Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 februari 2014
gepubliceerd op 28 februari 2014

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de integrale jeugdhulp

bron
vlaamse overheid
numac
2014035219
pub.
28/02/2014
prom.
21/02/2014
ELI
eli/besluit/2014/02/21/2014035219/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 FEBRUARI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de integrale jeugdhulp


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20 en 87, § 1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003, artikel 6, § 2, eerste lid, en artikel 7, derde lid;

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 betreffende de integrale jeugdhulp, gewijzigd bij de decreten van 30 maart 2007, 20 maart 2009, 8 mei 2009 en 29 juni 2012;

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, artikel 24, § 2;

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, artikel 6, gewijzigd bij de decreten van 2 juni 2006 en 21 december 2007, artikel 8, 1° tot 3°, artikel 16, 2°, artikel 19, 3° en artikel 21, tweede lid;

Gelet op het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, artikel 40, 2°, artikel 48, § 2, artikel 52, eerste lid, artikel 58, artikel 62, derde lid en 67, gewijzigd bij het decreet van 21 juni 2013;

Gelet op het decreet van 19 december 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2009, artikel 37, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2009, 8 juli 2011 en 20 december 2013;

Gelet op het decreet van 21 juni 2013 houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, artikel 10;

Gelet op het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, artikel 3, § 1 en § 2, tweede lid, artikel 9, derde lid, artikel 10, tweede lid, artikel 11, vierde lid, artikel 17, vierde lid, artikel 18, § 2, tweede lid, § 3 en § 4, derde lid, artikel 19, 20, derde lid, artikel 21, vierde lid, artikel 22, eerste en tweede lid, artikel 23, tweede lid, artikel 24, tweede lid, artikel 26, § 1, zesde lid, artikel 27, 28, derde lid, artikel 29, vierde lid, artikel 30, vijfde lid, artikel 32, tweede lid, artikel 33, § 2, artikel 34, tweede lid, artikel 35, tweede lid, artikel 36, derde lid, artikel 37, artikel 38, artikel 40, tweede lid, artikel 42, § 2, artikel 43, tweede lid, artikel 44, § 4, artikel 45, tweede lid, artikel 48, § 2, artikel 50, tweede lid, artikel 54, tweede lid, artikel 56, eerste en vierde lid, artikel 60, § 3, artikel 61, derde lid, artikel 62, artikel 63, tweede lid, artikel 64, artikel 65, vijfde lid, artikel 66, tweede lid, artikel 67, eerste en tweede lid, 69, artikel 72, artikel 91, 92 en artikel 94, artikel 101 en 106, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 1991 betreffende de indiening en afhandeling van de aanvraag tot ondersteuning bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 1996 betreffende de erkenning en subsidiëring van thuisbegeleidingsdiensten voor personen met een handicap;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 houdende vrijstelling voor bepaalde categorieën gehandicapte personen van de vervulling van verblijfsduurvoorwaarden om de bijstand te genieten van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget aan personen met een handicap;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot afbakening van het toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp en van de regio's integrale jeugdhulp en tot regeling van de beleidsafstemming integrale jeugdhulp;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de modulering en de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en crisisjeugdhulpverlening in het raam van de integrale jeugdhulp;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2006 betreffende de regie van de zorg en bijstand tot sociale integratie van personen met een handicap en betreffende de erkenning en subsidiëring van een Vlaams Platform van verenigingen van personen met een handicap;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2008 tot uitvoering van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand en het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de experimentele subsidiëring van een aanvullend geïndividualiseerd hulpaanbod in de intersectorale aanpak van prioritair toe te wijzen hulpvragen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 betreffende de aanwijzing van een persoon die de minderjarige bijstaat bij de uitoefening van zijn rechten in de integrale jeugdhulp wanneer de minderjarige en zijn ouders tegenstrijdige belangen hebben en de minderjarige niet in staat is om zelf een bijstandspersoon aan te wijzen of niemand het ouderlijk gezag uitoefent;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2013 betreffende rechtstreeks toegankelijke hulp voor personen met een handicap;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 13 december 2013;

Gelet op advies 55.086/3 van de Raad van State, gegeven op 17 februari 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° aanmelder: de jeugdhulpaanbieder of de andere persoon of voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt en die een minderjarige aanmeldt bij de toegangspoort of bij een gemandateerde voorziening met toepassing van artikel 20, eerste lid, artikel 34, eerste lid, of artikel 42, § 3, van het decreet van 12 juli 2013;2° aanvraagdocument: het document dat wordt ingediend bij de toegangspoort voor de aanvraag van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 18, § 1, van het decreet van 12 juli 2013, of van de voortzetting van de jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 18, § 3, van het voormelde decreet;3° administrateur-generaal: het personeelslid dat belast is met de leiding van het agentschap en het fonds;4° agentschap: het intern verzelfstandigd agentschap Jongerenwelzijn, als vermeld in artikel 59 van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand;5° bemiddeling: een vrijwillig en vertrouwelijk communicatieproces onder leiding van een onafhankelijke en onpartijdige derde, de bemiddelaar, dat in elke fase van de jeugdhulpverlening kan worden ingezet naar aanleiding van een conflict waarbij de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken betrokken zijn, en dat beoogt de continuïteit van de jeugdhulpverlening te garanderen;6° cliëntoverleg: een overleg dat plaatsvindt onder leiding van een externe voorzitter en in aanwezigheid van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, betrokken personen uit de leefomgeving van de minderjarige en de betrokken jeugdhulpaanbieders, en dat als doel heeft in complexe situaties de jeugdhulpverlening aan een minderjarige te coördineren en de continuïteit ervan te bewaken.De hulpvraag van de minderjarige en zijn context staan daarbij centraal en voormelde personen worden maximaal betrokken bij het overleg; 7° consulent: een personeelslid van het ondersteuningscentrum of van de sociale dienst;8° decreet van 23 mei 2003: het decreet van 23 mei 2003 betreffende de indeling in zorgregio's en betreffende de samenwerking en programmatie van gezondheidsvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen;9° decreet van 7 maart 2008: het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand;10° decreet van 12 juli 2013: het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;11° dossierverantwoordelijke: het personeelslid binnen de toegangspoort van het team Indicatiestelling of van het team Jeugdhulpregie, dat de verantwoordelijkheid draagt voor de indicatiestelling of de jeugdhulpregie in het dossier en dat de aanspreekpersoon is voor de aanmelder, de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken tijdens de indicatiestelling of de jeugdhulpregie;12° erkend multidisciplinair team: een multidisciplinair team dat vermeld is in artikel 35, § 1, van dit besluit of dat erkend is in uitvoering van artikel 35, § 2, van dit besluit en dat diagnostiek kan aanbieden aan de toegangspoort in functie van de aanvraag van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening bij de toegangspoort;13° feitelijke verblijfplaats: het adres waar de minderjarige op bestendige wijze feitelijk verblijft en dat zijn woonplaats niet is;14° fonds: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Fonds Jongerenwelzijn, vermeld in artikel 54 van het decreet van 7 maart 2008 inzake de bijzondere jeugdbijstand;15° gerechtelijke maatregel: een maatregel als vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, of artikel 53, eerste lid, van het decreet van 12 juli 2013;16° handelingsplan: een document als vermeld in artikel 58, eerste lid, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp en in artikel 68, derde lid en artikel 81, derde lid, van dit besluit, dat door een jeugdhulpaanbieder wordt opgesteld en dat de inhoudelijke invulling bevat van het jeugdhulpverleningsplan;17° indicatiestellingsverslag: het verslag dat wordt opgesteld door het team Indicatiestelling met toepassing van artikel 21, eerste lid, 2°, van het decreet van 12 juli 2013, of door de sociale dienst met toepassing van artikel 57, tweede lid, van het voormelde decreet;18° indicatiestellingsvoorstel: een voorstel van indicatiestellingsverslag in termen van typemodules dat voor een minderjarige kan worden ingediend bij de toegangspoort door een erkend multidisciplinair team of door een gemandateerde voorziening;19° jeugdhulpverlener: een persoon die of een team dat binnen een voorziening belast is met het verstrekken van jeugdhulpverlening;20° jeugdhulpverleningsplan: een document dat wordt opgemaakt door de gemandateerde voorziening of de sociale dienst, waarin de doelstellingen en verwachtingen ten aanzien van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken jeugdhulpaanbieder of jeugdhulpaanbieders zijn opgenomen;21° kennisgeving: de gemotiveerde beslissing van het team Indicatiestelling vermeld in artikel 21, derde lid, van het decreet van 12 juli 2013;22° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen en bevoegd voor het gezondheidsbeleid;23° ministers: de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen en bevoegd voor het gezondheidsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs;24° niet-begeleide minderjarige vreemdeling: iedere persoon voor wie de voorwaarden, vermeld in artikel 5 van hoofdstuk 6 van titel XIII van de programmawet (I) van 24 december 2002, vervuld zijn;25° team Indicatiestelling: het team, vermeld in artikel 17 en 21 van het decreet van 12 juli 2013;26° team Jeugdhulpregie: het team, vermeld in artikel 17 en 26 van het decreet van 12 juli 2013;27° vraagverhelderende gegevens: de gegevens die verduidelijken wat de problemen, zorg- of hulpvragen van een minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken of de betrokken personen uit zijn leefomgeving zijn;28° woonplaats: het adres waar de minderjarige officieel gedomicilieerd is.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit worden de voogden voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, vermeld in artikel 8 van hoofdstuk 6 van titel XIII van de programmawet (I) van 24 december 2002, gelijkgesteld met ouders. HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp en afbakening van de regio's integrale jeugdhulp

Art. 3.Onder de integrale jeugdhulp valt de volgende jeugdhulpverlening die met toepassing van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin wordt aangeboden door de: 1° personeelsleden van Kind en Gezin, wat betreft de taken vermeld in artikel 7, § 1, 1°, 2° en 4° van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;2° inloopteams, gesubsidieerd door Kind en Gezin op basis van artikel 12 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;3° centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2012 inzake erkenning en subsidiëring van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning;4° vertrouwenscentra kindermishandeling, vermeld in artikel 42 van het decreet van 12 juli 2013 en in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2002 betreffende erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling.

Art. 4.Onder de integrale jeugdhulp valt de volgende jeugdhulpverlening die met toepassing van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand wordt aangeboden door: 1° de gemeenschapsinstellingen, vermeld in artikel 21 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2008 tot uitvoering van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand en het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003;2° de erkende voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand en de erkende organisaties voor bijzondere jeugdbijstand, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand. Onder de integrale jeugdhulp valt ook de jeugdhulpverlening in het raam van projecten als vermeld in artikel 56 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand.

Art. 5.Onder de integrale jeugdhulp valt de volgende jeugdhulpverlening die met toepassing van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap wordt aangeboden door: 1° de thuisbegeleidingsdiensten, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 1996 betreffende de erkenning en subsidiëring van thuisbegeleidingsdiensten voor personen met een handicap;2° de diensten ondersteuningsplan, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2011 betreffende de erkenning en subsidiëring van diensten Ondersteuningsplan en een mentororganisatie voor het voortraject van personen met een handicap;3° de semi-internaten, vermeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit nr.81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten; 4° de internaten voor minderjarigen, vermeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit, vermeld in punt 3° ;5° de observatie- en behandelingscentra, vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de centra voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten evenals van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud, de opvoeding en de behandeling van de gehandicapten die er geplaatst zijn ten laste van de openbare besturen;6° de tehuizen voor kortverblijf, vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 januari 1971 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de tehuizen van kort verblijf ten behoeve van gehandicapten;7° de centra voor ontwikkelingsstoornissen, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juni 1998 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen;8° de budgethouderverenigingen, vermeld in artikel 16, 6°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, die het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap met toepassing van artikel 15 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget aan personen met een handicap, heeft erkend als zorgconsulent.

Art. 6.Onder de integrale jeugdhulp valt de jeugdhulpverlening die wordt aangeboden door de centra voor algemeen welzijnswerk, vermeld in artikel 6 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk of in het kader van projecten die met toepassing van artikel 19, eerste lid, van het voormelde decreet worden gesubsidieerd.

Art. 7.Onder de integrale jeugdhulp valt de jeugdhulpverlening die wordt aangeboden door de centra voor leerlingenbegeleiding, vermeld in artikel 4 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.

Art. 8.Onder de integrale jeugdhulp valt de jeugdhulpverlening die wordt aangeboden binnen de kinder- en jongerenwerking van de erkende centra voor geestelijke gezondheidszorg, vermeld in artikel 2, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg of in het raam van projecten als vermeld in artikel 30, § 3, van het voormelde decreet.

Art. 9.Onder de integrale jeugdhulp valt de jeugdhulpverlening die wordt aangeboden door de diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen, vermeld in artikel 2, 14° en artikel 14 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009.

Art. 10.Onder de integrale jeugdhulp valt de jeugdhulpverlening die met toepassing van artikel 3 van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg wordt aangeboden.

Art. 11.Er zijn zes regio's integrale jeugdhulp.

Het Nederlandse taalgebied is ingedeeld in vijf regio's integrale jeugdhulp die elk gevormd worden door de volgende zorgregio's op het niveau van de regionale stad, opgenomen in de bijlage bij het decreet van 23 mei 2003: 1° de regio integrale jeugdhulp Antwerpen, gevormd door de zorgregio's Antwerpen, Mechelen en Turnhout;2° de regio integrale jeugdhulp Limburg, gevormd door de zorgregio's Genk en Hasselt;3° de regio integrale jeugdhulp Oost-Vlaanderen, gevormd door de zorgregio's Aalst, Gent en Sint-Niklaas;4° de regio integrale jeugdhulp Vlaams-Brabant, gevormd door de zorgregio's Brussel en Leuven;5° de regio integrale jeugdhulp West-Vlaanderen, gevormd door de zorgregio's Brugge, Kortrijk, Oostende en Roeselare. Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad vormt een aparte regio integrale jeugdhulp. HOOFDSTUK 3. - Vermaatschappelijking van de jeugdhulpverlening

Art. 12.Om de jeugdhulp te ondersteunen bij de opdrachten, vermeld in artikel 9 van het decreet van 12 juli 2013: 1° brengt het Managementcomité een vormingsaanbod tot stand dat jeugdhulpaanbieders versterkt in het aanbieden van een krachtgerichte jeugdhulpverlening;2° kan de minister binnen de beschikbare begrotingskredieten, middelen toekennen voor het inzetten van krachtgerichte methodieken als vermeld in artikel 9, tweede lid, van het decreet van 12 juli 2013.De minister bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten voor de subsidiëring van die methodieken.

Art. 13.Het ondersteuningsplan, vermeld in artikel 10 van het decreet van 12 juli 2013, bevat de volgende elementen: 1° de mogelijkheden van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, de betrokken personen uit zijn leefomgeving en uit zijn context en de betrokken jeugdhulpaanbieders;2° de visie van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;3° de mogelijkheden van dienstverleners ten aanzien van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving;4° een werkplan, opgemaakt op basis van de mogelijkheden van de betrokken personen, vermeld in punt 1°, met opgave van hun engagementen. HOOFDSTUK 4. - De toegang tot de jeugdhulpverlening

Art. 14.Om de toegankelijkheid van de jeugdhulpverlening te verbeteren voor bijzondere doelgroepen die vanwege hun taal, culturele kenmerken, socio-economische situatie of een handicap moeilijker toegang hebben tot de jeugdhulpverlening, overlegt het Managementcomité met organisaties die een expertise hebben met betrekking tot die doelgroepen en neemt het Managementcomité maatregelen die voor deze bijzondere doelgroepen bijdragen tot: 1° de ontwikkeling van expertise met betrekking tot de toegankelijkheid van de jeugdhulpverlening;2° de maximale ontsluiting van het jeugdhulpverleningsaanbod;3° de versterking van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening met het oog op hun inclusie.

Art. 15.Het jeugdhulpverleningsaanbod dat tot de brede instap behoort, wordt bekendgemaakt door de betrokken sectoren op een wijze die afgestemd is in het Managementcomité en voldoet aan de volgende intersectorale kwaliteitseisen: 1° het voorziet in een specifieke instapprocedure, informatieverstrekking en korte hulp, los van probleemkenmerken;2° het leidt de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken indien nodig, en bij voorkeur zonder verdere tussenstappen, naar het jeugdhulpverleningsaanbod dat het best bij de hulpvraag aansluit. De instapprocedure, vermeld in het eerste lid, 1°, omvat een onthaal, een vraagverheldering, een aanbodverheldering, een ontwerp van jeugdhulpverlening en, in voorkomend geval, een verwijzing. HOOFDSTUK 5. - De toegangspoort Afdeling 1. - Werkgebied en samenstelling van de toegangspoort

Art. 16.De opgerichte toegangspoorten en hun werkgebied zijn opgenomen in de volgende tabel:

TOEGANGSPOORT

WERKGEBIED

Gent

Regio Oost-Vlaanderen

Brugge

Regio West-Vlaanderen

Leuven

Regio Vlaams-Brabant en de regio, gevormd door het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad

Hasselt

Regio Limburg

Antwerpen

Regio Antwerpen


De toegangspoorten zijn centraal gevestigd in de hoofdplaats van de regio's, vermeld in de tabel, vermeld in het eerste lid.

Art. 17.De toegangspoort bestaat uit: 1° een team Indicatiestelling;2° een team Jeugdhulpregie;3° een leidinggevende Toegangspoort voor het team Indicatiestelling en Jeugdhulpregie;4° een team Administratie. Het team Indicatiestelling, vermeld in het eerste lid, 1°, bestaat minstens uit de volgende functies: 1° een deskundige Indicatiestelling;2° een psycholoog of een pedagoog. Het team Jeugdhulpregie, vermeld in het eerste lid, 2°, bestaat minstens uit deskundigen Jeugdhulpregie.

De deskundigen Indicatiestelling en Jeugdhulpregie, vermeld in het tweede lid, 1°, en het derde lid, zijn houder van een diploma dat blijk geeft van voldoende pedagogische of sociale kennis. De administrateur-generaal van het agentschap is bevoegd om de diplomavoorwaarden vast te leggen.

De hoedanigheid van personeelslid van de toegangspoort is onverenigbaar met de hoedanigheid van consulent en van vrijwillig consulent van het ondersteuningscentrum of van de sociale dienst, lid van de algemene vergadering of lid van de raad van bestuur van een jeugdhulpaanbieder. Afdeling 2. - Algemene bepalingen

Art. 18.§ 1. De toegangspoort is bevoegd voor de behandeling van een aanvraag van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening voor een minderjarige als: 1° de minderjarige zijn woonplaats heeft in het werkgebied van de toegangspoort;2° de minderjarige zijn feitelijke verblijfplaats heeft in het werkgebied van de toegangspoort en hij geen woonplaats heeft. In afwijking van het eerste lid is voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen aan wie een voogd is toegewezen als vermeld in artikel 8 van hoofdstuk 6 van titel XIII van de programmawet (I) van 24 december 2002, de toegangspoort bevoegd voor de behandeling van een aanvraag van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening als de voogd in het werkgebied van de toegangspoort zijn woonplaats heeft of, als hij geen woonplaats heeft, zijn feitelijke verblijfplaats heeft. § 2. Voor dossiers waarvoor de toegangspoort bij de aanmelding bevoegd was overeenkomstig § 1, maar waarbij tijdens de behandeling van het dossier door de toegangspoort de betrokken minderjarige van woonplaats of van feitelijke verblijfplaats verandert waardoor de toegangspoort niet meer bevoegd is overeenkomstig § 1: 1° werkt het team Indicatiestelling de indicatiestelling verder af als voor het dossier nog geen indicatiestellingsverslag is bezorgd aan de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;2° bezorgt het team Indicatiestelling of, in voorkomend geval, het team Jeugdhulpregie het dossier aan de toegangspoort bevoegd in de regio waar de minderjarige zijn nieuwe woonplaats heeft zijn nieuwe feitelijke verblijfplaats heeft. Het dossier wordt in de gevallen, vermeld in het eerste lid, elektronisch bezorgd en bewerkt. De dossierverantwoordelijke van de toegangspoort, bevoegd bij de aanmelding, blijft verantwoordelijk voor de aanvraag tot de verantwoordelijke voor het dossier bij de toegangspoort, bevoegd in de regio waar de minderjarige zijn nieuwe woonplaats heeft of hij zijn nieuwe feitelijke verblijfplaats heeft, bekend is. De minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de aanmelder worden ingelicht over welke instantie verantwoordelijk is voor de verdere behandeling van de aanvraag en wie de verantwoordelijke voor het dossier is.

Art. 19.De toegangspoort kan voor de inbreng van relevante expertise bij de indicatiestelling en de jeugdhulpregie een beroep doen op externe deskundigen of op organisaties die niet betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening aan de betrokken minderjarige.

De externe deskundigen, vermeld in het eerste lid, kunnen personen zijn met de volgende expertises: 1° medische expertise in handicap, stoornissen en psychopathologie bij kinderen en jongeren;2° expertise in het cliëntperspectief;3° andere expertise die relevant is voor de indicatiestelling. De administrateur-generaal van het agentschap bepaalt de voorwaarden voor de samenwerking met de deskundigen, vermeld in het eerste lid, en bepaalt de vergoeding, de procedure en de wijze van uitbetaling van de vergoeding aan de deskundigen.

Art. 20.Een afgesloten dossier wordt door de toegangspoort bewaard tot maximaal tien jaar na het bereiken door de betrokkene van de meerderjarigheid. Een maand voor de vernietiging van het dossier wordt de betrokkene schriftelijk op de hoogte gebracht van het feit dat hij een kopie van het dossier kan verkrijgen. Afdeling 3. - Werking van de toegangspoort

Onderafdeling 1. - De aanmelding

Art. 21.Met uitzondering van een verzoek als vermeld in artikel 29 van het decreet van 12 juli 2013, kan een aanvraag bij de toegangspoort als vermeld in artikel 18, § 1 en § 3, en artikel 27 van het decreet van 12 juli 2013, uitsluitend ingediend worden door de nodige gegevens aan te leveren met het aanvraagdocument waarvan het model wordt vastgelegd door de administrateur-generaal van het agentschap. De aanmelding wordt gedaan via elektronische weg en komt terecht bij het team Indicatiestelling.

Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag die aan de toegangspoort wordt gericht voor een herindicatiestelling als vermeld in artikel 23 van het decreet van 12 juli 2013, of voor een versnelde indicatiestelling en toewijzing als vermeld in artikel 28, 1°, 3° en 4° van het voormelde decreet.

Het verzoek tot voortzetting van de jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 18, § 3 van het voormelde decreet, wordt alleen met een aanvraagdocument ingediend als er geen geldig indicatiestellingsverslag meer is voor de betrokkene.

Het aanvraagdocument en wijzigingen van het aanvraagdocument, vermeld in het eerste lid, worden voor akkoord voorgelegd aan het Managementcomité Integrale Jeugdhulp.

Personen of voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden en die geen jeugdhulpaanbieder zijn, zijn gemachtigd als aanmelder bij de toegangspoort op voorwaarde dat ze behoren tot de categorieën, vermeld in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 22.In geval van een verzoek tot toekenning van jeugdhulpverlening vanwege de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken als vermeld in artikel 29 van het decreet van 12 juli 2013, stelt het team Indicatiestelling het deel van het aanvraagdocument met betrekking tot de identificatiegegevens in overleg met de betrokkenen op en stelt het een erkend multidisciplinair team aan om het aanvraagdocument volledig in te vullen in overleg met de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken.

Art. 23.Met behoud van de toepassing van artikel 20, tweede lid, 3° en 4°, van het decreet van 12 juli 2013, is een aanmelding enkel ontvankelijk als het aanvraagdocument de volgende gegevens bevat: 1° de identificatiegegevens en de vraagverhelderende gegevens met betrekking tot de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, die nodig zijn om de indicatiestelling te kunnen aanvatten;2° de aanduiding dat de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken instemmen met de aanmelding of de toelichting waarom de instemming niet werd verkregen;3° de identificatiegegevens van de aanmelder. Als de aanmelder een erkend multidisciplinair team is of een gemandateerde voorziening, bevat het aanvraagdocument ook de relevante diagnostische gegevens en een indicatiestellingsvoorstel met betrekking tot de minderjarige om ontvankelijk te zijn.

Art. 24.Voor een aanmelding van een minderjarige, voor wie in het verleden al een aanvraagdocument bij de toegangspoort is ingediend, maar die op het ogenblik van de aanmelding geen gebruik maakt van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, of bij een aanvraag tot herindicatiestelling als vermeld in artikel 23 van het decreet van 12 juli 2013, waarbij er op het ogenblik van de aanvraag nog niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening lopende is: 1° wordt de aanmelder daar onmiddellijk van verwittigd;2° kan de aanmelder in het nieuwe aanvraagdocument informatie overnemen uit het aanvraagdocument dat in het verleden is ingediend. Het overnemen van informatie, vermeld in het eerste lid, 2°, is alleen toegelaten als de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken daarmee instemmen.

Art. 25.De aanmelder bij de toegangspoort is tijdens de afhandeling van de aanmelding door de toegangspoort verantwoordelijk voor: 1° de opmaak en indiening van het aanvraagdocument;2° het overleg met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en het verkrijgen van de uitdrukkelijke instemming van die personen als vermeld in artikel 20, tweede lid, 1° van het decreet van 12 juli 2013;3° het betrekken van andere jeugdhulpaanbieders of andere personen of voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden, bij de opdracht, vermeld in punt 1°, als dat door hem of door de voormelde andere jeugdhulpaanbieders of andere personen of voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden en de personen, vermeld in punt 2°, nuttig wordt geacht;4° de communicatie, tijdens de indicatiestelling en de jeugdhulpregie, tussen de toegangspoort en de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, alsook, als dat nodig is, tussen de toegangspoort en andere betrokken jeugdhulpverleners;5° de coördinatie, tijdens de indicatiestelling en de jeugdhulpregie, van de jeugdhulpverlening die geboden wordt aan de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken. Als een personeelslid van een erkend multidisciplinair team, van een gemandateerde voorziening of van een sociale dienst betrokken wordt bij het proces van de aanmelding, wordt dat personeelslid de aanmelder voor het dossier bij de toegangspoort, tenzij in overleg met de betrokken jeugdhulpaanbieders en andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden iemand anders wordt aangewezen als aanmelder. Als personeelsleden van minstens twee van de voormelde entiteiten betrokken zijn bij de aanmelding, stellen ze in onderling overleg vast wie de rol van aanmelder opneemt.

De betrokkenheid en instemming van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken bij het opmaken van het aanvraagdocument en bij de aanmelding, vermeld in het eerste lid, 2° wordt door de aanmelder gewaarborgd door de volgende zaken: 1° het opnemen in het aanvraagdocument van de visies van de verschillende betrokkenen op de klachten en problemen en op de positieve elementen met betrekking tot de situatie van de minderjarige;2° de vermelding in het aanvraagdocument van wat de betrokkenen veranderd willen zien. Onderafdeling 2. - De indicatiestelling

Art. 26.Het team Indicatiestelling beslist over: 1° de inhoud van het indicatiestellingsverslag of de kennisgeving;2° in voorkomend geval, de wenselijkheid en de grootteorde van het persoonlijke-assistentiebudget, op voorwaarde dat het is opgenomen in een indicatiestellingsvoorstel van een erkend multidisciplinair team;3° in voorkomend geval, de voortzetting van jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 18, § 3, van het decreet van 12 juli 2013. Naast de opdrachten, vermeld in het eerste lid, adviseert het team Indicatiestelling, in voorkomend geval, over de aanwending van het resterende bedrag van het derde van de kinderbijslag of de bestemming van de forfaitaire kinderbijslag conform artikel 70ter van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en conform artikel 33, 2°, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

Een voortzetting van de jeugdhulpverlening als vermeld in het eerste lid, 3° : 1° vereist niet dat de persoon op het ogenblik van de aanvraag nog van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening gebruik maakt;2° kan aangevraagd worden op voorwaarde dat voor deze persoon in het verleden niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening is aangevraagd aan de op dat ogenblik bevoegde instantie voor die aanvraag;3° kan alleen toegekend worden als het indicatiestellingsverslag typemodules bevat die kunnen worden ingezet voor personen ouder dan achttien jaar. Het team indicatiestelling overweegt voor elk verzoek tot voortzetting van de jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 18, § 3, van het decreet van 12 juli 2013, in eerste instantie of hulpverlening voor meerderjarigen in aanmerking komt voor de betrokkenen.

De kennisgeving, vermeld in het eerste lid, 1°, kan opgemaakt worden als het team Indicatiestelling van oordeel is dat: 1° rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening aangewezen is voor de minderjarige;2° jeugdhulpverlening aangewezen is die niet wordt aangeboden met toepassing van de regelgeving, vermeld in artikel 3 tot en met 10 van dit besluit. In het eerste lid, 2°, wordt verstaan onder persoonlijke-assistentiebudget: het budget, vermeld in artikel 16, 2°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.

De typemodules die zijn opgenomen in het indicatiestellingsverslag als vermeld in artikel 21, eerste lid, 2°, van het decreet van 12 juli 2013, worden bepaald rekening houdend met de probleemdomeinen die aangegeven zijn in het aanvraagdocument en de kenmerken van de minderjarige. De typemodules binnen dezelfde functie en hetzelfde probleemgebied die een lagere frequentie hebben dan de typemodules opgenomen in het indicatiestellingsverslag, zijn inbegrepen in het indicatiestellingsverslag, tenzij ze expliciet wordt uitgesloten met toepassing van artikel 21, eerste lid, 2°, van het voormelde decreet.

Het Managementcomité staat in voor monitoring en evaluatie van de jeugdhulpverlening waarbij typemodules binnen een sector of over verschillende sectoren voorzieningen overschrijdend worden gecombineerd in het indicatiestellingsverslag met het oog op het realiseren van meer administratieve en financiële afstemming tussen de verschillende betrokken sectoren.

Art. 27.Als de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken of de meerderjarige voor wie een voortzetting van de jeugdhulpverlening als vermeld in het eerste lid, 3° werd aangevraagd, in het aanvraagdocument of in de loop van de indicatiestelling vragen om gehoord te worden, organiseert het team Indicatiestelling een overleg met hen.Het team Indicatiestelling brengt de aanmelder daarvan op de hoogte.

Art. 28.De dossierverantwoordelijke die een dossier krijgt toegewezen, heeft achtereenvolgens de volgende opdrachten: 1° als het aanvraagdocument voldoet aan de ontvankelijkheidsvereisten, vermeld in artikel 23, maar niet de nodige gegevens bevat om de indicatiestelling te verrichten, vraagt hij op gemotiveerde wijze bijkomende gegevens op bij de aanmelder of bij de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomende geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, of vraagt hij bijkomende diagnostiek op bij de aanmelder, bij een erkend multidisciplinair team of bij een deskundige;2° als het aanvraagdocument ontvankelijk is verklaard en de nodige gegevens bevat om de indicatiestelling te verrichten, legt hij, als dat nog niet bepaald is, de zorgintensiteit vast en agendeert hij het dossier op een vergadering van het team Indicatiestelling met het oog op de behandeling ervan overeenkomstig artikel 26;3° hij bezorgt het indicatiestellingsverslag of de kennisgeving, met uitzondering van de dossiers waar bijkomende diagnostiek voor is opgevraagd, vermeld in punt 2°, na de goedkeuring door de leidinggevende van de toegangspoort, binnen een termijn van dertig werkdagen vanaf de aanmelding, aan de aanmelder en aan de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en hij bezorgt het dossier aan het team Jeugdhulpregie. De administrateur-generaal is bevoegd voor de organisatie van de werkzaamheden en de processen binnen het team indicatiestelling.

Art. 29.Als de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken binnen tien werkdagen na de ontvangst van het indicatiestellingsverslag een tweede indicatiestelling aanvragen als vermeld in artikel 24 van het decreet van 12 juli 2013, bezorgt de dossierverantwoordelijke, vermeld in het eerste lid, het aanvraagdocument van de minderjarige aan het team Indicatiestelling van een toegangspoort van een andere regio, aangewezen door de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken. Na de ontvangst van het indicatiestellingsverslag dat is opgemaakt in het kader van een tweede indicatiestelling als vermeld in artikel 24 van het voormelde decreet, bepalen de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken welk van de twee indicatiestellingsverslagen wordt bezorgd aan het team Jeugdhulpregie van de toegangspoort die bevoegd is voor de aanvraag van de minderjarige overeenkomstig artikel 18, § 1.

Art. 30.Als het team Indicatiestelling voor de uitvoering van de indicatiestelling bijkomende relevante gegevens vraagt aan de aanmelder of aan een erkend multidisciplinair team met toepassing van artikel 22, eerste lid, van het decreet van 12 juli 2013, bepaalt het team Indicatiestelling in onderling overleg met de betrokken aanmelder of het erkende multidisciplinaire team de termijn voor de aanlevering van die gegevens. Als die gegevens niet binnen de afgesproken termijn worden aangeleverd, kan het team Indicatiestelling de gegevens vragen aan een ander erkend multidisciplinair team of, zonder dat het over die gegevens beschikt, het indicatiestellingsverslag of de kennisgeving afwerken.

Het aanreiken van de bijkomende gegevens of de bijkomende diagnostiek, vermeld in het eerste lid, verloopt door invoeging via elektronische weg van de gegevens in het aanvraagdocument.

Art. 31.De indicatiestelling voldoet aan de volgende kwaliteitsvereisten: 1° ze garandeert de multidisciplinariteit en deskundigheid in de beoordeling van de aanmelding bij de toegangspoort en ze is maximaal onderbouwd en samenhangend;2° ze komt tot stand in volledige onafhankelijkheid van het aanbod van jeugdhulpverlening;3° ze sluit maximaal aan bij de hulpvraag van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en ze verloopt voor die personen op een transparante wijze;4° ze houdt maximaal rekening met de mogelijkheden van de personen, vermeld in punt 3°, en van de betrokken personen uit de leefomgeving van de minderjarige;5° ze opteert bij een gelijke efficiëntie en effectiviteit voor de minst ingrijpende vorm van jeugdhulpverlening;6° ze overweegt voor elk dossier waarbij uithuisplaatsing aangewezen is, in eerste instantie of typemodules pleegzorg in aanmerking komen voor de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;7° ze komt, met uitzondering van de dossiers waarvoor bijkomende diagnostiek is opgevraagd, tot stand binnen een termijn van dertig werkdagen na de aanmelding.

Art. 32.Het indicatiestellingsverslag voldoet minstens aan de volgende voorwaarden: 1° het is zo begrijpelijk mogelijk voor de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;2° het komt tijdig tot stand binnen de maximale termijn, vermeld in artikel 31, 7° ;3° het bevat een synthese van de analyse van de situatie en, in voorkomend geval, een synthese van de diagnostiek;4° het bevat de datum van de aanmelding en van het indicatiestellingsverslag;5° het bepaalt de geldigheidsduur van de indicatiestelling, eventueel per onderdeel van de indicatiestelling, met vermelding van de einddatum ervan;6° het bevat de naam en contactgegevens van de dossierverantwoordelijke van het team Indicatiestelling;7° het bevat een bepaling over de mogelijkheid om de jeugdhulpregie niet te laten starten of op te schorten.

Art. 33.De kennisgeving voldoet minstens aan de volgende voorwaarden: 1° ze is zo begrijpelijk mogelijk voor de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;2° ze bevat een synthese van de analyse van de situatie;3° ze bevat de datum van de aanmelding en van de kennisgeving;4° ze bevat de naam en contactgegevens van de dossierverantwoordelijke van het team Indicatiestelling;5° ze bevat de motivatie voor het niet aangewezen zijn van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en de aangewezen typemodules rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening of het aangewezen type van jeugdhulpverlening die wordt aangeboden door andere personen of voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden en, in voorkomend geval, wie de jeugdhulpverlening aanbiedt in de regio.

Art. 34.Artikel 26 tot en met 33 zijn van overeenkomstige toepassing op de herindicatiestelling, vermeld in artikel 23 van het decreet van 12 juli 2013 en op de tweede indicatiestelling, vermeld in artikel 24 van het voormelde decreet.

Een wijziging van de hulpvraag als vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, kan inhouden dat: 1° de situatie waarin de minderjarige zich bevindt, is gewijzigd;2° de diagnostische gegevens die zijn opgenomen in een eerder aanvraagdocument, niet meer van toepassing zijn op de minderjarige. In het tweede lid, 2°, wordt verstaan onder diagnostische gegevens: de gegevens die voortvloeien uit een objectiveerbaar onderzoek en die het functioneren van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving beschrijven met het oog op het indiceren van jeugdhulpverlening.

Art. 35.§ 1. De volgende voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden worden beschouwd als een erkend multidisciplinair team als vermeld in artikel 22 van het decreet van 12 juli 2013: 1° de centra voor ontwikkelingsstoornissen, vermeld in artikel 1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juni 1998 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen;2° de onthaal-, observatie- en oriëntatiecentra, vermeld in de artikelen 6 en 53bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand;3° de observatie- en behandelingscentra, vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de centra voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten evenals van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud, de opvoeding en de behandeling van de gehandicapten die er geplaatst zijn ten laste van de openbare besturen. § 2. Voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden en samenwerkingsverbanden van voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden, die niet opgenomen zijn in de lijst van voorzieningen, vermeld in paragraaf 1, kunnen als multidisciplinair team erkend worden en kunnen de opdrachten, vermeld in artikel 22, derde lid, van het decreet van 12 juli 2013, uitvoeren, als ze voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° ze hebben een aanbod voor de ruime doelgroep van de jeugdhulpverlening, voor een bijzondere doelgroep met specifieke hulpvragen of voor een combinatie van beide, hetzij voor minderjarigen, of voor personen die een voortzetting van jeugdhulpverlening vragen aan de toegangspoort als vermeld in artikel 18, § 3, van het decreet van 12 juli 2013 of voor beiden;2° binnen de werking van de voorziening of het samenwerkingsverband wordt een team aangewezen als multidisciplinair team;3° het team, vermeld in punt 2°, is multidisciplinair samengesteld, beschikt over de nodige expertise en over de competenties op het vlak van diagnostiek en kan, in voorkomend geval, een beroep doen op andere deskundigen;4° ze verzamelen de beschikbare vraagverhelderende en diagnostische informatie die relevant is voor de aanvraag van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening of ze zijn, in voorkomend geval, in staat die informatie zelf aan te leveren in het kader van een aanvraag bij de toegangspoort;5° ze onderzoeken op objectieve wijze de zorgintensiteit;6° de besluitvorming met betrekking tot het diagnostisch proces gebeurt in multidisciplinair teamverband;7° ze stellen een indicatiestellingsvoorstel op dat voldoet aan de kwaliteitsvereisten, vermeld in artikel 31, 1° tot en met 6°, van dit besluit;8° ze zijn tijdens het proces van aanmelding bij de toegangspoort aanmelder bij de toegangspoort als vermeld in artikel 23 van dit besluit, behalve als ze werken in opdracht van het team Indicatiestelling;9° ze zijn in staat om een diagnostische praktijk te ontwikkelen;10° ze voeren een beleid met het oog op de vorming, training en opleiding van medewerkers. Een samenwerkingsverband als vermeld in het eerste lid, is een samenwerking, die geformaliseerd is in een overeenkomst tussen voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden.

Multidisciplinaire teams die aanvragen voor individuele materiële bijstand indienen, moeten naast de algemene erkenningsvoorwaarden, vermeld in het eerste lid, voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 23 en 24 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 1991 betreffende de indiening en afhandeling van de aanvraag tot ondersteuning bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en het ministerieel besluit van 12 november 2010 houdende vaststelling van de minimale kwaliteitseisen voor de multidisciplinaire teams die erkend zijn door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.

De leidend ambtenaar van het agentschap Jongerenwelzijn verleent de erkenning als multidisciplinair team. De minister bepaalt de erkenningsprocedure en kan bijkomende kwaliteitseisen bepalen voor de multidisciplinaire teams. § 3. Erkende multidisciplinaire teams, ontvangen een vergoeding voor de aanlevering van documenten in het kader van de afhandeling van een aanvraag van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening door de toegangspoort ter uitvoering van het decreet van 12 juli 2013 en van dit besluit. De financiering van die vergoeding verloopt op de volgende wijze: 1° de voorzieningen, vermeld in paragraaf 1, ontvangen, in voorkomend geval, een vergoeding voor het indienen bij de toegangspoort van aanvraagdocumenten;2° voorzieningen, die jeugdhulpverlening aanbieden als vermeld in artikel 3 van het decreet van 12 juli 2013 en hoofdstuk 2 van dit besluit en die erkend zijn als multidisciplinair team met toepassing van paragraaf 2, ontvangen een vergoeding in de vorm van een enveloppe voor het indienen van aanvraagdocumenten bij de toegangspoort;3° voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden die niet vermeld is in artikel 3 van het decreet van 12 juli 2013 en hoofdstuk 2 van dit besluit en die erkend zijn als multidisciplinair team met toepassing van paragraaf 2, ontvangen een prestatievergoeding per aanvraagdocument dat ze bij de toegangspoort indienen. Om in aanmerking te komen voor vergoeding dienen de aanvraagdocumenten, vermeld in het eerste lid volledig afgewerkt en kwaliteitsvol te zijn en diagnostiek, een zorgzwaarte-inschaling en een indicatiestellingsvoorstel te bevatten. Het team Indicatiestelling beoordeelt de volledigheid en de kwaliteit van de aangeleverde aanvraagdocumenten.

Als een erkend multidisciplinair team voor de aanlevering van documenten in het kader van de afhandeling van een aanvraag van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening bij de toegangspoort een vergoeding ontvangt als vermeld in het eerste lid, mogen noch dat team of zijn inrichtende macht, noch de medewerkers die eraan verbonden zijn daarvoor een andere vergoeding of beloning vragen of aanvaarden dan de vergoeding, vermeld in het eerste lid. De minister bepaalt de hoogte van de vergoedingen, vermeld in het eerste lid en bepaalt of de voorzieningen, vermeld in paragraaf 1, recht hebben op de vergoeding, vermeld in het eerste lid.

Art. 36.Dossiers die een aanvraag bevatten tot tenlasteneming van individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap, vermeld in artikel 18, § 2, van het decreet van 12 juli 2013, worden na de indicatiestelling voor wat betreft die aanvraag overgemaakt aan het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Het team Indicatiestelling brengt de betrokken minderjarige, zijn ouders, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de aanmelder bij de toegangspoort hiervan op de hoogte.

De aanvragen, vermeld in het eerste lid, worden door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap behandeld met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap.

De vergoeding voor het rechtstreeks aanleveren van een adviesrapport aan het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, als vermeld in artikel 9, § 3, 6°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap, ten laste van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.

Onderafdeling 3. - De jeugdhulpregie

Art. 37.Met behoud van artikel 26 van het decreet van 12 juli 2013, beslist het team Jeugdhulpregie in voorkomend geval over: 1° de prioritering van een dossier;2° de toekenning van subsidies voor een aanvullend geïndividualiseerd hulpaanbod als vermeld in artikel 67, tweede lid, van het decreet van 12 juli 2013;3° de aanwending van het resterende bedrag van het derde van de kinderbijslag conform artikel 70 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders of conform artikel 33, 2°, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen. De bedragen, overgeschreven op de spaarrekeningen van de minderjarigen die geplaatst zijn in uitvoering van het decreet van 12 juli 2013, kunnen niet worden afgehaald zonder uitdrukkelijke machtiging van de toegangspoort, het ondersteuningscentrum of de jeugdrechter.

Als de minderjarige bij het beëindigen van de hulpverlening één of meer spaarrekeningen heeft, licht de jeugdhulpaanbieder of de sociale dienst die met het dossier is belast, de ouders van de minderjarige en de minderjarige in van het bestaan van die spaarrekeningen.

Het team Jeugdhulpregie kan een jeugdhulpregiebespreking organiseren om de jeugdhulpregie vlot te laten verlopen. De uitgenodigde jeugdhulpaanbieders zijn ertoe gehouden om deel te nemen aan een jeugdhulpregiebespreking, georganiseerd door het team Jeugdhulpregie, waarvoor ze zijn uitgenodigd.

In het vierde lid wordt verstaan onder jeugdhulpregiebespreking: een overleg dat door het team Jeugdhulpregie van de toegangspoort wordt georganiseerd om zijn opdrachten, vermeld in artikel 26 van het decreet van 12 juli 2013, te kunnen uitvoeren, en waarvoor de betrokken jeugdhulpaanbieders, andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden, en de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken worden uitgenodigd.

De prioritering, vermeld in het eerste lid, 1°, houdt een van de volgende gevallen in: 1° het dossier krijgt voorrang waardoor jeugdhulpaanbieders alleen van een opname van het dossier kunnen afzien als ze dat motiveren en als het team Jeugdhulpregie akkoord gaat met de opname door de jeugdhulpaanbieder van een ander dossier;2° het dossier wordt een dossier met de hoogste prioriteit als vermeld in artikel 26, § 1, eerste lid, 6°, van het decreet van 12 juli 2013. De prioritering, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, kan geen betrekking hebben op de dossiers, vermeld in artikel 26, § 1, derde lid, van het decreet van 12 juli 2013.

Art. 38.De Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie beslist over de prioritering van een dossier, vermeld in artikel 26, § 1, derde lid, van het decreet van 12 juli 2013, en, in voorkomend geval, over de toekenning van een persoonsvolgende convenant.

In het eerste lid wordt verstaan onder persoonsvolgende convenant: een convenant als vermeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 houdende maatregelen om tegemoet te komen aan de noodzaak tot leniging van dringende behoeften van personen met een handicap.

De prioritering, vermeld in het eerste lid, houdt in dat een dossier voorrang krijgt waardoor jeugdhulpaanbieders alleen van een opname van het dossier kunnen afzien als ze dat motiveren en als het team Jeugdhulpregie ermee akkoord gaat dat de jeugdhulpaanbieder een ander dossier opneemt.

Art. 39.§ 1. De criteria voor de prioritering van een dossier door het team Jeugdhulpregie of door de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie, vermeld in artikel 37, eerste lid, 1°, en artikel 38, eerste lid zijn de volgende: 1° het feit dat het gaat om een minderjarige die al gebruikmaakt van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en die een vraag stelt naar dezelfde of naar een op basis van de weging ondergeschikte module jeugdhulpverlening bij een andere jeugdhulpaanbieder;2° het feit dat het gaat om een broer of zus van een minderjarige die al gebruik maakt van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, tenzij het niet aangewezen is om de minderjarige samen met zijn broer of zus te laten gebruikmaken van het aanbod van dezelfde jeugdhulpaanbieder. Het criterium, vermeld in het eerste lid, 1°, geldt alleen als de minderjarige bij de overstap naar een andere jeugdhulpaanbieder niet meer gebruik maakt van het aanbod van de jeugdhulpaanbieder waarvan hij op het ogenblik van de beslissing gebruik maakt. § 2. Naast de criteria, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, kan overgegaan worden tot de prioritering van een dossier na een overweging van de volgende elementen: 1° de inschatting of de integriteit van de minderjarige in gevaar is;2° de inschatting van de aanwezigheid van een netwerk voor de minderjarige en van de eigen krachten in het netwerk;3° de inschatting van het effect van de lopende jeugdhulpverlening;4° de inschatting van de al verleende jeugdhulpverlening of hulpverlening. § 3. Het team Jeugdhulpregie of de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie toetst bij de prioritering of een dossier beantwoordt aan de criteria, vermeld in paragraaf 1, of maakt een inschatting van de criteria, vermeld in paragraaf 2, en beslist voor de dossiers die in het indicatiestellingsverslag dezelfde typemodules hebben, welke dossiers prioritair zijn, rekening houdend met het aantal vrijkomende plaatsen voor de typemodule in kwestie. Het deel van het aantal vrijkomende plaatsen dat kan worden ingezet voor prioritaire dossiers wordt bepaald door het Managementcomité Integrale Jeugdhulp. § 4. Bij de prioritering van een dossier van een minderjarige worden de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken daarvan op de hoogte gebracht. Als de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken niet ingaan op een module die is opgenomen in de jeugdhulpverleningsbeslissing en die wordt aangeboden, verliest het dossier in kwestie van de minderjarige het statuut van een prioritair toe te wijzen hulpvraag.

Art. 40.§ 1. De toekenning van subsidies voor een aanvullend geïndividualiseerd hulpaanbod als vermeld in artikel 37, eerste lid, 2°, houdt in dat het team Jeugdhulpregie: 1° beslist over de inhoud van het aanvullend geïndividualiseerd hulpaanbod;2° binnen de grenzen van de kredieten die eraan zijn toegewezen, het bedrag bepaalt dat kan worden ingezet voor het aanvullend geïndividualiseerd hulpaanbod;3° de middelen toewijst aan de personen of voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden en die het aanvullende geïndividualiseerde hulpaanbod uitvoeren. § 2. Het aanvullende geïndividualiseerde hulpaanbod, vermeld in § 1, bestaat uit een aanbod dat: 1° niet zonder meer geboden kan worden in het kader van de jeugdhulpregie;2° aanvullend wordt ingezet naast niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening die geboden wordt aan de minderjarige;3° geboden wordt door een of meer dienstverleners of materiële of praktische hulp is;4° het mogelijk maakt om jeugdhulpverlening alsnog op te starten of voort te zetten. Het aanvullende geïndividualiseerde hulpaanbod moet beschreven zijn in een zorgplan voor de minderjarige, dat wordt opgemaakt en ingediend bij het team Jeugdhulpregie door de uitvoerder van het hulpaanbod. Het zorgplan wordt opgesteld op basis van de afspraken die gemaakt zijn in minstens één cliëntoverleg.

Het zorgplan, vermeld in het eerste lid, is een plan dat wordt opgesteld in het kader van de inzet van een aanvullend geïndividualiseerde hulpaanbod. Het Managementcomité Integrale Jeugdhulp legt de vormvereisten van het zorgplan vast en de administrateur-generaal keurt het goed.

Het team Jeugdhulpregie kan de opdracht geven om cliëntoverleg te organiseren met het oog op de realisatie van een aanvullend geïndividualiseerd hulpaanbod voor een dossier. Jeugdhulpaanbieders zijn ertoe gehouden om deel te nemen aan dat cliëntoverleg waarvoor ze zijn uitgenodigd.

Het team Jeugdhulpregie evalueert, met betrokkenheid van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken minstens om de zes maanden de uitvoering van het zorgplan en kan na een evaluatie beslissen om de subsidiëring van het aanvullende geïndividualiseerde hulpaanbod stop te zetten. § 3. Per dossier kan het aanvullende geïndividualiseerde hulpaanbod gesubsidieerd worden tot een bedrag van maximaal 35.000 euro. Dit bedrag mag als volgt ingezet worden voor de minderjarige: in het eerste jaar maximaal 20.000 euro, in het tweede jaar maximaal 10.000 euro, in het derde jaar maximaal 5.000 euro. Op beslissing van de administrateur-generaal kan afgeweken worden van die maximumbedragen en termijnen.

De kosten van het aanvullende geïndividualiseerd aanbod, vermeld in het eerste lid, komen voor subsidiëring in aanmerking als tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1° de voorgelegde uitgaven liggen binnen de grenzen van het bedrag, bepaald met toepassing van het eerste lid;2° de uitgaven worden bewezen ten aanzien van het fonds door voorlegging van een kopie van de boekhoudkundige uitgavestukken;3° de vraag tot terugbetaling wordt voorgelegd aan het fonds binnen het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarop de kosten betrekking hebben.

Art. 41.De dossierverantwoordelijke die een dossier krijgt toegewezen als vermeld in artikel 26 van het decreet van 12 juli 2013, heeft achtereenvolgens de volgende opdrachten: 1° als het indicatiestellingsverslag voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 32, agendeert hij het dossier op een vergadering van het team Jeugdhulpregie of van de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie overeenkomstig artikel 26, § 1, derde lid, van het decreet van 12 juli 2013 met het oog op de behandeling ervan;2° hij bezorgt het jeugdhulpverleningsvoorstel of de jeugdhulpverleningsbeslissing aan de aanmelder en aan de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;3° hij brengt voor een verzoek van de jeugdrechter, de sociale dienst ervan op de hoogte waar en wanneer de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening kan worden uitgevoerd. Jeugdhulpaanbieders melden de opstart van de jeugdhulpverlening in uitvoering van de jeugdhulpverleningsbeslissing, binnen 24 uur na de opstart ervan, aan het team Jeugdhulpregie van de toegangspoort.

Jeugdhulpaanbieders geven in uitvoering van artikel 18, § 4, tweede lid van het decreet van 12 juli 2013, plaatsen die zullen vrijkomen in hun voorziening door aan het team Jeugdhulpregie van de toegangspoort.

Ze geven dit door, veertien dagen voordat de plaats effectief vrijkomt of onmiddellijk voor plaatsen die onvoorzien vrijkomen.

De administrateur-generaal is bevoegd voor de organisatie van de werkzaamheden en de processen binnen het team Jeugdhulpregie.

Art. 42.§ 1. Bij een verzoek om een herziening van de jeugdhulpverleningsbeslissing, vermeld in artikel 27 van het decreet van 12 juli 2013, of bij een versnelde indicatiestelling en toewijzing waarbij er een vraag is naar een overname als vermeld in artikel 28, eerste lid, 2°, van het voormelde decreet, wordt het dossier onmiddellijk toegewezen aan een dossierverantwoordelijke van het team Jeugdhulpregie. § 2. De aanvragen, vermeld in paragraaf 1, zijn ontvankelijk als tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1° de geldigheidsduur van de indicatiestelling is niet verlopen;2° het gaat om een verzoek tot verlenging van de lopende niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening bij dezelfde of een andere jeugdhulpaanbieder of om een verzoek tot andere niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening die overeenkomt met de geïndiceerde jeugdhulpverlening uit de herindicatiestelling;3° de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken verlenen hun instemming;4° de aanmelder voert op dat ogenblik de lopende niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening uit. § 3. Als het verzoek tot herziening van de jeugdhulpverleningsbeslissing, vermeld in paragraaf 1, een verzoek is tot verlenging van de lopende niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening bij dezelfde jeugdhulpaanbieder als vermeld in paragraaf 2, 2°, kan die verder lopen zonder onderbreking als de aanvraag positief wordt beantwoord door het team Jeugdhulpregie.

Als het verzoek tot herziening van de jeugdhulpverleningsbeslissing, vermeld in paragraaf 1, een verzoek is tot verlenging van de lopende niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening bij een andere jeugdhulpaanbieder of een verzoek om andere niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening die overeenkomt met de geïndiceerde jeugdhulpverlening uit de herindicatiestelling, kan de dossierverantwoordelijke van het team Jeugdhulpregie in afwachting van de opstart de lopende niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening verlengen. § 4. Bij een versnelde indicatiestelling en toewijzing waarbij er een vraag is naar een overname als vermeld in paragraaf 1: 1° geldt als bijkomende ontvankelijkheidsvereiste, naast de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2, dat de aanmelder bij de toegangspoort moet aantonen dat hij zelf een jeugdhulpaanbieder gevonden heeft die ermee akkoord gaat om de overname van de minderjarige op zich te nemen en dat hij moet meedelen wanneer de overname kan plaatsvinden;2° wordt de jeugdhulpverleningsbeslissing binnen een termijn van vijftien werkdagen vanaf de aanvraag bij de toegangspoort bezorgd aan de aanmelder, aan de jeugdhulpaanbieder die de residentiële niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening zal uitvoeren en aan de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken.De geldigheidsduur van de jeugdhulpverleningsbeslissing bedraagt maximaal twee maanden. Na afloop van die termijn geldt de jeugdhulpverleningsbeslissing in het kader waarvan de aanmelder, voor het verzoek om een overname, de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening heeft uitgevoerd.

Art. 43.§ 1. Bij een verzoek om een versnelde indicatiestelling en toewijzing in de gevallen, vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, 3° en 4°, van het decreet van 12 juli 2013, wordt het dossier toegewezen aan een dossierverantwoordelijke van het team Indicatiestelling, met uitzondering van een verzoek om een versnelde indicatiestelling en toewijzing in een geval als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet dat bij de toegangspoort wordt ingediend door de sociale dienst.

De dossierverantwoordelijke van het team Indicatiestelling heeft bij een versnelde indicatiestelling en toewijzing als vermeld in het eerste lid, de volgende opdrachten: 1° als de vraag ontvankelijk is op basis van de voorwaarden, vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, 3° of 4°, van het voormelde decreet, en op basis van de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, en paragraaf 3, eerste lid, stelt hij een indicatiestellingsverslag op met daarin de aangewezen typemodules;2° hij beslist, in voorkomend geval, over de wenselijkheid en de grootteorde van de financiering van de specifieke acties, vermeld in artikel 28, eerste lid, 4°, van het voormelde decreet;3° hij bezorgt het indicatiestellingsverslag, vermeld in punt 2°, binnen een termijn van vijf werkdagen of binnen een termijn van dertig werkdagen voor het verzoek om een versnelde indicatiestelling en toewijzing in een geval als vermeld in artikel 28, eerste lid, 4°, van het voormelde decreet, na de ontvangst van het dossier aan het team Jeugdhulpregie als de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken hun instemming geven. Een verzoek om een versnelde indicatiestelling en toewijzing in een geval als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, dat bij de toegangspoort wordt ingediend door een sociale dienst wordt onmiddellijk toegewezen aan een dossierverantwoordelijke van het team Jeugdhulpregie. De dossierverantwoordelijke van de sociale dienst heeft voor de indiening van het verzoek bij de toegangspoort de opdrachten, vermeld in het tweede lid, 1° en 2°, uitgevoerd. § 2. Een versnelde indicatiestelling en toewijzing die geïndiceerd is vanuit het hulpprogramma crisis, vermeld in artikel 28, eerste lid, 3°, van het decreet van 12 juli 2013, is alleen ontvankelijk als tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1° de aanvraag wordt ingediend door een centraal permanent crisismeldpunt als vermeld in artikel 44, § 2, 1°, van het voormelde decreet;2° de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken verlenen hun instemming;3° uit de aanvraag blijkt dat de aanmelder overleg gepleegd heeft met de betrokkenen;4° uit de aanvraag blijkt dat residentiële crisisjeugdhulpverlening lopend is en dat niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening dringend nodig is. Voor de dossiers, vermeld in het eerste lid, maakt de dossierverantwoordelijke van het team Jeugdhulpregie een jeugdhulpverleningsbeslissing op binnen een maximale termijn van vijftien werkdagen na de ontvangst van het indicatiestellingsverslag in het geval dat de gevraagde niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening gerealiseerd kan worden binnen zeven werkdagen.

Indien dit niet het geval is, wijst hij de aanvraag af en brengt hij de aanmelder, de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken daarvan op gemotiveerde wijze op de hoogte.

De jeugdhulpverleningsbeslissing, vermeld in het tweede lid, 3°, bevat afspraken over het verloop en de stopzetting van de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en de overgang naar een indicatiestelling en kan maximaal 120 kalenderdagen geldig zijn. De niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening moet naadloos aansluiten bij de lopende crisisjeugdhulpverlening en moet residentiële jeugdhulpverlening zijn. § 3. Een versnelde indicatiestelling en toewijzing waarbij er behoefte is aan de financiering van specifieke acties, vermeld in artikel 28, eerste lid, 4°, van het voormelde decreet, is alleen ontvankelijk als uit de aanvraag blijkt dat tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1° de aanmelder heeft een ondersteuningsplan opgesteld;2° door de specifieke acties te financieren wordt het inzetten van meer ingrijpende jeugdhulpverlening vermeden;3° de specifieke acties worden niet aangewend om een feitelijk ononderbroken uithuisplaatsing te realiseren;4° de specifieke acties worden niet gebruikt voor een louter financiële tegemoetkoming. In het eerste lid, 1°, wordt verstaan onder ondersteuningsplan: een plan als vermeld in artikel 10 van het decreet van 12 juli 2013.

Het ondersteuningsplan, vermeld in het eerste lid, 1°, moet in het kader van een versnelde indicatiestelling en toewijzing waarbij er behoefte is aan de financiering van specifieke acties: 1° aangevuld worden met een raming van de kosten van de specifieke acties;2° verduidelijken waarvoor de financiële ondersteuning precies wordt ingezet en op welke manier het te betalen aanbod een bijdrage zal leveren aan de versterking van de draagkracht van de minderjarigen, zijn ouders, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving;3° aangeven waarom de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken niet zelf kunnen instaan voor de financiering van de specifieke acties;4° verduidelijken waarom gekozen wordt voor het specifieke aanbod van een dienstverlener en op welke wijze de aanvrager zal instaan voor de opvolging en evaluatie;5° zo vaak als dat nodig is en minimaal twee keer per jaar geëvalueerd worden. Een verklaring op erewoord ondertekend door de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken van de minderjarige, waarin ze bevestigen dat ze niet over de financiële middelen beschikken om de gevraagde dienstverlening zelf te financieren, wordt door de aanmelder bewaard in zijn dossier.

Voor de dossiers, vermeld in het eerste lid, maakt de dossierverantwoordelijke een jeugdhulpverleningsbeslissing op in het geval dat de specifieke acties gerealiseerd kunnen worden binnen een termijn van vijftien werkdagen. Indien dit niet het geval is, maakt hij een jeugdhulpverleningsvoorstel op en bezorgt hij dat aan de aanmelder, aan de minderjarige, aan zijn ouders en, in voorkomend geval, aan zijn opvoedingsverantwoordelijken.

De toekenning van een financiering van een of meer specifieke acties als vermeld in het derde lid, 1°, houdt in dat het team Jeugdhulpregie, binnen de grenzen van de kredieten die aan het team Jeugdhulpregie zijn toegewezen, de middelen toewijst aan een of meer dienstverleners die de specifieke acties uitvoeren.

Art. 44.De dossierverantwoordelijke van het team Jeugdhulpregie bezorgt een dossier dat is ingediend bij de toegangspoort met het verzoek om versnelde indicatiestelling en toewijzing, waarbij het indicatiestellingsverslag, jeugdhulpverlening indiceert die wordt aangeboden met toepassing van de regelgeving, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 5°, van het decreet van 12 juli 2013, niet aan de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie.

Art. 45.De jeugdhulpregie voldoet aan de volgende kwaliteitsvereisten: 1° ze resulteert in een samenhangend aanbod van jeugdhulpverlening dat naar aard, omvang, urgentie, locatie en doel zo veel mogelijk aansluit bij de geïndiceerde jeugdhulpverlening;2° ze garandeert een maximale participatie van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;3° ze verloopt op een transparante en naadloze wijze voor de personen, vermeld in punt 2° ;4° ze komt tijdig tot stand met minstens een eerste jeugdhulpverleningsvoorstel voor de minderjarige binnen een maximale termijn van vijftien werkdagen nadat het team Jeugdhulpregie het indicatiestellingsverslag heeft ontvangen.

Art. 46.De jeugdhulpverleningsbeslissing voldoet minstens aan de volgende voorwaarden: 1° ze vermeldt de uit te voeren modules met de locatie;2° ze vermeldt voor iedere module de aanvangsdatum en ze vermeldt de einddatum van de geldigheid van het indicatiestellingsverslag en van de jeugdhulpverleningsbeslissing;3° ze vermeldt, in voorkomend geval, concrete afspraken met betrekking tot de opstart van de modules;4° ze is zo begrijpelijk mogelijk voor de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;5° ze vermeldt, in voorkomend geval, de naam van de jeugdhulpaanbieder die instaat voor de coördinatie, overeenkomstig artikel 26, § 2, van het decreet van 12 juli 2013.

Art. 47.Het jeugdhulpverleningsvoorstel voldoet minstens aan de volgende voorwaarden: 1° het wordt binnen de termijn, vermeld in artikel 45, 4°, van dit besluit, bezorgd aan de aanmelder, de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;2° het kan vernieuwd worden als dat nodig is vanwege een wijziging van de situatie;3° het is zo begrijpelijk mogelijk voor de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;4° het vermeldt de datum waarop het is opgemaakt;5° het bevat een verwijzing naar het indicatiestellingsverslag;6° het bevat de contactgegevens van de dossierverantwoordelijke van het team Jeugdhulpregie;7° het vermeldt de modules die relevant zijn voor de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en, indien mogelijk, de vermoedelijke wachttijd;8° het vermeldt de mogelijkheid van het bezoeken van jeugdhulpaanbieders en het te volgen proces voor het opstarten van de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening.

Art. 48.Artikel 37 tot en met 47 zijn van overeenkomstige toepassing op de herziening van de jeugdhulpverleningsbeslissing en op de versnelde indicatiestelling en toewijzing, vermeld in artikel 27 en 28 van het decreet van 12 juli 2013, behalve in geval van de afwijkingen die ervoor zijn opgenomen in dit besluit.

Art. 49.§ 1. Er wordt een Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie opgericht in elke regio integrale jeugdhulp.

Deze bestaat uit de volgende leden: 1° twee vertegenwoordigers van de gebruikers van de jeugdhulp;2° per sector, die geregeld wordt door de regelgeving vermeld in artikel 3, 4°, 5° en 6°, van het decreet van 12 juli 2013, een vertegenwoordiger van de jeugdhulpaanbieders;3° een vertegenwoordiger van de erkende multidisciplinaire teams;4° de leidinggevende van de toegangspoort;5° een vertegenwoordiger van de gemandateerde voorzieningen in de regio;6° een vertegenwoordiger van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, vermeld in het eerste lid, 6°, en in paragraaf 6, is het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. § 2. Het Managementcomité Integrale Jeugdhulp benoemt de leden en de plaatsvervangende leden van de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie.

De leden kiezen onder zich een voorzitter. Bij afwezigheid van de voorzitter, neemt de leidinggevende van de toegangspoort het voorzitterschap op zich. § 3. De Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie komt minstens maandelijks samen, tenzij er geen enkel dossier op de agenda staat.

De Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie komt rechtsgeldig samen als minstens de volgende leden aanwezig zijn: 1° een van de leden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, 2° en 3° ;2° het lid, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4° ;3° een van de leden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5° en 6°. Een personeelslid van het team Jeugdhulpregie die de vergadering heeft voorbereid, neemt deel aan de vergadering.

De leden van de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie streven naar consensus. Bij onenigheid wordt er gewerkt via stemming. Alle aanwezige leden, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, hebben elk één stem en de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie beslist met gewone meerderheid.

Het Managementcomité Integrale Jeugdhulp stelt een huishoudelijk reglement op de werking van de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie bepaalt. § 4. Aan de leden, vermeld in het eerste lid, 1°, worden presentiegelden en vergoedingen toegekend als vermeld in artikel 9 en 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot regeling van de presentiegelden en vergoedingen van strategische adviesraden en van raadgevende comités bij intern verzelfstandigde agentschappen. Deze leden ontvangen alleen een prestatievergoeding als ze het lidmaatschap opnemen in het kader van een arbeidsovereenkomst.

De leden van de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten volgens de normen die gelden voor het personeel van de Vlaamse overheid. § 5. Het team Jeugdhulpregie verzorgt de ondersteuning en neemt het secretariaat op van de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie. § 6. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2014, voert de regionale prioriteitencommissie, vermeld in artikel 8/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2006 betreffende de regie van de zorg en bijstand tot sociale integratie van personen met een handicap en betreffende de erkenning en subsidiëring van een Vlaams Platform van verenigingen van personen met een handicap, de opdracht uit van de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie, vermeld in artikel 26, derde lid van het decreet van 12 juli 2013. De regionale prioriteitencommissie wordt daarvoor uitgebreid met de leidinggevende van de toegangspoort in de regio, de regioverantwoordelijke van de ondersteuningscentra en een vertegenwoordiger van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. De leden kunnen zich laten vervangen door een medewerker van hun dienst.

De regionale prioriteitencommissie wordt ondersteund door het team Jeugdhulpregie en door het coördinatiepunt, vermeld in artikel 7 en 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2006 betreffende de regie van de zorg en bijstand tot sociale integratie van personen met een handicap en betreffende de erkenning en subsidiëring van een Vlaams Platform van verenigingen van personen met een handicap. HOOFDSTUK 6. - Continuïteit in de jeugdhulpverlening

Art. 50.De jeugdhulpaanbieders die betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening, en, in voorkomend geval, de toegangspoort en de gemandateerde voorziening maken als dat aangewezen is en rekening houdend met de behoeften van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, onderling afspraken met het oog op: 1° een zo efficiënt mogelijke verwijzing als vermeld in artikel 30, eerste lid, 1°, van het decreet van 12 juli 2013;2° een kwaliteitsvolle trajectbegeleiding als vermeld in artikel 30, eerste lid, 2°, van het decreet van 12 juli 2013;3° een naadloze overgang naar andere vormen van hulpverlening als vermeld in artikel 30, eerste lid, 5°, van het decreet van 12 juli 2013;4° de aanwijzing van een hulpcoördinator in complexe dossiers, vermeld in artikel 30, eerste lid, 3°, van het decreet van 12 juli 2013.

Art. 51.De minister kent, binnen de beschikbare begrotingskredieten, middelen toe voor het inzetten van cliëntoverleg en bemiddeling. De minister bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten voor de subsidiëring van cliëntoverleg en bemiddeling. HOOFDSTUK 7. - Gepast omgaan met verontrustende situaties in de jeugdhulpverlening en de gemandateerde voorzieningen Afdeling 1. - Omgaan met verontrustende situaties in de

jeugdhulpverlening

Art. 52.Om de jeugdhulp te ondersteunen in het omgaan met verontrustende situaties, heeft het Managementcomité de volgende opdrachten: 1° het brengt een vormingsaanbod tot stand dat jeugdhulpaanbieders versterkt in het passend omgaan met verontrusting;2° het evalueert jaarlijks de situatie in de jeugdhulpverlening op basis van informatie van het agentschap Kind en Gezin en van het agentschap Jongerenwelzijn;3° het beslist, in voorkomend geval, over gerichte acties met het oog op de versterking van jeugdhulpaanbieders om met verontrustende situaties om te gaan.

Art. 53.Om de jeugdhulp te ondersteunen in het omgaan met verontrustende situaties, heeft het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp de volgende opdrachten: 1° het overlegt jaarlijks met vertegenwoordigers van de gemandateerde voorzieningen in de regio;2° het beslist, in voorkomend geval, op basis van de informatie uit het overleg, vermeld in punt 1°, en op basis van de beslissing van het Managementcomité, vermeld in artikel 52, 3°, van dit besluit, over gerichte acties in de regio met het oog op de versterking van jeugdhulpaanbieders om met verontrustende situaties om te gaan. Afdeling 2. - De gemandateerde voorzieningen

Onderafdeling 1. - Het ondersteuningscentrum Jeugdzorg

Art. 54.De opgerichte ondersteuningscentra Jeugdzorg en hun werkgebied zijn opgenomen in de volgende tabel:

ONDERSTEUNINGSCENTRUM

WERKGEBIED

Aalst

bestuurlijk arrondissement Aalst

Antwerpen

bestuurlijk arrondissement Antwerpen

Brugge

bestuurlijk arrondissement Brugge

Brussel

bestuurlijk arrondissement Brussel

Dendermonde

bestuurlijk arrondissement Dendermonde

Gent

bestuurlijk arrondissement Gent - Eeklo

Halle-Vilvoorde

bestuurlijk arrondissement Halle - Vilvoorde

Hasselt

bestuurlijk arrondissement Hasselt

Ieper

bestuurlijk arrondissement Ieper

Kortrijk

bestuurlijk arrondissement Kortrijk

Leuven

bestuurlijk arrondissement Leuven

Maaseik

bestuurlijk arrondissement Maaseik

Mechelen

bestuurlijk arrondissement Mechelen

Oostende

bestuurlijk arrondissement Oostende

Oudenaarde

bestuurlijk arrondissement Oudenaarde

Roeselare

bestuurlijk arrondissement Roeselare - Tielt

Sint-Niklaas

bestuurlijk arrondissement Sint-Niklaas

Tongeren

bestuurlijk arrondissement Tongeren

Turnhout

bestuurlijk arrondissement Turnhout

Veurne

bestuurlijk arrondissement Veurne - Diksmuide


Art. 55.De administrateur-generaal van het agentschap bepaalt de zetel van de ondersteuningscentra, vermeld in artikel 54.

Art. 56.Het ondersteuningscentrum bestaat minstens uit de volgende functies: 1° consulent;2° teamverantwoordelijke. De consulenten, vermeld in het eerste lid, 1°, zijn houder van een diploma dat blijk geeft van een voldoende pedagogische of sociale kennis. De administrateur-generaal van het agentschap is bevoegd om de diplomavoorwaarden vast te leggen.

Art. 57.Aan het ondersteuningscentrum kunnen na goedkeuring daarvan door de administrateur-generaal van het agentschap, vrijwillige consulenten worden toegevoegd.

Aan de vrijwillige consulenten kunnen deeltaken worden toevertrouwd, die worden uitgevoerd onder de leiding en de verantwoordelijkheid van de consulent die met het dossier belast is. De vrijwillige consulenten hebben recht op terugbetaling van hun reis- en verblijfkosten in het kader van hun opdrachten volgens de normen die gelden voor de consulenten.

Art. 58.De hoedanigheid van consulent bij het ondersteuningscentrum is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van de toegangspoort, personeelslid van de Sociale Dienst voor Gerechtelijke Jeugdhulpverlening, personeelslid, lid van de algemene vergadering of lid van de raad van bestuur van een jeugdhulpaanbieder. De hoedanigheid van vrijwillig consulent bij het ondersteuningscentrum is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van de toegangspoort en van de Sociale Dienst voor Gerechtelijke Jeugdhulpverlening.

Onderafdeling 2. - Algemene bepalingen

Art. 59.§ 1. Een aanmelding van een verontrustende situatie wordt, in de volgende volgorde, ingediend bij een gemandateerde voorziening binnen het werkgebied waarin: 1° de minderjarige zijn woonplaats heeft;2° de minderjarige zijn feitelijke verblijfplaats heeft;3° de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken van de minderjarige hun feitelijke verblijfplaats hebben. In uitzonderlijke gevallen kan een gemandateerde voorziening in het belang van de minderjarige kennis nemen van de aanmelding van een verontrustende situatie, ook al werd bij de aanmelding afgeweken van de volgorde, vermeld in het eerste lid. § 2. Voor dossiers waarvoor de gemandateerde voorziening bij de aanmelding bevoegd was overeenkomstig § 1, maar waarbij tijdens de behandeling van het dossier door de gemandateerde voorziening de betrokken minderjarige, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken van woonplaats of verblijfplaats veranderen en die verandering van woonplaats of verblijfplaats tot gevolg heeft dat de gemandateerde voorziening niet meer bevoegd is overeenkomstig § 1, bezorgt de gemandateerde voorziening het dossier aan de gemandateerde voorziening, bevoegd in het werkingsgebied waar de minderjarige zijn nieuwe woonplaats heeft, of waar hij of zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken hun nieuwe feitelijke verblijfplaats hebben.

De medewerker van de gemandateerde voorziening blijft verantwoordelijk voor de aanvraag totdat een nieuwe verantwoordelijke voor het dossier bij de andere gemandateerde voorziening is aangesteld. De gemandateerde voorziening die het dossier doorgeeft, brengt de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de aanmelder op de hoogte van de instantie die verantwoordelijk is voor de verdere behandeling van de aanvraag en van de persoon die daar voor het dossier verantwoordelijk is.

Art. 60.Het ondersteuningscentrum kan voor de inbreng van diagnostiek een beroep doen op externe deskundigen of organisaties die niet betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening aan de betrokken minderjarige.

De externe deskundigen, vermeld in het eerste lid, kunnen personen zijn met de volgende expertises: 1° medische expertise in handicap, stoornissen en psychopathologie bij kinderen en jongeren;2° expertise in het cliëntperspectief;3° andere expertise die relevant is voor de indicatiestelling. De administrateur-generaal van het agentschap bepaalt de voorwaarden voor de samenwerking met de deskundigen, vermeld in het eerste lid, en bepaalt de vergoeding, de procedure en de wijze van uitbetaling van de vergoeding aan deze deskundigen.

Art. 61.Een afgesloten dossier wordt door de gemandateerde voorzieningen bewaard tot maximaal tien jaar na het bereiken door de betrokkene van de meerderjarigheid. Een maand voor de vernietiging van het dossier wordt de betrokkene schriftelijk op de hoogte gebracht van het feit dat hij een kopie van het dossier kan verkrijgen.

Onderafdeling 3. - Werking van de gemandateerde voorzieningen voor het onderzoek en de opvolging van verontrustende situaties

Art. 62.Een aanmelding bij de gemandateerde voorziening gebeurt via elektronische weg, door de nodige gegevens aan te leveren met het document aanmelding bij de gemandateerde voorziening waarvan het model wordt vastgelegd door de administrateur-generaal van het agentschap.

Het document, vermeld in het eerste lid, en wijzigingen aan het document worden voor akkoord voorgelegd aan het Managementcomité Integrale Jeugdhulp.

Personen of voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden en die geen jeugdhulpaanbieder zijn, zijn gemachtigd als aanmelder bij de gemandateerde voorziening op voorwaarde dat ze behoren tot de categorieën, vermeld in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 63.Een aanmelding is ontvankelijk als ze de volgende gegevens bevat: 1° de identificatiegegevens over de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;2° de identificatiegegevens van de aanmelder;3° de reden waarom de aanmelder de stap zet naar de gemandateerde voorziening;4° de bevestiging dat de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken zijn geïnformeerd, met uitzondering van de toepassing van artikel 76 van het decreet van 12 juli 2013;5° de bevestiging door het team van de jeugdhulpverlener dat er een vermoeden van maatschappelijke noodzaak is en een gedocumenteerde motivatie van het vermoeden van maatschappelijke noodzaak. Als aan de ontvankelijkheidsvereisten, vermeld in het eerste lid, is voldaan, start de gemandateerde voorziening het onderzoek, vermeld in artikel 34 van het decreet van 12 juli 2013.

Art. 64.De gemandateerde voorziening informeert de aanmelder, de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken over: 1° de opdracht en het mandaat van de gemandateerde voorziening;2° de rechten en de plichten van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;3° de bestaande klachtenprocedures.

Art. 65.§ 1. De gemandateerde voorziening doorloopt tijdens het onderzoek van de aangemelde verontrustende situatie de volgende stappen: 1° het in kaart brengen van de situatie van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving, en het verzamelen van alle nodige gegevens, in voorkomend geval, met inbegrip van de lopende jeugdhulpverlening, die nodig zijn om de maatschappelijke noodzaak van jeugdhulpverlening adequaat in te schatten;2° zo nodig de opmaak van een indicatiestellingsvoorstel waarin bepaald wordt welke jeugdhulpverlening minimaal noodzakelijk is om de veiligheid en de ontplooiingskansen van de minderjarige te garanderen. Als uithuisplaatsing aangewezen is, overweegt de gemandateerde voorziening voor elk dossier in eerste instantie of typemodules pleegzorg in aanmerking komen voor de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken.

Gedurende het verloop van het onderzoek betrekt de gemandateerde voorziening de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken maximaal bij elke fase van het onderzoek en organiseert ze minimaal een gesprek, waarin die personen, de aanmelder en de gemandateerde voorziening de mogelijkheid krijgen om hun visie naar voren te brengen. § 2. Als in de loop van het onderzoek blijkt dat voor andere minderjarigen die bij de minderjarige inwonen, de veiligheid of de ontplooiingskansen of beide niet gewaarborgd zijn, kan de gemandateerde voorziening haar opdracht uitbreiden met betrekking tot die personen. De gemandateerde voorziening brengt de betrokken minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken daar onmiddellijk van op de hoogte, onder voorbehoud van artikel 76, eerste tot en met derde lid, van het decreet van 12 juli 2013. § 3. De duur van het onderzoek bedraagt maximaal 65 werkdagen. In spoedeisende gevallen kan de gemandateerde voorziening een gemotiveerde beslissing nemen over de maatschappelijke noodzaak waarbij de stappen van het onderzoek, vermeld in paragraaf 1 en 2, versneld worden uitgevoerd.

Art. 66.De beslissing, vermeld in artikel 34 van het decreet van 12 juli 2013, bevat minstens de volgende elementen: 1° een oordeel of jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is;2° zo nodig een indicatiestellingsvoorstel;3° de wijze waarop de gemandateerde voorziening de jeugdhulpverlening zal opvolgen als vermeld in artikel 35 en 36 van het decreet van 12 juli 2013. In geval van een uitbreiding van het onderzoek als vermeld in artikel 65, § 2, van dit besluit, maakt de gemandateerde voorziening voor iedere minderjarige afzonderlijk een beslissing op als vermeld in het eerste lid.

De gemandateerde voorziening brengt de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de aanmelder schriftelijk op de hoogte van de beslissing, vermeld in het eerste lid, en licht de beslissing toe in een gesprek met die personen.

Art. 67.De gemandateerde voorziening installeert observerend casemanagement in het kader van de opvolging, vermeld in artikel 35 van het decreet van 12 juli 2013, in elke situatie waarin jeugdhulpverlening loopt of opgestart kan worden en waarin die jeugdhulpverlening de ontplooiingskansen van de minderjarige voldoende kan waarborgen. De gemandateerde voorziening volgt de jeugdhulpverlening op en komt tussenbeide in de volgende gevallen: 1° op verzoek van de betrokken jeugdhulpaanbieder, de andere betrokken personen of voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden of de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;2° na kennisname van een ingrijpende gebeurtenis of van gewijzigde omstandigheden als die een invloed hebben op de jeugdhulpverlening.

Art. 68.Als de opvolging, vermeld in artikel 67 van dit besluit, niet volstaat om de veiligheid en de ontplooiingskansen van de minderjarige te garanderen, installeert de gemandateerde voorziening het interveniërende casemanagement, vermeld in artikel 36 van het decreet van 12 juli 2013. De gemandateerde voorziening neemt daarbij zelf het initiatief om de jeugdhulpverlening te organiseren.

De gemandateerde voorziening werkt na overleg met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken in samenspraak met de betrokken jeugdhulpaanbieder een jeugdhulpverleningsplan uit, waarin minstens de volgende elementen zijn opgenomen: 1° de beoogde doelstellingen;2° de duur van het jeugdhulpverleningsplan;3° de frequentie en inhoud van rapportering van de jeugdhulpaanbieder ten opzichte van de gemandateerde voorziening;4° de wijze van evaluatie van het jeugdhulpverleningsplan. De betrokken jeugdhulpaanbieder stelt minstens een handelingsplan op en verschaft de gemandateerde voorziening alle nodige informatie voor de opvolging door de gemandateerde voorziening. De gemandateerde voorziening en de betrokken jeugdhulpaanbieder maken de nodige afspraken over de frequentie en de inhoud van de rapportage, met behoud van de toepassing van artikel 38 van het decreet van 12 juli 2013.

De jeugdhulpaanbieder maakt op basis van de gegevens waarover hij beschikt, binnen vijfenveertig dagen, te rekenen vanaf de opname van de minderjarige in de voorziening of vanaf de begeleiding, een handelingsplan op in overleg met de betrokken partijen. Het handelingsplan, dat de leidraad vormt voor het pedagogisch handelen door de jeugdhulpaanbieder, bevat minstens de volgende gegevens: 1° de identiteit van de minderjarige en van de andere, bij de jeugdhulpverlening betrokken partijen;2° de tussentijdse en concrete doelstellingen, ter uitvoering van de algemene doelstellingen, geformuleerd in het jeugdhulpverleningsplan van de gemandateerde voorziening;3° de aandachtspunten en de klemtonen die in de jeugdhulpverlening gelegd moeten worden en waarbij de minderjarige, het gezin, de context en de school betrokken worden;4° de middelen en de werkwijzen die individueel aangewend moeten worden om de doelstellingen, gelet op de aandachtspunten en klemtonen, te realiseren;5° bij opname van de minderjarige in een voorziening de afspraken over de bezoekregeling, de briefwisseling en het opvoedingsregime, rekening houdend met wat eventueel door de gemandateerde voorziening werd beslist;6° de taakverdeling en de samenwerkingsafspraken tussen de betrokken partijen.Met behoud van de toepassing van artikel 37 van het decreet van 12 juli 2013 en conform de afspraken die gemaakt zijn in het jeugdhulpverleningsplan, onderhoudt de gemandateerde voorziening regelmatig contacten met de betrokken jeugdhulpaanbieder en met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken. De gemandateerde voorziening treedt op telkens als ze dat nodig acht en op verzoek van de betrokken jeugdhulpaanbieder, de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken.

Art. 69.De gemandateerde voorziening evalueert het verloop van de jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 37 van het decreet van 12 juli 2013: 1° zodra de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken niet langer vrijwillig meewerken aan de uitvoering van de jeugdhulpverlening;2° bij een ingrijpende gebeurtenis of bij gewijzigde omstandigheden als die invloed hebben op de jeugdhulpverlening. De gemandateerde voorziening kan de opvolging, vermeld in artikel 67 en 68 van dit besluit, niet stopzetten zonder overleg te plegen met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken. De gemandateerde voorziening informeert de betrokken jeugdhulpaanbieder daarover.

Art. 70.Bij de keuze om een minderjarige aan te melden bij hetzij het ondersteuningscentrum, hetzij het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling moet rekening gehouden worden met de specifieke expertise van elke gemandateerde voorziening.

Art. 71.In het belang van de minderjarige is overleg tussen het ondersteuningscentrum en het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling verplicht als een van beide gemandateerde voorzieningen in het verleden betrokken was bij: 1° de jeugdhulpverlening aan een minderjarige die is aangemeld bij de andere gemandateerde voorziening;2° de jeugdhulpverlening aan een andere minderjarige uit de leefomgeving van de minderjarige die bij hem inwoont en die is aangemeld bij de andere gemandateerde voorziening. In het kader van het overleg, vermeld in het eerste lid, kunnen de gemandateerde voorzieningen beslissen om een dossier over te dragen van de ene aan de andere gemandateerde voorziening. Als ze daartoe overgaan, brengen ze de aanmelder daarvan op de hoogte.

Onderafdeling 4. - Doorverwijzing naar het Openbaar Ministerie

Art. 72.De doorverwijzing, vermeld in artikel 39 van het decreet van 12 juli 2013, gebeurt door de nodige gegevens aan te leveren met het document aanmelding bij het openbaar ministerie waarvan het model wordt vastgelegd door de administrateur-generaal van het agentschap.

Het document, vermeld in het eerste lid, en wijzigingen aan het document worden voor akkoord voorgelegd aan het Managementcomité Integrale Jeugdhulp.

De doorverwijzing naar het Openbaar Ministerie, vermeld in artikel 39 van het decreet van 12 juli 2013, bevat naast de gegevens, vermeld in artikel 40 van het voormelde decreet, de identificatiegegevens van de minderjarige, zijn ouders, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving, waaronder het rijksregisternummer van de minderjarige en gegevens met betrekking tot de jeugdhulpverlening die in het verleden werd verleend aan de betrokken personen. HOOFDSTUK 8. - Een subsidiair aanbod crisisjeugdhulpverlening

Art. 73.Alle jeugdhulpaanbieders die in een regio crisisjeugdhulpverlening aanbieden, realiseren in hun regio gezamenlijk een hulpprogramma crisisjeugdhulpverlening als vermeld in artikel 44, § 2, van het decreet van 12 juli 2013.

Het hulpprogramma crisisjeugdhulpverlening moet erkend worden door het Managementcomité. Om erkend te kunnen worden moet het hulpprogramma opgenomen zijn in een samenwerkingsprotocol dat ondertekend is door de betrokken jeugdhulpaanbieders en dat goedgekeurd is door het Managementcomité, na advies van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp.

Het centraal permanent crisismeldpunt binnen het hulpprogramma crisisjeugdhulpverlening, is permanent bereikbaar en registreert elke aanmelding op gecodeerde wijze in het registratiesysteem crisisjeugdhulpverlening.

De minister bepaalt de inhoud en de geldigheidsduur van het samenwerkingsprotocol, vermeld in het tweede lid, de nadere regels voor de werking van de centrale permanente crisismeldpunten, vermeld in het derde lid, en de aanmeldingswijze bij het crisismeldpunt.

Art. 74.§ 1. Met behoud van de toepassing van de sectorale subsidieregels die op hen van toepassing zijn en binnen de beschikbare sectorale budgetten, worden aan de jeugdhulpaanbieders binnen het hulpprogramma crisisjeugdhulpverlening de volgende vergoedingen toegekend: 1° 50 euro voor een ambulante of mobiele crisisinterventie;2° 100 euro voor een ambulante of mobiele crisisbegeleiding;3° 100 euro voor een crisisopvang. De vergoedingen, vermeld in het eerste lid, worden toegekend onder de volgende voorwaarden: 1° de crisisinterventie, -begeleiding of -opvang wordt gepresteerd na een aanmelding via het centraal permanent crisismeldpunt en is volledig opgenomen in het registratiesysteem, vermeld in artikel 73, derde lid, van dit besluit;2° voor de crisisinterventie, -begeleiding of -opvang wordt aan de ouders of, in voorkomend geval, de opvoedingsverantwoordelijken van de minderjarige geen bijdrage gevraagd.Voor de toepassing van de artikelen 69 en 70 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders wordt een crisisopvang beschouwd als "niet ten laste van de overheid".

De vergoeding geldt voor de totaliteit van de crisisinterventie, -begeleiding of -opvang door een jeugdhulpaanbieder als gevolg van dezelfde aanmelding. Als dezelfde aanmelding aanleiding geeft tot een combinatie van crisisinterventie, -begeleiding of -opvang door dezelfde jeugdhulpaanbieder, worden de overeenstemmende vergoedingen gecumuleerd.

De vergoeding wordt niet toegekend voor de crisisinterventie, -begeleiding of -opvang gepresteerd door de diensten voor crisishulp aan huis, vermeld in artikel 10ter van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand". § 2. Als een jeugdhulpaanbieder, op verzoek van een Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp en na goedkeuring door het Managementcomité of op beslissing van het Managementcomité, een beperkte capaciteit vrijhoudt in het raam van de opdracht van het hulpprogramma crisisjeugdhulpverlening, wordt die capaciteit geacht volzet te zijn voor de toepassing van de sectorale regelgeving met betrekking tot de erkenning en de subsidiëring van die jeugdhulpaanbieder. HOOFDSTUK 9. - Een participatieve jeugdhulpverlening

Art. 75.Met het oog op de versterking van de participatie van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken in de jeugdhulpverlening gaat het Managementcomité over tot: 1° het inrichten van een vormingsaanbod dat jeugdhulpaanbieders versterkt in het hanteren van een participatieve basishouding;2° de gerichte ondersteuning van de cliëntvertegenwoordigers in de Adviesraad en in het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp;3° het installeren van een intersectoraal en interregionaal cliëntenforum waarin minstens minderjarigen en ouders vertegenwoordigd zijn om aan participatie in de jeugdhulpverlening vorm te geven;4° een monitoring van de uitoefening door minderjarigen, hun ouders, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken en door de betrokken personen uit hun leefomgeving van de rechten, vermeld in het decreet van 12 juli 2013 en in het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp;5° een driejaarlijkse rapportage aan de ministers van de monitoring, vermeld in punt 4° ;6° gerichte acties om de uitoefening van de rechten, vermeld in punt 4°, door minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit hun leefomgeving te waarborgen.

Art. 76.De jeugdhulpaanbieders informeren de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken over de mogelijkheid en de modaliteiten om ondersteund te worden door een vertrouwenspersoon als vermeld in artikel 24 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. HOOFDSTUK 1 0. - De gerechtelijke jeugdhulpverlening Afdeling 1. - De Sociale Dienst voor Gerechtelijke Jeugdhulpverlening

Onderafdeling 1. - Zetel en samenstelling

Art. 77.De sociale dienst bestaat minstens uit de functies: 1° consulent;2° teamverantwoordelijke. De consulenten, vermeld in het eerste lid, 1°, zijn houder van een diploma dat blijk geeft van een voldoende pedagogische of sociale kennis. De administrateur-generaal van het agentschap is bevoegd om de diplomavoorwaarden vast te leggen.

De toevoeging van vrijwillige consulenten, vermeld in artikel 56, tweede lid, van het decreet van 12 juli 2013, gebeurt na goedkeuring daarvan door de administrateur-generaal van het agentschap. Aan de vrijwillige consulenten kunnen deeltaken worden toevertrouwd, die worden uitgevoerd onder de leiding en de verantwoordelijkheid van de consulent die met het dossier belast is. De vrijwillige consulenten hebben recht op terugbetaling van hun reis- en verblijfkosten in het kader van hun opdrachten volgens de normen die gelden voor de consulenten.

De hoedanigheid van consulent en van vrijwillig consulent bij de sociale dienst is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van de toegangspoort of van een gemandateerde voorziening.

Art. 78.De vestigingsplaats van de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdhulpverlening bevindt zich in de hoofdplaats van het gerechtelijk arrondissement dat zijn werkgebied uitmaakt.

Onderafdeling 2. - Werking

Art. 79.Een navorsingsopdracht die de sociale dienst uitvoert met toepassing van artikel 57, tweede lid, van het decreet van 12 juli 2013, resulteert in een schriftelijk verslag dat de volgende gegevens bevat: 1° inlichtingen over de identiteit van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving;2° een analyse van de situatie van de personen, vermeld in punt 1°, en de gegevens die nodig zijn om de situatie die aanleiding vormt voor de gerechtelijke tussenkomst, in te schatten;3° een inschatting van de nood aan een gerechtelijke maatregel;4° zo nodig een indicatiestellingsverslag;5° zo mogelijk de aanwijzing van de jeugdhulpaanbieder aan wie de uitvoering van de jeugdhulpverlening, opgenomen in het indicatiestellingsverslag, vermeld in punt 4°, kan worden toevertrouwd, en de geplande duur van de jeugdhulpverlening;6° de vermelding van de natuurlijke personen of rechtspersonen die wettelijk, bij overeenkomst of bij rechterlijke uitspraak, ertoe gehouden zijn geheel of gedeeltelijk de kosten van de jeugdhulpverlening te dekken, alsook van de elementen die de verplichtingen van die personen staven met een beoordeling van de opportuniteit om hun tussenkomst te vragen;7° een raming van de mogelijke bijdragen in de kosten van de jeugdhulpverlening door de minderjarige, de onderhoudsplichtige personen en de personen, vermeld in punt 6° ;8° de aanwending van het resterende bedrag van het derde van de kinderbijslag. Het indicatiestellingsverslag dat de sociale dienst opstelt in het raam van zijn navorsingsopdrachten, beantwoordt aan de kwaliteitsvereisten, vermeld in artikel 31 van dit besluit, en is maximaal geformuleerd in termen van typemodules.

Tijdens de uitvoering van de navorsingsopdrachten worden de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken door de sociale dienst gehoord en wordt hun bereidheid tot medewerking aan de realisatie van het jeugdhulpverleningsplan getoetst.

Art. 80.Met toepassing van artikel 55 van het decreet van 12 juli 2013 kan de jeugdrechter de sociale dienst verzoeken om een vraag tot niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening te laten inschrijven op de intersectorale registratielijst bij de toegangspoort. Als aanmelder bij de toegangspoort is de sociale dienst in dat geval verantwoordelijk voor: 1° de opmaak en de indiening van het indicatiestellingsverslag;2° de communicatie met de toegangspoort en met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;3° de opvolging van de jeugdhulpverlening die geboden wordt aan de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken.

Art. 81.De jeugdhulpverlening in het kader van een gerechtelijke maatregel verloopt volgens een jeugdhulpverleningsplan dat de sociale dienst opmaakt en dat kan worden bijgestuurd.

Het jeugdhulpverleningsplan, vermeld in het eerste lid, bevat minstens: 1° de doelstellingen die met de jeugdhulpverlening in het kader van de gerechtelijke tussenkomst worden beoogd;2° een voorstel van een of meerdere gerechtelijke maatregelen die het aangepaste kader vormen om de doelstellingen, vermeld in punt 1°, te realiseren;3° de verzoeken tot vervanging van een gerechtelijke maatregel of de voorstellen tot intrekking of verlenging ervan, vermeld in artikel 51, eerste en tweede lid, van het decreet van 12 juli 2013. De sociale dienst vraagt overeenkomstig artikel 58, eerste lid, van het decreet van 12 juli 2013, bij de jeugdhulpaanbieder een handelingsplan op, dat de inhoudelijke invulling is van het jeugdhulpverleningsplan, vermeld in het eerste lid. Een kopie van het handelingsplan wordt door de sociale dienst ter informatie aan de betrokken magistraten bezorgd.

De jeugdhulpaanbieder maakt op basis van de gegevens waarover hij beschikt, binnen vijfenveertig dagen, te rekenen vanaf de opname van de minderjarige in de voorziening of vanaf de begeleiding, een handelingsplan op in overleg met de betrokken partijen. Het handelingsplan, dat de leidraad vormt voor het pedagogisch handelen door de jeugdhulpaanbieder, bevat minstens de volgende gegevens: 1° de identiteit van de minderjarige en van de andere, bij de jeugdhulpverlening betrokken partijen;2° de tussentijdse en concrete doelstellingen, ter uitvoering van de algemene doelstellingen, geformuleerd in het jeugdhulpverleningsplan van de sociale dienst;3° de aandachtspunten en de klemtonen die in de jeugdhulpverlening gelegd moeten worden en waarbij de minderjarige, het gezin, de context en de school betrokken worden;4° de middelen en de werkwijzen die individueel aangewend moeten worden om de doelstellingen, gelet op de aandachtspunten en klemtonen, te realiseren;5° bij opname van de minderjarige in een voorziening de afspraken over de bezoekregeling, de briefwisseling en het opvoedingsregime, rekening houdend met wat eventueel door de sociale dienst werd beslist;6° de taakverdeling en de samenwerkingsafspraken tussen de betrokken partijen. De sociale dienst stelt zelf in samenspraak met de betrokken partijen een handelingsplan op als: 1° de sociale dienst met de contextbegeleiding, vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet is belast;2° de sociale dienst met het toezicht op een minderjarige, vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, 2°, van het voormelde decreet is belast;3° de minderjarige aan een kandidaat-pleegzorger of een pleegzorger is toevertrouwd en geen erkende dienst voor pleegzorg met de begeleiding van die kandidaat-pleegzorger of pleegzorger belast is. De sociale dienst bezorgt aan de uitvoerder van de gerechtelijke maatregel de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de jeugdhulpverlening, waaronder de gegevens over de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken.

Art. 82.De sociale dienst waakt over de uitvoering van de gerechtelijke maatregel door: 1° regelmatig en minstens halfjaarlijks een bezoek te brengen aan de minderjarige in geval van een uithuisplaatsing;2° regelmatig een onderhoud te hebben met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken;3° regelmatig en minstens halfjaarlijks contact te hebben met de betrokken jeugdhulpaanbieder, de kandidaat-pleegzorger of de pleegzorger;4° de evolutieverslagen te controleren die de jeugdhulpaanbieder aan de sociale dienst bezorgt overeenkomstig de sectorale erkennings- of subsidiëringsbesluiten, en een kopie van die verslagen te bezorgen aan de betrokken magistraten;5° verslag uit te brengen bij de jeugdrechter bij een ingrijpende gebeurtenis of bij gewijzigde omstandigheden, als die een invloed hebben op de jeugdhulpverlening;6° regelmatig en minstens halfjaarlijks schriftelijk verslag uit te brengen bij de jeugdrechter over het verloop van de uitvoering van de gerechtelijke maatregel met het oog op de handhaving, de vervanging, de intrekking of de verlenging ervan;7° regelmatig en minstens halfjaarlijks het verloop van de jeugdhulpverlening te evalueren in overleg met de personen, vermeld in punt 2° en 3°. Met een evolutieverslag als vermeld in het eerste lid, 4°, wordt de sociale dienst op de hoogte gebracht van het verloop van de jeugdhulpverlening tijdens de afgelopen periode.

Art. 83.De opdrachten van sociale aard, vermeld in artikel 57, eerste lid, van het decreet van 12 juli 2013, betreffen: 1° het toezicht over de minderjarige, vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van 12 juli 2013;2° de contextbegeleiding overeenkomstig artikel 48, § 1, eerste lid, 3°, en artikel 50, eerste lid, 1°, van het decreet van 12 juli 2013;3° de overbrenging van de minderjarigen. Als de sociale dienst een opdracht krijgt als vermeld in het eerste lid, 3°, kan de verantwoordelijke van de sociale dienst de opdracht weigeren om pedagogische redenen of om veiligheidsredenen.

Art. 84.De sociale dienst maakt voor de opdracht, vermeld in artikel 54 van het decreet van 12 juli 2013, een verslag op dat een van de volgende opties vermeldt: 1° de mogelijkheid om vrijwillige jeugdhulpverlening te organiseren, met vermelding van de aard van de jeugdhulpverlening die zal worden georganiseerd, de aanvangsdatum van die jeugdhulpverlening en de wijze waarop een gemandateerde voorziening die jeugdhulpverlening zal opvolgen;2° de onmogelijkheid om vrijwillige jeugdhulpverlening te organiseren en de redenen daarvoor. Het verslag, vermeld in het eerste lid, wordt binnen een termijn van maximaal zestig kalenderdagen vanaf de datum van de gerechtelijke maatregel afgeleverd aan het Openbaar Ministerie en aan de jeugdrechter. Als het verslag binnen die termijn niet wordt afgeleverd, staat dit gelijk met een melding aan het openbaar ministerie en de jeugdrechter dat er geen vrijwillige jeugdhulpverlening kan worden georganiseerd.

Art. 85.Het dossier van een minderjarige wordt door de sociale dienst bewaard tot maximaal tien jaar na het bereiken door de betrokkene van de meerderjarigheid. Een maand voor de vernietiging van het dossier wordt de betrokkene schriftelijk op de hoogte gebracht van het feit dat hij een kopie van het dossier kan verkrijgen. Afdeling 2. - Uitvoering van de gerechtelijke maatregelen en de

procedure

Art. 86.Voor de uitvoering van de gerechtelijke maatregelen, vermeld in artikel 48, § 1, eerste lid, 3° tot en met 9°, en 11° tot en met 13°, van het decreet van 12 juli 2013, komen de jeugdhulpaanbieders in aanmerking die jeugdhulpverlening aanbieden met toepassing van de regelgeving, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 1°, en 3° tot en met 7°, van het decreet van 12 juli 2013.

De volgende voorzieningen worden alleen voor de uitvoering van de gerechtelijke maatregelen, vermeld in het eerste lid, gelijkgesteld met een jeugdhulpaanbieder die maatregelen mag uitvoeren: 1° de ziekenhuizen, vermeld in de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen;2° de voorzieningen die buiten het Nederlandse taalgebied liggen en waarvoor een overeenkomst is gesloten met de Vlaamse Gemeenschap;3° de schoolinternaten.

Art. 87.De volgende gerechtelijke maatregelen kunnen ter uitvoering van artikel 48, § 2, tweede lid, van het decreet van 12 juli 2013, gelijktijdig worden toegepast ten aanzien van een minderjarige: 1° de maatregel, vermeld in artikel 48, eerste lid, § 1, 5° en de maatregel, vermeld in artikel 48, eerste lid, § 1, 11°, van het voormelde decreet;2° de maatregel, vermeld in artikel 48, eerste lid, § 1, 8° en de maatregelen, vermeld in artikel 48, eerste lid, § 1, 3°, 5°, 6°, 7 °, 10° en 11°, van het voormelde decreet;3° de maatregel, vermeld in artikel 48, eerste lid, § 1, 9° en de maatregelen, vermeld in artikel 48, eerste lid, § 1, 3°, 5°, 6°, 7 °, 10° en 11°, van het voormelde decreet;4° de maatregel, vermeld in artikel 48, eerste lid, § 1, 10° en de maatregelen, vermeld in artikel 48, eerste lid, § 1, 3°, 4°, 5°, 8°, 9° en 11°, van het voormelde decreet;5° de maatregel, vermeld in artikel 48, eerste lid, § 1, 11° en de maatregelen, vermeld in artikel 48, eerste lid, § 1, 3° en 11°, van het voormelde decreet;6° de maatregel, vermeld in artikel 48, eerste lid § 1, 12° en de maatregel, vermeld in artikel 48, eerste lid, § 1, 3°, van het voormelde decreet. De gelijktijdige toepassing van de gerechtelijke maatregelen, vermeld in het eerste lid, 1°, is beperkt tot een maximale duur van 2 weken. HOOFDSTUK 1 1. - Afstemming in de integrale jeugdhulp en een integrale aanpak realiseren Afdeling 1. - De Adviesraad Integrale Jeugdhulp

Onderafdeling 1. - Samenstelling

Art. 88.De voorzitter en de leden van de Adviesraad, en hun plaatsvervangers, vermeld in artikel 60 van het decreet van 12 juli 2013 worden door de ministers benoemd en de ministers beslissen over hun vervanging. De leden en plaatsvervangende leden worden op de volgende wijze aangewezen: 1° de vertegenwoordigers van minderjarigen: a) waarvan minstens één vertegenwoordiger uit een vereniging van minderjarigen, die ervaring heeft in de jeugdhulpverlening, op basis van kandidaatstelling door te schrijven naar een naamlijst van verenigingen;b) waarvan minstens één vertegenwoordiger wordt voorgedragen door de Kinderrechtencoalitie;c) waarvan minstens één vertegenwoordiger wordt voorgedragen door de Vlaamse Jeugdraad;2° de vertegenwoordigers van ouders: op basis van kandidaatstelling door te schrijven naar een naamlijst van verenigingen waarvan minstens één vertegenwoordiger komt uit een vereniging van ouders met ervaring in de jeugdhulpverlening;3° de vertegenwoordiger van etnisch-culturele minderheden: op voordracht van het Minderhedenforum;4° de vertegenwoordiger van mensen in armoede: op voordracht van het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen;5° de vertegenwoordiger van mensen met een handicap: op voordracht van het Vlaams Gebruikersoverleg voor Personen met een Handicap;6° de vertegenwoordigers per sector: op voordracht van de representatieve organisaties in het jeugdhulpaanbod.

Art. 89.De vertegenwoordigers, vermeld in artikel 88, 6°, van dit besluit, en hun plaatsvervangers voldoen aan de volgende profielvereisten: 1° ze hebben bij voorkeur minstens vijf jaar ervaring in een of meer sectoren van de integrale jeugdhulp;2° ze wonen in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;3° ze kunnen een uittreksel uit het strafregister, model 2 voorleggen. De vertegenwoordigers, vermeld in artikel 88, 2°, 1°, 3°, 4° en 5°, van dit besluit, en hun plaatsvervangers voldoen aan de volgende profielvereisten: 1° ze wonen in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;2° ze kunnen een uittreksel uit het strafregister, model 2 voorleggen;3° ze zijn niet als personeelslid of bestuurslid actief in de jeugdhulpverlening van de sectoren;4° ze kunnen een gemotiveerde kandidaatstelling voorleggen.

Art. 90.De ministers kunnen aan het mandaat van voorzitter, lid of plaatsvervanger een einde stellen: 1° op verzoek van de betrokkene;2° op gefundeerd verzoek van de Adviesraad;3° op gefundeerd verzoek van de voordragende organisatie. De ministers stellen ambtshalve een einde aan het mandaat van lid of plaatsvervanger als de betrokkene niet meer beantwoordt aan de vereisten, vermeld in artikel 88 en 89.

Als het mandaat van voorzitter, lid of plaatsvervanger vroegtijdig vacant wordt, benoemen de ministers een vervanger, die het mandaat van zijn voorganger voleindigt.

Onderafdeling 2. - Werking

Art. 91.De Adviesraad stelt een huishoudelijk reglement op dat minstens de volgende vermeldingen bevat: 1° de frequentie van de vergaderingen;2° de wijze van samenroeping van de vergaderingen;3° de wijze van beraadslaging en stemming;4° de vervanging van de voorzitter bij afwezigheid;5° de mogelijkheid voor de leden om zich te laten vervangen. Uiterlijk drie maanden na de installatievergadering legt de voorzitter het huishoudelijk reglement ter bekrachtiging voor aan de ministers.

Wijzigingen aan het huishoudelijk reglement worden tevens voorgelegd aan de ministers.

Het agentschap Jongerenwelzijn verzorgt de ondersteuning en het secretariaat van de Adviesraad.

Art. 92.Aan de voorzitter, de leden of hun plaatsvervangers worden presentiegelden en vergoedingen toegekend als vermeld in artikel 9 en 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot regeling van de presentiegelden en vergoedingen van strategische adviesraden en van raadgevende comités bij intern verzelfstandigde agentschappen.

In afwijking van het eerste lid ontvangen de vertegenwoordigers van minderjarigen en van ouders een presentiegeld dat gelijk is aan tweemaal het bedrag, vermeld in het eerste lid.

De werkingskosten van de Adviesraad alsook de presentiegelden en de vergoedingen, vermeld in het eerste en tweede lid, vallen ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling 2. - Het Managementcomité Integrale Jeugdhulp

Onderafdeling 1. - Samenstelling

Art. 93.§ 1. Het Managementcomité is samengesteld uit de houders van een managementfunctie van N-niveau van de departementen en de agentschappen, die bevoegd zijn voor de jeugdhulpverlening, vermeld in hoofdstuk 2. Voor de jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 7, is dit de secretaris-generaal van het Departement Onderwijs en Vorming, vermeld in artikel 22 van het besluit van 3 juni 2005 van de Vlaamse Regering met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie.

De ministers kunnen toestaan dat leidend ambtenaren van de federale overheid worden uitgenodigd om te participeren aan de vergaderingen van het Managementcomité. § 2. Overeenkomstig artikel 62 van het decreet van 12 juli 2013 wordt, voor overleg en beslissingen over de autonome werking van de toegangspoort, het Managementcomité uitgebreid met de in dat artikel vermelde vertegenwoordigers. Die vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers worden door de ministers benoemd en de ministers beslissen over hun vervanging.

De vertegenwoordigers, vermeld in artikel 62, 3°, van het voormelde decreet en hun plaatsvervangers beantwoorden aan de profielvereisten, vermeld in artikel 89, eerste lid van dit besluit.

De vertegenwoordigers, vermeld in artikel 62, 1° en 2°, van het voormelde decreet, en hun plaatsvervangers voldoen aan de profielvereisten, vermeld in artikel 89, tweede lid, 3° en 4° en derde lid, 1° en 3° van dit besluit.

De vertegenwoordigers, vermeld in artikel 62, 1° en 2°, van het voormelde decreet ontvangen een presentiegeld en een vergoeding die gelijk is aan tweemaal het bedrag vermeld in artikel 9 en 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot regeling van de presentiegelden en vergoedingen van strategische adviesraden en van raadgevende comités bij intern verzelfstandigde agentschappen. Deze presentiegelden en vergoedingen vallen ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 94.Het voorzitterschap van het Managementcomité wordt waargenomen door de leidend ambtenaar van het agentschap Jongerenwelzijn.

Onderafdeling 2. - Werking

Art. 95.Het Managementcomité stelt een huishoudelijk reglement op dat minstens de volgende vermeldingen bevat: 1° de frequentie van de vergaderingen;2° de wijze van samenroeping van de vergaderingen;3° de wijze van beraadslaging en stemming;4° de vervanging van de voorzitter bij afwezigheid;5° de mogelijkheid voor de leden om zich te laten vervangen. Uiterlijk drie maanden na de installatievergadering legt de voorzitter het huishoudelijk reglement ter bekrachtiging voor aan de ministers.

Wijzigingen aan het huishoudelijk reglement worden tevens voorgelegd aan de ministers.

Het agentschap Jongerenwelzijn verzorgt de ondersteuning en het secretariaat van het Managementcomité.

Art. 96.Het Managementcomité stelt een kader op voor het actieplan van elk Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp dat de regionale opdrachten faseert, prioriteert en aanstuurt. Jaarlijks organiseert het Managementcomité een overleg met de voorzitters van elk Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp.

Elk lid van het Managementcomité informeert het Managementcomité over sectorale ontwikkelingen die een impact kunnen hebben op de andere sectoren. Het Managementcomité neemt daarvan kennis en formuleert, in voorkomend geval, een advies voor de ministers.

Het Managementcomité overlegt minstens jaarlijks over de uitbreiding of herschikking van het jeugdhulpaanbod en werkt een aanpak uit voor de concretisering van de intersectorale toetsing, vermeld in artikel 61, tweede lid, van het decreet van 12 juli 2013. Afdeling 3. - Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp

Onderafdeling 1. - Samenstelling

Art. 97.Met behoud van de toepassing van artikel 66, eerste en derde lid, van het decreet van 12 juli 2013 is het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp samengesteld uit een voorzitter, effectieve en plaatsvervangende leden.

De leden, vermeld in artikel 66, eerste lid, van het decreet van 12 juli 2013, worden als volgt aangewezen: 1° de vertegenwoordiger van minderjarigen: op basis van een gemotiveerde kandidaatstelling door te schrijven naar een naamlijst van verenigingen in de betreffende regio;2° de vertegenwoordiger van ouders: op basis van een gemotiveerde kandidaatstelling door te schrijven naar een naamlijst van verenigingen in de betreffende regio;3° de vertegenwoordiger van etnisch-culturele minderheden: op voordracht van het Minderhedenforum;4° de vertegenwoordiger van mensen in armoede: op voordracht van het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen;5° de vertegenwoordiger van mensen met een handicap: op voordracht van het Vlaams Gebruikersoverleg voor Personen met een Handicap;6° de vertegenwoordigers van de jeugdhulpaanbieders van de regio: op voordracht van de representatieve organisaties van het jeugdhulpaanbod in de regio;7° de vertegenwoordiger van de toegangspoort in de regio: de regionale directeur van de toegangspoort;8° de vertegenwoordiger van het vertrouwenscentrum Kindermishandeling in de regio: op voordracht van de directie van het vertrouwenscentrum Kindermishandeling;9° de vertegenwoordiger van de ondersteuningscentra en de sociale diensten in de regio: de regioverantwoordelijke van de ondersteuningscentra;10° een vertegenwoordiger van de afdeling Beleidsontwikkeling van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;11° een vertegenwoordiger van de provinciale overheid of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor de regio Brussel: op voordracht van de provinciale overheid of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. In elke regio wordt het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp, naast de leden, vermeld in artikel 66, eerste lid, van het decreet van 12 juli 2013, uitgebreid met: 1° een vertegenwoordiger van de Dienst voor Pleegzorg in de betrokken regio;2° een vertegenwoordiger van het netwerk of de netwerken geestelijke gezondheidszorg kinder- en jeugdpsychiatrie in de betrokken regio; Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp kan beslissen om leden toe te voegen en een vertegenwoordiger van de jeugdmagistratuur in de betrokken regio kan deelnemen aan overleg van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp.

Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp wijst zijn voorzitter aan die een mandaat heeft voor een periode van drie jaar. Dat mandaat kan worden verlengd. De voorzitter mag geen personeelslid zijn van de Vlaamse overheid.

De voorzitter stelt zich altijd neutraal op. Als de voorzitter in een bepaalde sector werkt, wordt hij niet als vertegenwoordiger van die sector beschouwd voor de minimale samenstelling van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp.

De ministers bepalen hoe de leden van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp worden benoemd en hoe ze, in voorkomend geval, worden vervangen.

Onderafdeling 2. - Werking

Art. 98.Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp stelt een huishoudelijk reglement op dat minstens de volgende vermeldingen bevat: 1° de wijze van samenroeping van de vergaderingen;2° de wijze van beraadslaging en stemming;3° de vervanging van de voorzitter bij afwezigheid;4° de mogelijkheid voor de leden om zich te laten vervangen. Het Managementcomité legt het kader vast voor het huishoudelijk reglement, vermeld in het eerste lid. Uiterlijk drie maanden na de aanwijzing van de voorzitter wordt het huishoudelijk reglement door de voorzitter ter bekrachtiging voorgelegd aan het Managementcomité.

Art. 99.De voorzitter en de leden van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp ontvangen een prestatievergoeding op voorwaarde dat ze geen personeelslid zijn van de overheid. De ministers bepalen het bedrag van de vergoeding. De vertegenwoordigers van minderjarigen en van ouders ontvangen alleen een prestatievergoeding als ze het lidmaatschap opnemen in het kader van een arbeidsovereenkomst. De prestatievergoedingen vallen ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 100.Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp voert de opdrachten, vermeld in artikel 65, tweede lid, van het decreet van 12 juli 2013, uit door een actieplan op te stellen op basis van het kader dat is opgesteld door het Managementcomité met toepassing van artikel 96, eerste lid, van dit besluit. Het actieplan van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp is geldig voor een periode van drie jaar en wordt goedgekeurd door het Managementcomité.

Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp beschikt over werkingsmiddelen om het actieplan, vermeld in het eerste lid, uit te voeren. De ministers bepalen de nadere regels daarvoor. De werkingsmiddelen vallen ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.

Het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp kan samenwerken met het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp van een of meer andere regio's met het oog op de uitvoering van zijn actieplan.

Als het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp overgaat tot de oprichting van netwerken met toepassing van artikel 65, tweede lid, van het decreet van 12 juli 2013, gebeurt de opdeling van netwerken overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 23 mei 2003. HOOFDSTUK 1 2. - Wijzigingsbepalingen

Art. 101.Aan artikel 33bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten geplaatst ten laste van de openbare besturen vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 3. Paragraaf 1 en paragraaf 2 zijn niet van toepassing op jeugdhulpverlening die wordt aangeboden in uitvoering van een jeugdhulpverleningsbeslissing van de toegangspoort, vermeld in artikel 2, 28° van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp.".

Art. 102.Aan artikel 1, § 1, van het besluit van 24 juli 1991 betreffende de indiening en afhandeling van de aanvraag tot ondersteuning bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 februari 2007 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012, wordt de zinsnede ", behalve als de ondersteuning valt onder het toepassingsgebied van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp" toegevoegd.

Art. 103.Aan artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° Artikel 1 wordt vervangen door wat volgt: "Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° administrateur-generaal: het personeelslid dat belast is met de leiding van de administratie, vermeld in 2°, en van het fonds, vermeld in 18° ;2° administratie: het intern verzelfstandigd agentschap Jongerenwelzijn, als vermeld in artikel 59 van het decreet van 7 maart 2008;3° adviserende beroepscommissie: de commissie vermeld in artikel 13 van het decreet van 15 juli 1997 houdende oprichting van een Gezins- en Welzijnsraad en van een adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden;4° afdeling: een gedeelte van een voorziening of van een organisatie voor bijzondere jeugdzorg dat qua vestigingsplaats, organisatie, materiële infrastructuur of pedagogisch beleid verschilt van een ander gedeelte van de voorziening of van de organisatie voor bijzondere jeugdzorg;5° bandbreedte: het geheel van de in te zetten zorgmodaliteiten in een cliënttraject binnen een multifunctioneel centrum;6° besluit van 15 december 1993: het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 houdende de subsidiëring van de personeelskosten in bepaalde voorzieningen van de welzijnssector;7° betrokken partijen: de minderjarige, de ouders, en in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, betrokken personen uit de leefomgeving van de minderjarige en de betrokken jeugdhulpaanbieders;8° capaciteit: het aantal minderjarigen, dat een erkende voorziening mag opnemen of begeleiden, zoals bij besluit bepaald door de Vlaamse minister;9° centrum voor integrale gezinszorg: een organisatie die conform de bepalingen in artikel 53duo decies tot en met 53sexies decies van dit besluit is erkend;10° contextbegeleiding: de breedsporige ondersteuning van de minderjarige en alle relevante betrokkenen uit zijn gezins- en opvoedingsmilieu en andere belangrijke levensdomeinen;11° crisisbegeleiding: een kortdurende, intensieve, ambulante en mobiele begeleiding voor gezinnen in een perspectiefloze opvoedingssituatie, met een dreiging op uithuisplaatsing voor één of meer minderjarigen;12° dagbegeleiding: de breedsporige ondersteuning van de minderjarige gedurende een bepaald deel van de dag in een aangepaste omgeving;13° decreet van 17 oktober 2003: het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van gezondheids- en welzijnsvoorzieningen;14° decreet van 7 maart 2008: het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand;15° decreet van 12 juli 2013: het decreet van 12 juli 2013 betreffende integrale jeugdhulp;16° dienstanciënniteit: de anciënniteit berekend op basis van de werkelijke diensten die zonder vrijwillige onderbreking werden verricht in de sector bijzondere jeugdbijstand, de gehandicaptenzorg, Kind en Gezin en het algemeen welzijnswerk;17° erkende voorzieningen: voorzieningen die overeenkomstig de bepalingen van dit besluit zijn erkend;18° fonds: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Fonds Jongerenwelzijn, als vermeld in artikel 54 van het decreet van 7 maart 2008;19° gebruiker: een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, vermeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 17 oktober 2003;20° geldelijke anciënniteit: de anciënniteit, vermeld in artikel 35, die in aanmerking komt voor het vaststellen van de personeelskosten;21° gemandateerde voorziening: het ondersteuningscentrum Jeugdzorg en de vertrouwenscentra kindermishandeling, vermeld respectievelijk in artikel 33 en 42 van het decreet van 12 juli 2013;22° gemeenschapsdienst: overeenkomstig art.37, § 2bis, 2° en art. 52 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade: de onbezoldigde prestatie in een non-profit instelling voor een aantal uren, opgelegd door de jeugdrechter of jeugdrechtbank als reactie op het delict; 23° gemeenschapsinstellingen: voorzieningen vermeld in artikel 2, 7°, van het decreet van 7 maart 2008;24° handelingsplan: een document, vermeld in artikel 58 van het decreet van 12 juli 2013 dat wordt opgemaakt door een jeugdhulpaanbieder;25° herstelbemiddeling: overeenkomstig art.37bis tot art. 37quinquies en art. 45quater van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade: het communicatieproces tussen de persoon die ervan verdacht wordt een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, de personen die ten aanzien van hem het ouderlijk gezag uitoefenen, de personen die hem in rechte of in feite onder hun bewaring hebben en het slachtoffer, om hen de mogelijkheid te bieden om samen en met de hulp van een onpartijdige bemiddelaar, aan de onder meer relationele en materiële gevolgen van een als misdrijf omschreven feit tegemoet te komen; 26° herstelgericht groepsoverleg: overeenkomstig art.37bis tot art. 37quinquies van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade: het overleg tussen de persoon die ervan verdacht wordt een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, het slachtoffer, hun sociale omgeving alsook alle dienstige personen, om hen de mogelijkheid te bieden om in groep en met de hulp van een onpartijdige bemiddelaar in overleg uitgewerkte oplossingen te overwegen over de wijze waarop het conflict kan worden opgelost dat voortvloeit uit het als misdrijf omschreven feit, onder meer rekening houdend met de relationele en materiële gevolgen van het als misdrijf omschreven feit; 27° inputgebieden: de organisatorisch gerichte aandachtsgebieden, betrekking hebbend op de activiteiten die het mogelijk maken dat de organisatie bepaalde resultaten behaalt op het vlak van leiderschap, personeelsbeleid, beleid en strategie en middelen en partnerschappen;28° inrichtende macht: een rechtspersoon die geen materiële winst nastreeft en onder wiens verantwoordelijkheid een erkende voorziening functioneert;29° jeugdbijstandsregeling: het decreet bijzondere jeugdbijstand en het geheel van wetten betreffende de opgave van maatregelen ten aanzien van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;30° jeugdhulpaanbieders: een natuurlijke persoon of een voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt, in de vorm van rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening of niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening of beide, vermeld in artikel 3 van het decreet van 12 juli 2013, en het ondersteuningscentrum, vermeld in 21° ;31° jeugdhulpverleningsplan: een document dat wordt opgemaakt door de gemandateerde voorziening of de sociale dienst en waarin de doelstellingen en verwachtingen ten aanzien van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken jeugdhulpaanbieder of jeugdhulpaanbieders zijn opgenomen;32° kernprocessen: de basisprocessen en -procedures volgens dewelke een organisatie haar hulpverlening vormgeeft, bestaande uit: a) onthaal van de gebruiker;b) doelstellingen en handelingsplan;c) afsluiting en nazorg;d) pedagogisch profiel;e) gebruikersdossier;33° kwaliteitsbeleid: het beleid, vermeld in artikel 5, § 1, van het decreet van 17 oktober 2003;34° kwaliteitshandboek: een document dat het kwaliteitsbeleid, het kwaliteitsmanagementsysteem en de zelfevaluatie, vermeld in artikel 5, § 4, van het decreet van 17 oktober 2003 omvat;35° kwaliteitsmanagementsysteem: het systeem, vermeld in artikel 5, § 2, van het decreet van 17 oktober 2003;36° kwaliteitszorg: dat deel van de managementfunctie, vermeld in artikel 4 van het decreet van 17 oktober 2003;37° leerproject: een gestructureerd leerprogramma, opgelegd door de jeugdrechter of jeugdrechtbank, waarbij zowel het delict als de persoonlijkheid van de minderjarigen of hun vaardigheidstekorten als aanknopingspunt worden genomen;38° loonmassa: de uitgaven inzake personeel die met toepassing van dit besluit werden gedaan met uitsluiting van de uitgaven vermeld in artikel 32, § 2, 3 en 4;39° minderjarige: elke natuurlijke persoon die jonger is dan 18 jaar;40° module: een duidelijk afgelijnde eenheid van jeugdhulpverlening, op basis van de hulpvraag, aangeboden door een jeugdhulpaanbieder, gebaseerd op één enkele typemodule, die afzonderlijk, gelijktijdig of consecutief en op een manier waarbij de flexibiliteit gewaarborgd is, met andere eenheden van jeugdhulpverlening kan worden aangeboden;41° multifunctioneel centrum: een organisatiestructuur die bestaat uit een combinatie van voorzieningen of afdelingen van voorzieningen van categorie 1, 4 en 5, met een multifunctioneel karakter, die residentiële, mobiele en ambulante hulp biedt.Die hulp wordt vertaald in trajecten, waarbij zorgmodaliteiten naadloos worden ingezet in functie van een evoluerende hulpvraag; 42° ondersteunende begeleiding: de breedsporige ondersteuning die zich richt op specifieke problematieken waarmee de minderjarige en zijn context in een lopend hulpverleningstraject te maken krijgen;43° opvoedingsverantwoordelijken: andere natuurlijke personen dan de ouders die de minderjarige op duurzame wijze in feite onder hun bewaring hebben of bij wie de minderjarige geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid;44° organisatie voor bijzondere jeugdzorg: een organisatie die conform de bepalingen van hoofdstuk IVbis van dit besluit is erkend;45° outputgebieden: de resultaatgerichte aandachtsgebieden, betrekking hebbend op de verschillende aspecten van de organisatievoering zoals de gebruikers-, medewerkers- en samenlevingsresultaten;46° samenwerkingsakkoord herstelrechtelijk aanbod: het samenwerkingsakkoord van 13 december 2006 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de organisatie en de financiering van het herstelrechtelijk aanbod, vermeld in de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade;47° sociale dienst: de Sociale dienst voor Gerechtelijke Jeugdhulpverlening, als vermeld in artikel 56, van het decreet van 12 juli 2013;48° team Indicatiestelling: het team, vermeld in artikel 17 van het decreet van 12 juli 2013;49° team Jeugdhulpregie: het team, vermeld in artikel 17 van het decreet van 12 juli 2013 50° toegangspoort: het orgaan, vermeld in artikel 17 van het decreet van 12 juli 2013;51° typemodule: een afgelijnde eenheid van jeugdhulpverlening, gebaseerd op één functie of op een specifiek omschreven kernproces van hulpverlening, die deel uitmaakt van een intersectoraal opgemaakte set van typemodules en die tot doel heeft de kernopdrachten van de sectoren in eenzelfde taal te formuleren en op elkaar af te stemmen;52° verblijf: een aangepaste woon- en leefomgeving onder toezicht en begeleiding van een hulpverlener;53° Vlaamse minister: het lid van de Vlaamse Regering bevoegd voor de bijstand aan personen;54° zelfevaluatie: een systematische evaluatie van de processen, structuren en resultaten van de voorziening en wordt door de voorziening zelf verwezenlijkt, vermeld in artikel 5, § 3, van het decreet van 17 oktober 2003;55° zorgmodaliteiten: de kleinste eenheden van hulp in een multifunctioneel centrum, op het gebied van contextbegeleiding, individuele begeleiding, dagbesteding en verblijf;56° zware beroepen: tewerkstelling van begeleidend personeel, met toepassing van bijlage 2, gevoegd bij dit besluit, in een erkende voorziening van de categorieën 1, 2 of 3, vermeld in artikel 3.

Art. 104.In artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 december 2000 en 8 november 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 8°, b, wordt het woord "hulpverleningsprogramma" vervangen door het woord "jeugdhulpverleningsplan";2° in punt 9° wordt de zinsnede "het comité of aan de jeugdrechtbank en de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij die rechtbank" vervangen door de zinsnede "in voorkomend geval, aan de gemandateerde voorziening of aan de jeugdrechtbank en de sociale dienst"; 3° punt 11° wordt vervangen door wat volgt: "11° met uitzondering van de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra maken de erkende voorzieningen om de 6 maanden een evolutieverslag op, welke naar de gebruiker, en in voorkomend geval, naar de gemandateerde voorziening of naar de jeugdrechtbank en de sociale dienst wordt verstuurd;"; 4° punt 14°, a, wordt vervangen door wat volgt: "14° a) inlichtingen van administratieve aard, met inbegrip van de stukken, die ter beschikking gesteld werden door de administratie, de toegangspoort, de gemandateerde voorziening of de jeugdrechtbank en de sociale dienst, inzonderheid de stukken tot staving van het verblijf of de begeleiding, een kopie van het jeugdhulpverleningsplan en de documenten, vereist door de bepalingen van dit besluit;"; 5° punt 18° wordt opgeheven; 6° punt 19° wordt vervangen door wat volgt: "19° elke ernstige gebeurtenis moet onverwijld en binnen achtenveertig uur worden gemeld aan de administratie en, in voorkomend geval, aan de gemandateerde voorziening of aan de jeugdrechtbank en de sociale dienst;".

Art. 105.Artikel 13 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, wordt punt 11° vervangen door wat volgt: "11° indien de voorziening op de hoogte is van het bestaan van een of meerdere spaarrekeningen op naam van de minderjarige moeten de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige en de minderjarige hierover ingelicht worden.".

Art. 106.In artikel 15 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 3° wordt vervangen door wat volgt: "3° overeenkomstig de beslissing van, in voorkomend geval, de jeugdrechtbank of het team Jeugdhulpregie, vermeld in artikel 1, 52°, wordt een oriëntatie en een observatie in residentieel of ambulant verband uitgevoerd;" 2° punt 6° wordt vervangen door wat volgt: "6° het centrum verwittigt binnen vierentwintig uur de procureur des Konings van het betrokken rechtsgebied van elke opname, vermeld in artikel 6;" 3° punt 9° wordt vervangen door wat volgt: "9° de oriëntatie- en observatieverslagen moeten een oriëntatievoorstel en een leidraad voor begeleiding of behandeling bevatten.Deze verslagen moeten vóór het beëindigen van het verblijf worden bezorgd, in voorkomend geval, aan de gemandateerde voorziening of de toegangspoort of aan de jeugdrechtbank en de sociale dienst. Het handelingsplan kan geïntegreerd worden in het oriëntatie- en observatieverslag."

Art. 107.In artikel 19quinquies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 januari 2009, worden in punt 1°, c), de woorden "verwijzende instantie" vervangen door het woord "jeugdrechtbank".

Art. 108.In artikel 19octies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 januari 2009, wordt punt 3°, a), vervangen door wat volgt: a) inlichtingen van administratieve aard, met inbegrip van de stukken die ter beschikking werden gesteld, in voorkomend geval, door de administratie, de gemandateerde voorziening, de jeugdrechtbank en de sociale dienst, inzonderheid de stukken tot staving van de begeleiding en de documenten die vereist zijn door de bepalingen van dit besluit;".

Art. 109.In artikel 54, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006, wordt punt 5° vervangen door wat volgt: "5° de schoolinternaten."

Art. 110.Aan paragraaf 1 van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 1996 betreffende de erkenning en subsidiëring van thuisbegeleidingsdiensten voor personen met een handicap, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2013, worden de volgende woorden toegevoegd "met uitzondering van jeugdhulpverlening die wordt aangeboden in uitvoering van een jeugdhulpbeslissing van de toegangspoort, vermeld in artikel 2, 27° van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp.".

Art. 111.Aan artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget aan personen met een handicap, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, wordt een punt 9°, 10°, 11° en 12° toegevoegd die luiden als volgt: "9° team Indicatiestelling: het team, vermeld in artikel 17 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;10° team Jeugdhulpregie: het team, vermeld in artikel 17 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;11° Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie: het orgaan, vermeld in artikel 26, § 1, 5°, en in artikel 26, derde lid, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp; 12° toegangspoort: het orgaan, vermeld in artikel 17 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.Binnen de kredieten die het agentschap hiervoor op zijn begroting heeft uitgetrokken, kan het agentschap voor meerderjarigen en de toegangspoort voor minderjarigen en voor meerderjarigen die een voortzetting van de jeugdhulpverlening hebben gevraagd als vermeld in artikel 18, § 3 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit aan de personen met een handicap een persoonlijk assistentiebudget toekennen."

Art. 112.Aan artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, worden tussen de woorden "Handicap," en "in aanmerking komen" de woorden "of van het team Indicatiestelling" ingevoegd;2° in artikel § 2, worden tussen de woorden "in artikel 20" en het woord "goedgekeurd" de woorden "of het team Indicatiestelling" ingevoegd;3° in § 3, worden tussen de woorden "minderjarigen" en "die door de jeugdrechtbank geplaatst zijn" de volgende woorden ingevoegd: "waarvan het dossier bij de toegangspoort is aangemeld door een gemandateerde voorziening, waarvoor bij de toegangspoort een verzoek van de jeugdrechter is ingediend of".

Art. 113.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006, wordt de volgende zinsnede toegevoegd: ", met uitzondering van aanvragen in toepassing van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp."

Art. 114.Aan artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "Het agentschap kan" vervangen door de woorden "Het agentschap en het team Jeugdhulpregie kunnen";2° in het tweede lid wordt tussen de woorden "toekennen aan" en "personen" het woord "meerderjarige" ingevoegd;3° er wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt: "Het team Jeugdhulpregie kan alleen een persoonlijke-assistentiebudget toekennen aan minderjarigen en meerderjarigen die een voortzetting van de jeugdhulpverlening hebben gevraagd als vermeld in artikel 18, § 3 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp als de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie een prioriteit heeft toegekend aan de vraag om toekenning van een persoonlijk assistentiebudget".

Art. 115.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen de woorden "artikel 20" en het woord "gaat" worden de woorden "of het team Indicatiestelling" ingevoegd;2° punt 3° wordt opgeheven.

Art. 116.In artikel 7, tweede lid, van hetzelfde besluit worden tussen de woorden "de kandidaat budgethouder" en de woorden "in aanmerking komt" de volgende woorden ingevoegd: "met uitzondering van minderjarigen en van meerderjarigen die een voortzetting van de jeugdhulpverlening hebben gevraagd als vermeld in artikel 18, § 3 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp".

Art. 117.Aan artikel 8 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan § 1, worden de volgende wijzigingen aangebracht: `a) in het eerste lid worden de woorden "of het team Indicatiestelling" ingevoegd tussen de woorden "artikel 20" en het woord "kan"; b) in het derde lid worden de woorden "of het team Indicatiestelling" ingevoegd tussen de woorden "de deskundigencommissie" en het woord "houdt";' 2° in § 2, worden de woorden "of het team Indicatiestelling" ingevoegd tussen de woorden "de deskundigencommissie" en het woord "kan"; 3° in paragraaf 3 wordt een zinsnede toegevoegd: ",met uitzondering van minderjarigen en van meerderjarigen die een voortzetting van de jeugdhulpverlening hebben gevraagd als vermeld in artikel 18, § 3 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp."; 4° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: "Als de meerderjarige persoon met een handicap uit het PAB wil stappen, moet hij dit schriftelijk minstens één maand vooraf aan het agentschap melden. Als een minderjarige persoon met een handicap of de meerderjarige persoon met een handicap die een voortzetting van de jeugdhulpverlening heeft gevraagd als vermeld in artikel 18, § 3 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, uit het PAB wil stappen, moet hij dit schriftelijk minstens één maand vooraf aan het team Jeugdhulpregie melden." 5° in § 5, wordt de zinsnede "of van de datum van de "jeugdhulpverleningsbeslissing" toegevoegd aan de eerste zin en de tweede zin;6° in § 6, derde lid worden de woorden "of het team Jeugdhulpregie" ingevoegd tussen de woorden "de deskundigencommissie" en de woorden "de termijn".

Art. 118.In hetzelfde besluit wordt het eerste lid van artikel 8bis vervangen door wat volgt: "In afwijking van de artikelen 2, 5, 6, 7 en 8, § 1, kan het agentschap of het team Jeugdhulpregie als het een vraag van een minderjarige persoon of een meerderjarige persoon die een voortzetting van de jeugdhulpverlening heeft gevraagd als vermeld in artikel 18, § 3 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp betreft een persoonlijke-assistentiebudget ten bedrage van het maximumbedrag, vermeld in artikel 9, toekennen op basis van een gemotiveerde aanvraag als vermeld in artikel 2, § 2, en een medisch attest van een geneesheer specialist in de Neurologie of voor personen jonger dan 21 jaar van een specialist in de metabole aandoeningen als wordt voldaan aan de voorwaarden, vermeld in het tweede lid.".

Art. 119.Artikel 23, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002, 14 mei 2004, 12 december 2008 en 17 december 2010, wordt vervangen door wat volgt: " § 1. Aankopen, leveringen of werken komen alleen in aanmerking voor tenlasteneming op voorwaarde dat ze ten vroegste plaatsvinden één maand voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag werd ingediend bij het agentschap, en voor het verstrijken van een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van de beslissing van het agentschap over de tenlasteneming ervan. Als de woning wordt omgebouwd of er delen worden aangebouwd of als de tenlasteneming aanvullende uitrusting betreft moeten de aankopen, leveringen of werken uiterlijk plaatsvinden voor een periode van vier jaar verstreken is, te rekenen vanaf de datum van de beslissing van het agentschap over de tenlasteneming ervan.

In afwijking van het eerste lid komen in het geval van een eerste aanvraag om individuele materiële bijstand ook de aankopen, leveringen en werken, die plaatsvonden tot één jaar voorafgaand waarop de aanvraag werd ingediend bij het agentschap of tot achttien maanden voorafgaand aan de datum waarop de vraag werd aangemeld bij de toegangspoort, vermeld in artikel 17 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, in aanmerking voor tenlasteneming.".

Art. 120.Het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de modulering en de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en crisisjeugdhulpverlening in het raam van de integrale jeugdhulp wordt vervangen door wat volgt: "Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de modulering in de integrale jeugdhulp".

Art. 121.In artikel 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 9 november 2012 en 8 november 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: "1° decreet van 12 juli 2013: het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;"; 2° punt 2° tot en met punt 7° worden opgeheven;3° in punt 8° wordt de zinsnede "artikel 4 van het decreet integrale jeugdhulp" vervangen door de zinsnede "artikel 3 van het decreet van 12 juli 2013";4° punt 9° tot en met punt 20°, punt 22° en punt 23° worden opgeheven.

Art. 122.In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid opgeheven.

Art. 123.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 september 2006, 10 juli 2008, 9 november 2012 en 8 november 2013 wordt hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 13 tot en met 20, opgeheven.

Art. 124.Artikel 21 tot en met 23 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 125.In bijlage I bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2012, worden aan de tabel de volgende functie en beschrijving toegevoegd:

"Bijstand

ondersteunende jeugdhulpverlening aan minderjarigen die door de Intersectorale Toegangspoort wordt geïndiceerd maar door het bevoegde agentschap verder wordt afgehandeld".


Art. 126.In artikel 37 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2006 betreffende de regie van de zorg en bijstand tot sociale integratie van personen met een handicap en betreffende de erkenning en subsidiëring van een Vlaams Platform van verenigingen van personen met een handicap wordt een punt 1° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "1° /1 het versterken van de positie van personen met een handicap door vertegenwoordigers van de verenigingen van personen met een handicap aan te wijzen als lid van de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie, vermeld in artikel 26, § 1, eerste lid, 5°, en derde lid, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, en hen voor dat lidmaatschap te ondersteunen;".

Art. 127.Het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2008 tot uitvoering van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand en het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 21 mei 2010, 24 september 2010, 19 april 2013, 21 juni 2013 en 8 november 2013, wordt opgeheven, met uitzondering van artikel 1 tot en met 23 en artikel 141.

Art. 128.In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 betreffende de aanwijzing van een persoon die de minderjarige bijstaat bij de uitoefening van zijn rechten in de integrale jeugdhulp wanneer de minderjarige en zijn ouders tegenstrijdige belangen hebben en de minderjarige niet in staat is om zelf een bijstandspersoon aan te wijzen of niemand het ouderlijk gezag uitoefent wordt het woord "bijstandspersoon" vervangen door het woord "vertrouwenspersoon".

Art. 129.In artikel 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 1° wordt het woord "bijstandspersoon" vervangen door het woord "vertrouwenspersoon";2° er worden een punt 6° en 7° toegevoegd, die luiden als volgt: "6° toegangspoort: het orgaan, vermeld in artikel 17 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp; 7° personeelslid van de toegangspoort: het personeelslid van het team Indicatiestelling of het team Jeugdhulpregie van de toegangspoort, dat de verantwoordelijkheid draagt voor de voortgang van het dossier van de minderjarige.".

Art. 130.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden tussen de zinsnede "de minderjarige," en de woorden " één persoon" de woorden "of kan het personeelslid van de toegangspoort" ingevoegd;2° in het tweede lid wordt de zinsnede "1°, " opgeheven;3° in het derde lid wordt het woord "bijstandspersoon" vervangen door het woord "vertrouwenspersoon" en worden tussen het woord "directeur" en de woorden "een uittreksel" de woorden "of het personeelslid van de toegangspoort" ingevoegd.

Art. 131.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de zin "De directeur, vermeld in artikelen 2, wijst de bijstandspersoon aan bij een gemotiveerde beslissing." vervangen door de zin "De directeur of het personeelslid van de toegangspoort, vermeld in artikel 2, wijst de vertrouwenspersoon aan bij een gemotiveerde beslissing."; 2° paragraaf 2 en 3 worden opgeheven.

Art. 132.In artikel 4 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "De directeur, vermeld in artikel 2, reikt aan de bijstandspersoon" vervangen door de zinsnede "De directeur of het personeelslid van de toegangspoort, vermeld in artikel 2, reikt aan de vertrouwenspersoon".

Art. 133.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "De directeur, vermeld in artikel 2, kan" vervangen door de zinsnede "De directeur of het personeelslid van de toegangspoort, vermeld in artikel 2, kan "en wordt het woord "bijstandspersoon" telkens vervangen door het woord "vertrouwenspersoon";2° in het tweede lid worden de woorden "de directeur die het vernietigt" vervangen door de woorden "de directeur die of het personeelslid van de toegangspoort dat het vernietigt".

Art. 134.In artikel 6 van hetzelfde besluit wordt het woord "bijstandspersoon" vervangen door het woord "vertrouwenspersoon".

Art. 135.In artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2013 betreffende rechtstreeks toegankelijke hulp voor personen met een handicap worden tussen de woorden "met een handicap" en de woorden "een beroep" de volgende woorden ingevoegd: "met uitzondering van minderjarigen en van personen die een voortzetting van de jeugdhulpverlening hebben gevraagd als vermeld in artikel 18, § 3 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp". HOOFDSTUK 1 3. - Opheffingsbepalingen

Art. 136.Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot afbakening van het toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp en van de regio's integrale jeugdhulp en tot regeling van de beleidsafstemming integrale jeugdhulp, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 december 2005, 31 maart 2006, 20 april 2007, 27 maart 2009 en 21 juni 2013, wordt opgeheven.

Art. 137.Het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de experimentele subsidiëring van een aanvullend geïndividualiseerd hulpaanbod in de intersectorale aanpak van prioritair toe te wijzen hulpvragen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 en 15 juli 2011, wordt opgeheven.

Dossiers die erkend zijn, met toepassing van het besluit, vermeld in het eerste lid, als een prioritair toe te wijzen hulpvraag en die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog niet zijn afgesloten, worden verder behandeld door de toegangspoort als die bevoegd is voor die dossiers, met toepassing van artikel 18 van dit besluit. Ze worden beschouwd als dossiers met de hoogste prioriteit als vermeld in artikel 26, § 1, vijfde lid, van het decreet van 12 juli 2013. De middelen voor het aanvullende geïndividualiseerde hulpaanbod waartoe voor de inwerkingtreding van dit besluit beslist is voor het dossier, overeenkomstig het besluit, vermeld in het eerste lid, wordt overgenomen en beheerd door het team Jeugdhulpregie van de toegangspoort. HOOFDSTUK 1 4. - Slotbepalingen

Art. 138.Het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2013 met betrekking tot de oprichting en de werking van de toegangspoort en van de gemandateerde voorzieningen in de integrale jeugdhulp en van de gerechtelijke jeugdhulpverlening in de regio Oost-Vlaanderen wordt opgeheven.

Art. 139.De kosten die voortvloeien uit de bepalingen, vermeld in artikel 19, derde lid, artikel 35, § 3, artikel 40, § 1, artikel 43, § 3, artikel 49, artikel 60, derde lid, artikel 92 van dit besluit zijn ten laste van het fonds.

Art. 140.Het decreet van 7 mei 2004 betreffende de integrale jeugdhulp, gewijzigd bij de decreten van 30 maart 2007, 20 maart 2009, 8 mei 2009 en 29 juni 2012 wordt opgeheven.

Art. 141.Met uitzondering van artikel 35 treedt dit besluit in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 142.Artikel 35 treedt in werking op 1 januari 2015.

Tot en met 31 december 2014 is een erkend multidisciplinair team een jeugdhulpaanbieder of een voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt die door (de leidend ambtenaar van) het agentschap jongerenwelzijn als dusdanig is erkend en die op het ogenblik van de erkenning met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 1991 betreffende de indiening en afhandeling van de aanvraag tot ondersteuning bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap erkend was als multidisciplinair team door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.

Tot en met 31 december 2014 ontvangen de erkende multidisciplinaire teams voor de aanlevering van documenten in het kader van een afhandeling van een aanvraag om niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening ter uitvoering van het decreet van 12 juli 2013 en van dit besluit een vergoeding van: 1° 335 euro voor de opmaak van het aanvraagdocument met een bepaling van de doelgroep en een indicatiestellingsvoorstel, in voorkomend geval met inbegrip van een adviesrapport als vermeld in artikel 9, § 3, 6°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap;2° 307,84 euro voor de opmaak van een adviesrapport als er individuele materiële bijstand als vermeld in artikel 2, 3°, van het in punt 1° vermelde besluit wordt aangevraagd;3° 307,84 euro voor de opmaak van de gemotiveerde inschaling van de beperkingen en behoeften op het vlak van algemene en instrumentele assistentie bij de handelingen van het dagelijkse leven, vermeld in artikel 6, tweede lid, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget aan personen met een handicap, en de opmaak van het advies over de wenselijkheid en de grootteorde van het persoonlijke-assistentiebudget. De vergoedingen, vermeld in het derde lid, 1° en 3°, zijn ten laste van het agentschap jongerenwelzijn. De vergoedingen, vermeld in het derde lid, 2°, zijn ten laste van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.

Noch het erkende multidisciplinaire team of zijn inrichtende macht, noch de medewerkers die eraan verbonden zijn, mogen voor de opmaak van een aanvraagdocument, een adviesrapport of een gemotiveerde inschaling van de beperkingen en behoeften op het vlak van algemene en instrumentele assistentie bij de handelingen van het dagelijkse leven een andere vergoeding of beloning vragen of aanvaarden dan de vergoedingen, vermeld in dit artikel, die door het agentschap worden betaald.

Art. 143.Dossiers waarvoor de jeugdrechter gevorderd is, maar die nog niet in uitvoering zijn op de datum van de inwerkingtreding van het decreet van 12 juli 2013 en van dit besluit, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van het voormelde decreet en dit besluit.

Gerechtelijke jeugdhulpverlening die in uitvoering is op de datum van de inwerkingtreding van het decreet van 12 juli 2013 en van dit besluit, kan verder worden uitgevoerd. De gerechtelijke jeugdhulpverlening wordt verder uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 12 juli 2013 en van dit besluit.

Art. 144.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 februari 2014.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET

Bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 betreffende de integrale jeugdhulpverlening.

Bijlage: Categorieën van personen of voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden en die geen jeugdhulpaanbieder zijn, die gemachtigd zijn als aanmelder bij de toegangspoort en bij de gemandateerde voorzieningen, als vermeld in artikel 21, vijfde lid en in artikel 62, derde lid.

1° gebruikersverenigingen voor Personen met een Handicap; 2° diensten voor kinderpsychiatrie (K-diensten inclusief For-K); 3° revalidatiecentra; 4° voorzieningen met als hoofdopdracht drughulpverlening; 5° sociale diensten van ziekenhuizen; 6° psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ-diensten); 7° voorzieningen met als hoofdopdracht jeugdwelzijnswerk (straathoekwerk en jeugddiensten); 8° diensten voor herstelrechtelijke en constructieve afhandelingen (HCA-diensten); 9° thuiszorgdiensten; 10° diensten voor psychiatrische thuiszorg; 11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW); 12° artsen; 13° vroedvrouwen; 14° observatie- en oriëntatiecentra van het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering 21 februari 2014 betreffende de integrale jeugdhulpverlening.

Brussel, 21 februari 2014.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET

^