Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 19 december 2014
gepubliceerd op 16 maart 2015

Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling

bron
vlaamse overheid
numac
2015035266
pub.
16/03/2015
prom.
19/12/2014
ELI
eli/besluit/2014/12/19/2015035266/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1996 houdende subsidieregeling van het loon en de sociale lasten van de werknemers in de beschutte werkplaatsen die erkend zijn door het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot uitvoering van het decreet inzake sociale werkplaatsen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1999 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de beschutte werkplaatsen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 houdende subsidieregeling van het loon en van de sociale lasten van personen tewerkgesteld in de gehandicaptensector en wier tewerkstellingskosten voorheen in het stelsel van het derde arbeidscircuit door de overheid gedragen werden;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2011 tot vaststelling van de investeringssubsidies voor de beschutte werkplaatsen;

Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 12 mei 2014;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 2 april 2014;

Gelet op het advies 56.015/1 van de Raad van State, gegeven op 19 mei 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen en Gelijke Kansen en de Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° Adviescommissie Sociale Economie : de Adviescommissie Sociale Economie, opgericht met toepassing van hoofdstuk 8 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling;2° beschutte werkplaats : de beschutte werkplaats, erkend conform artikel 79 van het decreet van 23 december 2005 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2006;3° DAEB-besluit van 20 december 2011 : het besluit (EG) nr.2012/2l/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen; 4° decreet van 12 juli 2013 : het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling;5° departement : het Departement Werk en Sociale Economie van het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie;6° kwaliteitsmanagementsysteem : een hulpmiddel dat het management van het maatwerkbedrijf ondersteunt bij de kwaliteitsvolle bedrijfsvoering;7° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie;8° sociale werkplaats : de sociale werkplaats erkend overeenkomstig het decreet van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen;9° verordening (EG) nr.651/2014 : de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard. HOOFDSTUK 2. - Subsidievoorwaarden Afdeling 1. - Maatwerkbedrijven

Art. 2.§ 1. Het maatwerkbedrijf stelt voor het aantal doelgroepwerknemers op jaarbasis gemiddeld minimaal twintig voltijdsequivalenten tewerk. Op jaarbasis behoort minimaal vijfenzestig procent van het totale werknemersbestand van het maatwerkbedrijf tot de categorie van doelgroepwerknemers, vermeld in artikel 3, 2°, a) en b), van het decreet van 12 juli 2013.

De minister bepaalt de methodiek die het departement hanteert voor zowel de becijfering van de op jaarbasis gemiddeld twintig voltijds equivalenten van tewerkgestelde doelgroepwerknemers als voor de becijfering van het totale werknemersbestand van het maatwerkbedrijf. § 2. Het startende maatwerkbedrijf voldoet binnen twee jaar vanaf de datum van de toekenning van het contingent van de werkondersteunende maatregelen, vermeld in artikel 30, aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid.

Art. 3.§ 1. Het maatwerkbedrijf hanteert een actief en eigen kwaliteitsbeleid dat tot doel heeft om op een systematische wijze te voorzien in kwaliteitsvolle bedrijfsvoering op het vlak van onder meer : 1° het beleid en de strategie van de onderneming;2° het bestuur, het algemene en financiële beheer van de onderneming;3° de inschakeling, de opleiding en de begeleiding van doelgroepwerknemers ter bevordering van duurzame loopbanen en de doorstroom binnen de sociale economie en naar het normale economische circuit;4° het maatschappelijk verantwoord ondernemen;5° de maatschappelijke inbedding;6° het beheer van middelen;7° maximale transparantie met betrekking tot het algemene en financiële beleid, en de betrokkenheid van interne en externe stakeholders. Met toepassing van het eerste lid moet het maatwerkbedrijf : 1° een missie, waarden en een visie ontwikkelen;2° zijn activiteiten en strategische doelstellingen formuleren;3° een kwaliteitsmanagementsysteem hanteren. § 2. Het maatwerkbedrijf garandeert bij de uitvoering van het kwaliteitsbeleid de betrokkenheid van de medewerkers en de stakeholders. Het maatwerkbedrijf maakt zijn kwaliteitsbeleid bekend en integreert dat in zijn werking.

Art. 4.Het maatwerkbedrijf rapporteert jaarlijks aan de hand van een duurzaamheidsverslag over zijn bedrijfsvoering. Het duurzaamheidsverslag omvat minimaal een toelichting over : 1° het beleid, de strategie en het organisatieprofiel van de onderneming;2° het management, het bestuur en de democratische besluitvorming binnen de onderneming;3° de inschakeling, de begeleiding, de begeleide tewerkstelling in de enclavewerking, de opleiding, de duurzame loopbanen en de doorstroom van medewerkers;4° de milieu-impact van de bedrijfsvoering;5° de maatschappelijke inbedding van de onderneming;6° de economische en financiële prestaties. De minister bepaalt : 1° de indicatoren en descriptoren waarover het maatwerkbedrijf minimaal rapporteert;2° het duurzaamheidsverslagmodel dat gebaseerd is op een of meer internationaal erkende duurzaamheidsverslagmodellen. Het maatwerkbedrijf bezorgt het duurzaamheidsverslag jaarlijks uiterlijk op 31 juli aan zijn stakeholders en aan het departement.

Art. 5.Het maatwerkbedrijf onderwerpt zijn bedrijfsvoering aan een zelfevaluatie. Die zelfevaluatie heeft minimaal betrekking op : 1° het beleid en de strategie van de organisatie, met aandacht voor de sociale, economische en milieu-impact;2° het bestuur en het management van de organisatie, met aandacht voor stakeholdersbetrokkenheid;3° het humanresourcesbeleid, met specifieke aandacht voor de inschakeling, de begeleiding, de opleiding, de duurzame loopbanen en de doorstroom van doelgroepwerknemers;4° de sleutel- en ondersteunende processen;5° de klantentevredenheid, de medewerkerstevredenheid, de maatschappelijke inbedding, de partnerschappen en de sleutelresultaten;6° het beheer van de middelen van de onderneming. Het departement stelt een zelfevaluatietool met criteria en subcriteria voor de indicatoren en de descriptoren ter beschikking van het maatwerkbedrijf. Het maatwerkbedrijf kan voor de toepassing van een of meerdere criteria verwijzen naar extern gevalideerde modellen.

De minister legt minimaal een keer per jaar een lijst met extern gevalideerde modellen vast die voor de zelfevaluatie in aanmerking komen.

De zelfevaluatie vindt plaats binnen een cyclus van drie jaar. Het maatwerkbedrijf bezorgt zijn zelfevaluatie aan het departement. Binnen drie maanden na de ontvangst voert het departement met het oog op de risicoanalyse een screening van de zelfevaluatie uit. Die risicoanalyse kan bijkomend aanleiding geven tot, in voorkomend geval : 1° een verbeterassessment dat ter plaatse alle aandachtspunten uit de risicoanalyse toetst;2° een vervolgassessment dat ter plaatse de criteria en subcriteria valideert, waarover het maatwerkbedrijf vooruitgang heeft gerapporteerd. Het maatwerkbedrijf past zijn bedrijfsvoering maximaal aan de bevindingen van de zelfevaluatie aan, waarbij voorrang wordt verleend aan de aandachtspunten uit het assessment.

Art. 6.Het departement organiseert ter ondersteuning van het maatwerkbedrijf uiterlijk om de negen jaar een kwaliteitsopvolging. De kwaliteitsopvolging neemt de vorm aan van een kwaliteitsassessment ter plaatse, waarbij alle criteria en subcriteria worden gevalideerd.

De minister kan nadere voorwaarden voor het kwaliteitsassessment en de procedure bepalen.

Art. 7.§ 1. Als uit de opvolging van het kwaliteitsbeleid, vermeld in artikel 3, door het departement blijkt dat de globale tewerkstelling van de doelgroepwerknemers in het gedrang komt wegens welbepaalde economische of financiële resultaten van het maatwerkbedrijf, kan de minister na het advies van het departement tot managementondersteuning ten behoeve van het maatwerkbedrijf bevelen. § 2. De managementondersteuning omvat een deskundig bedrijfsadvies dat specifieke, waardevolle en toekomstgerichte schriftelijke raadgevingen omvat ter verbetering van de financieel-economische situatie van de onderneming. Het bedrijfsadvies omvat : 1° een analyse van de probleemstelling;2° het eigenlijk advies;3° de ondersteuning bij de opmaak van een schriftelijk actieplan dat voor een periode van achttien maanden een systematisch overzicht geeft van de maatregelen die door het maatwerkbedrijf zullen worden uitgevoerd. Het actieplan, vermeld in het eerste lid, 3°, geeft meetindicatoren ter verbetering en de streefdata voor de realisatie van elke maatregel op.

De raad van bestuur van het maatwerkbedrijf neemt kennis van het actieplan, vermeld in het eerste lid, 3°, uiterlijk negen maanden na het bevel tot managementondersteuning en bezorgt een afschrift van de kennisgeving en het actieplan aan het departement. § 3. Voor de uitvoering van de managementondersteuning kan het maatwerkbedrijf een beroep doen op de dienstverlening van het adviesbureau, vermeld in afdeling 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie. Afdeling 2. - Maatwerkafdelingen

Art. 8.De maatwerkafdeling stelt voor het aantal doelgroepwerknemers op jaarbasis gemiddeld minimaal vijf voltijdsequivalenten tewerk.

De minister bepaalt de methodiek die het departement hanteert voor de becijfering het op jaarbasis gemiddelde van 5 voltijds equivalente tewerkgestelde doelgroepwerknemers van de maatwerkafdeling.

De startende maatwerkafdeling voldoet binnen twee jaar vanaf de datum van toekenning van het contingent van de werkondersteunende maatregelen, vermeld in artikel 30, aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid.

Art. 9.De maatwerkafdeling hanteert een actief en eigen kwaliteitsbeleid dat tot doel heeft om op een systematische wijze te voorzien in kwaliteitsvolle bedrijfsvoering op het vlak van onder meer : 1° de inschakeling, opleiding en begeleiding van doelgroepwerknemers ter bevordering van duurzame loopbanen en de doorstroom binnen de sociale economie en naar het normale economische circuit;2° het maatschappelijk verantwoord ondernemen;3° maximale transparantie met betrekking tot de inschakeling, opleiding en begeleiding van doelgroepwerknemers.

Art. 10.De maatwerkafdeling rapporteert jaarlijks aan de hand van een duurzaamheidsverslag over haar werking. Het duurzaamheidsverslag omvat minimaal een toelichting over : 1° de inschakeling, begeleiding, de opleiding, de duurzame loopbanen en de doorstroom van medewerkers;2° de milieu-impact van de bedrijfsvoering;3° de maatschappelijke inbedding van de maatwerkafdeling. De minister bepaalt : 1° de indicatoren en descriptoren waarover de maatwerkafdeling minimaal rapporteert;2° het duurzaamheidsverslagmodel dat is gebaseerd op een of meer internationaal erkende duurzaamheidsverslagmodellen. De maatwerkafdeling bezorgt het duurzaamheidsverslag jaarlijks uiterlijk op 31 juli aan zijn stakeholders en aan het departement.

Art. 11.De maatwerkafdeling onderwerpt haar bedrijfsvoering aan een zelfevaluatie. Die zelfevaluatie heeft minimaal betrekking op : 1° het humanresourcesbeleid, met specifieke aandacht voor de inschakeling, de begeleiding, de opleiding, de duurzame loopbanen en de doorstroom van doelgroepwerknemers;2° de medewerkerstevredenheid van de maatwerkafdeling, de maatschappelijke inbedding en de milieu-impact. Het departement stelt een zelfevaluatietool met criteria voor de indicatoren en de descriptoren ter beschikking van de maatwerkafdeling. De maatwerkafdeling kan voor een of meerdere criteria verwijzen naar extern gevalideerde modellen. De minister legt minimaal een keer per jaar de lijst met extern gevalideerde modellen vast die in aanmerking komen voor de zelfevaluatie.

De zelfevaluatie vindt plaats binnen een cyclus van drie jaren. De maatwerkafdeling bezorgt haar zelfevaluatie aan het departement.

Binnen drie maanden na de ontvangst voert het departement met het oog op de risicoanalyse een screening van de zelfevaluatie uit. Die risicoanalyse kan bijkomend aanleiding geven tot, in voorkomend geval : 1° een verbeterassessment dat ter plaatse alle aandachtspunten uit de risicoanalyse toetst;2° een vervolgassessment dat ter plaatse de criteria valideert, waarover de onderneming vooruitgang heeft gerapporteerd. De maatwerkafdeling neemt het engagement op om haar bedrijfsvoering maximaal aan te passen aan de bevindingen van de zelfevaluatie, waarbij voorrang wordt verleend aan de aandachtspunten uit het assessment. HOOFDSTUK 3. - Indicering van de doelgroepwerknemers

Art. 12.Personen die beschikken over een advies collectief maatwerk komen in aanmerking voor ondersteuning als doelgroepwerknemer.

De VDAB kent het advies collectief maatwerk toe aan de persoon die aan een van de volgende voorwaarden voldoet : 1° de persoon behoort tot een van de categorieën, vermeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap, en heeft behoefte aan werkondersteunende maatregelen;2° de persoon heeft een arbeidsbeperking, op grond van een indicering op basis van de indicaties bedoeld in artikel 13, uitgevoerd door de VDAB of door een door de VDAB aangewezen dienstverlener, die een behoefte aan werkondersteunende maatregelen aangeeft. De VDAB kent het advies collectief maatwerk toe aan een uiterst kwetsbare persoon die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de persoon is minimaal 24 maanden niet-werkend werkzoekend, als vermeld in artikel 1, eerste lid, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding;2° de persoon heeft een arbeidsbeperking, op grond van een indicering op basis van de indicaties bedoeld in artikel 13, uitgevoerd door de VDAB of een door de VDAB aangewezen dienstverlener, die gedurende maximaal twee jaar een behoefte aan werkondersteunende maatregelen aangeeft. Het advies collectief maatwerk vervalt na vijf jaar als de persoon nog werkzoekend is. De VDAB stelt in voorkomend geval opnieuw zijn behoefte aan werkondersteunende maatregelen vast.

Art. 13.De minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, stellen na het advies van de VDAB en na overleg in de commissie sociale economie, als vermeld in artikel 6 van het decreet van 12 februari 2012 betreffende de ondersteuning van het ondernemerschap op het vlak van de sociale economie en de stimulering van het maatschappelijk verantwoord ondernemen de lijst met indicaties bedoeld in artikel 7 van het decreet van 12 juli 2013, op basis van de International Classification of Functioning, Disability and Health, referentieclassificatie van de Wereldgezondheidsorganisatie, vast op grond waarvan personen met een arbeidsbeperking, als vermeld in artikel 12, tweede lid, 2°, en derde lid, van dit besluit, worden erkend. HOOFDSTUK 4. - Evaluatie van de behoefte aan werkondersteunende maatregelen

Art. 14.De vastgestelde behoefte aan werkondersteunende maatregelen is gedurende maximaal vijf jaar geldig vanaf de datum van aanwerving van de doelgroepwerknemer door het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling.

De VDAB evalueert de behoefte aan werkondersteunende maatregelen van de doelgroepwerknemer voor het verstrijken van de termijn, vermeld in het eerste lid.

Met behoud van de toepassing van het tweede lid blijft de meest recente vaststelling van de behoefte aan werkondersteunende maatregelen van kracht, tot zolang de VDAB geen evaluatie heeft doorgevoerd.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid kan de VDAB de geldigheidsduur van de behoefte aan werkondersteunende maatregelen aanpassen met het oog op de stabiliteit van de geïndiceerde problematiek van de doelgroepwerknemer.

Art. 15.§ 1. De doelgroepwerknemer, het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling kunnen voor het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 14, eerste lid, om een evaluatie van de VDAB verzoeken, maar niet eerder dan : 1° het derde jaar van tewerkstelling van de doelgroepwerknemer;2° het derde jaar dat volgt op een eerdere evaluatie. In afwijking van het eerste lid, kan de VDAB op verzoek van de doelgroepwerknemer, het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling, altijd de behoefte aan werkondersteunende maatregelen evalueren op grond van gewijzigde en geattesteerde medische redenen. § 2. De VDAB bezorgt aan het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling en de doelgroepwerknemer een evaluatieformulier.

Het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling registreert zijn evaluatieformulier minimaal tien dagen voor de aanvang van het evaluatiegesprek in de databank die de VDAB daarvoor beheert.

De evaluatie, vermeld in paragraaf 1, vindt minimaal plaats aan de hand van : 1° het persoonlijk ontwikkelingsplan;2° de bespreking van het evaluatieformulier van het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling, vermeld in het eerste lid;3° een gesprek met de doelgroepwerknemer, in voorkomend geval aan de hand van zijn evaluatieformulier, vermeld in het eerste lid.

Art. 16.De evaluatie, vermeld in artikel 15, § 1, kan aanleiding geven tot de vaststelling van een wijzigende behoefte aan werkondersteunende maatregelen voor de doelgroepwerknemer. De vaststelling van de wijzigende behoefte heeft betrekking op de hoogte van de loonpremie of de intensiteit van de begeleiding op de werkvloer. De VDAB beslist daarover binnen een termijn van twintig werkdagen na afloop van het evaluatiegesprek. De VDAB brengt de werkgever, de doelgroepwerknemer en het departement op de hoogte van zijn beslissing.

Als een wijzigende behoefte aan werkondersteunende maatregelen door de VDAB wordt vastgesteld, wordt de toekenning van de werkondersteunende maatregelen overeenstemmend aangepast vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin tot de wijziging werd beslist. HOOFDSTUK 5 . - Aanvraag tot ondersteuning Afdeling 1. - Aanmelding

Art. 17.Met het oog op de steunaanvraag meldt de onderneming zich aan bij het departement. Het departement stelt daarvoor een elektronisch aanvraagformulier ter beschikking.

De aanmeldingsvoorwaarden zijn : 1° voor de ondernemingen, die om steun als maatwerkbedrijf verzoeken, de opgave van : a) de missie, waarden en visie van de onderneming;b) de activiteiten en strategische doelstellingen van de onderneming;c) het bestaande of nog te implementeren kwaliteitsmanagementsysteem;d) de geplande aanwerving van de doelgroepwerknemers;e) het geplande opleidingsbeleid en de vastgelegde begeleiding voor de doelgroepwerknemers;f) het engagement van de onderneming om voor iedere doelgroepwerknemer nuttig, lonend en individueel passend werk te verschaffen;2° voor de ondernemingen, die om steun als maatwerkafdeling verzoeken, de opgave van : a) de activiteiten van de onderneming en de plaats van de doelgroepwerknemers in het organigram van de onderneming;b) de geplande aanwerving van de doelgroepwerknemers;c) het geplande opleidingsbeleid en de vastgelegde begeleiding voor de doelgroepwerknemers;d) het engagement van de onderneming of werking binnen de onderneming om iedere doelgroepwerknemer nuttig, lonend en individueel passend werk te verschaffen. De minister kan de aanmeldingsvoorwaarden nader bepalen.

Art. 18.Het departement beoordeelt de ontvankelijkheid van de aanvraag aan de hand van de volgende criteria : 1° de aanvraag is ingediend via het elektronische aanvraagformulier;2° de aanvraag is volledig en correct ingevuld, conform de voorwaarden van het model van aanvraagformulier. De aanvrager van wie de aanvraag ontvankelijk is, wordt daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht binnen zeven kalenderdagen na de ontvangst.

De aanvrager van wie de aanvraag niet ontvankelijk is, wordt daarvan binnen zeven kalenderdagen na de ontvangst schriftelijk op de hoogte gebracht. Die kennisgeving vermeldt de motivering en de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen.

Art. 19.Het departement doet binnen vijfenveertig kalenderdagen na de ontvankelijkheidsverklaring een inhoudelijk onderzoek naar de aanmeldingsvoorwaarden.

De termijn, vermeld in het eerste lid, wordt geschorst zolang het departement de onderneming om aanvullende informatie heeft verzocht en het die informatie niet heeft ontvangen.

Art. 20.Het departement legt zijn advies voor aan de Adviescommissie Sociale Economie.

De aanvraag wordt op de eerstvolgende adviescommissie na voorlegging van het advies geagendeerd.

De onderneming die haar aanvraag wil toelichten voor de Adviescommissie Sociale Economie ontvangt minimaal veertien kalenderdagen voor de zitting een uitnodiging van het departement.

Art. 21.De Adviescommissie Sociale Economie adviseert de minister over de aanvraag uiterlijk tien kalenderdagen na afloop van de zitting.

Art. 22.Na het advies van de Adviescommissie Sociale Economie kan de minister aan de onderneming, naargelang het geval, het label maatwerkbedrijf of maatwerkafdeling toekennen.

Art. 23.De onderneming die niet akkoord gaat met de beslissing van de minister, vermeld in artikel 22, kan binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de datum van ontvangst, een gemotiveerd verzoek tot heroverweging indienen bij de minister.

De minister legt dat verzoek voor aan een heroverwegingscommissie die wordt opgericht in het departement. De heroverwegingscommissie formuleert haar advies aan de minister binnen een termijn van vijfenveertig kalenderdagen.

De minister beslist tot toekenning van het label maatwerkbedrijf of het label maatwerkafdeling.

Art. 24.Het label maatwerkbedrijf en het label maatwerkafdeling hebben een geldigheidsduur van vijf jaar vanaf de datum van beslissing van de minister.

Vanaf de datum van de toekenning van het contingent, vermeld in artikel 30, zijn het label maatwerkbedrijf en het label maatwerkafdeling geldig voor onbepaalde duur.

Art. 25.De minister kan op verzoek van het departement het label intrekken of schorsen als het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling de subsidievoorwaarden niet naleeft. Afdeling 2. - Aanvraag tot toekenning van een contingent van

werkondersteunende maatregelen

Art. 26.Het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling kunnen een elektronische aanvraag indienen tot toekenning van een contingent aan werkondersteunende maatregelen als de minister daartoe beslist.

Het contingent van werkondersteunende maatregelen wordt aangevraagd en toegewezen aan de hand van een oproepsysteem.

De minister bepaalt bij iedere oproep na het advies van de Adviescommissie Sociale Economie de verdelingscriteria en de prioriteitscriteria.

De minister deelt de oproep mee aan de Vlaamse Regering.

Art. 27.Het departement beoordeelt de ontvankelijkheid van de aanvraag binnen zeven kalenderdagen na het afsluiten van de oproep aan de hand van de volgende criteria : 1° de aanvraag is ingediend via het elektronische aanvraagformulier;2° de aanvraag is volledig en correct ingevuld conform de voorwaarden van het model van aanvraagformulier.

Art. 28.Het departement onderzoekt de aanvragen binnen veertien kalenderdagen na de ontvankelijkheidsverklaring.

Art. 29.De minister beslist tot toekenning van het contingent werkondersteunende maatregelen en het maximumbedrag dat met dit contingent overeenstemt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van het onderzoek van het departement.

De minister brengt de onderneming daarvan op de hoogte.

Art. 30.De beslissing ressorteert gevolgen op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op de datum van de beslissing.

Art. 31.De toekenning van het contingent aan werkondersteunende maatregelen wordt jaarlijks in het derde kwartaal verminderd of verhoogd door het departement.

De vermindering wordt automatisch beslist voor ieder maatwerkbedrijf waarbij de invulling van het toegekende contingent op kalenderjaarbasis minder dan negentig procent bedraagt van het toegekende contingent op jaarbasis. Het contingent wordt verminderd met het verschil in percentage tussen de effectieve invullingsgraad op kalenderjaarbasis en de invullingsgraad negentig procent van het toegekende contingent, rekening houdend met een minimale schaalgrootte van twintig voltijdsequivalenten van doelgroepwerknemers.

Het vrijgekomen contingent binnen de maatwerkbedrijven wordt per één voltijdsequivalent automatisch herverdeeld aan de maatwerkbedrijven met meer dan vijfennegentig procent invulling op jaarbasis, waarbij het maatwerkbedrijf met de hoogste invullingsgraad als eerste in aanmerking komt.

De invulling in het jaar in kwestie wordt gemeten aan de hand van de contractuele prestatiebreuk van alle doelgroepwerknemers met loonkosten in het jaar in kwestie.

De vermindering wordt automatisch beslist voor iedere maatwerkafdeling waarbij de invulling van het toegekende contingent op kalenderjaarbasis minder dan negentig procent bedraagt van het toegekende contingent op jaarbasis. Het contingent wordt, rekening houdend met een minimale schaalgrootte van vijf voltijds equivalente doelgroepwerknemers, verminderd met het verschil in percentage tussen de effectieve invullingsgraad op kalenderjaarbasis en de tot de invullingsgraad negentig procent van de toegekende contingent.

De invulling in het jaar in kwestie wordt gemeten aan de hand van de contractuele prestatiebreuk van alle doelgroepwerknemers met een loonkost in het betrokken jaar.

De beslissing, vermeld in het tweede en het vijfde lid, heeft ingang de eerste dag van het vierde kwartaal. HOOFDSTUK 6. - Werkondersteunende maatregelen

Art. 32.Met het oog op de uitbetaling van de werkondersteunende maatregelen registreren het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling de tewerkstelling van de doelgroepwerknemers in de door de VDAB ter beschikking gestelde toepassing. Afdeling 1. - Loonpremie

Art. 33.De loonpremie wordt toegekend geschiedt volgens de voorwaarden van de Verordening (EG) nr. 651/2014.

Art. 34.De loonpremie wordt vastgesteld aan de hand van een percentage van het geplafonneerde referteloon. Het percentage van het geplafonneerde referteloon is afhankelijk van de behoefte aan werkondersteunende maatregelen, naargelang het geval : 1° 40 %;2° 45 %;3° 50 % 4° 55 %;5° 60 %;6° 65 %;7° 75 %. Het percentage van het geplafonneerde referteloon is vijfenveertig procent voor de doelgroepwerknemer, vermeld in artikel 3, 2°, c, van het decreet.

Art. 35.Het referteloon is samengesteld uit de volgende bestanddelen die daadwerkelijk door de werkgever worden uitbetaald met betrekking tot de bezoldiging van de doelgroepwerknemer : 1° het loon, vermeld in artikel 14 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en zoals als dusdanig gekwalificeerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;2° alle verplichte werkgeversbijdragen verschuldigd conform artikel 38, § 3 en § 3bis, § 3undecies en § 3quinquies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. De verminderingen van sociale zekerheidsbijdragen ten voordele van de werkgever en meer in het bijzonder, de verminderingen, vermeld in titel IV, hoofdstuk 7, van de Programmawet (I) van 24 december 2002, worden daarbij in mindering gebracht.

Art. 36.Voor de berekening van de loonpremie van de doelgroepwerknemers in dienst van de maatwerkbedrijven wordt het referteloon geplafonneerd tot 1,4 van het gewaarborgde gemiddelde minimum-maandinkomen, vermeld in artikel 3, eerste lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43, gesloten op 2 mei 1988 in de Nationale Arbeidsraad houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum-maandinkomen.

Voor de berekening van de loonpremie van de doelgroepwerknemers in dienst van de maatwerkafdelingen, wordt het referteloon geplafonneerd tot het dubbel van het gewaarborgde gemiddelde minimum maandinkomen, vermeld in artikel 3, eerste lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43, gesloten op 2 mei 1988 in de Nationale Arbeidsraad houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen.

Art. 37.Voor de maatwerkbedrijven wordt het geplafonneerde referteloon verhoogd met : 1° forfaitaire loonkosten bepaald op vier procent van het geplafonneerde referteloon;2° alle supplementaire werkgeversbijdragen van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, met uitzondering van de solidariteitsbijdrage wegens het ontbreken van Dimona en de solidariteitsbijdrage op de door de werkgever terugbetaalde verkeersboetes;3° de loonkosten ten laste van de werkgever, veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid ingevolge ziekte, ongeval van gemeen recht, arbeidsongeval of beroepsziekte conform artikel 52, 54, 70, 71, 72 van de wet van 3 juli 1978 betreffende arbeidsovereenkomsten en artikel 3 en 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.12bis tot aanpassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12 van 28 juni 1973 betreffende het toekennen van een gewaarborgd maandloon aan de werklieden in geval van arbeidsongeschiktheid ingevolge ziekte, ongeval van gemeen recht, arbeidsongeval of beroepsziekte, de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en artikel 3 en 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 13bis tot aanpassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 13 van 28 juni 1973 betreffende het toekennen van een gewaarborgd maandloon aan sommige bedienden in geval van arbeidsongeschiktheid ingevolge ziekte, ongeval van gemeen recht, arbeidsongeval of beroepsziekte, aan de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 38.§ 1. De loonpremie voor de doelgroepwerknemer is cumuleerbaar met andere steunmaatregelen als een dergelijke cumulatie er niet toe leidt dat de met toepassing van dit besluit geïndiceerde steunintensiteit wordt overschreden.

Als de geïndiceerde steunintensiteit wordt overschreden, worden de buiten dit besluit verworven vergoedingen volledig in mindering gebracht van de loonpremie. § 2. De loonpremie voor de doelgroepwerknemer is niet cumuleerbaar met : 1° de premie, vermeld in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 betreffende werkervaring;2° de vergoeding voor het inschakelingstraject van de doelgroepwerknemer, vermeld in artikel 24 van het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensteneconomie;3° de Vlaamse ondersteuningspremie voor personen met een arbeidshandicap, vermeld in artikel 30 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap;4° de tewerkstellingspremie, vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2006 tot invoering van de tewerkstellingspremie;5° de loonpremie voor de invoegwerknemer, vermeld in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2005 betreffende de erkenning en financiering van de invoegbedrijven.

Art. 39.De loonpremie wordt berekend op basis van de gegevens, vermeld in de aangifte bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, vermeld in artikel 21 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en de uitvoeringsbesluiten ervan.

Een wijziging in de aangifte bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, ressorteert automatisch in een herberekening van de loonpremie in de jaarafrekening van het jaar waarop de wijziging doorgegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid betrekking heeft. Wijzigingen die niet via de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid meegedeeld worden, komen niet of niet meer in aanmerking voor herberekening van de loonpremie. Afdeling 2. - Begeleiding op de werkvloer

Art. 40.De vergoeding voor de begeleiding op de werkvloer van het maatwerkbedrijf wordt toegekend volgens de voorwaarden, vermeld in verordening (EG) nr. 651/2014.

De vergoeding voor de begeleiding op de werkvloer van de maatwerkafdeling wordt toegekend met in achtneming van het DAEB-besluit van 20 december 2011.

Art. 41.§ 1. Het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling maken conform artikel 15, tweede lid, 1° en 3°, van het decreet van 12 juli 2013 in overleg met de doelgroepwerknemer een persoonlijk ontwikkelingsplan op dat tot doel heeft de competenties van de doelgroepwerknemer op te volgen en te ontwikkelen met het oog op zijn functioneren op de werkvloer en zijn kansen om door te stromen.

Het persoonlijk ontwikkelingsplan omvat een actieplan op maat van de doelgroepwerknemer met daarin minimaal : 1° zijn persoonsgegevens;2° zijn huidige generieke en technische competenties;3° zijn toekomstige generieke en technische competenties;4° de opgave van een verbeteractie met betrekking tot zijn generieke competenties;5° de opgave van een verbeteractie met betrekking tot zijn technische competenties. In het tweede lid, 2°, wordt verstaan onder generieke competenties : de competenties die betrekking hebben op de wijze waarop de doelgroepwerknemer omgaat met informatie, taken, relaties, en het eigen functioneren op de werkvloer in een concrete dagelijkse werksituatie.

In het tweede lid, 3°, wordt verstaan onder technische competenties : de noodzakelijke competenties om verwachte resultaten op de werkvloer die eigen zijn aan een welbepaalde functie te realiseren. § 2. Het departement bezorgt aan het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling een model van persoonlijk ontwikkelingsplan. § 3. Het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling registeren het persoonlijk ontwikkelingsplan, alsook elke wijziging ervan, in de databank die de VDAB daarvoor beheert. De VDAB kan het persoonlijk ontwikkelingsplan raadplegen met het oog op de evaluatie, vermeld in artikel 15, § 1.

Art. 42.Het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling richten de verbeteracties, vermeld in artikel 41, § 1, tweede lid, 4° en 5°, op doorstroom als het doelgroepwerknemers met een lage begeleidingsbehoefte betreft.

Art. 43.Het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling evalueren jaarlijks de competentieontwikkeling van de doelgroepwerknemer aan de hand van een persoonlijk gesprek. Ze sturen op basis van die resultaten het persoonlijk ontwikkelingsplan voor het volgende jaar bij.

Art. 44.Het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling passen de arbeidsomstandigheden aan de door het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling gedetecteerde behoeften van de doelgroepwerknemer aan.

In het eerste lid wordt verstaan onder arbeidsomstandigheden : de fysieke, sociale en psychologische eigenschappen van de werkomgeving verstaan.

Art. 45.§ 1. De personen die instaan voor de begeleiding van de doelgroepwerknemers beschikken over de kerncompetenties samenwerken, communiceren en persoonsgericht werken.

Het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling voorzien daarvoor in een opleidingsplan met bijbehorende opleiding. De opleiding vangt aan binnen zes maanden na de indiensttreding van de begeleider. Het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling coachen de begeleider gedurende twaalf maanden.

De minister bepaalt welke opleiding aan de opleidingsvoorwaarden voldoet.

Opleidingsvertrekkers kunnen een voorstel van opleiding voordragen aan het departement dat daarover binnen dertig dagen na ontvangst aan de minister een advies formuleert. § 2. Het opleidingsplan met bijbehorende opleiding, vermeld in paragraaf 1, is niet vereist voor de begeleider die aan een van de volgende voorwaarden voldoet : 1° de begeleider heeft al een opleiding als vermeld in paragraaf 1, derde lid, gevolgd;2° de begeleider beschikt over minimaal twee jaar aantoonbare relevante beroepservaring;3° de begeleider beschikt over een relevante titel van beroepsbekwaamheid als vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid. De minister stelt de in aanmerking komende ervaringsbewijzen vast na het advies van het departement.

Art. 46.De werkvloerbegeleider ondersteunt de doelgroepwerknemer met het oog op de uitoefening van zijn taak, vermeld in artikel 15, tweede lid, 2°, van het decreet van 12 juli 2013.

De lage intensiteit van coaching door de werkvloerbegeleider omvat : 1° de werkvloerbegeleider is bereikbaar voor de doelgroepwerknemer;2° de werkvloerbegeleider volgt dagelijks de taakuitvoering op en stuurt de uitvoering bij indien nodig;3° de werkvloerbegeleider geeft wekelijks feedback aan de doelgroepwerknemer over zijn functioneren en taken;4° verhoudingsgewijs het streefcijfer dertien te begeleiden doelgroepwerknemers met lage begeleidingsintensiteit per werkvloerbegeleider. De gemiddelde intensiteit van coaching door de werkvloerbegeleider omvat : 1° de werkvloerbegeleider is permanent bereikbaar voor de doelgroepwerknemer;2° de werkvloerbegeleider volgt meermaals per dag de taakuitvoering op en stuurt de uitvoering bij indien nodig;3° de werkvloerbegeleider stuurt dagelijks het functioneren van de doelgroepwerknemer bij indien nodig;4° verhoudingsgewijs het streefcijfer tien te begeleiden doelgroepwerknemers met gemiddelde begeleidingsintensiteit per werkvloerbegeleider. De hoge intensiteit van coaching door de werkvloerbegeleider omvat : 1° de werkvloerbegeleider is permanent bereikbaar en beschikbaar voor de doelgroepwerknemer;2° de werkvloerbegeleider volgt permanent de taakuitvoering op;3° de werkvloerbegeleider stuurt permanent het functioneren van de doelgroepwerknemer bij indien nodig;4° verhoudingsgewijs het streefcijfer zeven te begeleiden doelgroepwerknemers met hoge begeleidingsintensiteit per werkvloerbegeleider.

Art. 47.Binnen het toegekende contingent opent de aanwerving van een doelgroepwerknemer een recht op begeleidingspremie voor het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling zodra de onderneming zijn tewerkstelling registreert in een door VDAB ter beschikking gestelde toepassing.

Art. 48.§ 1. De vergoeding voor de begeleiding bestaat uit : 1° een forfaitair aandeel van de begeleidingsvergoeding, ter compensatie van de taken, vermeld in artikel 15, tweede lid, 1°, 3°, 4°, en 6°, van het decreet van 12 juli 2013;2° een variabel aandeel van de begeleidingspremie, naar gelang van de begeleidingsgraad die van toepassing is, ter compensatie van de taken, bepaald in artikel 15, tweede lid, 2° en 5°, van het decreet van 12 juli 2013. § 2. Het forfaitaire aandeel van de begeleidingsvergoeding, vermeld in paragraaf 1, 1°, bedraagt 497 euro op kwartaalbasis, uitbetaald per tewerkgestelde doelgroepwerknemer met loonkosten in het kwartaal in kwestie, ongeacht zijn contractuele prestatiebreuk, als het aantal doelgroepwerknemers het aantal toegekende voltijds equivalenten per werkplaats, verhoogd met de factor 1,15, niet overschrijdt.

Het variabele aandeel van de begeleidingspremie, vermeld in paragraaf 1, 2°, wordt uitbetaald per tewerkgestelde doelgroepwerknemer met loonkosten in het kwartaal in kwestie, rekening houdend met zijn contractuele prestatiebreuk en voor zover het aantal voltijds equivalente eenheden het aantal toegekende voltijdsequivalenten per werkplaats niet overschrijdt.

Het variabele aandeel van de begeleidingspremie bedraagt : 1° 294,25 euro per kwartaal per doelgroepwerknemer die aan de hand van een lage intensiteit wordt begeleid;2° 610,75 euro per kwartaal per doelgroepwerknemer die aan de hand van een gemiddelde intensiteit wordt begeleid;3° 1085,5 euro per kwartaal per doelgroepwerknemer die aan de hand van een hoge intensiteit wordt begeleid.

Art. 49.De premie die conform het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen wordt toegekend aan de werkvloerbegeleider, vermeld in artikel 3, § 1,12°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, in dienst van het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling wordt forfaitair in mindering gebracht van de vergoeding voor begeleiding, vermeld in artikel 48 van dit besluit.

De forfaitaire vermindering bedraagt 4685 euro per kwartaal. Afdeling 3. - Werkondersteunende maatregelen bij aanwerving

Art. 50.Bij aanwerving door het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling bedraagt de ondersteuningsgraad : 1° een loonpremie van zestig procent als vermeld in artikel 34, eerste lid, 5°, en een hoge intensiteit van begeleiding op de werkvloer voor de doelgroepwerknemer, vermeld in artikel 12, tweede lid, 1° en 2°, met een geattesteerde of geïndiceerde hoge ondersteuningsbehoefte;2° een loonpremie van zestig procent als vermeld in artikel 34, eerste lid, 5°, en een gemiddelde intensiteit van begeleiding op de werkvloer voor de doelgroepwerknemer, vermeld in artikel 12, tweede lid, 1° en 2°, met een geattesteerde of geïndiceerde hoge ondersteuningsbehoefte;3° een loonpremie van vijfenveertig procent als vermeld in artikel 34, eerste lid, 2°, en een hoge intensiteit van begeleiding op de werkvloer voor de doelgroepwerknemer, vermeld in artikel 12, tweede lid, 1° en 2°, met een geattesteerde of geïndiceerde hoge begeleidingsbehoefte;4° een loonpremie van vijfenveertig procent als vermeld in artikel 34, eerste lid, 2°, en een gemiddelde intensiteit van begeleiding op de werkvloer voor de doelgroepwerknemer, vermeld in artikel 12, tweede lid, 1° en 2° 5° een loonpremie van vijfenveertig procent als vermeld in artikel 34, tweede lid, en een lage intensiteit van begeleiding op de werkvloer, voor de doelgroepwerknemer, vermeld in artikel 12, derde lid. Het departement evalueert uiterlijk om de twee jaar de ondersteuningsgraad in functie van de tewerkstellingskansen van de doelgroepwerknemers met de hoogste ondersteuningsbehoefte.

Art. 51.De minister bepaalt, na het advies van de VDAB en na overleg in de commissie sociale economie, als vermeld in artikel 6 van het decreet van 12 februari 2012 betreffende de ondersteuning van het ondernemerschap op het vlak van de sociale economie en de stimulering van het maatschappelijk verantwoord ondernemen, na advies van de inspectie van financiën en de minister bevoegd voor de financiën de begroting, de attesten en indicaties, die recht geven op de ondersteuningsgraden, vermeld in artikel 50.

De VDAB evalueert om de twee jaar de doelmatigheid van de attesten en indicaties, vermeld in het eerste lid.

De minister brengt de Vlaamse regering op de hoogte van de attesten en indicaties, vermeld in het eerste lid. Afdeling 4. - Uitsluitingsgronden

Art. 52.De steun voor de werkondersteunende maatregelen is niet cumuleerbaar met : 1° de tewerkstelling in het kader van dienstencheques, wat betreft de erkende onderneming, vermeld in artikel 2, § 1, 6°, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen;2° de tewerkstelling als jobstudent;3° de tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7, en artikel 61 van de Organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. HOOFDSTUK 7. - Organisatieondersteunende maatregelen

Art. 53.De steun voor organisatieondersteunende maatregelen wordt toegekend met inachtneming van de voorwaarden, vermeld in verordening (EG) nr. 651/2014.

Art. 54.De steun voor het organiseren van sociale dienstverlening voor de doelgroepwerknemer, vermeld in artikel 19, tweede lid, 3°, van het decreet van 12 juli 2013, moet aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de sociale dienstverlening is duidelijk zichtbaar binnen het organigram van de onderneming;2° minimaal een werknemer met een bachelordiploma sociaal werk of gelijkwaardig bekleedt de functie van de sociale dienstverlening binnen het maatwerkbedrijf.

Art. 55.De subsidie voor organisatieondersteunende maatregelen wordt uitbetaald volgens de volgende voorwaarden : 1° het maatwerkbedrijf ontvangt per kwartaal een organisatiesubsidie naar rato van het aantal tewerkgestelde voltijdsequivalenten van doelgroepwerknemers als vermeld in artikel 12, tweede lid, met loonkosten in het kwartaal in kwestie, waarbij het aantal in rekening te nemen voltijdsequivalente doelgroepwerknemers nooit hoger kan zijn dan de toegekende capaciteit voor het kwartaal in kwestie;2° de subsidie bestaat uit een basisbedrag van zeshonderd vijfentwintig euro per kwartaal per voltijdsequivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemer als vermeld in artikel 12, tweede lid. Het basisbedrag, vermeld in het eerste lid, wordt verhoogd voor de eerste tot en met de honderdste voltijdsequivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemer als vermeld in artikel 12, tweede lid, per voltijdsequivalent met vijfenzeventig euro per kwartaal.

Art. 56.Het maatwerkbedrijf toont de impact aan van de steun voor de organisatieondersteunende maatregelen op zijn bedrijfsvoering conform artikel 4, 5, en 6. HOOFDSTUK 8. - Gemeenschappelijke subsidiebepalingen

Art. 57.Het recht op de steun voor de werkondersteunende maatregelen is begrensd tot het toegekende contingent aan werkondersteunende maatregelen, uitgedrukt in voltijdsequivalenten en het maximumbedrag voor de werkondersteunde maatregelen, dat jaarlijks binnen de beschikbare kredieten door de minister per maatwerkbedrijf en maatwerkafdeling wordt vastgelegd. Dit bedrag volgt de evolutie van de gezondheidsindex, met inachtname van een wachtmaand.

Bij de herverdeling van het contingent aan werkondersteunende maatregelen in het derde kwartaal zoals vermeld in artikel 31, worden de jaarlijkse maximumbedragen per maatwerkbedrijf en maatwerkafdeling evenredig en binnen de beschikbare begrotingskredieten aangepast.

De invulling van het contingent wordt gemeten aan de hand van de contractuele prestatiebreuk voor alle doelgroepwerknemers die loonkosten genereren, waarbij de doelgroepwerknemers met de hoogste ondersteuningsbehoefte als eerste in aanmerking worden genomen, gevolgd door de doelgroepwerknemers met de hoogste contractuele prestatiebreuk.

Art. 58.De steun, vermeld in artikel 48 en 55, volgt de evolutie van de gezondheidsindex met al basismaand maart 2015.

Het nieuwe bedrag is van toepassing na verloop van een wachtmaand.

Art. 59.Het recht op de steun voor de werkondersteunende maatregelen neemt een aanvang vanaf het kwartaal waarin de doelgroepwerknemer wordt tewerkgesteld, en eindigt op het einde van het kwartaal waarin de doelgroepwerknemer doorstroomt.

Art. 60.Het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling krijgen een maandelijks voorschot dat is gebaseerd op het voortschrijdend gemiddelde van de vier voorgaande kwartaalafrekeningen en dat rekening houdt met de evolutie van de gezondheidsindex.

In voorkomend geval wordt het maandelijkse voorschot verhoogd met het nieuw toegekend contingent aan ondersteuningspakketten, vermenigvuldigd met een refertebedrag.

De minister bepaalt het refertebedrag, vermeld in het tweede lid.

Art. 61.Om te onderzoeken of en in welke mate de betrokkene recht heeft op een subsidie, raadpleegt het departement de noodzakelijke gegevens bij de authentieke gegevensbronnen, vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 houdende de uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer.

Art. 62.Het teveel aan toegekende subsidies wordt automatisch, zonder ingebrekestelling, ingehouden op de eerstvolgende uitbetaling.

Art. 63.Het maatwerkbedrijf en de maatwerkafdeling brengen het departement onmiddellijk op de hoogte van : 1° iedere wijziging die ertoe kan leiden dat niet langer voldaan wordt aan de subsidievoorwaarden;2° iedere wijziging die een invloed kan hebben op het bedrag en de aard van de toe te kennen steun;3° iedere wijziging met betrekking tot de rechtsvorm en de hoofdactiviteiten van de onderneming. HOOFDSTUK 9. - Doorstroom Afdeling 1. - Beoordeling van de kansen op doorstroom

Art. 64.Bij de beoordeling van de kansen op doorstroom, vermeld in artikel 23, tweede lid, van het decreet van 12 juli 2013, houdt de VDAB rekening met : 1° de persoonlijke situatie van de doelgroepwerknemer op het vlak van : a) gezondheid;b) mobiliteit;c) leeftijd;d) familiale situatie;e) financiële situatie;f) het vermogen en de motivatie tot zelfstandig loopbaanbeheer;2° de continuïteit op het vlak van de bedrijfsvoering van het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling.De VDAB kan in voorkomend geval de aanvang van een doorstroomtraject met maximaal zes maanden uitstellen als de onmiddellijke uitvoering van het doorstroomtraject de kwaliteitsvolle bedrijfsvoering van het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling in de weg staat; 3° de mogelijkheid van een duurzame reguliere tewerkstelling zonder ondersteuning overeenkomstig dit besluit in de regio van de woonplaats van de doelgroepwerknemer. Bij beoordeling van de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, onderzoekt de VDAB of de persoonlijke situatie van de doelgroepwerknemer hem toelaat te voldoen aan de reguliere arbeidsvoorwaarden De minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, kunnen de lijst met factoren vermeld in het eerste lid, 1°, nader bepalen. Afdeling 2. - Interne doorstroom

Art. 65.Als de VDAB bij evaluatie van oordeel is dat de kansen op doorstroom gunstig zijn, kan het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling beslissen om de doelgroepwerknemer in dienst te houden.

Het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling neemt een beslissing en brengt de VDAB op de hoogte uiterlijk zeven kalenderdagen na de datum van de gunstige beoordeling door de VDAB. In voorkomend geval worden de werkondersteunende maatregelen beëindigd vanaf de laatste dag van het kwartaal waarin de beslissing van het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling wordt betekend aan de VDAB. De VDAB licht het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling in over de beschikbare steunmaatregelen op maat van de doelgroepwerknemer, los van dit besluit. Afdeling 3. - Externe doorstroom

Art. 66.De VDAB kan binnen de perken van het begrotingskrediet een extern doorstroomtraject opstarten voor de doelgroepwerknemer.

In het eerste lid wordt verstaan onder extern doorstroomtraject : de doorstroombegeleiding, vermeld in artikel 67, naar een werkvloer, vreemd aan het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling.

De VDAB bepaalt de datum van de aanvang van het doorstroomtraject in overleg met de doelgroepwerknemer, het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling en de dienstverlener.

Het doorstroomtraject vangt aan binnen drie maanden nadat de kansen op doorstroom door de VDAB gunstig werden beoordeeld, behalve in geval van de voorwaarde vermeld in artikel 64, eerste lid, 2°.

Onderafdeling 1. - Doorstroombegeleiding

Art. 67.§ 1. De gemandateerde dienstverlener staat in voor de doorstroombegeleiding van de doelgroepwerknemer, gedurende gemiddeld honderdveertig uur, verspreid over de volgende vier opeenvolgende fasen : 1° het voortraject, gedurende maximaal een maand, waarbij de begeleiding van de doelgroepwerknemer gericht is op : a) sollicitatietraining;de voorbereiding van de doelgroepwerknemer op het solliciteren, waarbij minstens aandacht besteed wordt aan : 1) de opmaak van een curriculum vitae;2) de sollicitatiebrief;3) de kennismaking met sollicitatietechnieken;4) de presentatie van de doelgroepwerknemer;b) het zoeken naar een passende job op maat van de interesses, competenties en mogelijkheden van de doelgroepwerknemer;c) het ondersteunen van de doelgroepwerknemer bij het vervullen van de randvoorwaarden voor reguliere tewerkstelling;2° de jobmatching, gedurende maximaal drie maanden, die bestaat uit het zoeken van één of meer stages in samenspraak met de doelgroepwerknemer op basis van een reëel jobaanbod bij een stageverlenende organisatie;3° de stage, gedurende maximaal drie maanden, waarbij de dienstverlener de stageverlenende organisatie en de doelgroepwerknemer ministens ondersteunt op het vlak van : a) het onthaal van de doelgroepwerknemer;b) raadgevingen over de aanpassing aan de arbeidsomgeving;c) raadgevingen over de werkprocessen en functie van de doelgroepwerknemer;d) raadgevingen over de communicatie met de doelgroepwerknemer;e) de coaching van de doelgroepwerknemer en de stageverlenende organisatie;f) het beantwoorden van specifieke vragen die inherent zijn aan de stageverlening aan de doelgroepwerknemer;g) de actualisering van het persoonlijk ontwikkelingsplan van de doelgroepwerknemer, op basis van zijn doorstroomresultaten op het einde van de stage;4° de nazorgbegeleiding, gedurende maximaal drie maanden, vanaf de indiensttreding bij de reguliere werkgever, omvat bijkomende raadgevingen aan de werkgever en de doelgroepwerknemer die gericht zijn op de duurzame tewerkstelling bij de reguliere werkgever. § 2. Tijdens het doorstroomtraject, vermeld in paragraaf 1, stelt het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling de doelgroepwerknemer vrij van arbeidsprestaties voor de uitvoering van het doorstroomtraject.

De stage, vermeld in paragraaf 1, 3°, wordt beëindigd met een evaluatiegesprek tussen de betrokken partijen. De gemandateerde dienstverlener brengt de VDAB op de hoogte van de stageresultaten. § 3. Op vraag van de doorstroombegeleider kan de VDAB mits motivering een verlenging van de fases, vermeld in § 1, 1° tot en met 3°, toestaan, mits de totale duur van deze drie fases de zes maanden niet overschrijdt.

Art. 68.Binnen de perken van het jaarlijks goedgekeurde begrotingskrediet kent de Vlaamse Regering aan het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling tijdens de duur van de stage, vermeld in artikel 67, § 1, 3°, aan de stagiair-doelgroepwerknemer een loonpremie van maximaal vijfenzeventig procent toe, vermeld in artikel 34, eerste lid, 5°.

De stageverlenende organisatie betaalt voor de stagiair-werknemer gedurende de stageperiode een stagepremie ten bedrage van de resterende maandelijkse brutoloonkosten aan het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling.

Art. 69.De VDAB evalueert het doorstroomtraject van de doelgroepwerknemer die niet doorstroomt.

De VDAB kan met het oog op die evaluatie, vermeld in het eerste lid : 1° de gewijzigde behoefte aan werkondersteunende maatregelen opnieuw vaststellen conform artikel 8 en 11, eerste lid, van het decreet van 12 juli 2013;2° een nieuw doorstroomtraject opstarten op basis van een reële vacature, conform artikel 23, eerste lid, 2°, van het decreet van 12 juli 2013. In afwachting van de opstart van een nieuw doorstroomtraject, vermeld in het eerste lid, 2°, stelt de VDAB de minimale behoefte aan werkondersteunende maatregelen vast voor de doelgroepwerknemer die alleen om redenen die onafhankelijk zijn van zijn wil, niet is doorgestroomd.

Als een nieuw doorstroomtraject wordt opgestart, kan de VDAB beslissen dat de gemandateerde dienstverlener de fase van het voortraject, vermeld in artikel 67, § 1, 1°, niet opnieuw moet uitvoeren.

De werkondersteunende maatregelen, verleend conform dit besluit, worden beëindigd als de VDAB vaststelt dat de doelgroepwerknemer aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de doelgroepwerknemer heeft geen ondersteuning of een lagere vorm van ondersteuning nodig dan die vermeld in dit besluit;2° de doelgroepwerknemer wil uit vrije wil niet doorstromen. De VDAB brengt het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling op de hoogte van zijn beslissing uiterlijk vijf werkdagen na de vaststelling van de voorwaarden, vermeld in het vijfde lid.

Het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling brengt binnen dertig kalenderdagen het departement op de hoogte van opzegtermijn met een afschrift van de opzeggingsbrief. De werkondersteunende maatregel wordt stopgezet uiterlijk op het einde van het kwartaal waarin de opzegtermijn afloopt.

Als het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling nalaat om binnen dertig kalenderdagen het afschrift van de opzeggingsbrief aan het departement te bezorgen, wordt de steunverlening automatisch beëindigd op het einde van het kwartaal waarin de kennisgeving door de VDAB, vermeld in het zesde lid, gebeurd is.

Art. 70.De VDAB wijst de dienstverlener aan die het doorstroomtraject uitvoert in overleg met de doelgroepwerknemer op basis van : 1° zijn nabijheid met, naargelang het geval, het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling;2° zijn kennis van het lokale netwerk van betrokken actoren;3° zijn ervaring met de inschakeling van werkzoekenden met een vergelijkbaar profiel in een normaal economisch circuit. De externe organisatie die betrokken is bij de beoordeling van de kansen op doorstroom van de doelgroepwerknemer, kan zelf niet optreden als dienstverlener voor de doorstroombegeleiding.

Onderafdeling 2. - Mandaat tot doorstroombegeleiding

Art. 71.§ 1. De onderneming die doorstroomtrajecten als vermeld in artikel 67, wil uitvoeren, dient een mandaataanvraag in bij de VDAB. De onderneming toont daarbij minstens aan dat ze aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de onderneming voert een kwaliteitsvolle bedrijfsvoering ;2° de onderneming beschikt over de nodige faciliteiten om de dienstverlening uit te voeren;3° de onderneming toont haar professionele deskundigheid op het vlak van begeleiding van personen met een arbeidsbeperking, als vermeld in artikel 12, tweede lid;4° de onderneming heeft aantoonbare resultaten wat betreft de inschakeling van doelgroepwerknemers in het normaal economisch circuit;5° de onderneming heeft een methodische aanpak van de dienstverlening, die voldoet aan de bepalingen, vermeld in artikel 67. De minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, kunnen die voorwaarden nader bepalen. § 2. De VDAB gaat na of de onderneming voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1. § 3. De minister bepaalt de nadere voorwaarden voor de indiening en behandeling van de aanvraag.

Art. 72.Na het positieve advies van de VDAB verleent de minister aan de onderneming een mandaat tot uitvoering van doorstroomtrajecten met een looptijd van zes jaar.

De minister brengt de onderneming schriftelijk op de hoogte van de toekenningsvoorwaarden van het mandaat, in het bijzonder van : 1° de looptijd van het mandaat;2° de omschrijving van de openbare diensttaken in het kader van de doorstroombegeleiding;3° een beschrijving van het compensatiemechanisme en de parameters voor berekening, monitoring en herziening van de compensatie;4° de regelingen om eventuele overcompensatie te vermijden en terug te vorderen;5° de opgave van de wettelijke rechtsgrondslag voor het mandaat;6° de niet-overdraagbaarheid van het mandaat.

Art. 73.Met behoud van de toepassing van de voorwaarden, vermeld in artikel 71, § 1, tweede lid, voldoet de gemandateerde onderneming tijdens de looptijd van het mandaat aan de volgende voorwaarden : 1° de gemandateerde onderneming handelt op een objectieve, respectvolle en niet-discriminerende wijze conform de bepalingen van het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt;2° de gemandateerde onderneming eerbiedigt de persoonlijke levenssfeer en verwerkt persoonsgegevens conform de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;3° de gemandateerde onderneming kan voor de uitvoering van de dienstverlening alleen een beroep doen op onderaannemers, als deze gemandateerd zijn;4° de gemandateerde onderneming hanteert een boekhouding die inkomsten en uitgaven die verband houden met de doorstroomtrajecten, alsook de parameters, vermeld in artikel 77 van dit besluit, voor de toerekening van de kosten en inkomsten, transparant afzondert;5° de gemandateerde onderneming registreert de volgende doorstoomtrajectgegevens : a) de identificatiegegevens van de begeleide persoon;b) de aanvangsdatum, status en datum van beëindiging van het doorstroomtraject;c) het resultaat van het doorstroomtraject;d) de actualisering van het persoonlijk ontwikkelingsplan op het einde van het doorstoomtraject;6° de gemandateerde onderneming bezorgt op verzoek van de VDAB de informatiegegevens die de VDAB nodig acht om de controle op de dienstverlening uit te oefenen. De VDAB kan naast de bepalingen, vermeld in het eerste lid, 4°, aanvullende richtlijnen uitvaardigen op het vlak van de te hanteren boekhouding met het oog op de rechtmatigheidscontrole van kosten en inkomsten, en kan naast de verplichting, vermeld in het eerste lid, 6°, bijkomende registratieverplichtingen bepalen.

Art. 74.De VDAB staat in voor de evaluatie en de monitoring van de mandaten doorstroombegeleiding.

De VDAB kan de minister adviseren om het mandaat in te trekken als de gemandateerde onderneming : 1° niet of onvoldoende de doorstroombegeleiding, vermeld in artikel 67, uitvoert;2° onvoldoende succesvolle doorstroomresultaten bereikt. Voor de beoordeling van de voorwaarde, vermeld in het tweede lid, 2°, wordt een minimum vooropgesteld van vijfenzeventig procent van de trajecten die een fase 3 afsluiten vooropgesteld.

De minister betekent zijn beslissing aan de onderneming en bezorgt een afschrift van de beslissing aan de VDAB.

Art. 75.Het maatwerkbedrijf of de maatwerkafdeling als gemandateerde onderneming staat in voor de doorstroombegeleiding van de eigen doelgroepwerknemer als de VDAB en de doelgroepwerknemer daarmee akkoord gaan.

Onderafdeling 3. - Vergoeding van de doorstroombegeleiding

Art. 76.De vergoeding voor de doorstroombegeleiding aan de gemandateerde dienstverlener wordt toegekend met inachtneming van het DAEB-besluit van 20 december 2011.

Art. 77.De vergoeding van de doorstroombegeleiding bedraagt maximaal 4200 euro per individueel doorstroomtraject voor het doorlopen van de vier fasen, vermeld in artikel 67.

De vergoeding van de doorstroombegeleiding wordt verrekend naar rato van de effectieve prestaties vanwege dienstverlener, volgens de volgende verdeelsleutel : 1° dertig procent van de vergoeding, voor de diensten in het kader van het voortraject;2° dertig procent van de vergoeding, voor de diensten in het kader van de jobmatching;3° dertig procent van de vergoeding, voor de stagediensten;4° tien procent van de vergoeding, voor de diensten in het kader van de nazorg. De dienstverlener kan de vergoeding in het kader van de doorstroomtrajecten niet cumuleren met enige andere vorm van steun voor de begeleiding van dezelfde doelgroepwerknemer in het kader van zijn doorstroomtraject. HOOFDSTUK 1 0. - Enclavewerking

Art. 78.De begeleide inschakeling van een of meer doelgroepwerknemers in de kernactiviteit van een andere onderneming of een andere organisatie waarmee het maatwerkbedrijf samenwerkt, moet een onlosmakelijk verband houden met of een onderdeel vormen van de productie of de handelsactiviteit van die onderneming of die organisatie.

De begeleide inschakeling omvat een permanente en kwaliteitsvolle begeleiding op de werkvloer van de andere onderneming of andere organisatie door een gekwalificeerd werkvloerbegeleider die in dienst is van het maatwerkbedrijf.

Art. 79.Het maatwerkbedrijf bezorgt minimaal een werkdag voor de start van de enclavewerking een afschrift van de schriftelijke overeenkomst aan het departement.

Met behoud van de toepassing van artikel 33, eerste lid van het decreet van 12 juli 2013, vermeldt de schriftelijke overeenkomst : 1° de duur van de opdracht, door vermelding van de aanvangs- en einddatum;2° de nauwkeurige plaats van de tewerkstelling, door vermelding van adresgegevens en in voorkomend geval de coördinaten van de werkplaats;3° de werktijdregeling van de doelgroepwerknemers en de begeleiders. HOOFDSTUK 1 1. - Adviescommissie Sociale Economie

Art. 80.De Adviescommissie Sociale Economie adviseert de minister bij de uitoefening van haar opdrachten, vermeld in artikel 35 van het decreet van 12 juli 2013.

Art. 81.De Adviescommissie Sociale Economie is samengesteld uit : 1° een voorzitter, zijnde een personeelslid van het departement;2° drie vertegenwoordigers van de representatieve interprofessionele werkgeversorganisaties;3° drie vertegenwoordigers van de representatieve interprofessionele werknemersorganisaties;4° drie vertegenwoordigers aangewezen door de leden van de Commissie Sociale Economie, vermeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van 17 februari 2012 betreffende de ondersteuning van het ondernemerschap op het vlak van de sociale economie en de stimulering van het maatschappelijk verantwoord ondernemen;5° drie vertegenwoordigers van de representatieve sectorale werknemersorganisaties;6° een vertegenwoordiger van de lokale besturen;7° een vertegenwoordiger van het departement;8° een vertegenwoordiger van de VDAB;9° een vertegenwoordiger van de SERV. In het eerste lid, 4°, wordt verstaan onder Commissie Sociale Economie : de Commissie Sociale Economie, opgericht met toepassing van hoofdstuk 3 van het voormelde decreet.

Art. 82.De leden van de Adviescommissie Sociale Economie worden door de minister na voordracht door de instanties, vermeld in artikel 81, benoemd voor een hernieuwbare periode van zes jaar.

Art. 83.De Adviescommissie Sociale Economie organiseert maandelijks een overleg met het oog op de adviesopdracht, vermeld in artikel 35, eerste lid, 1°, van het decreet van 12 juli 2013.

Art. 84.Het jaarlijks monitoringsrapport, vermeld in artikel 35, eerste lid, 3° van het decreet van 12 juli 2013, wordt opgemaakt door het departement en bevat minimaal : 1° het doelbereik van de maatregel per categorie van doelgroepwerknemers, vermeld in artikel 3, 2°, van het decreet van 12 juli 2013;2° de toelichting over de regionale indicatoren en spreiding van de maatregel.

Art. 85.De Adviescommissie Sociale Economie waakt bij iedere toewijzing van de werkondersteunende maatregelen, vermeld in artikel 35, eerste lid, 2°, van het decreet van 12 juli 2013, over de tewerkstelling van de personen met de hoogste ondersteuningsbehoefte en geeft daarover advies aan de minister.

Art. 86.Het huishoudelijk reglement van de Adviescommissie Sociale Economie bepaalt minimaal : 1° de bevoegdheden van de voorzitter;2° de wijze van bijeenroeping en beraadslaging;3° de vaststelling van de agendapunten;4° de datum en de plaats van het overleg;5° de bekendmaking van de handelingen;6° de werking en de taken van het secretariaat; Het departement neemt het secretariaat van de Adviescommissie Sociale Economie waar. Het departement bepaalt, in samenspraak met de voorzitter, het tijdstip en de agenda van de vergaderingen.

Het departement bezorgt ter informatie de agendapunten aan de regionale sociaal-economische overlegcomités.

Art. 87.Voor de adviesopdracht, vermeld in artikel 35, eerste lid, 1°, van het decreet van 12 juli 2013, zijn alleen de leden, vermeld in artikel 81, eerste lid, 2°, 3°, 7°, en 8°, van dit besluit, stemgerechtigd.

Voor de adviesopdrachten, vermeld in artikel 35, eerste lid, 2° en 3°, van het decreet van 12 juli 2013, zijn alle leden, vermeld in artikel 81 van dit besluit, stemgerechtigd. HOOFDSTUK 1 2. - Toezicht, handhaving en sancties

Art. 88.Onrechtmatig ontvangen subsidies worden in mindering gebracht van reeds vaststaande maar nog niet uitbetaalde subsidies.

Art. 89.De minister kan in de volgende gevallen beslissen geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien : 1° bij een administratieve vergissing, als de begunstigde van de onrechtmatig ontvangen subsidies te goeder trouw is;2° in de gevallen waarin onrechtmatig ontvangen subsidies niet in mindering kunnen worden gebracht van reeds vaststaande maar nog niet uitbetaalde subsidies, als de omvang van het terug te vorderen bedrag gering is en niet in verhouding staat tot de kosten van de terugvordering. De afstand van terugvordering is evenwel uitgesloten bij : 1° de inbreuken, vermeld in artikel 38 en 39 van het decreet van 12 juli 2013;2° de overschrijding van de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag, vermeld in artikel 48 van het decreet van 12 juli 2013. HOOFDSTUK 1 3. - Wijzigingsbepalingen

Art. 90.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 februari 2008, 10 juli 2007, 6 maart 2009, 12 maart 2010, wordt punt 16° opgeheven.

Art. 91.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 februari 2008, 10 juli 2007, 6 maart 2009, 12 maart 2010, wordt punt 17° vervangen door wat volgt : " 17° maatwerkbedrijf : de onderneming, bepaald in artikel 3, 5°, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling, voordien erkend als een sociale werkplaats, conform het decreet van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen;".

Art. 92.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 januari 2009, wordt de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 7° wordt vervangen door wat volgt : "7° De doelgroepwerknemers van het maatwerkbedrijf, vermeld in artikel 3, 2°, b), van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling"; 2° punt 12° wordt vervangen door wat volgt : "12° de niet-werkende werkzoekenden die worden aangeworven als werkvloerbegeleider als vermeld in artikel 46 van het besluit van de Vlaamse Regering van DATUM tot uitvoering van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling;".

Art. 93.In artikel 6bis, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 april 2006, worden § 1 en § 1bis, vervangen door wat volgt : " § 1. In toepassing van artikel 94 van de wet en binnen de perken het begrotingskrediet kan een maatwerkbedrijf aanspraak maken op de loonpremie, vermeld in artikel 12 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling, voor de werknemers, bepaald in artikel 3, 7°, van dit besluit."

Art. 94.In artikel 6bis, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 april 2006 wordt § 2 vervangen door wat volgt " § 2. In toepassing van artikel 94 van de wet en binnen de perken van het begrotingskrediet kan een maatwerkbedrijf aanspraak maken op de omkaderingspremie voor het omkaderingspersoneelslid volgens de voorwaarden bepaald in artikel 15, 16 en 17 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling en zijn uitvoeringsbesluiten.

Het jaarbedrag van de omkaderingspremie wordt vastgesteld op 4.685 euro per voltijds equivalent omkaderingspersoneelslid." Het bedrag volgt de evolutie van de gezondheidsindex met als basismaand maart 2015. Het nieuwe bedrag heeft ingang na verloop van een wachtmaand.

Art. 95.In artikel 6bis, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 april 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2ter wordt vervangen door wat volgt : " § 2ter.Als aanvulling op de omkaderingspremie, bepaald in artikel 6bis, § 2bis, eerste lid, en binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de sociale werkplaatsen aanspraak maken op een toelage voor de eindejaarspremie op basis van het aantal door de minister erkende omkaderingspersoneelsleden, belast met de begeleiding van de arbeidszorgmedewerkers, vermeld in artikel 1, 30°.

Het bedrag van deze toelage bedraagt 803, 92 euro per voltijds equivalent erkend omkaderingspersoneelslid."; 2° paragraaf 2quater wordt vervangen door wat volgt : " § 2quater.In het kader van de managementondersteuning en binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de sociale werkplaatsen aanspraak maken op een managementsubsidie op basis van het aantal door de minister erkende omkaderingspersoneelsleden, belast met de begeleiding van de arbeidszorg medewerkers, vermeld in artikel 1, 30°.

Het bedrag van deze managementsubsidie bedraagt 200 euro per voltijds equivalent erkende omkaderingspersoneelslid"; 3° paragraaf 5 wordt opgeheven.

Art. 96.In hetzelfde besluit wordt een artikel 31bis ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art 31bis. De aanwerving van werknemers, vermeld in artikel 3, 7°, is niet onderworpen aan de voorwaarden vermeld in hoofdstuk IV, met uitzondering van artikel 19 en 30.".

Art. 97.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 1998 tot uitvoering van het decreet inzake sociale werkplaatsen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 juli 2001 en 14 december 2001, worden punt 3°, 7°, 8°, 9°, 11°, 12°, 13° en 14° opgeheven.

Art. 98.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 juli 2001 en 14 december 2001, worden hoofdstuk II, dat bestaat uit artikel 2, hoofdstuk III, dat bestaat uit artikel 3, hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 4 tot en met 8, hoofdstuk V, dat bestaat uit artikel 9 tot en met 12, hoofdstuk VI, dat bestaat uit artikel 13, en hoofdstuk VII, dat bestaat uit artikel 14 tot en met 17, opgeheven.

Art. 99.Artikel 18 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999, wordt opgeheven.

Art. 100.Artikel 18bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 september 2006, wordt opgeheven.

Art. 101.Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 102.Artikel 22 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 september 2006, wordt opgeheven.

Art. 103.Artikel 23 en 24 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 104.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 juli 2001 en 14 december 2001, worden hoofdstuk IX, dat bestaat uit artikel 25 en 26, en hoofdstuk X, dat bestaat uit artikel 27 en 27bis, opgeheven.

Art. 105.Artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999, wordt opgeheven.

Art. 106.In het besluit van de Vlaamse regering van 10 juli 2001 houdende subsidieregeling van het loon en van de sociale lasten van personen tewerkgesteld in de gehandicaptensector en wier tewerkstellingskosten voorheen in het stelsel van het derde arbeidscircuit door de overheid gedragen werden, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006, 17 november 2006 en 15 februari 2008, wordt hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 8 en 9, opgeheven

Art. 107.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2011 tot vaststelling van de investeringssubsidies voor de beschutte werkplaatsen, wordt punt 3° vervangen door wat volgt : "3° capaciteit : het gedeelte binnen het globale contingent toegekend aan de werkplaats in toepassing van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling en het besluit van de Vlaamse Regering van DATUM tot uitvoering van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling, dat bestaat uit de personen met een arbeidshandicap, bepaald in artikel 12, lid 2, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van DATUM tot uitvoering van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling,"

Art. 108.In artikel 4, eerste lid, 7, 2°, 11, tweede lid, 2°, a), van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering wordt het woord "werknemers met een arbeidshandicap" telkens vervangen door "personen met een arbeidshandicap". HOOFDSTUK 1 4. - Slotbepalingen

Art. 109.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1996 houdende subsidieregeling van het loon en de sociale lasten van de werknemers in de beschutte werkplaatsen die erkend zijn door het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013, wordt opgeheven;2° het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1999 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de beschutte werkplaatsen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 17 november 2006 en 18 juli 2008. Met toepassing van artikel 59, tweede lid van het decreet van 12 juli 2013 blijven de volgende regelingen nog van toepassing tot zolang de minister dit noodzakelijk acht : 1° artikel 1, 3 en 6 van het decreet van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004 en 16 juli 2010, en het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juni 2005 nog van toepassing;2° artikel 79, § 1, van het decreet van 23 december 2005 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2006, gewijzigd bij het decreet van 21 november 2008.

Art. 110.De beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen blijven elk hun erkenning behouden zolang de minister dat noodzakelijk acht met het oog op hun succesvolle transitie naar een maatwerkbedrijf als vermeld in dit besluit.

Art. 111.§ 1. De beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen worden vrijgesteld van de aanmeldingsplicht, vermeld in artikel 17, en verkrijgen op automatische wijze het label van maatwerkbedrijf op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.

De minister beslist tot de toekenning van het contingent aan werkondersteunende maatregelen en het maximumbedrag dat met dit contingent overeenstemt a rato van het toegekende en niet-vervallen contingent op 1 januari 2015.

De maatwerkbedrijven, waaraan het label is toegekend conform paragraaf 1, eerste lid, moeten : 1° uiterlijk op 1 januari 2018 voldoen aan de subsidievoorwaarden, vermeld in artikel 2 en artikel 41;2° uiterlijk op 1 januari 2018 voldoen aan de kwaliteitsvoorwaarden, vermeld in artikel 3;3° op de uiterste datum, te bepalen door de minister, hun eerste zelfevaluatie uitvoeren, als vermeld in artikel 5;4° uiterlijk op 31 juli 2017 hun eerste duurzaamheidsverslag, als vermeld in artikel 4, dat betrekking heeft op het kalenderjaar 2016, bezorgen aan het departement;5° uiterlijk in januari 2018 voldoen aan de voorwaarden op het vlak van de begeleiding op de werkvloer, vermeld in artikel 45. § 2. Werkondersteunende maatregelen worden volgens de volgende voorwaarden toegekend aan maatwerkbedrijven waaraan het label is toegekend conform paragraaf 1, eerste lid : 1° voor de doelgroepwerknemers die per 31 maart 2015 zijn tewerkgesteld worden de werkondersteunende maatregelen toegekend voor onbepaalde duur;2° tien procent van de doelgroepwerknemers, vermeld in punt 1°, komt in aanmerking voor evaluatie. In afwijking van het eerste lid, 2°, kan de behoefte aan werkondersteunende maatregelen van een doelgroepwerknemer altijd geëvalueerd worden op grond van gewijzigde en geattesteerde medische redenen.

De minister bepaalt de voorwaarden voor de bepaling van het percentage, vermeld in 2°.

Het departement bezorgt aan de VDAB een nominatieve lijst met doelgroepwerknemers die in aanmerking komen voor evaluatie. De VDAB bepaalt het tijdstip van de evaluatie. § 3. Het departement zal bij de beslissing tot toewijzing van het contingent van werkondersteunende maatregelen de nominatieve lijst van doelgroepwerknemers laten valideren door het maatwerkbedrijf.

Het departement bezorgt de gevalideerde lijst aan de VDAB, die instaat voor de start van de gegevensstroom per doelgroepwerknemer. Het recht op werkondersteunende maatregelen voor de doelgroepwerknemers op de gevalideerde lijst neemt een aanvang op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 112.Voor de maatwerkbedrijven, waaraan een label is toegekend conform artikel 111, § 1, eerste lid, wordt bij wijze van overgangsmaatregel voorzien in een tijdelijke vergoedingsregeling.

De vergoeding is samengesteld uit het met toepassing van dit besluit berekende subsidiebedrag, verhoogd of verminderd met een percentage van het variabele subsidiebedrag.

Het variabele subsidiebedrag bestaat uit het verschil tussen het berekende subsidiebedrag en het gemiddelde ontvangen subsidiebedrag van de laatste twee volledig afgerekende jaren met in achtname van, naar gelang het geval : 1° een correctie ingevolge de gezondheidsindex voor de betrokken volledig afgerekende jaren tot en met 1 januari 2015;2° middelen, toegekend ingevolge een stijging van het contingent voor de betrokken volledig afgerekende jaren tot en met 1 januari 2015;3° bijkomende VIA 4-middelen in de periode gelegen tussen de volledig afgerekende jaren en 1 april 2015. De minister kent het gemiddelde ontvangen subsidiebedrag van de laatste twee volledig afgerekende jaren, in voorkomend geval verhoogd zoals bedoeld in het derde lid, per maatwerkbedrijf toe. Het bedrag wordt automatisch aangepast op basis van een aanpassing aan de gezondheidsindex en, in voorkomend geval, na de toekenning van een bijkomend toegekend contingent werkondersteuningspakketten.

Binnen de perken van het begrotingskrediet wordt het gemiddelde ontvangen subsidiebedrag van de laatste twee volledig afgerekende jaren, op jaarbasis gewijzigd op basis van, naar gelang het geval : 1° een verminderde of verhoogde bezetting ten opzichte van de gemiddelde bezetting op basis waarvan de tijdelijke vergoeding is vastgesteld;2° een wijziging in de regelgeving waardoor de tegemoetkomingen, verkregen buiten dit besluit, onafhankelijk van de wil van het maatwerkbedrijf, wijzigen. Het gemiddeld ontvangen subsidiebedrag wordt gecorrigeerd a rato van een verminderde invulling van het toegekende contingent, zoals vermeld in artikel 111, § 1, tweede lid.

Indien het maatwerkbedrijf zijn transitietraject aantoonbaar heeft ingezet, wordt de volgende tijdelijke vergoedingsregeling toegepast : 1° voor het kalenderjaar 2015 : het berekende subsidiebedrag wordt verhoogd of verminderd met 100 procent van het variabele subsidiebedrag;2° voor het kalenderjaar 2016 : het berekende subsidiebedrag wordt verhoogd of verminderd met 100 procent van het variabele subsidiebedrag;3° voor het kalenderjaar 2017 : het berekende subsidiebedrag wordt verhoogd of verminderd met 65 procent van het variabele subsidiebedrag;4° voor het kalenderjaar 2018 : het berekende subsidiebedrag wordt verhoogd of verminderd met 30 procent van het variabele subsidiebedrag. Indien het maatwerkbedrijf de aanvang van het transitietraject niet kan aantonen, wordt de volgende tijdelijke vergoedingsregeling toegepast : 1° voor het kalenderjaar 2015 : het berekende subsidiebedrag wordt verhoogd of verminderd met 100 procent van het variabele subsidiebedrag;2° voor het kalenderjaar 2016 : het berekende subsidiebedrag wordt verhoogd of verminderd met 90 procent van het variabele subsidiebedrag;3° voor het kalenderjaar 2017 : het berekende subsidiebedrag wordt verhoogd of verminderd met 65 procent van het variabele subsidiebedrag;4° voor het kalenderjaar 2018 : het berekende subsidiebedrag wordt verhoogd of verminderd met 30 procent van het variabele subsidiebedrag. Bij toepassing van de tijdelijke vergoedingsregeling, bepaald in het zesde en zevende lid, wordt het berekende subsidiebedrag : 1° verhoogd met een percentage van het variabele subsidiebedrag indien het berekende subsidiebedrag lager is dan het gemiddelde ontvangen subsidiebedrag van de laatste twee volledig afgerekende jaren;2° verminderd met een percentage van het variabele subsidiebedrag indien het berekende subsidiebedrag hoger is dan het gemiddelde ontvangen subsidiebedrag van de laatste twee volledig afgerekende jaren.

Art. 113.In afwijking van artikel 52, eerste lid, 1°, kunnen de maatwerkbedrijven die met toepassing van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen op 31 december 2014 dienstenchequeactiviteiten uitvoeren, deze cumuleren met de steun voor werkondersteunende maatregelen bepaald in dit besluit ten belope van het toegekende contingent voor deze dienstverlening tot het einde van het kalenderjaar 2018, zoals bepaald door de minister. HOOFDSTUK 1 5. - Inwerkingtredingsbepaling en uitvoeringsbepaling

Art. 114.De volgende regelgevende teksten treden in werking op 1 april 2015 : 1° het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling, met uitzondering van artikel 59, tweede lid;2° dit besluit.

Art. 115.De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 19 december 2014.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en armoedebestrijding, L. HOMANS De Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport, Ph. MUYTERS

^