Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 november 2005
gepubliceerd op 21 maart 2006

Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het scheepvaartreglement voor het kanaal Brussel-Schelde

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2006035409
pub.
21/03/2006
prom.
18/11/2005
ELI
eli/besluit/2005/11/18/2006035409/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 NOVEMBER 2005. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het scheepvaartreglement voor het kanaal Brussel-Schelde


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 4 mei 1994 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap Waterwegen en Zeekanaal, naamloze vennootschap van publiek recht, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1997, 7 juli 1998, 8 december 2000 en 2 april 2004, inzonderheid artikel 23, § 1,;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 tot goedkeuring van het algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk, het laatst gewijzigd bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 december 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 september 1950 houdende bijzondere reglementen voor sommige scheepvaartwegen, inzonderheid op de bijlage bevattende het bijzonder reglement van het kanaal van Charleroi naar Brussel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 november 1951, 1 april 1952, 24 februari 1953, 25 november 1953, 9 maart 1955, 18 juni 1956, 17 oktober 1956, 27 september 1957, 2 januari 1962 en 16 december 1981, en inzonderheid op de bijlage bevattende het bijzonder reglement op het Dok van Vilvoorde, gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 september 1950 door het koninklijk besluit van 11 december 1981;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 houdende het reglement van politie en scheepvaart voor het kanaal van Brussel naar de Rupel en voor de haven van Brussel, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 juli 1985;

Gelet op advies 36.112/3 van de Raad van State, gegeven op 27 april 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Het scheepvaartreglement voor het kanaal Brussel-Schelde wordt vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Art. 2.Voor het Vlaamse Gewest, uitsluitend voor het kanaal van Charleroi naar Brussel, worden de volgende bepalingen van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende het algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk, opgeheven en vervangen door de artikelen, bepaald in de bijlage bij dit besluit : 1° artikel 1;2° artikel 4, punt 2; 3° artikel 9, § 1, § 2, § 4.3 tot en met § 4.5 en § 6; 4° artikel 9bis ;5° artikel 9ter, § 1;6° artikel 11, 1 tot en met 5;7° artikel 13 tot en met artikel 15;8° artikel 16, 6 en 7;9° artikel 21;10° artikel 22, 1a en 2;11° artikel 24 tot en met 27;12° artikel 28, § 1, § 2, § 4 tot en met § 9 13° artikel 29 tot en met artikel 34;14° artikel 37 tot en met artikel 48;15° artikel 49, 1 tot en met 3;16° artikel 50 tot en met artikel 52;17° artikel 54;18° artikel 55;19° artikel 58 tot en met artikel 61;10° artikel 63;11° artikel 65;22° artikel 66, a ;23° artikel 89 tot en met artikel 99;24° artikel 102;25° artikel 106.

Art. 3.Voor het Vlaamse Gewest worden de volgende bepalingen van het koninklijk besluit van 7 september 1950 houdende bijzondere reglementen van sommige scheepvaartwegen voor wat betreft het kanaal van Charleroi naar Brussel, opgeheven en vervangen door de artikelen, bepaald in de bijlage bij dit besluit : 1° artikel 1, § 1;2° artikel 3, § 1, A, 4;3° artikel 7 tot en met artikel 9;4° artikel 11;5° artikel 13 tot en met artikel 19.

Art. 4.Voor het Vlaamse Gewest wordt het bijzonder reglement « Dok van Vilvoorde », gevoegd als bijlage bij het koninklijk besluit van 7 september 1950 houdende bijzondere reglementen van sommige scheepvaartwegen, opgeheven en vervangen door de artikelen, bepaald in de bijlage bij dit besluit.

Art. 5.Voor het Vlaamse Gewest worden de volgende bepalingen van het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 houdende het reglement van politie en scheepvaart voor het kanaal van Brussel naar de Rupel en voor de haven van Brussel, opgeheven en vervangen door de artikelen, bepaald in de bijlage bij dit besluit : 1° artikel 1, § 1 en § 2 C ;2° artikel 2 u en v ; 3° artikel 3 § 1.b), § 2 tot en met § 8, 4°, artikel 4 - alinea 2; 5° artikel 5;6° artikel 9, § 1, d en § 4;7° artikel 10, § 4 tot en met § 6;8° artikel 12;9° artikel 13;10° artikel.32, § 2 en § 3; 11° artikel 33, § 1 tot en met § 3;11° artikel 34, § 4;12° artikel 37, § 2;13° artikel 38, § 1 tot en met § 3;14° artikel 39, § 1, § 2, a), § 3 tot en met § 6;15° artikel 40;16° artikel 41, § 1, § 3, § 5 tot en met § 6;17° artikel 45 tot en met artikel 53 18° artikel 54, § 2 19° artikel 55 tot en met 61;20° artikel 75 tot en met artikel 91.

Art. 6.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Openbare Werken, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 november 2005.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, PEETERS

Bijlage SCHEEPVAARTREGLEMENT VOOR HET KANAAL BRUSSEL-SCHELDE TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Dit reglement is van toepassing op het kanaal Brussel-Schelde, ten zuiden afgebakend door : enerzijds de Gewestgrens met Wallonië en anderzijds de grens met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en ten noorden door : enerzijds de grens met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en anderzijds : 1° zijn uitmonding in de Schelde, de afwaartse toevaargeul van de sluis in Wintam inbegrepen;2° zijn uitmonding in de Rupel in Wintam, de afwaartse toevaargeul van de sluis in Wintam inbegrepen;3° zijn uitmonding in de Rupel in Klein-Willebroek, de afwaartse toevaargeul van de sluis in Klein-Willebroek inbegrepen. § 2. Het kanaal Brussel-Schelde, beheerd door het agentschap Waterwegen en Zeekanaal, naamloze vennootschap van publiek recht, omvat : 1° Het Zeekanaal op het grondgebied van het Vlaamse Gewest, dat de volgende secties omvat : a) de sectie van het kanaal, die zich uitstrekt van de nieuwe zeesluis van Wintam tot het landhoofd van de IJzerenbrug (spoorwegbrug van Willebroek), met inbegrip van de vertakking naar Klein-Willebroek en de vertakking naar de oude sluis van Wintam;b) de sectie van het kanaal, die zich uitstrekt van het landhoofd van de IJzerenbrug (spoorwegbrug van Willebroek) tot de meest opwaartse dukdalf opwaarts vanaf de sluis van Zemst;c) de sectie van het kanaal, die zich uitstrekt van de meest opwaartse dukdalf, opwaarts vanaf de sluis van Zemst tot de grens van het Vlaamse Gewest, met inbegrip van het insteekdok in Vilvoorde.2° Het kanaal naar Charleroi op het grondgebied van het Vlaamse Gewest, dat de volgende sectie omvat : de sectie van het kanaal, die zich uitstrekt 58 m afwaarts vanaf de as van de Ringbrug nr.30 in Sint-Pieters-Leeuw (grens tussen het Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en 573 m opwaarts vanaf de sluis in Lembeek (bovendeuren) op de grens tussen het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest.

Art. 2.Behoudens andersluidende bepalingen wordt in dit reglement verstaan onder : 1° « de Vennootschap » : het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Waterwegen en Zeekanaal, naamloze vennootschap van publiek recht;2° de uitdrukking « de bevoegde personen » : - de havenkapitein en zijn adjuncten; - de statutaire en contractuele ambtenaren van de vennootschap; 3° de leidend ambtenaar : de ambtenaren die volgens het decreet van 4 mei 1994 betreffende het agentschap Waterwegen en Zeekanaal, naamloze vennootschap van publiek recht;belast zijn met de leiding van de vennootschap of hun aangewezen plaatsvervangers.

TITEL II. - Scheepvaartvoorschriften HOOFDSTUK I. - Voorwaarden om te mogen varen

Art. 3.§ 1. 1° Een vaartuig mag niet varen als zijn afmetingen en die van zijn lading het schutten en de gemakkelijke doorvaart van de kunstwerken niet in alle veiligheid toelaten, als het dreigt te zinken ten gevolge van een constructiefout, leeftijd, overlading, averij of welke andere oorzaak ook, of als het gevaar oplevert voor de kunstwerken. 2° Bij het binnenvaren in het kanaal moeten de kapiteins zich op het kantoor van de sluismeester en op het ontvangkantoor melden om er aangifte te doen van de volgende gegevens : a) hun voornamen, naam en woonplaats;b) de naam of de kenspreuk, de tonnenmaat en de diepgang van hun vaartuig;c) de omvang en de aard van hun lading;d) de plaats waar ze vandaan komen en waar ze heen varen. Ze moeten er tevens alle bewijsstukken voorleggen tot staving van hun verklaringen.

Dezelfde aangifte moet worden gedaan bij het verlaten van het kanaal.

De vennootschap kan hierop afwijkingen toestaan met het oog op het bevorderen van de vlotheid van de scheepvaartafwikkeling. § 2. De nuttige afmetingen van de kunstwerken, alsook de maximaal toegelaten afmetingen van de schepen voor doorvaart van de kunstwerken worden bepaald door de vennootschap. Elke wijziging van deze karakteristieken zal het voorwerp uitmaken van een bericht aan de schipperij, dat aangeplakt zal worden aan de bruggen, de sluizen, de bureaus van de havenkapiteins en op de ontvangkantoren van de scheepvaartrechten. § 3. Behoudens afwijkingen, toegestaan door de havenkapitein of de leidend ambtenaar, moeten de afmetingen van een vaartuig aan de volgende voorwaarden voldoen om in een sluis toegelaten te worden : 1° voor de sluis in Wintam naar de Schelde moet de lengte van het vaartuig minstens 8 meter en de breedte minstens 1 meter minder bedragen dan de nuttige afmetingen van de sluis, en zijn diepgang mag niet meer dan 8,80 meter bedragen;2° voor de sluis in Wintam naar de Rupel moet de lengte van het vaartuig minstens 8 meter en de breedte minstens 1 meter minder bedragen dan de nuttige afmetingen van de sluis en zijn diepgang mag niet meer dan 5,80 meter bedragen;3° voor de sluis in Zemst moet de lengte van het vaartuig minstens 1 meter en de breedte minstens 0,80 meter minder bedragen dan de nuttige afmetingen van de sluis en zijn diepgang mag niet meer dan 5,80 meter bedragen;4° voor het kanaal naar Charleroi mag de lengte van het vaartuig maximaal 81,30 meter bedragen, de breedte maximaal 10,30 meter en de diepgang maximaal 2,5 meter;5° voor de sluis in Klein-Willebroek mag de lengte maximaal 50 meter bedragen, de breedte maximaal 6,60 meter en de diepgang maximaal 2,50 meter. § 4. 1° In het vak van de grens met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot aan de afwaartse zijde van de hefbrug in Willebroek is de maximale hoogte van de vaartuigen boven de waterspiegel beperkt tot een hoogte die 2 meter minder bedraagt dan de kleinste waarde van de maximale hefhoogte van de onderzijde van het brugdek van de bruggen, gelegen in dit vak. De hoogte van de lading of van de vaste delen van het vaartuig boven de waterspiegel moet 0,30 meter minder bedragen dan de bruikbare vrije hoogte. In het vak van de afwaartse zijde van de hefbrug in Willebroek tot aan enerzijds de Rupel en anderzijds de Schelde is de hoogte van de vaartuigen boven de waterspiegel niet beperkt. Boven een hoogte van ca. 30 meter kan de vennootschap beperkingen opleggen. In dat geval moet de hoogte van de lading of van de vaste delen van het vaartuig boven de waterspiegel 0,30 meter minder bedragen dan de bruikbare vrije hoogte. 2° Voor het kanaal naar Charleroi is de vrije hoogte 4,5 meter.3° Voor Klein-Willebroek is er geen beperking. § 5. De drijvende werktuigen en alle andere speciale vaartuigen worden op het kanaal slechts toegelaten na akkoord van de havenkapitein of de leidend ambtenaar. Geen enkele sleep- of duweenheid en geen enkel vlot mag zonder zijn bijzondere toelating gevormd worden. Deze toelating zal alle na te leven voorwaarden bevatten. § 6. Geen enkel deel van een vaartuig mag onder de kiel zover uitsteken dat de grootste toegelaten diepgang overschreden wordt. Die diepgang wordt bepaald door de vennootschap. § 7. Bij de vaartuigen die meer dan tien ton wegen mag de lastlijn zich nooit minder dan 30 cm onder welke opening ook bevinden, waardoor water in het vaartuig kan binnendringen, noch waar ook het gangboord overschrijden. § 8. 1° In uitzonderlijke gevallen mag de havenkapitein of de leidend ambtenaar de doorvaart toestaan van vaartuigen waarvan de afmetingen die, vastgesteld in het reglement, overtreffen. 2° De kapiteins moeten er rekening mee houden dat in uitzonderlijke gevallen en tijdens droogteperioden of perioden van hoge waterstand de toegestane diepgang gewijzigd kan worden.Deze wijzigingen maken het voorwerp uit van mededelingen die aan de sluizen, aan de ontvangkantoren en aan de zetel van de vennootschap aangeplakt worden, behalve als dat door overmacht niet tijdig kan worden uitgevoerd.

Art. 4.Zeevaartuigen worden slechts tot de vaart op het kanaal toegelaten indien ze voldoen aan de bepalingen inzake beloodsing, slepen en meren, vastgesteld door de vennootschap. In uitzonderlijke gevallen kan de havenkapitein of de leidend ambtenaar hierop andere afwijkingen toestaan.

Art. 5.§ 1. De onderzoeken die nodig zijn om zich te vergewissen van de deugdelijkheid van een vaartuig of van zijn lading, mogen op elk punt van de waterweg uitgevoerd worden door de bevoegde personen. § 2. Elk vaartuig dat in slechte staat wordt bevonden, wordt opgehouden en mag zich niet verplaatsen zonder toestemming van de bevoegde personen. § 3. De deklading van de schepen moet zich ten minste 20 cm binnen het vlak van de zijgangen van het vaartuig bevinden en moet zo gestuwd worden dat ze tijdens het stilliggen of het varen van de vaartuigen niet in de bedding van de waterweg kan vallen.

Art. 6.De door de decreten of de besluiten voorgeschreven documenten moeten worden getoond op elke vordering van de bevoegde personen. De kapitein moet zich daartoe aan wal begeven.

Art. 7.De bevoegde personen hebben het recht elk vaartuig dat de decretale of reglementaire voorschriften niet nakomt, te doen stoppen en van ambtswege naar een door hen aangewezen plaats te doen varen, waar het zal worden opgehouden tot de schipper de voorschriften heeft opgevolgd. HOOFDSTUK II. - Gebruik van de Infrastructuur en de kunstwerken door varende voertuigen Afdeling I. - Scheepvaarturen

Art. 8.§ 1. 1° De scheepvaart wordt toegelaten volgens de voorwaarden vastgesteld door de vennootschap. 2° De belanghebbenden worden op de hoogte gebracht van de normale bedieningsuren van de kunstwerken door berichten en aanplakbrieven aan de sluizen, aan de ontvangkantoren en aan de kantoren van de havenkapitein. § 2. Als zich belemmeringen voordoen of om veiligheidsredenen kan de vennootschap de scheepvaarturen beperken. Deze maatregel zal nooit meer dan vijftien dagen van kracht zijn. Afdeling II. - Snelheid, jagen, kruisen, oplopen en voorbijvaren,

keren

Art. 9.§ 1. Alle vaartuigen moeten hun snelheid zo beperken dat golfslag of zuiging die schade aan de oevers, aan de kunstwerken of aan andere vaartuigen kan toebrengen, vermeden wordt. § 2. Om alle gevaren of schade te vermijden moet de snelheid van de vaartuigen tijdig worden verminderd bij de doorvaart van de bebouwde kommen, in de bochten en engten, vóór laad- en loskaaien, in de nabijheid van werkzaamheden op de waterweg, van bergingsvaartuigen in bedrijf en van vaartuigen die ontplofbare stoffen vervoeren, alsook alle plaatsen die door de havenkapitein zijn aangeduid. De kapiteins moeten overigens gevolg geven aan de ter plaatse opgestelde seinen en aan de voorschriften die hen door de bevoegde personen worden gegeven. § 3. De vennootschap kan om redenen van plaatselijke gesteldheden de maximumsnelheid verminderen.

Art. 10.De bevoegde personen hebben het recht de varende vaartuigen te doen stoppen en aan boord te gaan om te onderzoeken of de decretale en reglementaire voorschriften werden nageleefd. De kapiteins moeten gevolg geven aan hun vorderingen. Afdeling III. - Doorvaart van de kunstwerken

Art. 11.§ 1. Bij het naderen van beweegbare bruggen moeten de kapiteins de vaart van hun vaartuig minderen en zich gedragen naar de aanduidingen van de seinen. Zij moeten eventueel de doorvaart vragen door het geven van de volgende geluidsseinen : - 3 lange stoten voor de doorvaart van draaibruggen en van de hefbruggen waarvan het brugdek slechts tot op 9,10 meter geheven moet worden; - 3 lange stoten gevolgd door 2 korte stoten : als het brugdek op meer dan 9,10 meter boven de waterspiegel geheven moet worden.

Die geluidsseinen mogen in de bebouwde kommen niet herhaald worden. § 2. De vaartuigen met beweegbare masten moeten bij de doorvaart van de bruggen hun masten strijken, als daardoor het manoeuvre van de brug kan worden vermeden of tot een minimum kan worden beperkt. § 3. Het vaartuig is verplicht op 100 meter van de beweegbare bruggen te stoppen als de brugwachter geen toestemming tot doorvaart heeft gegeven. In dit geval moeten de kapiteins hun vaartuig zo meren dat ze de vaart van andere vaartuigen niet hinderen. Zij moeten zich bovendien gedragen volgens de richtlijnen van de brugwachter en mogen slechts met de toelating van die laatste hun vaart voortzetten. § 4. Als de doorvaart toegestaan is, moeten de kapiteins de brug langzaam naderen en die voorzichtig doorvaren. Het is verboden de delen van het kunstwerk die niet bestemd zijn voor het vergemakkelijken van de manoeuvres, met bootshaken, vaarbomen en andere tuigen aan te raken.

Art. 12.§ 1. Bij het naderen van de sluizen moeten de kapiteins de vaart van hun vaartuig vertragen en zich gedragen naar de aanduidingen van de seinen en naar de bevelen van de sluismeester. § 2. Als de doorvaart niet vrij is, moeten de kapiteins hun vaartuig zo meren dat ze het voorbijvaren van andere vaartuigen niet hinderen.

De kapiteins moeten de doorvaart van de sluis aanvragen door inschrijving op de beurtrol en moeten daarbij hun orde van aankomst aangeven. Zij moeten gevolg geven aan de bevelen van de sluismeester.

Elke kapitein die geen gevolg geeft aan de oproep om te schutten, verliest zijn beurt en moet zich opnieuw op de beurtrol laten inschrijven. § 3. Als de doorvaart vrij is, laat de kapitein zijn vaartuig langzaam vooruitvaren en moet hij voor het binnenvaren en plaatsnemen in de sluis de bevelen van de sluismeester opvolgen. In de schutkolk moeten de vaartuigen aan beide uiteinden stevig gemeerd worden. § 4. Zodra een motorvaartuig zijn plaats in de schutkolk heeft ingenomen, moeten zijn schroeven stilgelegd worden. Het gebruik van fenders en wrijfhouten die kunnen zinken is verboden.

Het is eveneens verboden met bootshaken, vaarbomen en andere tuigen de onderdelen van de sluis, die niet bestemd zijn voor het vergemakkelijken van de manoeuvres, aan te raken. § 5. Een vaartuig mag niet langer in de sluis blijven dan strikt noodzakelijk is voor het schutten.

Art. 13.Alleen de bevoegde personen hebben het recht de sluizen, overlaten en bruggen te bedienen.

Art. 14.§ 1. De doorvaart van sluizen en beweegbare bruggen geschiedt, onder voorbehoud van de onderstaande bepalingen, volgens de orde van de aankomst. § 2. Volgende soorten vaartuigen worden onderscheiden : 1° vaartuigen geladen met ontplofbare en ontvlambare stoffen en mengsels;2° vaartuigen die toebehoren aan de krijgsmacht of die de krijgsmacht helpen met haar verrichtingen en haar vervoer;3° vaartuigen van de staat, van een gewest of van de vennootschap die de nationale vlag of een gewestvlag voeren;4° vaartuigen met averij waarvan het verblijf op het kanaal een gevaar voor de scheepvaart inhoudt;5° vaartuigen die een geregelde dienst van openbaar vervoer van personen verzekeren;6° zeevaartuigen die een geregelde dienst verzekeren;7° andere zeevaartuigen;8° vaartuigen die geladen met bergingsmateriaal of herstellingsmateriaal, op weg zijn naar de plaats van een ongeval. § 3. De vaartuigen, genoemd in § 2, 1°, worden bij hun aankomst aan de sluis afzonderlijk geschut. De koppeling van die vaartuigen met andere vaartuigen is overal verboden. § 4. De bevoegde personen hebben het recht een vaartuig vóór zijn beurt te schutten, als daardoor, gelet op de al met recht op schutting opgenomen of op te nemen vaartuigen, de beschikbare ruimte van de schutkolk optimaal kan worden aangevuld. De pleziermotorvaartuigen van minder dan 15 meter worden het eerst aangewezen om een schutting aan te vullen. HOOFDSTUK III. - Stilliggen, laden, lossen, verhalen en voorzorgsmaatregelen

Art. 15.§ 1. Het stilliggen van vaartuigen, het laden en lossen van goederen, het in- en ontschepen van passagiers is enkel toegestaan op de plaatsen die door de vennootschap zijn aangewezen of erkend. § 2. Het stilliggen is eveneens verboden op minder dan 200 m van vaartuigen die met ontplofbare stoffen geladen zijn.

Art. 16.§ 1. Stilliggende vaartuigen moeten aan beide uiteinden degelijk gemeerd zijn. § 2. Stilliggende vaartuigen mogen enkel gemeerd zijn aan de bolders, meerpalen, dukdalven en aan de ringen die daartoe bestemd zijn. § 3. Gemeerde vaartuigen mogen hun schroeven niet in werking stellen.

Art. 17.§ 1. Bij het voorbijvaren van andere vaartuigen moet de bemanning van een stilliggend vaartuig toezicht houden op de meerpalen en loopplanken en alle nuttige maatregelen treffen bij de bewegingen van het vaartuig onder invloed van zuiging of golfslag van het voorbijvarende vaartuig. § 2. Als een vaartuig onvoldoende gemeerd is of zo ligt dat het de doorvaart van andere vaartuigen hindert, mogen de bevoegde personen aan de kapitein de nodig geachte maatregelen voorschrijven, zelfs als die maatregelen niet in dit reglement zijn opgenomen.

Art. 18.Als vaartuigen op verschillende rijen naast elkaar gemeerd liggen, moeten de vaartuigen die naast de oever liggen, doorgang verlenen voor het personenverkeer tussen de oever en de andere vaartuigen. Die doorgang moet de nodige veiligheid bieden.

Art. 19.Stilliggende vaartuigen moeten dag en nacht bewaakt worden.

Art. 20.§ 1. De havenkapitein mag om dienst-, politie- en veiligheidsredenen en voor de exploitatie van de kaaien en oevers eisen dat vaartuigen verplaatst worden. § 2. De kapiteins moeten onmiddellijk de bevelen uitvoeren die hun door de bevoegde personen worden gegeven voor het aanleggen en verhalen van de vaartuigen aan de kaaien, en het ankeren en het meren van de stilliggende vaartuigen. Zij mogen de meertouwen niet in het water werpen of laten slepen.

Art. 21.Bij het laden en lossen van goederen moeten alle nodige voorzorgen worden genomen om te vermijden dat delen van de lading in het kanaal terechtkomen.

De bevelen die de bevoegde personen hiertoe geven, dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.

Art. 22.§ 1. Als brand uitbreekt aan boord, geeft de kapitein onmiddellijk alarm en verwijdert zijn vaartuig van de andere vaartuigen, van de staketsels en van de kunstwerken. § 2. De bemanning van de vaartuigen die zich in de nabijheid van het getroffen vaartuig bevinden, moeten hulp en bijstand verlenen, zowel voor het verplaatsen van het vaartuig als voor het bestrijden van de brand.

Art. 23.§ 1. Als het nodig is water (van het kanaal) geheel of gedeeltelijk af te laten, moeten de vaartuigen zo worden geplaatst dat ze de vrije loop van het water niet kunnen hinderen en geen schade kunnen veroorzaken. Ze worden stevig gemeerd door de zorgen en onder verantwoordelijkheid van de kapitein. Desnoods worden ze verhaald op plaatsen die hun door de bevoegde personen worden aangewezen. § 2. Deze bepaling is eveneens van toepassing op bootjes en plezierbootjes, die de vennootschap overigens op het droge mag laten trekken. § 3. Bij vriesweer zijn de kapiteins verplicht het ijs dat zich rond hun vaartuig vormt te breken en gebroken te houden. § 4. Als ijsbrekers of andere bestrijdingsmiddelen worden ingezet om ijsvorming tegen te gaan en bij het kruien van het ijs moeten de kapiteins hun vaartuig beschermen tegen het stoten van de ijsschotsen.

Art. 24.De kapitein moet de nodige voorzorgsmaatregelen nemen om zijn schip voor averij te vrijwaren, om geen schade toe te brengen aan schepen van derden en om algemeen genomen op geen enkele wijze schade voor die derden op te leveren, zelfs als sommige te nemen voorzorgsmaatregelen niet uitdrukkelijk in de wetten en reglementen zijn voorgeschreven. HOOFDSTUK IV. - Verplichtingen van de kapiteins van wie het vaartuig averij heeft opgelopen of veroorzaakt, of gezonken is

Art. 25.Onmiddellijk na een ongeval, waarbij averij of beschadiging werd toegebracht aan de waterweg of zijn aanhorigheden, aan de kunstwerken, het exploitatiemateriaal of de vaartuigen van de vennootschap, of waarbij hinder en schade voor de gebruikers van de waterweg kan ontstaan, moet de kapitein van het vaartuig dat de schade heeft veroorzaakt de bevoegde persoon op de sluis in Wintam of in Zemst verwittigen.

Art. 26.§ 1. Als een vaartuig gezonken is of dreigt te zinken, in geval van averij aan een kunstwerk en, in het algemeen, telkens als het nodig is de veiligheid van de kunstwerken en de vaarweg te vrijwaren, mogen de bevoegde personen aan de kapiteins de nodig geachte maatregelen voorschrijven, zelfs als die in dit reglement niet zijn opgenomen. § 2. De kapiteins moeten onmiddellijk gevolg geven aan de gegeven bevelen. Als de bevelen niet of gebrekkig uitgevoerd werden of als de kapiteins afwezig zijn, mogen de voorgeschreven maatregelen van ambtswege op hun kosten worden uitgevoerd, afgezien van het verhaal tot terugvordering van die kosten.

Art. 27.§ 1. Elk gezonken vaartuig moet als wrak worden aangeduid. § 2. De kapitein is ertoe gehouden het vaartuig zo spoedig mogelijk vlot te brengen, zo nodig binnen de termijn, vastgesteld door de vennootschap. Bij het verstrijken van die termijn kunnen de nodige matregelen van ambtswege genomen worden overeenkomstig artikel 28, § 2.

Art. 28.Als de kapitein en de eigenaar van het gezonken vaartuig onbekend zijn, neemt de vennootschap van ambtswege de nodige maatregelen. Hetzelfde geldt voor elk voorwerp dat in het bed van de waterweg achtergelaten is en de scheepvaart zou kunnen hinderen.

Art. 29.De vennootschap neemt alle nodige maatregelen tot herstel van de averij als de veiligheid dat vereist. HOOFDSTUK V. - Vaartuigen die een geregelde dienst onderhouden en vaartuigen die reizigers vervoeren

Art. 30.§ 1. De vennootschap bepaalt de voorwaarden waaronder een dienst van zeevaartuigen als geregelde dienst erkend wordt. § 2. De vennootschap kan met derden overeenkomsten sluiten met betrekking tot totaal te realiseren tonnages. § 3. De vennootschap kan ter stimulering van nieuwe trafieken met derden overeenkomsten sluiten voor een beperkte periode.

Art. 31.Geen enkele geregelde dienst van openbaar vervoer van personen mag georganiseerd worden zonder voorafgaande machtiging van de vennootschap.

Art. 32.§ 1. Behalve in de schutkolken en op plaatsen waar trappen bestaan, moeten reizigers in- en ontschepen over beweegbare loopbruggen die aan weerszijden van leuningen voorzien zijn. § 2. Het in- en ontschepen van reizigers, is alleen toegelaten als het schip rechtstreeks aan de wal, aan een steiger of aan een daarvoor speciaal uitgerust ponton is aangelegd.

Art. 33.De kapitein van elk vaartuig dat een of meer reizigers vervoert, moet dat vaartuig aanmelden bij de bevoegde personen. HOOFDSTUK VI. - Dienstverlening aan de scheepvaart

Art. 34.§ 1. Dit artikel is alleen van toepassing op de zeevaart. § 2. Het aanwenden van de hulp van loodsen en meerders op het kanaal is verplicht, behoudens anders vastgesteld door de vennootschap. § 3. De vennootschap kan beslissen de genoemde diensten in concessie te verlenen aan een derde die voldoet aan nader te bepalen voorwaarden voor het verzekeren van de veiligheid van het scheepvaartverkeer, inzake de algemene kwaliteit en organisatie van de dienstverlening en inzake de minimaal vereiste materiële uitrusting en de omvang en de vakbekwaamheid van het personeel.

In dit geval is de concessiehouder er volgens nader in de concessievoorwaarden te bepalen voorwaarden toe verplicht de hem toevertrouwde diensten te verlenen op bestendige wijze en tegen dezelfde voorwaarden aan alle gebruikers.

Met het oog op de vrijwaring van de mededingingspositie van de vennootschap moeten de door de concessiehouder toegepaste tarieven vooraf door de vennootschap worden goedgekeurd. § 4. Het is uitdrukkelijk verboden op het kanaal gebruik te maken van of een beroep te doen op loodsdiensten of daarbijhorende nevendiensten, geleverd, georganiseerd of aangeboden door een andere natuurlijke rechtspersoon dan de vennootschap of door personen die de vennootschap voor die diensten heeft aangewezen. § 5. Het is uitdrukkelijk verboden aan alle natuurlijke personen en rechtspersonen die niet tot de vennootschap behoren of niet door de vennootschap zijn aangesteld op het kanaal diensten van beloodsing, meren of slepen aan te bieden, beschikbaar te houden of te verlenen.

Art. 35.§ 1. De voorwaarden voor het slepen van vaartuigen op het kanaal worden vastgesteld door de vennootschap. § 2. Uitgezonderd in geval van hulpverlening mogen motorvaartuigen zonder bijzondere machtiging van de bevoegde personen geen ander vaartuig op sleeptouw nemen. Die machtiging wordt alleen verleend op voorwaarde van betaling van de vastgestelde rechten. § 3. Behalve in geval van hulpverlening aan andere motorvaartuigen is het aan andere motorvaartuigen andere dan sleepboten verboden meer dan een vaartuig op sleeptouw te nemen. HOOFDSTUK VII. - Ballastwater

Art. 36.Het is aan de schepen niet toegestaan om ballastwater te vervoeren in hun laadruimte. Schepen die ballastwater opnemen, moeten dat doen in afgesloten ruimten die alleen voor de opname van ballastwater gebruikt worden.

Art. 37.Schepen met ballastwater in hun laadruimte moeten dat ballastwater afgeven in een erkend opnamecentrum. Ze moeten een attest van de afgifte in het erkende centrum voorleggen bij hun volgende reis of uiterlijk binnen twee weken na hun doorvaart voorleggen aan de havenkapitein of zijn gemachtigde. Om de naleving van die verplichting te waarborgen, kan de vennootschap eisen dat de schipper een waarborg stort voor hij zijn reis mag voortzetten.

TITEL III. - Rechten

Art. 38.De bevoegde personen kunnen elk vaartuig dat niet voldoet aan de betaling van de vastgestelde rechten, doen stilhouden tot aan deze betaling voldaan is.

TITEL IV. - Instandhouding en exploitatie van de waterweg, van de haven en van hun aanhorigheden HOOFDSTUK I. - Instandhouding

Art. 39.Het is verboden : 1° rechtstreeks of onrechtstreeks het water af te leiden van de waterweg en van de dokken die ermee in vrije gemeenschap zijn, of er een watervang te plaatsen zonder voorafgaande vergunning van de vennootschap;2° de bedding en de aanhorigheden van de waterweg of de kunstwerken te beschadigen;3° in de bedding van de waterweg, in de grachten of greppels die ervan afhangen, om het even wat te werpen, te laten vlotten of aflopen dat de bodem zou kunnen verhogen, de scheepvaart belemmeren, de vrije afvoer van het water verhinderen of het water bezoedelen of bederven;4° trossen vast te maken aan bomen, borstweringen, telefoonpalen, palen van elektrische leidingen, seinpalen, rails, en in het algemeen aan alles wat daartoe niet bestemd is;5° het is verboden te vissen op minder dan 100 meter van de sluizen, op aanlegsteigers en op alle plaatsen waar dat de scheepvaart hindert.

Art. 40.§ 1. Het is verboden een watervang te blijven gebruiken als het water in het kanaal onder de voor de scheepvaart vastgestelde hoogte gedaald is. § 2. De watervanginrichtingen en de meters moeten goed onderhouden worden; de schuiven moeten goed dicht sluiten en moeten in geval van waterschaarste, hoge waterstand of ijsgang overeenkomstig de richtlijnen van de bevoegde personen bediend worden. § 3. Geen enkele vergoeding kan van de vennootschap geëist worden ingevolge de maatregelen die door dit artikel voorgeschreven worden.

Art. 41.§ 1. Behoudens vergunning is de toegang tot en het verkeer op het domein van de vennootschap verboden, daar waar dat is aangegeven door de verbodstekens, opgenomen in het Algemeen Reglement voor de politie van het wegverkeer, of door borden waarop dit verbod is vermeld.

De vergunning wordt door de vennootschap verleend tegen betaling van een recht dat door de vennootschap wordt vastgesteld. Ze moet op elk verzoek van de bevoegde personen worden getoond. § 2. Het is verboden om zonder schriftelijke vergunning van de vennootschap op de oevers rond te lopen of te vertoeven. De vergunning die alleen geldig is gedurende het jaar van afgifte, kan worden verkregen tegen betaling van een door de vennootschap vastgesteld recht.

Deze vergunning moet op elk verzoek van de bevoegde personen getoond worden.

Art. 42.Het is verboden, behoudens toelating van de vennootschap : 1° vuur te maken op het domein van de vennootschap;2° in de dokken en in het kanaal te duiken, met of zonder duikuitrusting;3° in het kanaal en in de dokken te baden;4° over het ijs te lopen als het kanaal is dichtgevroren.

Art. 43.§ 1. Het is verboden over de beweegbare bruggen te gaan of erop te blijven staan tenzij de signalisatie aangeeft dat dit veilig kan gebeuren. § 2. Zonder toelating van de bevoegde personen is het verboden zich te begeven op de kunstwerken die niet bestemd zijn voor de doorgang van het publiek.

Art. 44.Zonder vergunning van de vennootschap is het verboden enig werk uit te voeren, beplantingen aan te brengen, iets te graven of iets te storten in het bed van de waterweg, op zijn oevers en andere aanhorigheden.

Art. 45.§ 1. Voor het bezetten van dijken, kaaien en gronden, die behoren tot het domein van de vennootschap, anders dan voor het laden en lossen van goederen of in- en ontschepen van passagiers, is een voorafgaande vergunning van de vennootschap vereist. § 2. Het gebruik van toestellen voor goederenbehandeling, die niet aan de vennootschap toebehoren, op kaaien, dijken en aanhorigheden, is alleen toegestaan na voorafgaande vergunning van de vennootschap. HOOFDSTUK II. - Exploitatie

Art. 46.§ 1. De bevoegde personen duiden het gedeelte van de kaaien aan waar het laden en lossen moet gebeuren en waar de goederen gestapeld mogen worden. § 2. Het stapelen van goederen is verboden op de spoorbanen, op de rolbanen van de kranen en op minder dan 1,50 meter van de buitenzijde van de rails. § 3. Poedervormige stoffen mogen alleen gelost worden op plaatsen, aangeduid door de vennootschap. § 4. Vaartuigen, geladen met brandbare vloeistoffen moeten binnen 24 uur na aankomst gelost worden, behoudens toelating. § 5. Benzine, terpentijn, etherische of vluchtige oliën en koolwaterstoffen in het algemeen, die per vaartuig en in kleine hoeveelheid aankomen, mogen niet op de kaaien gestapeld worden. Ze moeten buiten het domein van de vennootschap weggebracht worden naarmate ze worden gelost. § 6. De goederen die op de kaaien gestapeld zijn, mogen niet over de dekstenen uitsteken. De bevoegde personen mogen eventueel de maximale stapelhoogte voorschrijven. § 7. De voertuigen die goederen moeten laden of lossen, mogen het verkeer niet onderbreken of hinderen. In geen geval mogen ze stationeren op een spoorbaan en op minder dan 1,50 meter van de buitenzijde van de rails. § 8. De goederenbehandelaars moeten de ladingsresten van de kaaien verwijderen en op de daartoe aangeduide plaatsen storten.

Art. 47.De vennootschap stelt de voorwaarden en de tarieven vast voor het gebruik van de kranen die behoren tot de openbare dienstverlening van het kanaal.

Art. 48.§ 1. De kaaien zijn bestemd voor het laden en lossen van vaartuigen of voor douaneverrichtingen. § 2. Het stouwermateriaal wordt op de kaaien slechts gedoogd en moet op de eerste vordering van de bevoegde personen weggenomen worden.

Art. 49.§ 1. Behoudens bijzondere toelating van de vennootschap is het verboden 's nachts voertuigen op de kaaien en de oevers te stationeren. § 2. Elk voertuig dat op het domein van de vennootschap stationeert, zelfs op plaatsen waar het stationeren is toegelaten, is onderworpen aan de betaling van een vergoeding, waarvan het bedrag door de vennootschap wordt vastgesteld.

TITEL V. - Strafbepalingen, klachten en beroep

Art. 50.De bijzondere administratieve haven- en kanaalpolitie wordt uitgeoefend door de bevoegde personen.

Op de naleving van dit reglement en de door de Vennootschap vastgestelde voorwaarden wordt toegezien door de bevoegde personen en door alle andere door of krachtens wetten, decreten of besluiten daartoe aangeduide ambtenaren.

Elke overtreding van dit reglement, elke weigering een reglementair bevel na te komen, gegeven door een van debevoegde personen, bedoeld in dit artikel en elke ontduiking worden gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 mei 1936 tot vaststelling van het Statuut der Havenkapiteins.

Art. 51.Bij de leidend ambtenaar van de vennootschap kan beroep aangetekend worden tegen de beslissingen van de ambtenaren en agenten belast met het toezicht op en de exploitatie van het kanaal, en bij de raad van bestuur van de vennootschap tegen de beslissingen van de leidend ambtenaar, onder voorbehoud van de verplichting om, in spoedeisende gevallen, onmiddellijk gevolg te geven aan de beslissingen.

Art. 52.De sluismeesters houden een register ter beschikking, waarin de kapiteins hun klachten kunnen vermelden.

TITEL VI. - Bijzondere bepalingen Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 november 2005 tot vaststelling van het scheepvaartreglement voor het kanaal Brussel-Schelde.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS

^