Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 17 mei 2019
gepubliceerd op 08 augustus 2019

Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019

bron
vlaamse overheid
numac
2019041469
pub.
08/08/2019
prom.
17/05/2019
ELI
eli/besluit/2019/05/17/2019041469/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 MEI 2019. - Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019


VERSLAG AAN DE VLAAMSE REGERING Algemene inleiding Dit besluit van de Vlaamse Regering wordt genomen ter uitvoering de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019 (hierna: de codex).

Het besluit voorziet daarnaast ook in een inhoudelijk gerelateerde uitvoeringsbepaling voor artikel 8, eerste lid, van het decreet van 22 maart 2019 houdende een kader voor grote projecten en programma's.

Dit besluit komt in de plaats van: 1. het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2001 houdende regeling van de begrotingscontrole en -opmaak (hierna: BVR begrotingscontrole);2. het besluit van de Vlaamse Regering van 3 februari 2006 houdende de modaliteiten tot invoering van het centraal kasbeheer voor de Vlaamse verzelfstandigde agentschappen opgericht ingevolge het decreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003 (hierna: BVR CFO);3. het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011 betreffende de begroting en de boekhouding van de Vlaamse rechtspersonen (hierna: BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen);4. het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011 betreffende de boekhoudregels en de aanrekeningsregels die van toepassing zijn op de Vlaamse ministeries en de diensten met afzonderlijk beheer en betreffende de controle op de vastleggingskredieten (hierna: BVR begroting en boekhouding ministeries en DAB's);5. het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2012 betreffende controle en single audit (hierna: BVR single audit);6. het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring (hierna: BVR subsidies);7. het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2016 tot oprichting van de Vlaamse adviescommissie boekhoudkundige normen van toepassing op de Vlaamse ministeries, diensten met afzonderlijk beheer en Vlaamse rechtspersonen (hierna: BVR VABN);8. het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2018 houdende de uitvoering van het decreet van 18 mei 2018 betreffende de optimalisatie van het beheer van de financiële activa van de Vlaamse overheidsentiteiten (hierna: BVR financiële activa). Het besluit voegt de algemene regels inzake de begroting, de rapportering en de financiële operaties van de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse rechtspersonen samen in één enkel uitvoeringsbesluit.

Dit besluit beperkt er zich niet toe de voornoemde regelgeving te hernemen en te integreren, maar gaat gepaard met: 1° een herschikking en een herschrijving van de voornoemde regelgeving, met het oog op een verbetering van haar leesbaarheid en interne consistentie.2° het verleggen van beleidsmatige klemtonen ten opzichte van de voornoemde regelgeving.De verhouding tot de voornoemde regelgeving wordt in dit verslag verduidelijkt, en ook de vernieuwingen ten opzichte van de voornoemde regelgeving worden opgenomen.

Adviezen Raad van State en SERV De opmerkingen van de Raad van State advies 64.851/1 van 4 januari 2019 werden grotendeels verwerkt, wat hierna in dit verslag ook zal worden verduidelijkt (bij de aanhef en in de artikelsgewijze bespreking). Toch kon niet met alle opmerkingen worden ingestemd.

Zo kan niet worden ingestemd met de zienswijze van de Raad van State over de verplichting om een boekhouding te voeren op basis van het federaal bepaalde genormaliseerd boekhoudplan (randnr. 9 van het advies). In de memorie van toelichting bij de codex werd omstandig aangegeven waarom die zienswijze niet kan worden gevolgd. Aangezien dit besluit in artikel 15 louter de rechtsgrond uit artikel 28, tweede lid, van de codex uitvoert, kan dan ook naar die omstandige motivering worden verwezen.

Voor wat de opmerkingen in het advies over de VABN betreft (randnr. 14 m.b.t. de artikelen 64 tot en met 69 van het ontwerp zoals in eerste lezing principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 16 november 2018 (artikelen 65 tot en met 70 van voorliggend ontwerp), kan eveneens worden verwezen naar de omstandige toelichting in de memorie van toelichting bij de codex (de algemene repliek op het advies van de Raad van State vooraan en de artikelsgewijze toelichting bij artikel 70 van de codex).

De opmerkingen van de Raad van State in het advies 65.906/1 van 7 mei 2019 werden gevolgd. Dit betekent dat zowel de aanhef werd gewijzigd alsook dat het verband werd verduidelijkt tussen artikel 37, § 2, 3° en de artikelen waarin het advies van de Inspectie van Financiën verplicht wordt opgelegd. De Raad van State verwijst in het advies enkel naar artikel 43 maar ook in andere artikelen van het besluit worden verplichte adviesaanvragen ingesteld. Om die reden zijn ook die andere artikelen vermeld in artikel 37, § 2, 3°.

De opmerkingen van de SERV in zijn advies van 26 november 2018 gaven geen aanleiding tot een aanpassing van het ontwerp van besluit. Wel kan worden verwezen naar de toelichting bij artikel 141 aangaande de in het advies gesignaleerde vragen over het overgangsjaar 2019.

Aanhef De aanhef werd aangevuld met de rechtsgronden die werden aangereikt door de Raad van State (randnrs. 3.4, 3.5 en 5 van advies 64.851/1), evenals de recente rechtsgrond in artikel 8, eerste lid, van het decreet van 22 maart 2019 houdende een kader voor grote projecten en programma's. Ook het lid waarin wordt verwezen naar het advies Raad van State werd aangevuld (randnr. 6 van advies 64.851/1), evenals de verwijzing naar het advies 65.906/1 van de Raad van State, gegeven op 7 mei 2019 (randnr. 3 van advies 65.906/1).

Artikelsgewijze toelichting HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.De definities zoals opgenomen in de VCO werken allemaal door in dit besluit. Daarnaast werden slechts twee extra inhoudelijke definities opgenomen, nl. voor begrotingsakkoord en thema-overschrijdend inhoudelijk structuurelement. 1° begrotingsakkoord Het begrotingsakkoord is het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, in het kader van zijn rol bij de ex ante controle van de uitvoering van de begroting.Deze definitie is vooral van belang voor de bepalingen inzake de controle door de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen (hoofdstuk 6, afdeling 1). 2° thema-overschrijdend inhoudelijk structuurelement In de mate dat beleidskredieten kunnen toegewezen worden aan één specifiek inhoudelijk structuurelement (ISE), dienen de uitgaven onder het desbetreffende ISE te worden opgenomen.Wanneer het niet mogelijk is om een uitgave voorafgaandelijk toe te wijzen aan één specifiek inhoudelijk structuurelement, kan het worden opgenomen bij een thema-overschrijdend ISE. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor uitgaven in het kader van wetenschappelijk onderzoek, waarbij op voorhand nog niet vaststaat welk thema het voorwerp zal uitmaken.

De beleidskredieten die onder het inhoudelijk structuurelement `thema-overschrijdend' komen te staan, moeten beperkt blijven tot een minimum. Dit betekent dat er eerst nagegaan wordt in welke mate het mogelijk is om kredieten toe te wijzen aan een specifiek ISE. HOOFDSTUK 2. - Begroting Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de entiteiten van de

Vlaamse deelstaatoverheid Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen over de meerjarenraming en de beleids- en begrotingsinformatie

Art. 2.Dit artikel herneemt in grote mate artikel 3 van het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen.

Het bepaalt dat de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, de indiening van de meerjarenraming voorbereidt zowel voor de Vlaamse Gemeenschap als voor de Vlaamse rechtspersonen.

Overeenkomstig het tweede lid, kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse rechtspersonen wel vragen om een ontwerp van meerjarenraming op te stellen of een gerichte insteek te leveren volgens de instructies en binnen de termijn die hij bepaalt.

Art. 3.Dit artikel is nieuw. De beleids- en begrotingstoelichtingen worden geïnitieerd als nieuwe documenten waarin de beleids- en begrotingsinformatie die voorheen in de beleidsbrieven en in de memories van toelichting per beleidsdomein opgenomen werd, meer en beter geïntegreerd wordt. Het opstellen van de beleids- en begrotingstoelichtingen vraagt een nauwe samenwerking tussen de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, de Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen regeringsbeleid, en de inhoudelijk bevoegde minister(s). De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen regeringsbeleid, staan daar hoofdzakelijk in voor het bewaken van de uniformiteit tussen de verschillende beleids- en begrotingstoelichtingen. De inhoudelijk bevoegde minister zorgt dan weer voor de sectorgebonden uitwerking. Om het betrokken proces meer te duiden en te stroomlijnen kunnen de Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen regeringsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begroting, samen een instructie uitvaardigen.

Onderafdeling 2. - Bepalingen over de jaarlijkse begroting

Art. 4.Deze bepaling herneemt in grote mate artikel 5, § 1, van het BVR begrotingscontrole en artikel 4 van het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen.

Art. 5.Deze bepaling is nieuw. Ze legt aan alle aan de codex onderworpen entiteiten de verplichting op om een geüniformiseerd begrotingsplan te volgen.

Waar de boekhouding reeds lang gevoerd wordt aan de hand van een boekhoudplan, is er nog geen soortgelijk sjabloon voor de begroting en begrotingsrapportering. Nochtans zijn er voor de begroting ook een aantal elementen waarover verplicht gerapporteerd moet worden. De internationale verplichtingen rond rapportering over overheidsschuld en vorderingensaldo zijn vervat in o.a. het ESR en COFOG. Daarnaast is met de invoering van een prestatie-geïnformeerde-begroting ook het inhoudelijk structuurelement (ISE) geïnitieerd. Het ISE zorgt voor een inhoudelijk zinvolle clustering van kredieten of deelbevoegdheden binnen een programma. Het is hét element dat de koppeling tussen beleid en begroting moet faciliteren en is om die reden een cruciaal rapporteringselement.

De entiteiten die werken volgens een artikelstructuur nemen dit begrotingsplan integraal over.

De entiteiten die niet volgens een artikelstructuur werken nemen de elementen uit het geuniformiseerd begrotingsplan via zogenaamde `transformational accounting' op in hun rapportering over de begroting. Deze laatste entiteiten zullen m.a.w. hun eigen vertrouwde begrotings- en boekhoudtools niet moeten verlaten. Op deze manier kan er over alle entiteiten heen op een uniforme manier worden gerapporteerd over de begroting. Afdeling 2. - Specifieke bepalingen voor de begroting van de Vlaamse

Gemeenschap Onderafdeling 1. - Indiening en goedkeuring van de jaarlijkse begroting

Art. 6.Dit artikel is nieuw, maar bevestigt de bestaande praktijk.

Onderafdeling 2. - Herverdelingen

Art. 7.Deze onderafdeling regelt de wijze waarop een herverdeling van vastleggingskredieten en vereffeningskredieten kan worden uitgevoerd binnen de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. In artikel 12 wordt de mogelijkheid tot herverdelen binnen de begrotingen van de Vlaamse rechtspersonen geregeld en in de artikelen 32 t.e.m. 35 en artikel 43, § 2, eerste lid, 2°, worden de controlevereisten geregeld. In het besluit wordt getracht om de verbetering van de herverdelingsregels verder te zetten. De bepalingen in het BVCO moeten steeds worden gelezen samen met de artikelen 21, 22, 23 en 27 van de codex die omschrijven welke herverdelingen überhaupt mogelijk zijn.

In het geval van een ministerieel herverdelingsbesluit, moet dat besluit ondertekend worden door de minister bevoegd voor het begrotingsartikel van waaruit de kredieten vertrekken. Als de kredieten vertrekken van een begrotingsartikel waarvoor meerdere ministers bevoegd zijn, moeten alle bevoegde ministers het ministerieel besluit ondertekenen.

Hierna volgt een overzicht van de nieuwe regels.

Overzicht

VAK

VEK

Vlaamse Gemeenschap (departementen, DAB's, IVA's zonder RPH)

1) binnen programma (als niet op de lijst van niet-toegestane herverdelingen): Binnen begrotingsartikel: managementbeslissing Over begrotingsartikel heen: MB, zonder IF en akkoord minister van begroting (BA) tenzij: *herverdeling over een ISE, m.u.v. herverdeling vertrekkende van een thema-overschrijdend ISE *tussen LO en andere ESR-aggregaten *herverdeling met ESR-impact, m.a.w. herverdeling m.b.t. kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds 2) over programma heen: opgenomen in uitgavenbegroting: MB met IF en BA provisies over programma heen: BVR met IF en BA

Binnen en over programma's heen VO-breed: Binnen begrotingsartikel: managementbeslissing Over begrotingsartikel heen: MB zonder BA of IF, tenzij ESR impact, m.a.w. herverdeling m.b.t. kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds

Rechtspersonen onder gezag VR: *IVA's met RPH *VOI's type A *Eigen Vermogens

Binnen begroting (als niet op de lijst van niet-toegestane herverdelingen): Binnen begrotingsartikel: managementbeslissing Over begrotingsartikel heen (1) MB, zonder IF en BA tenzij: *herverdeling over een ISE, m.u.v. herverdeling vertrekkende van een thema-overschrijdend ISE * tussen LO en andere ESR-aggregaten of economische code 11 en andere economische codes *herverdeling met ESR-impact, m.a.w. herverdeling m.b.t. kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds

Binnen begroting: Binnen begrotingsartikel: managementbeslissing Over begrotingsartikel heen: MB zonder BA of IF, tenzij ESR impact, m.a.w. herverdeling m.b.t. kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds

Rechtspersonen onder toezicht VR: alle andere rechtspersonen die onder Vlaamse deelstaatoverheid (S13.12) vallen

Binnen begroting (als niet op de lijst van niet-toegestane herverdelingen): Beslissing beheersorgaan met voorafgaande meldingsplicht aan RC als: *herverdeling over een ISE, m.u.v. herverdeling vertrekkende van een thema-overschrijdend ISE *tussen LO en andere ESR-aggregaten of economische code 11 en andere economische codes *herverdeling met ESR-impact, m.a.w. herverdeling m.b.t. kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds

Binnen begroting: Beslissing beheersorgaan met voorafgaande meldingsplicht aan RC als ESR impact, m.a.w. herverdeling m.b.t. kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds


Deze tabel is een samenlezing van de artikelen 7, 8, 12, 32, 33, 34, 35, 43, § 2, eerste lid, 2°, 55 en 56 BVCO.

Art. 8.Zie de toelichting bij artikel 7. Dit artikel werd aangepast aan de louter vormelijke opmerking van de Raad van State (randnr. 7 van advies 64.851/1).

Art. 9.Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de codex hebben herverdelingsbesluiten pas uitwerking vanaf hun bekendmaking.

Voorliggende nieuwe bepaling schrijft dan ook voor dat alle beslissingen tot herverdeling, m.u.v. de herverdelingen binnen een begrotingsartikel, zowel wanneer ze betrekking hebben op vastleggingskredieten als wanneer ze betrekking hebben op vereffeningskredieten onmiddellijk moeten worden bezorgd aan de instantie bevoegd voor de begroting met het oog op hun bekendmaking.

Dit artikel voorziet in een indieningsplicht van de individuele entiteiten van de Vlaamse deelstaatoverheid, niet in een verzamelplicht van de instantie bevoegd voor de begroting.

Voor ministeriële besluiten is de datum van ondertekening, effectief de datum waarop de minister het document ondertekent en dateert, voor besluiten van de Vlaamse Regering is de datum van ondertekening de datum van goedkeuring op de Vlaamse Regering. Afdeling 3. - Specifieke bepalingen voor de begroting van de Vlaamse

rechtspersonen

Art. 10.Dit artikel bepaalt wie verantwoordelijk is voor het opmaken van de begroting van de rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan en wie verantwoordelijk is voor de indiening in het Vlaams Parlement. De begrotingen worden conform de codex ook goedgekeurd door het Vlaams Parlement.

Art. 11.Dit artikel bepaalt wie verantwoordelijk is voor het opmaken van de begroting van de rechtspersonen die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan en wie verantwoordelijk is voor de indiening in het Vlaams Parlement. De begrotingen worden niet goedgekeurd door het Vlaams Parlement.

Art. 12.Dit artikel regelt de wijze waarop de Vlaamse rechtspersonen een herverdeling tussen vastleggings- en vereffeningskredieten kunnen doorvoeren. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag staan van de Vlaamse Regering (eerste lid) en de Vlaamse rechtspersonen die onder toezicht staan (tweede lid). De toegestane herverdelingen worden bepaald in artikel 27, § 1, van de codex.

Een herverdeling van vastleggings- en vereffeningskredieten is mogelijk bij besluit van de inhoudelijk bevoegde minister voor de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreeks gezag staan van de Vlaamse Regering.

De Vlaamse rechtspersonen die niet onder het rechtstreeks gezag van de Vlaamse Regering staan, kunnen voortaan beslissen tot herverdeling van vastleggings- en vereffeningskredieten via een beslissing van het beheersorgaan. Dergelijke beslissing moet niet worden voorgelegd aan de inhoudelijk bevoegde minister. Deze soepelheid past bij de autonomie waarover die Vlaamse rechtspersonen beschikken.

Deze bepalingen moeten worden samengelezen met de artikelen die de controle op de herverdelingen regelen. Ook daar wordt een onderscheid gemaakt tussen de Vlaamse rechtspersonen die al dan niet onder het gezag van de Vlaamse Regering staan.

De controle van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, en de Inspectie van Financiën op de herverdelingen van vastleggings- en vereffeningskredieten, uitgevoerd door de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreeks gezag van de Vlaamse Regering staan, wordt geregeld in de artikelen 32 tot en met 35 resp. artikel 43, § 2, eerste lid, 2°.

De controle van de regeringscommissaris op de herverdelingen van vastleggingskredieten en vereffeningskredieten, uitgevoerd door de Vlaamse rechtspersonen die enkel onder het toezicht van de Vlaamse Regering staan, wordt geregeld in de artikelen 55 en 56.

In de toelichting bij artikel 7 worden de regels schematisch weergegeven.

Art. 13.In artikel 27 van de codex wordt, naast de mogelijkheid tot herverdelen, de verplichting opgenomen voor Vlaamse rechtspersonen om hun begroting aan te passen als hun toelage wijzigt of als hun oorspronkelijk geraamde ontvangsten wijzigen. Dit artikel bepaalt wie verantwoordelijk is om de begroting aan te passen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreeks gezag staan van de Vlaamse Regering en de Vlaamse rechtspersonen die onder toezicht staan.

Dit artikel moet worden gelezen samen met artikel 43, § 2, eerste lid, 2° juncto artikel 36, en artikel 57, die voorzien dat de aanpassingen van de begroting moeten worden voorgelegd aan de Inspectie van Financiën en de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, of de regeringscommissaris als de gewijzigde begroting een impact heeft op kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo of de spijzing van het reservefonds. Samengevat komt dit op het volgende neer: - Aanpassingen van de begroting indien onder rechtstreeks gezag: ministerieel besluit, zonder advies van de Inspectie van Financiën en begrotingsakkoord tenzij bij begrotingsaanpassingen met ESR-impact ingevolge kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds; - Aanpassingen van de begroting indien niet onder rechtstreeks gezag: beslissing beheersorgaan met voorafgaande meldingsplicht aan regeringscommissaris indien begrotingsaanpassingen met ESR-impact ingevolge kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds.

Het is niet de bedoeling dat bij een aanpassing van een begroting n.a.v. een gewijzigde toelage of een herraming ook onmiddellijk een kredietherverdeling wordt doorgevoerd (waarvoor mogelijks andere regels van toepassing zijn).

Art. 14.Voor deze nieuwe bepaling, die analoog is aan artikel 9, kan worden verwezen naar de toelichting bij artikel 9. Dit artikel werd aangepast aan de opmerking van de Raad van State (randnr. 8 van advies 64.851/1 van 4 januari 2019). Daardoor is de materiële vergissing rechtgezet en blijkt uit deze bepalingen nu duidelijk dat niet alleen de herverdelingen maar ook de aanpassingen van de begrotingen van de rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan, bezorgd moeten worden voor bekendmaking op de website. HOOFDSTUK 3. - Boekhouding

Art. 15.Deze bepaling herneemt deels artikel 10 van het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen, maar bevat tevens een uitbreiding tot de Vlaamse Gemeenschap. In de praktijk werd door de Vlaamse Gemeenschap ook reeds het minimum algemene rekeningenstelsel - het `MAR'- gebruikt. De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, kan het rekeningenstelsel aanvullen of verder indelen als dit nodig zou blijken.

Het gebruik van het MAR als standaard biedt immers nog steeds het voordeel dat de entiteiten van de Vlaamse deelstaatoverheid zonder problemen gebruik kunnen blijven maken van de boekhoudsoftware die op de markt beschikbaar is voor private ondernemingen.

Deze bepaling werd niet aangepast aan de opmerking van de Raad van State (randnr. 9 vanadvies 64.851/1 van 4 januari 2019). Voor de motivering daarvoor kan worden verwezen naar de toelichting hierboven onder de titel "Adviezen Raad van State en SERV".

Art. 16.Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 29, tweede lid, van de codex en is nieuw. Courante boekhoudkundige technieken waarnaar in deze bepaling wordt verwezen, zijn bijvoorbeeld de volgende: 1° Het boeken van te ontvangen facturen, wat slaat op de boeking, onder journaalpost 444, van op balansdatum reeds geleverde goederen of diensten, maar die de leveranciers nog niet hebben gefactureerd. 2° Het maximaal gebruik van overlopende rekeningen, wat verwijst naar respectievelijk de "over te dragen kosten", "verkregen opbrengsten", "toe te rekenen kosten" en "over te dragen opbrengsten" (journaalposten 490 t.e.m. 493). 3° Het gebruik van beste schattingen als er geen definitieve cijfers beschikbaar zijn voor een bepaalde boeking, vb.voor de informatie rond federale operatoren die ten vroegste vier maand na de prestatie beschikbaar is. 4° Een snelle maand-, en kwartaalafsluiting, wat inhoudt dat men, naargelang het geval, voor elke maand en/of elk kwartaal, streeft naar een zo nauw mogelijke aansluiting van de rapportering bij de periode waarop deze betrekking heeft.

Art. 17.Dit artikel herneemt artikel 11 van het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen en artikel 3 van het BVR begroting en boekhouding ministeries en DAB's. Het feit dat beide artikelen worden geïntegreerd in één artikel en er slechts één boekhoudhandleiding is, impliceert niet dat geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de regels voor de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse rechtspersonen. De handleiding verduidelijkt de regels die van toepassing zijn op de entiteiten van de Vlaamse deelstaatoverheid.

Daarbij wordt ook getracht om de nodige linken te leggen tussen de bedrijfseconomische boekhouding en de begrotingsmatige aanrekening volgens het ESR. De aanpassingen aan de handleiding worden één keer per jaar ter kennisgeving meegedeeld aan de Vlaamse Regering.

In het licht van de opmerking van de Raad van State in advies 64.851/1 van 4 januari 2019 (randnr. 3.3) kan worden bevestigd dat de handleiding beperkt blijft tot regels voor de aanrekening van ontvangsten en uitgaven. HOOFDSTUK 4. - Aanrekening

Art. 18.Dit artikel herneemt in gewijzigde vorm respectievelijk artikel 12 van het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen en artikel 4, § 2 en § 3, van het BVR begroting en boekhouding ministeries en DAB's. Het artikel verduidelijkt welke verrichtingen begrotingsmatig moeten worden aangerekend. De wijzigingen hebben betrekking op terminologie en wijzigingen die voortvloeien uit decretale aanpassingen, vb. voor oninbare vorderingen.

De materiële vergissing die in de redactie van dit artikel was geslopen, werd rechtgezet ingevolge de opmerking van de Raad van State in advies 64.851/1 van 4 januari 2019 (randnr. 10). Daardoor is nu duidelijk dat een toewijzing aan een reservefonds gepaard gaat met een aanrekening op een vastleggings- of vereffeningskrediet. Een opname uit een reservefonds gaat gepaard met een aanrekening als een ontvangst.

Art. 19.Dit artikel verduidelijkt de budgettaire aanrekening van facturen die betrekking hebben op het afgelopen boekjaar, maar slechts ontvangen worden na afloop ervan en van interesten, huur en vergoedingen voor in de tijd gespreide prestaties die verschuldigd zijn of gevorderd worden. Het herneemt in gewijzigde vorm respectievelijk artikel 13 van het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen en artikel 5 van het BVR begroting en boekhouding ministeries en DAB's.

In tegenstelling tot voorheen wordt nu expliciet vereist dat een boekhoudkundige provisie voor `te ontvangen facturen' moet worden aangelegd voor de facturen die men verwacht na het boekjaar te ontvangen. Die provisie kan enkel facturen omvatten van goederen of diensten die men effectief in het betreffende boekjaar heeft ontvangen. Men moet dit kunnen aantonen. Deze werkwijze maakt het mogelijk om de boekhouding correct te kunnen afsluiten. Als het Instituut voor de Nationale Rekeningen oordeelt dat nog een correctie moet plaatsvinden op het geconsolideerde resultaat, dan kan dit nog steeds gebeuren, maar dit staat los van de boekhoudkundige verwerking in de systemen.

Ingevolge de opmerking van de Raad van State in advies 64.851/1 van 4 januari 2019 (randnr. 11) wordt voor het minimumbedrag voor de proratering niet verwezen naar de federale drempel waaronder overheidsopdrachten via een aanvaarde factuur kunnen totstandkomen, maar wel naar een vaste drempel van 7000 euro. Zo worden moeilijkheden vermeden, met rechtsonzekerheid tot gevolg, als de federale wetgever die bepaling nadien zou wijzigen, vervangen of opheffen.

Art. 20.Deze bepaling is nieuw en bevat nadere regels voor de aanrekening van subsidies. De eerste paragraaf gaat over de aanrekening op het vastleggingskrediet. De tweede en derde paragraaf handelen over de aanrekening op het vereffeningskrediet en geven (samen met de artikelen 35 tot en met 37 van de codex)uitvoering aan artikel 1, 2. A) en artikel 2, 1 van de verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie.

Het basisidee in paragraaf 1 is dat het volledige bedrag van een subsidie wordt vastgelegd in het jaar van het aangaan van het engagement tot het verstrekken van de subsidie. De jaarlijkse vastlegging is enkel mogelijk als in de meerjarige verbintenis voorwaarden worden ingebouwd, waardoor de uitgave jaarlijks opnieuw kan worden geëvalueerd en worden bijgesteld als de begunstigde de ingebouwde voorwaarden niet naleefde, of kan worden herzien naar aanleiding van begrotingsmaatregelen in het kader van het algemeen begrotingsbeleid.

Inkomensoverdrachten worden overeenkomstig paragraaf 2 aangerekend op het vereffeningskrediet op het kalenderjaar waarop de gesubsidieerde activiteiten betrekking hebben. Als het kalenderjaar van de onderliggende activiteiten niet te bepalen is, wordt de subsidie aangerekend aan het jaar van toekenning. Subsidies die betrekking hebben op activiteiten van het voorgaande jaar, worden onmiddellijk en volledig ten laste genomen op het moment van toekenning.

Als een subsidie verdeeld wordt over meerdere kalenderjaren wordt het bedrag geprorateerd op basis van het aantal maanden waarop de activiteit betrekking heeft. Bij een onvolledige begin- of eindmaand bepaalt de 16e dag van de maand of de maand al dan niet wordt meegeteld om de proratering te berekenen.

Voor zover de subsidiërende entiteit geen jaarlijkse afrekening van het voorbije kalenderjaar van de gesubsidieerde entiteit ontvangt, is het voor de subsidiërende entiteit meestal niet mogelijk om het subsidiebedrag dat de gesubsidieerde entiteit als ontvangst heeft geboekt, in zijn eigen boekhouding als uitgave op te nemen. In die omstandigheden zal de subsidiërende entiteit zich voor de aanrekening van de jaarlijkse subsidiekost baseren op de door de gesubsidieerde entiteit initieel voor dat jaar verwachte uitgaven. Als de precieze kost van de subsidie bij het afsluiten van het kalenderjaar niet gekend is, dient op een consistente manier een inschatting gemaakt te worden op basis van bijvoorbeeld historische gegevens. In de mate dat uit de projectopvolging blijkt dat een project sneller dan wel trager wordt uitgevoerd dan gepland, zal dit zich ook vertalen naar het aan te rekenen bedrag in de boekhouding.

De ontoereikendheid van het budget mag geen reden zijn om de subsidie niet te vereffenen conform bovenstaande regels. De subsidie dient aangerekend te worden op het correcte kalenderjaar.

Kapitaaloverdrachten worden overeenkomstig paragraaf 3 aangerekend op het vereffeningskrediet op het moment dat er een verplichting tot betaling ontstaat ten opzichte van de gesubsidieerde, m.a.w. de gesubsidieerde kan de subsidie als verworven beschouwen volgens de subsidievoorwaarden.

Voor zover in de subsidievoorwaarden enkel een vast percentage van de uitgaven is opgenomen, desgevallend beperkt tot een maximumbedrag, betekent dit een aanrekening in verhouding tot dat percentage van de effectieve subsidieerbare kosten. Voor zover de subsidiërende entiteit geen, geen volledige of geen tijdige afrekening van het voorbije kalenderjaar van de gesubsidieerde ontvangt, zal de subsidiërende entiteit zich in deze situatie baseren op de voor dat deel van het jaar verwachte uitgaven van de gesubsidieerde entiteit. Als het recht op subsidie voor de gesubsidieerde pas ontstaat nadat, volgens de subsidievoorwaarden, een bepaalde vooruitgang is geboekt, zal ook de aanrekening van de subsidie volgens die bepaalde vooruitgang gebeuren op het moment dat die aan de subsidiërende entiteit kenbaar wordt gemaakt.

Eventuele gedane betalingen waarbij het duidelijk is dat die vooruit lopen op de volgens deze principes aan te rekenen subsidies, worden als voorschot behandeld.

Een subsidie of delen van die subsidie die op het moment van toekenning betrekking hebben op reeds uitgevoerde investeringen, worden onmiddellijk en volledig ten laste genomen op het moment van toekenning.

Subsidies onder opschortende voorwaarden worden niet aangerekend, zolang aan de opschortende voorwaarden niet is voldaan. Als de redelijke termijn voor het beoordelen van de realisatie van de opschortende voorwaarden is verstreken, wordt de subsidie onmiddellijk en voor het volledige bedrag van die subsidie aangerekend. Als in de regelgeving niet is voorzien binnen welke termijn de realisatie moet worden beoordeeld, kan 3 maanden als een redelijke termijn worden beschouwd. Gemotiveerde afwijkingen van deze termijn zijn mogelijk.

Voorbeelden van opschortende voorwaarden zijn het verkrijgen van een omgevingsvergunning, de oprichting van een vennootschap of het behalen van bepaalde kwaliteitseisen. Het opleggen van een ex post verantwoording van de kosten wordt niet als opschortende voorwaarde beschouwd.

De ontoereikendheid van het budget mag geen reden zijn om een reeds toegekende subsidie niet te vereffenen conform de bovenstaande regels.

De subsidie dient aangerekend te worden op het correcte kalenderjaar.

Art. 21.Om in aanmerking te komen als een recurrente verbintenis dient de uitgave te worden afgetoetst aan de criteria opgenomen in de definitie zoals opgenomen in artikel 2, 28°, van de codex. Deze criteria faciliteren in eerste instantie uitgaven die overeenstemmen met een periodiek terugkerende verplichting, recurrent van aard, op basis van een meerjarige of jaarlijks verlengbare overeenkomst. Dit impliceert dat, voor de duur van de overeenkomst, de contracterende partij - zonder aparte bestelopdracht(en) - automatisch het recht heeft om diensten of goederen te leveren, hetzij op basis van verbruik (nutsuitgaven, kantoorartikelen, verzendingskosten, abonnementen, internetkosten, ...), hetzij voor een vast gedeelte of een minimaal overeengekomen afname van het contractproduct of dienst in het laatste jaar van de overeenkomst, hetzij volgens specifieke contractuele bedingen (zoals wedden, verzekeringen, schoonmaak, bewaking, huur, leasing, licenties, onderhoudscontracten, ...). Bijkomende voorwaarde om in aanmerking te komen als recurrente uitgave is dat, ongeacht het bestaan van een mogelijke opzeggingsclausule, de overeenkomst gespreid over verschillende jaren budgettaire gevolgen heeft, en waarvan de aanrekening op het jaar waarin ze ontstaan, een last zou zijn die daarmee geen economische band heeft.

Naast de opsomming van voorbeelden van recurrente verbintenissen in dit artikel vallen de volgende verbintenissen bij wijze van verdere illustratie eveneens onder de noemer "recurrente verbintenis": - salarissen, salaristoelagen, vergoedingen en sociale voordelen van personeelsleden; - toelagen, vergoedingen en presentiegelden voor de afgevaardigden van de Vlaamse Regering; - pensioenen; - huur en huurkosten; - abonnementen op publicaties (ongeacht het bedrag ervan); - uitgaven die een zekere analogie vertonen met de krachtens een abonnement uitgevoerde leveringen (of diensten) zoals verwarming, elektriciteit, gas en water, telefonie; - uitgaven op basis van een ten minste op jaarbasis juridisch afdwingbaar recht voor de levering van kantoorbenodigdheden en van volgende diensten: schoonmaak, bewakingskosten, verzekeringen, leasing, hosting van websites, de huur van servers, onderhoudsovereenkomsten.

Deze bepaling over recurrente verbintenissen staat los van de mogelijkheid om courante uitgaven tegelijk op het vastleggings- en het vereffeningskrediet aan te rekenen.

Art. 22.Deze bepaling is nieuw en bevat de nadere modaliteiten voor de annulering van vastleggingen. Het dienstencentrum boekhouding of, als een entiteit daarbij niet aangesloten is, de interne dienst die verantwoordelijk is voor de boekhouding, maken jaarlijks een lijst op van vastleggingen die acht jaar of ouder zijn en die nog niet volledig vereffend zijn. Die lijst wordt vervolgens aan de inhoudelijk bevoegde minister bezorgd. Die minister moet een aanvraag tot behoud van de vastlegging indienen bij de Inspectie van Financiën. De termijnen verbonden met die aanvraag tot behoud zijn gelijkaardig aan die voor een regulier advies van de Inspectie van Financiën. De aanvraag moet duidelijk motiveren waarom de vastlegging behouden moet blijven. Als de Inspectie van Financiën de motivering gunstig adviseert, blijft de vastlegging behouden. Als de Inspectie van Financiën de motivering niet gunstig adviseert, kan de inhoudelijk bevoegde minister hiertegen beroep indienen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen of bij de Vlaamse Regering. Als het beroep wordt ingewilligd, kan de vastlegging behouden blijven. Als er geen beroep wordt ingediend of het beroep wordt verworpen, wordt de vastlegging geannuleerd en is het vastleggingskrediet definitief verloren. HOOFDSTUK 5. - Rapportering Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de Vlaamse

Gemeenschap en de Vlaamse rechtspersonen

Art. 23.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, stelt de regels en voorwaarden vast voor de jaarlijkse rekeningen van de entiteiten van de Vlaamse deelstaatoverheid. In artikel 14 en 15 van het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen was voorzien dat de jaarrekening minstens de schema's van de jaarrekening van de privaatrechtelijke vennootschappen diende te omvatten, en dat één van de toegevoegde schema's een toelichting van de niet-recurrente meerjarige verbintenissen diende te omvatten.

Deze vereisten werden in de praktijk vertaald in een sjabloon dat ter beschikking wordt gesteld. In dit sjabloon zitten nog meerdere elementen vervat, waardoor wordt geopteerd om de inhoud van de rekening door de minister te laten bepalen en dit zoals op heden het geval is via een sjabloon. Hier kunnen ook instructies worden bijgevoegd. In de toelichting bij de rekening zal nu ook bijkomend aandacht worden besteed aan de koppeling met de beleidsinformatie. De instructies voor dit aspect zullen steeds in samenspraak met de Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen regeringsbeleid, worden opgesteld.

Art. 24.Dit artikel is nieuw en voorziet in een doordelegatie voor de uitvoering van artikel 45 van de codex. De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, kan instructies opstellen om de tussentijdse of bijkomende jaarlijkse rapportering te coördineren.

Tussentijdse rapporteringen omvatten alle rapporteringen die op regelmatige basis worden opgevraagd. Het betreft onder meer monitoring, Europese rapporteringen via Algemene Gegevensbank, verwijlintresten, betaalgedrag, ... Afdeling 2. - Specifieke bepalingen voor de Vlaamse Gemeenschap

Art. 25.Dit artikel is nieuw, maar bevestigt de bestaande praktijk.

Naar analogie met de artikelen bij de opmaak van de begroting, wordt hier verduidelijkt dat de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, instaat voor de opmaak van de rekening van de Vlaamse Gemeenschap. Hij kan hiervoor input opvragen van de inhoudelijk bevoegde ministers. Afdeling 3. - Specifieke bepaling voor de Vlaamse rechtspersonen

Art. 26.Dit artikel herneemt in gewijzigde vorm artikel 15/2, eerste lid, van het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen. Het onderscheid dat in het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen gekoppeld werd aan het hebben van een raad van bestuur is vervangen door het criterium van al dan niet onder rechtstreeks gezag van de Vlaamse Regering staan. Als een Vlaamse rechtspersoon onder het rechtstreekse gezag van Vlaamse Regering staat, is het de inhoudelijk bevoegde minister die instaat voor de opmaak van de rekening. De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, zorgt ervoor dat de rekeningen als bijlage worden gevoegd bij de rekening van de Vlaamse Gemeenschap. Deze rekeningen worden conform de codex ook goedgekeurd door het Vlaams Parlement.

Art. 27.Deze bepaling herneemt in gewijzigde vorm artikel 15/1 en artikel 15/2, tweede lid, van het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen. Als een Vlaamse rechtspersoon niet onder het rechtstreekse gezag staat van de Vlaamse Regering, is het beheersorgaan verantwoordelijk voor de opmaak van de rekening. Ook deze rekeningen voegt de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, als bijlage bij de rekening van de Vlaamse Gemeenschap. Deze bijlagen worden echter enkel informatief bijgevoegd.

Deze worden niet goedgekeurd door het Vlaams Parlement. Het ontvangt de rekeningen enkel ter kennisneming.

Art. 28.Deze bepaling herneemt deels artikel 15/1 en 15/2 van het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen en artikel 46, § 1 en § 2, van het Rekendecreet. Alle rekeningen moeten ten laatste op 31 maart aan het Departement Financiën en Begroting worden bezorgd. Het Departement Financiën en Begroting zorgt ervoor dat alle rekeningen aan het Rekenhof worden bezorgd (overeenkomstig artikel 43, eerste lid, van de codex). HOOFDSTUK 6. - Controle Afdeling 1. - De Vlaamse Minister, bevoegd voor de financiën en de

begrotingen Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 29.Deze bepaling beschrijft de procedure voor de aanvraag tot verlening van het begrotingsakkoord. Het eerste lid van paragraaf 1 herneemt in gewijzigde vorm en herschikt artikel 6, § 1 en § 3, van het BVR begrotingscontrole.

Het tweede lid van deze paragraaf is nieuw en voorziet in de mogelijkheid voor de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, om een modelformulier op te stellen dat voor de aanvraag van een advies van de Inspectie van Financiën of een aanvraag begrotingsakkoord gebruikt moet worden. Deze bepaling kadert in de digitalisering van de processtromen. Het modelformulier wordt ter kennisgeving aan de Vlaamse Regering voorgelegd.

Het derde en vierde lid van deze paragraaf zijn ook nieuw, maar vertalen de huidige praktijk dat bij een onvolledigheid van het dossier de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, de aanvrager kan verzoeken het dossier te vervolledigen indien nodig. Als de onvolledigheden van het dossier het niet toelaten om het ten gronde te beoordelen, kan beslist worden om de termijn van 12 werkdagen te schorsen. De schorsing zal echter enkel worden ingeroepen als het dossier niet binnen een redelijke termijn vervolledigd wordt. In het besluit is dit geconcretiseerd door aan te geven dat het verzoek tot vervollediging moet gebeuren binnen een termijn van 6 werkdagen nadat de aanvraag van het begrotingsakkoord is ontvangen. De aanvrager beschikt vervolgens over een termijn van 3 werkdagen om het dossier te vervolledigen. Als de termijn van 12 werkdagen geschorst wordt, wordt dit ook meegedeeld aan de aanvrager van het begrotingsakkoord zodat er steeds voldoende rechtszekerheid is. De schorsing gaat in op de dag van het verzoek tot vervollediging van het dossier.

De tweede paragraaf herneemt een deel van artikel 6, § 1, van het BVR begrotingscontrole dat stelt dat de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, 12 werkdagen heeft om te beslissen over de aanvraag tot begrotingsakkoord.

Art. 30.Deze bepaling herneemt artikel 6, § 7, van het BVR begrotingscontrole. Als het begrotingsakkoord wordt geweigerd, kan de beslissing worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering.

Als geen beslissing van de Vlaamse Regering is vereist, heeft het niet verlenen van een begrotingsakkoord binnen de 12 werkdagen tot gevolg dat de beslissing kan worden uitgevoerd.

Onderafdeling 2. - Toezicht op de uitvoering van de begroting

Art. 31.Deze bepaling beschrijft de gevallen waarvoor het begrotingsakkoord (zie definitie in art. 1, 1° ) vereist is. Deze bepaling herneemt in gewijzigde vorm en herschikt artikel 6, § 1 tot en met § 2quinquies, § 5 en § 6, van het BVR begrotingscontrole.

Het basisprincipe (in paragraaf 1, eerste lid) is nog steeds dat elk voorstel waarover de Vlaamse Regering moet beslissen een begrotingsakkoord vereist. De band met het delegatiebesluit blijft behouden. Beslissingen die gedelegeerd zijn aan de inhoudelijk bevoegde minister moeten in principe niet voor begrotingsakkoord worden voorgelegd. Daarnaast is overeenkomstig paragraaf 1, tweede lid, ook een akkoord vereist voor: - de overschrijding van kredieten bij noodwendige of dringende uitgaven; - de erkenning van vorderingen als lasten uit het verleden, meer bepaald de verbintenissen die de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest moeten betalen, hoewel die verbintenissen dateren van vóór de bevoegdheidsoverdracht van de Federale Staat naar de gemeenschappen en de gewesten; - de beslissing waarbij een waarborg wordt verleend voor een gecumuleerd bedrag van meer dan 5 miljoen euro; - de verwerving van onroerende goederen van meer dan 750.000 euro; de diverse drempels met betrekking tot de verwerving van onroerende goederen werden omwille van de eenduidigheid samengebundeld onder één noemer.

In paragraaf 2 zijn de gevallen opgesomd waar geen begrotingsakkoord is vereist. De reeds bestaande uitzonderingen worden hernomen, het gaat over beslissingen die aan de Vlaamse Regering moeten worden voorgelegd, maar waarvoor: - geen advies van de Inspectie van Financiën is vereist; - de Inspectie van Financiën heeft vastgesteld dat noch de uitgaven, noch de ontvangsten worden beïnvloed; - de Inspectie van Financiën gunstig heeft geadviseerd over de standpuntbepaling in het kader van de institutionele samenwerking tussen de federale staat en de gemeenschappen en gewesten; - de Inspectie van Financiën gunstig heeft geadviseerd over de toekenning van een subsidie die enkel een rechtsgrond heeft in het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, behalve als de toekenning van de subsidie verbonden is aan de goedkeuring van een overeenkomst met meerjarige gevolgen.

In de derde paragraaf is voorzien dat de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, in een ministerieel besluit bijkomende uitzonderingen kan voorzien waarbij zijn akkoord niet langer vereist is als er een gunstig advies is van de Inspectie van Financiën.

Onderafdeling 3. - Toezicht op de herverdelingen of aanpassingen van de begroting

Art. 32.Deze bepaling bevat de regels om het begrotingsakkoord te bekomen voor de herverdeling van vastleggingskredieten binnen de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. Dit artikel moet worden samengelezen met artikel 7, waarin beschreven is hoe een herverdeling kan gebeuren. Dit is bovendien enkel mogelijk binnen de herverdelingsmogelijkheden voorzien in de codex. De mogelijkheden, met de bijhorende controle-aspecten worden overzichtelijk weergegeven in de toelichting bij artikel 7.

In het tweede lid wordt - naar analogie met art. 2/2, § 1, eerste lid, 6°, BVR begroting en boekhouding ministeries en DAB's - ten slotte nog verduidelijkt dat het begrotingsakkoord altijd is vereist voor de herverdeling tussen de vastleggingskredieten over een programma heen.

Art. 33.Deze bepaling bevat - naar analogie met art. 2/2, § 1, eerste lid, 2° en 5°, BVR begroting en boekhouding ministeries en DAB's - de regels om het begrotingsakkoord te bekomen voor de herverdeling van vereffeningskredieten binnen de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.

Er wordt voor geopteerd om herverdelingen van vereffeningskredieten mogelijk te maken via ministerieel besluit zonder controle van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, behalve als er een ESR-impact is, m.a.w. herverdeling m.b.t. kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds. Dit zorgt voor minder administratieve last zowel voor het bevoegde beleidsdomein als voor de instantie bevoegd voor de begroting.

Art. 34.Deze bepaling bevat de regels om het begrotingsakkoord te bekomen voor de herverdeling van vastleggingskredieten binnen de begroting van de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreeks gezag van de Vlaamse Regering staan.

Deze adviesaanvraagprocedure is gelijkaardig aan de regeling voor het begrotingsakkoord bij herverdeling van vastleggingskredieten binnen de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, vermeld in artikel 32.

Art. 35.Deze bepaling bevat de regels om het begrotingsakkoord te bekomen voor de herverdeling van vereffeningskredieten binnen de begroting van de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreeks gezag van de Vlaamse Regering staan.

Deze adviesaanvraagprocedure is gelijkaardig aan de regeling voor het begrotingsakkoord bij herverdeling van vereffeningskredieten binnen de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, vermeld in artikel 33.

Art. 36.Dit artikel legt de controlevereisten vast voor het geval een begroting moet worden aangepast, n.a.v. bvb. een gewijzigde ontvangen toelage of een herraming van de eigen ontvangsten. De aangepaste begroting moet het begrotingsakkoord, krijgen als er een ESR-impact is, m.a.w. aanpassing m.b.t. kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds. Afdeling 2. - De Inspectie van Financiën

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 37.Dit artikel is nieuw. Het eerste lid van paragraaf 1 bepaalt dat de beleidscoördinator wordt verkozen door de leden van de Inspectie van Financiën die geaccrediteerd zijn bij de Vlaamse Regering. Enkel de leden die in actief dienstverband werken voor de Vlaamse Regering kunnen deelnemen aan de stemming. Leden die bijgevolg gedetacheerd zijn of langdurig verlof hebben, kunnen niet deelnemen.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, kan de stemmings- en aanstellingsprocedure bepalen. Conform het tweede lid van paragraaf 1 zal diezelfde minister ook aan de Vlaamse Regering meedelen welke kandidaat verkozen is.

In het derde lid van paragraaf 1 wordt voorzien dat de beleidscoördinator een bijkomende vergoeding ontvangt voor zijn taken en in het vierde lid is de indexatie van deze vergoeding geregeld.

Paragraaf 2 omschrijft uitvoerig de taken die de beleidscoördinator moet vervullen. Die taken worden steeds uitgevoerd onverminderd de federale wetgeving en principes die van toepassing zijn op de Inspectie van Financiën. Hun onafhankelijkheid in het uitoefenen van hun functie mag niet worden geschaad. Bovendien moet bij de toebedeelde taken aan de beleidscoördinator ook rekening worden gehouden met het reguliere delegatiekader. Zo mag de organisatie van de administratieve en logistieke ondersteuning of het bewaken van de middelen die voor de Inspectie van Financiën in de begroting zijn ingeschreven bijvoorbeeld niet de taken belemmeren die zijn toebedeeld aan het Departement Financiën en Begroting (of het hoofd ervan), zoals bv. budgethouderschap, aanduiding administratief personeel,...

In het derde punt van deze paragraaf wordt expliciet het verband gelegd met de gevallen waarin de Inspectie van Financiën een advies moet geven. In het advies 65.906/1 van de Raad van State van 7 mei 2019 (randnr. 4) wordt deze werkwijze aanbevolen. De Raad van State vraagt het verband te leggen met artikel 43 van het BVCO. De gevallen waarin de Inspectie van Financiën een advies moet geven beperken zich evenwel niet tot artikel 43, maar zitten ook vervat in de artikelen 22, 42, 44 tot en met 50 en 71 van het BVCO. Om die reden wordt hier ook naar die artikelen verwezen.

Paragraaf 3 bepaalt wat de beleidscoördinator minstens in de jaarplanning moet opnemen.

Paragraaf 4 verplicht de beleidscoördinator om jaarlijks te rapporteren over de uitvoering van de jaarplanning, maar ook over de uitvoering van het plan aangaande de generieke kwaliteitsborging en over de naleving van de deontologische code. Ook de waargenomen risico's en mogelijke aanbevelingen tot verbetering van de risico's worden opgenomen in het jaarrapport. Die laatste aspecten worden opgenomen in het permanent dossier zodat ze ook ter beschikking zijn van mogelijke andere controleactoren die betrokken zijn bij die entiteit. Het jaarlijks rapport wordt ook steeds ter kennisgeving meegedeeld aan de Vlaamse Regering.

Naast de verplichting van de Inspectie van Financiën om de juistheid van zijn vaststellingen in het kader van overheidsbrede en bijzondere analyses en evaluaties en analyses in het kader van de opvolging van overheidsopdrachten na te gaan via een overleg met de inhoudelijk bevoegde minister, wordt ook voorzien dat de inhoudelijk bevoegde minister een formele repliek kan toevoegen aan het rapport.

De vijfde en laatste paragraaf voorziet dat een inbreuk op de deontologische code van het korps onmiddellijk moet gemeld worden aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen. Dit doet geen afbreuk aan de meldingsplicht aan de korpschef van de Inspectie zelf.

Art. 38.Dit artikel herneemt artikel 4 van het BVR begrotingscontrole en voorziet dat de beleidscoördinator betrokken wordt bij de toewijzing van de beleidssectoren aan de inspecteurs en bij de beslissing om bepaalde inspecteurs met specifieke taken te belasten.

Gelet op de opmerking van de Raad van State in advies 64.851/1 van 4 januari 2019 (randnr. 12), is dit artikel aangepast om te verduidelijken dat hiermee geen afbreuk zal worden gedaan aan de taken die zijn toebedeeld met toepassing van artikel 51 van bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. Uiteraard zal de Vlaamse Regering dit hogere rechtskader eerbiedigen.

Art. 39.Dit artikel herneemt artikel 10, eerste lid, van het BVR begrotingscontrole. Een inspecteur van de Inspectie van Financiën kan zich in een advies enkel uitspreken over de volgende aspecten: - de wettigheid en regelmatigheid, vb. de naleving van de wetgeving op de overheidsopdrachten, de conformiteit van de voorgestelde beslissing met de reeds bestaande decretale regelgeving of met vorige beslissingen van de Vlaamse Regering; - de doelmatigheid in de ruime zin van het woord. Het mag echter niet gelezen worden als een controle op de bepaling van beleidsdoelstellingen, dit behoort immers tot het primaat van de politiek. Het heeft eerder betrekking op de toetsing aan de algemeen aanvaarde regels van doelmatig bestuur, vb. op welke wijze werden de maatschappelijke behoeften gedetecteerd, werden er alternatieven afgewogen in functie van de kosteneffectiviteit, hoe zullen prestaties en/of maatschappelijke effecten worden gemeten; - het budgettair kader, nl. het nagaan in hoeverre de budgettaire gevolgen van de voorstellen van beslissing budgettair juist en transparant zijn weergegeven en tevens inpasbaar zijn in de jaarlijkse begroting en de meerjarenraming.

Art. 40.Dit artikel is nieuw en regelt de aanduiding van de aan de Vlaamse Regering ter beschikking gestelde inspecteurs van Financiën voor de Vlaamse Auditautoriteit inzake Europese Structuurfondsen. Dit artikel moet worden samengelezen met het Besluit van de Vlaamse Regering van 30 november 2007 houdende aanduiding van de Vlaamse Auditautoriteit voor de Europese Structuurfondsen, houdende aanduiding van de Vlaamse Auditinstantie voor het Europees fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen en houdende oprichting van de Auditcel van de Auditautoriteit en geeft uitvoering aan artikel 123, (4,) en artikel 127 van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad.

Onderafdeling 2. - Analyses, evaluaties en audits

Art. 41.Dit artikel verduidelijkt in het eerste lid, 1° en 2° dat de Inspectie van Financiën op eigen initiatief of op vraag van of de inhoudelijk bevoegde minister of de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, diverse analyses, evaluaties of onderzoeken kan opzetten.

Punt 3° van de opsomming in het eerste lid, het tweede en het derde lid hernemen de essentie van artikel 25, vijfde lid, van het BVR begrotingscontrole inzake de bijzondere audits bij entiteiten die subsidies ontvangen van de Vlaamse deelstaatoverheid.

In het eerste lid, 4°, wordt in uitvoering van artikel 8 van het decreet van 22 maart 2019 houdende een kader voor grote projecten en programma's bepaald dat de Inspectie van Financiën eveneens de totstandkoming van het zelfevaluatierapport en de zelfevaluatie kan faciliteren voor de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan.

De Inspectie van Financiën dient de inhoudelijk bevoegde minister op hoogte te brengen van zijn plannen alvorens ze uit te voeren.

Onderafdeling 3. - Voorbereiding en bijsturing van de begroting

Art. 42.Dit artikel herneemt in gewijzigde vorm artikel 12 van het BVR begrotingscontrole. De Inspectie van Financiën wordt steeds betrokken bij de begrotingsrondes in de voorbereidende fase. In tegenstelling tot voorheen wordt de Inspectie van Financiën nu verplicht om een advies op te maken over de begrotingsvoorstellen.

Onderafdeling 4. - Toezicht op de uitvoering van de begroting

Art. 43.Deze bepaling herneemt in gewijzigde vorm artikel 15 van het BVR begrotingscontrole. Paragraaf 1 bepaalt dat een voorafgaand advies van de Inspectie van Financiën verplicht is voor ieder voorstel dat ter beslissing aan de Vlaamse Regering wordt voorgelegd.

Ingevolge paragraaf 2 is ook een voorafgaand advies van de Inspectie van Financiën vereist voor de volgende voorstellen die worden geformuleerd door een entiteit van de Vlaamse Gemeenschap of een Vlaamse rechtspersoon die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staat: - Elke ontwerp van reglementair ministerieel besluit of van omzendbrief, als ze een budgettaire weerslag hebben; - Alle voorstellen die een begrotingsakkoord vereisen, dus ook de herverdelingen en aanpassingen aan de begroting die overeenkomstig artikel 32 en volgende een begrotingsakkoord vereisen; - Ontwerpen van reorganisatie- en personeelsplannen en het eerste ondernemingsplan van een regeerperiode. De daarop volgende ondernemingsplannen moeten slechts ter kennisgeving worden voorgelegd; - Leningen en uitgifte van kredieten, en het aangaan van participaties, vanaf een bedrag groter dan 7000 euro, behalve als dat gebeurt ter uitvoering van een samenwerkingsovereenkomst die al voor advies werd voorgelegd aan de Inspectie van Financiën, of voor elke verrichting van financieel beheer in het algemeen belang die uitdrukkelijk gedelegeerd is aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, zoals het verstrekken van leningen of kredieten en het aangaan van participaties die kaderen in de directe financiering van te consolideren instellingen, alsook het stellen van de waarborg door de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest.

In de derde paragraaf worden vervolgens de beslissingen hernomen waarvoor geen advies vereist is. De beslissingen over de aanwijzing, voordracht, benoeming of bevordering van personen werden hierbij aangevuld met de beslissingen over het verder in dienst houden van een ambtenaar na het einde van de maand waarin hij de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt.

Art. 44.In artikel 18, § 5, van het BVR begrotingscontrole was voorzien dat een protocol kon worden afgesloten dat bepaalde vanaf welk bedrag of vanaf welk relatief aandeel een wijziging van een overheidsopdracht voor advies aan de Inspectie van Financiën moest worden voorgelegd. Als er geen protocol was, diende elke wijziging te worden voorgelegd. In artikel 44 wordt nu voorzien dat een protocol kan worden afgesloten, maar dit mag handelen over alle types van overeenkomsten die aan de Inspectie van Financiën moeten worden voorgelegd. Dit laat toe dat voor beleidsdomeinen die veel geconfronteerd worden met bijvoorbeeld overheidsopdrachten een protocol wordt afgesloten met de Inspectie van Financiën om specifieke elementen, vb. dossiers die routinematig terugkeren, te regelen. Op die manier kan administratieve vereenvoudiging worden gerealiseerd.

Art. 45.Deze bepaling vervangt o.m. artikel 18 van het BVR begrotingscontrole. Het bepaalt de gevallen waarin voor overheidsopdrachten een advies van de Inspectie van Financiën moet worden gevraagd.

In vergelijking met artikel 18 van het BVR begrotingscontrole, wordt deze regeling sterk vereenvoudigd, en meer in lijn gebracht met de gewijzigde overheidsopdrachtenreglementering.

In paragraaf 1, eerste lid, worden een aantal opdrachten vrijgesteld van voorafgaand advies van de Inspectie van Financiën. Hierbij is rekening gehouden met de geraamde waarde van de betrokken opdracht, evenals de gekozen plaatsingswijze. De bedoeling is alvast om in enige vereenvoudiging en verlichting te voorzien inzake een sterk bij wet gereguleerd deelgebied zoals overheidsopdrachten.

In het tweede lid wordt artikel 18, § 3, van het BVR begrotingscontrole hernomen dat voorziet dat een overheidsopdracht steeds moet worden voorgelegd als in de oorspronkelijke overheidsopdracht het enige gunningscriterium de prijs was, maar de opdracht toch niet aan de laagste inschrijver wordt toegewezen of elke overheidsopdracht die de raming met meer dan 20% overschrijdt.

Verder wordt in paragraaf 2 ook bepaald welke onderdelen van de plaatsingsprocedure minstens het voorwerp moeten uitmaken van een advies van de Inspectie van Financiën. In punt 4° wordt voorzien dat alle wijzigingen een advies van de Inspectie van Financiën vergen, m.u.v. wijzigingen die volgens de federale wetgeving op overheidsopdrachten geen marktbevraging vereisen. Die wijzigingen zijn slechts mogelijk in specifieke situaties, zoals bv. voor werken of diensten die noodzakelijk zijn geworden en waarbij een verandering van opdrachtnemer niet mogelijk is omwille van economische of technische redenen of tot een aanzienlijk ongemak of kostenstijging zou leiden voor de aanbesteder.

Verder wordt in paragraaf 3, eerste lid, ook bepaald dat bestellingen binnen een raamovereenkomst of een andere centrale aankooptechniek niet meer afzonderlijk ter advies worden voorgelegd, tenzij de Inspectie van Financiën in zijn advies over de raamovereenkomst heeft aangegeven dat elke bestelling gelijk aan of hoger dan 144.000 euro moet worden voorgelegd. Dit laat toe om dit raamovereenkomst per raamovereenkomst te beslissen.

De Inspectie van Financiën heeft in adviezen die zij verleende over raamovereenkomsten die voorafgingen aan de inwerkingtreding van dit besluit uiteraard niet kunnen aangegeven dat de toekomstige bestellingen gelijk aan of hoger dan 144.000 euro, exclusief btw, alsnog voor advies moeten worden voorgelegd. Paragraaf 3, tweede lid, voorziet daarom in een overgangsbepaling die bestaat uit de verplichting om de bestellingen gelijk aan of hoger dan 144.000 euro, exclusief btw, op bestaande raamovereenkomsten voor advies aan de Inspectie van Financiën voor te leggen. In die adviezen kan de Inspectie wel aangeven dat bij toekomstige bestellingen die verplichting wegvalt.

Paragraaf 4 bepaalt dat een aantal sleutelbeslissingen inzake overheidsopdrachten, waarvoor weliswaar geen verplicht voorafgaand advies nodig is, onverwijld ter beschikking worden gehouden van de Inspectie van Financiën zodat deze over een volledig beeld van de plaatsingsprocedure beschikt als ze dat wenst. Zoals ook voorzien in artikel 37, § 3, 2°, dient bij de opmaak van de jaarplanning extra aandacht te worden besteed aan onderzoeken naar overheidsopdrachten.

Het overkoepelend kunnen beoordelen van overheidsopdrachten laat toe om de administratieve werklast te beperken voor entiteiten die gestructureerd en correct omgaan met uitgaven in het kader van overheidsopdrachten. Eventuele misbruiken van de wetgeving op de overheidsopdrachten worden via de jaarlijkse analyse ter kennis gebracht van de Vlaamse Regering, wat meer effect zal hebben, dan een louter negatief advies van de Inspectie van Financiën.

In samenlezing met artikel 44, geldt deze regeling bij ontstentenis van andere afspraken met de Inspectie van Financiën die in een protocol worden vastgelegd.

Dit artikel is ook van toepassing indien de entiteit van de Vlaamse deelstaatoverheid niet de overheidsopdracht zelf initieert, maar deelneemt aan een gezamenlijke opdracht. De opdracht moet voorgelegd worden van zodra de bijdrage van de entiteit de drempels vermeld in dit artikel overschrijdt.

Art. 46.Deze bepaling vervangt artikel 21 van het BVR begrotingscontrole. Het bepaalt de gevallen waarin voor concessies van werken en diensten een advies van de Inspectie van Financiën moet worden gevraagd. Het drempelbedrag wordt op hetzelfde niveau gebracht als het basisdrempelbedrag voor andere overeenkomsten, nl. 144.000 euro.

Voor wijzigingen aan concessies worden de principes zoals van toepassing op wijzigingen bij overheidsopdrachten herhaald. Het KB van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten is niet van toepassing op concessies, maar als zich een wijziging van een concessie opdringt in een situatie zoals vermeld in het voormelde KB, moet niet opnieuw een advies van de Inspectie van Financiën worden aangevraagd.

In samenlezing met artikel 44, geldt deze regeling geldt bij ontstentenis van andere afspraken met de Inspectie van Financiën die in een protocol worden vastgelegd.

Art. 47.Deze bepaling herneemt artikel 21bis van het BVR begrotingscontrole. Net zoals voorheen moeten domeinconcessies met een eerder geringe concessievergoeding niet voor advies aan de Inspectie van Financiën worden voorgelegd. De drempel waaronder geen advies moet worden aangevraagd wordt niettemin verhoogd van 250.000 euro naar 750.000 euro.

In samenlezing met artikel 44, geldt deze regeling bij ontstentenis van andere afspraken met de Inspectie van Financiën die in een protocol worden vastgelegd.

Art. 48.Deze bepaling herneemt artikel 21ter van het BVR begrotingscontrole.

Net zoals voorheen moeten dadingen met een eerder geringe waarde niet voor advies aan de Inspectie van Financiën worden voorgelegd. De drempel waaronder geen advies moet worden aangevraagd wordt niettemin verhoogd van 85.000 euro naar 144.000 euro. Voor een dading moet gekeken worden naar de waarde van het voorwerp van de dading zelf.

In samenlezing met artikel 44, geldt deze regeling bij ontstentenis van andere afspraken met de Inspectie van Financiën die in een protocol worden vastgelegd.

Art. 49.Deze bepaling herneemt artikel 22 van het BVR begrotingscontrole. Hier wordt een drempel voorzien van 1.250.000 euro in hoofdsom bij cumulatieve waarborgverlening, per natuurlijke persoon of per rechtspersoon. Enkel vanaf dit drempelbedrag is een advies van de Inspectie van Financiën vereist.

In samenlezing met artikel 44, geldt deze regeling bij ontstentenis van andere afspraken met de Inspectie van Financiën die in een protocol worden vastgelegd.

Art. 50.Deze bepaling herneemt artikel 24 van het BVR begrotingscontrole en voorziet in een zogenaamde catch-all regeling voor overeenkomsten. Dit artikel moet dus ruim worden gelezen en omvat ook overeenkomsten die vroeger een specifieke bepaling hadden, bijvoorbeeld overeenkomsten die door de wetgeving overheidsopdrachten niet als een overheidsopdracht worden gekwalificeerd of onteigeningen. Het betreft overeenkomsten die in tegenstelling tot overheidsopdrachten en concessies van werken en diensten niet in detail bij wet zijn gereguleerd. Hiervoor lijkt het opportuun om lagere drempels te blijven handhaven.

De drempel waaronder geen advies moet worden aangevraagd, wordt niettemin verhoogd van 85.000 euro naar 144.000 euro.

In samenlezing met artikel 44, geldt deze regeling bij ontstentenis van andere afspraken met de Inspectie van Financiën die in een protocol worden vastgelegd.

Art. 51.Deze bepaling herneemt in gewijzigde vorm artikel 10bis van het BVR begrotingscontrole. De Inspectie van Financiën kan een negatief advies uitbrengen omwille van redenen zoals toegelicht bij artikel 39. Een negatief advies moet wel steeds omstandig worden gemotiveerd.

Art. 52.Deze bepaling herneemt in gewijzigde vorm artikel 10, derde tot en met zesde lid, van het BVR begrotingscontrole. Het omschrijft de procedure van een adviesaanvraag. De standaard behandeltermijn van een dossier is nog steeds 12 werkdagen. Een verkorte procedure heeft een behandeltermijn van 4 werkdagen.

Eén wijziging wordt niettemin aangebracht. Als de Inspectie van Financiën geen advies heeft meegedeeld binnen de in deze bepaling vermelde termijnen, wordt het advies geacht gunstig te zijn, terwijl artikel 10, zesde lid, van het BVR begrotingscontrole nog bepaalde dat de adviesaanvraag aan de Inspectie van Financiën werd onttrokken.

Art. 53.Deze bepaling is nieuw. Ze voorziet in een procedure om de herziening te vragen bij de Inspectie van Financiën van een ongunstig advies.

Als de Inspectie van Financiën een ongunstig advies uitbrengt, kan de oorspronkelijke adviesaanvrager, mits aanvullende informatie beschikbaar is of wijzigingen zijn aangebracht aan het oorspronkelijk dossier een versnelde adviesprocedure genieten. De aanvullingen moeten wel gebeuren binnen de maand na het oorspronkelijke advies of na een termijn afgesproken met de Inspectie van Financiën. Het advies van de Inspectie van Financiën wordt dan binnen de 4 werkdagen afgeleverd nadat ze de aanvraag tot herziening heeft ontvangen waarin bijkomende informatie of een bijkomende argumentatie is opgenomen. Dat advies is niet meer voor herziening door de inspectie vatbaar. Indien geen nieuw advies wordt afgeleverd binnen de 4 werkdagen wordt het advies geacht gunstig te zijn.

De herziening is enkel bedoeld voor de gevallen waarin, in vergelijking met het oorspronkelijke, ongunstige advies, bijkomende informatie en/of bijkomende argumentatie voorhanden is. Dit creëert bijgevolg geen recht om in alle andere gevallen de Inspectie van Financiën om een tweede advies te vragen. Een adviesaanvrager is ook niet verplicht om opnieuw advies aan te vragen bij de Inspectie van Financiën. Hij kan ook onmiddellijk het begrotingsakkoord aanvragen, als dit vereist is, of zich op de beroepsprocedure beroepen zoals beschreven in het volgende artikel.

Art. 54.Deze bepaling herneemt in gewijzigde vorm artikel 7 van het BVR begrotingscontrole.

Deze bepaling regelt de beroepsprocedure tegen een ongunstig advies op een voorstel waarvoor het begrotingsakkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, niet is vereist.

In paragraaf 2 wordt gepreciseerd dat de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, enkel kan optreden als het ongunstige advies is uitgesproken ten gevolge van budgettaire inpasbaarheid op termijn of kostenefficiëntie.

Ingevolge paragraaf 3, kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen beoordelen of het ongunstige advies is uitgesproken ten gevolge van andere redenen dan kostenefficiëntie of budgettaire inpasbaarheid op termijn (vb. inzake wettigheid en doelmatigheid). Als hij van oordeel is dat dat het geval is, kan hij het dossier aan de Vlaamse Regering voorleggen en zal enkel de Vlaamse Regering kunnen beslissen dat de inhoudelijk bevoegde minister het advies naast zich mag neerleggen en de beslissing mag uitvoeren. Hij kan eveneens beslissen het advies zelf te beoordelen conform paragraaf 2.

Als het ongunstig advies van de Inspectie van Financiën wordt bevestigd door de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, kan enkel de Vlaamse Regering beslissen dat de inhoudelijk bevoegde minister het advies naast zich mag neerleggen en de beslissing mag uitvoeren. Dit wordt geregeld in paragraaf 4. Afdeling 3. - De regeringscommissaris

Art. 55.Deze bepaling bevat de nieuwe regels met betrekking tot de controle voor de herverdeling van vastleggingskredieten binnen de begroting van de Vlaamse rechtspersonen die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan.

Deze is gelijkaardig aan de regeling voor de Vlaamse rechtspersonen onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering, maar met het verschil dat de regeringscommissaris hier geen adviesverplichting heeft, maar er enkel een meldingsplicht is voorzien. Dit is te kaderen binnen het idee `management by exception'. Het overzicht over de mogelijkheden tot herverdeling voor de rechtspersonen is opgenomen bij de toelichting bij artikel 7. De melding van de herverdeling moet steeds gebeuren alvorens de herverdeling wordt toegepast, aangezien enkel in dat geval de regeringscommissaris, als nodig de schorsingsprocedure kan in gang zetten door een melding bij de bevoegde minister.

Art. 56.Deze bepaling bevat de nieuwe regels met betrekking tot de controle voor de herverdeling van vereffeningskredieten binnen de begroting van de Vlaamse rechtspersonen die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan. Ook hier is een voorafgaande melding aan de regeringscommissaris vereist en dit in dezelfde gevallen als bij de rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag staan van de Vlaamse Regering.

Art. 57.Naar analogie met artikel 36 wordt hier voor de Vlaamse rechtspersonen die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan een controle voorzien voor het geval een begroting moet worden aangepast, n.a.v. bvb. een gewijzigde ontvangen toelage of een herraming van de eigen ontvangsten. Een ontwerp van aangepaste begroting moet worden voorgelegd aan de regeringscommissaris als er ESR-impact is, m.a.w. aanpassing m.b.t. kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds.

Art. 58.Dit artikel is nieuw en bepaalt in uitvoering van artikel 8 van het decreet van 22 maart 2019 houdende een kader voor grote projecten en programma's dat de regeringscommissaris de totstandkoming faciliteert van het zelfevaluatierapport en de zelfevaluatie, vermeld in datzelfde artikel.

Art. 59.Dit artikel herneemt artikel 15/3 van het BVR begroting en boekhouding Vlaamse rechtspersonen. De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, kan bijvoorbeeld een sjabloon voorzien waarin de regeringscommissarissen moeten rapporteren over het ontwerp van begroting of over de rekening.

Ingevolge de opmerking van de Raad van State in advies 64.851/1 van 4 januari 2019 (randnr. 13) werd de verwijzing naar de codex aangepast zodat nu correct wordt verwezen naar artikel 54 van de codex. Afdeling 4. - De bedrijfsrevisor

Art. 60.Het eerste lid is nieuw en bepaalt dat de Vlaamse rechtspersonen bij de aanstelling van de bedrijfsrevisor gebruik moeten maken van het bestek dat de instantie bevoegd voor de rekeningen ter beschikking stelt. Het bestek zal uit twee delen bestaan: een verplicht te volgen deel en een deel dat de betrokken entiteit vrij kan aanvullen. Deze bepaling geldt voor alle Vlaamse rechtspersonen. De administratie coördineert dus niet langer de overheidsopdracht tot aanstelling van de bedrijfsrevisor.

Het tweede lid herneemt artikel 9, § 6, van het BVR single audit. Ter certificering van de rekening moet de bedrijfsrevisor nakijken of de rapportering conform de ESR-verordening is opgesteld, en met name dan of de vertaling daarvan in bijvoorbeeld de economische classificatie wordt toegepast. In de rekening moet een aansluiting worden gemaakt tussen de bedrijfseconomische rekening en de ESR-rapportering. De bedrijfsrevisor moet nakijken of die aansluiting correct is verlopen.

Tot slot moet ook de naleving op de codex worden gecontroleerd.

Het derde lid herneemt artikel 9, § 7, van het BVR single audit.

De taken van de bedrijfsrevisor die worden opgenomen in de paragrafen 1 tot en met 5 van het BVR single audit worden niet langer hernomen, aangezien deze worden bepaald in het gemeen boekhoudrecht, waarnaar wordt verwezen in artikel 59, tweede lid, van de codex. Afdeling 5. - De samenwerking in het kader van single audit

Deze afdeling is van toepassing op de controleactoren vermeld in artikel 50 van de codex.

Art. 61.Deze bepaling herneemt artikel 3, § 1, van het BVR single audit.

Enkel de terbeschikkingstelling van de entiteitgevoelige en vertrouwelijke informatie wordt nog in dit besluit geregeld. De algemene informatie wordt immers niet langer beheerd door de instantie bevoegd voor de rekeningen, maar opgenomen in `Wegwijs' dat wordt beheerd door de entiteit Informatie Vlaanderen en dient zodoende niet langer in dit besluit te worden opgenomen.

Art. 62.Deze bepaling herneemt artikel 3, § 2, van het BVR single audit.

Art. 63.Deze bepaling herneemt de tweede zin van artikel 3, § 3, van het BVR single audit.

Art. 64.Deze bepaling herneemt artikel 4, tweede lid tot en met zesde lid, van het BVR single audit en omvat het basisidee achter `single audit', nl. het voortbouwen door één controleniveau op een voorgaande controle, met als doel de last voor de gecontroleerde te verminderen en de kwaliteit van de controle te verhogen. De onafhankelijkheid van de betrokken controleactoren wordt evenwel ten allen tijde gerespecteerd. HOOFDSTUK 7. - De VABN In de codex werd de adviescommissie uitgebreid met een lid van het IAB. Die uitbreiding wordt ook doorgetrokken naar het BVR. Daarnaast werd in het verleden het INR verkeerdelijk uitgesloten van een presentievergoeding. Dit wordt hier rechtgezet. De toelichting van het BVR VABN wordt hier voor de volledigheid hernomen.

Art. 65.Dit artikel herneemt artikel 2 van het BVR VABN. De adviescommissie is als volgt samengesteld: Organisatorisch, coördinerend en ondersteunend luik: - voorzitter: een vertegenwoordiger (+plaatsvervanger) aangeduid door de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, onder de leden van de commissie; - secretaris: een vertegenwoordiger van de instantie bevoegd voor de rekeningen (niet stemgerechtigd).

Budgettair luik: - twee leden (+ plaatsvervangers) aangeduid onder de personeelsleden van de instantie bevoegd voor de begroting en de rekeningen; - een lid (+ plaatsvervanger) op voordracht van het Instituut voor de Nationale Rekeningen- INR; - een lid (+ plaatsvervanger) die wordt aangewezen onder de inspecteurs van Financiën geaccrediteerd bij de Vlaamse Regering op voordracht van de Inspectie van Financiën.

Bedrijfseconomisch luik: - een lid (+ plaatsvervanger) op voordracht van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren - IBR; - een lid (+ plaatsvervanger) op voordracht van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen - CBN; - een lid (+ plaatsvervanger) op voordracht van het Rekenhof; - een lid (+ plaatsvervanger) op voordracht van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten - IAB. Vlaamse Gemeenschap en Vlaamse rechtspersonen: - drie leden (+ plaatsvervangers), één lid met respectievelijk boekhoudkundige of financiële expertise op het vlak van de Vlaamse Gemeenschap en twee leden met respectievelijk boekhoudkundige of financiële expertise op het vlak van Vlaamse rechtspersonen op voordracht van het Strategisch Overleg Financiën.

De commissie kan het advies van experten vragen, die op verzoek van de voorzitter kunnen deelnemen aan de vergaderingen. Dit wil zeggen dat de commissie zich op ad hoc basis kan laten bijstaan door experten als zij dit noodzakelijk zou achten.

Art. 66.Dit artikel herneemt artikel 3 van het BVR VABN. Het secretariaat van de adviescommissie zal worden waargenomen door de instantie die bevoegd is voor de rekeningen. De bevoegde minister duidt een secretaris aan ter uitvoering van die functie. De functie van de secretaris staat los van de 2 stemgerechtigde leden die worden aangesteld op voordracht van de instantie bevoegd voor de begroting of de rekeningen.

Art. 67.Dit artikel herneemt artikel 4 van het BVR VABN. De leden van de commissie worden aangesteld bij ministerieel besluit van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen. De leden worden aangesteld voor een hernieuwbare periode van zes jaar.

Art. 68.Dit artikel herneemt artikel 5 van het BVR VABN. De adviescommissie moet een huishoudelijk reglement opmaken dat dient goedgekeurd te worden door de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen.

Art. 69.Dit artikel herneemt artikel 6 van het BVR VABN. De adviezen zullen in principe binnen de maand volgend op de ontvangst van de adviesaanvraag worden verstrekt, tenzij de bevoegde minister uitdrukkelijk een langere termijn voorziet.

Art. 70.Dit artikel herneemt artikel 7 van het BVR VABN. In het eerste lid van paragraaf 1, wordt voorzien in een presentiegeld voor de leden en experten, die geen overheidspersoneel uitmaken. De vergoeding wordt vastgesteld op 100 euro per zitting, met een maximum vergoeding van 1000 euro per jaar. De Raad van State heeft in haar advies 58.020/1/3 van 28 september 2015 opgemerkt dat artikel 180 van de Grondwet toelaat dat een Gewest een bijkomende taak toekent aan het Rekenhof. In dat geval moet evenwel voorzien worden in een vergoeding aan het Rekenhof zelf en niet aan een lid ervan. Gelet op dit advies van de Raad van State, wordt in het tweede lid van dit artikel voorzien dat het presentiegeld voor het lid dat wordt voorgedragen door het Rekenhof toekomt aan het Rekenhof zelf in plaats van aan het lid zelf. Het derde lid regelt de terugbetaling van de verplaatsingskosten. HOOFDSTUK 8. - Subsidies Dit hoofdstuk herneemt een aantal specifieke onderdelen van het BVR subsidies.

In tegenstelling tot de regeling onder het BVR subsidies is ervoor geopteerd om de algemene regels inzake subsidiëring te verlichten.

Niet alle bepalingen van voornoemd besluit zijn derhalve hernomen.

Zo worden onder meer de begrippen werkings-, project-, investerings-, prijs-, en loonsubsidies verlaten in het licht van het overkoepelend onderscheid tussen kapitaal- en inkomensoverdrachten. Ook de begrippen gereglementeerde, semi-gereglementeerde en facultatieve subsidies worden niet langer gebruikt.

Tot slot werd nagegaan, met het oog op duidelijke regelgeving, welke bepalingen nog nodig waren en welke bepalingen overbodig. Zo worden de bepalingen met betrekking tot de reservevorming slechts in beperkte mate weerhouden. De mogelijkheid tot het aanleggen van een reserve wordt nog steeds voorzien, maar er wordt niet langer aangegeven hoe dit juist moet gebeuren. Zo willen we een loskoppeling bekomen van de boekhoudkundige reserves, die hier immers los van gezien moeten worden. Ook niet hernomen is de bepaling over de mogelijkheid tot het terugvorderen van de subsidie als er meerdere subsidies werden ontvangen voor dezelfde activiteit. Afdeling 1. - Bepalingen over de voorafgaande controle bij de

toekenning van subsidies

Art. 71.Deze bepaling bevat de regels over de voorafgaandelijke controle bij de toekenning van subsidies. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de subsidies die enkel een rechtsgrond hebben in het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap en de subsidies die een rechtsgrond hebben buiten het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap.

De eerste categorie van subsidies, namelijk diegene die enkel een rechtsgrond hebben in het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, wordt aan een strenger regime onderworpen in paragraaf 1. De toekenningsbeslissing zelf gebeurt bij een ministerieel besluit. Vanaf het bedrag van 7000 euro moeten subsidies, zowel opgenomen in reglementaire als in niet-reglementaire ministeriële besluiten, ter advies worden voorgelegd aan de Inspectie van Financiën. Subsidies vanaf een bedrag van 250.000 euro worden door de Vlaamse Regering toegekend en niet bij een ministerieel besluit. Deze regels sluiten de toepassing van reeds bestaande delegatieregels niet uit.

In het tweede lid van paragraaf 1 wordt voorzien dat als in het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap expliciet wordt opgenomen wie de begunstigde is en voor welk subsidiebedrag hij in aanmerking komt, de subsidie kan worden toegekend bij ministerieel besluit.

De tweede categorie van subsidies, namelijk diegene die een rechtsgrond hebben buiten het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, wordt in paragraaf 3 onderworpen aan de ex ante controle waarin de regelgeving voorziet.

Als tijdens het beleids- en goedkeuringsproces van de inhoudelijke regelgeving reeds in een sterke onderbouwing van de budgettaire impact is voorzien, kan de inhoudelijke regelgeving bepalen dat de verdere ex ante controles op de individuele toekenningsbeslissingen worden uitgesloten. Deze uitsluiting zal tijdens het beleids- en goedkeuringsproces van de inhoudelijke regelgeving worden beoordeeld door de betrokkenheid van de Inspectie van Financiën, de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, de Vlaamse Regering en/of het Vlaams Parlement.

De subsidies die automatisch worden toegekend a.d.h.v. bepaalde parameters die jaarlijks kunnen worden vastgelegd en vereffend, vereisen voor de individuele toekenningen nooit een controle. Er is immers geen steeds weerkerende individuele toekenningsbeslissing. Dit geldt enkel voor de subsidies die in de uitgavenbegroting zullen worden opgesomd in uitvoering van artikel 34, § 1, derde lid, van de codex.

In het tweede lid van paragraaf 3 wordt in een overgangsbepaling voorzien voor de subsidies die nu reeds een inhoudelijke rechtsgrond hebben. Ter vervanging van het idee van het budgettair implementatieplan wordt nu voorzien dat een algemene adviesaanvraag kan worden ingediend bij de Inspectie van Financiën, waarbij een budgettaire inschatting wordt gemaakt van de jaarlijkse raming.

In de vierde en laatste paragraaf wordt tot slot in een catch-all bepaling voorzien voor die gevallen waarin geen controles worden voorzien in de nieuwe inhoudelijk van toepassing zijnde regelgeving.

In dat geval zijn de strenge controles zoals van toepassing op de subsidies die enkel een rechtsgrond hebben in het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van toepassing.

Dit artikel is enkel van toepassing op subsidies aan entiteiten die niet behoren tot de Vlaamse deelstaatoverheid. De toelagen worden immers conform artikel 43, § 3, eerste lid, 6°, vrijgesteld van een advies van de Inspectie van Financiën en bijgevolg ook van een begrotingsakkoord. Afdeling 2. - Bepalingen inzake de reservevorming bij subsidies

Art. 72.In het BVR subsidies werd in een basis voorzien om reservevorming toe te laten bij subsidies.

Ingevolge paragraaf 1 (en analoog aan artikel 5, § 3, BVR subsidies) blijft reservevorming mogelijk ten belope van maximum twintig procent van het subsidiebedrag of 50% gecumuleerd. Mits motivering door de subsidiërende overheid kan in het besluit tot toekenning van de subsidie worden afgeweken van dat maximumpercentage. De concrete modaliteiten rond de reservevorming dient de subsidieverstrekker zelf uit te werken en op te nemen. De motivatie om de concrete modaliteiten niet langer op te nemen is omdat ze sterk waren opgebouwd rond de logica van de boekhoudkundige reserves. Dit is echter niet nodig en maakt de modaliteiten zeer complex. Zo dient niets te worden bepaald over de mogelijkheid om met de eigen financiële middelen een reserve aan te leggen. Dit staat los van subsidies en wordt geregeld in de boekhoudwetgeving.

Wat daarentegen wel nog steeds belangrijk is, is de bepaling in paragraaf 2 dat de aanwending van de reserve enkel mogelijk is voor de doelstelling waarvoor de initiële subsidie werd toegekend (analoog aan artikel 7, § 1, BVR subsidies). Dezelfde doelstelling vereist niet noodzakelijk volledig dezelfde activiteit. Een doelstelling moet breder worden gelezen. De aanwending van de reserves moet, zoals bij de reguliere aanwending van subsidies, worden verantwoord door de subsidieverstrekker. Afdeling 3. - Bepalingen inzake de ex post controle na de toekenning

van subsidies

Art. 73.Dit artikel is nieuw en vertaalt het responsabiliseringsidee van de beleidsdomeinen, die zelf kunnen beoordelen welke verantwoordingsstukken nodig zijn. De entiteit zal voortaan zelf op basis van een eigen risicoanalyse subsidieprocessen moeten aanpassen.

Dit moet ertoe leiden dat gesubsidieerde entiteiten, die goed georganiseerd zijn, waarmee nooit of bijna nooit problemen zijn bij een eindafrekening, minder gecontroleerd worden dan entiteiten waarbij vaker problemen opduiken. Goed georganiseerde gesubsidieerde entiteiten krijgen daarbij een incentive met een vlotte afhandeling van hun dossier. De achterliggende documenten (zoals facturen, personeelsfiches,...) moeten bijvoorbeeld niet worden aangeleverd, maar het volstaat in dat geval dat ze ter beschikking worden gehouden.

Als niets specifiek inzake verantwoording is voorzien in de subsidiebeslissing of de rechtsgrond ervan, is het volgende artikel van toepassing.

Art. 74.Het eerste lid herneemt artikel 9, § 1, van het BVR subsidies. Er wordt niet langer opgesomd welke stukken precies nodig zijn voor de functionele of financiële verantwoording, maar enkel nog aangegeven wat de functionele en financiële verantwoording inhoudelijk precies omvat. In praktijk zal hiervoor vaak een beroep kunnen worden gedaan op bijvoorbeeld de resultatenrekening van de begunstigde entiteit of een ander bewijs dat kosten werden gemaakt voor een ontvangen subsidie.

Het tweede lid herneemt artikel 9, § 2, van het BVR subsidies.

Art. 75.Dit artikel herneemt artikel 13 van het BVR subsidies inzake het opvragen van aanvullende gegevens voor de definitieve vaststelling van de verantwoorde subsidie. Afdeling 4. - Bepalingen inzake sancties en onverenigbaarheden

Normaal gezien geldt de volgende verplichting van art 13 van de Algemenebepalingenwet: Tot onmiddellijke terugbetaling van de subsidie is gehouden de begunstigde: 1° die de voorwaarden niet naleeft, waaronder de subsidie werd verleend;2° die de subsidie niet aanwendt voor de doeleinden, waarvoor zij werd verleend;3° die de in artikel 12 bedoelde controle verhindert. Blijft de begunstigde van de subsidie in gebreke de in artikel 11 bedoelde verantwoording te verstrekken, dan is hij gehouden tot terugbetaling ten belope van het deel dat niet werd verantwoord.

Het feit dat een activiteit dubbel wordt gesubsidieerd, leidt op basis van bovenstaande bepaling tot de verplichting tot terugvordering van het bedrag. Dit betreft zelfs het volledige subsidiebedrag.

Onderstaande bepalingen moeten worden gelezen in samenhang met deze bepaling uit de Algemenebepalingenwet.

Art. 76.Deze bepaling herneemt artikel 18 van het BVR subsidies.

Dit artikel werd aangepast aan de opmerking van de Raad van State in zijn advies nr. 64.851/1 van 4 januari 2019 (randnr. 15) om duidelijker te weerspiegelen dat de vermelding dat "eventueel uitbetaalde voorschotten worden teruggevorderd" de bevestiging vormt van artikel 13 van de Algemenebepalingenwet.

Art. 77.Deze bepaling herneemt artikel 19 van het BVR subsidies.

De Raad van State gaf in zijn advies nr. 64.851/1 van 4 januari 2019 (randnr. 3.2.) aan dat de in artikel 75 van het ontwerp van de VCO vervatte machtigingsbepaling "te weinig specifiek [lijkt] te zijn om erin een rechtsgrond te kunnen zien" voor dit artikel van het uitvoeringsbesluit. Om hieraan te remediëren werd aan artikel 75 van de codex toegevoegd dat de Vlaamse Regering "de regels [kan] bepalen om belangenvermenging tegen te gaan bij de aanwending of toekenning van subsidies". Het kan hierbij om verbodsbepalingen gaan maar ook over bepalingen die de rechtsgevolgen van de overtreding van de betrokken voorschriften instellen. HOOFDSTUK 9. - Giften en prijzen

Art. 78.Om analogie te houden met de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën op het niveau van de inhoudelijke hoofdstukken, werd in voorliggend besluit een leeg artikel `voorbehouden voor toekomstig gebruik' ingevoegd. HOOFDSTUK 1 0. - Kas-, schuld-, waarborg- en verzekeringsbeheer Afdeling 1. - Kasbeheer

Art. 79.Dit artikel herneemt grotendeels artikel 1 en artikel 2, § 1,van het BVR CFO. Het verduidelijk dat het centraal kasbeheer gebeurt door een centrale cashpooling, maar dat het de entiteiten zelf zijn die een financiële rekening moeten openen bij een aangeduide kassier.

De normale diensten bij een financiële rekening worden ook afgenomen bij de kassier.

Art. 80.Dit artikel herneemt grotendeels artikel 3 van het BVR CFO. De cashpooling doet geen afbreuk aan de financiële autonomie die de entiteiten hebben. Het centraal beheer houdt bovendien enkel een inzagerecht in op het saldo van de verschillende financiële rekeningen, geenszins een in de plaatstreding voor het effectief uitvoeren van financiële transacties.

Art. 81.Dit artikel herneemt grotendeels artikel 4 van het BVR CFO. Zonder afbreuk te doen aan de financiële autonomie van de entiteiten, beslist de instantie die het centraal beheer uitoefent over de vrijgave van de toelagen en dit in functie van de totale cashpooling en in subsidiaire orde in functie van de kastoestand van een individuele entiteit.

Art. 82.Dit artikel herneemt grotendeels artikel 5 van BVR CFO.

Art. 83.Dit artikel herneemt grotendeels artikel 6 van het BVR CFO. Het niet voorzien van een interestafrekening tussen de kassier en de entiteiten die deelnemen aan de cashpooling is zowel bij een positief als een negatief saldo van toepassing. Dit artikel moet worden samengelezen met de bepalingen rond het beleggingsbeheer. Het niet voorzien van een vergoeding voor de werkingsmiddelen zal een entiteit verplichten om een correct financieel management na te streven en een onderscheid te maken tussen zijn beschikbare middelen die hij op korte of lange termijn kan beleggen en zijn werkingsmiddelen.

Art. 84.In tegenstelling tot in artikel 9 van het BVR CFO wordt de wekelijkse verplichte update van de kasverwachtingen van entiteiten opnieuw naar 5 weken gebracht, i.p.v. op 13 werken. Dit sluit nauwer aan bij de praktijk. De oorspronkelijke motivering voor de verlenging van de termijn, nl. de kasraming voor de monitoring, is niet meer van toepassing. De wekelijkse update moet gebeuren in de sjabloon dat daarvoor wordt aangereikt door de instantie bevoegd voor de financiële operaties - momenteel onderdeel van het Departement FB. Afdeling 2. - Schuld- en beleggingsbeheer

Art. 85.Dit artikel herneemt artikel 2 van het BVR financiële activa en bepaalt wie de taken inzake het schuld- en beleggingsbeheer uitoefent.

Art. 86.Dit artikel voorziet in tegenstelling tot artikel 4 van het BVR financiële activa in een generieke minimumdrempel aan beschikbare gelden van 1 miljoen euro per Vlaamse rechtspersoon.

Art. 87.Dit artikel herneemt artikel 3 van het BVR financiële activa.

Deze bepaling moet ertoe bijdragen dat het agentschap voor de Vlaamse sociale bescherming, in functie van hun specifieke behoeften, maximaal 50% van hun beschikbare middelen kan beleggen in alternatieve financiële instrumenten gelinkt aan de rust of verzorgingssector.

Art. 88.Dit is een nieuw artikel en voorziet in een doordelegatie van wat voorzien is in artikel 92, derde lid, van de VCO. Afdeling 3. - Waarborgbeheer

Art. 89.Dit is een nieuw artikel en voorziet dat elke waarborgverlening ter kennisgeving moet worden gebracht van de Vlaamse minister, bevoegd voor financiën en begrotingen.

Art. 90.Dit artikel herneemt gedeeltelijk artikel 8 van het decreet van 7 mei 2004 houdende bepalingen inzake kas-, schuld-, en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest. Het geeft een basisformule die kan worden gebruikt om de bijdrage te berekenen als geen andere bijdragen worden bepaald. Het is bijgevolg suppletief van aard. Afdeling 4. - Verzekeringsbeheer

Art. 91.In dit artikel worden de risico's opgenomen waarvan de dekking gecentraliseerd zal gebeuren.

Art. 92.Dit artikel voorziet dat de instantie bevoegd voor de financiële operaties - momenteel onderdeel van het Departement FB - de taken voor het verzekeringsbeheer op zich neemt. Afdeling 5. - Rapportering

Art. 93.Dit artikel herneemt artikel 5 van het BVR financiële activa.

De jaarlijkse verplichte rapportering waarvan sprake is in het decreet, gebeurt via dezelfde verplichte rapportering aan het instituut voor de Nationale Rekeningen. Hiervoor wordt er dus geen nieuwe extra rapportering aan de entiteiten opgelegd. De instantie die bevoegd is voor de financiële operaties zal daarnaast ook een sjabloon voorzien waarin de entiteiten hun vooruitzichten en beschikbare gelden kunnen ingeven. De sjabloon moet jaarlijks tegen 10 november ingevuld aan die instantie bezorgd worden door de overheidsentiteit. Afdeling 6. - Interne audit

Art. 94.Dit artikel voorziet een doordelegatie voor het aanstellen van een interne auditor voor de controle op het KSW-beheer.

Art. 95.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, kan buiten de standaard opdrachten die een auditor moet uitoefenen ook andere audittaken opleggen aan de auditor. HOOFDSTUK 1 1. - De Diensten met Afzonderlijk Beheer

Art. 96.Dit artikel herneemt artikel 8/1 en 8/2 van het BVR begroting en boekhouding ministeries en DAB's.

Art. 97.Dit artikel herneemt artikel 8/3, § 1 van het BVR begroting en boekhouding ministeries en DAB's.

Art. 98.Dit artikel herneemt artikel 8/4 van het BVR begroting en boekhouding ministeries en DAB's. HOOFDSTUK 1 2. - Sanctiebepaling

Art. 99.Om analogie te houden met de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën op het niveau van de inhoudelijke hoofdstukken, werd in voorliggend besluit een leeg artikel `voorbehouden voor toekomstig gebruik' ingevoegd. HOOFDSTUK 1 3. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen Art. 100 t.e.m. 135. Het gaat niet om beleidsinhoudelijke wijzigingen maar om juridisch-technische aanpassingen: de verwijzingen naar een van de besluiten die opgenomen werden in het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën worden, met het oog op de leesbaarheid en rechtszekerheid, vervangen door een verwijzing naar dit besluit. Deze aanpassingen behoeven geen toelichting. HOOFDSTUK 1 4. - Opgeheven besluiten

Art. 136.In dit artikel worden de besluiten die worden gecodificeerd bij voorliggend besluit opgeheven. Daarnaast wordt ook het besluit betreffende de werking en het beheer van het Vlaams Egalisatie Rente Fonds opgeheven. De decretale basis voor dit fonds werd reeds opgeheven in 2004. Het besluit wordt nu ook formeel opgeheven. HOOFDSTUK 1 5. - Overgangsbepalingen

Art. 137.De codex en dit besluit zijn van toepassing voor het begrotingsjaar 2020. De rapportering die in 2020 geschiedt, maar nog betrekking heeft op gegevens van 2019, zal nog conform de oude regelgeving gebeuren.

Art. 138.In diverse decreten en besluiten wordt verwezen naar het BVR subsidies, voornamelijk voor de reservevorming. Omdat in dit besluit de regelgeving tot de essentie is beperkt, zal de oude regelgeving nog van toepassing blijven tot 31 december 2021. Dit laat de bevoegde ministers toe om de nodige initiatieven te nemen om hun regelgeving aan te passen.

Art. 139.Dit artikel moet worden gelezen in het kader van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de cashpooling. HOOFDSTUK 1 6. - Citeertitel

Art. 140.Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. HOOFDSTUK 1 7. - Inwerkingtreding

Art. 141.De Vlaamse Regering is op basis van artikel 187 van de codex gemachtigd om de inwerkingtreding van de codex te bepalen.

De codex en dit besluit treden in werking vanaf 1 januari 2020. In beginsel zijn de codex en dit besluit van toepassing voor het begrotingsjaar 2020. De begrotingsopmaak voor het begrotingsjaar 2020 zal dus geschieden volgens de regels van de codex en dit besluit. Voor wat de opmerking van de SERV over het overgangsjaar 2019 betreft in zijn advies van 26 november 2018 (randnr. 14), kan worden aangegeven dat de afsluiting van de begroting 2018 inderdaad volgens de oude procedure zal verlopen. Hetzelfde zou gelden voor aanpassingen van de begroting 2019, en de afsluiting van de begroting 2019.

De Raad van State (advies 64.851/1 van 4 januari 2019, randnr. 16) merkte op dat de inwerkingtreding van het decreet "houdende de wijzigingen in diverse decreten naar aanleiding van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën" best geregeld werd in voorliggend artikel. Deze opmerking is evenwel zonder voorwerp geworden ingevolge de integratie van voornoemd decreet in de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019. HOOFDSTUK 1 8. - Uitvoering

Art. 142.Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Brussel, 17 mei 2019.

De Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, L. PEETERS _______ Nota (1) Indien de entiteit geen artikelstructuur heeft, worden alle herverdelingen beschouwd als over begrotingsartikel heen. RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING ADVIES 64.851/1 VAN 4 JANUARI 2019 OVER EEN ONTWERP VAN BESLUIT VAN DE VLAAMSE REGERING `TER UITVOERING VAN DE VLAAMSE CODEX OVERHEIDSFINANCIEN VAN [...]' Op 28 november 2018 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `ter uitvoering van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van [...]'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 18 december 2018. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Chantal BAMPS, staatsraden, Michel TISON, assessor, en Annemie GOOSSENS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Kristine BAMS, eerste auditeur-afdelingshoofd.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 4 januari 2019. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt ertoe uitvoering te geven aan bepalingen van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën die, in ontwerpvorm (1), het voorwerp uitmaakt van advies 64.849/1 dat de Raad van State, afdeling Wetgeving, tegelijk met het voorliggende advies uitbrengt. De ontworpen regeling is bestemd om in de plaats te komen van de regeling die nu verspreid is over diverse besluiten waarvan in artikel 133 van het ontwerp de opheffing wordt beoogd en die met het voorliggende ontwerp wordt geïntegreerd in één enkel besluit. Deze integratie wordt tevens te baat genomen om de bepalingen van de voornoemde besluiten inhoudelijk aan te passen in het licht van de wijzigingen die voor de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse rechtspersonen op het vlak van de begroting, de rapportering en de financiële operaties voortvloeien uit de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën, en om de bestaande regelgeving te herschikken en te herschrijven met het oog op een verbetering van de leesbaarheid en de interne consistentie ervan.

Het is de bedoeling dat de ontworpen regeling op dezelfde dag in werking treedt als de regeling die het voorwerp uitmaakt van het voornoemde advies 64.849/1. 3.1. De ontworpen regeling kan worden geacht rechtsgrond te vinden in de bepalingen waarnaar wordt verwezen in de eerste twee leden van de aanhef van het ontwerp, met dien verstande dat moet worden gewezen op wat volgt. 3.2. Voor één bepaling van het ontwerp ziet de Raad van State, afdeling Wetgeving, geen rechtsgrond. Dit is het geval voor artikel 76 van het ontwerp waarin wordt bepaald dat elk personeelslid, openbare gezagsdrager of andere persoon die belast is met een functie bij een entiteit die ressorteert onder de Vlaamse deelstaatoverheid of elke tussenpersoon als de subsidie onrechtstreeks wordt toegekend, verboden is een subsidie toe te kennen of de aanwending ervan goed te keuren zodra hij daardoor persoonlijk of via een tussenpersoon in een toestand van belangenvermenging zou kunnen terechtkomen en dat, bij niet naleving van dat voorschrift, de beslissing tot toekenning van een subsidie nietig is en de eventueel al uitgekeerde bedragen volledig worden teruggestort. (2) 3.3. In artikel 17 van het ontwerp wordt de bevoegde minister opgedragen om een handleiding op te stellen met een toelichting bij de boekhoudregels die van toepassing zijn op de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse rechtspersonen en om die handleiding en de aanpassingen eraan jaarlijks mee te delen aan de Vlaamse Regering. Deze bepaling kan worden geacht rechtsgrond te vinden in artikel 37 van de ontworpen Vlaamse Codex Overheidsfinanciën volgens hetwelk de Vlaamse Regering nadere regels kan uitvaardigen voor de aanrekening van ontvangsten en uitgaven, op voorwaarde dat de handleiding, bedoeld in artikel 17 van het ontwerp van besluit, beperkt blijft tot de voornoemde aanrekening. 3.4. Sommige bepalingen van het ontwerp moeten worden geacht rechtsgrond te vinden in onderdelen van artikelen van de ontworpen Vlaamse Codex Overheidsfinanciën waarnaar nochtans niet wordt verwezen in het tweede lid van de aanhef van het ontwerp.

Zo wordt in artikel 3, eerste lid, van het ontwerp, bepaald dat de inhoudelijk bevoegde ministers de indiening van de beleids- en begrotingstoelichtingen voorbereiden, waarvoor rechtsgrond kan worden gevonden in artikel 11, § 1, eerste lid, van de ontworpen Vlaamse Codex Overheidsfinanciën.

In artikel 6 van het ontwerp wordt de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, ermee belast om, in samenwerking met de inhoudelijk bevoegde ministers, het ontwerp van begroting of begrotingsaanpassing voor de Vlaamse Gemeenschap op te maken volgens de instructies en binnen de termijn die de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen bepaalt. Hiervoor kan mede rechtsgrond worden gevonden in artikel 17, § 1, van de ontworpen Vlaamse Codex Overheidsfinanciën.

In artikel 10 van het ontwerp wordt bepaald dat de inhoudelijk bevoegde minister voor de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreeks gezag van de Vlaamse Regering staan het ontwerp van begroting of begrotingsaanpassing opmaakt volgens de instructies en binnen de termijn die de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen bepaalt. Tevens wordt de laatstgenoemde minister in het voornoemde artikel 10 van het ontwerp opgedragen om het desbetreffende ontwerp als bijlage bij de begrotingsdocumenten van de Vlaamse Gemeenschap te voegen voor hij beide ter goedkeuring voorlegt aan de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement. Voor deze bepaling kan mede rechtsgrond worden gevonden in artikel 26, § 1, eerste lid, van de ontworpen Vlaamse Codex Overheidsfinanciën, waarin de Vlaamse Regering meer specifiek wordt opgedragen om de begrotingen op te stellen van de Vlaamse rechtspersonen die rechtstreeks onderworpen zijn aan haar gezag. 3.5. Voor de artikelen 59 (betreffende de bedrijfsrevisor) en 83 (betreffende het uitvoeren van de taken inzake schuld- en beleggingsbeheer door de instantie die bevoegd is voor de financiële operaties) van het ontwerp wordt het best ook beroep gedaan op artikel 87 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen' betreffende "de diensten" van de gemeenschaps- en gewestregeringen.

ALGEMENE OPMERKING 4. Het merendeel van de bepalingen van het ontwerp beoogt uitvoering te geven aan bestaande decretale bepalingen die worden geïntegreerd in het meermaals genoemde ontwerp Vlaamse Codex Overheidsfinanciën. Daarnaast bevat het ontwerp evenwel een aantal artikelen die rechtsgrond vinden in bepalingen van het ontwerp Vlaamse Codex Overheidsfinanciën die geen bestaande decretale bepalingen overnemen, maar die nieuw zijn in vergelijking met de bestaande decreetgeving.

Het gaat daarbij meer in het bijzonder om de artikelen 3, 16, 20, § 2, 22, 24, 37 en 86 van het ontwerp. De adviesaanvraag is derhalve, wat deze laatste artikelen betreft, niet ontvankelijk aangezien de rechtsgrond biedende bepalingen ervan nog niet op een definitieve wijze zijn tot stand gekomen. Het voorliggende advies moet met dat voorbehoud worden gelezen.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 5. De aanhef dient in overeenstemming te worden gebracht met hetgeen in dit advies is opgemerkt over de rechtsgrond van het ontwerp.Dat houdt in dat in het eerste lid tevens moet worden verwezen naar artikel 87 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 en dat in het tweede lid van de aanhef het best ook melding wordt gemaakt van de artikelen 11, § 1, eerste lid, 17, § 1, en 26, § 1, eerste lid, van de nog in voorbereiding zijnde Vlaamse Codex Overheidsfinanciën. 6. Men redigere het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar het advies van de Raad van State als volgt: "Gelet op advies 64.851/1 van de Raad van State, gegeven op 4 juli 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;".

Artikel 8 7. Artikel 8 van het ontwerp komt in ruime mate overeen met hetgeen wordt bepaald in artikel 22 van het ontwerp Vlaamse Codex Overheidsfinanciën.Het verdient derhalve aanbeveling om artikel 8 van het ontwerp te redigeren als volgt: "Vereffeningskredieten kunnen overeenkomstig artikel 22 van de codex binnen en over de programma's heen worden herverdeeld bij besluit van de inhoudelijk bevoegde minister." Artikel 14 8. In artikel 14 van het ontwerp wordt melding gemaakt van "[a]lle beslissingen tot herverdeling als vermeld in artikel 12, eerste lid". Vraag is of die verwijzing niet te beperkt is en er niet tevens van de aanpassing van de begroting, bedoeld in artikel 13 van het ontwerp, melding moet worden gemaakt. Hierover om nadere toelichting verzocht, deelde de gemachtigde het volgende mee: "De kennisgeving van de herverdelingen of de aanpassingen aan de begroting verloopt door de bekendmaking van de besluiten/beslissingen op de website van het Departement FB (artikel 27 van het voorontwerp van de codex). Artikel 14 geeft concrete uitvoering aan artikel 27 door te bepalen wanneer entiteiten hun besluiten moeten overmaken aan het Departement FB voor die publicatie. Het niet opnemen van de besluiten tot aanpassingen van de begrotingen in artikel 14 is een materiële vergissing. Ook de aanpassingen van de begrotingen van de rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan moeten bezorgd worden voor bekendmaking op de website." De redactie van artikel 14 van het ontwerp zal moeten worden aangepast in het licht van de door de gemachtigde verstrekte toelichting.

Artikel 15 9. Met betrekking tot het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van het ontwerp, kan worden verwezen naar de opmerking die onder randnummer 10 van advies 64.849/1 van de Raad van State, afdeling Wetgeving, is gemaakt bij het bepaalde in artikel 28, tweede lid, van het voorontwerp van decreet `houdende de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën' en waarin er wordt op gewezen dat de Vlaamse overheid er in artikel 5, eerste lid, van de algemenebepalingenwet (3) toe wordt verplicht om een algemene boekhouding te voeren op basis van een genormaliseerd boekhoudplan dat bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit wordt vastgesteld na advies van de regeringen van de betrokken deelentiteiten, en dat het bepaalde in artikel 28, tweede lid, van het voornoemde voorontwerp van decreet, hiermee niet in overeenstemming is.

Artikel 18 10. In artikel 18, § 2, tweede lid, van het ontwerp, wordt bepaald dat, in afwijking van paragraaf 1, tweede lid, 4°, van hetzelfde artikel, een toewijzing aan of een opname uit een reservefonds aangerekend wordt op een vastleggings- en vereffeningskrediet.Het is niet op het eerste gezicht duidelijk op welke wijze zowel een toewijzing aan als een opname uit een reservefonds kunnen leiden tot een aanrekening op kredieten die betrekking hebben op verbintenissen of uitgaven. Hierover om nadere uitleg verzocht, deelde de gemachtigde het volgende mee: "Het betreft hier inderdaad een materiële vergissing. Een toewijzing aan een reservefonds gaat gepaard met een aanrekening op een vastleggings- of vereffeningskrediet. Een opname uit een reservefonds gaat gepaard met een aanrekening als een ontvangst." De redactie van artikel 18, § 2, tweede lid, van het ontwerp, dient te worden gecorrigeerd in het licht van de door de gemachtigde verstrekte uitleg.

Artikel 19 11. Wat de verwijzing betreft naar "het bedrag, vermeld in artikel 92, eerste lid, van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten" in artikel 19, derde lid, van het ontwerp, wordt verwezen naar hetgeen in advies 64.849/1 onder randnummer 16 is opgemerkt bij een gelijkaardige verwijzing in artikel 77, eerste lid, van het ontwerp Vlaamse Codex Overheidsfinanciën.

Artikel 38 12. In artikel 38, tweede lid, van het ontwerp, wordt bepaald dat de Vlaamse Regering op voorstel van de beleidscoördinator kan beslissen een inspecteur van Financiën die deel uitmaakt van de ter beschikking gestelde leden tijdelijk te ontheffen van de opvolging van de hem toegewezen beleidssector om hem te belasten met "andere taken". In het verslag aan de Vlaamse Regering wordt met betrekking tot deze bepaling verduidelijkt dat het om een herneming gaat van hetgeen nu al is vervat in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2001 `houdende regeling van de begrotingscontrole en -opmaak'.

In de laatstgenoemde bepaling wordt inderdaad in de mogelijkheid voorzien van een ontheffing van de toegewezen beleidssector, maar dit gebeurt om de betrokken inspecteur van Financiën te belasten "met andere taken in het kader van het algemeen begrotingsbeleid".

Teneinde er geen twijfel over te laten bestaan dat het bepaalde in artikel 38, tweede lid, van het ontwerp, verenigbaar blijft met de regeling die met betrekking tot de inspecteurs van Financiën en hun opdrachten is vervat in artikel 51 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 `betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten', zouden ook in artikel 38, tweede lid, van het ontwerp, de "taken" waarvoor tot de ontheffing kan worden beslist op zo een wijze moeten worden omschreven dat deze duidelijker vallen in te passen in de regeling die inzake terbeschikkingstelling is vervat in de voornoemde bijzondere wetsbepaling. (4) Artikel 58 13. De regeringscommissarissen vormen het voorwerp van artikel 54 van het ontwerp Vlaamse Codex Overheidsfinanciën.De verwijzing naar "de regeringscommissarissen, vermeld in artikel 50 van de codex,", die voorkomt in artikel 58 van het ontwerp, zal hieraan moeten worden aangepast.

Artikelen 64 tot 69 14. De artikelen 64 tot 69 van het ontwerp bevatten nadere regels betreffende de samenstelling en de werking van de Vlaamse Adviescommissie Boekhoudkundige Normen en betreffende de vergoeding van de leden ervan.De Raad van State, afdeling Wetgeving, verwijst wat dat betreft naar de opmerking die in advies 64.849/1 onder randnummer 15 werd gemaakt bij artikel 70 van het ontwerp Vlaamse Codex Overheidsfinanciën.

Artikel 75 15. In het verslag aan de Vlaamse Regering wordt vermeld dat het bepaalde in artikel 75 van het ontwerp herneemt wat in artikel 18 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 `betreffende de algemene regels inzake subsidiëring' wordt bepaald.Met betrekking tot de vermelding dat eventueel uitbetaalde voorschotten worden teruggevorderd, kan er wel op worden gewezen dat dergelijke vermelding de bevestiging inhoudt van een verplichting die reeds voortvloeit uit artikel 13, tweede lid, van de wet van 16 mei 2003 `tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof'. Het verdient aanbeveling om dit tot uitdrukking te brengen in artikel 75 van het ontwerp door de laatste zin ervan te redigeren als volgt : "Overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, worden de eventueel al uitbetaalde voorschotten teruggevorderd." Artikel 138 16. Het verdient aanbeveling om ook de regeling die is opgenomen in het voorontwerp van decreet `houdende de wijzigingen in diverse decreten naar aanleiding van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van (datum)', dat het voorwerp uitmaakt van adviesaanvraag 64.850/1, in werking te stellen. In artikel 67 van het laatstgenoemde voorontwerp van decreet wordt de Vlaamse Regering er immers eveneens mee belast om de datum van inwerkingtreding van de betrokken decretale regeling te bepalen.

De griffier, De voorzitter, Annemie GOOSSENS Marnix VAN DAMME _______ Nota's (1) Voorontwerp van decreet `houdende de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën', hierna ook "ontwerp Vlaamse Codex Overheidsfinanciën".(2) In de rechtsgrondtabel die door de gemachtigde aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is bezorgd, wordt voor artikel 76 van het ontwerp als rechtsgrond verwezen naar artikel 75 van de ontworpen Vlaamse Codex Overheidsfinanciën.Artikel 75 van het voorontwerp van decreet `houdende de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën luidt: "De Vlaamse Regering stelt de regels vast voor de reservevorming en de procedure voor de ex-ante- en ex-postcontrole op de aanwending van de subsidies". De in deze bepaling vervatte machtigingsbepaling lijkt evenwel te weinig specifiek te zijn om erin een rechtsgrond te kunnen zien voor het bepaalde in artikel 76 van het ontwerp. (3) Dit is de wet van 16 mei 2003 `tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof'. (4) Zie in verband met die regeling inzake terbeschikkingstelling en de gevolgen ervan voor de bevoegdheid van de decreetgever de opmerkingen die in advies 64.849/1 onder de randnummers 13.1 tot 13.3 worden gemaakt naar aanleiding van het invoeren van de functie van beleidscoördinator in artikel 52 van het ontwerp Vlaamse Codex Overheidsfinanciën.

RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING ADVIES 65.906/1, VAN 7 MEI 2019 OVER EEN ONTWERP VAN BESLUIT VAN DE VLAAMSE REGERING TER UITVOERING VAN DE VLAAMSE CODEX OVERHEIDSFINANCIEN VAN 29 MAART 2019 Op 8 april 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `ter uitvoering van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 25 april 2019 . De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Wouter Pas, staatsraden, Michel Tison, assessor, en Helena Kets, toegevoegd griffier .

Het verslag is uitgebracht door Kristine Bams, eerste auditeur-afdelingshoofd.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 7 mei 2019 . 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.2. In de adviesaanvraag wordt vermeld dat om advies wordt verzocht met betrekking tot de artikelen 3, 16, 22, 24, 37, 41, eerste lid, 4°, 45, § 3, tweede lid, 58 en 88 van het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `ter uitvoering van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019'.Het betrokken ontwerpbesluit heeft immers reeds het voorwerp uitgemaakt van advies 64.851/1 van 4 januari 2019 waarin evenwel werd opgemerkt dat de rechtsgrond biedende bepalingen voor sommige artikelen van het ontwerp nog niet op een definitieve wijze waren tot stand gekomen zodat, wat die artikelen betrof, de adviesaanvraag niet ontvankelijk was. Nu worden deze artikelen, gelet op de bekrachtiging van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën op 29 maart 2019, opnieuw om advies aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State voorgelegd, samen met een aantal nieuw toegevoegde artikelen. (1) 3. In het lid van de aanhef van het ontwerp waarin wordt gerefereerd aan het advies van de Raad van State zal, benevens van het eerdere advies 64.851/1 van 4 januari 2019, tevens melding moeten worden gemaakt van het nummer en de datum van het heden uitgebrachte advies. 4. Luidens artikel 37, § 2, 3°, van het ontwerp, dient de beleidscoördinator onder meer in te staan voor "de opmaak van een jaarlijks plan over de kwaliteitsborging, vermeld in punt 2°, dat minstens betrekking heeft op de opbouw van de adviezen en de gevallen waarin een advies moet worden gegeven".De gevallen waarin advies wordt gegeven, worden vermeld in artikel 43 van het ontwerp. Het verband tussen de beide voornoemde bepalingen zou het best op een meer duidelijke wijze in de tekst van het ontwerp tot uitdrukking worden gebracht.

De griffier, De voorzitter, Helena Kets Marnix Van Damme _______ Nota (1) Het voorliggende advies moet derhalve worden gelezen in samenhang met advies 64.851/1 van 4 januari 2019.

17 MEI 2019. - Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019 DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 en artikel 87, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 8 augustus 1988, 16 juli 1993 en 6 januari 2014;

Gelet op het decreet houdende de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019, artikel 10, § 2, eerste lid, artikel 11, § 1, eerste lid, § 2, eerste lid en § 4, artikel 12, eerste lid, artikel 17, § 1, artikel 24, eerste lid, artikel 26, § 1, eerste lid en § 2, artikel 27, § 3, derde lid, artikel 28, tweede lid, artikel 29, tweede lid, artikel 34, § 2, tweede lid, artikel 37, artikel 38, derde lid, artikel 42, § 1, eerste lid en § 3, tweede lid, artikel 45, eerste en tweede lid, artikel 46, eerste lid, artikel 48, eerste lid, artikel 51, artikel 52, § 1, eerste lid en § 2, derde lid, artikel 54, § 1, derde lid, artikel 59, eerste lid, artikel 66, artikel 70, § 1, eerste, derde en vierde lid, artikel 71, artikel 75, artikel 83, derde lid, artikel 86, artikel 91, artikel 92, derde lid, artikel 102, artikel 103, eerste en tweede lid, artikel 105, artikel 107, artikel 109, § 2, tweede lid en artikel 187;

Gelet op het decreet van 22 maart 2019 houdende een kader voor grote projecten en programma's, artikel 8, eerste lid;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 1997 houdende vaststelling van de regelen betreffende de werking en het beheer van het Vlaams Egalisatie Rente Fonds;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2001 houdende regeling van de begrotingscontrole en -opmaak;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 3 februari 2006 houdende de modaliteiten tot invoering van het centraal kasbeheer voor de Vlaamse verzelfstandigde agentschappen opgericht ingevolge het decreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011 betreffende de boekhoudregels en de aanrekeningsregels die van toepassing zijn op de Vlaamse ministeries en de diensten met afzonderlijk beheer en betreffende de controle op de vastleggingskredieten;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011 betreffende de begroting en de boekhouding van de Vlaamse Rechtspersonen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2012 betreffende controle en single audit;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2016 tot oprichting van de Vlaamse adviescommissie boekhoudkundige normen van toepassing op de Vlaamse ministeries, diensten met afzonderlijk beheer en Vlaamse rechtspersonen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2018 houdende de uitvoering van het decreet van 18 mei 2018 betreffende de optimalisatie van het beheer van de financiële activa van de Vlaamse overheidsentiteiten;

Gelet op het akkoord van de minister bevoegd voor de financiën en de begrotingen, gegeven op 13 november 2018;

Gelet op advies 64.851/1 van de Raad van State, gegeven op 4 januari 2019, en advies 65.906/1 van de Raad van State, gegeven op 7 mei 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° begrotingsakkoord: het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, in het kader van zijn rol bij de ex ante controle van de uitvoering van de begroting;2° codex: de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019;3° thema-overschrijdend inhoudelijk structuurelement: een inhoudelijk structuurelement dat de beleidskredieten bundelt die niet eenduidig kunnen worden toegewezen aan één specifiek structuurelement. HOOFDSTUK 2. - Begroting Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de entiteiten van de

Vlaamse deelstaatoverheid Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen over de meerjarenraming en de beleids- en begrotingsinformatie

Art. 2.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, bereidt de jaarlijkse indiening van de meerjarenraming van de Vlaamse deelstaatoverheid voor.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, kan daarvoor de entiteiten van de Vlaamse deelstaatoverheid vragen om de nodige gegevens voor de opmaak of actualisering van de meerjarenraming aan te leveren, volgens de instructies en binnen de termijn die de minister bepaalt.

Art. 3.De inhoudelijk bevoegde ministers bereiden de indiening van de beleids- en begrotingstoelichtingen voor.

De inhoudelijk bevoegde ministers, kunnen daarvoor de entiteiten van de Vlaamse deelstaatoverheid vragen om beleids- en begrotingsinformatie op te stellen of te actualiseren volgens de instructies en binnen de termijn die de Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen regeringsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begroting, bepalen.

Onderafdeling 2. - Bepalingen over de jaarlijkse begroting

Art. 4.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, stelt, in samenwerking met de inhoudelijk bevoegde ministers, het ontwerp van decreet tot begrotingsopmaak of begrotingsaanpassing op.

Art. 5.De Vlaamse Gemeenschap hanteert een geüniformiseerd begrotingsplan dat tenminste de componenten vermeld in artikel 12, eerste lid, van de codex bevat.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, stelt het geüniformiseerde begrotingsplan, vermeld in het eerste lid, vast.

De Vlaamse rechtspersonen die werken met een artikelstructuur hanteren het geüniformiseerde begrotingsplan.

De Vlaamse rechtspersonen die geen Vlaamse rechtspersonen zijn als vermeld in het derde lid, gebruiken het stramien van het geüniformiseerde begrotingsplan voor de rapportering over hun begroting. Afdeling 2. - Specifieke bepalingen voor de begroting van de Vlaamse

Gemeenschap Onderafdeling 1. - Indiening en goedkeuring van de jaarlijkse begroting

Art. 6.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, maakt in samenwerking met de inhoudelijk bevoegde ministers het ontwerp van begroting of begrotingsaanpassing voor de Vlaamse Gemeenschap op, volgens de instructies en binnen de termijn die de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, bepaalt.

Onderafdeling 2. - Herverdelingen

Art. 7.Een herverdeling tussen de vastleggingskredieten van hetzelfde programma gebeurt bij besluit van de inhoudelijk bevoegde minister.

Een herverdeling tussen de vastleggingskredieten over een programma heen, gebeurt in het geval, vermeld in artikel 21, eerste lid, 2°, a), van de codex, bij besluit van de inhoudelijk bevoegde minister.

Een herverdeling die vertrekt vanuit een provisioneel krediet over een programma heen, gebeurt in het geval, vermeld in artikel 21, eerste lid, 2°, b), van de codex, bij besluit van de Vlaamse Regering.

Art. 8.Vereffeningskredieten kunnen overeenkomstig artikel 22 van de codex binnen en over de programma's heen worden herverdeeld bij besluit van de inhoudelijk bevoegde minister.

Art. 9.Alle beslissingen tot herverdeling als vermeld in artikel 7 en 8 worden onmiddellijk nadat ze ondertekend zijn, bezorgd aan de instantie die bevoegd is voor de begroting, voor bekendmaking op de website van die instantie. Afdeling 3. - Specifieke bepalingen voor de begroting van de Vlaamse

rechtspersonen

Art. 10.De inhoudelijk bevoegde minister maakt voor de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan het ontwerp van begroting of begrotingsaanpassing op, volgens de instructies en binnen de termijn die de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, bepaalt.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, voegt het ontwerp, vermeld in het eerste lid, als bijlage bij het ontwerp van uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, voor hij beide ter goedkeuring voorlegt aan de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement.

Art. 11.Het beheersorgaan van de Vlaamse rechtspersonen die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan, maakt het ontwerp van begroting of begrotingsaanpassing op, volgens de instructies en binnen de termijn die de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, bepaalt.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, bezorgt het ontwerp, vermeld in het eerste lid, ter kennisgeving aan het Vlaams Parlement, als bijlage bij het ontwerp van uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 12.Een herverdeling van vastleggings- of vereffeningskredieten binnen de begroting van de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan, als vermeld in artikel 27, § 3, eerste lid, van de codex, gebeurt bij besluit van de inhoudelijk bevoegde minister.

Een herverdeling van vastleggings- of vereffeningskredieten binnen de begroting van de Vlaamse rechtspersonen die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan, als vermeld in artikel 27, § 3, tweede lid, van de codex, gebeurt bij beslissing van het beheersorgaan.

Art. 13.De aanpassing van de begroting van een Vlaamse rechtspersoon die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staat, als vermeld in artikel 27, § 3, eerste lid, van de codex, gebeurt bij besluit van de inhoudelijk bevoegde minister.

De aanpassing van de begroting van een Vlaamse rechtspersoon die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staat, als vermeld in artikel 27, § 3, tweede lid van de codex, gebeurt bij beslissing van het beheersorgaan.

Art. 14.Alle beslissingen tot herverdeling als vermeld in artikel 12, eerste lid, of tot aanpassing van de begroting als vermeld in artikel 13, eerste lid, worden onmiddellijk nadat ze ondertekend zijn, bezorgd aan de instantie die bevoegd is voor de begroting, voor bekendmaking op de website van die instantie. HOOFDSTUK 3. - Boekhouding

Art. 15.Het boekhoudplan met een basisstructuur voor de analytische component voor de entiteiten van de Vlaamse deelstaatoverheid omvat minstens de rubrieken van het algemeen rekeningenstelsel, opgenomen in de bijlage bij het koninklijk besluit van 21 oktober 2018 tot uitvoering van de artikelen III.82 tot en met III.95 van het wetboek Economisch recht.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, kan het gebruik van bijkomende rekeningen of een verdere indeling van het algemeen rekeningenstelsel verplichten.

Art. 16.De entiteiten van de Vlaamse deelstaatoverheid streven naar een maximaal gebruik van courante boekhoudkundige technieken die de jaarafsluiting versnellen of de controle vergemakkelijken.

De technieken, vermeld in het eerste lid, omvatten onder meer: 1° het boeken van te ontvangen facturen;2° het gebruik van overlopende rekeningen;3° het gebruik van beste schattingen om boekingen te kunnen uitvoeren waarvoor geen definitieve cijfers voorhanden zijn;4° de snelle maand-, en kwartaalafsluiting.

Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, stelt een handleiding op met een toelichting bij de boekhoudregels die van toepassing zijn op de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse rechtspersonen.

Hij deelt die handleiding en de aanpassingen eraan jaarlijks mee aan de Vlaamse Regering. HOOFDSTUK 4. - Aanrekening

Art. 18.§ 1. Alleen verrichtingen die niet binnen de Vlaamse Gemeenschap plaatsvinden, of met diensten met afzonderlijk beheer kunnen aanleiding geven tot een aanrekening op een begrotingsartikel of een vastleggings- of vereffeningskrediet.

De volgende kosten en opbrengsten leiden niet tot een aanrekening: 1° voorzieningen;2° afschrijvingen;3° opbrengsten of kosten als gevolg van herwaarderingen;4° interne verrekeningen;5° voorraadbewegingen. § 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, 1°, wordt het aanleggen van een voorziening voor dubieuze debiteuren aangerekend op het begrotingsartikel waarop de vordering werd geregistreerd.

In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, 4°, wordt een toewijzing aan een reservefonds aangerekend op een vastleggings- en vereffeningskrediet en een opname uit een reservefonds aangerekend op de ontvangsten.

Art. 19.Facturen over een boekjaar die uiterlijk op 31 december van het boekjaar ontvangen zijn, worden geboekt in het af te sluiten boekjaar en worden aangerekend op het vereffeningskrediet van datzelfde boekjaar.

Facturen over een boekjaar die na 31 december van het boekjaar ontvangen worden, worden geboekt ten opzichte van de provisie `te ontvangen facturen' van het desbetreffende jaar. Als er geen provisie `te ontvangen facturen' is aangelegd, worden ze geboekt in het volgende boekjaar en aangerekend op het vereffeningskrediet van datzelfde boekjaar.

Voor verschuldigde of gevorderde interesten en huur wordt een proratering toegepast als ze betrekking hebben op verschillende boekjaren en als het te prorateren bedrag hoger is dan 7000 euro.

Art. 20.§ 1. Subsidies worden conform artikel 34, § 1, tweede lid, van de codex voor het volledige bedrag van de aangegane verbintenis vastgelegd, tenzij de subsidie jaarlijks kan worden geëvalueerd naar aanleiding van een controle van de voorwaarden of bijgesteld naar aanleiding van begrotingsmaatregelen. § 2. Subsidies die inkomensoverdrachten zijn, worden aangerekend op het vereffeningskrediet van het kalenderjaar waarop de gesubsidieerde activiteiten betrekking hebben. Als een subsidie over verschillende kalenderjaren is gespreid, wordt het bedrag geprorateerd op basis van het aantal maanden waarop de gesubsidieerde activiteit betrekking heeft.

Als de jaarlijkse kosten niet vaststaan, raamt de subsidieverstrekker de prestaties op een consistente wijze. § 3. Subsidies die kapitaaloverdrachten zijn, worden aangerekend op het vereffeningskrediet voor het deel van de subsidie dat voor de gesubsidieerde als verworven kan worden beschouwd.

Art. 21.Onder recurrente verbintenissen met meerjarige gevolgen als vermeld in artikel 34, § 2, van de codex, wordt onder meer verstaan: 1° wedden;2° abonnementen;3° huurgelden;4° nutsuitgaven;5° verzendingskosten;6° onderhoudskosten. Een recurrente verbintenis wordt in het eerste jaar vastgelegd op het moment waarop de verbintenis wordt gesloten, en vervolgens telkens in het begin van het begrotingsjaar.

Art. 22.§ 1. Ieder jaar maakt de instantie die bevoegd is voor de rekeningen of de bevoegde dienst binnen de Vlaamse rechtspersoon een lijst op van de vastleggingen die acht jaar of ouder zijn en die nog niet zijn vereffend. Ze deelt die lijst mee aan de inhoudelijk bevoegde minister.

Elke minister bezorgt voor de niet vereffende vastleggingen, vermeld in het eerste lid, die betrekking hebben op zijn beleidsdomein een aanvraag tot behoud van de vastlegging aan de Inspectie van Financiën, met toepassing van de procedure, vermeld in artikel 52 en 53.

De vastleggingen waarvoor de Inspectie van Financiën de voorgelegde motivering gunstig adviseert, blijven behouden.

Als de Inspectie van Financiën een ongunstig advies uitbrengt, kan de inhoudelijk bevoegde minister daartegen een beroep indienen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, conform artikel 54. Als de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, of de Vlaamse Regering het beroep inwilligt, blijft de vastlegging behouden. De andere vastleggingen worden van rechtswege geannuleerd als geen beroep wordt ingediend of het beroep wordt verworpen. § 2. De aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, kan onmiddellijk de einddatum van de vastlegging omvatten. Als de Inspectie van Financiën die aanvraag gunstig adviseert, moet niet jaarlijks een nieuwe aanvraag gebeuren. HOOFDSTUK 5. - Rapportering Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de Vlaamse

Gemeenschap en de Vlaamse rechtspersonen

Art. 23.De rekening, vermeld in artikel 42, § 1, van de codex, met inbegrip van alle elementen waaruit ze bestaat, vermeld in artikel 42, § 1, tweede lid, van de codex, wordt opgemaakt volgens de instructies en binnen de termijn die de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen regeringsbeleid, bepaalt.

Art. 24.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, kan instructies vaststellen om de tussentijdse of bijkomende jaarlijkse rapportering, vermeld in artikel 45 van de codex, te coördineren. Afdeling 2. - Specifieke bepalingen voor de Vlaamse Gemeenschap

Art. 25.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, maakt in samenwerking met de inhoudelijk bevoegde ministers de rekening voor de Vlaamse Gemeenschap op. Afdeling 3. - Specifieke bepaling voor de Vlaamse rechtspersonen

Art. 26.De inhoudelijk bevoegde minister maakt voor de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan de rekeningen, vermeld in artikel 42, § 1, van de codex op.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, voegt ze als bijlage bij de rekening van de Vlaamse Gemeenschap, voor hij beide ter goedkeuring voorlegt aan de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement.

Art. 27.De beheersorganen van de Vlaamse rechtspersonen die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan, maken de rekeningen, vermeld in artikel 42, § 1, van de codex op.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, voegt de rekeningen, vermeld in het eerste lid, als bijlage bij de rekening van de Vlaamse Gemeenschap ter kennisgeving aan de Vlaamse Regering en aan het Vlaams Parlement.

Art. 28.Uiterlijk op 31 maart bezorgt de inhoudelijk bevoegde minister of het beheersorgaan de rekening aan de instantie die bevoegd is voor de rekeningen. Die instantie coördineert alle rapporteringen.

Overeenkomstig artikel 43, eerste lid, van de codex bezorgt de instantie die bevoegd is voor de rekeningen de rekeningen aan het Rekenhof. HOOFDSTUK 6. - Controle Afdeling 1. - De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de

begrotingen Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 29.§ 1. De aanvraag tot verlening van het begrotingsakkoord bevat: 1° het advies van de Inspectie van Financiën en, in voorkomend geval, een repliek op dat advies;2° een transparante weergave van de budgettaire gevolgen voor het lopende begrotingsjaar en de daaropvolgende jaren, inclusief de berekening van de ESR-impact van de voorgestelde maatregelen. De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, kan een modelformulier ter beschikking stellen voor de aanvraag van het advies van de Inspectie van Financiën of van het begrotingsakkoord.

Dat modelformulier wordt meegedeeld aan de Vlaamse Regering.

Als onvolledigheden in het dossier worden vastgesteld, kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, de aanvrager verzoeken om het dossier te vervolledigen.

Een verzoek als vermeld in het derde lid schorst de termijn, vermeld in paragraaf 2, als het verzoek, vermeld in het derde lid, gebeurt binnen een termijn van zes werkdagen nadat de aanvraag van het begrotingsakkoord is ontvangen en de vervollediging gebeurt na een termijn van drie werkdagen na dat verzoek. De schorsing gaat in op de dag van het verzoek als vermeld in het derde lid. De schorsing wordt meegedeeld aan de aanvrager van het begrotingsakkoord. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, beslist over het gevraagde begrotingsakkoord binnen een termijn van twaalf werkdagen nadat hij de aanvraag van het begrotingsakkoord heeft ontvangen.

Art. 30.Als de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, het begrotingsakkoord weigert, kan de inhoudelijk bevoegde minister zijn voorstel ter beslissing voorleggen aan de Vlaamse Regering.

Als de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, geen beslissing heeft meegedeeld binnen de termijn van twaalf werkdagen, vermeld in artikel 29, § 2, kan de inhoudelijk bevoegde minister zijn voorstel uitvoeren wanneer geen beslissing van de Vlaamse Regering vereist is of ter beslissing voorleggen aan de Vlaamse Regering wanneer een beslissing van de Vlaamse Regering vereist is.

Onderafdeling 2. - Toezicht op de uitvoering van de begroting

Art. 31.§ 1. Het begrotingsakkoord is vereist voor elk voorstel dat ter beslissing aan de Vlaamse Regering wordt voorgelegd.

Het begrotingsakkoord is ook vereist voor: 1° de overschrijding van kredieten bij noodwendige of dringende uitgaven;2° de erkenning van vorderingen als lasten van het verleden, vermeld in artikel 53, § 2, tweede lid, 1°, van het decreet van 21 december 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1995; 3° beslissingen waarbij een waarborg wordt verleend voor een gecumuleerd bedrag van meer dan 5.000.000 euro per natuurlijke persoon of per rechtspersoon; 4° de verwerving van onroerende goederen voor een bedrag van meer dan 750.000 euro. § 2. In afwijking van paragraaf 1, is het begrotingsakkoord niet vereist in de volgende gevallen: 1° als met toepassing van artikel 43, § 3, geen advies van de Inspectie van Financiën vereist is;2° als de Inspectie van Financiën in haar advies vaststelt dat noch de uitgaven noch de ontvangsten worden beïnvloed;3° voor standpuntbepalingen in het kader van de institutionele samenwerking tussen de federale staat en de gemeenschappen en gewesten, in geval van een gunstig advies van de Inspectie van Financiën;4° als subsidies, die geen toelage uitmaken en die alleen een rechtsgrond hebben in het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap als vermeld in artikel 71, § 1, eerste lid, 2°, een gunstig advies hebben gekregen van de Inspectie van Financiën, behalve als de toekenning van de subsidie verbonden is aan de goedkeuring van een overeenkomst met meerjarige gevolgen. § 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, kan, in afwijking van paragraaf 1, voor bepaalde aangelegenheden beslissen dat het begrotingsakkoord niet meer vereist is na het gunstige advies van de Inspectie van Financiën.

Onderafdeling 3. - Toezicht op de herverdelingen of aanpassingen van de begroting

Art. 32.Het begrotingsakkoord is vereist voor de herverdeling tussen de vastleggingskredieten van hetzelfde programma binnen de begroting van de Vlaamse Gemeenschap in de volgende gevallen: 1° de herverdeling gebeurt over inhoudelijke structuurelementen heen, behalve als de herverdeling vertrekt vanuit een thema-overschrijdend inhoudelijk structuurelement;2° de herverdeling heeft betrekking op een loonkrediet dat wordt gebruikt als een werkingskrediet of op een werkingskrediet dat wordt gebruikt als een loonkrediet;3° de herverdeling heeft betrekking op kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds. Het begrotingsakkoord is vereist voor de herverdeling tussen de vastleggingskredieten binnen de begroting van de Vlaamse Gemeenschap over een programma heen, vermeld in artikel 21, eerste lid, 2°, van de codex.

Art. 33.Het begrotingsakkoord is vereist als de herverdeling van vereffeningskredieten binnen de begroting van de Vlaamse Gemeenschap betrekking heeft op kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds.

Art. 34.Het begrotingsakkoord is vereist voor herverdelingen van vastleggingskredieten binnen de begroting van de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan in de volgende gevallen: 1° de herverdeling gebeurt over inhoudelijke structuurelementen heen, behalve als de herverdeling vertrekt vanuit een thema-overschrijdend inhoudelijk structuurelement;2° de herverdeling heeft betrekking op een loonkrediet dat wordt gebruikt als een werkingskrediet of op een werkingskrediet dat wordt gebruikt als een loonkrediet;3° de herverdeling heeft betrekking op kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds.

Art. 35.Het begrotingsakkoord is vereist voor herverdelingen van vereffeningskredieten binnen de begroting van de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan als de herverdeling betrekking heeft op kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds.

Art. 36.Het begrotingsakkoord is vereist voor aanpassingen van de begroting van de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan als vermeld in artikel 27, § 3, eerste lid, van de codex, als de aanpassing betrekking heeft op kredietverleningen, deelnemingen, aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds. Afdeling 2. - De Inspectie van Financiën

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 37.§ 1. De beleidscoördinator, vermeld in artikel 52, § 2, van de codex, wordt verkozen door de leden van de Inspectie van Financiën die ter beschikking worden gesteld van de Vlaamse Regering. Voormelde leden dragen de beleidscoördinator voor na interne verkiezingen waaraan enkel de leden die in dienstactiviteit zijn, kunnen deelnemen.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, bepaalt de procedure voor de stemming en de aanstelling. Hij deelt die procedures en de aanpassingen eraan, en het resultaat van de stemming mee aan de Vlaamse Regering.

De beleidscoördinator ontvangt voor het uitoefenen van zijn bijkomende taak als beleidscoördinator als vermeld in artikel 52, § 2, tweede lid, van de codex een vergoeding van 7000 euro per jaar.

De vergoeding, vermeld in het derde lid, is gekoppeld aan het spilindexcijfer 107,20 met als referentiejaar 2013, en wordt aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en conform artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. § 2. Voor de uitvoering van de opdracht, vermeld in artikel 52, § 2, derde lid, van de codex behartigt de beleidscoördinator, vermeld in dezelfde paragraaf van de codex, minstens de volgende taken: 1° de opmaak van een jaarplanning en jaarverslag, vermeld in artikel 52, § 2, tweede lid, van de codex;2° de generieke kwaliteitsborging, vermeld in artikel 52, § 2, tweede lid, van de codex, van de uitgaande stukken van de leden van de Inspectie van Financiën;3° de opmaak van een jaarlijks plan over de kwaliteitsborging, vermeld in punt 2°, dat minstens betrekking heeft op de opbouw van de adviezen en de gevallen waarin een advies moet worden gegeven zonder dat hierbij afbreuk kan worden gedaan aan artikel 22, artikel 42 tot en met artikel 50 en artikel 71;4° het bewaken van de naleving van de deontologische code, vermeld in artikel 52, § 2, tweede lid, van de codex;5° de communicatie en vertegenwoordiging van de Inspectie van Financiën op externe fora;6° de organisatie van de administratieve en logistieke ondersteuning in samenspraak met de bevoegde instantie;7° het bewaken van de middelen die voor de Inspectie van Financiën in de uitgavenbegroting zijn ingeschreven in samenspraak met de bevoegde instantie;8° de coördinatie van de adviesaanvragen die betrekking hebben op meerdere beleidsdomeinen;9° de organisatie en opvolging van het intern stafoverleg met het oog op de performante werking van de Inspectie van Financiën en de opvolging van horizontale thema's;10° de organisatie en opvolging van hun personeelsmanagement in samenspraak met de bevoegde instantie;11° de organisatie en opvolging van beleidsdomein- of beleidsveldspecifiek overleg met de Inspectie van Financiën. § 3. De jaarplanning, vermeld in paragraaf 2, 1°, bevat voor het betrokken jaar: 1° een overzicht van de overheidsbrede en bijzondere analyses en evaluaties, vermeld in artikel 52, § 1, tweede lid, van de codex;2° een overzicht van de analyses in het kader van de opvolging van overheidsopdrachten;3° een raming van de personeelsinzet, de benodigde middelen en de vereiste tijd van elke opdracht. § 4. De beleidscoördinator rapporteert jaarlijks aan de Vlaamse Regering, over de uitvoering van de jaarplanning, over de uitvoering van het plan aangaande de generieke kwaliteitsborging en over de naleving van de deontologische code, vermeld in artikel 52, § 2, tweede lid, van de codex.

Het jaarlijks rapport bevat ook duiding van de risico's die waargenomen zijn bij het uitvoeren van haar taken en de algemene aanbevelingen tot remediëring van die risico's.

De Inspectie van Financiën bewaakt de juistheid van haar vaststellingen bij het uitvoeren van de analyses en evaluaties, vermeld in paragraaf 3, 1° en 2°. Hiertoe organiseert zij overlegmomenten met de inhoudelijk bevoegde minister waarin die vaststellingen worden besproken, aangevuld met de mogelijkheid voor de inhoudelijk bevoegde minister om op korte termijn te antwoorden. § 5. Een inbreuk op de deontologische code, vermeld in artikel 52, § 2, tweede lid, van de codex, wordt bij de vaststelling ervan gerapporteerd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen. Hierbij mag op generlei wijze afbreuk gedaan worden aan de federale bevoegdheden inzake de naleving van de deontologische code, vermeld in artikel 52, § 2, tweede lid, van de codex.

Art. 38.Na raadpleging van de beleidscoördinator, vermeld in artikel 52, § 2, van de codex, wijst de Vlaamse Regering aan elke inspecteur van Financiën een bepaalde beleidssector toe.

Op voorstel van de beleidscoördinator kan de Vlaamse Regering beslissen een inspecteur van Financiën die deel uitmaakt van de ter beschikking gestelde leden tijdelijk te ontheffen van de opvolging van de hem toegewezen beleidssector om hem te belasten met andere taken, zonder dat de taken die zijn toegewezen overeenkomstig artikel 51 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten in het gedrang mogen komen.

Art. 39.Binnen het kader van de algemene doelstellingen van de Vlaamse Regering behandelen de adviezen van de Inspectie van Financiën uitsluitend de wettigheid, de regelmatigheid, de doelmatigheid, de kostenefficiëntie en de budgettaire inpasbaarheid op termijn.

Art. 40.Binnen de groep van ter beschikking gestelde inspecteurs van Financiën kan de Vlaamse Regering voor maximaal anderhalve voltijdsequivalent inspecteurs van Financiën nominatim aanwijzen om de rol van Vlaamse Auditautoriteit inzake Europese Structuurfondsen op te nemen.

Onderafdeling 2. - Analyses, evaluaties en audits

Art. 41.De Inspectie van Financiën kan op eigen initiatief of op aanvraag van de inhoudelijk bevoegde minister of de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen en nadat de inhoudelijk bevoegde minister geïnformeerd werd: 1° de analyses en evaluaties, vermeld in artikel 37, § 3, 1° en 2°, opzetten;2° onderzoek verrichten over elke aangelegenheid die de doelmatigheid van de besteding van de begrotingskredieten kan beïnvloeden;3° een audit uitvoeren bij elke instelling die door de Vlaamse deelstaatoverheid gesubsidieerd wordt;4° de totstandkoming van het zelfevaluatierapport en de zelfevaluatie, vermeld in artikel 8 van het decreet van 22 maart 2019 houdende een kader voor grote projecten en programma's, faciliteren voor de Vlaamse rechtspersonen die onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan. De Inspectie van Financiën voert de audit, vermeld in het eerste lid, 3°, uit in samenwerking met de personeelsleden van de Vlaamse Gemeenschap of met ondersteuning van externe deskundigen. Ze behoudt de eindverantwoordelijkheid van de audit.

De Inspectie van Financiën deelt de auditaanpak en het auditverslag aan de andere controleactoren mee, op voorwaarde dat de inhoudelijk bevoegde minister, de minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, of de Vlaamse Regering daarover geen andere beslissing neemt.

Onderafdeling 3. - Voorbereiding en bijsturing van de begroting

Art. 42.De Inspectie van Financiën wordt betrokken bij de opstelling en de bijsturing van de jaarlijkse begroting. Ze verleent hiertoe een advies bij de door de inhoudelijk bevoegde minister ingediende voorstellen.

Onderafdeling 4. - Toezicht op de uitvoering van de begroting

Art. 43.§ 1. Het voorafgaande advies van de Inspectie van Financiën is verplicht voor ieder voorstel dat ter beslissing aan de Vlaamse Regering wordt voorgelegd. § 2. Het voorafgaande advies van de Inspectie van Financiën is eveneens verplicht voor: 1° elk ontwerp van reglementair ministerieel besluit of van omzendbrief met een budgettaire weerslag;2° voorstellen, met inbegrip van herverdelingen en aanpassingen van de begroting, die het begrotingsakkoord vereisen;3° ontwerpen van reorganisatie- en personeelsplannen en het eerste ondernemingsplan van een regeerperiode;4° leningen en uitgifte van kredieten, en het aangaan van participaties, vanaf een bedrag groter dan 7000 euro, behalve als dat gebeurt ter uitvoering van een samenwerkingsovereenkomst die al voor advies werd voorgelegd aan de Inspectie van Financiën, of voor elke verrichting van financieel beheer in het algemeen belang die uitdrukkelijk gedelegeerd is aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen. Het ondernemingsplan voor het lopende kalenderjaar, dat niet het eerste ondernemingsplan van een regeerperiode is, wordt ter kennisgeving voorgelegd aan de Inspectie van Financiën en de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen. § 3. In afwijking van paragraaf 1 moeten de volgende voorstellen van beslissing niet voor advies worden voorgelegd: 1° beslissingen over de aanwijzing, voordracht, benoeming of bevordering van personen, alsook beslissingen over het verder in dienst houden van een ambtenaar na het einde van de maand waarin hij de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt;2° beslissingen over de evaluatie van topambtenaren;3° ontwerpen van of wijzigingen aan ruimtelijke beleids- en uitvoeringsplannen;4° beslissingen op krachtlijnen die voorafgaan aan een definitieve beslissing, zoals goedkeuring van conceptnota's, visienota's, groen- of witboeken, op voorwaarde dat die beslissingen uitdrukkelijk vermelden dat ze nog geen enkel financieel of budgettair engagement inhouden;5° beslissingen tot indiening van een beroep tot vernietiging bij het Grondwettelijk Hof;6° besluiten houdende de toekenning van een toelage.

Art. 44.Onder voorbehoud van andere afspraken die vastgelegd zijn met de Inspectie van Financiën in een protocol met de inhoudelijk bevoegde minister, zijn artikel 45 tot en met 50 van toepassing.

Art. 45.§ 1. Overheidsopdrachten zijn vrijgesteld van voorafgaand advies van de Inspectie van Financiën met uitzondering van de volgende overheidsopdrachten: 1° overheidsopdrachten die geplaatst zijn via een openbare of niet-openbare procedure voor leveringen en diensten waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger is dan 221.000 euro, exclusief btw; 2° overheidsopdrachten die geplaatst zijn via een openbare of niet-openbare procedure voor werken waarvan de geraamde waarde hoger is dan 750.000 euro, exclusief btw; 3° overheidsopdrachten die geplaatst zijn via een andere gunningswijze dan een openbare of een niet-openbare procedure, waarvan de geraamde waarde hoger is dan 144.000 euro, exclusief btw.

In afwijking van het eerste lid worden de volgende overheidsopdrachten ongeacht de geraamde waarde van de opdracht altijd voor advies van de Inspectie van Financiën voorgelegd: 1° de overheidsopdracht die gegund wordt via een openbare of niet-openbare procedure, met als enig gunningscriterium de prijs, waarbij de aanbestedende overheid voorstelt de opdracht niet aan de laagste inschrijver toe te wijzen;2° elke overheidsopdracht die de raming met meer dan 20% overschrijdt. § 2. In de gevallen, vermeld in de eerste paragraaf, wordt aan de Inspectie van Financiën advies gevraagd over: 1° het voorwerp van de opdracht en de wettigheid van de gekozen plaatsingsprocedure;2° het ontwerp van bestek;3° het voorstel tot gunning;4° alle andere wijzigingen in de lopende opdracht dan de wijzigingen, vermeld in artikel 38/1, 38/2, 38/3 38/4, 38/5, 38/9, en 38/10 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten. § 3. Bestellingen binnen een eigen raamovereenkomst, of andere eigen centrale aankooptechnieken worden niet voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën, tenzij de Inspectie van Financiën bij het advies over de raamovereenkomst heeft aangegeven dat elke bestelling gelijk aan of hoger dan 144.000 euro, exclusief btw, moet worden voorgelegd.

De bestellingen binnen een eigen raamovereenkomst of andere eigen centrale aankooptechnieken, vermeld in het eerste lid, gelijk aan of hoger dan 144.000 euro, exclusief btw, waarvan het advies over de raamovereenkomst door de Inspectie van Financiën werd verleend voor de inwerkingtreding van dit besluit, worden steeds voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën, tenzij die bij het advies over een eerdere bestelling of een herbeoordeling van de raamovereenkomst heeft aangegeven dat de toekomstige bestellingen hiervan worden vrijgesteld. § 4. Alle gemotiveerde beslissingen over de overheidsopdrachten, vermeld in artikel 4 van de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen over de overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies, en ook de wijzigingen, vermeld in paragraaf 2, 4°, waarvoor geen verplicht advies nodig is, kunnen worden opgevraagd door de Inspectie van Financiën.

Art. 46.Concessies voor werken en diensten zijn vrijgesteld van voorafgaand advies van de Inspectie van Financiën, met uitzondering van concessies voor werken en diensten voor een bedrag gelijk aan of hoger dan 144.000 euro, exclusief btw.

In de gevallen, vermeld in het eerste lid, wordt aan de Inspectie van Financiën minstens advies gevraagd over: 1° het voorwerp van de concessie en de wettigheid van de procedure die tot de keuze van de concessiehouder leidt;2° het ontwerp van bestek;3° het voorstel tot gunning;4° alle andere wijzigingen in de lopende concessie dan de wijzigingen, vermeld in de artikelen 38/1, 38/2, 38/3 38/4, 38/5, 38/9, en 38/10 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten. Alle gemotiveerde beslissingen over de concessies, vermeld in artikel 4 van de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies, evenals de wijzigingen, vermeld in het tweede lid, 4°, waarvoor geen verplicht advies nodig is, kunnen worden opgevraagd door de Inspectie van Financiën.

Art. 47.Elke domeinconcessie wordt voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën als de geraamde concessievergoeding 750.000 euro, exclusief btw, bereikt.

Art. 48.Dadingen als vermeld in artikel 2044 van het Burgerlijk Wetboek die niet in het kader van een overheidsopdracht worden gesloten, worden voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën als de geraamde waarde van de dading 144.000 euro, exclusief btw, bereikt.

Art. 49.Een voorstel waarbij een waarborg wordt verleend, wordt voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën vanaf een cumulatieve waarborgverlening, per natuurlijke persoon of per rechtspersoon, vanaf 1.250.000 euro in hoofdsom.

Art. 50.Met behoud van de toepassing van artikel 45 tot en met 49, worden overeenkomsten voorafgaand voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën als de geraamde waarde van de overeenkomst 144.000 euro, exclusief btw, bereikt.

Het eerste lid is niet van toepassing op een procedureakkoord als vermeld in artikel 1043 van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 51.Als de Inspectie van Financiën van mening is dat niet of niet in voldoende mate voldaan is aan een of meer van de aspecten, vermeld in artikel 39, kan ze een ongunstig advies uitbrengen.

Als de Inspectie van Financiën een ongunstig advies uitbrengt als vermeld in het eerste lid, wordt het ongunstige advies gemotiveerd. De Inspectie van Financiën geeft duidelijk aan welk gecontroleerd aspect als vermeld in artikel 39, ze ongunstig adviseert.

Art. 52.§ 1. De Inspectie van Financiën brengt haar advies uit binnen een termijn van twaalf werkdagen nadat ze het verzoek heeft ontvangen om een advies te verlenen.

Een vraag om bijkomende inlichtingen schorst voormelde termijn. De schorsing wordt meegedeeld aan de adviesaanvrager. § 2. Op grond van gemotiveerde hoogdringendheid en na voorlegging van een volledig dossier kan de inhoudelijk bevoegde minister de termijn vermeld in paragraaf 1, eerste lid, inkorten. De termijn mag nooit minder dan vier werkdagen bedragen.

Een vraag van de Inspectie van Financiën om bijkomende inlichtingen heeft in dit geval geen schorsende werking. § 3. Als de Inspectie van Financiën geen advies heeft meegedeeld binnen de bovenvermelde termijnen, wordt het advies van de Inspectie van Financiën geacht gunstig te zijn.

Art. 53.§ 1. De inhoudelijk bevoegde minister kan de Inspectie van Financiën na een ongunstig advies verzoeken om haar advies te herzien.

Een herziening wordt gevraagd binnen een termijn van een maand na de dag waarop het ongunstige advies is verstrekt. Als die termijn om ernstige redenen niet haalbaar is, kan de Inspectie van Financiën binnen een maand na de dag waarop het oorspronkelijke advies is verstrekt met de inhoudelijk bevoegde minister een langere termijn afspreken om de herziening te vragen. De termijn waarin een herziening gevraagd wordt, mag nooit langer zijn dan drie maanden na de dag waarop het ongunstige advies is verstrekt. § 2. Een aanvraag tot herziening gaat gepaard met bijkomende informatie of een bijkomende argumentatie. § 3. De Inspectie van Financiën geeft haar advies binnen een termijn van vier werkdagen nadat ze de aanvraag tot herziening als vermeld in paragraaf 2 heeft ontvangen.

Dat advies is niet voor herziening vatbaar.

Als de Inspectie van Financiën geen advies heeft meegedeeld binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt het advies van de Inspectie van Financiën geacht gunstig te zijn.

Art. 54.§ 1. Als de Inspectie van Financiën een ongunstig advies uitbrengt over een voorstel waarvoor het begrotingsakkoord niet vereist is conform artikel 31, § 2, kan de inhoudelijk bevoegde minister daartegen een gemotiveerd beroep indienen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, en hem verzoeken zijn voorstel goed te keuren. Dat beroep bevat het advies van de Inspectie van Financiën. § 2. Als het ongunstige advies is uitgesproken ten gevolge van de kostenefficiëntie of de budgettaire inpasbaarheid op termijn kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, het voorstel van de inhoudelijk bevoegde minister goedkeuren.

Als de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, geen uitspraak doet binnen een termijn van twaalf werkdagen nadat hij het gemotiveerd beroep, vermeld in paragraaf 1, heeft ontvangen, wordt hij geacht in te stemmen met het voorstel van de inhoudelijk bevoegde minister. § 3. Als de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen oordeelt dat het ongunstige advies louter is uitgesproken ten gevolge van andere overwegingen, dan die vermeld in paragraaf 2, kan hij het dossier aan de Vlaamse Regering voorleggen. § 4. Als de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, het ongunstig advies van de Inspectie van Financiën bevestigt, kan de inhoudelijk bevoegde minister zijn voorstel ter beslissing voorleggen aan de Vlaamse Regering. Afdeling 3. - De regeringscommissaris

Art. 55.Herverdelingen van vastleggingskredieten binnen de begroting van de Vlaamse rechtspersonen die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan, vereisen een expliciete voorafgaande melding aan de regeringscommissaris, vermeld in artikel 54 van de codex, in de volgende gevallen: 1° de herverdeling gebeurt over inhoudelijke structuurelementen heen, behalve als de herverdeling vertrekt vanuit een thema-overschrijdend inhoudelijk structuurelement;2° de herverdeling heeft betrekking op een loonkrediet dat wordt aangewend als een werkingskrediet of op een werkingskrediet dat wordt aangewend als loonkrediet;3° de herverdeling heeft betrekking op kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds.

Art. 56.Herverdelingen van vereffeningskredieten binnen de begroting van de Vlaamse rechtspersonen die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan vereisen een expliciete voorafgaande melding aan de regeringscommissaris, vermeld in artikel 54 van de codex, als de herverdeling betrekking heeft op kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds.

Art. 57.Aanpassingen van de begroting als vermeld in artikel 27, § 3, tweede lid, van de codex van de Vlaamse rechtspersonen die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan, moeten uitdrukkelijk voorafgaand gemeld worden aan de regeringscommissaris, vermeld in artikel 54 van de codex, als de aanpassing betrekking heeft op kredietverleningen, deelnemingen, de aflossing van overheidsschuld, het over te dragen saldo en de spijzing van het reservefonds.

Art. 58.De regeringscommissaris, vermeld in artikel 54 van de codex, faciliteert de totstandkoming van het zelfevaluatierapport en de zelfevaluatie, vermeld in artikel 8 van het decreet van 22 maart 2019 houdende een kader voor grote projecten en programma's voor de Vlaamse rechtspersonen die niet onder het rechtstreekse gezag van de Vlaamse Regering staan.

Art. 59.Aan de regeringscommissarissen, vermeld in artikel 54 van de codex, kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, nadere regels over de rapporteringsverplichtingen opleggen. Afdeling 4. - De bedrijfsrevisor

Art. 60.Bij de aanstelling van de bedrijfsrevisor maken de Vlaamse rechtspersonen gebruik van het bestek dat de instantie die bevoegd is voor de rekeningen ter beschikking stelt.

De bedrijfsrevisor neemt ter certificering van de jaarlijkse rekening in zijn verslag de volgende elementen op: 1° de vermelding dat de rapportering al dan niet is opgesteld in overeenstemming met de ESR-verordening;2° de vermelding dat de ESR-rapportering al dan niet op een consistente wijze aansluit bij de rekeningen;3° de vermelding dat de regels en principes van de codex zijn nageleefd. Naast andere aanbevelingen over vastgestelde tekortkomingen inzake organisatiebeheersing formuleert de bedrijfsrevisor in de managementletter de vastgestelde inefficiënties en inbreuken op andere regelgeving die financiële gevolgen voor de entiteit met zich hebben meegebracht of met zich zouden kunnen meebrengen. Afdeling 5. - De samenwerking in het kader van single audit

Art. 61.§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder entiteitgevoelige en vertrouwelijke informatie: 1° de beschrijving van het risicomanagement van de entiteit;2° alle auditverslagen en aanbevelingsbrieven, met inbegrip van managementletters van de voorbije vijf jaar;3° de duiding van de risico's en de aanbevelingen in het jaarlijks rapport, vermeld in artikel 37, § 4, tweede lid, van de Inspectie van Financiën van de laatste vijf jaar;4° de verslagen van de regeringscommissaris van de laatste vijf jaar;5° de opmerkingen van de instantie die bevoegd is voor de rekeningen van de laatste vijf jaar. § 2. Er wordt een permanent dossier per Vlaamse rechtspersoon opgesteld.

Het permanente dossier omvat geactualiseerde entiteitgevoelige en vertrouwelijke informatie. § 3. Entiteitgevoelige en vertrouwelijke informatie wordt alleen ter beschikking gesteld van de betrokken entiteit en van de controleactoren die betrokken zijn bij die entiteit.

Art. 62.De permanente dossiers voor entiteitgevoelige en vertrouwelijke informatie, vermeld in artikel 61, § 2, worden bijgehouden in een centraal register.

De instantie die bevoegd is voor de rekeningen staat in voor de opzet, de organisatie en het autorisatiebeheer van het centraal register.

Het register wordt zo opgezet dat iedere betrokken entiteit of controleactor zonder kosten of aanschaf van bijzondere software, toegang heeft tot het permanente dossier van de betrokken entiteit.

Art. 63.De controleactoren hebben toegang tot de centrale systemen die de overheidsopdrachten operationeel beheren.

Art. 64.§ 1. De controleactoren evalueren het risicomanagement dat de entiteit heeft geïnstalleerd. Ze volgen de risicoanalyse van de entiteiten van de Vlaamse deelstaatoverheid op en vullen de risicoanalyse aan. § 2. De controleactoren stemmen hun auditaanpak op elkaar af.

Behalve in uitzonderlijke omstandigheden die een dringende audit noodzakelijk maken, stemmen de betrokken controleactoren de jaarplanning van de geplande controlewerkzaamheden op elkaar af.

De controleactoren lichten de entiteiten tijdig in over de aanvang van een in de jaarplanning opgenomen controle. Bij belangrijke verschuivingen worden ook de andere controleactoren tijdig op de hoogte gebracht. § 3. De controleactoren maken maximaal gebruik van de resultaten van de audit- en controlewerkzaamheden die de andere controleactoren al hebben uitgevoerd.

Daarvoor stellen de controleactoren de resultaten van hun audit ter beschikking aan de andere betrokken controleactoren. § 4. Paragraaf 2 en 3 zijn niet van toepassing op de begrotings- en beheerscontrole, die uitgevoerd is in het kader van artikel 51 van de codex. HOOFDSTUK 7. - De VABN

Art. 65.De VABN wordt op de volgende wijze samengesteld: 1° de voorzitter wordt aangewezen door de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, onder de leden van de adviescommissie;2° één lid wordt aangewezen onder de personeelsleden van de instantie die bevoegd is voor begroting;3° één lid wordt aangewezen onder de personeelsleden van de instantie die bevoegd is voor de rekeningen;4° één lid op voordracht van het Instituut voor Nationale Rekeningen-INR;5° een lid op voordracht van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen - CBN;6° drie leden, één lid met respectievelijk boekhoudkundige of financiële expertise op het vlak van de Vlaamse Gemeenschap en twee leden met respectievelijk boekhoudkundige of financiële expertise op het vlak van de Vlaamse rechtspersonen, op voordracht van het Strategisch Overleg Financiën - SOFI;7° één lid op voordracht van het Rekenhof;8° één lid op voordracht van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren - IBR;9° één lid, wordt aangewezen onder de inspecteurs van Financiën die geaccrediteerd zijn bij de Vlaamse Regering, op voordracht van de Inspectie van Financiën;10° één lid op voordracht van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten - IAB. Voor elk lid wordt een plaatsvervanger aangewezen door de organisaties of entiteiten, vermeld in het eerste lid.

De commissie kan het advies van experten vragen, die op verzoek van de voorzitter kunnen deelnemen aan de vergaderingen.

Art. 66.Het secretariaat van de VABN wordt waargenomen door de instantie die bevoegd is voor de rekeningen.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, wijst onder de personeelsleden van de instantie die bevoegd is voor de rekeningen een secretaris aan. De secretaris heeft geen stemrecht.

Art. 67.De Vlaamse minister, bevoegd voor financiën en de begrotingen, benoemt de leden van de VABN voor een hernieuwbare periode van zes jaar, op voorstel van de organisaties en entiteiten, vermeld in artikel 70, § 1, van de codex. Als een lid in de loop van het mandaat wordt vervangen, beëindigt het nieuwe lid het mandaat van de persoon die hij vervangt.

Het mandaat van de leden wordt beëindigd als ze de hoedanigheid verliezen op basis waarvan ze zijn aangesteld.

De leden blijven in de commissie zitten tot op het ogenblik dat ze vervangen worden.

Art. 68.De VABN stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Vlaamse minister, bevoegd voor financiën en de begrotingen.

Art. 69.Tenzij de Vlaamse minister, bevoegd voor financiën en de begrotingen, in zijn aanvraag uitdrukkelijk in een langere termijn heeft voorzien, worden de adviezen, vermeld in artikel 69 van de codex, verstrekt binnen een termijn van één maand na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

De adviezen, vermeld in artikel 69 van de codex, worden binnen een termijn van tien werkdagen na de totstandkoming van het advies bekendgemaakt op de website van de VABN.

Art. 70.§ 1. De presentiegelden voor de leden en experten, vermeld in artikel 65, eerste lid, 4°, 5°, 7°, 8° en 10°, en derde lid, bedraagt 100 euro per zitting per expert of lid, en mag op jaarbasis niet meer bedragen dan 1000 euro per expert of lid, verplaatsingskosten niet inbegrepen. De voormelde brutobedragen worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 107,20 met als referentiejaar 2013, en worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, en conform artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

Het presentiegeld voor het lid, vermeld in artikel 65, eerste lid, 7°, komt toe aan het Rekenhof en niet aan het lid zelf.

De verplaatsingskosten worden terugbetaald overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op de personeelsleden van de Vlaamse overheid. § 2. Aan het personeel van de Vlaamse overheid worden geen presentiegelden of verplaatsingskosten toegekend. HOOFDSTUK 8. - Subsidies Afdeling 1. - Bepalingen over de voorafgaande controle bij de

toekenning van subsidies

Art. 71.§ 1. Subsidies, die geen toelage uitmaken en die alleen een rechtsgrond hebben in het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap worden: 1° toegekend bij ministerieel besluit, en in afwijking van artikel 43, § 2, eerste lid, 1°, slechts voor advies aan de Inspectie van Financiën voorgelegd vanaf het bedrag van 7000 euro; 2° toegekend bij besluit van de Vlaamse Regering vanaf een bedrag van 250.000 euro.

In afwijking van het eerste lid, 2°, worden subsidies, die geen toelage uitmaken en die alleen een rechtsgrond hebben in het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, en waarvan de begunstigde van de subsidie en het bedrag uitdrukkelijk vermeld zijn in dat decreet, toegekend bij ministerieel besluit. § 2. Voor subsidies als vermeld in artikel 34, § 1, derde lid, van de codex, is geen controle vereist op de individuele toekenningsbeslissingen. § 3. Voor subsidies, die geen toelage uitmaken en die een rechtsgrond hebben buiten het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap en niet vallen onder de toepassing van paragraaf 2, wordt bepaald welke voorafgaande controle bij de toekenning van een subsidie vereist is.

Als op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit geen voorafgaande controles zijn opgenomen, kan de bevoegde minister bij aanvang van een begrotingsjaar een algemene adviesaanvraag indienen bij de Inspectie van Financiën waarin de budgettaire raming wordt opgenomen van de subsidies die hij van plan is te verlenen.

Als de Inspectie van Financiën de adviesaanvraag, vermeld in het tweede lid, gunstig adviseert, worden de individuele toekenningsbeslissingen niet voorgelegd voor advies.

Als de bevoegde minister in de loop van het jaar de budgettaire raming, vermeld in het tweede lid, overschrijdt, legt hij de individuele toekenningsbeslissingen die volgen opnieuw voor aan de Inspectie van Financiën. § 4. Als niet in een controle, als vermeld in paragraaf 3, eerste lid, is voorzien, is de procedure, vermeld in paragraaf 1, van toepassing op elke individuele toekenningsbeslissing. Afdeling 2. - Bepalingen inzake de reservevorming bij subsidies

Art. 72.§ 1. Maximaal 20% van het op jaarbasis toegewezen subsidiebedrag kan worden aangewend voor de aanleg van reserves.

De totale gecumuleerde reserves kunnen maximaal 50% van het subsidiebedrag van de laatst gesubsidieerde werkingsperiode bedragen.

Na motivering kan in de subsidiebeslissing of de rechtsgrond ervan worden afgeweken van de maximumpercentages, vermeld in het eerste en het tweede lid. § 2. Reserves die ten laste van subsidies aangelegd zijn conform paragraaf 1, mogen alleen worden aangewend voor de doelstelling waarvoor de initiële subsidie is toegekend. Afdeling 3. - Bepalingen inzake de ex post controle na de toekenning

van subsidies

Art. 73.§ 1. In de subsidiebeslissing of de rechtsgrond ervan wordt de functionele en financiële verantwoording bepaald die de gesubsidieerde moet verschaffen over de aanwending van de subsidie.

De gevraagde verantwoording, vermeld in het eerste lid, wordt mede bepaald door: 1° De omvang van de verleende subsidie;2° De duur van de onderliggende prestatie;3° De wijze waarop in het verleden subsidies werden verantwoord. § 2. Als de subsidiebeslissing of de rechtsgrond ervan niet in vereisten voor verantwoording heeft voorzien, gelden de bepalingen, vermeld in artikel 74.

Art. 74.De verantwoording voor de aanwending van een subsidie omvat: 1° een functionele verantwoording waarbij wordt aangetoond dat, en eventueel in welke mate, de activiteit waarvoor de subsidie is toegekend, gerealiseerd is;2° een financiële verantwoording waarbij wordt aangetoond welke kosten zijn gemaakt voor de realisatie van de activiteit waarvoor de subsidie is toegekend en welke opbrengsten de begunstigde in het kader van die activiteit heeft verworven, uit de activiteit zelf of uit andere bronnen. De functionele en financiële verantwoording wordt ingediend uiterlijk zes maanden na de werkingsperiode waarop ze betrekking heeft of uiterlijk zes maanden nadat het project of de investering beëindigd is.

Art. 75.De subsidieverstrekker kan zich altijd alle aanvullende gegevens laten verschaffen die nodig zijn om de verantwoorde subsidie definitief vast te stellen. Afdeling 4. - Bepalingen inzake sancties en onverenigbaarheden

Art. 76.Als de begunstigde nalaat de subsidie conform artikel 73 of 74 te verantwoorden, vervalt de beslissing tot toekenning van de subsidie voor het niet-verantwoorde gedeelte. Overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de Algemenebepalingenwet, worden de eventueel al uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.

Art. 77.Het is elk personeelslid, openbare gezagsdrager of andere persoon die belast is met een functie bij een entiteit die ressorteert onder de Vlaamse deelstaatoverheid of elke tussenpersoon als de subsidie onrechtstreeks wordt toegekend, verboden een subsidie toe te kennen of de aanwending ervan goed te keuren zodra hij daardoor persoonlijk of via een tussenpersoon in een toestand van belangenvermenging zou kunnen terechtkomen.

Als de bepalingen, vermeld in het eerste lid, niet worden nageleefd, is de beslissing tot toekenning van een subsidie nietig. Eventueel al uitgekeerde bedragen worden volledig teruggestort. HOOFDSTUK 9. - Giften en prijzen

Art. 78.Voorbehouden voor toekomstig gebruik. HOOFDSTUK 1 0. - Kas-, schuld-,waarborg- en verzekeringsbeheer Afdeling 1. - Kasbeheer

Art. 79.Het centraal kasbeheer, vermeld in artikel 83, tweede lid, van de codex, gebeurt door de cashpooling van de rekeningen bij de instantie die bevoegd is voor de financiële operaties. Hiertoe openen de entiteiten al hun financiële rekeningen uitsluitend bij de aangestelde kassier.

Art. 80.De entiteiten die deelnemen aan de cashpooling behouden hun volledige financiële autonomie over hun ontvangsten en uitgaven.

De instantie die bevoegd is voor de financiële operaties heeft alleen een inzagerecht in het saldo van de verschillende financiële rekeningen van de entiteiten die deelnemen aan de cashpooling.

Art. 81.De instantie die bevoegd is voor de financiële operaties beslist over de vrijgave van de toelagen, rekening houdend met de toestand van de totale cashpooling en in subsidiaire orde met de kastoestand van iedere individuele entiteit met uitsluiting van de beschikbare gelden, vermeld in artikel 2, 4°, van de codex.

Art. 82.Het saldo van iedere financiële rekening wordt iedere avond overgeschreven naar de centrale rekening. De entiteiten krijgen bij de kassier inzage in hun effectieve stand in de cashpooling, voor de uitvoering van die overschrijving.

Art. 83.Er gebeurt geen intrestafrekening tussen de kassier en de Vlaamse rechtspersonen.

Art. 84.De entiteiten die deelnemen aan de cashpooling sturen een wekelijkse update van hun kasverwachtingen door voor de volgende vijf weken aan de instantie die bevoegd is voor de financiële operaties in de sjabloon dat die instantie ter beschikking stelt. Afdeling 2. - Schuld- en beleggingsbeheer

Art. 85.De instantie die bevoegd is voor de financiële operaties voert de taken, vermeld in hoofdstuk 10, afdeling 3, van de codex, uit.

Art. 86.De generieke minimumdrempel aan beschikbare gelden, vermeld in artikel 86 van de codex, bedraagt 1 miljoen euro per Vlaamse rechtspersoon.

Art. 87.In het licht van de specifieke behoeften van de zorgsector bedraagt het percentage aan te beleggen beschikbare gelden, vermeld in artikel 91 van de codex, voor het Agentschap voor Vlaamse Sociale Bescherming, vermeld in artikel 9 van het decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming, maximaal 50%.

Art. 88.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, beslist of de uitzondering, vermeld in artikel 92, derde lid, van de codex, van toepassing is. Afdeling 3. - Waarborgbeheer

Art. 89.Elke waarborg die wordt verleend ter uitvoering van artikel 93 van de codex wordt ter kennisgeving bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen.

Art. 90.Met behoud van de toepassing van de specifiek bepaalde bijdragen, kan de bijdrage, vermeld in artikel 99 van de codex, worden berekend met de volgende formule: bijdrage = (0,225 % x IB + ?ni = 0 (0,05 % x UBi)) waarbij: 1° IB = initieel gewaarborgd bedrag;2° UBi = uitstaand gewaarborgd bedrag in jaar i na aflossing van jaar i;3° n = aantal jaar dat de lening loopt. De bijdrage, vermeld in het eerste lid, is verschuldigd door de lener binnen twintig dagen nadat de eerste schijf van het krediet is opgenomen, en kan in geen geval terugbetaald worden.

Bij herfinanciering als vermeld in artikel 98 van de codex is geen additionele bijdrage verschuldigd. Afdeling 4. - Verzekeringsbeheer

Art. 91.De volgende risico's worden gecentraliseerd geplaatst: 1° algemene burgerlijke aansprakelijkheid;2° objectieve aansprakelijkheid na brand en ontploffing;3° alle risico's brand van het patrimonium;4° alle risico's elektronica;5° alle risico's kunstvoorwerpen;6° arbeidsongevallen.

Art. 92.De instantie die bevoegd is voor de financiële operaties voert de taken uit, vermeld in hoofdstuk 10, afdeling 5, van de codex. Afdeling 5. - Rapportering

Art. 93.Er wordt jaarlijks gerapporteerd over de financiële instrumenten en beschikbare gelden, vermeld in artikel 87 en 89 van de codex, via de verplichte rapportering conform het protocol van 17 juli 2013 tussen het Instituut voor de Nationale Rekeningen, de Federale Staat, Het Waals Gewest, Het Vlaams Gewest, Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Franse Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vlaamse Gemeenschapscommissie betreffende het doorsturen van gegevens voor het opstellen van rekeningen van overheden en voor de procedure voor buitensporige tekorten. De instantie die bevoegd is voor de financiële operaties bezorgt het protocol aan de betrokken entiteiten.

De vooruitzichten over het gebruik van de beschikbare gelden, vermeld in artikel 105, eerste lid, van de codex, worden jaarlijks tegen 10 november bezorgd aan de instantie die bevoegd is voor de financiële operaties in de sjabloon dat die instantie ter beschikking stelt. Afdeling 6. - Interne audit

Art. 94.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, wordt gemachtigd om een interne auditor aan te stellen.

De auditor oefent zijn taken volledig onafhankelijk uit.

Art. 95.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, wordt gemachtigd om de andere audittaken, vermeld in artikel 107 van de codex, toe te kennen aan de interne auditor. HOOFDSTUK 1 1. - De Diensten met Afzonderlijk Beheer

Art. 96.Het begrotingssaldo van het lopende jaar wordt gevormd door het verschil tussen de geboekte aanrekeningen van ontvangsten en uitgaven.

Het beginsaldo van het volgende jaar dat het over te dragen saldo van het lopende jaar is, bestaat uit: 1° het gecumuleerde saldo van de voorbije jaren;2° het saldo van het lopende jaar;3° een vermindering met de middelen die zijn aangewend voor de vorming of spijzing van het reservefonds.

Art. 97.In de begroting van de Dienst met Afzonderlijk Beheer moeten alle ontvangsten en alle uitgaven worden opgenomen. Een aanwending uit het reservefonds en het overgedragen saldo worden beschouwd als ontvangsten terwijl een spijzing van het reservefonds en het over te dragen saldo worden beschouwd als uitgaven.

Art. 98.§ 1. Het saldo van het lopende jaar, verminderd met het totale bedrag van de aangegane verbintenissen die nog niet zijn vereffend, kan voor maximaal 10% worden aangewend voor de vorming of de spijzing van een reservefonds. De minister die belast is met het beheer van of het toezicht op de Dienst met Afzonderlijk Beheer, kan dat percentage aanpassen na het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen.

De voorafname gebeurt tot de middelen van het reservefonds 10 % bedragen van het gemiddelde van de uitgaven van de drie voorafgaande begrotingsjaren, tenzij dat bedrag wordt gewijzigd op voorstel van de minister die belast is met het beheer van of het toezicht op de Dienst met Afzonderlijk Beheer, met het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen. § 2. De aanwending uit het reservefonds en de aanwending van het gerealiseerde positieve begrotingssaldo van de Dienst met Afzonderlijk Beheer is mogelijk op basis van een aanwendingsplan dat opgemaakt wordt door de minister die belast is met het beheer van of het toezicht op de Dienst met Afzonderlijk Beheer. Het aanwendingsplan omvat ook een overzicht van de geplande spijzing van het reservefonds of het saldo en kan in voorkomend geval betrekking hebben op verschillende begrotingsjaren. § 3. Het ontwerp van begroting of begrotingsaanpassing respectievelijk het aanwendingsplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Het ontwerp van begroting of van begrotingsaanpassing, opgemaakt met toepassing van artikel 6, wordt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, toegevoegd bij het ontwerp van uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor hij het ter goedkeuring aan het Vlaams Parlement bezorgt. HOOFDSTUK 1 2. - Sanctiebepaling

Art. 99.Voorbehouden voor toekomstig gebruik. HOOFDSTUK 1 3. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen

Art. 100.In artikel 11duodecies, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 maart 1997 tot uitvoering van het decreet van 24 juli 1996 houdende regeling tot erkenning en subsidiëring van de instellingen voor schuldbemiddeling, ingevoegd bij het besluit van 31 januari 2014, wordt de zinsnede "het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 101.Artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 februari 2007 betreffende de werking, het beheer en de boekhouding van het Eigen Vermogen van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (EV-ILVO), wordt opgeheven.

Art. 102.Artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 2007 betreffende de begroting en de boekhouding van de strategische adviesraden, wordt opgeheven.

Art. 103.In artikel 9, § 2, vierde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 2007 houdende de voorwaarden betreffende sociale leningen met Gewestwaarborg voor het bouwen, kopen, verbouwen of behouden van woningen, wordt de zinsnede "het decreet van 7 mei 2004 houdende bepalingen inzake kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest" vervangen door de zinsnede "Hoofdstuk 10, afdeling 4 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 104.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 oktober 2007 betreffende de voorwaarden om de waarborg te verkrijgen van het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs, wordt de zinsnede "artikel 8 van het decreet van 7 mei 2004 houdende bepalingen inzake kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest" vervangen door de zinsnede "artikel 99 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019 en artikel 90 van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019".

Art. 105.In artikel 3, eerste en tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 november 2007 houdende aanduiding van de Vlaamse Auditautoriteit voor de Europese Structuurfondsen, houdende aanduiding van de Vlaamse Auditinstantie voor het Europees fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen en houdende oprichting van de Auditcel van de Auditautoriteit, gewijzigd bij het besluit van 10 september 2010, wordt de zinsnede "het besluit van Vlaamse Regering van 19 januari 2001 houdende regeling van de begrotingscontrole en -opmaak" telkens vervangen door de zinsnede "hoofdstuk 6, afdeling 2, onderafdeling 2, van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 106.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 2009 betreffende de uitvoeringsmodaliteiten van de vreemd vermogensgarantie in het kader van het DBFM-project Brabo 1, wordt de zinsnede "de bepalingen van hoofdstuk IV van het decreet van 7 mei 2004" vervangen door de zinsnede Hoofdstuk 10, afdeling 4 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 107.In artikel 6, 4°, van hetzelfde besluit, wordt de zinsnede "het decreet van 7 mei 2004" vervangen door de zinsnede "Hoofdstuk 10, afdeling 4 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 108.In artikel 6, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 2012 voor de toekenning van een facultatieve projectsubsidie aan het ARBOR-project, wordt de zinsnede "de bepalingen in artikelen 53 tot en met 57 van het Rekendecreet over de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, alsook de bepalingen in artikelen 63 tot en met 67 van hetzelfde decreet over de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "de bepalingen van hoofdstuk 6, afdeling 3 en hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 109.In artikel 24/1, § 2, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2012 tot uitvoering van het kaderdecreet van 22 juni 2007 inzake ontwikkelingssamenwerking, ingevoegd bij het besluit van 29 november 2013, wordt de zinsnede "het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 110.In artikel 2, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende toerismesubsidies, wordt de zinsnede "kan de vorm aannemen van een algemene werkingssubsidie, een investeringssubsidie of een projectsubsidie als vermeld in artikel 56 van het decreet van 8 juli 2011" vervangen door de zinsnede "kan worden verleend voor de algemene werking, een investering of een project".

Art. 111.Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 112.In artikel 42, 9°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2013 houdende subsidiëring van bedrijventerreinen, wordt de zinsnede "artikel 53 tot en met 57 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "de bepalingen van hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 113.In artikel 16, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2013 betreffende de omkadering van jonge onderzoekers, wordt de zinsnede "de bepalingen in artikelen 53 tot en met 57 van het Rekendecreet over de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan van 8 juli 2011, alsook de bepalingen in artikelen 63 tot en met 67 van hetzelfde decreet over de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "de bepalingen van hoofdstuk 6, afdeling 3 en hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 114.In artikel 2, zevende lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 tot facilitering van de infrastructuurfinanciering via de alternatieve investeringswaarborg, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, wordt de zinsnede "aan de bepalingen van het decreet houdende bepalingen inzake kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest van 7 mei 2004, meer bepaald met betrekking tot effectisering zoals bepaald in het voornoemd decreet" vervangen door de zinsnede "aan het feit dat leningen slechts kunnen worden geëffectiseerd mits de voorafgaande toestemming van de Vlaamse Regering.".

Art. 115.In artikel 17, eerste lid en artikel 55, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 maart 2014 tot uitvoering van het decreet van 29 november 2013 houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning, wordt de zinsnede "artikel 55, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof" telkens vervangen door de zinsnede "art. 73, eerste lid, 2° en tweede lid van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 116.In artikel 33, derde lid en 34, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 betreffende de uitvoering van het decreet van 13 december 2013 houdende de ondersteuning van de professionele kunsten, wordt de zinsnede "artikel 11 en 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring" telkens vervangen door de zinsnede "artikel 74, eerste lid, 2° van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019".

Art. 117.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 oktober 2015 betreffende controle en single audit die van toepassing is op de universiteiten, hogescholen en een aantal andere ambtshalve geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap, wordt de zinsnede "artikel 4, § 2, van het decreet van 8 juli 2011" vervangen door de zinsnede "artikel 5 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 118.In artikel 7, § 4, 3°, van hetzelfde besluit, wordt de zinsnede "het decreet van 8 juli 2011 en de uitvoeringsbesluiten ervan" vervangen door de zinsnede "de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019 en met het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019".

Art. 119.In artikel 7 van het handhavingsbesluit Baby's en Peuters van 11 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede "artikel 57 van het Rekendecreet" wordt vervangen door de zinsnede "artikel 75 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019";2° de zinsnede "artikel 18 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring" wordt vervangen door de zinsnede "artikel 76 van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019".

Art. 120.In artikel 18, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015 betreffende de taken, het beheer en de werkwijze van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds, wordt de zinsnede "artikel 8 van het decreet van 7 mei 2004 houdende bepalingen inzake kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest" vervangen door de zinsnede "artikel 99 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019 en artikel 90 van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019".

Art. 121.In artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015 houdende de vergunningsvoorwaarden en de subsidieregeling van bijstandsorganisaties om budgethouders bij te staan in het kader van persoonsvolgende financiering, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede "artikel 5, § 3 en § 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring" wordt vervangen door de zinsnede "artikel 72, § 1, van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019";2° de zinsnede "van het voormelde besluit" wordt vervangen door de zinsnede "van het besluit van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring".

Art. 122.In artikel 42 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 2015 houdende de erkenning en subsidiëring van milieu- en natuurverenigingen worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid wordt de zinsnede "Artikel 5, § 3, tweede lid, van het voormelde besluit" vervangen door de zinsnede "Artikel 72, § 1, tweede lid, van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019";2° in het derde lid wordt de zinsnede "Artikel 7, § 1, van het voormelde besluit" vervangen door de zinsnede "Artikel 72, § 2, van het besluit, vermeld in het tweede lid,".

Art. 123.In artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 januari 2016 houdende de vaststelling van overkoepelende regels voor het centraal tolkenbureau voor de beleidsdomeinen Onderwijs en Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede "artikel 5, § 3 en § 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring" wordt vervangen door de zinsnede "artikel 72, § 1, van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019";2° de zinsnede "artikel 7 en 8 van het voormelde besluit" wordt vervangen door de zinsnede "artikel 7 en 8 van het besluit van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring".

Art. 124.In artikel 26, eerste lid van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart 2016 tot regeling van de steun voor innovatieclusters in Vlaanderen, wordt de zinsnede "het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 125.Artikel 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 houdende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Informatie Vlaanderen, de bepaling van diverse maatregelen voor de ontbinding zonder vereffening van het AGIV, de regeling van de overdracht van de activiteiten en het vermogen van het AGIV aan het agentschap Informatie Vlaanderen en de vaststelling van de werking, het beheer en de boekhouding van het Eigen Vermogen Informatie Vlaanderen wordt opgeheven.

Art. 126.Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 127.In artikel 3, vierde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2016 houdende de financiering van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds, wordt de zinsnede "overeenkomstig de regels vastgesteld in hoofdstuk 2, afdeling 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011 betreffende de begroting en de boekhouding van de Vlaamse rechtspersonen" opgeheven.

Art. 128.In artikel 20 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 november 2016 tot regeling van de structurele financiering van partnerships van ondernemersorganisaties, gemengde kamers van koophandel en samenwerkingsverbanden met het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen met het oog op de verdere internationalisering van de Vlaamse economie, wordt de zinsnede "het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 129.In artikel 36, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2017 tot regeling van steun aan ondernemingen voor onderzoek en ontwikkeling met een kennisintensief karakter in Vlaanderen, wordt de zinsnede "het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 130.In artikel 37, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2017 tot regeling van steun aan ondernemingen voor ontwikkeling en innovatie in Vlaanderen, wordt de zinsnede "het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 131.In artikel 31, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2017 tot regeling van steun aan ondernemingen voor onderzoeksprojecten voor de uitvoering van doctoraatsonderzoek of postdoctoraal onderzoek in samenwerking met onderzoeksorganisaties, wordt de zinsnede "het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 132.In artikel 57, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juni 2017 houdende de uitvoering van het Cultureelerfgoeddecreet van 24 februari 2017, wordt de zinsnede "het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring" vervangen door de zinsnede "de bepalingen van hoofdstuk 8 van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019".

Art. 133.In artikel 35, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot regeling van steun aan consortia van ondernemingen voor onderzoek en ontwikkeling, ingebed in een ruimer samenwerkingsverband met onderzoeksorganisaties, wordt de zinsnede "het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 134.In artikel 34, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 mei 2018 tot regeling van steun aan projecten van collectief onderzoek en ontwikkeling en collectieve kennisverspreiding, wordt de zinsnede "het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof" vervangen door de zinsnede "hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019".

Art. 135.In artikel 5 van het besluit van 7 september 2018 van de Vlaamse Regering houdende de instelling van een gemeenschapswaarborg in het kader van het projectspecifieke DBFM-project, wordt de zinsnede "artikel 8 van het decreet van 7 mei 2004 houdende bepalingen inzake kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest" vervangen door de zinsnede "artikel 99 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019 en artikel 90 van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019". HOOFDSTUK 1 4. - Opgeheven besluiten

Art. 136.Worden opgeheven: 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 1997 houdende vaststelling van de regelen betreffende de werking en het beheer van het Vlaams Egalisatie Rente Fonds;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2001 houdende regeling van de begrotingscontrole en -opmaak;3° het besluit van de Vlaamse Regering van 3 februari 2006 houdende de modaliteiten tot invoering van het centraal kasbeheer voor de Vlaamse verzelfstandigde agentschappen opgericht ingevolge het decreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003;4° het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011 betreffende de begroting en de boekhouding van de Vlaamse rechtspersonen;5° het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011 betreffende de boekhoudregels en de aanrekeningsregels die van toepassing zijn op de Vlaamse ministeries en de diensten met afzonderlijk beheer en betreffende de controle op de vastleggingskredieten;6° het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2012 betreffende controle en single audit;7° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring;8° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2016 tot oprichting van de Vlaamse adviescommissie boekhoudkundige normen van toepassing op de Vlaamse ministeries, diensten met afzonderlijk beheer en Vlaamse rechtspersonen;9° het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2018 houdende de uitvoering van het decreet van 18 mei 2018 betreffende de optimalisatie van het beheer van de financiële activa van de Vlaamse overheidsentiteiten. HOOFDSTUK 1 5. - Overgangsbepalingen

Art. 137.De besluiten, vermeld in artikel 136, blijven gelden voor de rapportering, de controle en de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar 2019.

Art. 138.Het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring blijft tot 31 december 2021 van toepassing als er voor de inwerkingtreding van dit besluit naar verwezen wordt en de verwijzing niet vervangen wordt door een bepaling van dit besluit.

Art. 139.De financiële rekeningen die moeten worden afgesloten, kunnen om functionele redenen geopend blijven tot en met 30 juni 2020.

De positieve saldi worden wekelijks en een laatste keer op 30 juni 2020 overgeschreven naar de overeenkomstige nieuwe rekening.

De negatieve saldi worden uiterlijk op 30 juni 2020 aangezuiverd. HOOFDSTUK 1 6. - Citeertitel

Art. 140.Dit besluit van de Vlaamse Regering wordt aangehaald als "Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019" en afgekort als "BVCO van 17 mei 2019". HOOFDSTUK 1 7. - Inwerkingtreding

Art. 141.De codex en dit besluit treden in werking op 1 januari 2020, met dien verstande dat werkzaamheden rond de begroting, vermeld in hoofdstuk 2, voor het begrotingsjaar 2020 gebeuren conform de regels van de codex en dit besluit. HOOFDSTUK 1 8. - Uitvoering

Art. 142.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 17 mei 2019.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, L. PEETERS

^