Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 17 november 1998
gepubliceerd op 07 januari 1999

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998036410
pub.
07/01/1999
prom.
17/11/1998
ELI
eli/besluit/1998/11/17/1998036410/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 NOVEMBER 1998. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden, inzonderheid op artikel 15 tot en met 17 en artikel 30;

Gelet op de bijlage, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen, zoals gewijzigd;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 29 juni 1998;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 30 juni 1998, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 22 september 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden;2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur;3° culturele aangelegenheden : het geheel van de aangelegenheden, bedoeld in artikel 4, 1°, 3°, 4°, 5°, 7°, 8°, 13° en 14° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;4° administratie : de administratie Cultuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;5° commissie : de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden, bedoeld in artikel 15 van het decreet. HOOFDSTUK II. - De adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden Afdeling 1. - Samenstelling

Art. 2.§ 1. De commissie is samengesteld uit zeven leden onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter. Elk lid heeft een plaatsvervanger.

De voorzitter, de ondervoorzitter en hun plaatsvervangers zijn houder van het diploma van licentiaat of doctor in de rechten en hebben nuttige, aantoonbare juridische ervaring opgedaan.

De overige leden en hun plaatsvervangers zijn deskundig in culturele aangelegenheden en hebben nuttige, aantoonbare ervaring opgedaan in juridisch-technische of administratieve aangelegenheden. § 2. De voorzitter, de ondervoorzitter, de overige leden en hun plaatsvervangers worden door de minister benoemd voor een telkens verlengbare termijn van vijf jaar.

Art. 3.Het lidmaatschap van de commissie is onverenigbaar met : 1° het lidmaatschap van de Raad voor Cultuur, van de Raad voor de Kunsten, van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, van de Jeugdraad van de Vlaamse Gemeenschap, van de commissies, van de werkgroepen en van de beoordelingscommissies;2° de hoedanigheid van personeelslid van de administratie;3° de hoedanigheid van voorzitter, beheerder of personeelslid van een federatie of belangenorganisatie inzake culturele aangelegenheden;4° de hoedanigheid van voorzitter, beheerder of personeelslid van een organisatie of instelling, werkzaam in culturele aangelegenheden.

Art. 4.De minister kan op verzoek van de betrokkene (...) een einde maken aan het mandaat van een lid of plaatsvervangend lid van de commissie.

Bovendien kan de minister, na advies van de commissie, ambtshalve een einde maken aan het mandaat van een lid of plaatsvervangend lid van de commissie in de volgende gevallen : 1° als de betrokkene driemaal na elkaar zonder kennisgeving afwezig is;2° als de betrokkene het vertrouwelijk karakter van de beraadslagingen niet respecteert of vertrouwelijke documenten verspreidt;3° als de betrokkene zich in een geval van onverenigbaarheid bevindt als bedoeld in artikel 3.

Art. 5.Een lid of plaatsvervangend lid van de commissie, dat wordt benoemd in de plaats van een overleden lid of van een lid van wie het mandaat voortijdig is beëindigd, zet diens mandaat voort tot het einde van de aanvankelijk vooropgestelde termijn. Afdeling 2. - Opdracht

Art. 6.De commissie heeft als opdracht de minister te adviseren over een beroep, bezwaar of verweer dat overeenkomstig artikel 7, § 1, wordt ingediend tegen een, op basis van de toepasselijke sectorale regelgeving in culturele aangelegenheden, geuit en formeel betekend voornemen van beslissing als bedoeld in artikel 15 van het decreet. Afdeling 3. - Werking

Art. 7.§ 1. Een gemotiveerd beroep-, bezwaar- of verweerschrift tegen een formeel betekend voornemen als bedoeld in artikel 6 wordt ingediend overeenkomstig de toepasselijke sectorale regelgeving.

De administratie beoordeelt de ontvankelijkheid ervan op grond van de toepasselijke sectorale regelgeving. Ze bezorgt het ontvankelijke beroep-, bezwaar- of verweerschrift, samen met het volledige administratieve dossier en de eventuele verweermiddelen, binnen acht werkdagen na ontvangst aan de commissie. § 2. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 9, § 2, verleent de commissie haar advies op stukken. § 3. De commissie bezorgt haar advies aan de minister en aan de administratie uiterlijk negen weken na ontvangst van het beroep-, bezwaar- of verweerschrift en van het administratieve dossier.

Het advies is met redenen omkleed. Het maakt ook melding van een afwijkend standpunt als een lid of plaatsvervangend lid daarom verzoekt.

Art. 8.§ 1. Enkel de voorzitter, de ondervoorzitter, de overige leden of hun plaatsvervangers zijn stemgerechtigd.

De commissie kan alleen geldig beraadslagen en stemmen als ten minste de voorzitter of de ondervoorzitter en drie leden, of hun plaatsvervangers, aanwezig zijn.

Beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid. Bij de stemming worden onthoudingen niet in aanmerking genomen voor het bereiken van de vereiste meerderheid. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. § 2. In afwijking van § 1, tweede en derde lid, moeten in de volgende gevallen minstens vijf leden of plaatsvervangende leden hun instemming verlenen: 1° bij (...) het advies inzake het beëindigen van een mandaat zoals bedoeld in artikel 4, (...) tweede lid; 2° bij het voorstel van huishoudelijk reglement en het voorstel tot wijziging ervan, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid.

Art. 9.§ 1. De administratie kan een personeelslid afvaardigen om tijdens een commissievergadering het dossier toe te lichten waarop het behandelde beroep-, bezwaar- of verweerschrift betrekking heeft. Dat personeelslid neemt niet deel aan de beraadslaging. § 2. De commissie hoort de indiener van het beroep-, bezwaar- of verweerschrift indien hij daarom heeft verzocht in dat geschrift.

Art. 10.De vergaderingen van de commissie zijn niet openbaar. De beraadslagingen van de commissie zijn vertrouwelijk.

Art. 11.De commissie legt, binnen drie maanden na haar samenstelling, aan de minister een voorstel van huishoudelijk reglement voor. De minister stelt vervolgens binnen een maand het huishoudelijk reglement vast.

De commissie legt eveneens elk voorstel tot wijziging van het huishoudelijk reglement aan de minister voor, die het binnen een maand vaststelt.

Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk en van hoofdstuk III regelt het huishoudelijk reglement de werking van de commissie. HOOFDSTUK III. - De beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur

Art. 12.§ 1. De minister kan alleen een beslissing nemen na ontvangst van het advies van de commissie of, bij ontstentenis daarvan, na het verstrijken van de termijn, genoemd in artikel 7, § 3, eerste lid.

Die beslissing is met redenen omkleed. Ze wordt binnen één maand nadat de minister het advies van de commissie heeft ontvangen, door de administratie aan de indiener van het beroep-, bezwaar- of verweerschrift per aangetekende brief meegedeeld. Bij ontstentenis van advies deelt de administratie de beslissing van de minister binnen twee maanden na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 7, § 3, eerste lid, per aangetekende brief mee aan de indiener. § 2. Indien de beslissing van de minister niet binnen de termijn genoemd in § 1, tweede lid, aan de indiener van het beroep-, bezwaar- of verweerschrift wordt meegedeeld, wordt het beroep, bezwaar of verweer van rechtswege geacht ingewilligd te zijn. De administratie brengt dit, per aangetekende brief, ter kennis van de indiener. HOOFDSTUK IV. - Presentiegelden en vergoedingen

Art. 13.De voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de commissie, hun plaatsvervangers, alsook de door de commissie uitgenodigde experts kunnen per vergadering aanspraak maken op de presentiegelden en vergoedingen krachtens het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen.

Art. 14.Aan punt 1 van de bijlage, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen, wordt een streepje toegevoegd, dat luidt als volgt : « - de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden ». HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 15.§ 1. Artikel 15 tot en met 17 van het decreet treden in werking op 1 december 1998, met uitzondering van artikel 16, § 3, tweede lid en artikel 16, § 4 die in werking treden op 31 december 1998. § 2. Dit besluit treedt in werking op 1 december 1998 met uitzondering van artikel 6, 7, 9 en 12, die in werking treden op 31 december 1998.

Art. 16.De Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 17 november 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^