Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 oktober 2005
gepubliceerd op 05 december 2005

Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de regels inzake contractuele sanering van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2005036515
pub.
05/12/2005
prom.
21/10/2005
ELI
eli/besluit/2005/10/21/2005036515/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 OKTOBER 2005. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de regels inzake contractuele sanering van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie


De Vlaamse Regering, Gelet op de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, inzonderheid op de artikelen 32quater, § 1, 8°, en 9°, ingevoegd bij het decreet van 24 december 2004, en 32septies, § 4, vervangen bij het decreet van 24 december 2004;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals gewijzigd bij de decreten van 7 februari 1990, 12 december 1990, 21 december 1990, 22 december 1993, 21 december 1994, 8 juli 1996, 21 oktober 1997, 11 mei 1999, 18 mei 1999, 9 maart 2001, 21 december 2001, 18 december 2002, 16 januari 2004, 6 februari 2004 en 26 maart 2004;

Gelet op het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering, gewijzigd bij decreet van 22 december 1995, bij besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 1996, en bij de decreten van 20 december 1996, 26 mei 1998, 18 mei 2001, 18 december 2002, 27 juni 2003 en 19 december 2003;

Gelet op het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending, inzonderheid op artikel 6bis, ingevoegd bij het decreet van 24 december 2004;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, zoals tot op heden gewijzigd;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, zoals tot op heden gewijzigd;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 22 september 2005;

Gelet op de beslissing van de Federale overheidsdienst financiën inzake de BTW-behandeling gemeentelijke en bovengemeentelijke saneringsbijdrage van 8 juli 2005;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat dringend de regels moeten worden vastgesteld, in het bijzonder voor wat betreft de verwerkbaarheid van het water dat wordt geloosd in een openbare riolering aangesloten op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie, teneinde het in artikel 32septies, § 4, van de wet van 26 maart 1971 bepaalde toezicht te kunnen uitoefenen op het afsluiten van contracten met het oog op de sanering van afvalwater dat niet afkomstig is van huishoudelijke activiteiten en de kosten van de bovengemeentelijke saneringsbijdrage te beperken. Dit besluit kon pas opgemaakt worden wanneer de hoger vermelde beslissing van de federale overheidsdienst financiën gekend was. Teneinde de bedrijven de mogelijkheid te bieden om nog op behoorlijke wijze een contract af te sluiten dienen zij minimaal over twee maanden te beschikken. Een adviesaanvraag binnen de maand zou voor gevolg hebben dat de Vlaamse Regering pas half november haar definitieve goedkeuring aan het besluit kan hechten waardoor het te laat is om alle geinteresseerde bedrijven nog de kans te bieden een contract af te sluiten. Bovendien moet de administratie op heel korte termijn beslissen aan welke heffingsplichtigen zij nog een aanslagbiljet stuurt. Wanneer die beslissing pas in november kan genomen worden dan is het niet meer mogelijk de voorziene inkomsten in 2005 te ontvangen gelet op de te hanteren betalingstermijnen.

Zoals gesteld moeten de bedrijven in 2005 nog een contract afsluiten om de recuperatie van BTW en het fiscaal aftrekbaar maken van de saneringsvergoeding mogelijk te maken. Het gaat potentieel om duizenden bedrijven die een contract dienen te ondertekenen. Het opstellen, versturen, ondertekenen en het verwerken van contracten neemt om pure materiële redenen reeds heel wat tijd in beslag;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 11 oktober 2005, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu;2° de ambtenaar : de leidend ambtenaar van Aminal, respectievelijk van het departement bevoegd voor leefmilieu, of diens afgevaardigde;3° dag : kalenderdag;4° de wet van 26 maart 1971 : de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging : 5° de VMM : de Vlaamse Milieumaatschappij, zoals bedoeld in artikel 32bis van de wet van 26 maart 1971; 6° het IVA VMM : het intern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Milieumaatschappij voor Water en Lucht, zoals bedoeld in artikel X.2.1., § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij decreet van 7 mei 2004; 7° economische toezichthouder : de instantie belast met het economische toezicht zoals bedoeld in artikel 32quater van de wet van 26 maart 1971 en in artikel X.2.3 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij decreet van 7 mei 2004; 8° N.V. Aquafin : de naamloze vennootschap bedoeld in artikel 32septies, § 1, van de wet van 26 maart 1971; 9° de beheersovereenkomst : de overeenkomst, bedoeld in artikel 32septies, § 1, van de wet van 26 maart 1971, en afgesloten op 10 november 1993 tussen het Vlaamse Gewest en de N.V. Aquafin; 10° contract : het contract bedoeld in artikel 32septies, § 4, van de wet van 26 maart 1971 inzake de sanering van afvalwater, dat niet afkomstig is van huishoudelijke activiteiten en dat bovendien wordt geloosd in een openbare riolering aangesloten op een operationele rioolwaterzuiveringsinstallatie;11° Vlarem I : het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, zoals tot op heden gewijzigd;12° Vlarem II : het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, zoals tot op heden gewijzigd;13° complementair afvalwater : afvalwater met een zodanig gunstige samenstelling dat het een positief effect heeft op de RWZI bedrijfsvoering.Dit betekent het saneerbaar is zonder dat er extra capaciteit ingenomen wordt op RWZI. 14° vergunning : de lozingsvergunning, respectievelijk milieuvergunning afgeleverd in uitvoering van artikel 2 van de wet van 26 maart 1971 of het bodemsaneringsattest in uitvoering van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering;15° bedrijfsafvalwater : alle afvalwater dat niet afkomstig is van huishoudelijke activiteiten en het voorwerp is van een vergunning; 16° RWZI : openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie voor de behandeling van afvalwater aangevoerd via openbare riolen of collectoren, bedoeld in de rubriek 3.6.4 van de bijlage 1 bij Vlarem I, en overeenkomstig de beheersovereenkomst geëxploiteerd door de N.V. Aquafin ter uitvoering van de beleidstaken vermeld in hoofdstuk 2.3 van Vlarem II; 17° IE : de biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen bij 20°C - BZV - van 60 g zuurstof, zijnde de referentie-eenheid voor de kwantificatie van de RWZI-zuiveringscapaciteit en de vuilvracht van het te saneren afvalwater;18° N1, N2, N3 : de vuilvracht veroorzaakt door de lozing van zuurstofbindende en zwevende stoffen respectievelijk zware metalen respectievelijk nutriënten, berekend conform artikel 35quinquies of artikel 35septies van de wet van 26 maart 1971 en uitgedrukt in vervuilingseenheden;19° N-waarde : de geloosde vuilvracht uitgedrukt in vervuilingseenheden; 20° sanering : het bovengemeentelijk transporteren van afvalwater naar en zuiveren ervan in een RWZI door de N.V. Aquafin; 21° redelijke kost : redelijke kosten zoals bedoeld in de beheersovereenkomst. HOOFDSTUK II. - Regels inzake verwerkbaarheid bedrijfsafvalwater op een RWZI

Art. 2.Inzake de beoordeling van de verwerkbaarheid van bedrijfsafvalwater op een RWZI gelden als regels de criteria die zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Deze criteria gelden als te hanteren regels voor alle bij het afvalwaterbeleid betrokken diensten en instanties. HOOFDSTUK III. - Regels inzake contractuele sanering bedrijfsafvalwater Afdeling I. - Afsluiten van contracten

Art. 3.Voor de sanering van het bedrijfsafvalwater, dat wordt geloosd op een riool aangesloten op een operationele RWZI, of met een voorziene aansluiting op een operationele rioolwaterzuiveringsinstallatie of met een voorziene aansluiting op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie die overeenkomstig artikel 32septies, § 2, van de wet van 26 maart 1971 opgedragen is ter uitvoering aan de in artikel 32septies, § 1, van de wet van 26 maart 1971 bedoelde vennootschap en voldoet aan de bepalingen opgenomen in artikel 2, kan de exploitant een contract afsluiten met de N.V. Aquafin.

Art. 4.Indien het contract zoals bedoeld in artikel 3 specifieke investeringen vereist, dan worden deze investeringen expliciet opgenomen in het contract. Deze specifieke investeringskosten worden integraal doorgerekend aan de exploitant van de inrichting.

De motivering en de wijze van vaststelling van de specifieke investeringskosten worden als bijlage bij het contract gevoegd.

De specifieke investeringen, uitgebouwd ten laste van de exploitant, worden ingelijfd in het RWZI-patrimonium, tenzij anders bepaald wordt in het contract. In voorkomend geval worden de specifieke investeringskosten direct gefactureerd aan het bedrijf.

Art. 5.Indien specifieke exploitatiekosten nodig zijn worden deze integraal doorgerekend aan de exploitant.

De motivering en de wijze van vaststelling van de specifieke exploitatiekosten worden als bijlage bij het saneringscontract gevoegd.

Art. 6.Minstens de variabele bijkomende exploitatiekosten aangevuld met een bijdrage voor de afschrijvingen van de investeringen worden door het contract gedekt.

Art. 7.In overleg met de N.V. Aquafin stelt de economische toezichthouder de nadere vorm en modaliteiten van het contract vast, in het bijzonder de modaliteiten inzake de vergoeding zoals bepaald in afdeling III. Het contract bevat in het bijzonder een regeling in het geval van niet naleving van de regels inzake verwerkbaarheid van het bedrijfsafvalwater.

Voor de bedrijven, zoals bedoeld in de bijlage onder 2.1. en 2.2. bij dit besluit kunnen typecontracten worden toegepast.

Voor de bedrijven, zoals bedoeld in de bijlage onder 2.3. bij dit besluit kunnen typecontracten worden toegepast, voor zover de verwerking van het bedrijfsafvalwater geen specifieke investeringskosten of specifieke exploitatiekosten veroorzaken.

Art. 8.De exploitant richt een aanvraag tot het afsluiten van een contract, zoals bedoeld in artikel 3 van dit besluit aan de N.V. Aquafin.

Minstens de volgende documenten worden bij het aanvraagdossier gevoegd : 1° de vigerende milieuvergunning(en);2° de motivering van de contractaanvraag;3° de actuele samenstelling van het bedrijfsafvalwater;4° de berekeningsnota van de heffing op de waterverontreiniging van de twee laatst vastgestelde heffingsjaren voor zover de aanvrager heffingsplichtig was;5° de gevraagde vrachten en de samenstelling van het bedrijfsafvalwater die als uitgangspunt gelden voor het contract.

Art. 9.Uiterlijk dertig dagen na ontvangst van de aanvraag legt de N.V. Aquafin een gemotiveerd voorstel voor aan de VMM, respectievelijk het IVA VMM. Bij het gemotiveerd voorstel tot het afsluiten van een contract is een ontwerpcontract gevoegd.

Uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het gemotiveerd voorstel en, in voorkomende geval, het ontwerpcontract van de N.V. Aquafin, deelt de economische toezichthouder, na advies van de ecologische toezichthouder, zijn beoordeling inzake de aanvraag en, in voorkomend geval, het ontwerpcontract, mee aan de NV Aquafin en de minister. De minister bekrachtigt al dan niet het gemotiveerd voorstel, en in voorkomend geval het ontwerpcontract binnen de veertien dagen na ontvangst.

Art. 10.Uiterlijk tachtig dagen na het indienen van de aanvraag deelt de N.V. Aquafin haar gemotiveerde beslissing inzake de aanvraag mee aan de aanvrager per aangetekend schrijven en legt hem, in voorkomend geval, het contract ter ondertekening voor.

Heeft de N.V. Aquafin binnen tachtig dagen na ontvangst van de aanvraag geen beslissing genomen inzake de aanvraag, noch in voorkomend geval een contract voorgelegd aan de aanvrager, of wijkt het contract af van de ministeriele beslissing dan wordt de aanvraag geacht te zijn verworpen. De kosten voor het saneren van het bedrijfsafvalwater van de aanvrager kunnen dan verworpen worden als redelijke kosten.

Art. 11.Uiterlijk tien dagen na ondertekening legt de N.V. Aquafin een afschrift van het door beide partijen ondertekende contract voor aan de VMM, respectievelijk het IVA VMM. Contracten die niet voldoen aan de bepalingen opgenomen in dit besluit worden niet beschouwd als zijnde contracten in de zin van artikel 32septies, § 4, van de wet van 26 maart 1971.

Art. 12.Tegen de beslissing van de N.V. Aquafin, zoals bedoeld in artikel 10, kan de aanvrager beroep instellen bij de minister, zoals bepaald in afdeling II. Afdeling II. - De beroepsprocedure tegen de beslissing van de N.V.

Aquafin

Art. 13.§ 1. Op straffe van onontvankelijkheid van het ingediende beroep moet het beroep worden ingesteld binnen de dertig dagen ofwel volgend op de ontvangst van de beslissing van de N.V. Aquafin ofwel na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 10, tweede lid. § 2. Op straffe van onontvankelijkheid moet het beroep hetzij per aangetekende brief met ontvangstbewijs worden ingediend, hetzij tegen ontvangstbewijs worden afgegeven bij de ambtenaar. § 3. De in § 2 bedoelde ambtenaar onderzoekt na ontvangst van het beroep de ontvankelijkheid ervan.

De beslissing over de ontvankelijkheid van het beroep wordt, binnen tien dagen na ontvangst van het beroep, door de in § 2 bedoelde ambtenaar per aangetekende brief meegedeeld aan de indiener van het beroep, de N.V. Aquafin en aan de VMM, respectievelijk het IVA VMM.

Art. 14.Binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving waarbij het beroep ontvankelijk werd bevonden, dient de VMM, respectievelijk het IVA VMM, hetzij per aangetekende brief, hetzij door middel van afgifte tegen ontvangstbewijs het administratief dossier in bij de minister. Het dossier kan eventueel vergezeld zijn van een nota met opmerkingen over het ingediende beroep.

Art. 15.Alvorens te beslissen over het ingestelde beroep, kan de minister het advies inwinnen van de ambtenaar.

In voorkomend geval bezorgt deze, binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van het in artikel 16 bedoelde administratief dossier, eventueel vergezeld van een nota met opmerkingen over het ingediende beroep, zijn gemotiveerd advies aan de minister.

Art. 16.Binnen vijfenzeventig dagen na ontvangst van het in artikel 14 bedoelde administratief dossier doet de minister bij gemotiveerde beslissing uitspraak over het ingediende beroep. Deze termijn kan slechts eenmaal worden verlengd met een bijkomende termijn van maximum dertig dagen. In dat geval deelt de minister de beslissing tot verlenging mee aan de indiener van het beroep, de N.V. Aquafin en aan de VMM, respectievelijk het IVA VMM. Binnen een termijn van tien dagen volgend op de datum van de uitspraak over het ingediende beroep deelt de minister zijn beslissing mee aan de indiener van het beroep, de N.V. Aquafin en aan de VMM, respectievelijk het IVA VMM.

Art. 17.Wanneer de N.V. Aquafin binnen de dertig dagen na ontvangst van de beslissing van de minister geen contract aangepast aan deze beslissing voorlegt aan de aanvrager, of wanneer de N.V. Aquafin deze beslissing niet volgt, wordt de aanvraag geacht te zijn verworpen. De kosten voor het saneren van het bedrijfsafvalwater van de aanvrager kunnen in dat geval verworpen worden als redelijke kosten. Afdeling III. - De Vergoeding

Art. 18.De N.V. Aquafin rekent jaarlijks de vergoeding door aan de exploitant waarmee de N.V. Aquafin een contract afsloot voor de sanering van het bedrijfsafvalwater, overeenkomstig dit besluit.

Het bedrijfsafvalwater van de de exploitanten dat geen specifieke exploitatie of investeringskost vraagt krijgen een typecontract aangeboden met gestandaardiseerde financieringsvoorwaarden die functie zijn van de aangeleverde vuilvracht. De vergoeding bedraagt minstens het gehanteerde bedrag dat voortvloeit uit de formules van artikel 35ter, artikel 35quinquies en artikel 35septies van de wet van 26 maart 1971.

Indien de toepassing van artikel 3 leidt tot specifieke investerings- of exploitatiekosten ten aanzien van een exploitant en de basisvergoeding niet volstaat voor het terugwinnen van deze specifieke kosten dan wordt er een specifieke vergoedingsregeling in het contract opgenomen. In het contract kan van het hierboven voorziene minimum afgeweken worden voor complementair en valoriseerbaar afvalwater.

Art. 19.De N.V. Aquafin bepaalt onder toezicht van de economische toezichthouder de berekeningswijze en de tarieven van de vergoeding voor de contracten zoals bedoeld in artikel 3, rekening houdend met eventuele algemene werkingstoelagen en investeringssubsidies.

Art. 20.De economische toezichthouder bepaalt de jaarlijkse vuilvracht van de exploitant overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 en het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971.

Art. 21.Jaarlijks, en uiterlijk op 1 juni, bezorgt de N.V. Aquafin aan de economische toezichthouder, per exploitant, een overzicht van de in het voorgaande jaar aangerekende vergoedingen. HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen

Art. 22.In afwijking van de bepalingen van hoofdstuk III, kan de N.V. Aquafin, bij wijze van overgangsmaatregel, in 2005 voor de sanering van het bedrijfsafvalwater dat geloosd werd in het jaar 2005, een contract afsluiten met de exploitant van een inrichting waarvoor een vergunning voor het lozen op een riool, aangesloten op een operationele RWZI, werd afgeleverd.

Het afsluiten van dit contract gebeurt op eenvoudig verzoek van de exploitant, voor zover het afvalwater van de inrichting voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de lozings- respectievelijk de milieuvergunning.

Indien in de loop van het jaar 2005 fraude wordt vastgesteld inzake de lozing van afvalwater door middel van een proces-verbaal van overtreding of een vaststellingsverslag zoals bedoeld in artikel 35decies, § 2 van de wet van 26 maart 1971 kan geen contract afgesloten worden of vervalt het afgesloten contract automatisch.

Art. 23.Ter vergoeding van de kosten die het saneren van het in het jaar 2005 geloosde bedrijfsafvalwater met zich brengt rekent de N.V Aquafin, op basis van de vuilvracht geloosd door de exploitant in 2005, zoals bedoeld in artikel 22, een vergoeding door aan de exploitant a rato van het geïndexeerde eenheidstarief heffing 2006, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 2 van de wet van 26 maart 1971. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 24.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005

Art. 25.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 oktober 2005.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS

Bijlage Criteria inzake de beoordeling van de verwerkbaarheid van bedrijfsafvalwater op een RWZI 1. Algemeen uitgangspunt Het voorkomen van vervuiling en het maximaal vermijden van bedrijfsafvalwater door ondermeer een optimale bedrijfsvoering staat voorop.Kostenprikkels die het principe van preventie van vervuiling stimuleren zullen daartoe ingezet worden.

Bedrijfsafvalwater kan in principe op RWZI geloosd worden via een openbare riolering. Dit mag evenwel geen aanleiding geven tot een minder goed functioneren van de RWZI en het rioleringsstelsel. 2. Toetsingscriteria : 2.1. Bedrijfsafvalwater van kleine bedrijven en huishoudelijk afvalwater Het bedrijfsafvalwater van kleine bedrijven evenals het huishoudelijk afvalwater van alle bedrijven wordt gesaneerd binnen de noodzakelijke minimale RWZI-zuiveringscapaciteit voor huishoudelijk afvalwater berekend op basis van het aantal aangesloten en aan te sluiten inwoners - hierna RWZI-basiszuiveringscapaciteit genoemd - voor zover het voldoet aan de in de milieuvergunning opgelegde lozingsvoorwaarden.

Dit geldt sowieso ook voor het afvalwater van ziekenhuizen, verzorgingsinstellingen, gevangenissen, onderwijsinstellingen kantoorgebouwen, zwembaden, horeca, campings,... tenzij in het vergunningenadvies andersluidend wordt gemotiveerd.

Onder kleine bedrijven worden alle bedrijven begrepen die : - onder de N-drempels vallen N1<600 en N2 <200 en N3<400 en - die geen grote hoeveelheid verdund afvalwater lozen (niet meer dan 200 m3/dag met een gemiddelde BZV van minder dan 100 mg/l) en - die geen andere stoffen lozen in hoeveelheden die de werking van de RWZI kunnen verstoren Bedrijfsafvalwater van deze kleine bedrijven wordt in principe vergelijkbaar geacht met huishoudelijk afvalwater en kan dus normaliter op riool worden geloosd. 2.2. Bedrijfsafvalwater van bedrijven met een kleine impact Indien het bedrijfsafvalwater, dat boven deze N-drempels uitkomt en voldoet aan de andere voorwaarden van 2.1., slechts een relatief klein deel uitmaakt van de capaciteit van de RWZI, kan het normaal gezien eveneens verwerkt worden op RWZI. Onder kleine impact van een bedrijf wordt begrepen : - een vergund debiet van minder dan 5 % van de hydraulische capaciteit van de RWZI (op basis van ontwerp 1 DWA); - een geloosde vracht van minder dan 15 % van de ontwerp-BZV-vracht en minder dan 5 % van de ontwerpvrachten aan CZV en ZS; - een geloosde stikstofvracht van minder dan 5 % van de ontwerpvracht aan totaal stikstof; - een geloosde fosforvracht van minder dan 5 % van de ontwerpvracht aan totaal fosfor. (opmerking : dit geldt niet voor N2 omdat RWZI's niet gebouwd zijn voor metaalverwijdering) 2.3. Een ad hoc benadering voor het bedrijfsafvalwater van de andere bedrijven die maximaal tot een Win-Win situatie moeten leiden Bij het evalueren van de impact van een bedrijf staat de goede werking - de naleving van de Vlarem-effluentnormen - van de RWZI en de overige zuiveringsinfrastructuur centraal.

Indien de werking van de zuiveringsinfrastructuur niet gehypothekeerd wordt, is er geen reden om bedrijven niet aan te sluiten op of af te koppelen van de RWZI. Indien de werking van openbare zuiveringsinfrastructuur niet voldoet of in de toekomst niet meer dreigt te voldoen aan de opgelegde normen dient de aansluitbaarheid van elk bedrijf binnen het zuiveringsgebied die niet onder de categorie beschreven onder 2.1 of 2.2 valt, onderzocht te worden. Naast de ecologische toezichthouder dient de N.V. Aquafin hierover te waken en hiertoe de nodige initiatieven te nemen. Ook het transport van het bedrijfsafvalwater van deze bedrijven mag hierbij geen toewijsbaar negatief impact hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater door het veelvuldig overstorten van grote hoeveelheden ongezuiverd afvalwater.

De mogelijkheden tot verwerking van het afvalwater met een belangrijke impact op de RWZI hangt dus van diverse factoren en actoren af. Een integrale benadering van de problematiek is hierbij essentieel. De verschillende mogelijke oorzaken van de slechte werking van de openbare zuiveringsinfrastructuur, dienen geëvalueerd te worden waarbij elke actor zijn verantwoordelijkheid dient te nemen.

Hieronder worden de aspecten beschreven die als toetsingsbasis gehanteerd dienen te worden om de impact van de medeverwerking te bepalen en de al dan niet aansluitbaarheid van de bedrijven op de openbare zuiveringsinfrastructuur te evalueren. 2.3.1. Zijn de aangeboden afvalwaters goed verwerkbaar op RWZI? Omdat de zuivering van rioolwater in een RWZI gebaseerd is op biologische afbraak- en omzettingsprocessen is de samenstelling van het aangevoerde afvalwater een belangrijk gegeven. Een goede verhouding dient te bestaan tussen de parameters BZV, CZV en de nutriënten stikstof en fosfor, daar deze de parameters zijn waarop de dimensionering van de RWZI gebaseerd.

Het afvalwater is in de regel goed verwerkbaar op de RWZI indien het afvalwater gemiddeld aan volgende verhoudingen voldoet : - CZV/BZV<4 - BZV/N>4 - BZV/P>25 De verwerking van bedrijfsafvalwater is geen probleem als er voldoende zuiveringscapaciteit aanwezig is en de vermelde verhoudingen gerespecteerd worden op de RWZI. Indien de capaciteit van de RWZI onvoldoende groot is kan een uitbreiding van de RWZI overwogen worden.

Overleg tussen Vlaamse overheid en bedrijf wordt hieromtrent dan opgestart.

Bijzondere gevallen van goede verwerkbaarheid : a) Valoriseerbaar afvalwater : In een aantal gevallen is de concentratie en de samenstelling van het bedrijfsafvalwater van die aard dat het rechtstreeks als een grondstof in het RWZI-zuiveringsproces (bvb.voor denitrificatie of defosfatatie) kan gebruikt worden. b) Complementair bedrijfsafvalwater : Bepaalde bedrijfsafvalwaters hebben een zodanig gunstige samenstelling dat ze een positief effect hebben op de RWZI-bedrijfsvoering.Bv door een gunstige impact op de verhoudingen CZV/BZV, BZV/N of BZV/P Dit betekent dat ze saneerbaar zijn binnen de RWZI basiszuiveringscapaciteit en ze dus met andere woorden geen extra capaciteit innemen op de RWZI. Dergelijke bedrijven kunnen verder aangesloten blijven op RWZI. De aanvullende verwerkingscriteria van het valoriseerbaar afvalwater en het complementair bedrijfsafvalwater dienen in het contract opgenomen te worden.

Voor bedrijfsafvalwater van bedrijven waarvan blijkt dat ze problemen leveren of zullen leveren voor de goede werking van de openbare zuiveringsinfrastructuur kan via ingrepen in het productieproces en/of door gerichte behandeling van het bedrijfsafvalwater er voor gezorgd worden dat het afvalwater wel verwerkbaar wordt. Dit kan gebeuren door de bijvoorbeeld de samenstelling van het afvalwater te wijzigen zodat het verwerkbaar wordt. Zo nodig kan gevraagd worden om via dosering van een koolstofbron - bij voorkeur een valoriseerbaar afvalwater of secundaire grondstof - om de vermelde verhoudingen op de RWZI na te leven.

Bedrijfsafvalwater waarvan na grondig onderzoek blijkt dat het verwerkbaar is op RWZI kan blijvend op riolering geloosd worden.

Pieklozingen dienen hierbij evenwel vermeden te worden. Een spreiding van de lozing van de vuilvracht, via bv buffering, moet hierbij opgelegd worden indien dit nodig is om de goede werking van de RWZI te verzekeren.

Indien er te weinig restcapaciteit aanwezig is op de RWZI kunnen lozingen van bedrijfsafvalwater enkel indien bijkomende zuiveringscapaciteit wordt uitgebouwd, met medefinanciering van de betrokken bedrijven. 2.3.2. Hydraulische impact Indien de hydraulische impact nefast is voor de werking van de RWZI of indien de hydraulische impact leidt tot veelvuldig overstorten, dienen er maatregelen genomen te worden. De maatregelen omvatten ook een beraad binnen de overheid met betrekking tot alternatieve afvoermogelijkheden kaderend binnen het decreet integraal waterbeleid.

Bedrijfsafvalwater dat verregaand gezuiverd en/of verdund is en voldoet aan de lozingsnormen, is niet of weinig biologisch behandelbaar. Dit wordt best van de op een operationele RWZI aangesloten openbare riolering afgekoppeld en geloosd in een geschikt oppervlaktewater of kunstmatige afvoer voor hemelwater indien deze aanwezig zijn.

Niet verontreinigd hemelwater (afkomstig van daken en verharde oppervlakten) hoort niet thuis in de openbare afvalwaterriolering, tenzij het technisch niet mogelijk is om de afkoppeling ervan tegen redelijke kosten door te voeren. De bestaande gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater van 1 oktober 2004 blijft natuurlijk gelden.

Hemelwater verdunt immers enkel het te zuiveren afvalwater - waardoor de effectiviteit van het zuiveringsproces vermindert - en genereert problemen van overstort van ongezuiverd afvalwater bij zwaar regenweer.

Inzake de lozing van niet-verontreinigd hemelwater en/of bemalingswater geldt dan ook als algemeen uitgangsprincipe dat dit in eerste instantie maximaal nuttig moet worden gebruikt en in tweede instantie indien mogelijk moet worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de infiltratievoorziening dient aan dit principe te beantwoorden. 2.3.3. Gevaarlijke stoffen in bedrijfsafvalwater Afvalwater dat gevaarlijke stoffen bevat (N2>200 of grote hoeveelheden andere gevaarlijke stoffen) moet eveneens nader geëvalueerd worden.

Het uitgangspunt is dat RWZI's niet uitgebouwd zijn voor sanering van gevaarlijke stoffen. Lozing op riolering is pas mogelijk na verwijdering aan de bron.

VLAREM hanteert een duidelijke logica om de lozing van gevaarlijke stoffen in bedrijfsafvalwater te regelen : lozingen van gevaarlijke stoffen in concentraties onder de milieukwaliteitsnormen zijn impliciet toegelaten, lozingen in hogere concentraties moeten specifiek vermeld worden in de vergunning. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen lozingen op riolering dan wel in oppervlaktewater.

BBT vormt het minimaal kader waarbinnen vergunningsvoorwaarden moeten worden vastgesteld. Voor gevaarlijke stoffen die toxisch, persistent en bio-accumuleerbaar zijn, is voorkomen en/of beëindiging van verontreiniging het uitgangspunt; voor alle andere gevaarlijke stoffen is progressieve vermindering en het halen van de milieukwaliteitsnormen voor het ontvangende oppervlaktewater het uitgangspunt.

De operationalisering van deze uitgangspunten wordt uitgewerkt in het Reductieprogramma Gevaarlijke Stoffen. Indien het geloosde afvalwater dus gevaarlijke stoffen bevat in concentraties boven de geldende milieukwaliteitsnormen van het ontvangende oppervlaktewater, moeten aanvaardbare concentraties en/of vrachten opgelegd te worden. 2.3.4. Zijn er mogelijke alternatieven voor aansluiting op riolering? Indien de afkoppeling van de RWZI noodzakelijk blijkt, dient er een alternatief mogelijk te zijn. Is er bijvoorbeeld een waterloop met voldoende grote capaciteit zowel op kwalitatief als kwantitatief vlak in de buurt? Indien er een geschikt oppervlaktewater (natuurlijke of kunstmatige waterloop) in de nabijheid van het bedrijf ligt kan volledig aan de bron gesaneerd worden en geloosd worden het betreffende oppervlaktewater. Dit geschikt oppervlaktewater kan ook via de regenweerafvoerleiding (RWA-leiding)of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater (bv. gracht) bereikt worden. Volgende aspecten zijn daarbij ook belangrijk : - er wordt gestreefd naar een gemeenschappelijke aanpak om op industrieterreinen gescheiden rioleringen met bijhorende buffercapaciteit (en inbegrip van maximaal hergebruik van het hemelwater) te implementeren; - grachten worden ingeschakeld voor de afvoer van hemelwater/effluenten : vooral grachten langs gewestwegen en provinciale wegen kunnen voor veel bedrijven een oplossing bieden (eventueel na aanpassingen aan duikers in functie van afvoerdebieten) voor hun (afval)waterafvoer. Dit is tot op heden nog maar in een beperkt aantal gevallen doorgevoerd; - hergebruik van hemelwater/effluenten wordt gestimuleerd. Wat voor het ene bedrijf of RWZI effluent is kan - al dan niet na verdere behandeling - als goedkope alternatieve waterbron dienen voor andere bedrijven;

In ieder geval dienen redelijke overgangstermijnen voorzien te worden in functie van de ernst van het probleem en de mogelijkheden van de bedrijven.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS

^