Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 mei 1997
gepubliceerd op 11 oktober 1997

Besluit van de Vlaamse regering betreffende een geïntegreerde economische boekhouding en budgettaire rapportering voor de Vlaamse openbare instellingen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1997036095
pub.
11/10/1997
prom.
21/05/1997
ELI
eli/besluit/1997/05/21/1997036095/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 MEI 1997. Besluit van de Vlaamse regering betreffende een geïntegreerde economische boekhouding en budgettaire rapportering voor de Vlaamse openbare instellingen


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 8 juli 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1996, inzonderheid op de artikelen 5 en 6;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor begroting, gegeven op 18 maart 1997;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat : 1° de Vlaamse overheid dringend geconsolideerde gegevens dient ter beschikking te stellen van de Nationale Bank van België voor de berekening van de financieringsbehoefte van de overheid in het kader van het convergentieplan en voor de beoordeling in het kader van de toetreding tot de EMU;2° de rekeningen van de Vlaamse openbare instellingen daarin een onontbeerlijk element zijn aangezien zij een groot deel van de Vlaamse overheidsfinancien uitmaken;3° dringend een eenvormig boekhoudkundig plan dient te worden opgelegd aan alle Vlaamse openbare instellingen om hogergenoemde consolidatie mogelijk,te maken;4° het dringend karakter tevens verantwoord wordt door het feit dat het nu invoeren van een boekhoudkundig plan betekent dat maar in het boekjaar 1998 kan gestart worden met de implementatie en dat dus ten vroegste op 15 maart 1999 geconsolideerde gegevens zullen ter beschikking zijn; Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 21 april 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt onder Vlaamse openbare instellingen, hierna VOI's genoemd, verstaan : alle publiekrechtelijke instellingen die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest die met toepassing van artikel 5 van het decreet van 8 juli 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1996 een geïntegreerde budgettaire en economische boekhouding dienen te voeren.

Art. 2.De VOI's, die ondernemingen zijn in de zin van artikel 1, 2° of 3° van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen, zijn enkel verplicht de bepalingen van dit besluit te volgen in hun rapportering aan de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 3.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° de jaarrekening : de balans, de resultatenrekening, de toelichting, de uitvoering van de begroting en de toelichting hierbij.Deze documenten vormen één integraal geheel. 2° een semestriële staat : balans, resultatenrekening en uitvoering van de begroting die de toestand weergeven op het einde van het eerste semester, 3° budgettaire rapportering : de uitvoering van de begroting en de toelichting hierbij;4° de Vlaamse minister : de Vlaamse minister bevoegd voor financiën en begroting. HOOFDSTUK II. - Bedrijfseconomisch luik Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 4.Elke VOI voert een afzonderlijke, duidelijk van elkaar te onderscheiden, passende volledige boekhouding, rekening houdend met de aard en de omvang van haar activiteiten.

Deze boekhouding omvat alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook.

Art. 5.Het boekjaar vangt aan op 1 januari en eindigt op 31 december.

Art. 6.Elke boekhouding wordt door middel van een stelsel van rekeningen gevoerd met inachtneming van de regels van dubbel boekhouden.

Alle verrichtingen worden zonder uitstel, getrouw, volledig en naar tijdsorde ingebracht in boekhoudkundige staten.

Het rekeningstelsel moet worden ingericht en genummerd overeenkomstig de minimum indeling van het rekeningstelsel, zoals weergegeven in bijlage I bij dit besluit. Hieruit vertrekkende kan de VOI dit rekeningstelsel in detail en naar eigen goeddunken verder uitbouwen, rekening houdend met de aard en de omvang van de activiteiten.

De rekeningen, opgenomen in de minimumindeling van het rekeningstelsel die voor een VOI inhoudelijk niet van toepassing zijn, hoeven niet in hun rekeningstelsel voor te komen.

Art. 7.De kosten en opbrengsten van de VOI's worden geboekt enerzijds op grond van hun aard en anderzijds analytisch, op grond van de kostenplaatsen waarop ze betrekking moeten hebben.

Dit analytische stelsel dient aangepast te zijn aan de aard en de omvang van de activiteiten van de VOI's. Het moet opgedeeld worden volgens per VOI gedefinieerde beleidsdomeinen die op hun beurt opgedeeld worden in verschillende relevante activiteiten. Als dit al uitgewerkt is, moet dit het voorwerp uitmaken van een specifieke toelichting te verstrekken bij de jaarrekening.

Art. 8.Elke boeking geschiedt aan de hand van een gedagtekend verantwoordingsstuk, waarnaar zij moet verwijzen.

Voor aan- en verkoopverrichtingen en dienstverlening in het klein waarvoor geen factuur vereist is, kan de boeking geschieden door middel van een dagelijkse, gezamenlijke inschrijving.

De verantwoordingsstukken worden methodisch opgeborgen en tien jaar bewaard, in origineel of in afschrift. Stukken die niet strekken tot bewijs jegens derden, worden drie jaar bewaard.

Voor diverse boekingen moet een intern verantwoordingsstuk worden opgemaakt.

Art. 9.Op het einde van elk semester verricht elke VOI omzichtig en te goeder trouw, de nodige opnemingen, verificaties, onderzoekingen en waarderingen om de inventarisatie op te maken van alle bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook, die betrekking hebben op de activiteiten, alsook van het eigen vermogen.

Een fysische inventaris van de voorraden moet minimaal op het einde van elk jaar plaatsvinden.

Nadat de rekeningen in overeenstemming zijn gebracht met de gegevens van de inventaris, worden ze op het einde van elk jaar samengevat en beschreven in een staat, zijnde jaarrekening.

Voor het einde van de maand september moeten de semestriële staten worden ingediend bij de Vlaamse minister.

Art. 10.De Vlaamse minister dient uiterlijk op 15 maart van het jaar volgend op het boekjaar in het bezit te zijn van de jaarrekening van de VOI's, goedgekeurd overeenkomstig hun oprichtingsdecreet of statuten, om een consolidatie mogelijk te maken van de bedrijfseconomische boekhoudingen en de uitvoeringen van de begroting van alle VOI's.

Het jaarverslag moet uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het boekjaar bezorgd worden aan de Vlaamse minister.

De jaarrekening en het jaarverslag moeten binnen drie maanden na indiening bij de Vlaamse minister, kosteloos publiek ter inzage liggen op het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 11.Iedere VOI is ertoe gehouden haar boekhoudkundige stukken gedurende l0 jaar te bewaren of te kunnen reproduceren.

Art. 12.Alle posten van de jaarrekening en de semestriële staten worden in duizenden Belgische franken uitgedrukt.

Art. 13.De jaarrekening en de semestriële staten moeten een getrouw beeld geven van het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de rechten en verplichtingen van de VOI.

Art. 14.De jaarrekening en de semestriële staten worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. Wanneer de toepassing van de bepalingen van dit besluit niet volstaan om te voldoen aan het bepaalde in artikel 13, moeten aanvullende inlichtingen worden verstrekt in de toelichting.

Art. 15.Het rekeningstelsel van de VOI moet zodanig worden opgevat of aangepast dat de balans en de resultatenrekening zonder toevoeging of weglating voortvloeien uit de balans van de desbetreffende rekeningen, opgemaakt na het in overeenstemming brengen bedoeld in artikel 9, tweede lid.

De beginbalans van een boekjaar en/of semestriële staten, moeten onverminderd de toepassing van artikel 18, overeenstemmen met de eindbalans van het voorafgaande boekjaar, behalve in het geval bepaald in artikel 21 derde lid.

Art. 16.Compensatie tussen tegoeden en schulden, tussen rechten en verplichtingen en tussen kosten en opbrengsten is verboden.

Art. 17.De balans, de resultatenrekening en de toelichting worden opgesteld overeenkomstig de schema's opgenomen in de bijlagen bij dit besluit.

De toelichting bij de balans en resultatenrekening omvat : 1° een staat van de oprichtingskosten;2° een staat van de immateriële vaste activa;3° een staat van de materiële vaste activa;4° een staat van de financiële vaste activa;5° een staat van de geldbeleggingen;6° een staat van de vorderingen;7° een staat van de schulden;8° een staat van de overlopende rekeningen;9° een staat van de voorzieningen voorrisico's en kosten;10° een staat van de financiële resultaten;11° een staat van de uitzonderlijke resultaten;12° een staat van de vaststaande toekomstige verplichtingen en verbintenissen;13° een staat van de mogelijke schuldverplichtingen;14° een sociale balans (volledig schema);15° een staat van de pensioenverplichtingen;16° een samenvatting van de waarderingsregels. Voor wat betreft de sociale balans, bedoeld in het tweede lid, 14°, is het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans van toepassing.

Art. 18.Kunnen actief- en passiefbestanddelen tot meer dan één rubriek of onderrubriek van de balans behoren, of opbrengsten dan wel kosten tot meer dan één rubriek of onderrubriek van de resultatenrekening, dan worden ze ingeschreven onder die post welke ten opzichte van de bepalingen van artikel 13 het meest is aangewezen.

Art. 19.De VOI mag in de toelichting de rubrieken en onderrubrieken die verplicht moeten worden vermeld, verder indelen.

Art. 20.De voorstelling van de jaarrekening en semestriële staten moet identiek zijn van het ene jaar of semester tot het andere. Ze wordt echter gewijzigd wanneer ze onder meer ten gevolge een belangrijke wijziging in de structuur van het vermogen, van de opbrengsten en van de kosten van de VOI, niet meer beantwoordt aan het voorschrift van artikel 13. Deze wijzigingen worden vermeld en verantwoord in de toelichting die behoort tot het boekjaar waarin ze werden ingevoerd.

Art. 21.De balans wordt opgesteld na toewijzing van het saldo van de resultatenrekening en van het overgedragen resultaat.

Bij elke rubriek en onderrubriek van de balans, resultatenrekening en toelichting, wordt het bedrag van de overeenkomstige post van het voorafgaande boekjaar vermeld.

Wanneer de bedragen van het boekjaar niet vergelijkbaar zijn met die van het voorafgaande boekjaar, mogen de bedragen van het voorafgaande boekjaar worden aangepast met het oog op hun vergelijkbaarheid. In dat geval worden deze aanpassingen, behalve indien zij onbelangrijk zijn, in de toelichting vermeld en onder verwijzing naar de betrokken rubrieken verklaard.

Art. 22.In de staat van vaststaande toekomstige verplichtingen en verbintenissen en de staat van mogelijke schuldverplichtingen, worden per soort deze elementen vermeld die niet in de balans voorkomen en die het vermogen, de financiële positie of het resultaat van de VOI aanmerkelijk kunnen beïnvloeden. Deze moeten bijgehouden worden in de orderrekeningen.

Belangrijke rechten en verplichtingen die niet kunnen worden becijferd, worden tevens op passende wijze vermeld in deze toelichtingen. Afdeling 2. - Waarderingsregels. - Algemeenheden

Art. 23.Elke VOI kan een aantal specifieke waarderingsregels bepalen om tegemoet te komen aan een aantal specifieke eigen kenmerken van haar activiteiten.

De specifieke waarderingsregels moeten eerst vooraf ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Vlaams minister.

Deze specifieke regels worden samengevat in de waarderingsregels zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid. Overeenkomstig hetgeen bepaald is in artikel 13 moet deze samenvatting voldoende nauwkeurig zijn, zodat inzicht wordt verkregen in de specifiek toegepaste waarderingsmethoden.

Bij de vaststelling en toepassing van de waarderingsregels wordt uitgegaan van een continue bedrijfsvoering door de VOI.

Art. 24.Als in uitzonderingsgevallen blijkt dat de toepassing van een in dit hoofdstuk bedoelde waarderingsregel niet leidt tot naleving van het bepaalde in artikel 13, moet daarvan worden afgeweken om te voldoen aan de in artikel 13 gestelde verplichting.

Dergelijke afwijking wordt in de toelichting vermeld en verantwoord.

De geraamde invloed ervan op het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de VOI wordt vermeld in de toelichting bij de balans en resultatenrekening over het boekjaar waarin de afwijkende waarderingsregel voor het eerst wordt toegepast.

Art. 25.Waarderingsregels bedoeld in artikel 23, eerste lid moeten van het ene boekjaar op het andere identiek blijven en stelselmatig worden toegepast.

Artikel 24, eerste en tweede lid, zijn ook hier van toepassing ingeval van wijziging.

Art. 26.Elk bestanddeel van de balans wordt afzonderlijk gewaardeerd.

De afschrijvingen, waardeverminderingen en herwaarderingen zijn specifiek voor de activabestanddelen waarop ze betrekking hebben. Alle afschrijvingen worden lineair en pro-rata-temporis berekend.

De rubriek voorzieningen voor risico's en kosten op de passiefzijde van de balans worden geïndividualiseerd naar gelang van de risico's en kosten met dezelfde aard die ze moeten dekken.

Art. 27.De afschrijvingen, de waardeverminderingen en de voorzieningen voor risico's en kosten moeten stelselmatig worden gevormd overeenkomstig de in artikel 23 vastgelegde regels. Ze mogen niet afhangen van het resultaat van het boekjaar.

Er moet rekening worden gehouden met alle voorzienbare risico's, mogelijke verliezen en ontwaardingen, ontstaan tijdens het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft of tijdens vorige boekjaren, zelfs indien deze risico's, verliezen of ontwaardingen slechts gekend zijn tussen de balansdatum en de rapporteringsdatum naar de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling 3. - Specifieke waarderingsregels

Onderafdeling A. - Aanschaffingswaarde

Art. 28.Behoudens andersluidende bepalingen, worden de activa gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde en voor dat bedrag in de balans opgenomen onder aftrek van de desbetreffende afschrijvingen en waardeverminderingen.

Als de initiële aanschaffingswaarde op basis van historische documenten niet meer achterhaald kan worden, dan wordt het actiefbestanddeel gewaardeerd op basis van een schattingsverslag, opgesteld door een erkend schattingskantoor of een daartoe bevoegd overheidsorgaan.

Onder aanschaffingswaarde wordt verstaan, hetzij de aanschaffingsprijs zoals bepaald in artikel 29, hetzij de vervaardigingsprijs zoals bepaald in artikel 30, hetzij de inbrengwaarde zoals bepaald in artikel 31.

Art. 29.De aanschaffingsprijs omvat, naast de aankoopprijs, de bijkomende kosten zoals nietterugbetaalbare belastingen en vervoerkosten.

De aanschaffingsprijs van een door ruil verkregen actiefbestanddeel is de marktwaarde van het (de) in ruil hiervoor overgedragen actiefbestanddeel (-delen); is deze waarde moeilijk vast te stellen, dan is de aanschaffingsprijs de marktwaarde van het door ruil verkregen actiefbestanddeel. Deze waarden worden geschat op de datum van de ruil.

Art. 30.De vervaardigingsprijs omvat naast de aanschaffingskosten van de grondstoffen, verbruiksgoederen en hulpstoffen, de produktiekosten die rechtstreeks aan het individuele product of aan de productengroep toerekenbaar zijn.

In de aanschaffingswaarde van immateriële en materiële vaste activa moet de rente op vreemd vermogen dat wordt gebruikt voor hun financiering worden opgenomen, doch slechts voor zover zij betrekking heeft op de periode die de bedrijfsklaarheid van deze activa voorafgaat.

Ingeval geen specifieke financiering werd aangegaan, dan wordt de rentevoet berekend op basis van de gewogen gemiddelde rentevoet van de uitstaande langetermijnschuld op het einde van het boekjaar. Deze geactiveerde intresten worden afgeschreven over de geschatte levensduur van het desbetreffende actief.

Art. 31.De inbrengwaarde stemt overeen met de bedongen waarde van de inbreng. In geval van bestemming voor of inbreng in een VOI moet onder inbrengwaarde worden verstaan, de waarde van de goederen bij de inbreng of de bestemming. De inbrengwaarde mag niet hoger zijn dan de prijs die op het ogenblik van de inbreng of de bestemming voor de aankoop van de betrokken goederen op de markt betaald zou moeten worden.

Onderafdeling B. - Oprichtingskosten

Art. 32.§ 1. De opstartkosten worden slechts op het actief geboekt als ze betrekking hebben op opgelopen opstartkosten voorafgaand aan de inwerkingtreding van een nieuwe operatie en als er geen evidentie is van het feit dat ze niet terugverdiend zouden worden. Ze moeten rechtstreeks toewijsbaar zijn aan de nieuwe operatie.

Ze worden afgeschreven vanaf het ogenblik dat de faciliteit of het proces klaar is voor gebruik of inwerkingtreding. Ze worden over 5 jaar afgeschreven.

Wanneer tijdens de afschrijvingsperiode zou blijken dat er geen mogelijkheid tot recupereerbaarheid, is of de faciliteit of het proces waarop ze betrekking hadden, buiten werden is gesteld, dan wordt de resterende boekwaarde volledig afgeschreven. § 2. De emissiekosten bij de uitgifte van obligaties worden geactiveerd en afgeschreven over de looptijd van de lening § 3. De kosten die betrekking hebben op de herstructurering van een activiteit of legale entiteit (herstructureringskosten), worden ten laste van de resultatenrekening van het boekjaar genomen waarin ze werden opgelopen.

Onderafdeling C. - Immateriële Vaste Activa

Art. 33.§ 1. De immateriële vaste activa hebben betrekking op : 1° Kosten van onderzoek en ontwikkelingskosten;2° Patenten, licenties, know how, merken en andere soortgelijke rechten;3° Computer-software kosten;4° Rechten van films, televisie- en radioprogramma's. § 2. Kosten van onderzoek en ontwikkeling worden ten laste van de resultatenrekening van het boekjaar genomen waarin ze werden gemaakt. § 3. Patenten, licenties, know how, merken en andere soortgelijke rechten, aangekocht van derden worden geactiveerd voor hun aanschaffingswaarde voor zover deze hoger ligt dan 5 miljoen BF. Ze worden afgeschreven over de contractuele periode (indien er een periode is vastgelegd), anders worden ze afgeschreven over hun geschatte levensduur, met een maximum van 5 jaar.

Wanneer ze intern werden ontwikkeld, worden de opgelopen kosten ten laste van de resultatenrekening gelegd. § 4. Voor kosten van computer-software is activering toegestaan maar wordt verplicht vanaf 100.000 BF per eenheid. § 5. Voor rechten van films, televisie- en radioprogramma's wordt verwezen naar de gangbare regels hieromtrent.

Onderafdeling D. - Materiële Vaste Activa

Art. 34.§ 1. De materiële vaste activa betreffen de activa die eigendom zijn van de VOI en die duurzaam voor de bedrijfsuitoefening worden aangewend, alsmede andere zakelijke rechten, die de VOI bezit en duurzaam worden gebruikt voor de bedrijfsuitoefening wanneer vergoedingen bij aanvang van het contract werden vooruitbetaald.

De materiële vaste activa omvatten : 1° terreinen en gebouwen;2° installaties, machines en uitrusting, 3° meubilair en materiaal;4° vaste activa in leasing of op grond van een soortgelijk recht;5° werken van burgerlijke bouwkunde;6° vaste activa in aanbouw, vooruitbetalingen en andere. § 2. De vervaardigingsprijs van eigen geproduceerde vaste activa omvat naast de kosten van de materialen en arbeid ook alle andere kosten die direct toerekenbaar zijn aan dit actief. Onrechtstreekse produktiekosten worden niet opgenomen in de vervaardigingsprijs. § 3. Kosten ten gevolge van verbetering en onderhoud van materiële vaste activa mogen geactiveerd worden op voorwaarde dat deze meer dan 50 % van de vervangingswaarde van het oorspronkelijk actief bedragen en deze kosten verondersteld worden : 1° de capaciteit te verhogen en/of 2° de technische mogelijkheden te verbeteren en/of 3° de oorspronkelijke geschatte levensduur te verlengen en/of 4° het actief in overeenstemming te brengen met veiligheidsvoorschriften en/of milieureglementeringen. Courante onderhouds- en herstellingswerken worden volledig ten laste van de resultatenrekening genomen in het jaar dat ze werden uitgevoerd. § 4. Materiële vaste activa moeten op individuele basis minimaal vanaf 50 000 BF geactiveerd. § 5. Voor vruchtgebruik, erfdienstbaarheden en erfpacht wordt verwezen naar de gangbare boekhoudkundige verwerking hiervan. § 6. De afschrijvingen voor activa in leasing en de afschrijvingen voor de inrichting van gehuurde gebouwen worden gespreid over dezelfde duur als die welke worden toegepast voor een overeenkomstig materieel vast activum in eigendom. § 7. Volgende afschrijvingspercentages dienen toegepast te worden : - gebouwen : 3 % - initiële vaste inrichting van gebouwen : 5 % - machines en installaties : tussen 6.6 en 10 % - meubilair : tussen 6.6 en 10 % - (rollend) materieel : 20 % - computer-hardware : 33 % - computer-meubilair : tussen 20 en 33 % - software : 33 % Specifiek transpormateriaal (bussen, trams, treinen,...) wordt afgeschreven overeenkomstig de in die sector gebruikelijke afschrijvingspercentages. De VOI moet hierbij rekening houden met de intensiteit van het gebruik van deze materialen. § 8. Materiële vaste activa kunnen geherwaardeerd worden wanneer blijkt dat de marktwaarde op een duurzame wijze hoger zou liggen dan de boekwaarde. Deze correctie wordt geboekt tegenover de rubriek herwaarderingsmeerwaarden op de passiefzijde van de balans.

Deze herwaarderingsmeerwaarden worden afgeschreven over de resterende levensduur van het actiefbestanddeel rechtstreeks tegenover de initiële geboekte meerwaarde op de balans.

Bij een latere waardevermindering mag de herwaarderingsmeerwaarde worden afgeboekt tot beloop van het nog niet afgeschreven gedeelte van de meerwaarde.

Herwaarderingsmeerwaarden kunnen niet geïncorporeerd worden in het kapitaal of in de reserves. § 9. De aanschaffingskosten van kunstvoorwerpen, kunstpatrimonium, historische gebouwen, monumenten en dergelijke door VOI's waarvan het statutaire doel niets te maken heeft met het uitbaten van musea, het instandhouden van kunstpatrimonium, het verhandelen van deze activa e.d.m., worden niet geactiveerd maar direct ten laste van het resultaat genomen. Ze worden wel opgenomen in de staat van de activa Om de 4 jaar moet er een verslag opgemaakt worden door een erkend schattingskantoor of een daartoe bevoegd overheidsorgaan dat uitspraak doet over de staat van deze desbetreffende activa Voor deze specifieke activa die gewaardeerd kunnen worden, zal er door een erkend schattingskantoor of een daartoe bevoegd overheidsorgaan een marktwaarde worden bepaald.

Deze activa worden wel opgenomen in de balans van de VOI wanneer de aanschaf van deze activa zich specifiek situeert binnen haar statutair doel. Deze activa worden dan bij aanschaf gewaardeerd aan marktwaarde, te bepalen door een daartoe erkend schattingskantoor of een daartoe bevoegd overheidsorgaan. Tevens wordt door dit kantoor of orgaan de exploitatiewaarde bepaald.

Het verschil tussen aanschaffingswaarde en marktwaarde wordt geboekt tegenover een herwaarderingsmeerwaarde (eventueel negatief als de aanschaffingswaarde hoger zou liggen dan de marktwaarde). De exploitatiewaarde wordt overeenkomstig artikel 34, § 7, afgeschreven.

Om de vier jaar worden de marktwaarde en de exploitatiewaarde opnieuw bepaald, en wordt de boekwaarde aan deze nieuwe marktwaarde aangepast tegenover een uitgedrukte herwaarderingsmeerwaarde op de passiefzijde van de balans. De afschrijvingsbasis wordt eveneens aangepast aan de nieuwe exploitatiewaarde. Deze activa waarvoor geen marktwaarde kan bekomen worden, worden niet opgenomen in de balans maar wel in de staat van de activa Om de 4 jaar moet er een verslag opgemaakt worden door een expert, die een uitspraak doet over de staat van deze desbetreffende activa Kosten die gemaakt worden om deze activa te onderhouden en in stand te houden kunnen wel geactiveerd worden, en worden afgeschreven over de levensduur van het verrichte onderhoud.

Onderafdeling E. - Financiële Vaste Activa

Art. 35.§ 1. De financiële vaste activa bevatten : 1° Deelnemingen en vorderingen op verbonden entiteiten;2° Deelnemingen en vorderingen op entiteiten waarmee een deelnemingsverhouding bestaat;3° Andere financiële activa § 2.De deelnemingen en vorderingen en andere financiële vaste activa worden slechts onder de rubriek financiële vaste activa geboekt, wanneer zij tot doel hebben een duurzame en specifieke band te scheppen met de andere entiteit of om de VOI in staat te stellen een invloed uit te oefenen op de oriëntatie van het beleid van deze entiteiten. Wanneer dit niet het geval is moeten zij beschouwd worden als geldbeleggingen. § 3. Alle deelnemingen worden bij aanschaf gewaardeerd aan intrinsieke waarde. Wanneer bij aanschaffing de aanschaffingswaarde hoger ligt dan de intrinsieke waarde, dan wordt het verschil ten laste gelegd van de resultatenrekening in de rubriek waardeverminderingen op financiële vaste activa Wanneer de intrinsieke waarde bij aanschaf hoger zou liggen dan de aanschaffingswaarde, dan wordt dit verschil geboekt tegenover de rubriek herwaarderingsmeerwaarden.

De aanschaf van een deelneming in een beursgenoteerde onderneming wordt gewaardeerd tegen de representatieve marktkoers die op de beurs of een andere gereglementeerde financiële markt is waargenomen op het ogenblik van de aanschaffing.

Wanneer zich een permanente ontwaarding voordoet die economisch verantwoord is, dan wordt deze geboekt tegenover de rubriek waardevermindering op financiële vaste activa § 4. De bijkomende kosten m.b.t. de aanschaffing van financiële vaste activa worden direct ten laste van de resultatenrekening genomen. § 5. De vastrentende effecten die eventueel onder de financiële vaste activa kunnen geclassificeerd worden, worden geboekt aan aanschaffingswaarde. Het verschil tussen aanschaffingswaarde en terugbetalingswaarde wordt pro rata temporis voor de resterende looptijd van de effecten in resultaat genomen als bestanddeel van de renteopbrengst van deze effecten en, naar gelang van het geval, toegevoegd aan of afgetrokken van de aanschaffingswaarde van de effecten. § 6. De vastrentende effecten die niet als financiële vaste activa kunnen beschouwd worden, worden geboekt onder de rubriek geldbeleggingen.

Onderafdeling F. - Vorderingen op meer dan een jaar

Art. 36.Bij de vorderingen die betaalbaar zijn in termijnen en waarbij de intrest of het lastenpercentage gedurende de gehele contractduur wordt toegepast op het oorspronkelijke bedrag van de financiering of lening, worden de respectieve bedragen van de gelopen rente en lastenpercentage (die in het resultaat moeten worden opgenomen) en van de niet gelopen rente en lastenpercentage (die overgedragen moeten worden naar een volgend boekjaar) bepaald door toepassing van de reële rente op het bij het begin van elke periode uitstaande saldo : deze reële rente wordt berekend met inachtneming van de spreiding en de periodiciteit van de betalingen.

Onderafdeling G. - Voorraden

Art. 37.§ 1. De grond- en hulpstoffen en handelsgoederen worden gewaardeerd aan aanschaffingswaarde volgens het FIFO principe. Ze worden gewaardeerd Aan marktwaarde als die op balansdatum lager zou zijn. De waardering aan de lagere marktwaarde mag niet worden gehandhaafd als achteraf de marktwaarde hoger is dan de lagere waarde waartegen de voorraad werd gewaardeerd. § 2. Goederen in bewerking en gereed product worden gewaardeerd aan vervaardigingsprijs of aan marktwaarde als deze op balansdatum lager zou zijn. De vervaardigingsprijs omvat enkel de directe kosten. § 3. Voor de voorraadgoederen die verhandeld worden in een vreemde munt, moeten voor de kost-marktwaardevergelijking, de historische kosten in de vreemde munt vergeleken worden met de marktwaarde in vreemde munt. § 4. Aanvullende waardeverminderingen worden geboekt om rekening te houden hetzij met de evolutie van realisatie of marktwaarde, hetzij met risico's inherent aan de aard van de betrokken producten of van de gevoerde activiteit.

Voorraden waarop een gebruiksvervaldag staat, worden volledig afgewaardeerd als de vervaldag bereikt is. § 5. Strategische wisselstukken die aangehouden worden om het risico van machinebreuk te minimaliseren, worden enkel afgewaardeerd als ze niet meer gebruikt kunnen worden.

Wanneer ze verkocht worden, worden ze opgewaardeerd in die mate dat hun boekwaarde niet hoger is dan de vermoedelijke realisatiewaarde.

Art. 38.Goederen in bewerking en bestellingen in uitvoering dienen gewaardeerd te worden aan vervaardigingsprijs en omvatten enkel de directe kosten. De eventuele winst wordt pas zichtbaar na volledige uitvoering van de bestelling.

Waardeverminderingen worden geboekt als blijkt dat de vervaardigingsprijs, vermeerderd met het geraamde bedrag van de nog te maken directe kosten, hoger is dan de bedongen netto verkoopprijs, of hoger is dan de gemiddelde netto verkoopprijs van het afgelopen jaar als de netto verkoopprijs nog niet bedongen is.

Onderafdeling H. - Vorderingen op ten hoogste één jaar

Art. 39.§ 1. Voor de rubriek handelsvorderingen worden er twee categorieën van voorzieningen voor oninvorderbare vorderingen aangelegd : 1° een specifieke voorziening op basis van individuele identificatie;2° een algemene voorziening. § 2. Als geen historische waardeverminderingspercentages voorhanden zijn, dan wordt gedurende de eerste vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van dit besluit, de algemene voorziening voor dubieuze debiteuren als volgt berekend : (totale handelsvorderingen ouder dan één jaar aan 50 % ) + (totale handelsvorderingen ouder dan twee jaar aan 100 % ) Vorderingen op staatsinstellingen en soortgelijke worden voor deze berekening niet meegerekend.

Als historische waardeverminderingspercentages voorhanden zijn, wordt de algemene voorziening voor dubieuze debiteuren als volgt berekend : het gewogen gemiddelde waardeverminderingspercentage van de laatste drie jaar vermenigvuldigd met (totale handelsvorderingen - handelsvorderingen op de staat of andere Vlaamse overheidsinstellingen - algemene voorziening voor dubieuze debiteuren verleden jaar - specifieke voorziening voor dubieuze debiteuren op het einde van het jaar) Onderafdeling I. - Geldbeleggingen en liquide middelen

Art. 40.§ 1. Onder geldbeleggingen worden alle financiële activa opgenomen die niet beantwoorden aan de voorwaarden gesteld in onderafdeling E. § 2. Alle geldbeleggingen worden gewaardeerd aan realisatiewaarde of marktwaarde indien voorhanden.

Alle veranderingen in de realisatiewaarde of marktwaarde worden geboekt via de resultatenrekening (andere financiële opbrengsten en/of-kosten). § 3. De financiële derivaten worden in de toelichting opgenomen en gewaardeerd aan marktwaarde.

Waardeschommelingen in de marktwaarden worden tot uitdrukking gebracht via de andere financiële kosten en/of opbrengsten tegenover de rekening niet- gerealiseerde winsten(verliezen) op financiële derivaten in de klasse overlopende rekeningen. § 4. Wanneer voor een financieel derivaat geen marktprijs wordt genoteerd, moet dit worden gewaardeerd tegen het voor afkoop of compensatie van het contract vereiste bedrag.

Onderafdeling J. - Eigen Vermogen

Art. 41.Onder eigen vermogen wordt verstaan de som van de volgende rubrieken : aanvangskapitaal, herwaarderingsmeerwaarden, reserves, overgedragen winsten (of verliezen) en het nog niet afgeschreven gedeelte van de dotaties, subsidies, toelagen en soortgelijke met betrekking tot investeringen en activiteiten die de duurtijd van één jaar overtreffen. Werkingsdotaties worden onmiddellijk ten laste gelegd van de resultatenrekening van het boekjaar waarop ze betrekking hebben.

Onderafdeling K. - Voorzieningen voor risico's en kosten

Art. 42.§ 1. Voorzieningen voor risico's en kosten omvatten : 1° Pensioenen en soortgelijke verplichtingen;2° Grote herstellings- en onderhoudswerken;3° Waardeverminderingen inzake handelsvorderingen;4° Voorzieningen voor andere risico's en kosten;5° Te voorziene waardeverminderingen op dotaties, subsidies, toelagen en soortgelijke. § 2. Duidelijk omschreven verliezen of kosten die slechts aan het licht komen na balansdatum maar voor de uitgifte van de jaarrekening, worden niet geboekt in de rubriek voorzieningen voor risico's en kosten maar vermeld in de toelichting. In het volgende boekjaar worden ze echter wel onder deze rubriek opgenomen als ze nog van toepassing zijn. § 3. Voorzieningen voor legale en extra-legale pensioenlasten moeten door de VOI geboekt worden voor dat gedeelte waarvoor de VOI juridisch zelf zal moeten instaan. Indien deze verplichting verzekerd wordt bij een verrekeringsinstelling, is de voorziening beperkt tot het gedeelte dat niet gedekt wordt door de verzekering. Deze pensioenverplichtingen die niet gedekt worden door een verrekening moeten overgedragen worden aan een pensioenfonds conform de Belgische wetgeving op de pensioenfondsen. § 4. De voorziening voor legale en extra-legale pensioenlasten in de bedrijfseconomische boekhouding van de VOI is gelijk aan de verdisconteerde waarde van het voordeel verworven tijdens de diensttijd tot op datum van afsluiting en gebaseerd op het geprojecteerd salaris verminderd met de activa in het pensioenfonds. Afdeling 4. - Aanrekeningsregels bedrijfseconomische boekhouding

Art. 43.§ 1. Voor wat de opbrengsten betreft, gelden de hierna volgende principes. Opbrengsten ten gevolge van de uitoefening van de soevereine macht van de overheid, waaronder belastingen heffingen en retributies, worden toegerekend aan het boekjaar op het ogenblik dat de onderliggende transactie of gebeurtenis heeft plaatsgevonden en de VOI is overgegaan tot een vraag tot invordering (incohiering).

Nalatigheidsintresten worden pro rata temporis in resultaat opgenomen.

Boeten worden in resultaat opgenomen op het ogenblik dat ze worden gevorderd. § 2. Opbrengsten ten gevolge van de uitoefening van de soevereine macht van de overheid, opgelegd door de ene overheidsinstelling en geïnd door een andere VOI : in dit geval is de opbrengst van de periode de som van de ontvangsten van de periode en de ontvangsten binnen de maand na afsluitdatum in die mate dat ze betrekking hebben op het afgesloten boekjaar. § 3. Onder opbrengsten uit eigen operaties worden begrepen, de verkoop van goederen en de verkoop van diensten.

De verkoop van goederen wordt erkend als alle significante risico's van eigendom werden overgedragen en de verkoopprijs bepaald kan worden. Aan deze criteria werd voldaan als de goederen werden verzonden FOB plaats van verzending of als de goederen FOB plaats van levering werden geleverd.

Opbrengsten uit de verkoop van diensten worden erkend als de dienst gepresteerd werd, een prijs bepaald kan worden en er geen belangrijke onzekerheden bestaan over eventuele nog op te lopen kosten gerelateerd aan het verstrekken van de dienst.

Wanneer meer dan één dienst wordt verstrekt voor één enkele prijs, dan worden inkomsten pro rata temporis over de contractuele periode gespreid.

In die gevallen echter waar de voltooiing van het finale gedeelte cruciaal is om aldus als gepresteerd te worden beschouwd, wordt de opbrengst pas erkend nadat het finale gedeelte gepresteerd werd. § 4. Werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke waarvan de verkrijging afhankelijk is gesteld van bepaalde voorwaarden, worden als opbrengsten erkend op het ogenblik dat de realisatie van deze voorwaarden zeer waarschijnlijk wordt geacht en ze opgeëist werden.

Als hun verkrijging onafhankelijk is gesteld van bepaalde voorwaarden, worden deze als opbrengsten in resultaat opgenomen op het ogenblik van de definitieve toekenning ervan.

Als de toekenning van de werkingsdotaties,- subsidies, -toelagen en soortgelijke gebeurt in het jaar voorafgaand aan het jaar waaraan ze gerelateerd zijn, zal de opbrengst pas in resultaat worden opgenomen in het jaar waaraan ze gerelateerd zijn.

Wanneer de werkingsdotaties,- subsidies,- toelagen en soortgelijke toegekend worden voor een activiteit waarvan de duurtijd langer is dan één jaar, moet de resultaatsopname gespreid worden over de geschatte looptijd van de activiteit waarop ze betrekking heeft. § 5. Kapitaalsubsidies en investeringsdotaties, - subsidies, - toelagen en soortgelijke, voor eigen investeringen worden in resultaat genomen volgens hetzelfde ritme als de afschrijvingen op de investeringen voor de verwerving waarvan ze werden verkregen. De tegenpost van deze boeking is de rubriek dotaties, subsidies, toelagen en soortgelijke als onderdeel van het eigen vermogen. § 6. Rentedotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke worden in resultaat genomen volgens hetzelfde ritme als de onderliggende rentelasten. De tegenpost van deze boeking is de rubriek dotaties, subsidies, toelagen en soortgelijke als onderdeel van het eigen vermogen. § 7. Investeringsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke die de overheidsinstelling slechts zal doorgeven aan andere publieke of private rechtspersonen dienen verwerkt te worden zoals gebeurt voor de werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke. § 8. De erkenning van de vordering m.b.t. de in § 4 tot § 7 vermelde dotaties, subsidies, toelagen en soortgelijke gebeurt op het ogenblik dat ze definitief toegekend werden, of op het ogenblik dat hun verkrijging zeer waarschijnlijk is, doordat de meest eraan gestelde voorwaarden voldaan werden, en dat ze opgedist.

Art. 44.Kosten worden in het algemeen erkend in de periode waarop ze betrekking hebben.

Alle dotaties, subsidies, toelagen en soortgelijke waarvan de verstrekking afhankelijk is gesteld van bepaalde voorwaarden, worden als kosten erkend op het ogenblik dat de realisatie van deze voorwaarden zeer waarschijnlijk wordt geacht en ze opgedist werden.

Als hun verstrekking onafhankelijk is gesteld van bepaalde voorwaarden, worden deze als kosten in recul opgenomen op het ogenblik van de definitieve toekenning ervan.

Als de toekenning van de dotaties, subsidies, toelagen en soortgelijke gebeurt in het jaar voorafgaand aan het jaar waaraan ze gerelateerd zijn, worden de kosten pas in resultaat worden opgenomen in het jaar waaraan ze gerelateerd zijn.

Wanneer de dotaties, subsidies, topdagen en soortgelijke toegekend worden voor een activiteit waarvan de duurtijd langer is dan één jaar, moet de resultaatsopname gespreid worden over de geschatte looptijd van de activiteit waarop ze betrekking heeft.

De erkenning van de schuld m.b.t. voormelde dotaties, subsidies, toelagen en soortgelijke gebeurt op het ogenblik dat ze definitief toegekend werden of op het ogenblik dat hun verstrekking zeer waarschijnlijk is, doordat de meeste eraan gestelde voorwaarden voldaan werden, en dat ze opgeëist werden.

Art. 45.Gerealiseerde verliezen en opbrengsten ten gevolge van de verkopen van activa worden erkend in de periode waarin de onderliggende transactie plaatsvond. HOOFDSTUK III. - Begrotingsluik Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 46.De begroting en de uitvoering van de begroting omvat een staat van alle ontvangsten en alle uitgaven van de VOI. Deze staat moet opgemaakt worden volgens het schema opgenomen in bijlage II bij dit besluit, dat gebaseerd is op de ESER-classificatie (schema van de herwerkte versie mei 1992).

Voor wat de budgettaire rapportering betreft, geldt het bepaalde in artikel 10 van dit besluit.

Art. 47.De uitvoering van de begroting vloeit voort uit de bedrijfseconomische boekhouding die in een koppeling met de desbetreffende ESER-code voorziet voor de boekingen die een budgettaire implicatie hebben. Deze koppeling moet consistent en controleerbaar zijn.

De toelichting bij de uitvoering van de begroting omvat een verklaring van de voornaamste budgetafwijkingen, de vastleggingsmachtiging en de aantekening hierop.

Art. 48.Het begrotingsjaar vangt aan op 1 januari en eindigt op 31 december.

Art. 49.Elke aanrekening op de begroting geschiedt aan de hand van een gedagtekend verantwoordingsstuk, waarnaar zij moet verwijzen.

Art. 50.Iedere VOI is gehouden de verantwoordingsstukken gedurende 10 jaar te bewaren of te kunnen reproduceren.

Art. 51.De posten van de begroting en de uitvoering van de begroting worden in duizenden Belgische franken uitgedrukt. Afdeling 2. - Aanrekeningsregels

Art. 52.§ 1. De algemene regel voor het registreren van de ontvangsten is het invorderingsrecht. Onder invorderingsrecht wordt verstaan, het recht dat de instelling heeft om geldsommen te innen die haar verschuldigd zijn. Wanneer de transactie zich niet voltrekt op basis van een invorderingsrecht, geldt het moment van betaling als aanrekeningsmoment. § 2. De werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en dergelijke dienen voor het geheel te worden geregistreerd als ontvangst op het moment dat het besluit getekend is en dit in het boekjaar waarop deze betrekking hebben. De registratie ervan staat dus los van de betaling. § 3. Kapitaalsubsidies en investeringsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke, voor eigen investeringen dienen als ontvangst te worden geboekt voor het bedrag en in het boekjaar dat ze effectief worden uitgekeerd. § 4. Investeringsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke, die de overheidsinstelling slechts zal doorgeven aan andere publieke of private rechtspersonen, dienen verwerkt te worden zoals gebeurt voor de werkingsdotaties. § 5. Rentedotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke, dienen als ontvangst te worden geboekt voor het bedrag en in het boekjaar dat ze effectief worden uitgekeerd. § 6. De overheidsinstelling dient de eigen gerealiseerde verkopen aan te rekenen in de periode waarop de datum van het opgemaakte document (factuur, incohieringsdocument,...) betrekking heeft. § 7. Ontvangsten ten gevolge de uitoefening van de soevereine macht van de overheid, waaronder belastingen, heffingen en retributies, worden geregistreerd op het moment van betaling.

Art. 53.§ 1. Als algemeen aanrekeningsmoment geldt dat de uitgaven geboekt dienen te worden op basis van factuur en meer bepaald in die periode dienen te worden aangerekend waarop de factuurdatum betrekking heeft. Als de transactie zich niet voltrekt op basis van een factuur, geldt het moment van betaling als aanrekeningsmoment. § 2. De werkingsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke dienen voor het geheel te worden geregistreerd als uitgaven op het moment dat het besluit getekend is en dit in het boekjaar waarop deze betrekking hemen. De registratie staat dus los van de betaling ervan. § 3. Kapitaalsubsidies en investeringsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke, voor eigen investeringen dienen als uitgave te worden geboekt voor het bedrag en in het boekjaar dat ze effectief worden uitgekeerd. § 4. Investeringsdotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke die de overheidsinstelling slechts zal doorgeven aan andere publieke of private rechtspersonen dienen verwerkt te worden zoals gebeurt voor de werkingsdotaties. § 5. Rentedotaties, -subsidies, -toelagen en soortgelijke dienen als uitgave te worden geboekt voor het bedrag en in het boekjaar dat ze effectief worden uitgekeerd. § 6. De aankopen dienen te worden aangerekend in het boekjaar waarop de factuurdatum betrekking heeft. Aankopen die niet resulteren in de ontvangst van een factuur dienen te worden geboekt als uitgave op het moment van betaling. § 7. De belastingen, lonen en sociale lasten worden slechts aangerekend op het moment van betaling. Er gebeurt dus geen aantekening bij het aanleggen van de voorzieningen in de bedrijfseconomische boekhouding. De voorzieningen voor de lonen van december (die slechts worden betaald in het volgende boekjaar), vakantiegeld, eindejaarspremies,... worden pas geboekt als uitgave op het moment dat zij effectief aan het personeel uitbetaald worden.

Art. 54.De aantekening op de vastleggingsmachtiging gebeurt op het ogenblik van het aangaan van de verbintenissen. Deze dient extra-comptabel opgevolgd en gerapporteerd te worden in de toelichting bij de uitvoering van de begroting zoals vermeld in artikel 47, tweede lid van dit besluit.

Art. 55.Het saldo van het jaar X dient expliciet naar voor te worden gebracht en overgedragen te worden naar het volgende boekjaar, namelijk als uitgave (overschot) op de ESER-code 03.2 van het als bijlage toegevoegde schema van de uitvoering van de begroting of als ontvangst (tekort) op de ESER-code 08.2. In het jaar X+1 dient dan het saldo van jaar X geboekt te worden als ontvangst (overschot) of als uitgave (tekort).

De overgedragen saldi van voorgaande boekjaren dienen als één bedrag te worden geboekt (overschotten en tekorten genot), terwijl het saldo van het desbetreffende jaar (inclusief de saldi op de begrotingen van vorige jaren) op het einde van het boekjaar op een aparte code wordt aangerekend. Hiervoor worden de volgende ESER-codes gebruikt : UITGAVEN : 03.2 Verrekeningen met andere dienstjaren 03.2.1. Overgedragen tekort vorige boekjaren 03.2.2. Over te dragen overschot van het boekjaar INKOMSTEN : 08.2 Verrekeningen met andere dienstjaren 08.2.1. Overgedragen overschot vorige boekjaren 08.2.2. Over te dragen tekort van het boekjaar HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 56.Voor wat niet geregeld werd in het bedrijfseconomische luik, is de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de onderneming en haar uitvoeringsbesluiten integraal van toepassing.

Art. 57.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1998. Op de daken van inwerkingtreding dient elke VOI te beschikken over een beginbalans volgens de bepalingen van dit besluit.

Art. 58.De Vlaamse minister, bevoegd voor financiën en begroting, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 mei 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VANDEN BRANDE De Vlaamse minister van Financiën, Begroting, en Gezondheidsbeleid, Mevr. W. DEMEESTER-DE MEYER Bijlage I Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^