke milieuregels heeft verwerkt en vernietigd, met de gedateerde handtekening van de verantwoordelijke zaakvoerder. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 5.2.10.A.AANMELDING VAN SCHEEPSAFVAL EN LADINGRESIDUEN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

BIJLAGE 5.2.10.B BEREKENINGSWIJZE BIJDRAGE KOSTENDEKKINGSSYSTEEM De onderstaande tabel geeft de relatie weer tussen scheepstype, tonnenmaat en verwachte afvalproductie.

De bijdrage, vermeld in het kostendekkingssysteem in afdeling 5.2.10, wordt geïnd door de beheerder van de aanloophaven van het schip.

De bijdrage wordt berekend door de factor uit de tabel te vermenigvuldigen met een bedrag dat de beheerder van de haven vaststelt. Dat bedrag bestaat steeds uit een vast en een variabel deel. De vaste bijdrage, vermenigvuldigd met de factor uit de onderstaande tabel, stemt altijd overeen met een derde van de gemiddelde kosten die een schip moet betalen voor het gebruik van de havenontvangstvoorziening, met inbegrip van de behandeling en de verwijdering van het scheepsafval. Het variabele deel, vermenigvuldigd met de factor uit de onderstaande tabel, stemt altijd overeen met twee derde van de gemiddelde kosten die een schip moet betalen voor de kosten van het gebruik van de havenontvangstvoorziening, met inbegrip van de behandeling en de verwijdering van het scheepsafval.

Het variabele deel kan door de beheerder van de haven worden teruggestort als werd aangetoond dat het Annex I-afval (Marpol 73/78) werd afgegeven conform de bepalingen van artikel 5.2.10.7.

De door de beheerders van de haven geïnde bijdragen van de schepen zullen volledig worden gebruikt om een deel van de kosten van de schepen voor het gebruik van de havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval, met inbegrip van de behandeling en verwijdering van het scheepsafval, te financieren.

Type > T -

< 5,000

5,000 -9,999

10,000 - 14,999

15,000 - 19,999

20,000 - 24,999

25,000 - 29,999

> 30,000

BULK

1

2

2

2

2

2

3

CONT

1

2

2

3

3

4

6

CARGO

1

2

2

2

3

3

3

FRUIT

1

2

2

2


GAST

1

2

2

2

2

4

4

OBO

1

2

2

2

2

2

5

RORO

1

2

2

2

3

4

4

VEHCA

1

2

2

2

2

2

2

TANK

1

2

2

2

3

3

3

OVERIGE

1

2

3

3

3

4

5


BULK : categorie bulk carrier (stortgoedschip) CONT : categorie container ship (containerschip) CARGO : categorie general cargoship (stukgoedschip) FRUIT : categorie fruitship (fruitschip) GAST : categorie gastanker (gastanker) OBO : categorie oilbulkoreship (olie-stortgoed-erts-schip) RORO : categorie roll-on roll-off ship (roll-on-roll-off-schip) VEHCA : categorie vehicle carrier (autoschip) TANK : categorie tanker (tanker) OVERIGE : overige Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 10.4 DEELFORMULIEREN « AFVALSTOFFENMELDING VOOR PRODUCENTEN » EN « INGEVOERDE AFVALSTOFFEN DOOR VERWERKERS »

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

BIJLAGE 10.7. BIJLAGE VIII BIJ HET HANDHAVINGSBESLUIT Bijlage VIII bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en tot wijziging van diverse andere besluiten Bijlage VIII. Lijst van milieu-inbreuken, in uitvoering van de artikelen 16.1.2, 1°, f) en 16.4.27, derde lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Enig artikel. Het niet voldoen aan of het geen gevolg geven aan de onderstaande wettelijke verplichtingen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, wordt beschouwd als een milieu-inbreuk :

Artikel

Wettelijke verplichting

3.2.1.1, § 6

Het gedeelte van de kostprijs van een product dat wordt doorgerekend om de kosten te dekken die verbonden zijn aan de uitvoering van de aanvaardingsplicht, moet zichtbaar worden vermeld op de factuur, tenzij het anders is bepaald in dit besluit, in de milieubeleidsovereenkomst of in het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan.

3.2.1.1, § 7

De eindverkoper van producten waarvoor de aanvaardingsplicht geldt, moet op een duidelijk zichtbare plaats in elk van zijn verkooppunten een bericht aanbrengen waarop onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT" is aangegeven op welke wijze hij voldoet aan de bepalingen van dit besluit en op welke wijze de koper zich kan ontdoen van zijn afgedankte product. Ook bij verkoop buiten een verkoopsruimte moet de consument daarover geïnformeerd worden.

3.2.1.2, § 1

De wijze waarop aan de aanvaardingsplicht wordt voldaan, wordt vastgelegd in een van de volgende documenten : 1° een individueel afvalpreventie- en afvalbeheerplan dat door de producenten ter goedkeuring aan de OVAM wordt voorgelegd volgens de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2 en onderafdeling 3.2.3; 2° een milieubeleidsovereenkomst als vermeld in het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten volgens de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2 en onderafdeling 3.2.2.

3.2.1.2, § 2, eerste lid

Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan of de milieubeleidsovereenkomst bevat in elk geval : 1° maatregelen voor de kwalitatieve en kwantitatieve preventie en het hergebruik; 2° maatregelen voor de selectieve inzameling van de afvalstoffen; 3° maatregelen voor de optimale verwerking van de afvalstoffen; 4° maatregelen voor een goede registratie van de afvalstoffenstromen en onderbouwing van het behalen van de doelstellingen; 5° maatregelen voor de vergoeding van de rechtspersonen van publiek recht, van de kringloopcentra of van andere inzamelplaatsen; 6° maatregelen voor de sensibilisering van de diverse doelgroepen; 7° maatregelen voor eigen controlesystemen op de maatregelen, vermeld in 1° tot en met 6° ; 8° bepalingen over de rapportering aan de OVAM met betrekking tot alle maatregelen, vermeld in 1° tot en met 7° ; 9° maatregelen voor de financiering van de inzameling en de verwerking.

3.2.1.2, § 2, derde lid

Voor huishoudelijke afvalstoffen bevat het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan of de milieubeleidsovereenkomst bovendien een financiële zekerheid die overeenstemt met de geschatte kosten voor het overnemen door het Vlaamse Gewest van de aanvaardingsplicht gedurende zes maanden. In een milieubeleidsovereenkomst kunnen andere zekerheden overeengekomen worden om de voortgang van de verbintenissen uit de overeenkomst te garanderen.

3.2.1.3, § 1

De producent waarvoor de aanvaardingsplicht geldt, moet jaarlijks rapporteren aan de OVAM over de wijze waarop hij uitvoering geeft aan de aanvaardingsplicht. De producent kan een organisatie aanduiden om de rapportage uit te voeren. Voor de rapportering geldt dat : 1° de cijfergegevens die in het kader van de aanvaardingsplicht aan de OVAM worden verstrekt, worden gevalideerd door een onafhankelijke keuringsinstelling; 2° de cijfergegevens van inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars en verwerkers die in het kader van de aanvaardingsplicht aan het beheersorganisme of de producent worden geleverd, worden gevalideerd door een onafhankelijke keuringsinstelling;3° de cijfergegevens die in het kader van de aanvaardingsplicht door de producenten aan het beheersorganisme worden verstrekt, worden gevalideerd door een onafhankelijke keuringsinstelling.Het beheersorganisme of een door dat organisme aangestelde derde kan die taak overnemen, op voorwaarde dat alle leden minstens eenmaal om de drie jaar gecontroleerd worden en het beheersorganisme over die actie en de resultaten jaarlijks aan de OVAM rapporteert; 4° van verplichtingen, vermeld in punt 1°, 2° en 3°, kan worden afgeweken in een milieubeleidsovereenkomst of in een individueel afvalpreventie- en afvalbeheerplan als de kwaliteit van de cijfergegevens op een andere manier gegarandeerd kan worden. 3.2.1.3, § 2

De producenten, eindverkopers, tussenhandelaars en beheersorganismen verstrekken aan de OVAM alle informatie die de OVAM nuttig acht voor de evaluatie van de doelstellingen en voor de controle van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, vermeld in hoofdstuk 3 en 5 en in artikel 21 van het Materialendecreet. Als de partijen dat nodig achten, wordt een systeem uitgewerkt dat confidentialiteit garandeert.

3.2.2.1

Een milieubeleidsovereenkomst kan onder de volgende voorwaarden gesloten worden : 1° de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten, wordt gesloten door de overkoepelende representatieve organisaties van ondernemingen waarvan de producent, de eindverkoper en de tussenhandelaar lid zijn. Elke betrokken overkoepelende representatieve organisatie van ondernemingen tekent daarbij voor de engagementen die voortvloeien uit de wettelijke verplichtingen van haar leden; 2° er wordt een beheersorganisme opgericht dat de taken uitoefent in naam van de representatieve organisaties.Van de verplichting tot de oprichting van een beheersorganisme kan alleen afgeweken worden als de overkoepelende representatieve organisaties van alle actoren,vermeld in punt 1°, aantonen dat ze via een ander gezamenlijk orgaan dezelfde resultaten kunnen behalen. Dat orgaan moet voldoen aan dezelfde verplichtingen als een beheersorganisme; 3° het beheersorganisme legt uiterlijk zes maanden na de publicatie van de milieubeleidsovereenkomst een beheerplan voor de looptijd van de milieubeleidsovereenkomst ter goedkeuring voor aan de OVAM, waarin het aangeeft hoe het de bepalingen van de overeenkomst zal uitvoeren. Het beheerplan bevat minimaal de uitvoeringsvoorwaarden van de bepalingen in de milieubeleidsovereenkomst overeenkomstig artikel 3.2.1.2, § 2. Het beheersorganisme legt jaarlijks voor 1 oktober een actualisatie voor het volgende kalenderjaar ter goedkeuring voor; 4° het beheersorganisme legt uiterlijk zes maanden na de publicatie van de milieubeleidsovereenkomst een financieel plan, inclusief de berekening van eventuele bijdragen voor de looptijd van de milieubeleidsovereenkomst, voor advies voor aan de OVAM.Het beheersorganisme legt jaarlijks voor 1 oktober een actualisatie voor het volgende kalenderjaar ter advies voor; 5° als het beheersorganisme de inzameling en verwerking organiseert moet het de lastenboeken voor inzameling en verwerking door de OVAM laten goedkeuren.Elke wijziging in de lastenboeken moet vooraf goedgekeurd worden; 6° de OVAM zal namens het gewest de rol van waarnemer vervullen in de raad van bestuur en de algemene vergadering van het beheersorganisme. De OVAM ontvangt de uitnodigingen daarvoor en verslagen daarvan op tijd; 7° het beheersorganisme mag de toetreding van geen enkele onderneming weigeren waarop de aanvaardingsplicht, vermeld in de milieubeleidsovereenkomst, van toepassing zou kunnen zijn. Het beheersorganisme kan van die verplichting afwijken als er ernstige redenen zijn en na de goedkeuring van de OVAM; 8° op verzoek van de OVAM organiseert het beheersorganisme overleg met de representatieve organisaties van alle actoren die bij de uitvoering van de aanvaardingsplicht betrokken zijn. In het eerste lid, 3°, 4° en 5°, wordt een onderscheid gemaakt tussen huishoudelijke, met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen. Daarvan kan worden afgeweken met toestemming van de OVAM.

3.2.2.2, § 1

Alle documenten die in het kader van de uitvoering van een milieubeleidsovereenkomst moeten worden opgesteld en die van strategisch belang zijn, worden ter goedkeuring voorgelegd aan de OVAM. Dat zijn ten minste het beheersplan, de lastenboeken en het communicatieplan. De OVAM heeft één maand de tijd om die documenten al dan niet goed te keuren. Als de OVAM geen beslissing neemt binnen die periode, worden de documenten geacht goedgekeurd te zijn. Als de OVAM om aanvullende informatie verzoekt, kan de termijn maximaal met één maand worden verlengd. Die termijn gaat in vanaf de datum van de ontvangst van alle opgevraagde informatie. Als de OVAM de documenten afkeurt, moet een aangepast voorstel opnieuw voorgelegd worden voor goedkeuring. Een voorstel kan niet worden uitgevoerd zonder de goedkeuring van de OVAM.

3.2.2.2, § 2, eerste zin

In afwijking van paragraaf 1 worden het financieel plan en de toetredingsovereenkomst voor advies voorgelegd.

3.2.3.4.

De houder van de goedkeuring, vermeld in artikel 3.2.3.2, 3°, is verplicht om, wijzigingen van de volgende gegevens in zijn dossier onmiddellijk mee te delen aan de OVAM met een aangetekende brief : 1° naam, rechtsvorm, zetel en nummer van het handelsregister of een overeenstemmend registratie- en btw-nummer;2° zijn woonplaats, adres of fax- en telefoonnummer en, in voorkomend geval, adres, fax- en telefoonnummer van de maatschappelijke zetels, de administratieve zetels en de exploitatiezetels of van de standplaats binnen het Vlaamse Gewest;3° het voorwerp van het goedgekeurde individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan;4° de verbintenissen in het goedgekeurde individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan. 3.3.1., eerste lid, tweede zin

Elke individuele producent die gevat wordt door deze uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moet toetreden tot een collectief plan.

3.3.2.

Ter uitvoering van het collectieve plan stellen de producenten jaarlijks een actieplan op. Het actieplan wordt jaarlijks ingediend voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het actieplan betrekking heeft. Het actieplan bevat een opsomming van de geplande acties met een duidelijke timing, vooropgestelde resultaten en een taakverdeling.

3.3.3, eerste zin

Het collectieve plan en het jaarlijks actieplan moeten ter goedkeuring worden voorgelegd aan de OVAM.

3.3.5.

Jaarlijks wordt voor 1 april gerapporteerd over de uitvoering van het collectieve plan gedurende het voorgaande kalenderjaar.

3.4.1.4.

Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, vermelden in het bijzonder : 1° welke van de categorieën van drukwerk, vermeld in artikel 1.2.1, § 7, 1°, de producent van drukwerk verspreidt in het Vlaamse Gewest; 2° voor elk van de categorieën, vermeld in 1°, de wijze waarop de producent van drukwerk dat drukwerk aan de consument bezorgt : a) bezorging met de post, al of niet door bemiddeling van derden;b) huis-aan-huisbezorging;c) al of niet door bemiddeling van derden aanbieden of laten aanbieden op vaste verkoop- of verdeelpunten;d) al of niet door bemiddeling van derden aanbieden of laten aanbieden op beurzen, tentoonstellingen of andere niet-vaste verkoop- of verdeelpunten;e) op een andere wijze;3° voor elk van de categorieën, vermeld in 1°, de wijze waarop de producent van drukwerk het drukwerkafval aanvaardt.

In voorkomend geval moet een kopie van de overeenkomsten met tussenhandelaars of eindverkopers als bijlage bij het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan worden gevoegd; 4° voor elk van de categorieën, vermeld in 1°, de wijze waarop de producent van drukwerk zorgt voor de nuttige toepassing of de verwijdering van drukwerkafval; 5° voor welke van de categorieën van publicaties, vermeld in 1°, de producent van drukwerk voor de nakoming van zijn aanvaardingsplicht overeenkomstig artikel 3.4.1.6 overeenkomsten heeft gesloten met de gemeenten of verenigingen van gemeenten waar het drukwerkafval ontstaat. In voorkomend geval moet een kopie van die overeenkomsten als bijlage bij het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan worden gevoegd.

3.4.1.5.

De producent van drukwerk of de organisatie die hij hiervoor heeft aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM, voor zover die gegevensverstrekking niet in een milieubeleidsovereenkomst is geregeld : 1° de totale hoeveelheid en het totale gewicht van het in het Vlaamse Gewest verspreide drukwerk, onderverdeeld in de categorieën, vermeld in artikel 1.2.1, § 2,21° ; 2° een overzicht van de totale hoeveelheid en het totale gewicht van het in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht ingezamelde drukwerkafval;3° een overzicht van het totale gewicht van het met toepassing van de aanvaardingsplicht gerecycleerde, nuttig toegepaste en verwijderde drukwerkafval; 4° een overzicht van de preventieve acties onderverdeeld in de categorieën, vermeld in artikel 1.2.1, § 2, 21°.

3.4.2.3.

Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, regelen in het bijzonder, in voorkomend geval : 1° de verplichting van de eindverkopers van voertuigen om elk afgedankt voertuig dat de consument aanbiedt op een punt van inontvangstname te aanvaarden;2° de verplichting van de voertuigproducenten om alle aanvaarde afgedankte voertuigen bij de punten van inontvangstname die geen erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen zijn, op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daartoe erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen. 3.4.2.4, eerste lid

De voertuigproducent of de organisatie die hij hiervoor heeft aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid voertuigen die op de markt werden gebracht in het Vlaamse Gewest, uitgedrukt in kilogram en aantallen; 2° de totale hoeveelheid afgedankte voertuigen, uitgedrukt in kilogram, categorie M1 of N1, en aantallen, die in het Vlaamse Gewest werden aanvaard door de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen; 3° het gewicht van de onderdelen, materialen en afvalstoffen die afkomstig zijn van afgedankte voertuigen, uitgedrukt in kilogram, die gedurende het voorafgaande kalenderjaar werden : a) hergebruikt en gerecycleerd;b) verwerkt in vergunde installaties met terugwinning van energie;c) verwijderd in vergunde installaties voor de verbranding van afvalstoffen;d) verwijderd in of op stortplaatsen;4° de locatie van de verschillende erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen of vergunde verwerkingsinstallaties voor afgedankte voertuigen en de wijze waarop de aanvaarde afgedankte voertuigen in het Vlaamse Gewest werden verwerkt.

3.4.2.4, tweede lid

In aanvulling op artikel 3.2.1.4. vermelden de eindverkoper, tussenhandelaar en producent van voertuigen ook het chassisnummer van afgedankte voertuigen in het afvalstoffenregister. Ze verschaffen aan de OVAM alle informatie die de OVAM nuttig acht om de te bereiken doelstellingen, vermeld in artikel 3.4.2.2, te beoordelen.

3.4.2.5, eerste lid

De voertuigproducenten verschaffen aan de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen binnen zes maanden nadat een nieuw voertuigtype in de handel is gebracht, alle demontage-informatie. In die informatie worden de verschillende voertuigonderdelen en -materialen en de plaats van alle gevaarlijke stoffen in de voertuigen aangegeven.

3.4.2.5, tweede lid

De producenten van voertuigonderdelen verschaffen op verzoek van de erkende centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen, rekening houdend met de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële gegevens, ook demontage-informatie, informatie over de opslag en informatie over het testen van onderdelen die opnieuw kunnen worden gebruikt.

3.4.3.3.

Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, regelen in het bijzonder, in voorkomend geval : 1° de verplichting van de eindverkopers van banden om, overeenkomstig artikel 3.2.1.1, § 2, elke afvalband in ontvangst te nemen die door de consument wordt aangeboden; 2° de verplichting van de tussenhandelaars van banden om alle met toepassing van dit besluit in ontvangst genomen afvalbanden op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers in te zamelen en aan de producent van banden aan te bieden;3° de verplichting van de producenten van banden om alle aanvaarde afvalbanden bij de tussenhandelaar of, bij gebrek daaraan, bij de eindverkoper op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daartoe vergunde inrichting; 3.4.3.4, eerste lid

De eindverkoper van banden of de organisatie die hiervoor is aangeduid, bezorgt de OVAM voor 1 juli van elk jaar een overzicht van de totale hoeveelheid afvalbanden uitgedrukt in kilogram en soorten, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen gedurende het voorgaande kalenderjaar.

3.4.3.4, tweede lid

De tussenhandelaar in banden of de organisatie die hiervoor is aangeduid, bezorgt de OVAM voor 1 juli van elk jaar een overzicht van de totale hoeveelheid afvalbanden, inclusief die welke in aanmerking komen voor hergebruik, uitgedrukt in kilogram en soorten die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen gedurende het voorgaande kalenderjaar.

3.4.3.4, derde lid

De producent van banden of de organisatie die hiervoor is aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid banden, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het Vlaamse Gewest in omloop werd gebracht;2° de totale hoeveelheid afvalbanden, inclusief die welke in aanmerking komen voor hergebruik, uitgedrukt in kilogram en soorten, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld;3° de inrichtingen waar en de wijze waarop de ingezamelde afvalbanden werden verwerkt;4° de totale hoeveelheid afvalbanden, uitgedrukt in kilogram, die : a) werd uitgesorteerd voor hergebruik;b) een nieuw loopvlak kreeg;c) werd gebruikt voor materiaalrecyclage;d) energetisch werd gevaloriseerd. 3.4.4.3, eerste lid, 1°, c)

c) de producenten moeten, als ze een product op de markt brengen, een financiële zekerheid stellen waaruit blijkt dat het beheer van de afgedankte elektrische en elektronische apparaten zal worden gefinancierd.De financiële zekerheid heeft betrekking op de financiering van de inzameling en de milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van dat product. Ze kan de vorm hebben van een recyclageverzekering, een geblokkeerde bankrekening of een deelneming van de producent aan passende financiële regelingen voor de financiering van het beheer van afgedankte elektrische apparatuur;

3.4.4.3, tweede lid

In afwijking van artikel 3.2.1.1, § 6, geldt voor de zichtbaarheid van de milieubijdragen : 1° voor elektrische en elektronische apparaten van huishoudelijke of vergelijkbare aard worden bij de verkoop van nieuwe producten de kosten van inzameling en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking ten aanzien van de consumenten niet afzonderlijk aangetoond.De producenten mogen gedurende een overgangsperiode, tot en met 13 februari 2013 voor de grote huishoudelijke apparaten en tot en met 13 februari 2011 voor de andere apparaten, bij de verkoop van nieuwe producten de kosten van inzameling en milieuvriendelijke verwerking ten aanzien van de consumenten aantonen. De aangegeven kosten mogen niet hoger liggen dan de reële kosten; 2° voor elektrische en elektronische apparaten van andere gebruikers dan huishoudens of vergelijkbare gebruikers mogen de producenten tijdens een overgangsperiode bij de verkoop van nieuwe producten, op vrijwillige basis, ten aanzien van de consumenten de kosten van inzameling, verwerking en milieuvriendelijke verwijdering van de historische voorraad aantonen.Producenten die van die regeling gebruik maken, moeten garanderen dat de aangegeven kosten niet hoger liggen dan de reële kosten.

3.4.4.3, derde lid

De natuurlijke personen of rechtspersonen die elektrische of elektronische apparatuur verkopen op afstand via het internet, postorderdiensten of andere verkoopstechnieken, moeten de voorwaarden van dit artikel ook in acht nemen voor apparatuur die wordt geleverd aan een koper buiten het Vlaamse Gewest.

3.4.4.5.

De minimale doelstelling inzake inzameling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur met toepassing van de aanvaardingsplicht bedraagt 8,5 kilogram per inwoner per jaar.

Voor de verwerking van de met toepassing van de aanvaardingsplicht ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur gelden de volgende bepalingen : 1° de verwerking moet ertoe leiden dat de volgende percentages van hergebruik en recyclage van onderdelen, materialen en stoffen worden behaald : a) voor het ferrometaal : 95 %;b) voor het non-ferrometaal : 95 %;c) voor de kunststoffen : 50 %;2° de kunststoffen worden voor 80 % nuttig toegepast.3° voor hergebruik en recyclage van materialen, onderdelen en stoffen worden globale doelstellingen gehaald van : a) 80 % voor alle grote huishoudelijke apparaten en voor gasontladingslampen;b) 75 % voor alle automaten;c) 70 % voor alle andere apparatuur;4° inzake nuttige toepassing worden globale doelstellingen gehaald van : a) 85 % voor alle grote huishoudelijke apparaten;b) 80 % voor alle automaten;c) 75 % voor alle IT- en telecommunicatieapparatuur en consumentenapparatuur; 5° de afgedankte batterijen en accu's worden verwerkt overeenkomstig artikel 3.4.5.2. De doelstellingen, vermeld in 1° en 2°, gelden voor elk van de categorieën, vermeld in artikel 3.4.4.2.

3.4.4.7, eerste lid

De eindverkoper van elektrische en elektronische apparatuur of de organisatie die hiervoor is aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram;2° de soorten en aantallen afgedankte elektrische en elektronische apparaten die in het kader van de aanvaardingsplicht in ontvangst werden genomen, met minstens de aparte vermelding van de hoeveelheden die : a) voor hergebruik geselecteerd werden, inclusief de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar en de bestemming;b) aan de tussenhandelaars of de producent werden overhandigd;c) een andere bestemming hebben gekregen. 3.4.4.7, tweede lid

De tussenhandelaar in elektrische en elektronische apparatuur stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram;2° de soorten en aantallen afgedankte elektrische en elektronische apparaten, die in het kader van de aanvaardingsplicht in ontvangst werden genomen, met minstens de aparte vermelding van de hoeveelheden die : a) voor hergebruik geselecteerd werden, inclusief de inzamelaar, de afvalstoffenhandelaar of -makelaar en de bestemming;b) aan de producent werden overhandigd;c) een andere bestemming hebben gekregen. 3.4.4.7, derde lid

De producent van elektrische of elektronische apparatuur of de organisatie die hiervoor is aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het Vlaams Gewest op de markt werd gebracht;2° de totale hoeveelheid afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram, soorten en aantallen, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld;3° de inrichtingen waar en de wijze waarop de ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur werd verwerkt;4° de inrichtingen waar en de hoeveelheid ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die in hergebruik werd gebracht; 5° de totale hoeveelheden afvalstoffen die voortkomen uit de verwerking van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, uitgedrukt in kilogram en opgesplitst per groep van afvalstof als vermeld in artikel 3.4.4.5, en per categorie als vermeld in artikel 3.4.4.2, die : a) werden gerecycleerd;b) op een andere wijze nuttig werden toegepast;c) werden verwijderd in installaties voor de verbranding van afvalstoffen;d) werden verwijderd door storten. 3.4.4.8.

De producenten verstrekken informatie over het hergebruik en de verwerking van elk op de markt gebracht nieuw type elektrische en elektronische apparatuur, binnen een jaar nadat ze dat op de markt hebben gebracht. Die informatie bevat het energielabel en aanwijzingen over de verschillende onderdelen en materialen van de apparatuur, alsook over de plaatsen in de apparatuur waar zich gevaarlijke stoffen en preparaten bevinden. De informatie wordt door de producenten van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur aan de hergebruikcentra en de verwerkings- en recyclageinrichtingen verstrekt in de vorm van handboeken of via elektronische media.

3.4.5.4.

Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, regelen : 1° de verplichting van de eindverkopers van batterijen en accu's om, overeenkomstig artikel 3.2.1.1, § 2, elke afgedankte batterij en accu in ontvangst te nemen die door de consument wordt aangeboden; 2° de verplichting van de tussenhandelaars in batterijen en accu's om alle afgedankte batterijen en accu's die met toepassing van dit besluit in ontvangst genomen zijn, op regelmatige basis ter plaatse bij de eindverkopers in te zamelen en aan de producent van batterijen en accu's aan te bieden; 3° de verplichting van de producenten van batterijen en accu's om alle aanvaarde afgedankte batterijen en accu's bij de tussenhandelaar van batterijen en accu's, of, bij gebrek daaraan, bij de eindverkoper van batterijen en accu's, op regelmatige basis in te zamelen en op eigen kosten te laten verwerken in een daarvoor vergunde inrichting; 4° de manier waarop het gepaste gebruik van batterijen en accu's wordt aangemoedigd.

3.4.5.6.

De producenten van batterijen en accu's worden geregistreerd en de producenten of de organisatie die zij hiervoor hebben aangeduid, stellen voor 1 april van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid batterijen en accu's, uitgedrukt in kilogram, die in het Vlaamse Gewest op de markt werd gebracht, opgesplitst in de volgende soorten : a) zink-bruinsteenbatterijen en -accu's;b) alkali-mangaanbatterijen en -accu's; c) kwikoxidebatterijen en -accu's; d) zilveroxidebatterijen en -accu's; e) zink-luchtbatterijen en -accu's; f) nikkel-cadmiumbatterijen en -accu's; g) loodhoudende batterijen en -accu's; h) nikkelmetaalhydride batterijen en -accu's; i) herlaadbare lithiumbatterijen en -accu's;j) overige batterijen en -accu's; 2° de totale hoeveelheid afgedankte batterijen en accu's, uitgedrukt in kilogram, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld, opgesplitst in de soorten, vermeld in 1° ;3° de inrichtingen waar en de wijze waarop de ingezamelde afgedankte batterijen en accu's werden verwerkt;4° de hoeveelheid gerecycleerde afvalstoffen;5° een overzicht van de preventieve acties. 3.4.6.3.

Het individuele afvalpreventie- en afvalbeheerplan en de milieubeleidsovereenkomst, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, regelen in het bijzonder de wijze van inontvangstneming zodat de afgewerkte olie die vrijkomt in het kader van de aanvaardingsplicht maximaal kan worden ingezameld en verwerkt. De inzameling en verwerking van die afgewerkte olie moeten georganiseerd worden door de eindverkopers, tussenhandelaars en producenten en zijn gratis voor de particuliere verbruikers. Voor de organisatie van de inzameling en de verwerking van afgewerkte olie die afkomstig is van professionele verbruikers, kunnen in de milieubeleidsovereenkomst stimulerende maatregelen opgenomen worden.

3.4.6.4, eerste lid

De eindverkoper en de tussenhandelaar van olie of de organisatie die hiervoor is aangeduid, bezorgen de OVAM voor 1 juli van elk jaar een overzicht van de totale hoeveelheid afgewerkte olie, uitgedrukt in liter, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht in ontvangst werd genomen gedurende het voorgaande kalenderjaar.

3.4.6.4, tweede lid

De producent van olie of de organisatie die hij hiervoor heeft aangeduid, stelt voor 1 juli van elk jaar de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid olie, uitgedrukt in liter, die in het Vlaamse Gewest werd verbruikt;2° de totale hoeveelheid afgewerkte olie, uitgedrukt in liter, die in het kader van de uitoefening van de aanvaardingsplicht werd ingezameld.Hij geeft daarbij opeen gemotiveerde wijze aan wat de verliezen zijn die ontstaan door de consumptie; 3° de inrichtingen waar en de wijze waarop de ingezamelde afgewerkte olie werd verwerkt;4° de totale hoeveelheden aan stoffen die voortkomen uit de verwerking van afgewerkte olie, uitgedrukt in liter, die : a) opnieuw werden gebruikt als olie;b) opnieuw geraffineerd werden;c) op een andere wijze nuttig werden toegepast;d) werden verwijderd. 3.4.9.3, eerste lid

De eindverkoper en de tussenhandelaar van fotovoltaïsche zonnepanelen of de organisatie die hiervoor is aangeduid, bezorgen de OVAM voor 1 juli van elk jaar een overzicht van de totale hoeveelheid fotovoltaïsche zonnepanelen uitgedrukt in aantal en in kilogram die in het kader van de aanvaardingsplicht in ontvangst werden genomen gedurende het voorgaande kalenderjaar.

3.4.9.3, tweede lid

De producent van fotovoltaïsche zonnepanelen of de organisatie die hij hiervoor heeft aangeduid, stelt jaarlijks voor 1 juli de volgende gegevens over het voorgaande kalenderjaar ter beschikking van de OVAM : 1° de totale hoeveelheid zonnepanelen, fotovoltaïsche zonnepanelen en zonneboilers uitgedrukt in aantal en in kilogram die in het Vlaamse Gewest op de markt werden gebracht; 2° de totale hoeveelheid afgedankte zonnepanelen, afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen en afgedankte zonneboilers uitgedrukt in aantal en in gewicht die in het Vlaamse Gewest werd ingezameld in het kader van de aanvaardingsplicht;3° de inrichtingen waar en de wijze waarop de ingezamelde afgedankte zonnepanelen, afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen en afgedankte zonneboilers werden verwerkt;4° de totale hoeveelheid van de stoffen die voortkomen uit de verwerking van de afgedankte zonnepanelen, afgedankte fotovoltaïsche zonnepanelen en afgedankte zonneboilers uitgedrukt in gewicht, die : a) werd hergebruikt;b) werd gerecycleerd;c) werd nuttig toegepast;d) werd verwijderd. 3.4.10.1.

Voor landbouwfolies wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van een collectief plan als vermeld in afdeling 3.3, dat de betrokken producenten en gebruikers moeten opstellen tegen 1 januari 2013.

3.4.10.3.

Het collectieve plan moet minstens de volgende elementen bevatten : 1° de vermelding van de vertegenwoordigers van de producenten en van de gebruikers;2° een analyse van de productketen : a) een beschrijving van de soorten en hoeveelheden landbouwfolies die op de markt worden gebracht en die vrijkomen als afvalstof;b) een beschrijving van de producenten en gebruikers van landbouwfolies;c) een beschrijving van de huidige situatie op het vlak van inzameling en verwerking;d) een opsomming van de ontbrekende informatie in de analyse;3° de concrete engagementen, enerzijds van de producenten en invoerders, anderzijds van de vertegenwoordigers van de land- en tuinbouwers, op het vlak van : a) de vervollediging van de analyse;b) hun bijdragen aan de doelstellingen. 3.4.11.1, eerste lid

Voor verpakte verbruiksgoederen die door de minister worden aangeduid als goederen die vaak terug te vinden zijn in het zwerfvuil, wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door de verplichting voor de betrokken producenten om te beschikken over een collectief plan als vermeld in afdeling 3.3, dat de betrokken producenten moeten opstellen tegen 1 januari 2013.

3.4.12.1, eerste lid

Voor de gebruikte injectienaalden, vermeld in artikel 5.2.2.1, 11°, wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van een collectief plan als vermeld in afdeling 3.3, dat de betrokken producenten moeten opstellen tegen 1 januari 2013.

3.4.13.1, eerste lid

Voor gebruikte wegwerpluiers wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door middel van een collectief plan als vermeld in afdeling 3.3, dat de betrokken producenten moeten opstellen tegen 1 januari 2013.

5.2.3.1, § 6

De lijst van medische afvalstoffen, vermeld in paragraaf 3, aangevuld met alle aanvullende risicohoudende en niet-risicohoudende medische afvalstoffen, vermeld in paragraaf 4 en 5, moet binnen elke instelling voor geneeskunde en elke geneeskundige praktijk ter beschikking worden gesteld van de toezichthouder en van elke persoon die betrokken is bij de productie en de behandeling van medische afvalstoffen.

5.2.4.3, § 6, eerste zin

Het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen verleent alle informatie die in het kader van de aanvaardingsplicht, vermeld in onderafdeling 3.4.2, moet worden bijgehouden of verstrekt, aan de voertuigproducenten of aan degenen die door hen zijn aangesteld.

5.2.4.3, § 6, laatste zin

Het chassisnummer van een afgedankt voertuig dat het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen verlaat, wordt voorafgaandelijk meegedeeld aan het beheersorganisme.

5.2.4.3, § 7

Op elk moment moet op verzoek van de toezichthouder een geactualiseerde lijst kunnen worden voorgelegd van de afgedankte voertuigen, alsook van de afvalstoffen en materialen die aanvaard werden of van de hand gedaan werden, en die aanwezig zijn op de inrichting.

5.2.4.3, § 8

Het erkende centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen verleent op uitdrukkelijk verzoek van de OVAM de volgende gegevens in verband met de materialenstroom, waarbij het gewicht wordt uitgedrukt in kilogram : 1° een overzicht van de aangevoerde afgedankte voertuigen met vermelding van het aantal, het totaalgewicht per categorie M1 of N1, en lijsten van de chassisnummers;2° een overzicht van de afgevoerde afgedankte voertuigen, met vermelding van het aantal, het totaalgewicht per categorie M1 of N1, en de lijsten van de chassisnummers;3° een overzicht van de afgevoerde materialen volgens hun gewicht en totaal per bestemming. 5.2.4.7, § 2, eerste lid, 1°

Onverwijld wijzigingen van de gegevens, vermeld in artikel 5.2.4.5, aan de OVAM te melden;

5.2.8.3.

Bedrijven die pcb's verwerken, delen de hoeveelheid, de oorsprong en de aard van de aan hen geleverde pcb's, mee aan de OVAM. Ze houden die gegevens ook ter inzage van de lokale overheid en de bevolking.

5.2.8.4, § 1, 1° tot en met 3°

De houder van apparaten die pcb's bevatten, moet : 1° als dat nog niet eerder gebeurd is met toepassing van het koninklijk besluit van 9 juli 1986 tot reglementering van de stoffen en preparaten die polychloorbifenylen en polychloorterfenylen bevatten, of van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2000 houdende vaststelling van het verwijderingsplan voor pcb-houdende apparaten en de daarin aanwezige pcb's, zo snel mogelijk ten minste de volgende gegevens bezorgen aan de OVAM : a) zijn naam en adres;b) plaats en omschrijving van de apparaten die pcb's bevatten en die hij in zijn bezit heeft, alsook de hoeveelheden pcb's in die apparaten;c) de hoeveelheden pcb's die hij in zijn bezit heeft;d) de hoeveelheden gebruikte pcb's die hij in zijn bezit heeft;e) data en soorten behandeling of vervanging die worden uitgevoerd of overwogen. Als die kennisgeving eerder is gedaan met toepassing van het besluit van 9 juli 1986 of van 17 maart 2000, worden daarbij de eventuele wijzigingen vermeld ten aanzien van de vroegere kennisgeving; 2° de OVAM op de hoogte brengen van elke wijziging in de situatie, vermeld in 1° ;3° ervoor zorgen dat elk apparaat dat meer dan 1 liter pcb's bevat, wordt voorzien van een etiket. Een soortgelijk etiket moet ook worden aangebracht op de deuren van lokalen waar dat apparaat zich bevindt. Voor sterkstroomcondensatoren geldt de drempel van 1 liter voor het totaal van de afzonderlijke onderdelen van een gecombineerd toestel. Apparaten waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat de vloeistoffen daarin tussen 0,05 en 0,005 gewichtsprocenten pcb's bevatten, mogen worden voorzien van een etiket met de vermelding "verontreinigd met pcb's < 0,05 %".

5.2.8.4. § 2

Elke wijziging van de informatie, verstrekt overeenkomstig paragraaf 1, 1° en 2°, moet binnen drie maanden schriftelijk aan de OVAM worden meegedeeld.

5.2.10.3, § 1, eerste zin

De beheerder van een haven stelt een passend plan op voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval.

5.2.10.3, § 5

De beheerders van de zeehavens, van de waterwegen en van de vissershavens moeten door een onafhankelijke bedrijfsrevisor een audit laten uitvoeren, waarbij wordt toegezien op de correcte uitvoering van het kostendekkingssysteem, zoals uitgewerkt in het plan voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval. De resultaten van de audit moeten bezorgd worden aan de OVAM : 1° voor de beheerders van de zeehavens jaarlijks, uiterlijk op 1 maart van het volgende jaar;2° voor de beheerders van de waterwegen en van de vissershavens, voor de periode van de drie voorafgaande boekjaren, samen met het nieuwe ontwerp van plan voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval.De beheerders van de jachthavens die zeegaande vaartuigen ontvangen, moeten een overzicht geven van de inkomsten en uitgaven die betrekking hebben op het kostendekkingssysteem, zoals uitgewerkt in het plan voor ontvangst en verwerking van scheepsafval. Het overzicht moet bezorgd worden aan de OVAM samen met het nieuwe ontwerp van plan voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval en loopt over de drie voorafgaande boekjaren.

5.2.10.4, § 3, eerste zin

In geval van significante veranderingen in de werking van de haven, moet de beheerder van de haven dat onmiddellijk melden aan de OVAM met een aangetekende brief.

5.2.10.5.

De beheerder van de haven zorgt ervoor dat aan elke havengebruiker de volgende informatie wordt verstrekt : 1° een korte verwijzing naar het fundamentele belang van een behoorlijke afgifte van scheepsafval en ladingresiduen;2° de locatie van de vaste havenontvangstvoorzieningen, met tekening/kaart;3° een lijst van gewoonlijk verwerkte soorten scheepsafval en ladingresiduen;4° een lijst van contactadressen, exploitanten en geboden diensten;5° een beschrijving van de aanmeldingsprocedure;6° een beschrijving van de afgifteprocedures;7° een beschrijving van het tariefsysteem;8° een beschrijving van de procedures voor het melden van vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen;9° een beschrijving van de procedure voor het aanvragen van een vrijstelling van de afgifteplicht, de aanmelding en de financiële bijdrage. 5.2.10.6, § 4

De aanmeldingsformulieren die de aangewezen instanties in het kader van deze procedure ontvangen, moeten gedurende een termijn van drie jaar bijgehouden worden.

5.2.11.4, § 1, eerste zin

De havenbeheerders die binnenschepen ontvangen en de waterwegbeheerders stellen een passend plan op voor de ontvangst en verwerking van scheepsafval, restlading, overslagresten, ladingsrestanten en waswater.

5.2.11.5, derde lid, eerste zin

Bij significante veranderingen in de werking van het netwerk van ontvangstinrichtingen moeten de havenbeheerders die binnenschepen ontvangen, en de waterwegbeheerders dat onmiddellijk meedelen aan de OVAM met een aangetekende brief.

5.2.11.6.

De havenbeheerders die binnenschepen ontvangen, en de waterwegbeheerders zorgen ervoor dat voor de binnenschepen de volgende informatie beschikbaar is : 1° een korte verwijzing naar het fundamentele belang van een behoorlijke afgifte van scheepsafval;2° de locatie van de vaste ontvangstvoorzieningen, met een tekening of kaart;3° een lijst van de afvalstromen die worden aanvaard;4° een lijst van contactadressen, exploitanten en geboden diensten;5° een beschrijving van de afgifteprocedures en van het tariefsysteem;6° een beschrijving van de procedures voor het melden van vermeende tekortkomingen van havenontvangstvoorzieningen. 6.1.1.6, § 2, derde lid, laatste zin

Het verslag van elke keuring wordt binnen de twee maanden na de keuring door de keuringsinstelling ter beschikking gesteld van de OVAM.

6.1.1.6, § 2, vierde lid, laatste zin

Het verslag van elke keuring wordt binnen de twee maanden na de keuring door de keuringsinstelling ter beschikking gesteld van de OVAM.

6.1.2.4, eerste zin

Elke wijziging in de geregistreerde gegevens moet aan de OVAM worden meegedeeld.

6.1.3.4, eerste zin

Elke wijziging in de geregistreerde gegevens moet aan de OVAM worden meegedeeld.

6.2.3.

Voor kennisgevingen die betrekking hebben op de uitvoer van afvalstoffen, moet de kennisgever de originele kennisgeving, met minstens één afschrift, ervan naar de OVAM sturen. Als er doorvoerlanden zijn, moet er voor elk doorvoerland een exemplaar worden toegevoegd.

7.3.1.2, § 1

De afvalstoffenproducenten en grondstoffenproducenten die zijn opgenomen in de selectie, vermeld in artikel 7.3.1.1, eerste lid, alsook de afvalstoffenproducenten van bedrijfsafvalstoffen, vermeld in de lijst van hinderlijke inrichtingen, opgenomen als bijlage I bij titel I van het Vlarem, met de letter R in de zevende kolom, brengen verslag uit over de in het vorige kalenderjaar geproduceerde afvalstoffen en grondstoffen.

7.3.1.2, § 2

De verslaggeving heeft betrekking op alle bedrijfsafvalstoffen, met uitzondering van de met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen die door of in opdracht van de gemeente zijn ingezameld of opgehaald.

De verslaggeving bevat jaartotalen uit het register van geproduceerde afvalstoffen, vermeld in artikel 7.2.1.1. Voor bedrijfsafvalstoffen die in aard, samenstelling, verwerkingswijze, afvalstoffeninzamelaar, afvalstoffen-handelaar of -,-makelaar of afvalstoffen-verwerker verschillen, moeten per exploitatiezetel afzonderlijke totalen worden ingevuld.

7.3.1.2, § 3

De verslaggeving heeft betrekking op alle geproduceerde grondstoffen.

De verslaggeving bevat de jaartotalen uit het uitgaande materialenregister, vermeld in artikel 7.2.2.2. Voor materialen die in aard, samenstelling, toepassingswijze of bestemming verschillen, moeten afzonderlijke totalen worden ingevuld.

7.3.1.3, eerste lid

De verslaggeving over de productie van bedrijfsafvalstoffen verloopt overeenkomstig artikel 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag, voor de datum die daarin wordt bepaald, en door middel van het deelformulier « Identificatiegegevens » en, het deelformulier « Afvalstoffenmelding voor producenten » van het integrale milieujaarverslag, waarvan het model als bijlage I bij het het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag is gevoegd.

7.3.2.1, eerste lid

De gemeentelijke overheden bezorgen jaarlijks voor 1 april aan de OVAM een jaarrapport over de in het vorige kalenderjaar door hen of in hun opdracht ingezamelde afvalstoffen.

7.3.2.1, tweede lid

Het jaarrapport heeft betrekking op huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen die door of in opdracht van de gemeente zijn ingezameld of opgehaald.

7.3.2.2, eerste lid

Het jaarrapport, vermeld in artikel 7.3.2.1, wordt schriftelijk of elektronisch bezorgd en bevat jaartotalen uit het register van de door de gemeente of in opdracht van de gemeente ingezamelde afvalstoffen, vermeld in artikel 7.2.1.3.

7.3.2.2, tweede lid

De OVAM bepaalt de inhoud van het jaarrapport en de vorm waarin het wordt opgemaakt en bezorgd, met inbegrip van de technische specificaties voor het elektronisch indienen van het rapport.

7.4.2, § 2

De verslaggeving heeft betrekking op alle verwerkte afvalstoffen die zijn opgenomen in de selectie, vermeld in artikel 7.4.1, eerste lid.

De verslaggeving bevat jaartotalen uit het register van verwerkte afvalstoffen, vermeld in artikel 7.2.1.1. Voor afvalstoffen die in aard, samenstelling, verwerkingswijze of plaats van herkomst (binnen België het gewest, buiten België het land) verschillen, moeten per exploitatiezetel afzonderlijke totalen worden ingevuld.

7.4.2, § 3

De verslaggeving heeft betrekking op alle gebruikte grondstoffen die zijn opgenomen in de selectie, vermeld in artikel 7.4.1, eerste lid.

De verslaggeving bevat de jaartotalen uit het inkomende materialenregister, vermeld in artikel 7.2.2.3. Voor grondstoffen die in aard, samenstelling, toepassingswijze of plaats van herkomst (binnen België het gewest, buiten België het land) verschillen, moeten afzonderlijke totalen worden ingevuld.

7.4.3.

De verwerker van afvalstoffen die opgenomen is in de selectie, vermeld in artikel 7.4.1, eerste lid, brengt verslag uit over de in het vorige kalenderjaar door hem verwerkte afvalstoffen waarvoor rapportering wordt gevraagd. Voor zover het in Vlaanderen ingevoerde afvalstoffen betreft, verloopt de verslaggeving overeenkomstig artikel 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag, voor de datum die daarin wordt bepaald en door middel van het deelformulier » Ingevoerde afvalstoffen door verwerkers » van het integrale milieujaarverslag, waarvan het model als bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag is gevoegd.

8.1.4.1, eerste lid

Elke wijziging die wordt aangebracht aan de gegevens, vermeld in artikel 8.1.2.2, 1°, 7°, 8°, 9°, en elke wijziging van leidinggevende personeelsleden of in het adres van het laboratorium, worden onmiddellijk met een aangetekende brief meegedeeld aan de OVAM.

8.1.4.2, eerste lid, 3°

Als het laboratorium analyses uitvoert waarvoor het niet erkend is, moet de niet-erkenning voor de analyses in kwestie expliciet in het analyseverslag vermeld worden;

8.1.4.2, eerste lid, 4°

Als het laboratorium analyses laat uitvoeren in een ander daartoe erkend laboratorium, moet de uitbesteding voor de analyses in kwestie expliciet in het analyseverslag vermeld worden.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Brussel, 17 februari 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

^